6 Leraren, lerarenopleidingen en het Nationaal Onderwijsakkoord

Aan de orde is het VAO Leraren, lerarenopleidingen en het Nationaal Onderwijsakkoord (AO d.d. 27/11).

De voorzitter:

Ik heet beide bewindslieden van het departement van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap welkom.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. We hebben een goed algemeen overleg gevoerd over leraren. Daarbij zijn de Onderwijscoöperatie en de rol van het lerarenregister aan de orde gekomen. Andermaal is daarbij bevestigd dat de Onderwijscoöperatie de beroepsvereniging is van, voor en door leraren en dat het lerarenregister een mooi instrument is om de status van het beroep te verhogen, de bevoegdheid te tonen en de bekwaamheid van leraren te onderhouden. Het CDA vindt het niet passend dat de overheid van bovenaf gaat opleggen op welke wijze de Onderwijscoöperatie dat lerarenregister zou moeten invullen en daarin zelfs onbevoegden zou moeten toelaten.

De voorzitter:

Als u ook nog een motie wilt indienen, moet u de tijd in de gaten houden.

De heer Rog (CDA):

Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de plannen van het kabinet ook onbevoegde leraren zich dienen te registreren in het lerarenregister;

constaterende dat het lerarenregister een initiatief is van en wordt beheerd door de Onderwijscoöperatie;

overwegende dat het al vele jaren kabinetsbeleid is, het aantal onbevoegde leraren terug te dringen en het derhalve niet logisch is om onbevoegden te registreren in het lerarenregister;

overwegende dat de Onderwijscoöperatie met het lerarenregister juist zichtbaar wil maken hoe bevoegde leraren hun bekwaamheid onderhouden;

verzoekt de regering, de Onderwijscoöperatie geen verplichting op te leggen om ook onbevoegde leraren te registreren in het lerarenregister,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 176 (27923).

De heer Jasper van Dijk van de SP ziet af van het woord.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de wijze waarop het debat gevoerd kon worden. Verder beperk ik mij tot het indienen van twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de educatieve minor enerzijds geschikt is om studenten vroegtijdig te interesseren voor het onderwijs, maar dat anderzijds gewaarborgd dient te worden dat deze studenten zich vakinhoudelijk en didactisch verder ontwikkelen;

constaterende dat de educatieve minor niet openstaat voor studenten die reeds een bachelor- of masteropleiding hebben afgerond en dat verdergaande scholing na de educatieve minor niet verplicht is om de tweedegraads bevoegdheid te kunnen behouden;

verzoekt de regering, te verkennen hoe het bereik van de educatieve minor kan worden vergroot en het belang van verdergaande scholing na de educatieve minor kan worden verankerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 177 (27923).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor- en vroegschoolse educatie een belangrijke rol in het beleid heeft en dat het onderwijs aan jonge kinderen wezenlijk verschilt van het onderwijs aan oudere kinderen;

overwegende dat met het oog op de noodzakelijke flexibiliteit binnen de schoolorganisatie een brede bevoegdheid wenselijk is, maar dat een smalle bekwaamheid met het oog op de kwaliteit van het onderwijs en de profilering van de opleidingen de voorkeur verdient;

verzoekt de regering om als stip op de horizon te hanteren dat het systeem van een brede onderwijsbevoegdheid voor het basisonderwijs met smalle bekwaamheden voor het jonge en oude kind wenselijk is, en hierover in gesprek te gaan met de sectororganisaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 178 (27923).

De heer Van Meenen (D66):

Ik zou vanaf deze plek nog eens een keer een pleidooi willen houden om ervaren docenten met een pabo-diploma de gelegenheid te geven om in de onderbouw van het vmbo te werken. Wij hebben daar eerder dit jaar over gesproken. Toen is geconstateerd dat wij daar nog een keer op zouden terugkomen en dat de minister haar oor in het veld te luisteren zou leggen. Ik heb dit ook gedaan en mede op basis van die ervaringen en de vraag die daar klinkt, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voorheen leraren met een pabo-diploma ook bevoegd waren, Nederlands te geven aan de vmbo-onderbouw;

overwegende dat deze leraren als geen ander over de complexe vaardigheden beschikken die Passend Onderwijs vereist;

overwegende dat dit bovendien carrièremogelijkheden voor docenten in het basisonderwijs bevordert;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat leraren met een pabo-diploma en voldoende ervaring in het basisonderwijs bevoegd worden, les te geven in de vmbo-onderbouw,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 179 (27923).

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de inbreng van de zijde van de Kamer. Mevrouw Ypma, u hebt niet ingetekend. Het spijt me, maar het is echt de bedoeling dat u zich intekent. Er is kennelijk iets misgegaan. Ik mag het woord geven aan mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Dank u wel. Goed onderwijs begint bij de man of de vrouw voor de klas. Daarom zijn wij tevreden met het extra geld dat de regering heeft vrijgemaakt voor docenten. Wij willen ook dat het daaraan wordt besteed. Als wij willen dat ieder talent tot zijn recht komt, moeten wij ervoor zorgen dat docenten met verschillen tussen kinderen kunnen omgaan. Ik heb daarom twee moties voorbereid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het zaak is om jonge docenten te behouden voor het onderwijs met het oog op de oplopende tekorten aan docenten in de nabije toekomst;

constaterende dat hiervoor in 2014 via het Nationaal Onderwijsakkoord 150 miljoen voor beschikbaar is en er daarna structureel middelen beschikbaar zijn;

van mening dat deze middelen aangewend moeten worden om jonge docenten een vaste aanstelling te geven;

verzoekt de regering, zich maximaal in te spannen zodat het geld door scholen wordt aangewend om minimaal 3.000 extra arbeidsplaatsen te behouden of te creëren en niet via de lumpsum wordt gespendeerd aan andere posten dan de personeelslasten;

verzoekt de regering tevens, hierover bij de jaarlijkse terugkerende Lerarenagenda te rapporteren over het gerealiseerde aantal vaste aanstellingen voor jonge docenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma, Mohandis, Voordewind en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 180 (27923).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegend dat het, onder meer vanwege de invoering van het passend onderwijs, voor docenten van groot belang is dat zij om kunnen gaan met diversiteit in de klas om zo het maximale uit ieder kind te kunnen halen;

constaterende dat docenten om te kunnen omgaan met diversiteit in de klas moeten beschikken over de zogeheten complexe vaardigheden;

constaterende dat op dit moment nog lang niet alle docenten over de zogeheten complexe vaardigheden beschikken;

verzoekt de regering om in samenspraak met het veld in te zetten op het versterken van de complexe vaardigheden onder (zittende) docenten via (bij)scholing en de Kamer te informeren over de wijze waarop dit zal gebeuren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 181 (27923).

Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken, zodat ervoor kan worden gezorgd dat de bewindslieden over alle moties beschikken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef graag het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik kan alvast beginnen, want de moties die op mijn terrein betrekking hebben, heb ik allemaal.

Ik ga eerst in op de motie-Bisschop op nr. 177, waarin de regering wordt verzocht te verkennen hoe het bereik van de educatieve minor kan worden vergroot en het belang van vergaande scholing na de educatieve minor kan worden verankerd. Laat ik vooropstellen dat ik de intentie van de motie sympathiek vind. Zo hebben wij er ook in het algemeen overleg over gesproken. Hoe kun je bijvoorbeeld stimuleren dat studenten die een vakopleiding hebben gedaan en aan het eind van hun opleiding toch geïnteresseerd raken in het onderwijs, daar ook daadwerkelijk voor kiezen? Wij zijn al in gesprek met de VSNU om te bezien hoe wij met flexibilisering kunnen omgaan en welke mogelijkheden er zijn om de educatieve minor aan te bieden aan personen die al een bachelor hebben gehaald. Daarbij moet wel vooropstaan dat de kwaliteit voldoende is geborgd. Ik denk dat de heer Bisschop dat met mij eens zal zijn. Dat alles overwegende, laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

In de motie van de heer Bisschop op stuk nr. 178 wordt de regering verzocht om als stip op de horizon te hanteren dat het systeem van een brede onderwijsbevoegdheid voor het basisonderwijs met smalle bekwaamheden voor het jonge en oude kind wenselijk is. Deze motie roept vragen bij mij op omdat daarin zo nadrukkelijk "stip op de horizon" staat. Het punt is namelijk dat wij op het moment al heel veel doen. Ik wil op dit moment niet meer doen omdat de pabo een bijna overladen, of zwaar — laat ik het zo zeggen — programma heeft dat wij niet moeten overladen. Bij de pabo's is al een kader vastgesteld voor een specialisatie voor het jonge en het oude kind. Veel pabo's beschikken al over dergelijke specialisaties of zijn bezig deze te ontwikkelen. De pabo's blijven hun studenten breed voorbereiden op het lesgeven in het primair onderwijs, en dat vind ik ook belangrijk. We hebben ook enige flexibiliteit nodig, dus: breed bevoegd en breed bekwaam. Dit willen de pabo's ook en het is conform de wens van veel studenten en scholen voor primair onderwijs. Uit onderzoek van Regioplan weten wij immers ook dat verdergaande specialisaties niet andere groepen studenten zullen aantrekken. Daarbovenop moeten wij ervoor oppassen de pabo's niet te overvragen. Wat we met de lerarenagenda hebben gedaan, is om niet weer nieuwe prioriteiten bij de pabo's te leggen maar om hun de gelegenheid te geven om de kennisbasis en de kennistoetsen goed in te voeren. Dat heeft de komende tijd absolute prioriteit. Dat betekent dat ik deze motie nu ontraad. Ik ben echter altijd bereid — maar dan misschien te zijner tijd en wat uitgebreider — om over die stip op de horizon te praten. Als wij dat nu echter gaan vaststellen, zullen de pabo's dat ervaren als weer iets erbij. Met dat argument ontraad ik het aannemen van deze motie.

Hetzelfde geldt omgekeerd voor de motie van de heer Van Meenen.

De voorzitter:

Ik heb de indruk dat de heer Bisschop een interruptie wil plaatsen over het advies over de vorige motie.

De heer Bisschop (SGP):

Als u mij dat toestaat, voorzitter, heel graag.

Wij hebben dit bewust geformuleerd als "stip op de horizon". Dat betekent dat het op de gespreksagenda staat: hoe kan de pabo daar op termijn naartoe werken? Het verzoek dat in deze motie wordt gedaan, is of de minister dit op deze wijze wil meenemen, zodat daar in overleg met de sector afspraken over gemaakt kunnen worden. Dat heeft tot gevolg dat wij toewerken naar de specifieke deskundigheid die nodig is voor de verschillende leeftijdsgroepen. Dat aspect blijft immers overeind staan.

Minister Bussemaker:

Ook in dat geval blijf ik moeite hebben met die motie. We willen dat degenen die op de pabo worden opgeleid, breed bevoegd en breed bekwaam zijn. We zijn tegelijkertijd bezig met specialisaties daarbinnen, wat meer flexibiliteit en maatwerk zou creëren dan wanneer we nu zouden afspreken dat men smal opgeleid moet zijn. Ik denk eigenlijk dat we niet zo heel ver van elkaar vandaan zitten, maar misschien kunt u mij vragen om in de komende tijd te bekijken waar die specialisaties toe leiden. Ik wil u daar op een bepaalde termijn graag over informeren. Daarna zouden we het debat kunnen hervatten over de vraag of er méér nodig is om tot specialisaties te komen. Voor nu is dit voor mij echter een te snelle conclusie.

De voorzitter:

Meneer Bisschop, de vraag is nu eigenlijk: laat u zich verleiden tot dit onderhandelingsspel?

De heer Bisschop (SGP):

Ik wilde net aan de minister vragen of zij bereid is om te rapporteren over die specialisaties. Dat was haar verzoek, dus graag natuurlijk. Dit hoeft echter niet op een rapportage te wachten. Ik zou met vreugde dat gesprek al vóór die tijd voeren. Ik ben ervan overtuigd, zij het nog niet op basis van een rapportage, dat als je dit op een werkelijk goede manier inricht, je daardoor een ander publiek zult aanspreken om voor de pabo te kiezen. Volgens mij hebben we daar op termijn een enorme behoefte aan.

De voorzitter:

De facto vraagt u de minister om een ander advies over uw motie.

Minister Bussemaker:

Dat krijgt de heer Bisschop niet. Ik heb net gezegd dat uit onderzoek van Regioplan blijkt dat ook verregaande specialisaties geen andere groepen studenten zullen aantrekken. Ik wil hier met alle plezier op terugkomen, maar dan moeten we wel meer bewijs hebben dan wat we nu hebben en misschien ook wel meer gegevens over wat hetgeen we nu doen aan specialisaties en kennistoetsen, oplevert.

De motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 179 wil ik eigenlijk op basis van eenzelfde soort redenering ontraden. Deze motie vraagt de regering om ervoor te zorgen dat met het pabodiploma de bevoegdheid wordt gegeven om les te geven in de vmbo-onderbouw. Ik weet dat we deze discussie ongeveer een halfjaar geleden ook hebben gevoerd en dat dit uiteindelijk ook niet tot een verandering heeft geleid. Ik denk ook dat het niet wenselijk is dat de pabobevoegdheid nog verder wordt verruimd. De heer Bisschop wil deze versmallen, de heer Van Meenen wil haar verruimen. Eigenlijk geldt hiervoor hetzelfde verhaal: de huidige opleiding is al breed. Dat is ook nodig, want we vragen enige flexibiliteit; je moet met een pabodiploma les kunnen geven op de gehele basisschool. Als we nog meer gaan vragen, kan dat ten koste gaan van de diepgang van het curriculum en dat willen we niet. De pedagogische en didactische vaardigheden voor jongeren op het vmbo tussen 12 en 16 jaar zijn echt heel anders dan die voor kinderen tussen 4 en 12 jaar. De inspectie heeft recent geconstateerd dat bij vmbo-scholen die bij examens zwak presteren, het onderbouwonderwijs eigenlijk niet voldoende diepgang heeft. Dat pleit dus echt wel voor de inzet van leraren die vakinhoudelijk goed geschoold zijn. Wat we wel doen — dat komt wellicht op een andere manier tegemoet aan de wens van de heer Van Meenen — is dat we momenteel voor meer en betere leraren in het vmbo in tweedegraadslerarenopleidingen een afstudeerrichting voor het beroepsonderwijs implementeren zodat we die studenten ook echt goed voorbereiden om docent te worden in het beroepsonderwijs. Want dat daar heel goede docenten moeten zijn, daarover bestaat tussen de heer Van Meenen en mij geen discussie.

De heer Van Meenen (D66):

Ik hoop straks natuurlijk ook nog door de minister verleid te worden. Dat is nog niet helemaal begonnen, dus laat ik het dan eens proberen. Mijn ervaring en, naar ik hoop, ook inmiddels die van de minister, is dat veel docenten met een pabo-opleiding en ervaring in het onderwijs — dat is wel het verschil, want dat had ik de vorige keer niet in de motie opgenomen en nu wel — naar volle tevredenheid in de onderbouw van het vmbo opereren, juist omdat ze beschikken over de vaardigheden die sommige anderen missen. Zij zijn als geen ander in staat om met die differentiatie van die klassen om te gaan. Ik begrijp ook wat de minister zegt, dat er misschien inhoudelijk meer nodig is. Als op dit moment een pabo-afgestudeerde na enkele jaren ervaring die overstap zou willen maken, moet hij eigenlijk die gehele tweedegraadsopleiding gaan doen. Dus zou het ook mogelijk zijn dat er een onderzoek plaatsvindt naar datgene wat nu echt werkelijk noodzakelijk is om de overstap naar het voortgezet onderwijs zo kort mogelijk te laten zijn? Naar mijn mening zijn die mensen namelijk in het voortgezet onderwijs heel hard nodig.

Minister Bussemaker:

Ik zat me net af te vragen hoe ik de heer Van Meenen wellicht kan verleiden om met mij mee denken. Misschien zou ik hem kunnen toezeggen dat we nog beter gaan kijken naar wat nou de resultaten van het implementeren van de afstudeerrichtingen in de tweedegraadslerarenopleiding zijn, wat de docenten met een pabo-diploma en ervaring in het basisonderwijs in het vmbo opleveren en wat we zouden kunnen doen als het gaat om de behoefte die we hebben aan docenten in het vmbo. Van daaruit — dit mag de heer Van Meenen beschouwen als een toezegging — kunnen we dan misschien bij de volgende brief die we voor volgend jaar wat betreft de Dag van de Leraar beloofd hebben, kijken of we het gesprek met elkaar voort kunnen zetten. Maar daarmee blijf ik de motie nog wel ontraden.

De heer Van Meenen (D66):

Ik zou die wellicht na uw toezegging ook in kunnen trekken of aan kunnen houden. Zou u het onderzoek kunnen richten op datgene wat strikt nodig is om die docent dan wel volgens de norm van de minister bevoegd te kunnen verklaren? Het betreft nu namelijk een schot hagel, in de zin dat ze de hele opleiding moeten doen.

Minister Bussemaker:

Ze moeten nu twee jaar die opleiding doen. Zoals we met de VSNU kijken hoe we flexibliteit kunnen creëren, zouden we dat ook op dit punt kunnen doen, maar ook hierbij blijft buiten kijf staan dat we goede docenten willen hebben en dat we niet willen tornen aan kwaliteit. Dat gezegd hebbende, kan ik een eind in uw richting komen om dat nog eens nader te bekijken.

De heer Van Meenen (D66):

Dan trek ik de motie in.

De voorzitter:

U verbindt niet een termijn aan wat de minister zegt?

De heer Van Meenen (D66):

Dat heeft de minister al gezegd: uiterlijk volgend jaar op de Dag van de Leraar zullen we het er weer over hebben.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Meenen (27923, nr. 179) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik zou willen beginnen met de motie van de heer Rog waarin de regering wordt verzocht om de Onderwijscoöperatie geen verplichting op te leggen om ook onbevoegde leraren te registreren in het lerarenregister. Wat mij betreft is die motie volstrekt overbodig, want de indruk wordt daarin gewekt dat we van plan zijn die plicht op te leggen terwijl we dat helemaal niet van plan zijn. Ik dacht overigens dat dit in het AO ook al heel helder aan de orde was gekomen. Wat ik wel belangrijk vind — daarom zou ik aanname van deze motie ongewenst vinden — is dat het kabinet en de onderwijscorporatie een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om nu eens een keer iets te doen aan dat hoge percentage onbevoegde leraren voor de klas in met name het voortgezet onderwijs. Hoe het een zich tot het ander verhoudt, het vraagstuk van de onbevoegde docenten ten opzichte van de plannen die wij hebben voor het register, moeten wij in gezamenlijkheid aanvliegen.

De heer Rog (CDA):

Ik begrijp de staatssecretaris niet. Ik heb een motie ingediend met een verzoek aan de regering. De staatssecretaris geeft aan dat de motie overbodig is omdat daarin iets gevraagd wordt wat de regering niet van plan is. Tegelijkertijd ontraadt hij de motie. Ik wil graag van de staatssecretaris weten of hij inderdaad afziet van plannen om onbevoegden ook te registreren.

Staatssecretaris Dekker:

Ik kan het voor een derde of vierde keer zeggen: ik ben niet van plan de onderwijscorporatie de verplichting op te leggen om onbevoegde leraren te registreren in het lerarenregister. Wat dat betreft, is deze motie volstrekt overbodig. Ik wil wel nog een keer benadrukken dat wij, de corporatie en het kabinet, in gezamenlijkheid het gesprek moeten voeren. Wij denken na over de vraag hoe het register na 2017 gaat fungeren. Een docent mag alleen voor de klas staan als hij bevoegd en bekwaam, dus geregistreerd, is. Er zijn wettelijke uitzonderingssituaties, bijvoorbeeld bij langdurige ziekte, bij tekortvakken, of als iemand, als opmaat naar zijn bevoegdheid, met een opleiding bezig is waarvoor een in de wet strikt omschreven tijdsperiode is opgenomen; dan mag iemand wel onbevoegd voor de klas staan. Dat ligt anders bij medisch specialisten, voor wie dat rigoureuzer is. Daarover moeten wij in gezamenlijkheid in gesprek gaan. Ik vind het belangrijk om het signaal af te geven aan de onderwijscorporatie dat zij zich moet kwijten van de taak en de verantwoordelijkheid om ook dat gesprek aan te gaan. Dat wil ik hier gezegd hebben.

Ik kom bij de motie-Ypma c.s. op stuk nr. 180. Daarin wordt de regering gevraagd, zich in te spannen om ervoor te zorgen dat het geld voor jonge leraren zo veel mogelijk echt bij jonge leraren terechtkomt. Ik vat deze motie als volgt op. Ik kijk even naar mevrouw Ypma of mijn interpretatie juist is. Het is de bedoeling dat wij dat geld naar het onderwijs laten gaan op de normale manier, dus via de lumpsum. Mevrouw Ypma zegt: ga in gesprek met basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs, zodat het geld gebruikt wordt voor het aannemen of in dienst houden van personeel, bij voorkeur jonge leraren. Als wij dit zodanig mogen doen dat het niet leidt tot nieuwe administratieve lasten en het bijhouden en turven van zaken, maar dat wij dit bijvoorbeeld mogen betrekken bij de jaarlijkse Arbeidsmarktmonitor, heb ik geen bezwaar tegen deze motie en laat ik het oordeel erover aan de Kamer. Daarbij maak ik wel de opmerking dat in de Arbeidsmarktmonitor natuurlijk verschillende krachten en factoren een rol spelen. Het is extra geld waarmee je extra leraren kunt aannemen. Tegelijkertijd bevindt zowel het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs zich momenteel in een krimpsituatie, waardoor wij juist een tegengestelde ontwikkeling zien. Als de Arbeidsmarktmonitor er ligt, moeten wij heel nauwkeurig bekijken waar wij het een en ander terugzien.

Mevrouw Ypma (PvdA):

De staatssecretaris en ik zitten helemaal op één lijn. Wij willen geen extra administratielast, maar wij willen graag werkgelegenheid behouden en creëren. Als de motie op deze manier wordt ingevuld, zijn wij helemaal akkoord.

De voorzitter:

Heeft dat nog consequenties voor het intrekken of aanhouden van uw motie?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nee. Het is precies zoals het hier staat. De motie kan zo worden ingediend en kan worden geïnterpreteerd zoals de staatssecretaris heeft aangegeven.

De voorzitter:

Dat is prima. Dan gaat de staatssecretaris verder met de motie-Ypma op stuk nr. 181.

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom op de motie-Ypma op stuk nr. 181. Het kan nog korter: ook het oordeel over deze motie zou ik graag aan de Kamer willen laten. Ik heb hier totaal geen bezwaren tegen. In het vorige bestuursakkoord hebben we aangegeven wat we van leraren vragen en welke verbeteringen we willen zien rond complexe vaardigheden. We praten nu over de nieuwe bestuursakkoorden en de nieuwe sectorakkoorden. Het lijkt mij heel goed om ook afspraken omtrent de complexere vaardigheden van leraren daarin mee te nemen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We zullen aanstaande dinsdag over de ingediende moties stemmen.

Naar boven