6 Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2014 (33750-XVII).

(Zie vergadering van 27-11-2013.)

De voorzitter:

Mevrouw de minister, … dit is wel heel bijzonder. Ik zie een interruptie van mevrouw Mulder voordat u begonnen bent! Ik heb het vermoeden dat het over de orde gaat.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ja, voorzitter. Ik doe een ordevoorstel. Wij hebben gisteravond bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken met elkaar gesproken over schuldkwijtschelding en of die ook voor Sudan moet gelden. We hebben daar een aantal keren opheldering over gevraagd. De minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat we dit moesten vragen aan de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Onze vraag is waar het geld naartoe gaat. We hebben dit meerdere keren gevraagd. Het gaat om heel veel geld. We krijgen daar graag voor het einde van de eerste termijn duidelijkheid over van deze minister.

De voorzitter:

Maar was het niet zo dat u van de minister van Buitenlandse Zaken de toezegging had gekregen dat deze minister dat antwoord ook zou geven?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dat zou kunnen, maar de vraag is in welke termijn zij dat antwoord geeft. Als ik in mijn tweede termijn nog fatsoenlijk zou willen reageren op de minister, lijkt het mij fijn dat zij in eerste termijn antwoordt.

De voorzitter:

Dan vertaal ik uw ordeverzoek in de vraag aan de minister of dat in eerste termijn al aan de orde komt.

Minister Ploumen:

Dat is geen enkel probleem, voorzitter.

De voorzitter:

Daarmee is dat probleem opgelost en kan alsnog de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beginnen met haar beantwoording.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Ploumen:

Voorzitter. Beste leden van de Kamer. Het is een voorrecht om hier vandaag mijn begroting voor 2014 aan te bieden. Voor het eerst, werd gisteren al gememoreerd door sommigen van u, een "eigen" begroting van de nieuwe portefeuille Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Gisteren in eerste termijn heb ik veel vragen en aanmoedigingen gehoord en, zoals het hoort, kritische opmerkingen. Ik ga daar graag op in, maar als de Kamer en de voorzitter mij dat toestaan, zou ik kort, een minuut of vijf, de samenhang in mijn portefeuille willen schetsen en daarmee misschien ook al op een aantal opmerkingen ingaan.

De voorzitter:

Ik interpreteer dit ook als een verzoek om in die vijf minuten niet geïnterrumpeerd te worden en eerst uw algemene lijn neer te zetten.

Minister Ploumen:

Dat laat ik aan de leden. Ik ken hen als verstandige mensen. Als zij interrumperen, dan vinden zij dat nodig. Dat is niet aan mij.

De voorzitter:

Dat weet ik, maar ik proefde dat verzoek een beetje. We zien wel hoe het loopt.

Voorzitter: Bosma

Minister Ploumen:

Voorzitter. Vorig jaar zijn we begonnen met de nieuwe portefeuille hulp en handel. Ik had daar hoge verwachtingen van, omdat ik die portefeuille vond passen bij de tekenen des tijds. Ik ga nu niet weer de analyse maken van de veranderende wereld, want die hebben we al vaker met elkaar besproken. Ik heb het eerste jaar zelf heel nauwgezet gevolgd of de mogelijkheden die ik zag voor die combinatie, wel tot hun recht kwamen of dat, als dat niet het geval zou zijn, ze zich in de komende jaren zullen ontvouwen. Ik heb natuurlijk goed geluisterd naar de reacties op die portefeuille van anderen om ons heen, niet in het minst van de hulp- en handelslanden waarmee wij relaties aangaan, maar ook die van andere grote donoren, zoals het Verenigd Koninkrijk, en andere spelers in het ontwikkelingsdomein, zoals de Wereldbank en de Europese Unie.

Waarom is die samensmelting zo belangrijk? Die is zo belangrijk omdat we willen streven naar inclusieve groei. Die samensmelting is zo belangrijk omdat wij streven naar inclusieve groei. Voor inclusieve groei is het van belang dat wij effectieve bondgenoten hebben. Dat zijn niet alleen maar de Verenigde Naties, de Wereldbank en maatschappelijke organisaties — hoe onmisbaar ook — maar dat is ook het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is belangrijk omdat arbeids- en leefomstandigheden van mensen moeten worden verbeterd en omdat het vaak ook "more or less" falende overheden kan wijzen op het belang van een stabiel en voorspelbaar klimaat, dat ook het ondernemen recht doet.

Modern ondernemerschap is ook fair ondernemerschap, en maatschappelijk verantwoord ondernemen is een businesscase. Eerlijk duurt het langst en het gaat vaak ook het snelst. Interessant genoeg heb ik in eerste instantie heel veel waardering voor die benadering gehoord bij landen waarmee Nederland heel lang een hulprelatie heeft gehad of nog heeft. Veel Afrikaanse landen zien zich gesteld voor de opgave om enerzijds de economische groei die ze doormaken te begeleiden naar inclusiviteit, en anderzijds ervoor te zorgen dat ze onderdeel kunnen zijn van lokale, regionale en globale handelsketens en dat ze geen kansen missen. Dat is een moeilijk proces waarin zij zich bevinden.

Zij zoeken daarvoor bondgenoten: zowel investeerders als overheden, zoals de Nederlandse met de keuze die zij heeft gemaakt voor hulp en handel. Dat heeft de dialoog die wij hebben met veel hulplanden, een andere dimensie gegeven. Het is niet meer een "one-way street"; wij hebben beide iets te halen en beide iets te brengen. Mij bevalt dat partnerschap buitengewoon goed, want ik voel mij altijd een beetje ongemakkelijk bij ongelijkwaardige relaties.

Ook mensen uit het ontwikkelingswereldje, om het zo maar even te zeggen, — denk aan multilaterale organisaties zoals de Verenigde Naties, de Wereldbank, maar ook de Europese Unie, het Verenigd Koninkrijk, de Denen, de Noren, de Zweden, de Engelsen en de Belgen — komen met belangstelling kennisnemen van het nieuwe beleid, zo zeg ik met name alvast tegen de heer Van Ojik. Had ik een verkoopprijs verbonden aan de Engelse versie van wat de wereld verdient, dan was ook dat een businesscase gebleken het afgelopen jaar. Er is ook vanuit die hoek veel belangstelling en steun voor deze nieuwe invalshoek. In de wijze waarop hij het nieuwe beleid van de Wereldbank vormgeeft, verbindt zijn president, Jim Yong Kim, hulp en handel aan elkaar.

Is het dan zo gemakkelijk? Nee, natuurlijk niet. Zitten er geen dilemma's in? Die zijn talloos. Ik zie nu dat er een andere voorzitter zit, maar ook die zal het met mij eens zijn. Daar hebben wij gisteren uitvoerig over gesproken en daar kom ik vandaag graag op terug. Wat is er zoal nog mis? Ongelijkheid werd gisteren opgebracht, ik meen door de SP-fractie.

De voorzitter:

Voordat de minister naar een nieuw punt gaat, heeft de heer Van Ojik een vraag.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

De minister zei: ik zeg dat speciaal nog even tegen de heer Van Ojik. Daardoor voel ik mij gerechtigd om alvast even naar de microfoon komen. Over het feit dat het heel goed is om handel en hulp in samenhang met elkaar te bezien, hebben wij helemaal geen verschil van mening. Dat Nederland daar wellicht een voortrekkersrol in kan spelen, is ook prima. De minister komt er ongetwijfeld nog op terug, maar mijn bezwaar is dat zo drastisch wordt bezuinigd op de hulp in die combinatie.

Minister Ploumen:

Laat ik daar dan nog één zin aan toevoegen. De heer Van Ojik vraagt terecht om een precisering. Ik zeg dit met name tegen hem omdat hij gisteren zei: Nederland heeft altijd vooropgelopen en dat was iets om trots op te zijn. Dat deel ik met hem. Mijn punt is dat het om koploper te zijn niet alleen maar gaat om de inzet van financiële middelen. Het gaat ook om de kwaliteit van de ideeën. De ideeën komen hier in Nederland van maatschappelijke organisaties, Kamerleden, bedrijven en een enkele keer van de minister zelf, zogezegd. Zonder het chagrijn van de heer Van Ojik weg te nemen — dat heb ik al een paar keer geprobeerd, wat niet helemaal is gelukt, maar dat ga ik straks nogmaals proberen — die koppositie hebben wij nog steeds op basis van de kwaliteit van onze ideeën. En omdat noblesse oblige moeten wij die ideeën blijven ontwikkelen en toetsen aan de praktijk. Zijn kritische reflectie daarop is daarbij tamelijk onmisbaar.

De voorzitter:

Kijk eens aan. Interrupties gaan in tweeën, ben ik vergeten te vertellen. Het woord is aan de heer Van Ojik.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Die koppositie qua ideeën hebben we volgens de minister nog steeds. Maar de koppositie waar het gaat om onze financiële inspanning zijn we kwijt. Sterker nog: we zakken onder datgene wat we internationaal hebben afgesproken. Een groot deel van mijn bijdrage van gisteren ging daarover. Maar de minister heeft gezegd dat ze daar nog op terugkomt.

Minister Ploumen:

Zeker.

Ik heb gezegd dat er dilemma's zijn, die we ook nog gaan bespreken. Een van de kansen is coherentie in het beleid. Ik doel op samenhang: niet met de ene hand geven en met de andere hand nemen. Toen het kabinet aantrad, heb ik gezegd dat daar enorm veel kansen liggen. Een aantal daarvan hebben we weten te verzilveren. We zijn er nog niet, maar de regeerperiode is ook nog niet ten einde. Zelf ben ik erg tevreden dat ik samen met collega Weekers belastingverdragen met 23 ontwikkelingslanden heb kunnen herzien; de Kamer sprak daar gisteren over. Verder hebben we antimisbruikclausules kunnen toevoegen. Het verdrag met Zambia wordt in zijn geheel heronderhandeld. Trots voeg ik daaraan toe dat bijvoorbeeld het IMF daar veel waardering voor heeft. Het IMF zag ons daarbij als voorloper in een debat dat internationaal enorm speelt. Nederland heeft daarin goede stappen gezet.

Een van de grote problemen die de wereld beweegt, is dat van de ongelijkheid. De SP bracht dat probleem gisteren naar voren. De meeste armen wonen tegenwoordig in middeninkomenslanden. Er is een grote groep mensen die heel moeilijk aan de armoede kan ontsnappen, omdat de omgeving waarin ze wonen, wordt geteisterd door conflicten, of omdat hun omgeving economisch volstrekt niet ontsloten is, of omdat ze in hun eigen samenleving gemarginaliseerd zijn en blijven. Ik noem de positie van vrouwen en die van kinderen. Ik verzeker de Kamer dat het thema "ongelijkheid" voor mij een leidraad in de keuzes is die ik maak. Dat betekent niet dat ik zelf directe financiering blijf geven aan middeninkomenslanden. Wel is ongelijkheid in de inzet voor de post-2015-millenniumdoelen een van de onderwerpen die ik steeds te berde breng, niet alleen in zijn algemeenheid, maar ook gericht op specifieke groepen.

Verder hebben we gesproken over de globale ongelijkheid tussen overheden. Een van de punten waarbij dat prangend naar voren kwam, is dat van de onderhandelingen rondom de Economic Partnership Agreements. Die onderhandelingen slepen zich voort, waarover we niet romantisch hoeven te doen. Nederland heeft zich aangeboden als honest broker. We hebben een aantal bijeenkomsten met Afrikaanse landen georganiseerd om goed zicht te krijgen op de problematiek. Dan blijkt dat er onbehagen en ongenoegen zijn over de manier waarop het proces tot nu toe is verlopen. We hebben pas een bijeenkomst gehad, dus ik ben nog lang niet toe aan het trekken van conclusies. Maar ik zie wel dat de rol van honest broker nuttig kan zijn om de verhoudingen die hier en daar wat schuren, vlot te trekken. Ik ben ervan overtuigd dat de Economic Partnership Agreements voor een aantal landen echt vooruitgang inhouden. Ik vind ook, zeg ik niet voor het eerst, dat het goed is om een einddatum te hanteren. Overigens valt Ghana dan niet terug op everything but arms, maar op het algemeen preferentieel stelsel, waardoor dat land minder hard getroffen wordt dan de heer Van Dijk gisteren veronderstelde. Maar de Economic Partnership Agreements blijven een punt waar hulp en handel heel goed bij elkaar komen.

De voorzitter:

Op dit punt heeft mevrouw De Caluwé een vraag.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

De minister geeft aan dat zij streeft naar een einddatum voor die EPA's. De einddatum is eigenlijk al gezet op 1 oktober van volgend jaar. Dat is de deadline. Streeft de minister nog steeds naar die datum of wordt die naar later verplaatst?

Minister Ploumen:

Ik streef nog steeds naar 1 oktober 2014, en met mij velen.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Streeft de minister er dan ook naar dat de EPA's per 1 oktober volgend jaar rondkomen?

Minister Ploumen:

Dat is natuurlijk het streven. Als je met z'n allen naar een deadline toewerkt, dan wil je dat natuurlijk zo breed mogelijk tot resultaat brengen. Dat is ook de reden voor die rol als honest broker.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit kwam gisteren inderdaad ook al even voorbij. Ik refereer even aan ons bezoek aan Ethiopië, aan de Afrikaanse Unie, waar een mevrouw een indrukwekkend betoog hield. Ik geloof zelfs dat zij de Commissaris voor Handel van de Afrikaanse Unie is. Zij had een heldere boodschap, die er bij ons ook goed ingeprent is: even rustig aan met die Economic Partnership Agreements, geef ons even de tijd. Het siert de minister dat zij ook erkent dat er onbehagen is. Is het niet goed dat je, als je tussen twee partijen een verdrag wilt sluiten, ook heel goed luistert naar die andere partij? Als die andere partij zegt dat het nog maar zeer de vraag is of hiermee vooruitgang wordt geboekt, moet de minister dan niet de mogelijkheid openlaten om uitstel te realiseren in plaats van zo hard vast te houden aan die datum van 1 oktober?

Minister Ploumen:

Dat is de vraag naar hoe je de route naar een zo succesvol mogelijk afronden van die EPA's voor je ziet. Met "succesvol afronden" bedoel ik EPA's waar alle partijen zich comfortabel bij voelen. Laten we daar even helder over zijn. De onderhandelingen over de EPA's zijn niet pas gisteren ter tafel gekomen, maar dateren al van jaren her. Ik denk dat het goed is, ook naar andere regio's toe waarmee niet onderhandeld wordt en waarmee we wel een gelijk speelveld willen blijven creëren, om vooralsnog aan die datum vast te houden. Ik vind het nu nog wat vroeg om conclusies te trekken. Wat de Commissaris voor Handel van de Afrikaanse Unie betreft, heb ik ook nog niet stevig gehoord dat men die einddatum als een grote belemmering ziet om tot een afronding te komen. Twaalf maanden is ook nog best wel een hele tijd. Vooralsnog ben ik zeer genegen om aan die datum vast te houden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De Commissaris voor Handel was glashelder tegen ons: op deze manier, met wat er nu voorligt, kunnen wij niet akkoord gaan. Ik weet niet of zij met u hetzelfde heeft gecommuniceerd, maar ze was helder: op deze manier gaan wij niet akkoord, met name vanwege de ongelijkheid die er tussen landen binnen regio's ontstaat. U zegt echter: gelijk speelveld, regionale integratie. Daar is het mee in flagrante tegenstrijd. Ik vraag u nogmaals: houdt u de mogelijkheid open om meer tijd te nemen na 1 oktober?

Minister Ploumen:

Ik wil graag recht doen aan alle mensen uit de regio's die ik heb gesproken over de EPA's. Zij was een van de gesprekspartners, maar ik heb ook anderen gesproken. Nogmaals, het is nu te vroeg voor conclusies, want er zijn regio's waar de verschillen tussen landen minder groot zijn en waar dit dus minder makkelijk ter tafel komt. Het is zeker niet zo dat ik de meerderheid heb horen zeggen dat de termijn te kort is. Ik heb gehoord dat er problemen zijn met het proces en de inhoud, maar niet dat het onhaalbaar of ondoenlijk zou zijn. Vooralsnog houd ik dus vast aan die datum. Ik weet echter zeker dat wij elkaar daar voor die tijd nog over zullen spreken.

Ik herneem mijn betoog. Voorzitter, u ziet dat ik ondertussen al een aantal vragen heb beantwoord, mocht u zorgen krijgen over de tijd. Ik heb net gesproken over het perspectief van landen waar we vroeger een hulprelatie mee hadden en waar we nu een meer gelijkwaardige partnerschapsrelatie mee hebben. Laat ik ook even stilstaan bij de kansen voor Nederlandse bedrijven in die landen en wat dat die landen biedt. Er is natuurlijk wel een reden waarom die landen deze benadering interessant vinden. Dat heeft ook te maken met het feit dat onze bedrijven iets te bieden hebben. Ze hebben iets te bieden op het gebied van kennis, technologie, innovatie, maar ook op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik geef nogmaals het voorbeeld van bierbrouwer Heineken, die in een toch niet heel gemakkelijk land als Congo 90% van wat hij gebruikt aan grondstoffen en flessen en ook 90% van het personeel lokaal sourcet. Het bedrijf werkt dus samen met lokale boeren die de grondstoffen aanleveren. Dat heeft niet alleen een gunstig effect op het organiserend vermogen van die boeren, waardoor zij samen natuurlijk sterker staan, maar dat geeft ook de volgende belangrijke boodschap af aan dat land: ondernemen is hier mogelijk, wij voelen ons hier thuis en wij willen gebruikmaken van de kansen en de kwaliteiten die dit land ons biedt. Ook de kleinere boeren voelen zich daar wel bij, want zij worden ook gekend in de kwaliteit die zij kunnen bieden en zij kunnen ook profiteren van de kennis die zo'n groot bedrijf hun biedt. Voor het Nederlandse bedrijfsleven zijn er dus kansen.

De heer Van Klaveren (PVV):

Wij horen een heel betoog over Heineken in Congo. Denkt de minister niet gewoon dat Heineken daar zit vanwege het feit dat het goedkoop is en er veel grondstoffen zijn? Dat heeft toch helemaal niets te maken met ontwikkelingshulp of het beleid dat deze regering voert? De minister pronkt een beetje met de veren van het bedrijfsleven.

Minister Ploumen:

Ik dacht dat ik uitgerekend de heer Van Klaveren een enorm plezier zou doen door het eens even niet over ontwikkelingssamenwerking te hebben maar over handel en over kansen in een land als Congo. Ook dat valt echter niet bij hem in de smaak. Heineken zit daar niet omdat de grondstoffen per se goedkoop zijn. Heineken zit daar omdat het een grote lokale markt is. Ondernemen gaat immers om winst. Nederlands ondernemen gaat ook om kansen bieden aan lokale ondernemers en om verantwoord ondernemen. Ik breng dit voorbeeld dus op, omdat het zo'n mooie combinatie is van hulp en handel. Daar waar vanuit ngo's boeren worden ondersteund om zich te organiseren, kan samengewerkt worden met een bedrijf als Heineken, dat vervolgens van die boeren weer producten kan afnemen. Eerlijk gezegd vind ik dat de heer Van Klaveren wat cynisch is over de intenties van een bedrijf als Heineken.

De heer Van Klaveren (PVV):

De heer Van Klaveren en de PVV zijn helemaal niet cynisch over de intenties van een bedrijf als Heineken. Wij zijn heel trots op Heineken en wij zijn heel blij met dat mooie Nederlandse bedrijf. Het punt is alleen dat wij veel minder blij zijn met de miljarden die wij verspillen aan hulp. Wij zeggen dus constant dat de oplossing vrijhandel is — dat bevestigt de minister nu eigenlijk ook zonder dat zij dat wellicht bedoelt — en stoppen met de gekke pampering van die mensen. Die mensen hebben daar helemaal geen baat bij. We houden de mensen arm en zij worden afhankelijk gehouden. Wij moeten aan trade, not aid doen. Dat zeggen wij al jaren. Eigenlijk bevestigt de minister dat hier. Mijn verzoek is dan ook: stop met de handel, laat het bedrijfsleven voor wat het is. Dan komt het allemaal goed.

Minister Ploumen:

Ik denk dat de heer Van Klaveren niet bedoelt dat wij moeten stoppen met handel, maar dat hij iets anders bedoelt. Wij hebben het afgelopen jaar gedebatteerd over het nieuwe beleid. Dat gaat van hulp naar handel. Het bereiken van inclusieve groei waar dat mogelijk is, door het inzetten van investeringen en het bevorderen van lokaal ondernemerschap, is een speerpunt van dit beleid. Dat hebben wij ook met elkaar gewisseld. Tegelijkertijd constateren wij dat er in grote delen van de wereld armoede is. De meeste arme mensen wonen in middeninkomenslanden. Wij constateren dat er grote ongelijkheid is. Ook constateren wij dat er voor een goed ondernemingsklimaat ook iets nodig is als het hebben van een douane, een kadaster, het tegengaan van landroof en ervoor zorgen dat mensen, ook vrouwen, erfrecht hebben. Wij proberen nu juist om inclusieve economische groei te verwezenlijken met zo veel mogelijk bondgenoten. Nogmaals, ik begrijp steeds minder waarom dat de heer Van Klaveren toch niet op zijn minst een beetje aanspreekt. Daarbij hoort heel nadrukkelijk ook de private sector van Nederland en die van ontwikkelingslanden. Daar wordt iedereen beter van. Tegelijkertijd versterken wij maatschappelijke organisaties, waar nodig. Dat lijkt mij een heel verstandige benadering.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik had het in mijn bijdrage over de agro-ecologische landbouw en gaf daarbij aan dat die volgens de Verenigde Naties wereldwijd de toekomst heeft, met name in de ontwikkelingslanden. De minister had het over Heineken, dat in Afrika actief is. Ik wil graag van de minister weten of Heineken van de boeren vraagt om agro-ecologische granen te telen, zonder landbouwgif en zonder kunstmest, die zo bedreigend zijn voor de volksgezondheid en het milieu daar.

Minister Ploumen:

Misschien mag ik mevrouw Thieme antwoorden door haar te wijzen op wat ik vorige week in Birma ben tegengekomen. Dan komen we vanzelf op Heineken en het bredere voorbeeld. Ik was vorige week in Birma, een land dat 30 tot 40 jaar lang totaal geïsoleerd is geweest en waar heel veel heel volstrekt verarmde kleine boeren zijn. Het land is door het vorige regime compleet leeggeroofd. We kunnen ons daarvan geen voorstelling maken. Er zijn dus veel kleine boeren. En "klein" is ook echt klein: minder dan een halve hectare. Die boeren verbouwen hun akkers op een vrij traditionele wijze. In dit geval betekent "traditioneel" dat ze veel te veel zaailingen bij elkaar zetten, dat alles te dicht op elkaar staat en dat er niet wordt geïrrigeerd. Het betekent echter ook dat ze, nu het land is opengegaan, bestrijdingsmiddelen gebruiken waarvan wij het nog niet eens goed zouden vinden als het flesje hier open in de grote zaal zou staan; het zou al onze normen volstrekt overschrijden. Die boeren hebben een plastic zakje — ik heb het met eigen ogen gezien — waarin vijf flesjes zitten; mevrouw Thieme kan zich dat vast heel goed voorstellen. Ze gooien dan alles door elkaar, waarna ze dat mengsel op de landbouwgrond gooien. Nederlandse bedrijven proberen daar wat aan te doen. East-West Seed, bijvoorbeeld, wil een eigen researchlaboratorium opzetten om samen met de boeren de lokale zaden te verrijken. Tegelijkertijd geeft het de boeren training om op het eigen landbouwareaal — het gaat dus niet om grootschalige landbouw — op een goede manier hun productie te verhogen en verbeteren, teneinde beter te kunnen produceren voor zichzelf en voor de lokale markt. Ze gebruiken daar wel bestrijdingsmiddelen bij, zo zeg ik tegen mevrouw Thieme.

Er zijn ook Nederlandse bedrijven, zoals Koppert — dit dreigt één lange reclamespot te worden, maar hierna houd ik ermee op — die met biologische bestrijdingsmiddelen werken, zoals vliegen om andere vliegen te bestrijden. East-West Seed zoekt naar oplossingen die voldoen aan alle normen die wij stellen. Dat is natuurlijk oneindig veel beter dan wat die boeren zelf gebruiken. De boeren zijn echter ook nog niet zover dat ze al geloven in al die biologische bestrijdingsmiddelen. Er zijn dus tussenstappen nodig. Ik wil hiermee tegen mevrouw Thieme het volgende zeggen. Nederland loopt zeer voorop en de Nederlandse grootbedrijven — ik noemde Heineken, maar Unilever is er ook één van — zijn zich zeer bewust van hun ecologische footprint. Uit eigenbelang, want ze willen kunnen blijven produceren, maar zeer zeker ook omdat ze het belang ervan inzien om die footprint te verkleinen en de wereld goed te houden voor ons allemaal, zijn ze zeer bewust bezig met duurzame landbouw. Dat doen ze met kleine boeren en soms ook grootschaliger. Ik vind dat ik hen echt aan mijn zijde heb. Daarin verschil ik af en toe marginaal, zo denk ik, met wat mevrouw Thieme ervan vindt.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Het zou heel mooi zijn als dat zo is. In mijn bijdrage heb ik aangegeven dat wij moeten voorkomen dat wij de fouten die wij hebben gemaakt, gaan exporteren. We zijn in Europa nu bezig om een moratorium te krijgen op de neonicotinoïden, die zeer giftige bestrijdingsmiddelen zijn. Deze worden geproduceerd door Monsanto. We zien nu echter dat Nederlandse multinationals die bestrijdingsmiddelen, waarvoor in Nederland en in de rest van Europa al bijna geen draagvlak meer is, brengen naar arme landen in Afrika. Heineken is daarvoor medeverantwoordelijk. Ik vroeg me af of we kunnen voorkomen dat het bedrijfsleven die fouten exporteert met steun van de overheid.

De voorzitter:

Dat is helder. Mag ik een puntig antwoord van de minister?

Minister Ploumen:

Ik ga daarover graag met de bedrijven in gesprek. Dan kan ik nader bekijken hoe ze daar nu mee omgaan en hoe het in de toekomst kan.

Voorzitter. Ik dacht: ik moet eens even iets over het Nederlandse bedrijfsleven zeggen. Dat ging echter vanzelf. Toch wijd ik nog een paar woorden aan de reden waarom de "hulp en handel"-agenda zo belangrijk is voor Nederland. Nederland heeft een open economie en het verdient het meeste geld in het buitenland. Wij hebben zeer veel belang en baat bij inclusieve economische groei overal ter wereld en willen daaraan bijdragen, maar we worden daar natuurlijk ook zelf beter van. Het versterkt ons innovatieve vermogen en het is goed dat Nederlandse bedrijven in het afgelopen jaar al 21 keer met dit kabinet op economische missies zijn gegaan. Dat is bijna twee keer zo veel als met het vorige kabinet, zo zeg ik tegen de heer Sjoerdsma. Daarom is het ook zo belangrijk dat Nederland een actieve gesprekspartner is in de EU bij het sluiten van vrijhandelsakkoorden. Er staat veel op het spel. Ik heb eerder gezegd dat er bij het afsluiten van het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Canada heel veel banen worden gecreëerd. Daar kan bijna geen banenplan tegenop. Tegelijkertijd is het ook altijd de inzet van Nederland dat er een duurzaamheidsparagraaf wordt opgenomen in de vrijhandelsakkoorden. Wij vinden namelijk dat economische groei ook inclusieve economische groei moet zijn.

Ik heb geschetst waarom de combinatie van hulp en handel goed is, hoe er van buitenaf tegen deze nieuwe agenda wordt aangekeken en op welke manier ik ervoor wil zorgen dat Nederland als exportland zijn positie consolideert en, beter nog, versterkt. Daar kom ik straks uitgebreider op terug. Ook heb ik geschetst op welke manier bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties kunnen samenwerken om ervoor te zorgen dat de hoop die de heer Voordewind gisteren naar voren bracht, onze leidraad voor de komende jaren kan zijn.

Gisteren is ook veel gesproken over noodhulp. Want hoop is mooi, maar soms moet je gewoon tenten, dekens, eten en medicijnen brengen. Ik ben blij met de steun die de Kamer steeds uitspreekt voor de besteding van noodhulpgelden. Als ik een noodhulpbijdrage doe, informeer ik de Kamer daarover ook graag per brief. Daar werd gisteren om gevraagd. Ik vermeld daar dan graag bij waarom juist voor een bepaald bedrag is gekozen, hoe zich dat verhoudt tot andere inzet en waarom Nederland ervoor kiest om op dat moment juist dat land te steunen. Ik zal dat het komende jaar graag doen. Ik kijk dan ook uit naar het gesprek met de Kamer daarover als de Kamer dat wil.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik dank de minister voor deze toezegging. Wil de minister ons deze informatie toesturen zodra het besluit genomen is om noodhulp te geven?

Minister Ploumen:

Ja.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Prima, dank u wel. Dan zal ik mijn motie hierover intrekken.

De voorzitter:

Er was nog geen motie ingediend.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

O nee, excuus!

De voorzitter:

Dit is een staatsrechtelijk unicum op de vroege donderdagochtend! Mijnheer Sjoerdsma, waar komt u mee aan?

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik kom niet aan met een motie die ik ga intrekken voordat ik haar heb ingediend, maar wel met een vraag aan de minister. Is het wel zo verstandig om na elke uitgave een brief te sturen? Gaat zij dat dan ook doen bij ontwikkelingsuitgaven van meer dan 5 miljoen? Gaat zij daarbij ook verantwoorden waarom zij heeft gekozen voor een bepaald programma of een bepaald project? Het is goed om te verantwoorden hoe we noodhulp uitgeven, maar laten we dat gewoon eens per jaar in een brief doen. Dan kunnen we eens per jaar over het hele jaar praten en niet over elke afzonderlijke uitgave. Ik vind dat echt te veel van het goede.

Minister Ploumen:

Ik wijs de heer Sjoerdsma erop dat een groot deel van het noodhulpbudget gaat naar VN-fondsen. Dat zetten we aan het begin van het jaar al in, ongeoormerkt. Dat doen we met opzet, omdat we vinden dat die organisaties de hulp op het goede moment op de goede plek moeten kunnen financieren. Daarnaast wordt een deel van het budget bilateraal besteed. Ik heb er zelf geen probleem mee om de Kamer daarover te informeren. Als de Kamer van mij vraagt om dat een paar keer per jaar te doen, vind ik dat ook prima. Ik ben in dezen als was in de handen van de Kamer.

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat klinkt natuurlijk heel aantrekkelijk. Ik vind het wel belangrijk dat we integraal over noodhulp spreken en niet alleen over de noodhulp die de minister bilateraal via lokale of internationale organisaties wegzet. We moeten ook de VN-organisaties meenemen. Het zou mijn voorkeur hebben om dat eens per jaar in een allesomvattende brief van de minister te vernemen.

Minister Ploumen:

Ik meen dat we het een kunnen doen en het ander zeker niet moeten laten. De heer Sjoerdsma heeft natuurlijk gelijk dat het geen ad-hocdebat moet worden. Ik stel me voor dat ik de Kamer elk jaar informeer. Dat is niets anders dan tot nu toe gebeurt. Er wordt met een redenering gerapporteerd over de besteding van noodhulpgelden. Een besteding boven de 5 miljoen euro zal ik specifiek schriftelijk toelichten. Het is aan de Kamer of zij dat apart wil bediscussiëren of onderdeel wil laten zijn van het integrale gesprek.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

De minister is terecht blij met de brede steun in de Kamer voor haar noodhulp. Ik vind het echter opvallend dat die steun wat betreft de noodhulp aan Syrië er bij de grootste coalitiepartner niet was. Mevrouw De Caluwé heeft immers expliciet gezegd dat ze vond en vindt dat Nederland in het geval van Syrië te snel de portemonnee heeft getrokken; ik citeer haar letterlijk. Welke conclusies verbindt de minister aan dat oordeel van de VVD?

Minister Ploumen:

Ik denk dat het helder is dat de regering regeert en de Kamer controleert. Dat heeft mevrouw De Caluwé gisteren zelf ook aangegeven. De regering neemt met belangstelling kennis van het oordeel van de Kamer, of dat nu het oordeel is van een individueel lid of van het collectief.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Uiteraard is dat zo, maar als de VVD zegt dat de minister te snel de portemonnee heeft getrokken, zegt zij dat neem ik aan niet zomaar. Daar zal een bedoeling achter zitten, bijvoorbeeld dat de minister een volgende keer minder snel de portemonnee moet trekken. Ik zou tenminste denken dat de VVD dat daarmee wil zeggen. Het kan de minister toch niet onberoerd laten als dat vanuit de coalitie zo expliciet tegen haar wordt gezegd?

Minister Ploumen:

Ik val in herhaling. De regering regeert. Op basis van de gegeven situatie neem ik een besluit. Dat heb ik in het afgelopen jaar ook gedaan inzake de aanwending van noodhulpgelden. Het enige wat nu wijzigt ten opzichte van vorig jaar, is dat ik de Kamer schriftelijk informeer als het meer is dan 5 miljoen euro.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Moeten we dan constateren dat de minister kennisneemt van de standpunten van de VVD wat betreft haar bestedingen rond Syrië? Moeten we ook constateren dat de VVD eigenlijk een debat wil over de specifieke bestedingen van deze minister aan noodhulp? Ik begrijp dat zij daar kennis van neemt, maar er niets mee gaat doen, behalve dan dat zij de Kamer gaat informeren. Maar dat deed zij eigenlijk al.

De voorzitter:

Dat is wel een beetje dezelfde vraag.

Minister Ploumen:

Als de minister zich bezig moet houden met wat iedereen eigenlijk zou willen, dan wordt het wel heel ingewikkeld om te regeren.

Dan kom ik op de specifieke vragen die ik nog niet geadresseerd heb. Dat zijn er nog best een aantal. De heren Van Dijk, Sjoerdsma en Van der Staaij vroegen naar de combinatie van hulp en handel. Daar heb ik natuurlijk al een aantal opmerkingen over gemaakt. Ik zie dat echt als de kern van het beleid. Dat beleid past bij deze tijd; dat heb ik de afgelopen periode wel gezien. Natuurlijk zijn er verschillen van inzicht in de Kamer, maar ik ervaar toch vooral veel steun. De heer Van Dijk had vragen over ongelijkheid. Ik heb hierover al een aantal zaken gezegd. Misschien is het goed om ook nog te zeggen dat de bijdrage aan multilaterale programma's — van de Wereldbank, maar ook van de UN-instellingen — nadrukkelijk is gericht op de vermindering van ongelijkheid. De heer Van Laar vroeg mij specifiek wat ik doe aan de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en jongens en meisjes, die zo persistent is. Hij weet dat dit een van de speerpunten van mijn beleid is. Ik zeg hem graag toe dat ik, waar mogelijk, in brieven nadrukkelijk aandacht daarvoor zal hebben, en wellicht wat explicieter dan tot nu toe. Ik wil geen stapeling van allerlei criteria en rapportageverplichtingen, maar ik zeg graag toe dat ik met name daarop iets nadrukkelijker zal inzoomen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vroeg de minister gisteren ook om te reageren op een stuk in Socialisme & Democratie over het beleid in Noorwegen. Volgens mij kunnen wij van Noorwegen namelijk veel leren en wellicht de minister ook. Is zij bereid om daar ook naar te kijken?

Minister Ploumen:

Ik lees Socialisme & Democratie natuurlijk ook. Wat zeg ik? Ik verslind elk nummer en elk artikel van Socialisme & Democratie! Dat gold ook voor dit artikel. Ik bén van oorsprong gewoon Socialisme & Democratie, dus daarin kunnen wij elkaar vinden. Het interessante is dat de Noorse minister van Ontwikkelingssamenwerking bij mij te rade is gegaan over het nieuwe beleid van handel en hulp. De dialoog die de heer Van Dijk voorstaat, is er dus. Ik kan hem verzekeren dat ik voortdurend kennisneem van inzichten die relevant kunnen zijn. Ik bedoel dat overigens niet gemakzuchtig. Handel en hulp vormen een domein waarin we steeds tot nieuwe inzichten komen, soms gedwongen door ontwikkelingen in de wereld. Ik vind dat inclusieve economische groei ook gaat over het opheffen van ongelijkheid, of die nu economisch of sociaal is. Ik heb daarover in de nota ook een aantal zaken gezegd. Ik vind dat Nederland met de combinatie van hulp en handel een goede partner is voor zich ontwikkelende landen. Nogmaals, ik neem graag kennis van andere inzichten, maar ik heb niet per se de behoefte om het beleid van de Noren, de Zweden, de Denen of wie dan ook, nu een-op-een over te nemen. Het gaat er volgens mij juist om, eigen perspectieven te blijven schetsen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is hartstikke goed nieuws dat de minister Socialisme & Democratie spelt. Dat maakt de reactie op dit specifieke artikel namelijk des te makkelijker. Het artikel gaat over een vergelijking tussen Noorwegen en Nederland. Het Noorse programma is "Sharing for prosperity". Daarin wordt onder andere een valutatransactietaks besproken. Het zijn hartstikke interessante voorstellen. Ik snap wel dat de minister zegt dat we het Noorse model nu niet gaan overnemen, maar volgens mij is dit op zijn minst een debat waard. Is de minister bereid om daarop schriftelijk te reageren?

Minister Ploumen:

De heer Van Dijk kent het regeerakkoord. Ik vind het aardig dat hij mij dit niet nog een keer laat zeggen. Ik zeg hem graag toe dat ik hem schriftelijk zal informeren over die transactietaks. Onlangs heb ik er zelf een aantal vragen over geformuleerd, ook omdat er wat twijfels waren gerezen over dat type mechanismen bij de bestrijding van armoede en ongelijkheid. Omdat ik daar zelf ook buitengewoon nieuwsgierig naar ben, laat ik dat nu onderzoeken. Ik heb er een eerste proeve van gezien. Ik geef dit graag mee aan de heer Van Dijk.

De VVD had een aantal vragen over investeringen en ondernemingsklimaat. Op welke bronnen baseren wij ons eigenlijk daarbij? Het is goed om dit even te verduidelijken. Natuurlijk zijn de strategische meerjarenplannen die wij van onze posten krijgen, hierbij van groot belang. De Kamer wordt daar ook over geïnformeerd. Ik neem elk jaar met veel belangstelling kennis van het "Ease of doing business"-rapport van de Wereldbank, waarin rankings zitten met betrekking tot een aantal criteria voor het ondernemingsklimaat. Ik noem de IFC en de WTO; er zijn veel bronnen die op landelijk en regionaal niveau aangeven op welke punten het ondernemingsklimaat verbeterd kan worden. Wij investeren breed in dat ondernemingsklimaat. Ik heb daarover herhaaldelijk al het een en ander gezegd. Wij kijken echter ook naar specifieke sectoren die relevant kunnen zijn voor de vier speerpunten van Nederland voor het OS-beleid en daarmee samenhangend natuurlijk ook naar sectoren als water en voedselzekerheid, waarin het Nederlandse bedrijfsleven een rol kan spelen. Het interessante is juist dat wij in deze vier speerpunten en de negen topsectoren meer en meer de samenwerking en de samenhang en in ieder geval nadrukkelijk de dialoog zoeken.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

In de oorspronkelijke Meerjaren Strategische Plannen (MJSP's) heb ik deze specifieke informatie gemist. De minister heeft inmiddels aangekondigd dat de herziene meerjarenplannen in januari naar de Kamer komen. Staat daar wel dit soort informatie in?

Minister Ploumen:

Daar kom ik in tweede termijn op terug.

Er is ook gevraagd naar de coherentiepilot Ghana en Bangladesh. Welke lessen hebben wij daaruit geleerd? Goede handelsafspraken en -tarieven tussen die landen en Europa zijn van groot belang. Ik zei daar net al iets over in het kader van de EPA's. Wij moeten echter ook voorkomen dat hoge en echt wel terechte milieu- en gezondheidsstandaarden een uitsluitend effect hebben. Dit is zo'n punt van spanning, zeg ik ook tegen mevrouw Thieme. Dat wil niet zeggen dat wij onze standaarden per se moeten verlagen maar je ziet daar wel enige spanning ontstaan. Ik kan mij voorstellen dat wij daarover nog wel eens zullen spreken. Die pilot was niet voor niets een pilot. Wij gaan bekijken hoe wij daarmee door kunnen gaan want wij willen echt meer kennis opbouwen over causaliteits- en coherentievraagstukken. De IOB is ook bezig om voor Ghana een meer modelmatige aanpak te ontwikkelen. In de EU draag ik dit model ook uit en laat ik andere landen delen in de kennis die wij over coherentie hebben opgedaan en natuurlijk ook in de lessen die wij daar geleerd hebben.

Over coherentie vroeg de heer Van der Staaij nog iets in het kader van het visserijbeleid. De inzet van het kabinet is erop gericht dat de principes die gelden voor de visserij in de EU-wateren ook gelden voor visserij door EU-vaartuigen buiten de EU. Dat is echt coherentie. Duurzame vangstmethoden zijn daarbij van groot belang. De EU mag bovendien alleen vissen op het surplus van het land in kwestie, dus op vis waarop niet door vissers uit het land zelf wordt gevist. Nederland let daar nadrukkelijk op en brengt ook heel nadrukkelijk in dat de opbrengsten ten goede komen aan de lokale visserijsector, als de EU visserijakkoorden sluit met ontwikkelingslanden. Ook in het kader van dit beleid heeft coherentie onze grote aandacht.

Dan kom ik op de vraag van de heer Vos over de steenkolen. Hij kondigde daarvoor een motie aan. Transparantie is buitengewoon belangrijk. Daarom ben ik ook in nauw overleg met minister Kamp in gesprek met de energiebedrijven over een mvo-convenant over transparantie, aanspreekbaarheid op misstanden en over een stakeholderdialoog in de steenkolensector. Zowel bedrijfseconomische als juridische argumenten komen daar ter tafel. Het is nadrukkelijk de bedoeling om een convenant te sluiten. Bedrijven moeten nu laten zien dat zij aanspreekbaar willen zijn op hun beleid wanneer er in de keten misstanden plaatsvinden. Op 19 december spreek ik met de CEO's daarover. Ik spreek er ook over in Europees verband omdat het Bettercoal initiative ook relevant is. Ik heb daarover onder andere overleg met mijn Deense en Zwitserse collega, omdat ik vind dat er daarin eigenlijk nog wel een tandje bij kan. Het zijn allemaal onderwerpen van mijn gesprek op 19 december. Ik zal de Kamer daar graag over informeren.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Als het gaat om transparantie in de keten en over bedrijven die hun verantwoordelijkheid nemen, herinner ik de minister aan de vragen van mijn collega over "de wereldspeler die zichzelf is gebleven", onze Rabobank, die heeft geïnvesteerd in bedrijven die doen in illegale palmolie. Wil de minister met de bank in gesprek gaan om daar transparantie over en meer inzicht in te krijgen en de bank aanspreken om dat niet te doen?

Minister Ploumen:

Ik ben al in gesprek met de Rabobank en andere financiële instellingen en pensioenfondsen over deze kwesties, niet alleen over palmolie maar breder. In die dialoog komt deze kwestie ongetwijfeld aan de orde.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Wat is het oordeel van de minister over deze investeringen van de Rabobank in bedrijven die illegaal palmolie winnen in Indonesië?

Minister Ploumen:

Ik wil mij graag specifiek in dit geval verdiepen voordat ik een oordeel uitspreek. Ik zeg wel graag toe dat ik de kwestie aan de orde zal stellen in de dialoog met de financiële instellingen die al gaande is.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Dus ik krijg van de minister nog een oordeel hierover, liefst per brief?

De voorzitter:

Ja.

Ik geef de heer Vos de gelegenheid om een korte vraag te stellen waarop een kort antwoord komt.

De heer Jan Vos (PvdA):

Als een Nederlander zijn verwarming aanzet, dan komt die energie uit een kolencentrale. In die kolencentrale worden kolen gestookt, maar de Nederlander weet niet of die kolen uit Colombia komen, waar paramilitairen vakbondsleiders vermoorden, of uit Polen. Ik heb de minister gevraagd om in de gesprekken die zij met de CEO's van die bedrijven voert, te vragen waar zij kolen inkopen, opdat de Nederlander weet dat hij geen bloedkolen opstookt. Het is een heel simpele kwestie waar al jarenlang over wordt gesproken. Ik vraag de minister of zij in het gesprek met de CEO's tot een besluit wil komen. Ik verwacht geen convenant, ik verwacht gewoon transparantie. Het is niet ingewikkeld, de bedrijven moeten het gewoon aangeven. Anders zullen wij hier vanuit de Kamer actie op ondernemen.

Minister Ploumen:

Zoals eerder gewisseld, heb ik dat gesprek al een keer gevoerd. Het onderwerp komt niet voor het eerst ter tafel. Natuurlijk bespreek ik dit de negentiende ook weer. De heer Vos en ik zijn het over de kwestie eens. Ik denk overigens wel dat een convenant dat wat breder gaat en ook toekomstige kwesties moet zien te voorkomen, een uitstekende uitkomst zou kunnen zijn.

De heer Jan Vos (PvdA):

Is het die CEO's duidelijk dat hiervoor een Kamermeerderheid bestaat en dat Nederlanders het niet langer willen?

Minister Ploumen:

Voor zover hun dat niet duidelijk is, zal ik hen dat zeer graag meedelen op 19 december.

De voorzitter:

De minister continueert.

Minister Ploumen:

Voorzitter. De Partij van de Arbeid heeft naar de conflictmineralen gevraagd. In Europa is regelgeving in de maak om conflictmineralen te weren. Die regelgeving wordt in februari of maart 2014 verwacht. Ondertussen gaat Nederland onverdroten door met het bevorderen van conflictvrije handel uit risicogebieden. Ik noem het initiatief voor conflictvrije tin in Congo. Ik heb hierover onlangs Kamervragen beantwoord en ik zal er daarom nu niet meer over zeggen. Het is een proces van lange adem, maar ook een proces waarbij onder leiding van Nederland belangrijke stappen worden gezet. Ik vind ook dat we dat moeten blijven doen.

Wat we ook moeten blijven doen, is het ondersteunen van initiatieven als het EITI. Niet alleen de PvdA, maar ook de Partij voor de Dieren vroeg hiernaar. Ook via het IMF trust fund werken we hieraan. Dit trust fund richt zich op het maximaliseren van lokale inkomsten uit grondstoffen via betere contracten, heffingen en lokale belastingafdracht. In internationaal verband blijven we aandacht vragen voor open en transparante markten. In sommige gevallen kan Nederlandse expertise van pas komen bij het verder en op een eerlijke manier ontwikkelen van de grondstoffenmarkt in een land zelf. Een voorbeeld hiervan is Bolivia, een land dat met hulp van Nederland lokale voorraden lithium wil verwerken tot eindproducten.

De Partij van de Arbeid vroeg hoe staat het met de invoering van het EITI. Om te voorkomen dat het een rommelig geheel wordt, sluiten we aan bij de Europese richtlijn voor jaarrekeningen, een richtlijn die in juni 2013 is aangenomen. In 2014 gaan we met de betrokken departementen bekijken hoe we verdere invulling kunnen geven aan de transparantie. Dat is immers iets wat we hoog in het vaandel hebben. Daarbij wordt het EITI betrokken. Verder raadplegen we ngo's en bedrijven. Het doel is om er een geharmoniseerd geheel van te maken om te voorkomen dat allerlei zaken dubbel worden gedaan. Daardoor zou het immers alleen maar "ticking the boxes" worden. Ik zeg de heer Van Laar graag toe dat ik de Kamer daarover samen met collega Kamp van Economische Zaken zal informeren wanneer we daar een stuk verder mee zijn.

De heer Van Laar (PvdA):

Andere landen zijn al kandidaat. De kandidaatstellingsperiode is ook vrij lang, omdat een land in die periode heel veel moet doen. Waarom is Nederland dan toch niet aangemeld als kandidaat? Dan zouden we immers alvast met al dat werk kunnen beginnen. Ik denk dan onder meer aan het ontwikkelen van de checklists en het op orde brengen van de rapportages.

Minister Ploumen:

Bij mijn weten werken de betrokken departementen hier al aan. Hoever we precies zijn en of we voor- of achterlopen, kan ik de heer Van Laar nu niet zeggen. Ik zal daarop in tweede termijn terugkomen.

De heer Van Laar (PvdA):

De minister heeft zojuist een toezegging gedaan over de conflictmineralen. Ik heb in eerste termijn echter ook gevraagd welke concrete resultaten we in 2014 kunnen verwachten. Wanneer verwacht de minister verder dat de productieketens van mineralen transparant zijn? Die transparantie is belangrijk, omdat mensen dan zeker kunnen weten dat die mineralen niet in hun mobieltjes of sieraden verwerkt zijn.

Minister Ploumen:

Ik meen gezegd te hebben dat we dit stap voor stap benaderen. Het is een kwestie van lange adem. Daarmee wil ik zeggen dat het niet allemaal in 2014 geregeld kan zijn. Ik kan me voorstellen dat de heer Van Laar dat begrijpt. Ik aarzel verder om een einddatum te noemen, omdat dat maakbaarheid zou suggereren die er gewoon niet is. Het is een ongelooflijk complex geheel. Ik ben blij dat Nederland zelf initiatieven neemt, bijvoorbeeld het initiatief voor conflictvrije tin. Hiervoor is veel belangstelling, niet alleen van bedrijven als Philips, Tata en Motorola, maar ook van andere landen. Europese wetgeving zal de zaak absoluut versnellen. Hoezeer ik dat ook wil, een einddatum kan ik niet noemen. Ik zal echter wel alles doen om de zaak te versnellen.

Mevrouw Thieme vroeg naar de effectiviteit van de ronde tafels over palmolie. Ik ben wel te spreken over de manier waarop het met die ronde tafels gaat. Ik heb natuurlijk kennisgenomen van de kritische opmerkingen die er te maken zijn. Het is goed dat hier gedurende het proces vanuit verschillende invalshoeken naar gekeken wordt. Natuurlijk zitten er tekortkomingen aan het model. Er zijn bijvoorbeeld private organisaties bij betrokken die zich niet in vak-K komen verantwoorden. Ik zie echter ook dat er bewegingen ontstaan om dat tekort te overbruggen door overheden in ontwikkelingslanden actief te betrekken bij de ontwikkeling en implementatie van standaarden. Ik was vorige week in Indonesië en daar hebben wij nadrukkelijk gesproken over het belang van duurzame palmolie, de inzet van de Indonesische regering en de inzet van de Nederlandse regering om daar samen aan te werken. De Roundtable on Sustainable Palm Oil heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de Indonesische standaard, ISPO. Ik ben ervoor om zo min mogelijk verschillende standaarden te hebben en de standaarden zo veel mogelijk te harmoniseren, maar ik zie ook dat verschillende wegen naar Rome kunnen leiden. Een ronde tafel kan een van die wegen zijn.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Natuurlijk ben ik ook blij met elk genomen initiatief. Het is vaak en-en. Onafhankelijke wetenschappers en het Planbureau voor de Leefomgeving geven echter aan dat het te weinig is. Gaat de minister straks een gesprek met elk bedrijf voeren? Gaat zij elk bedrijf vragen om zich te gedragen en precies conform onze normen en waarden handel te drijven? Dat kost toch heel veel tijd en energie? Het lijkt mij veel effectiever om bedrijven een standaard op te leggen in plaats van af te wachten of er in die ontwikkelingslanden misschien standaarden komen waarmee wij wel tevreden zijn. Dat raden onderzoekers en het PBL ook aan.

Minister Ploumen:

Is het glas halfvol of halfleeg? Er zijn mijns inziens goede stappen gezet. Een bedrijf als Unilever claimt in Indonesië nadrukkelijk een rol in duurzame palmolie. Eerder heb ik al aangekondigd dat wij in Nederland sectorrisicoanalyses willen gaan doen. Textiel is zo'n sector, maar energie zou ook zo'n sector kunnen zijn waarin Nederlandse bedrijven actief zijn en waar wij risico's in de keten zien. Die risico's willen wij identificeren. Wij willen de bedrijven ondersteunen bij het doen van een risicoanalyse. Op basis daarvan gaan wij convenanten sluiten. Dat lijkt mij een begaanbare weg die naast de ronde tafels zou kunnen bestaan en ook leidt tot de resultaten die mevrouw Thieme beoogt. Overigens moeten wij de kracht van lokale maatschappelijke organisaties en overheden in verschillende landen niet onderschatten. Ik zie namelijk dat zij steeds nadrukkelijker zelf een plek aan die tafel opeisen, en terecht.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Zeker. Het bewustzijn is ook in die landen aan het groeien. Toch hebben zij te maken met een enorme afhankelijkheid van vooral westerse bedrijven die daar grondstoffen weghalen tegen condities die slecht zijn voor de mensen daar en met name ook voor de biodiversiteit. Mag ik concluderen dat de minister wel de kritiek op de ronde tafels ziet, maar er toch in blijft geloven en dus niet met extra maatregelen komt?

Minister Ploumen:

Ik zie de kritiek. Ik heb ook de complimenten in dat stuk gelezen. Ik heb mij verhouden tot die kritiek. Ik heb net aangegeven hoe ik dat doe. Vooralsnog zie ik op die manier de beste resultaten.

Er zijn ook vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over Bangladesh en de textielindustrie. Nu ik het net over de sectorrisicoanalyse had, is het misschien goed om daar even op door te gaan. De wijze waarop ik de dialoog ben aangegaan over de textielsector met de overheid van Bangladesh, de werkgeversvereniging van Bangladesh, de Nederlandse brancheorganisaties op het gebied van textiel en de International Labour Organisation is een voorbeeld van de wijze waarop hulp en handel op een goede manier bij elkaar kunnen komen. Nu blijkt ook hoezeer mensen die hier een T-shirt kopen voor een kind, verbonden zijn met iemand die in de fabriek in Bangladesh werkt om haar kind eten te kunnen geven. Vergis u niet: 4 miljoen mensen in Bangladesh krijgen een inkomen uit die sector. Het is dus echt een dure plicht voor alle betrokken partijen om die 4 miljoen mensen hun werk onder veilige omstandigheden te laten doen, tegen fatsoenlijke salarissen. Onlangs zijn er 200 nieuwe inspecteurs aangesteld om de fabrieken te inspecteren. De Nederlandse textielsector heeft op mijn verzoek in juni jongstleden een plan van aanpak voor de verduurzaming van de textielsector gepresenteerd. Dat gaat niet alleen maar over Bangladesh maar over de hele wereld, zo zeg ik tegen de heer Voordewind. Ik ben met de Nederlandse textielsector in gesprek om de uitwerking van dat actieplan vast te leggen in een convenant dat ik begin 2014 wil tekenen.

Tegen de heer Voordewind en een aantal anderen zeg ik dat ik de behoefte zie om dit niet te beperken tot Bangladesh. Ik zeg dan ook graag toe, in de uitwerking van dat convenant nadrukkelijk te zullen kijken, samen met de Nederlandse brancheorganisaties, naar wat het betekent voor andere landen waar de textielsector actief is. Ik informeer de heer Voordewind en anderen over het feit dat het ILO-programma dat wij steunen, wordt gebruikt in Bangladesh maar dat de ILO ook actief is, mede op basis van onze meer generieke bijdrage, in landen als Cambodja. Afgelopen week was ik in Indonesië en Myanmar. Daar worden plannen ontwikkeld om de textielsector opnieuw op te zetten. Dat is een goed moment om ervoor te zorgen dat dat onder goede condities gebeurt. Ik heb daar met een paar ondernemers gesproken, met de werkgeversorganisatie van Myanmar en iemand van de ILO. Ik kan de heer Voordewind verzekeren dat daarvoor heel nadrukkelijk aandacht is. Ik kan mij voorstellen dat het goed is om een paar landen heel expliciet in dat convenant met de Nederlandse textielsector te benoemen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik dank de minister voor haar inspanningen voor het verbreden van het Bangladesh Safety Accord tot een breder convenant. Dat zijn goede vooruitzichten. Het actieplan was redelijk beperkt en vrijblijvend. Het mooie van het safety-akkoord is dat het juridisch bindend is. Hoe kunnen we het convenant zodanig inrichten dat aan de vrijblijvendheid voorbij wordt gegaan en de richting van de verplichtende werking wordt ingeslagen op het punt van de bredere inzet van de kledingindustrie?

Minister Ploumen:

Het convenant dat ik voornemens ben om te sluiten, gaat niet alleen over veiligheid maar is veel breder. Het safety-akkoord in Bangladesh waaraan de heer Voordewind refereert, is inderdaad juridisch bindend. Dat gaat over veiligheid. Ik had bijna gezegd "alleen maar over veiligheid", maar daarvoor is heel veel nodig. Die overeenkomst is gesloten tussen internationale vakbonden en inmiddels 107, en hopelijk aan het einde van deze week 110, internationale modemerken en grootwinkelbedrijven. Ik kan mij voorstellen dat bij het sluiten van convenanten wordt gekeken naar dit type akkoorden. Ik ben niet degene die die akkoorden ontwerpt, om het zomaar even te zeggen. Ik moedig aan, ik ondersteun en weet de heer Voordewind daarbij overigens altijd aan mijn zijde te vinden. Ik weet zeker dat telkens wordt gekeken, ook in de gesprekken met de ILO, op welke manier in samenspraak met lokale vakbonden, lokale werkgeversverenigingen en lokale overheden de beste resultaten bereikt kunnen worden. Soms is dat zo'n juridisch verplichtend akkoord, soms zijn het andere vormen van samenwerking. Het lijkt mij goed om daarin de vrijheid te houden, maar ik neem wederom mee dat het goed is om ons niet alleen op Bangladesh te richten, maar ook op andere landen.

De voorzitter:

Dat is helder. Ik zou het waarderen als de minister enigszins in afrondende sferen komt. Dan kunnen wij richting de lunchpauze gaan. Er is nog een korte afrondende vraag van de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ook hieruit spreekt weer de ambitie van de minister om geen vrijblijvendheid te hanteren, maar echt toe te gaan naar concrete afspraken. Wij hebben het actieplan toen gezien. Wil de minister in de uitwerking erop toezien dat de doelstellingen en het tijdspad reëel, concreet en haalbaar zijn in plaats van doelen voor 2030 of 2025 te stellen?

Minister Ploumen:

Dat doe ik zeer graag.

Voorzitter. Als u mij toestaat, behandel ik nog één onderwerp voor de lunch. Dan is dit blokje afgesloten.

De voorzitter:

Ik zou het waarderen als wij uw hele termijn kunnen afronden voor de lunch.

Minister Ploumen:

Dat zou ik ook waarderen, maar er waren buitengewoon veel vragen. Ik pak de hoofdpunten eruit en dan zien wij hoe ver wij kunnen komen.

De voorzitter:

U kunt dat vast heel puntig doen.

Minister Ploumen:

Absoluut.

Over het Dutch Good Growth Fund hebben wij al veel gewisseld. Dat zal ik niet herhalen. Het fonds begint op 1 juli 2014 voor alle drie de pijlers. Er is geen sprake van dat een deel pas in 2015 begint.

De heer Van Ojik had vragen over transparantie. Ik heb hem gevraagd die aan te houden. Ik geef hem nu graag antwoord. Ik heb gekeken naar de standaard die nu opgang doet bij IFC. IFC stelt dat de projectinformatie 30 dagen van tevoren toegankelijk moet worden gemaakt. Dat lijkt mij een uitstekende termijn. Als de heer Van Ojik daarmee kan instemmen, zie ik zijn motie inzake transparantie als ondersteuning van beleid.

De voorzitter:

Er is ons overigens nog geen motie bekend. Wij zijn nog steeds met de eerste termijn bezig.

Minister Ploumen:

Het is een motie uit een vorig debat. Neem mij niet kwalijk.

De voorzitter:

Dat gaat mij boven mijn pet. Gaat u de motie nu intrekken, mijnheer Van Ojik? Want dan snap ik er niks meer van.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Dat was een motie die ik heb aangehouden totdat de minister bij de begrotingsbehandeling haar oordeel daarover zou geven. Dat heeft zij nu gedaan. Zij heeft een toezegging gedaan om in het vervolg de termijn van 30 dagen aan te houden. Ik ben haar dankbaar voor deze toezegging en zal nog even bekijken wat ik met mijn motie doe.

De voorzitter:

Perfect. Dat horen wij in tweede termijn van u. De heer Sjoerdsma, kort graag.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik heb een verhelderende vraag. Hoor ik de minister nu zeggen dat de drie sporen van het Dutch Good Growth Fund, dus inclusief de steun aan het mkb daar, tegelijkertijd zullen beginnen, namelijk in de zomer van 2014?

Minister Ploumen:

Ja.

De heer Sjoerdsma (D66):

Dat is mooi, want dat was eerst niet het geval. Ik vraag de minister wat er in de tussentijd ten positieve is veranderd.

Minister Ploumen:

De minister houdt de zaken scherp in de gaten, maar is zich hierbij van geen enkel kwaad of goed bewust. Ik heb geen idee.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik heb twee vragen gesteld over het Dutch Good Growth Fund. Naast het fonds komt een fonds voor technische assistentie van 75 miljoen euro. De eerste vraag is waar dat geld vandaan is gehaald en wat er niet meer doorgaat, nu dat fonds die versterking krijgt. De tweede vraag is hoe de effecten van het fonds worden gemeten en wanneer het in de ogen van de minister succesvol is.

Minister Ploumen:

Wij evalueren het Dutch Good Growth Fund na vijf jaar, zoals ik al eerder heb gezegd. Wij kijken dan natuurlijk naar de bijdrage aan duurzame werkgelegenheid in die landen, naar de ontwikkeling van duurzame productiekracht van het lokale midden- en kleinbedrijf en naar de verbetering van de wederzijdse investerings- en handelsrelaties. Ik zie het succes ook ruimer. Ik zie graag dat het fonds zal werken als een hefboom, dat private financiers zien dat ondernemen in ontwikkelingslanden op een ontwikkelingsrelevante manier loont en dat zij daarin stappen. Ik meen mij te herinneren dat ik in een AO over dit fonds nog iets preciezer hierop ben ingegaan. Omwille van de tijd zal ik dat nu niet doen.

Waarom komt het geld voor de technische assistentie vandaan? Die wordt gefinancierd uit de middelen die ik de komende jaren binnen mijn eigen begroting besteed aan privatesectorontwikkeling. Wij hebben een stroomlijning van het instrumentarium gerealiseerd. Programma's als PSI en de FOM-OS-variant worden dus stopgezet als aparte programma's, want de mkb-doelgroep wordt bediend via het DGGF. Delen van de middelen die vrijkomen, worden ingezet om de technische assistentie voor DGGF te financieren. Uiteraard is die technische assistentie ook onderdeel van de evaluatie die wij gaan doen.

De voorzitter:

Kort, mevrouw Mulder.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik heb een andere vraag die hierop aansluit, maar misschien gaat de minister daar straks nog op in. Het gaat over het bedrijfsleveninstrumentarium in bredere zin. Kan de minister voor 1 april komen met haar visie daarop en hoe ze dat verder wil inzetten? Wij hebben daar wel behoefte aan.

Minister Ploumen:

Ik beantwoord nog een vraag over het fonds en dan kom ik op uw vraag terug, want die linkt aan een vraag van de heer de heer Sjoerdsma.

De heer Van Dijk vroeg of geld uit het fonds naar het onderwijs kon. Besloten is om inzet op onderwijs af te bouwen, maar om tegelijkertijd in gesprek te blijven met andere donoren over hun bijdragen aan onderwijs. De heer Van der Staaij heeft een motie ingediend over lager beroepsonderwijs. Die voer ik natuurlijk uit. Een nieuwe verlaging van 50 miljoen van het budget voor dit fonds, bovenop het amendement van de heer Voordewind, dat op Kamerbrede steun kan rekenen, zou ertoe leiden dat het fonds pas kan starten in 2015. Dat lijkt mij zeer ongewenst.

De heer Sjoersdma vroeg waar ik de intensivering van handelsrelaties aan zag. Die zie ik aan een bijna-verdubbeling van de handelsmissies en aan een verscherpte inzet op onderwerpen als de EPA's. Hoewel dat al mooi is, ben ik zelf ambitieuzer dan dat. Ik heb mij voorgenomen, en voel mij nu gesteund door de heer Sjoerdsma, om in het voorjaar te komen met een brief over de inzet van het kabinet voor het internationale verdienvermogen van Nederland. Het kabinet bereidt onder leiding van collega Kamp nu een reactie voor op het WRR-rapport dat onlangs is uitgekomen. Daarin is natuurlijk ook aandacht voor de internationale component, maar ik wil die graag nader uitwerken. Daarin, zeg ik tegen mevrouw Mulder, ga ik dan ook bezien, mede op basis van de evaluaties van de private sector, het development-instrumentarium en de ORIO, op welke wijze het instrumentarium bij kan dragen aan het verdienvermogen van Nederland. Dat betekent dat ik het instrumentarium zoals het er nu ligt, op zijn merites ga beoordelen en zeer serieus ga kijken naar de evaluaties. Ik begin from scratch. Ik informeer de Kamer heel graag in het voorjaar van 2014 daarover. Dat hangt ook af van wanneer de IOB-evaluatie gereed is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister gaat een beetje snel. Ik kom even terug op het bedrijfslevenfonds. Er liggen twee amendementen, een van mij en een van de heer Voordewind c.s. Even los van de inhoudelijke onderbouwing, zijn dat twee amendementen die beide 50 miljoen uit het fonds halen. Hoe kijkt de minister naar die voorstellen?

Minister Ploumen:

Ik neem kennis van die voorstellen. Als de amendementen worden ingediend, zal ik daar in tweede termijn op reageren.

De voorzitter:

Ze zijn ingediend. We gaan uw reactie straks dus horen.

Minister Ploumen:

Ja.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het punt is dat de minister zei dat zij, naast de 50 miljoen van het amendement-Voordewind, nog een keer 50 miljoen uit het fonds halen ongewenst vindt. Geen misverstand, ik steun het amendement van de heer Voordewind, maar ik wil graag weten wat de positie van de minister is. Zij moet die amendementen neutraal beschouwen. Het zijn twee amendementen die allebei voorstellen om 50 miljoen uit het fonds te halen.

De voorzitter:

De amendementen bespreken we in tweede termijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister gaf er net al een oordeel over.

De voorzitter:

Het wordt een beetje rommelig nu. De minister, kort.

Minister Ploumen:

Ik zal ze in samenhang bekijken in tweede termijn en dan reageren.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik heb ook een korte vraag. Ik wil even terug naar het bedrijfsleveninstrumentarium. De minister heeft gezegd te gaan bekijken hoe zij de evaluatie daarvan gaat invullen. Overweegt zij daarbij ook een andere verdeling te maken tussen multilaterale organisaties en het bedrijfsleven? Investeringen zijn nu immers een vrij klein onderdeel van het bedrijfsleveninstrumentarium.

Minister Ploumen:

Ik vind dat ik een veelomvattende evaluatie moet maken. Ik wil mij niet alvast vastpinnen op het een of het ander. Dus ook dat zal ik meenemen.

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Dan kom ik daar in tweede termijn op terug wanneer mijn amendement aan de orde komt. Dank.

Minister Ploumen:

Ik kijk nog even naar een paar hoofdpunten. Over het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) ga ik twee dingen zeggen: iets over privacy en het arbitragesysteem. Over het arbitragesysteem hebben wij gisteren een en ander gewisseld. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik in een brief nader duid hoe het Investor-State Dispute Settlement (ISDS) in elkaar zit en hoe ik dat waardeer. Dan kunnen wij dat op een later moment, als de Kamer goed geïnformeerd is, met elkaar bespreken. Privacybescherming is buitengewoon belangrijk. Alles wat daarover gezegd is in de Kamer, onderschrijf ik. In relatie met het TTIP is mijn inzet om ervoor te zorgen dat overheden het recht behouden om zelf maatregelen te nemen om de privacy van hun burgers te beschermen. Dat betekent dat ik dat de komende maanden zal blijven doen bij het TTIP. Het is van belang dat de Nederlandse overheid zelf ook aan zet kan blijven om de privacy van Nederlandse burgers te beschermen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik wil nog even terugkomen op het bedrijfsleveninstrumentarium. De CDA-fractie wil daar graag in meegenomen zien hoe onze posten in het buitenland met een en ander omgaan en hoe het precies zit met het eventueel betalen van door ondernemers geleverde diensten. Neemt de minister dat mee in het voorjaar? Kunnen wij dat dan in een keer met elkaar bespreken?

Minister Ploumen:

Ja, dat laatste punt zou ik met collega Timmermans, die verantwoordelijk is voor het postennetwerk, willen adresseren. Ik bekijk even of dat in één brief kan of in twee aparte. Ik kom daar graag op terug.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Het gaat ons erom dat wij niet het ene in het voorjaar en het andere in het najaar bespreken. Het mogen wat ons betreft twee aparte brieven zijn, maar wij willen het gelijktijdig aan de orde kunnen hebben.

Minister Ploumen:

Ja.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik dank de minister voor de toezegging dat zij met een brief komt over het arbitragesysteem rondom de vrijhandelsakkoorden met onder andere de Verenigde Staten. Ik had ook gevraagd om een oordeel over het feit dat Amerika probeert onze normen voor voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu omlaag te brengen om op die manier hormoonvlees, genetisch gemanipuleerd voedsel, chloorkippen, noem maar op, op onze markt te kunnen verkopen. Ik wil daar heel graag in de brief een duiding van hebben, zodat wij in een debat, voor het voeren waarvan ik een Kamermeerderheid hoop te vinden, daarover van gedachten kunnen wisselen.

Minister Ploumen:

Dat zeg ik graag toe.

De heer Jan Vos (PvdA):

Het is heel vriendelijk dat de minister een brief wil sturen naar de Kamer, waarvoor dank, maar wij hebben gevraagd om een appreciatie van de sociale, ecologische, financiële en rechtspositionele gevolgen voor Nederlandse bedrijven ten opzichte van internationale bedrijven ten aanzien van het ISDS. Ik begrijp heel goed hoe het ISDS in elkaar zit. Nogmaals, ik stel het zeer op prijs als de minister daar een brief over stuurt, maar ik vraag haar om die risico's in kaart te brengen, een en ander te onderzoeken en maatregelen te nemen, zodat de constateringen uit dat onderzoek gemitigeerd kunnen worden. Dat is de vraag.

Minister Ploumen:

Snelheid was hier mijn vijand; ik ga beide doen in die brief.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Dan ben ook ik gerustgesteld.

De voorzitter:

Prachtig.

De minister continueert.

Minister Ploumen:

Voorzitter, …

De voorzitter:

De heer Van der Staaij is nog niet gerustgesteld.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zat nog even te kijken of de minister nog terug zou komen op het beroepsonderwijs of dat dit het moment is waarop ik daarop moet inhaken.

Minister Ploumen:

Als de heer Van der Staaij dat wil, en de voorzitter mij dat toestaat, dan doe ik dat natuurlijk!

De voorzitter:

Onderwijs is altijd goed. De heer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zal de vraag nog even herhalen. Het ging vooral om de inzet voor beroepsonderwijs na 2014. In 2014 hebben we duidelijkheid. Maar als de minister de motie die ook op de jaren erna ziet wil uitvoeren, mag ik er dan van uitgaan dat ze daarmee ook zegt: de aandacht voor beroepsonderwijs wordt ook na 2014 gecontinueerd?

Mijn tweede vraag ging over de onderwijsprogramma's waarin we nu gaten zien vallen. Wil de minister zich er sterk voor maken dat de EU daarvoor nog iets gaat betekenen?

Minister Ploumen:

Het antwoord op de laatste vraag is "ja, ik zal daar zeker naar informeren". In antwoord op de eerste vraag: in 2014 zullen we aan ondersteuning van het lager beroepsonderwijs via MFS II, Learn for Work en de bilaterale programma's 53 miljoen euro besteden. Veel van die activiteiten lopen door na 2014. Tegelijkertijd worden er in 2014 weer nieuwe activiteiten ontwikkeld. Het is dus geen eenmalige gebeurtenis. In 2013 verloopt een deel via de speerpunten, en een deel via specifieke programma's. Met name de speerpunten verschuiven, omdat onderwijs geen prioriteit meer voor ons is. Ik zal de motie zeker uitvoeren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dank. Kan de minister in een volgende rapportage terugkomen op de manier waarop dat in de praktijk zijn beslag heeft gekregen?

Minister Ploumen:

Ja, dat lijkt me prima.

De voorzitter:

De heer Van Laar, kort.

De heer Van Laar (PvdA):

Ook over het onderwijs. Zou de minister misschien een brief kunnen toezeggen over de ontwikkeling van de onderwijsbudgetten in onze partnerlanden, wanneer duidelijk is hoe dat in 2013 is gegaan? We krijgen daar namelijk zorgelijke signalen over. Nederland heeft zich gecommitteerd aan blijvende financiering van het onderwijs, ook al doen we het zelf niet meer. Het zou goed zijn om ook als Kamer in de gaten te kunnen houden of daar gaten vallen.

Minister Ploumen:

Ik aarzel even, want ik zeg graag brieven toe, maar vorige keer kreeg ik van de Kamer op mijn kop omdat er nog twintig openstonden. Ik zal zoeken naar mogelijkheden om een en ander in te voegen in bestaande rapportages. Als dat niet lukt, krijgt de heer Van Laar een aparte brief.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, u wilt ook een brief?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ben tegen papierverspilling, dus dit moeten we slim aanpakken. De minister zegt toe dat ze gaat kijken naar de gaten die vallen rond het onderwijs. Dat spreekt me zeer aan, althans als het gaat om het op een rij zetten van die mogelijkheden, want die gaten zijn er. De minister zegt steeds dat andere donorlanden het wel overnemen. Mag in die brief ook komen te staan welke donorlanden dat zijn?

Minister Ploumen:

Voor een onderwerp dat geen speerpunt van beleid is, dreigen we nu wel heel veel inzet te gaan plegen. Ik ga daar met prudentie mee om.

De voorzitter:

Dat is altijd goed. De heer Van Dijk alsnog?

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister zegt in antwoord op een vraag van de heer Van Laar toe, te zullen kijken hoe het beleid rond onderwijs zich in de partnerlanden ontwikkelt. Het is buitengewoon goed om daarnaar te kijken. Ik vraag in mijn amendement of heel goed kan worden gekeken naar het belang van onderwijs. De minister zegt steeds: dat laten we over aan andere donorlanden. Dan lijkt het me legitiem om te vragen of dat eens kan worden gespecificeerd.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat kan in een alinea.

De voorzitter:

Helder.

Minister Ploumen:

Voor de periode 2014-2020 reserveert de EU 2,5 miljard euro voor onderwijs. Ter geruststelling van de heer Van Dijk: dat is geen verlaging van het budget.

De voorzitter:

De heer Voordewind heeft een punt van orde.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik probeer de lijn van de minister te volgen. Gaat ze nu de Kamerleden af, of werkt ze in blokjes? Als het laatste het geval is, is het misschien handig te weten welke blokjes ze hanteert, zodat we gerichte vragen kunnen stellen.

Minister Ploumen:

De blokjes die ik hanteerde, waren om te beginnen "Hulp". Dat blokje is afgerond. Verder "Handel". Daar ben ik eerlijk gezegd nu mee klaar. Het derde blokje is dat van de hulprelaties. Ik durf het haast niet te zeggen, voorzitter, maar ik heb ook nog een blokje "overig". Volgens mij hebben wij daarvan echter al veel gedaan.

De voorzitter:

Oké, wij beginnen nu dus met het derde blokje over hulprelaties en daarna komt er een blokje "overig".

Minister Ploumen:

Ja.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister zei dat zij in tweede termijn terugkomt op mijn amendement. Zij liet dat al even langskomen. Ik heb een aantal vragen gesteld naar aanleiding van dat amendement. Het zou aardig zijn als de minister daar nog op ingaat.

De voorzitter:

Ik denk dat dit onder het blokje "overig" valt. Mijnheer Voordewind, u bent het blokje "overig"!

Minister Ploumen:

Voorzitter, u zegt het! Het ging over noodhulp. Dat is een serieus onderwerp. Laat ik de heer Voordewind meteen antwoorden. Wat betreft Syrië is er formeel nog geen extra budget vrijgemaakt. De heer Voordewind stelt dat echter wel voor in zijn amendement. Het gaat om 7 miljoen. Dat bedrag zal goed besteed worden. Wij hebben afgesproken dat de besteding daarvan met name door ngo's zal plaatsvinden en dat die ngo's zich ook zullen richten op mensen die niet geregistreerd zijn of die zich in een extra zorgwekkende positie bevinden. Alle ngo's maken daarop een faire kans. De voorstellen die er liggen, gaan absoluut mee in de faire kans. Zodra het formeel kan, beginnen wij aan die beoordeling, want ik deel de mening van de heer Voordewind dat er haast bij is.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter, …

De voorzitter:

Mijn voorstel is dat wij even dit blokje afmaken en dat wij dan interrumperen. Zullen wij dat zo doen? Dan maken wij even het derde blokje over hulprelaties af.

Minister Ploumen:

Ja, voorzitter, ik zal dat kort doen en op uw verzoek hier en daar iets overslaan.

De heer Van Laar vroeg naar maatschappelijke organisaties en speerpunten. Daarover heb ik net iets gezegd, maar misschien is het goed om nog even te zeggen dat sturing op effectiviteit belangrijk blijft. De afgelopen jaren is het deel van het ODA-budget dat via maatschappelijke organisaties is besteed vanuit de verschillende invalshoeken, procentueel ongeveer gelijk gebleven. Ik stuur niet op kanalen, maar ik zeg de heer Van Laar dat ik nu niet echt reden zie om dat radicaal te veranderen.

Tegen de VVD zeg ik dat het zeer belangrijk is om in te blijven zetten op organisaties die vernieuwend zijn. ICT speelt daarbij inderdaad een belangrijke rol. Ik heb daarover onlangs met de Wereldbank gesproken. Die is zeer geïnteresseerd in de ervaringen van Nederlandse organisaties.

Tegen de heer Voordewind zeg ik dat ik zeer bereid ben om faith-based organisaties te blijven inzetten bij de bestrijding van aids, kinderprostitutie en kindhuwelijken. Voorbeelden daarvan zijn het "Stepping Up, Stepping Out"-programma, dat zich richt op sekswerkers, onder andere uitgevoerd door ICCO, dat de heer Voordewind welbekend is, en een programma als Faith to Action, onder andere uitgevoerd door DSW, Cordaid en African Council of Religious Leaders. Daar ga ik gewoon mee door.

De salarissen van de directeuren van maatschappelijke organisaties zijn minder of gelijk aan het salaris van een directeur-generaal in dienst van de rijksoverheid, zo zeg ik tegen de heer Van Klaveren. Voor de activiteiten die de organisaties uitvoeren op verzoek van het ministerie worden beperkte en doorgaans gemaximeerde overheidskosten in rekening gebracht. Daarvan maakt huisvesting deel uit.

Mevrouw Mulder vroeg over de salariëring wat de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector hiervoor betekent. Daarin wordt bepaald dat organisaties die voor minder dan 50% van hun inkomsten subsidie ontvangen, buiten de normstelling vallen. Het subsidiebeleidskader dat ten grondslag ligt aan de subsidieverlening door BZ, bepaalt dat uitsluitend organisaties die geen hogere salarissen kennen dan het salaris van een directeur-generaal in rijksdienst — dat geldt dus ook voor directeuren, zo zeg ik tegen de heer Van Klaveren — voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Dat blijft dus gewoon zo staan. Die norm ligt dus meer dan terecht aanmerkelijk lager dan de balkenendenorm.

De heer Van der Staaij vroeg of geefgedrag gestimuleerd kan worden om de eigen bijdrage van de organisaties te verhogen. Ik heb daar in de loop van 2013 onderzoek naar gedaan, zoals de heer Van der Staaij vorig jaar naar ik meen gevraagd had. Als gevolg daarvan ben ik nu in overleg met Algemene Zaken om de overheidcampagne Daar Geef Je Om uit te breiden naar internationale samenwerking. Nu gaat het volgens mij met name over sport en cultuur. Daarnaast neemt mijn ministerie actief deel aan het overleg over herziening van wet- en regelgeving in de filantropische sector om zo ook het belang van particuliere initiatieven ten behoeve van ontwikkeling in de gaten te houden. Ik weet niet of de heer Van der Staaij het expliciet vroeg, maar ik zie geen mogelijkheden om het geefgedrag via fiscale maatregelen verder te stimuleren.

Het gaat nu een beetje van de hak op de tak. De heer Sjoerdsma vroeg naar het belang van het tegengaan van vrouwenbesnijdenis in mijn beleid. Dit valt duidelijk binnen de prioriteit "vrouwenrechten". We dragen financieel bij aan het uitbannen van vrouwenbesnijdenis en doen dat vooral via maatschappelijke organisaties. AMREF Flying Doctors, Hivos, de IMPACT-alliantie en de Child and Development Alliance werken eraan in regio's in Kenia, Somalië en Tanzania. Ik heb onlangs een van de jonge vrouwen die in Kenia daarin een leiderschapsrol vervult, daarover met veel overtuiging mogen horen spreken. Dat was ook wel buitengewoon ontroerend. Daarnaast ondersteun ik UNICEF, UNFPA en de Wereldgezondheidsorganisatie op dit gebied. Nederland sluit zich aan bij en is soms initiator van internationale acties, zoals de VN-resolutie tegen vrouwenbesnijdenis.

De heer Van der Staaij vroeg mij om geografisch nog even breder te kijken wat betreft gendercide. Ik zeg hem dat zeer graag toe. Ik maak een inventarisatie en zal daarin ook de door de heer Van der Staaij expliciet genoemde landen meenemen. Verder zal ik bekijken of er binnen de reguliere mensenrechtendialoog die onze mensenrechtenambassadeur met landen voert, een plek is om dit onderwerp op te brengen.

Ik heb nog een paar punten. De heer Van Laar had het over het opnemen van tuberculose in de inspanningen om hiv/aids terug te dringen. Ik zal mij maximaal inspannen om met het Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria een modaliteit overeen te komen waarbij de Nederlandse kennis en ondersteuning vanuit het Tuberculosefonds aan het Global Fund een stevige positie krijgt. De directeur-generaal van het DGIS is volgende week in Washington. Hij zal daar het Global Fund spreken en zal de kwestie dan nadrukkelijk onder de aandacht brengen. Hij zal dat overigens niet alleen bij het Global Fund doen. Hij zal, net zoals ik dat bij gelegenheid zal doen, de gelegenheid te baat nemen om het ook onder de aandacht te brengen van grote donoren, zoals USAID. Op die manier willen we hiermee omgaan.

De heer Van Laar vroeg ook nog of ik het rapport Iedereen telt mee van de Dutch Coalition on Disability and Development (DCDD) ken. Ja. Ik bekijk nu ook hoe de bevindingen uit dat rapport kunnen worden meegenomen in lopende projecten, bijvoorbeeld via het speerpunt SRGR, en dan op het gebied van de preventie van beperkingen als gevolg van problemen bij bevallingen. We zijn ook druk met de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Ik werk daarbij nauw samen met het ministerie van Welzijn en Sport.

De VVD kondigde een motie aan over politievrouwen in Afghanistan. Die motie bespreken we in tweede termijn, maar het moge duidelijk zijn dat ik het van groot belang vind dat politievrouwen in Afghanistan een goede opleiding krijgen en zich zo ten dienste kunnen stellen van vrouwen in Afghanistan.

De heer Van Dijk stelde een vraag over de Centraal-Afrikaanse Republiek. Ik dank hem voor de gelegenheid die hij mij daarmee biedt om daarover iets te zeggen, want met hem maak ik mij al jarenlang grote zorgen over dat land. Het is geen partnerland van Nederland, maar ik heb desalniettemin in het afgelopen jaar regelmatig contact gehad met EU-Commissaris Piebalgs en EU-Commissaris Georgieva voor noodhulp over hun inzet. Ik heb ook in de RBZ aandacht gevraagd voor de situatie in dat gebied. Ik heb 1 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het Common Humanitarian Fund. Uit de ongeoormerkte bijdrage aan het Central Emergency Response Fund van de VN, waar Nederland aan bijdraagt, is 7 miljoen dollar beschikbaar gesteld aan de Centraal-Afrikaanse Republiek. Ik volg de ontwikkelingen nauwgezet. Als er mogelijkheden zijn om vanuit Nederland bij te dragen aan het verlichten van de situatie van burgers daar, bijvoorbeeld via Nederlandse ngo's die daar actief zijn, zoals Cordaid, zal ik elke gelegenheid daartoe aangrijpen.

Mevrouw Mulder en mevrouw De Caluwé hebben vragen gesteld over de EU en de bilaterale begrotingssteun aan Rwanda. Conform het amendement van vorig jaar is de bilaterale sectorale begrotingssteun aan Rwanda stopgezet. Tegelijkertijd is 2,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor veiligheid en goed bestuur, te besteden via maatschappelijke organisaties. Dat heb ik eerder al gemeld. De ambassade is bezig met het vormgeven van een nieuw programma via het maatschappelijk middenveld. Die activiteiten passen natuurlijk bij de omzetting die ik naar aanleiding van het amendement heb gedaan.

De Europese Unie keurde voor Rwanda in 2013 sectorale begrotingssteun goed, met name voor feeder roads en het tegengaan van ondervoeding, dus voor activiteiten die binnen de sector ten goede komen aan de bevolking. Eerder was die steun aangehouden, vanwege de door de VN-expertgroep gesignaleerde betrokkenheid van Rwanda bij de ondersteuning van M23. In overleg is besloten om het stopzetten van die steun ongedaan te maken omdat de bevolking daar zeer onder te lijden heeft — dat is de belangrijkste reden — maar ook vanwege de positieve ontwikkeling in de houding van Rwanda ten aanzien van het vredesproces in de regio en het belang om Rwanda niet verder te isoleren. We zien nu, aan het eind van dit jaar, dat de situatie in de regio verre van ideaal is maar qua stabiliteit en veiligheid wel stukken beter dan toen wij er voor het eerst over spraken in 2013. Verder heeft de Europese Unie op aandringen van Nederland het verstrekken van de sectorale begrotingssteun wel vergezeld doen gaan van een politiek weegmoment. De Kamer en ik zijn het daar steeds zeer over eens. Dat betekent dat we hetgeen we met begrotingssteun aan een land als Mali hebben gedaan — dat was ook sectorale begrotingssteun via de EU — nu ook doen voor een land als Rwanda. We werken met politieke weegmomenten en bekijken of er voldoende verbeteringen zijn en hoe het geven van steun zich verhoudt tot de situatie waarin de bevolking verkeert.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Voorzitter, …

De voorzitter:

We maken dit blokje even af.

Minister Ploumen:

De heer Van Klaveren vroeg of we onze bijdrage aan de Europese ontwikkelingssamenwerking kunnen terugvorderen. Het antwoord is nee. Ik zou dat ook niet willen, want veel mensen zijn daarmee uit de armoede gehaald.

Voorzitter, ik ben aan het einde van mijn blokje over hulprelaties.

De voorzitter:

Mevrouw Mulder mag als eerste, want zij stond al klaar.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

In mijn eerste termijn heb ik gevraagd in hoeverre bijvoorbeeld het voortgangsrapport van de VN-groep van experts is meegewogen. Ik heb daarover niets gehoord in de beantwoording. Ik zou daar wel graag iets over willen horen, want dit is voor ons heel wezenlijk. Heeft de minister er ook aan gedacht om, in plaats van sectorale begrotingssteun te geven, dezelfde weg te kiezen die we in Nederland hebben gekozen? Dan gaan we direct via het maatschappelijk middenveld aan de slag.

Minister Ploumen:

Ik meen dat ik juist wel gerefereerd heb aan het rapport van de Group of Experts van de VN. In eerste instantie was dat een van de redenen om de sectorale begrotingssteun even op te schorten. Er is wel vooruitgang geboekt. Alle data bij elkaar hebben de EU doen besluiten om de sectorale begrotingssteun wat betreft voedsel te hervatten. Over sectorale begrotingssteun door de EU hebben we al een apart debat gevoerd. Ik vind dat een krachtig, efficiënt en effectief instrument, zeker als we er ook politieke weegmomenten in kunnen brengen. Nederland pleit daar ook voor, bijvoorbeeld in het geval van Rwanda.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb nog twee vragen over noodhulp. Ik heb begrepen dat de bestedingen pas kunnen plaatsvinden als het amendement is aangenomen. Kan de minister bevestigen dat dit volgende week is? Dan weten de organisaties dat zij volgende week de behandeling van de voorstellen krijgen. Men zit met spanning te wachten om die winterizationprogramma's op te kunnen zetten.

Minister Ploumen:

Dat kan ik bevestigen, met dien verstande dat het gaat over de begroting van 2014 en dat de gelden pas in 2014 beschikbaar gesteld kunnen worden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat begrijp ik. Dan kom ik op de faith-based organisations. Ik heb begrepen dat de minister de reguliere programma's opsomde. Is zij bereid om bij de extra middelen die eventueel vrijkomen, ook daar weer naar te kijken?

Minister Ploumen:

Ik heb gezegd dat alle organisaties met goede voorstellen een goede kans maken. Ik heb ook aangegeven welke groepen we willen bereiken. Het gaat denk ik te ver om nu al te zeggen welke organisaties wel en niet mee kunnen dingen. Ze krijgen een faire kans. De kwaliteit van de meeste organisaties kennende, zullen zij van die kans gebruik maken.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik moet constateren dat we wel erg veel praten over slechts één van de doelstellingen van de minister, namelijk het verbinden van hulp en handel. We praten heel weinig over de doelstelling solidariteit met de allerarmsten, terwijl dit blokje daarover zou moeten gaan. Ik heb daar een aantal vragen over gesteld waarop ik helaas nog geen antwoord heb gehoord. Die gingen met name over het rapport dat de minister zelf aanhaalde deze week. Hoe scoort Nederland op het gebied van veiligheid en migratie? Hoe kijkt de minister daarnaar? Hoe gaat de minister in 2014 de innovatiestroom naar ontwikkelingslanden versterken? Hoe maakt de minister werk van het opsporen van omkoping en corruptie, want we komen er wat dat betreft niet goed vanaf in dat rapport. Hoever staan we met de private financiering van de internationale klimaatgelden? Ik heb ook gevraagd om een garantie voor ontwikkelingsrelevantie van de fondsen DGGF en BIV.

Minister Ploumen:

Volgens mij hebben we ook veel over hulp gesproken. Ik zal echter graag nog iets zeggen over de Commitment to Development Index. Nederland is in 2013 zelfs een plaats gestegen, namelijk van de zesde naar de vijfde plek. Met die veren mogen wij als land pronken. We scoren sterk op hulp en handel. Over het binden van internationale studenten aan Nederland heeft collega Bussemaker onlangs een actieplan naar de Kamer gestuurd waarin zij een aantal voorstellen doet om die binding te versterken. Voor innovatie zie ik juist veel mogelijkheden in het verbinden van de brede agenda voor handel en hulp aan onder andere het topsectorenbeleid. Ik zie dat we daar verbetermogelijkheden hebben, maar ik zie ook de route. Over het opsporen van corruptie heeft collega Teeven een brief naar de Kamer gestuurd naar aanleiding van het verschijnen van een OESO-rapport in het voorjaar. Daarin wordt aangegeven welke zaken aangedragen zijn en wat Nederland doet. In mijn herinnering zijn een aantal zaken nog lopend. Dat zou dat oordeel van de OECD kunnen verklaren.

De heer Sjoerdsma (D66):

Er worden een heleboel dingen in één keer gezegd. Ik zal proberen om al die zaken met tegenwerpingen terug in het debat te krijgen.

De voorzitter:

Daarvoor hebt u 30 seconden.

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik ga dat heel snel doen, voorzitter, en anders kom ik er zeker nog een keer op terug.

Allereerst de studenten uit ontwikkelingslanden. Heeft de minister het echt over studenten uit ontwikkelingslanden of gaat het over internationale studenten? Ten tweede is er nog de vraag over het klimaatgeld. Ten derde is er de vraag over de harde garanties voor de ontwikkelingsrelevantie van het BIV-fonds en het DGGF. Ten vierde zegt de minister dat zij allerlei manieren ziet om innovatie naar ontwikkelingslanden te krijgen. Ik zou die wegen graag iets gespecificeerd krijgen.

Minister Ploumen:

Volgens mij horen bij de internationale studenten ook de studenten uit ontwikkelingslanden. Over de klimaatfinanciering heb ik een brief gestuurd op 13 november. Wat is er tot nu toe gebeurd? Dankzij Nederlandse inzet is er in het nieuwe internationale klimaatfonds een privatesectorfaciliteit gekomen. De OESO onderzoekt de rapportagemogelijkheden. De heer Sjoerdsma weet dat dit van belang is. We hebben een voortdurende dialoog, volgende week bijvoorbeeld weer, met bedrijven om nader te onderzoeken op welke manier zij kunnen bijdragen; de doelstelling staat namelijk overeind. Internationaal is er nog veel onduidelijk. Mijn inschatting zou zijn dat ik rond 2015 een preciezere inschatting kan geven van het percentage. Het streefbedrag staat echter overeind.

Over de ontwikkelingsrelevantie van de inzet van het BIV en het DGGF hebben wij al vele woorden uitgewisseld. Het uitgangspunt van die fondsen is dat de financiering ontwikkelingsrelevant is. Voor het DGGF betekent dit dat financieringen duurzaam moeten bijdragen aan werkgelegenheid et cetera. Voor het BIV betekent het dat we altijd in een 3D-kader werken. Dat is dus het uitgangspunt. We hopen daarmee zo veel mogelijk van de inzet ODA'ble te kunnen maken. Daar verandert niets aan.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Mijn vraag sluit hierop aan. Ik heb gevraagd naar de activiteiten die Nederland ontplooit in ontwikkelingslanden om boeren uit het nodigen om deel te nemen aan agro-ecologische projecten. De minister zei namelijk dat wij geen nee zullen zeggen als zij aankloppen. Ik wil ook graag weten of zij actief worden benaderd, worden uitgenodigd of worden geïnformeerd. Ik wil daar graag een antwoord op.

Minister Ploumen:

Ik had dit gerangschikt onder het kopje "overig". Ik ben namelijk vast voornemens om daarop een antwoord te geven. Ik pak even het papiertje waar het precies op staat. Voor de duidelijkheid: het kabinet hanteert "agro-ecologische landbouw" niet als term; wij hebben het over "duurzame landbouw". Wij zetten ons in de volle breedte daarvoor in. Over initiatieven het volgende. Wij zien dat veel smallholder farmers dit de facto toepassen. Daarnet was daar al een interventie over. Wij bieden het actief aan. Ik ben een beetje in verwarring over wat mevrouw Thieme van mij wil. Wij ontwikkelen programma's samen met, onder anderen, kleine boeren. Dat zijn open uitnodigingen. Duurzame landbouw staat daarin centraal. Ik denk dus dat wij al heel veel langs die lijnen werken.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De Tweede Kamer heeft een motie van de Partij voor de Dieren aangenomen, waarin expliciet werd aangegeven dat ontwikkelingsgelden moeten worden ingezet voor agro-ecologische projecten, voor small-scale farming; juist om het recht op voedsel te verzekeren en de productie in die keten te verhogen. Ik verwacht van de minister dat zij die motie aan het uitvoeren is. Daarom heb ik specifiek vragen gesteld over hoe die boeren worden geadresseerd of bereikt.

Minister Ploumen:

Het is misschien toch goed als ik een paar voorbeelden geef om mevrouw Thieme duidelijk te maken hoe we dat doen. Ik noem een programma in Bangladesh, waar boeren en boerinnen in de visteelt, de tuinbouw en de melkveehouderij worden ondersteund om op een duurzame, ecologisch verantwoorde manier te produceren. Veel smallholder farmers verbouwen producten als bonen en cassave voor de lokale voedselmarkt en passen de facto agro-ecologische landbouw toe. Wij ondersteunen hen daar ook in. Het mevrouw Thieme bekende soil fertility management is een van de benaderingen waarmee boeren en boerinnen in staat worden gesteld om zowel hun productiviteit te verhogen als om dat op een ecologisch duurzame manier te doen. Zij worden daarin ook getraind. Binnen het speerpunt voedselzekerheid zijn er dus talloze voorbeelden waarin we dat doen, passend bij de context.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik heb twee vragen. Ziet de minister de hypocrisie van Nederlandse hulpclubs die zeggen op te komen voor de allerarmsten in de wereld, maar ondertussen directiesalarissen verstrekken van meer dan €100.000 per jaar, dus drie modaal, en daarnaast huizen in een 6 miljoen euro kostend pand? Mijn tweede vraag gaat over Nederlandse hulpclubs die betrokken zijn bij anti-Israëlpropaganda. Daarop krijgen wij graag nog een reactie.

Minister Ploumen:

Ik heb net iets gezegd over de salarissen en de normering die wij toepassen voor organisaties die financiering krijgen van de Nederlandse overheid. Volgens mij heb ik daarmee aangegeven wat de norm is. Ook heb ik gezegd hoe wij omgaan met huisvesting. Wat de tweede vraag van de heer Van Klaveren betreft, weet hij dat Nederland in het Midden-Oosten uitgaat van een even-handed approach. Wij krijgen voor die aanpak internationaal lof toegezwaaid; mijn collega Timmermans heeft gisteravond uitvoerig daarover gesproken. Wij hanteren deze even-handed approach vanzelfsprekend ook als wij samenwerken met maatschappelijke organisaties. Onze post in de regio is zich daarvan zeer bewust. Ik vind dat een evenwichtige benadering. Ik ben er trots op dat Nederland zo'n evenwichtige benadering kiest in zijn eigen activiteiten, maar ook in de activiteiten die door maatschappelijke organisaties met onze steun worden uitgevoerd.

De heer Van Klaveren (PVV):

Stelt de minister nu serieus dat anti-Israël-propaganda hoort bij het werk van deze hulpclubs? Dat is toch wat ik hier hoor.

Minister Ploumen:

Ik zeg dat de Nederlandse overheid een gebalanceerde aanpak heeft, dat zij onder andere vanuit haar regionale posten samenwerkt met maatschappelijke organisaties in de regio en dat de door de Nederlandse overheid gefinancierde initiatieven even-handed en gebalanceerd zijn.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik aarzel een beetje wat ik hier nu van moet denken. Ik heb gisteren een groot gedeelte van mijn betoog besteed aan het feit dat wij 1 miljard bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking en daarom volgend jaar voor het eerst sinds 40 jaar onder de internationale norm zakken. Ik heb de minister daarover een aantal vragen gesteld. Zij heeft daar helemaal geen woord aan gewijd. Ik ben dus niet ontevreden met de beantwoording; er is gewoon helemaal geen antwoord gekomen, het is er helemaal niet over gegaan. Ik heb aan het begin één keer geïnterrumpeerd, omdat de minister zei dat zij bang was dat zij het chagrijn van de heer Van Ojik niet kon wegnemen. Toen zei zij dat zij er later nog uitgebreid op zou terugkomen. Ik heb expliciet gevraagd of zij er nog op zou terugkomen. Dat is helemaal niet gebeurd. Dan kunnen we dat in een lange rij van vragen ook meenemen en de minister kan er dan ongetwijfeld een paar zinnen aan wijden omdat ik dat zo graag wil, maar dat is niet helemaal waar ik op uit was.

Minister Ploumen:

Voorzitter. In the interest of time heb ik gemeend daar niet nadrukkelijk op in te moeten gaan. Ik doe dat nu natuurlijk heel graag alsnog.

Deze discussie is voor een deel een herhaling van zetten. Laat ik er nu aan toevoegen dat Nederland zeer nadrukkelijk betrokken is bij het formuleren van een nieuwe ODA-definitie. Ik hoop de Kamer daarover binnenkort schriftelijk te informeren. Ik heb steeds gezegd: nieuwe tijden vragen om nieuwe definities. Naar aanleiding van die brief zal er ongetwijfeld een debat komen over het type activiteiten dat onder de nieuwe ODA-norm moet vallen. Hoe breed moet het palet zijn? Gaat het om alle landen of alleen maar om de lage-inkomenslanden? Moet het vooral om arme mensen gaan? Al die onderwerpen komen aan de orde. We komen dan ongetwijfeld ook te spreken over de vraag op welke manier hervorming van de huidige ODA-norm mogelijk is. Ik zet daar sterk op in, omdat de wereld veranderd is. Is vernieuwing van de ODA-norm op korte termijn mogelijk of hebben we een strategie voor de wat langere termijn nodig?

Tegen de heer Van Ojik zeg ik dat het klopt dat we in 2014 door de bezuinigingen de 0,7% niet halen. Ik heb eerder al aangegeven dat ik door samenhang aan te brengen in de agenda van hulp en handel allerlei mogelijkheden zie. Ik hoop dat ik de heer Van Ojik er vandaag dan ook van heb kunnen overtuigen dat ik van die mogelijkheden gebruik heb gemaakt. Ik zie echt mogelijkheden bij te dragen aan het verminderen van extreme armoede door de handel eerlijker te maken en door belastingverdragen aan te pakken. Van het begin af aan heb ik gezegd dat dit buiten de huidige kaders van de ODA-norm mijn inzet is.

Een aantal landen, waaronder het VK en België, overwegen om de ODA-norm wettelijk te verankeren. Ik weet niet of die norm dan ook echt op 0,7% zal worden gesteld. Naar mijn beste weten heeft België — ik zeg dit niet om België in de hoek te zetten — nog nooit de 0,7% gehaald. Ik zet in op maximale effectiviteit. Ik zet in op de ODA-gelden. Verder blijf ik zoeken naar mogelijkheden om buiten de huidige norm om bij te dragen aan het verminderen van extreme armoede.

De voorzitter:

Helder.

Mijnheer Van Ojik, een korte vervolgvraag en, minister, een kort antwoord.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik realiseer me dat dit debat zo breed is dat het bijna onbegonnen werk is. Ik maak nog twee heel korte opmerkingen.

Mijn vragen gingen niet over de modernisering, de verbreding of de verandering van de huidige ODA-norm, maar over het feit dat we ons aan de ODA-norm zouden moeten houden. We hebben ons immers aan die norm gecommitteerd. Bovendien hebben we ons al 40 jaar aan die norm gehouden.

Ik heb heel veel waardering voor de handelsagenda van de minister. Ik heb dat ook nooit onder stoelen of banken gestoken. Er zijn alleen honderden, honderden, honderden miljoenen mensen op deze aarde die niets hebben aan die handelsagenda van de minister! Dat was mijn punt. Die mensen profiteren niet van de globalisering. Die profiteren niet van de groei. Om die mensen gaat het natuurlijk wel!

Minister Ploumen:

Daar scheiden de wegen van de heer Van Ojik en mij zich. Ik zet mij er namelijk juist voor in dat die honderden miljoenen mensen die in armoede leven, juist wel profiteren van mijn handelsagenda en meedelen in de economische groei. Dat is de reden waarom ik zo hamer op inclusieve economische groei. Daar mag geen misverstand over bestaan. Het is echt onze inzet om de handelsagenda daarvoor te gebruiken. En nogmaals: het Nederlandse bedrijfsleven is daarbij echt een bondgenoot net als de maatschappelijke organisaties. De handelsagenda en de hulpagenda vallen onder één bewindspersoon en dat heeft echt tot doel de handelsagenda in die richting te dirigeren. Mede daarom ben ik ook zo blij met de belangstelling van de Wereldbank en andere donoren voor synergie.

De voorzitter:

We hebben het derde blokje nu gehad, inclusief de interrupties. Ik stel voor dat we overgaan naar het vierde blokje, het blokje "overig". De heer Van Dijk staat ook bij de interruptiemicrofoon en hem hebben we in dit blokje inderdaad nog niet gehoord. Als hij het heel kort houdt, sta ik hem toe te interrumperen. Ik wil namelijk snel door naar het laatste blokje.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voor zo'n fundamenteel debat wordt het nu een beetje afgeraffeld. Ik wilde juist hierop ingaan. De minister heeft alle recht om te zeggen dat zij de nadruk legt op handel maar ik heb in mijn termijn gevraagd welke bewijzen er zijn, met name als het gaat om de bestrijding van armoede. Mozambique is een goed voorbeeld omdat daar de economie aanzienlijk groeit maar tegelijkertijd de armoede toeneemt. De redenering gaat daar dus niet op. Je kunt dus niet zeggen dat de armoedebestrijding vanzelf komt als wij inzetten op handel. Erkent de minister dat op zijn minst, los van het beleid dat zij inzet?

Minister Ploumen:

Met alle respect voor de heer Van Dijk maar het lijkt alsof ik mijzelf hoor praten. De heer Van Dijk heeft helemaal gelijk, maar ik heb in deze Kamer ook al vaker gezegd dat economische groei op zichzelf niet per se leidt tot vermindering van ongelijkheid. Het moet inclusieve economische groei zijn en daarom is het juist zo goed dat wij hulp en handel combineren. Het gaat niet alleen om een exclusieve handelsagenda maar ook om handel fair en free te maken. Dat betekent in een land als Mozambique dat wij als wij inzetten op private sector development, tegelijkertijd inzetten op bijvoorbeeld het tegengaan van landroof of dat wij ervoor zorgen dat kleine boeren en boerinnen een titel krijgen op hun land. De kracht zit juist in de combinatie. Tegen de heer Van Dijk zeg ik dat trickle-downeffecten niet bestaan; wij moeten actief interveniëren en dat is nu juist wat die hulp- en handelsagenda beoogt. De heer Van Dijk zal het mij niet kwalijk nemen dat dat niet in een jaar lukt en dat dat niet overal ter wereld lukt. Dat is echter wel mijn inzet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit zijn woorden die fantastisch klinken maar in de praktijk legt de minister de nadruk op handel en bezuinigt zij 1 miljard op hulp, zodat dit beleid juist ten koste gaat van die hulp. Zij haalt nota bene onderwijs eruit, terwijl dat van fundamenteel belang is voor mensen die nog geen handel drijven. Die moeten er juist bovenop komen dankzij onderwijs en dat haalt de minister weg. Dat is het complete verhaal. De minister vertelt steeds het halve verhaal.

Minister Ploumen:

Ik vertel wel degelijk een compleet verhaal, want ik zie juist in het samengaan van hulp en handel mogelijkheden. Uit ODA-gelden financieren wij programma's om ervoor te zorgen dat boeren en boerinnen een titel op hun land krijgen. Dat lijkt mij een belangrijke voorwaarde. Wij besteden nog steeds en heel terecht, heel fors aan het bestrijden van ongelijke behandeling van vrouwen en meisjes. Neem de inzet op kindbruiden. Ik vind met permissie dat de heer Van Dijk nu weer het hulpdeel van mijn agenda onrecht doet.

De voorzitter:

We gaan naar het laatste blokje.

Minister Ploumen:

Ik heb inmiddels veel van de overige vragen kunnen beantwoorden. Er resteren er nog een paar. Laat ik beginnen met de schuldkwijtschelding voor Sudan. Ik had toegezegd dat ik die vraag nog in eerste termijn zou beantwoorden.

Aan schuldkwijtschelding worden bijzonder strenge voorwaarden gesteld. In 2014 is een bedrag van 150 miljoen euro gereserveerd voor schuldverlichting voor Sudan. Schuldverlichting gebeurt niet zomaar. In de eerste plaats dient een land, in dit geval Sudan, een langdurig en stevig hervormingsprogramma uit te voeren onder leiding van het IMF en de Wereldbank. Periodiek wordt dan ook in de board van het IMF en de Wereldbank bekeken of Sudan het programma adequaat uitvoert. Nederland zit daarbij. Sudan moet daarnaast ook een strategie hebben en die uitvoeren op het gebied van armoedebestrijding. Onderwerpen als vrede, veiligheid, nationale eenheid, rule of law en corruptie zijn natuurlijk ook van groot belang in een land als Sudan. Ook daarop zien de internationale gemeenschap en Nederland nauwlettend toe. Dat is een langdurig traject in een land als Sudan, zeg ik tegen mevrouw Mulder. In dat langdurige traject krijgt Sudan pas schuldkwijtschelding als het op bovengenoemde onderdelen een track record heeft opgebouwd.

Als er kwijtschelding wordt verleend, gebeurt dat in delen. Bovendien gebeurt het pas op het moment dat de Wereldbank en het IMF vaststellen dat Sudan op schema ligt. Wij houden het land stevig bij de les. Als het misgaat, kan de kwijtschelding direct on hold worden gezet. De Club van Parijs draait hierbij aan de knoppen op basis van de goedkeuring en instemming van Wereldbank en IMF. Daarbij opereert hij natuurlijk niet in een vacuüm. In de Club van Parijs is geen land van mening dat Sudan vandaag in aanmerking komt voor kwijtschelding. Er moet eerst nog heel wat gebeuren; daar is iedereen het over eens. Nogmaals, mevrouw Mulder kan ervan verzekerd zijn dat Nederland er binnen de internationale toezichthoudende rol zeer scherp op zal letten dat Sudan de voorwaarden naleeft. De zorgen van mevrouw Mulder over Sudan zijn niet anders dan de zorgen die ik over het land heb.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Wij waren echt op zoek naar het antwoord op de vraag hoeveel geld waarvoor in de wacht staat. Wij hebben nogal wat elementaire voorwaarden voor Sudan. Er wordt niet meegewerkt aan de Strafhofprocedures. Wij vinden het belangrijk dat de heer Bashir niet dagelijks de eigen inwoners bombardeert. Ook vinden wij het van belang dat de burgerlijke vrijheden niet worden ingeperkt. Dat zijn zaken die ik de minister daarnet niet heb horen noemen. Wij willen daar echt wat over weten, want anders gaat er wat ons betreft echt geen cent die kant op. Kan de minister ons aangeven of die 150 miljoen puur en alleen hiervoor is bestemd? Of staan er ook nog andere landen op het lijstje? Dat konden wij niet uit de HGIS-nota halen.

Minister Ploumen:

Ik heb daarnet al gezegd dat de zorgen van mevrouw Mulder en anderen over de situatie in Sudan mijn zorgen zijn. In die zin begrijpen wij elkaar volstrekt. Ik zal het lijstje nog wat uitputtender weergeven. Ik noem onderwerpen als vrede, veiligheid, nationale eenheid, rule of law — daaronder verstaan wij onder meer dat je niet op je eigen burgers schiet — corruptie, onderwijs en hervormingen van publieke instellingen. Al die elementen, zij het misschien iets anders geformuleerd, zijn onderdeel van het monitoringpakket dat door IMF en Wereldbank bekeken wordt. Die 150 miljoen euro staat inderdaad gereserveerd voor schuldverlichting voor Sudan. Zo werkt het nu eenmaal. Je zet dat erop, ook al heb je niet direct voor ogen dat het morgen wordt ingeroepen.

De voorzitter:

Mevrouw Mulder, kort afrondend.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Wij zien nog niet een-twee-drie gebeuren dat de situatie in Sudan zich wijzigt. Wij willen echt dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, want wij vinden het een slechte zaak als dit geld naar Sudan zou gaan. Vorig jaar hebben wij hierover ook een amendement ingediend bij de begrotingsbehandeling. Dat is breed gesteund.

De voorzitter:

En uw vraag?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik vraag de minister om echt op deze punten toe te zien voordat er één cent die kant op gaat. Zij dient de Kamer daarover te informeren. Wat ons betreft gaat het namelijk niet gebeuren.

Minister Ploumen:

De Club van Parijs laat uiteindelijk de hamer vallen voor het goedkeuren van de schuldverlichting. Dat is niet aan de afzonderlijke regeringen. Ik heb echter al gezegd dat Nederland er binnen het IMF en de Wereldbank zeer scherp op let dat op alle manieren aan die voorwaarden wordt voldaan. Nogmaals, ik deel de zorgen van mevrouw Mulder over de situatie in Sudan. Het is daar zeker niet zover.

Voorzitter. De heer Van der Staaij heeft gevraagd naar het rotavirus. Tegen het rotavirus wordt sinds 2006 gevaccineerd in het GAVI-programma, hier welbekend. Die vaccinatie is zeer effectief gebleken. In 2013 zijn tien nieuwe landen aan dat programma toegevoegd. GAVI verwacht dat het vaccin in 2030 in 30 landen zal zijn geïntroduceerd, waarmee 2,4 miljoen kinderlevens gered kunnen worden. Nederland is de op drie na grootste donor van het GAVI.

Hiermee meen ik de vragen te hebben beantwoord en gehoor te hebben gegeven aan uw oproep om het snel te doen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Wij hebben de minister een vraag gesteld over de koppeling van ontwikkelingsgelden aan het terugnemen van asielzoekers. Eerder hebben wij daarover in een AO gesproken. Kan de minister een update geven over het aantal landen? Waar knelt het nog? Wat is de minister van plan om op dit vlak te doen?

Minister Ploumen:

Wij hebben met Ghana afspraken gemaakt en wij hebben het gekort op ontwikkelingshulp. Staatssecretaris Teeven en ik zijn nu aan het bekijken wat de resultaten daarvan zijn. De vraag van mevrouw Mulder komt dus net iets te vroeg.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Zijn er op dit moment geen andere landen waar dit ook speelt?

Minister Ploumen:

Zo uit mijn hoofd gezegd niet. Ik kom hierop terug in tweede termijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister had toegezegd om nog een aantal van mijn punten in het overige blokje te behandelen. Ik heb gevraagd of de minister bereid is om het programma voor aidswezen in Zimbabwe, dat vorig jaar is gestopt, weer door te zetten als het amendement wordt aangenomen. Verder heb ik gevraagd of STOP AIDS NOW! een driejarig programma zou kunnen worden in de toekomst.

Minister Ploumen:

Ik denk dat de heer Voordewind in zijn laatste vraag het programma rondom het tegengaan van kinderarbeid bedoelde. Kijk, ik ken de leden nu zo goed dat ik weet wat zij eigenlijk willen vragen. Mijn antwoord op de eerste vraag is: daarvan ben ik mij niet bewust. Laat ik het zo zeggen. Wij hebben de programma's in Zimbabwe afgebouwd. In relatie tot het amendement hebben we gezegd dat we zouden kijken wat we kunnen doen. Het lijkt mij dat een verkeerde boodschap wordt afgegeven als programma's voor één jaar worden opgestart, maar de heer Voordewind kan er zeker van zijn dat de gelden uit het amendement in de geest van dat amendement besteed zullen worden.

Wat de campagne tegen kinderarbeid betreft, het volgende. De financiering is beschikbaar voor één jaar. Die campagne loopt wat langer. Ik kan nu natuurlijk nog niet toezeggen dat ik ook in andere jaren in staat zal zijn om te blijven financieren. Ik kan mij voorstellen dat met de bijdrage die de campagne dit jaar krijgt, het wellicht mogelijk is om de campagne iets langer te laten duren dan de twaalf maanden van 2014.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.00 uur tot 13.30 uur geschorst.

Naar boven