4 Maatschappelijke organisaties en ontwikkelingssamenwerking

Aan de orde is het VAO Maatschappelijke organisaties en ontwikkelingssamenwerking (AO d.d. 13/11).

De voorzitter:

Ik heet de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van harte welkom.

Ik wijs erop dat de spreektijd voor de leden twee minuten bedraagt, inclusief de indiening van eventuele moties.

Als eerste is het woord aan de heer Van Laar van de fractie van de Partij van de Arbeid.

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid wil graag de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de capaciteit van maatschappelijke organisaties uit ontwikkelingslanden bijzonder is toegenomen en blijft toenemen;

van mening dat het van belang is, deze ontwikkeling te stimuleren door hun de mogelijkheid te bieden strategisch partner te worden;

van mening dat samenwerking tussen Nederlandse maatschappelijke organisaties en maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden van belang is voor effectieve armoedebestrijding;

verzoekt de regering om het subsidiekader voor maatschappelijke organisaties zo vorm te geven dat, naast Nederlandse organisaties, organisaties die gevestigd zijn in een DAC-land onderdeel uit kunnen maken van een alliantie, en dat organisaties die in een DAC-land gevestigd zijn en in meerdere landen werkzaam zijn, direct of via partnerorganisaties, penvoerder van een alliantie kunnen zijn als er in die alliantie ook een Nederlandse organisatie zit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Laar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (33625).

De heer Van Laar (PvdA):

Ik heb nog een minuut, voorzitter. De PvdA dient deze motie in om juist de rol van de zuidelijke organisaties te versterken. Er wordt al tien jaar over gesproken om dit mogelijk te maken. Heel vroeger, in het oude systeem, was het ook mogelijk dat zuidelijke organisaties direct financiering kregen van het ministerie. Wij willen dat graag weer mogelijk maken. Daarom vragen we de steun van de Kamer voor dit voorstel.

De voorzitter:

Dank u zeer. Het is eigenlijk wel een goed gebruik om een motie in te dienen en die daarna nog even in gewoon Nederlands uit te leggen als er veel ingewikkelde dingen in staan.

Het woord is aan de heer Voordewind van de fractie van de ChristenUnie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het is goed om het AO met de minister af te sluiten met een aantal punten waarvan ook de ChristenUnie denkt dat de minister nog een duwtje in de rug zou kunnen gebruiken, met name met betrekking tot het maatschappelijke middenveld en de financiële verdeling van de middelen. Wij maken ons daar zorgen over. Vandaar de volgende twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Algemene Rekenkamer concludeert dat ongeveer 45% van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking in 2012 via multilaterale kanalen wordt besteed;

overwegende dat deze constructies leiden tot extra beheerskosten volgens de Algemene Rekenkamer en dat Nederland minder zicht heeft op de besteding van de middelen die via multilaterale instellingen worden besteed;

verzoekt de regering, te onderzoeken of (een deel van) de ontwikkelingsgelden die nu als multi-bi-financiering worden besteed, effectiever kunnen worden besteed door maatschappelijke organisaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63 (33625).

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Bij de begrotingsbehandeling van gisteren heb ik hiervoor expliciet aandacht gevraagd. Natuurlijk ben ik benieuwd naar het antwoord op dit punt. U bent wel heel snel met uw motie; ik had er ook een in voorbereiding voor vanmiddag. Misschien kunnen we samen anticiperen, als het antwoord van de minister niet afdoende blijkt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Graag, samenwerking kan altijd. Ik moest mijn spreektijd verdelen tussen dit VAO en de begroting van vanmiddag. Vandaar dat ik dit hier heb gedaan.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat voor het duurzaam en inclusief maken van economische groei een versterkt maatschappelijk middenveld onontbeerlijk is;

overwegende dat dit aansluit bij de kabinetsvisie op het gecombineerde belang van privatesectorontwikkeling en een versterkt maatschappelijk middenveld;

overwegende dat de WRR "het Nederlandse denken over de betekenis van de civil society beschouwt als unieke profileringskans" en dat de AlV vindt dat "het strategische belang van civil-societyontwikkeling als doel op zichzelf dient te worden erkend";

overwegende dat in 2016 de budgetten voor versterkt maatschappelijk middenveld en privatesectorontwikkeling nagenoeg gelijk zijn;

verzoekt de regering, de budgetten voor privatesectorontwikkeling en versterkt maatschappelijk middenveld ook in 2017 en 2018 met elkaar in balans te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64 (33625).

De heer Van Laar (PvdA):

Wat telt de heer Voordewind mee in dit budget? Is dat ook het Dutch Good Growth Fund en het revolverende deel van het fonds? Telt dat elk jaar opnieuw mee om te bepalen wat de balans zou moeten zijn?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Nee, als wij dat zouden doen, dan zou de privatesectorontwikkeling helemaal uit balans raken ten opzichte van het maatschappelijk middenveld. Wij hebben alleen de harde cijfers voor de privatesectorontwikkeling bij elkaar opgeteld. Wij zien daarin een stijging van nu 300 miljoen naar straks 500 miljoen, terwijl wij in de financiering aan het maatschappelijke middenveld, zelfs als je de speerpunten erbij optelt, een sterke verlaging zien ontstaan. Daarom hopen wij dat wij dit ook met steun van uw fractie een beetje in balans kunnen houden, want u hebt er zelf ook voor gepleit.

De heer Van Laar (PvdA):

De Partij van de Arbeid ziet geen tegenstelling tussen privatesectorontwikkeling en de capaciteit van het maatschappelijk middenveld. Juist het maatschappelijk middenveld is heel actief, ook bij de privatesectorontwikkeling. Dat juichen wij toe, anders dan andere partijen. Deze motie zullen wij dus niet steunen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ieder gaat over zijn eigen steun, uiteraard. Ik merk echter wel op dat in het debat ook de Partij van de Arbeid heeft aangegeven dat zij zich zorgen maakt over de besteding van het maatschappelijk middenveld. Deze motie probeert die disbalans wat gelijk te trekken. Ik zou het zeer teleurstellend vinden als de Partij van de Arbeid de motie niet ondersteunt.

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Wij spraken met de minister over de toekomstige partnerschappen en wij steunen haar inhoudelijke inzet op meer strategie en meer vertrouwen. Ik dank de minister voor haar toezegging op mijn voorstel voor een hefboomfonds. De minister zegde ook toe de onafhankelijkheid van organisaties te garanderen. Dat is belangrijk en voor mijn fractie belangrijk genoeg om te markeren met een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor de kritische waakhondfunctie van maatschappelijke organisaties van belang is dat hun politieke onafhankelijkheid is gewaarborgd;

verzoekt de regering, de politieke onafhankelijkheid van maatschappelijke organisaties te waarborgen in de toekomstige partnerschappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65 (33625).

De heer Sjoerdsma (D66):

Inhoudelijk steunen wij de minister dus maar op financieel vlak hebben wij zorgen. Natuurlijk moeten wij sturen op resultaten maar wij vragen ons af of de balans niet te ver doorslaat naar de private sector terwijl maatschappelijke organisaties voor veel ontwikkelingsdoelstellingen eigenlijk cruciaal zijn. Dat vraagt wat mijn fractie betreft om een vinger aan de pols en daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de beleidskeuzes op ontwikkelingssamenwerking een verschuiving in de balans betekenen tussen de kanalen die worden ingezet voor ontwikkelingssamenwerking;

van mening dat de inzet via de kanalen steeds dient bij te dragen aan een goede uitvoering van de beleidsprioriteiten van Nederland;

verzoekt de regering, jaarlijks te reflecteren op de verhouding tussen de kanalen en de vraag in hoeverre de daarin gemaakte keuzes bijdragen aan een goede uitvoering van de beleidsprioriteiten, en de Kamer daarover jaarlijks te informeren voorafgaande aan de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (33625).

De voorzitter:

De minister heeft enkele seconden nodig om haar reactie voor te bereiden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Ploumen:

Voorzitter, goedemorgen. Ik dank de Kamer voor de moties die zijn ingediend. In de motie op stuk nr. 62 vraagt de heer Van Laar of organisaties die in een DAC-land gevestigd zijn, onderdeel kunnen uitmaken van een alliantie en penvoerder kunnen zijn van een alliantie binnen zo'n strategisch partnerschap. Als ik de geest van de motie goed interpreteer, dan wil de heer Van Laar dat maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden zelf zo veel mogelijk eigenaar zijn van ontwikkelingsinspanningen. Daar vindt de PvdA mij natuurlijk aan haar zijde. Terecht wordt geconstateerd dat maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden zich de afgelopen jaren versterkt hebben. Ze zijn niet versterkt, ze hebben zich versterkt, niet zelden met steun van Nederlandse organisaties. Daar mag geen misverstand over bestaan. Daarom is ook het Accountability Fund in het leven geroepen, waarmee wij direct maatschappelijke organisaties uit het Zuiden zullen steunen.

Ik heb een aantal praktische bezwaren tegen de motie, maar vervolgens zal ik zeggen waarom er ook een aantal kansen in zitten. Laat ik het zo evenwichtig mogelijk proberen te doen.

De voorzitter:

Houdt u het wel een beetje kort?

Minister Ploumen:

Ja, ik kan dat heel kort. Ik kan het ook heel lang …

De voorzitter:

Vandaar mijn vraag.

Minister Ploumen:

Het penvoerderschap van organisaties in DAC-landen toelaten, zet eigenlijk de deur open voor maatschappelijke organisaties wereldwijd. Tegenwoordig zijn in veel DAC-landen westerse ngo's gevestigd, die daar overigens prima werk doen, dus het is absoluut geen diskwalificatie. Daarmee lopen wij echter wel het gevaar dat dit type organisaties in die allianties eerder boven komt drijven als het gaat om kwaliteit dan de organisaties die de heer Van Laar op het oog heeft. Het is dus niet helemaal een level playing field. Tegelijkertijd zie ik niet zo goed in waarom we maatschappelijke organisaties uit andere westerse landen zouden moeten toelaten als die ook in het eigen land financieringsmogelijkheden hebben.

We zullen alle voorstellen serieus moeten bekijken. Dat betekent dat we potentieel heel veel voorstellen binnen zullen krijgen. Die moeten allemaal op hun merites worden beoordeeld en dat betekent veel werk voor de indienende organisaties. Overigens zijn dat organisaties die we niet altijd even goed kennen en we zullen de trackrecords van die organisaties dus heel zorgvuldig moeten beoordelen. Het is echter niet alleen veel werk voor de indienende organisaties, maar ook voor het ministerie. Daarmee komen we weer uit bij de door ons allemaal ongewenste bureaucratisering. Dat wringt.

De reden waarom het wel een goed idee zou kunnen zijn, is dat een aantal zuidelijke organisaties hun vleugels hebben uitgeslagen. Zij passen hun leerervaringen met het ene land, net als Nederlandse organisaties, toe op andere landen. Ze hebben vaak ook een breder internationaal netwerk. Daarmee zijn ze kwalitatief zo goed dat ze weleens voor zo'n partnerschap in aanmerking zouden kunnen komen.

Ik geef de Kamer in overweging dat ik een accountability fund heb voor directe financiering. Ik geef de Kamer verder in overweging dat dit een nieuw type samenwerking is. Ik heb er veel vertrouwen in, maar er zullen natuurlijk wel werkenderwijs lessen te leren zijn. Het is daarom de vraag of dit het goede moment is om de volgende stap meteen in deze eerste ronde te zetten.

Voorzitter. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer. Ik meen dat ik voldoende voor- en nadelen heb geschetst om de Kamer tot een oordeel te kunnen laten komen, als zij daar zelf al niet voldoende toe in staat zou zijn.

Dan nu de motie op stuk nr. 63 van de ChristenUnie. Kortheidshalve zeg ik maar meteen dat ik niet op kanalen stuur. Ik stuur op effectiviteit en daarom heb ik in de nota Wat de wereld verdient keuzes gemaakt. Die keuzes heb ik vervolgens financieel vertaald met doorkijkjes naar 2017. Ik ben daar nog steeds zeer content over en de aanneming van deze motie zou ik dan ook willen ontraden.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Gisteravond kwamen bij de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken verschillende kanalen aan de orde, onder andere het UNDP. Ik heb het UNDP gisteren in mijn eerste termijn overigens ook genoemd.

De voorzitter:

Een moment! We hebben ook een publieke tribune. Kunt u uw afkortingen verklaren?

Minister Ploumen:

United Nations Development Fund!

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Heel goed, voorzitter. We zullen de publieke tribune in het vervolg met ons meenemen en niet meer in afkortingen spreken.

Minister Ploumen:

Voorzitter, ik kan de mensen op de publieke tribune zien en ik weet dat een aantal mensen daar deze afkortingen beter kent dan wij!

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Omdat dit kanaal niet altijd even effectief is, heb ik er gisteren nadrukkelijk vragen over gesteld. Het is gisteravond in de beantwoording van de minister van Buitenlandse Zaken ook weer expliciet aan de orde gekomen. Ik zet echt vraagtekens bij de effectiviteit van die kanalen. Uit de evaluatie van de Rekenkamer blijkt verder dat er relatief veel geld via die kanalen wordt besteed, omdat zowel de ambassades lokaal als wij in Den Haag eigen afwegingen maken. Hoe gaat de minister hiermee om?

Minister Ploumen:

Mevrouw Mulder kaart twee problemen aan. Het eerste probleem is het multilaterale kanaal. In dat kanaal bevinden zich de uitvoeringsorganisaties. Het United Nations Development Fund is er daar een van. Wij leggen de prestaties van die uitvoeringsorganisaties elk jaar vast op scorecards. Het UNDP doet het niet goed, werkt niet effectief en dat heeft geleid tot een korting met 30 miljoen. Wij kijken er dus heel precies naar. Ik kies toch vaak wel voor een multinationaal kanaal, onder andere de Verenigde Naties, vanwege de noodzaak van coördinatie. Iedereen vindt coördinatie belangrijk, maar niemand wil gecoördineerd worden. Dat ontaardt er vaak in dat landen hun eigen vlaggetjes planten. Als de scorecards laten zien dat multilaterale organisaties hun werk goed doen, verdienen ze onze steun. Daar waar maatschappelijke organisaties beter gepositioneerd zijn om een vraagstuk op te pakken, moeten zij dat doen. Wij kijken binnen dat kanaal dus heel precies naar resultaten.

De tweede kwestie die mevrouw Mulder aanroert, is of er genoeg afstemming is tussen Den Haag en de posten. In het kader van de meerjarige strategische plannen, die wij binnenkort gaan beoordelen, zal ik daarvoor extra oog hebben. Ik deel de wens dat de afstemming optimaal is.

De voorzitter:

Mevrouw Mulder, ik wil voorkomen dat hier een debat ontstaat. Het is al niet zo gebruikelijk dat u vragen stelt over een motie die door een ander is ingediend. Wij blijven niet aan de gang.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank voor de beantwoording. Ik heb een aanvullende opmerking over de uitleg van de motie. De motie stuurt niet op kanalen, maar op effectiviteit. Vandaar de aanbeveling om meer naar de maatschappelijke organisaties te kijken. De minister zegt dat zij ook de coördinatie belangrijk vindt. Ik weet uit ervaring dat de maatschappelijke organisaties heel veel overleggen in de landen ter plekke, vaak gecoördineerd door de VN, om die hulp af te stemmen.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wil de minister dergelijke argumenten meenemen bij de afweging van de motie?

Minister Ploumen:

Ik ging niet voor niets in op de vraag van mevrouw Mulder over de coördinatie en de rollen die de verschillende typen organisaties kunnen spelen. Ook in de keuzes die ik heb gemaakt in Wat de wereld verdient, heb ik zulke afwegingen wel gemaakt. Elk jaar maken wij die scorecards en wij bekijken dus elk jaar opnieuw of wordt voldaan aan de effectiviteitseisen die wij stellen.

De voorzitter:

Het oordeel over de motie op stuk nr. 64, graag.

Minister Ploumen:

Ik zou die motie willen ontraden met een beroep op dezelfde nota Wat de wereld verdient. Daarin heb ik keuzes gemaakt. Privatesectorontwikkeling draagt bij aan inclusieve economische groei en "enabling an environment" is buitengewoon belangrijk. Ook daarbinnen spelen maatschappelijke organisaties overigens een rol, waar dat nodig is. Denk aan de kwesties rondom landroof, waarover wij straks komen te spreken.

In de motie op stuk nr. 65 van de heer Sjoerdsma wordt mij gevraagd om politieke onafhankelijkheid te waarborgen. Voor zover ik hierin zelf een rol speel, kan ik dat zeer zeker. Dat heb ik ook in het AO benadrukt. De vraag of organisaties die wij via het accountability fund steunen, die positie in de landen kunnen houden, is een van de aandachtspunten. Wij zullen hier ook via onze posten aandacht voor vragen. Ik zie de motie dus als ondersteuning van beleid.

Tot slot ga ik in op de motie op stuk nr. 66 van de heer Sjoerdsma. Ik stuur niet op kanalen. Ik ga dus niet zeggen dat er per se zoveel naar de VN en zoveel naar maatschappelijke organisaties moet. Ik weet dat men dat hier niet graag hoort, maar ik vind dat oud denken. Ik wil op effectiviteit sturen. Tegelijkertijd wil ik de Kamer zo volledig mogelijk informeren over de besteding van de gelden. Vanzelfsprekend ziet men daarin de bestedingen van de kanalen terug, niet als input, maar als uitkomst. Natuurlijk zal ik elk jaar blijven reflecteren op de keuzes. Als ik de motie zo mag begrijpen dat ik niet hoef te sturen op kanalen, zie ik die als ondersteuning van beleid.

De voorzitter:

Uit het handgebaar van de heer Sjoerdsma blijkt dat hij die interpretatie overneemt, dan wel accepteert.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen aanstaande dinsdag over de ingediende moties stemmen.

Naar boven