10 Noten Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen gesteld in de eerste termijn vande behandeling van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2013 (33400-VIII).

Noot 2 (zie item 7)

Politieke Partij

Kamerlid

Vraag en Antwoord

50PLUS

Klein, N.P.M.

Vraag:

Hoe gaat de minister volwasseneducatie overeind houden en stimuleren. Neemt ze daar ook de digitalisering van de samenleving en deelname van ouderen aan de samenleving in mee.

Antwoord:

Vanaf 2013 wordt het vavo door het Rijk bekostigd. Gemeenten kunnen met het Participatiebudget overige educatie inkopen en educatieopleidingen kopen bij roc's. Dit najaar zijn de mogelijke ontwikkelrichtingen voor de sector volwasseneneducatie uitgewerkt in een verkenning. Nog deze maand zal ik de betrokken organisaties vragen om een reactie. Het gaat daarbij om NRTO, MBO Raad, VNG en LVO. Op basis van deze verkenning en de reacties bereid ik besluitvorming voor over de toekomstige positionering van deze sector. Het is mijn bedoeling uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2013 nader te informeren.

50PLUS

Klein, N.P.M.

Vraag:

Afschaffen gratis schoolboeken/digitalisering:

Kan bij het afschaffen van de gratis schoolboeken een extra slag maken bij de digitalisering (denk aan Wikiwijs of Ster-connecties).

Antwoord:

Scholen voor voortgezet onderwijs hebben de vrijheid om zelf te bepalen of ze met papieren of digitale lesmaterialen werken. Met het afschaffen van de gratis schoolboeken komt hierin geen veranderingDe afgelopen jaren is geïnvesteerd in het voeren van integraal leermiddelenbeleid door de scholen. In dit beleid wordt door de scholen zelf de keuze gemaakt of ze schriftelijk en/of digitaal lesmateriaal gebruiken. Daarom is de afgelopen jaren een impuls gegeven aan digitaal lesmateriaal zoals Wikiwijs. Bij het afschaffen van de gratis schoolboeken zullen we daaraan ook aandacht besteden.

50PLUS

Klein, N.P.M.

Vraag:

In de begroting zijn slechts 6 streefdoelen gericht op 2013.

‏Hoe kunnen we de minister aanspreken op maatschappelijke effectiviteit in 2013 en of haar beleid op koers ligt.

Antwoord:

De beleidsagenda in de begroting bevat een groot aantal streefdoelen. Het betreft kwantitatieve doelen met bijbehorende streefwaarden passend bij de beleidsambities. De meeste doelen zijn inderdaad niet op 2013 gericht. De invloed van het beleid op de gewenste maatschappelijke situatie is niet altijd rechtstreeks of volledig vast te stellen. Het betreft immers complexe beleidsproblemen en ingewikkelde causale relaties. Daarbij geldt ook dat gerealiseerde effecten van ingezet beleid ook niet direct zichtbaar kunnen zijn in meetbare prestatieindicatoren. Het duurt enige tijd voordat beleid effect heeft, laat staan meetbaar is. Een van de belangrijkste functies van de streefdoelen is, dat zij een positieve of negatieve trend, soms in internationaal perspectief, kunnen signaleren. Hiermee worden impliciet de prestaties van het beleid zo goed mogelijk in beeld gebracht. Door het jaarlijks monitoren van de trends en ontwikkelingen houdt de Minister hierop zicht en is zij in staat in te grijpen bij negatieve ontwikkelingen.

Naast de kwantitatieve streefdoelen in de begroting voert het ministerie ook onderzoeken uit naar de effectiviteit van beleid. Deze onderzoeken zijn specifiek gericht op de genomen beleidsmaatregelen en gaan verder dan het schetsen van een kwantitatief beeld. De programmering van de voorgenomen beleidsonderzoeken is onderdeel van de begroting. Gedurende deze kabinetsperiode wordt cyclisch vrijwel alle voorgenomen beleid doorgelicht dan wel voorzien van effectonderzoek. Over de belangrijkste resultaten van deze onderzoeken als ook de voortgang op de streefdoelen rapporteert de Minister aan de TK in het departementaal jaarverslag en via de website Trends in Beeld.

50PLUS

Klein, N.P.M.

Vraag:

De verplichte studielast in uren is te veel toegespitst op jongeren en te weinig op ouderen. De ervaring van ouderen moet in de opleidingseisen verdisconteerd kunnen worden. Is de minister bereid de normen van de Inspectie hierop aan te passen.

Antwoord:

Ik ga binnenkort in overleg met de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) over de wijze waarop deeltijdonderwijs en korte trajecten het beste toegesneden kunnen worden op "een leven lang leren". Daarbij zullen verschillende onderwerpen aan de orde komen, onder andere ook de studielast. Overigens zijn de formuleringen in de WHW rond studielast adequaat voor alle vormen van hoger onderwijs.

CDA

Rog, M.R.J.

Vraag:

Het CDA is voor maatwerk, zoals flexibiliteit in onderwijstijd. In Zandvoort is een school (met de naam "De School") die 50 weken per jaar de stichtingsnorm dreigt deze school nu de deuren te moeten sluiten.

Antwoord:

De School te Zandvoort is in 2008 gestart en was de eerste basisschool in Nederland met flexibele onderwijstijden. Op 01-10-2012 had De School onvoldoende leerlingen om aan de stichtingsnorm te voldoen; De School had namelijk 200 leerlingen moeten hebben, dat waren er op die datum echter ongeveer 60. Uitgaande van de huidige situatie zal De School op 1-8-2013 haar deuren moeten sluiten. Om te kunnen voortbestaan zou De School een bestuurlijke fusie kunnen overwegen. Dit is uiteraard aan De School zelf.

Maatwerk, zoals flexibiliteit in de onderwijstijden, heeft mijn warme belangstelling. Het feit dat De School met sluiting wordt bedreigd is echter een gevolg van een te laag leerlingaantal en houdt geen verband met het hanteren van flexibele onderwijstijden.

CDA

Rog, M.R.J.

Vraag:

Klacht ouders: geen toegang tot de middelen die beschikbaar zijn voor (scholing voor) medezeggenschap(sraad). Hoe ziet u kans om voor ouders deze toegang wel te regelen.

Antwoord:

Op basis van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is elke school verplicht om een faciliteitenregeling te treffen. Deze regeling dient ook afspraken te bevatten over de middelen voor scholing van de leden van de MR. Uit de evaluatie van de Wet medezeggenschap op scholen (TK nr 33223, nr. 1 mei 2012) blijkt dat op het merendeel van de scholen ook middelen voor scholing beschikbaar worden gesteld. Daarnaast blijkt dat het grootste gedeelte van de betrokkenen tevreden is over de beschikbare faciliteiten en het scholingsaanbod. De evaluatie van de WMS laat verder zien dat er in vijf jaar flinke stappen zijn gezet op het gebied van medezeggenschap. Tegelijkertijd is er op een aantal punten nog verbetering te realiseren. Dit is vooral een kwestie van verdergaande professionalisering van de scholen en de medezeggenschapsraden zelf. Naar aanleiding van de evaluatie van de WMS is aan de betrokken partijen in het veld gevraagd een plan van aanpak te maken om de uitvoering van de WMS te verbeteren. Daarin kan ook aandacht gegeven worden aan verbeteringen in de omgang met de faciliteitenregeling en professionalisering van de MR in het algemeen. Wanneer op een school een geschil over de geboden faciliteiten voor scholing ontstaat, staat de gang naar de laagdrempelige Landelijke Geschillencommissie WMS open.

CDA

Rog, M.R.J.

Vraag:

De maatschappelijke stage draagt bij aan de burgerschapsvorming. Onbegrijpelijk dat het kabinet hierop bezuinigd heeft.

Hoe gaat de staatssecretaris om met scholen die in deze stages financieel hebben geïnventariseerd.

Hoe worden scholen gecompenseerd.

Hoe moeten scholen de extra lessen betalen zonder extra bekostiging.

Antwoord:

Sinds schooljaar 2011–2012 ontvangen scholen voor voortgezet onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanvullende bekostiging voor het organiseren van maatschappelijke stages. Het kabinet heeft ervoor gekozen de maatschappelijke stage vanaf schooljaar 2015–2016 niet langer verplicht te stellen, en daarmee komt ook de aanvullende bekostiging te vervallen. Deze bekostiging was kostendekkend.

CDA

Rog, M.R.J.

Vraag:

Wat is de visie van de minister op doorlopende leerlijnen vmbo-mbo.

Antwoord:

Doorlopende leerlijnen vmbo-mbo zijn van belang om de route via het beroepsonderwijs aantrekkelijker te maken dan de route via het havo.

Hiertoe werken we aan experimenten met doorlopende leerlijnen vmbo-mbo, waarin meer wettelijke mogelijkheden worden gecreëerd om in samenwerking met vmbo en mbo een geïntegreerd onderwijsprogramma in te richten.

Er worden twee typen experimenten mogelijk gemaakt:

  • een vakmanschapsroute voor leerlingen in de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg in het vmbo en gericht op het behalen van een diploma op mbo-niveau 2. De vakmanschapsroute borduurt voort op de ervaringen opgedaan in de VM2- experimenten.

  • een technologieroute voor leerlingen in de gemengde en theoretische leerweg in het vmbo gericht op het behalen van een diploma op niveau 4 in een opleiding met een technische of technologische component.

Beide routes zijn mogelijk in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) en in de beroepsopleidende leerweg (bol).

Het in de regio inrichten van een geïntegreerd onderwijsprogramma in een samenwerking tussen vmbo-scholen en mbo-instellingen leidt ertoe dat het beroepsonderwijs

voor leerlingen uitdagender en herkenbaarder wordt. Ook kan een verkorting van de leerroute mogelijk zijn, waardoor de aantrekkingskracht voor praktisch ingestelde leerlingen in vergelijking met de avo-route via havo wordt vergroot.

CDA

Rog, M.R.J.

Vraag:

Wat is de visie van de minister op doorlopende leerlijn mbo-hbo.

Kan bijsluiter zoals bestaand in HO in mbo helpen. Bijsluiter over inhoud opleiding en aansluiting op arbeidsmarkt. Helpen matchingsgesprekken en selectie aan de poort. Dringend advies geven bij mismatch.

Antwoord:

  • Mijn beleid is gericht op het versterken van de inzichtelijkheid van de beroepskolom ten opzichte van het algemeen vormend onderwijs. Daarbij hoort ook succesvolle doorstroom naar het hoger onderwijs en betere matching van studenten.

  • In het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid worden maatregelen voorgesteld om de aansluiting tussen mbo en hbo te verbeteren:

    • a. De toelatingseisen tot het hoger onderwijs worden in dit wetsvoorstel aangescherpt. Te vaak stromen studenten in, die het niet redden. Voor instroom uit het vo gelden al nadere vooropleidingseisen, voor mbo’ers komen die er ook.

    • b. Er zijn verschillende manieren om studenten te begeleiden in hun studiekeuze: Studiekeuzegesprekken of andere studiekeuzeactiviteiten. Deze helpen de studenten en de instellingen elkaars verwachtingen over en weer beter af te stemmen. Het kan overigens niet leiden tot een weigering van een student tot een opleiding. Het is wel een nuttig instrument, zowel voor mbo-ho als voor vo-ho, en voor studiesucces.

  • Objectieve, onafhankelijke en transparante studiekeuze-informatie kan de student ook goed helpen een goed onderbouwde keuze voor een opleiding te maken. Het is belangrijk dat aankomende studenten zich zoveel mogelijk ook op dit soort bronnen baseren, zoals de website www.studiekeuze123.nl.

  • De bijsluiter geeft de student de mogelijkheid de opleidingen op een aantal objectieve gegevens met elkaar te vergelijken. Het is de bedoeling dat in 2014 alle ho-instellingen de bijsluiter gebruiken. Nu wordt het als pilot door een aantal hogescholen gebruikt.

  • Het is goed dat LOB (Loopbaan Oriëntatie en Begeleiding) een belangrijk onderdeel blijft van de vooropleiding en in overleg met het hoger onderwijs wordt vorm gegeven.

  • In het mbo komt er een studiebijsluiter waarmee studenten en hun ouders worden voorzien van relevante, betrouwbare en vergelijkbare informatie over mbo-opleidingen, de kwaliteit en het arbeidsmarktperspectief. Op deze manier kunnen zij een weloverwogen studiekeuze maken.

CDA

Rog, M.R.J.

Vraag:

Het CDA is voorstander van het Nationaal Onderwijs Akkoord.

4 begrippen staan centraal:

- Verantwoordelijkheid & Vertrouwen

- Verming &vakmanschap

we bieden de minister ons 5 puntenplan aan.

Zie bijlage.

Antwoord:

Wij danken de heer Rog hartelijk voor zijn steun om te komen tot een breed gedragen Nationaal onderwijsakkoord. In het 5-puntenplan "Vertrouwen en verantwoordelijkheid" lezen wij bovendien steun voor onze inzet op een stabiele koers door het maken van langetermijnafspraken over onder meer de kwaliteitsversterking van docenten en schoolleiders, het terugdringen van regeldruk en het verbeteren van de aansluiting van onderwijs. De ambitie om te komen tot excellent onderwijs vraagt om continuïteit en draagvlak, zowel politiek als maatschappelijk. Wij zijn daarom blij met de steun voor onze inzet en zal die betrekken bij de verdere uitwerking. Op de concrete maatregelen komen wij later bij u terug.

CDA

Rog, M.R.J.

Vraag:

Is de staatssecretaris van mening dat inversteren in aanvullend opleiden van leraren 2e graads naar 1e graads nodig is.

Antwoord:

Naar mijn mening biedt de lerarenbeurs voldoende ruimte voor een leraar met een 2de graads bevoegdheid om alsnog een 1e graads bevoegdheid te behalen. Vanaf dit jaar is de lerarenbeurs er alleen nog voor bachelor- of masteropleidingen. Daardoor konden dit jaar dan ook alle aanvragen voor een lerarenbeurs worden gehonoreerd. Aanvullende maatregelen zijn dus niet nodig.

CU

Voordewind, J.S.

Vraag:

Kan de staatsecretaris aangeven of hij in de lerarenopleiding veel aandacht kan laten geven aan pesten.

De aanpak van pesten zou een belangrijk onderdeel van de lerarenopleiding moeten zijn.

Antwoord:

In de bekwaamheidseisen die vastgelegd worden voor alle leraren in po, vo en mbo staat dat de leraar moet zorgen voor een veilige omgeving voor zijn/haar leerlingen. Het voorkomen van pesten valt daar natuurlijk onder. De bekwaamheidseisen zijn vervolgens leidend voor het curriculum van de lerarenopleidingen. In de generieke kennisbases zoals die zijn opgesteld door de lerarenopleidingen zelf, is dan ook op een groot aantal plaatsen het begrip veiligheid voor meerdere situaties in en buiten de klas beschreven en uitgewerkt in te realiseren gedrag voor studenten van lerarenopleidingen. Dat betekent, dat de theorie van het voorkomen van pesten naar mijn mening voldoende aandacht krijgt. Maar dat is natuurlijk niet genoeg, het gaat ook om de praktijk. De generieke kennisbases bepalen de inhoud van die praktijkcomponent in belangrijke mate. Dat betekent, dat ook in dat deel van de opleiding er volop aandacht is voor het creëren van een veilige (leer)omgeving.

CU

Voordewind, J.S.

Vraag:

Een ander probleem is het aantal thuiszitters. Nog steeds zitten veel zorgleerlingen thuis, omdat er geen passende plek is. Een voorbeeld: een leerling met autisme kan niet terecht op een school in de regio. Ook het speciaal onderwijs blijkt geen optie te zijn. Wil de minister zo snel mogelijk aandringen op een oplossing in deze situatie.

Antwoord:

Eén van de redenen om passend onderwijs in te voeren is om te voorkomen dat kinderen komen thuis te zitten. De school waarbij de leerling wordt aangemeld, heeft dan de plicht om een passend aanbod te doen. Dit voorkomt dat ouders met hun kinderen van het kastje naar de muur worden gestuurd om een goede school te vinden, zoals in dit voorbeeld wordt gesuggereerd. Op dit moment zijn er onderwijsconsulenten beschikbaar om ouders te helpen bij het vinden van een passende school.

D66

Meenen, P.H. van

Vraag:

Ik hoop dat dit kabinet nog ruimte vindt, om bijvoorbeeld de ergste nood bij basisscholen te lenigen.

Minister: waar is de verdeling tussen PO, VO, BVE, HO (27 mrd) zoals die is.

Is deze in beton gegoten.

Ziet de minister hierin ruimte of mogelijkheden.

Antwoord:

In het regeerakkoord is aangegeven waaraan dit kabinet binnen het geheel van het onderwijs prioriteit en posterioriteit geeft. Met de intensiveringen en extensiveringen veranderen de budgetten van de verschillende sectoren. Het regeerakkoord blijft voor mij het uitgangspunt voor de inzet van het OCW-budget.

D66

Meenen, P.H. van

Vraag:

D66 kiest voor een leven lang leren.

Op die weg liggen vele obstakels, zoals een verhoogd collegegeld voor de 2e studie, geen studiefinanciering boven 27 jaar, stapelen in het mbo bemoeilijkt.

Hoe zorgt dit kabinet ervoor dat Leven Lang Leren niet in de lippendienst blijft steken.

Antwoord:

  • LLL is van groot belang in onze kennissamenleving en gericht op duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking.

  • Om die reden zijn en blijven scholingskosten dan ook aftrekbaar van de inkomstenbelasting. Dit geldt ook voor kortdurende cursussen en trainingen.

  • In het mbo bestaat geen leeftijdsgrens voor de bekostiging van het beroepsonderwijs.

  • Om leren in het formele hoger onderwijs te kunnen combineren met werken zijn flexibele routes naar een diploma noodzakelijk. Dat betekent bijvoorbeeld dat het deeltijdonderwijs qua inhoud en vormgeving moet aansluiten op de kenmerken en behoeften van de doelgroep en de vraag van werkgevers. Uiteraard met behoud van de noodzakelijke kwaliteitswaarborgen.

  • In maart 2013 wordt een werkconferentie georganiseerd. Deze zal in het teken staan van de toekomst van het deeltijd hoger onderwijs. In de werkconferentie wordt aangesloten op de beleidsvoornemens die mijn ambtsvoorganger heeft aangekondigd in de brief van afgelopen voorjaar over deeltijd hoger onderwijs. Dat betekent dat het zowel gaat om:

    • o betere aansluiting van de inrichting van deeltijdstudies op de kenmerken en behoeften van de doelgroep en de vraag van werkgevers.

    • o een wijze van financiering die bijdraagt aan versterking van flexibiliteit en vraaggerichtheid, zoals vraagfinanciering.

  • Het is de bedoeling dat als vervolg op de werkconferentie de adviescommissie deeltijd hoger onderwijs wordt geïnstalleerd en dat deze commissie de resultaten van de werkconferentie meeneemt in de opdracht die zij krijgt.

  • Daarnaast zal met ingang van studiejaar 2014/2015 experimenteerruimte worden geboden voor flexibilisering van deeltijdstudies. In die experimenteerruimte worden bestaande belemmeringen in wet- en regelgeving weggenomen. Een AMvB is hiervoor in ontwikkeling en zal rond de zomer van 2013 aan uw Kamer worden aangeboden.

D66

Meenen, P.H. van

Vraag:

Het toezicht op ons onderwijs richt zich onder andere op het al dan niet hebben van "een taakgerichte werksfeer", het "bevorderen van actief burgerschap" en wat er in de schoolgids staat. Moet het toezicht daar nu op focussen.

Antwoord:

Om een algeheel beeld van het onderwijs te krijgen, kijkt de Inspectie van het Onderwijs, met name ingeval zij risico's en tekortkomingen constateert, naar diverse aspecten die de kwaliteit van het onderwijs betreffen. Het beoordelen van een "taakgerichte werksfeer" past in de beoordeling van het didactisch handelen van de leraar. De Inspectie van het Onderwijs beoordeelt of de leraar er in de klas voor zorgt dat alle leerlingen meedoen. Hieraan komt de inspectie in het algemeen pas toe, als sprake is van tekortkomingen en de Inspectie kwaliteitsonderzoek doet of verscherpt toezicht uitoefent. De bevordering van actief burgerschap en sociale integratie is in de onderwijswetgeving opgenomen als opdracht aan de onderwijsinstellingen. Het betreft hierbij een deugdelijkheidseis. De Inspectie houdt hierop toezicht. De schoolgids bevat voor de Inspectie relevante informatie voor kwaliteitsonderzoek. Schoolgidsen geven informatie over bijvoorbeeld de betrokkenheid van ouders. Hierbij merk ik op dat het gebruik van de schoolgids om informatie te verkrijgen de toezichtlast vermindert.

Het is niet zo dat het toezicht focust op de genoemde zaken. Wel spelen deze een rol in het toezicht, als de Inspectie daartoe aanleiding ziet.

D66

Meenen, P.H. van

Vraag:

Wil de minister het belang van de onderwerpen bloeddonatie door homoseksuelen en terugdringing van de wachtlijsten voor de transgenderzorg onder de aandacht te brengen bij de minister van VWS

Antwoord:

De onderwerpen bloeddonatie en wachtlijsten in de transgenderzorg zijn belangrijk en hebben mijn volle aandacht. Ik ben zeker bereid deze onder de aandacht te brengen van mijn collega van VWS die hiervoor verantwoordelijk is. Verder verwijs ik naar de reactie op het het SCP-rapport transgenders die binnenkort volgt.

D66

Meenen, P.H. van

Vraag:

Huisvesting en onderhoud, de 256 miljoen.

Ruim 1,2 miljard euro werd sinds 1997 via het gemeentefonds jaarlijks beschikbaar gesteld voor onderhoud en nieuwbouw van scholen.

Maar elk jaar werd daarvan bijna 300 miljoen euro aan andere zaken uitgegeven.

Dat probleem is al jaren bekend en nu doet dit kabinet het enige juiste: 256 miljoen euro gaat voortaan naar de PO- en VO-scholen. Chapeau!

Klopt het dat de verantwoordelijkheid voor nieuwbouw en buitenonderhoud bij de gemeenten blijft rusten.

Antwoord:

De verantwoordelijkheid voor de nieuwbouw en uitbreiding van scholen in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs ligt bij de gemeente. De gemeente is ook (nog) verantwoordelijk voor het buitenonderhoud van scholen in het primair onderwijs. Er is een wetswijziging in voorbereiding om deze taak met het daarbij bijbehorende budget over te hevelen van de gemeenten naar de scholen. Daarmee wordt de huisvestingsverantwoordelijkheid in het po en vo gelijkgetrokken.

Na deze wetswijziging komt de gemeente alleen nog in beeld bij uitbreiding en nieuwbouw. Daarnaast is in het regeerakkoord besloten om de onbenutte middelen voor huisvesting over te hevelen naar de lumpsum van het funderend onderwijs.

Zoals de heer Van Meenen terecht constateert, is, los van het buitenonderhoud, in het regeerakkoord vastgelegd dat van de huidige middelen uit het Gemeentefonds i.c. een bedrag van € 256 mln. bestemd is voor onderwijs en daartoe wordt overgeheveld naar de onderwijsbegroting en ingezet wordt op de scholen via de lumpsumvoorziening.

D66

Meenen, P.H. van

Vraag:

Voorzitter,

Daarnaast krijgt het vo dit jaar te maken met een negatieve kasschuif van de loonbijstelling.

Geld uitgeven in 2010 zou pas verhaald worden als er weer geld binnen de loonruimte zou zijn. die is er niet.

En toch is besloten al in 2013 de scholen te korten. Dat kost scholen 56 miljoen, oftewel gemiddeld 1 docent per school minder. hoe rechtvaardigt het kabinet deze maatregel.

voorzitter, helaas moet ik veel spreken over geld, maar geld bepaalt de ruimte voor kwaliteit, voor kansen van kinderen, voor waardevol onderwijs. En daar staat D66 pal voor.

Antwoord:

De sector vo heeft zelf een cao afgesloten die meer geld kostte dan de beschikbare financiële ruimte. Het kabinet heeft aangegeven daaraan voor een aantal jaren via een kasschuif deels tegemoet te komen. Vanwege de financiële- en economische crisis is er op dit moment geen ruimte om dat nogmaals te doen.

D66

Meenen, P.H. van

Vraag:

Ik zou graag een toezegging van de minister krijgen dat de geoormerkte gelden voor de onderzoeksscholen nu eindelijk eens daar terecht komen.

Antwoord:

In antwoord op vragen van de fracties van D66, SP en PVV deel ik mee dat de vormgeving en kwaliteitszorg en daarmee ook de financiering van (interuniversitaire) onderzoeksscholen onderwerp is geweest in het overleg met de Tweede Kamer in april 2010 over het rapport «Samen slimmer». In een brief van 9 juli 2010 aan de Tweede Kamer (TK, 2009–2010, 31 288, nr. 108) zijn de afspraken neergelegd die de VNSU hierover met de universiteiten heeft gemaakt. De universiteiten hebben destijds aangegeven in afstemming met KNAW, NWO en onderzoeksscholen voorstellen te gaan uitwerken om de coördinatiekosten te kunnen financieren, zoals bijvoorbeeld de invoering van een contributiesysteem. Ik zal in overleg treden met de VSNU en de universiteiten over de uitvoering van de gemaakte afspraak en de ontwikkelingen rond onderzoeksscholen en de financiering daarvan, gelet ook op de keuzes die instellingen nu maken, gericht op profilering.

D66

Meenen, P.H. van

Vraag:

Ook krijg ik graag een reactie van de minister op het Manifest van Morgen over de integratie van duurzaamheid in curricula.

Kan de minister toezeggen hier actief mee aan de slag te gaan.

Antwoord:

In de huidige kerndoelen is reeds voorzien in aandacht voor duurzaamheid en thema's die daarmee samenhangen; dus worden scholen nu al geacht dit te laten terugkomen in het onderwijsprogramma. Scholen bepalen zelf op welke wijze zij dat doen. De overheid past een terughoudende opstellinging is het voorschrijven van (extra) aandacht aan allerhande(maatschappelijke) thema's.

D66

Meenen, P.H. van

Vraag:

D66 en dit kabinet delen de ambitie om de kwaliteit van leraren, en daarmee die van het onderwijs, nog beter te maken.

Maar het regeerakkoord maakt het daarvoor noodzakelijke geld afhankelijk van een onderwijsakkoord.

D66 beschouwt dit als een riskant spel, over de hoofden van leraren en leerlingen heen, met de kwaliteit van onderwijs.

Is het kabinet bereidt dit akkoord los te koppelen van de noodzakelijke investeringen.

Ik vraag de minister wat zij ziet als het budgettaire kader voor het akkoord; is dat de uitkomst onder de streep, of is elke regel in beton gegoten.

Heeft het kabinet zelf een visie en inzet met betrekking t ot de investeringen in leraren, of is dit ook afhankelijk van het onderwijsakkoord.

D66 zou graag meer ruimte willen voor leraren.

Bijvoorbeeld om zichzelf te ontwikkelen, door meer tijd te krijgen voor scholing, en door van elkaar te leren. Hoe ziet het kabinet dit.

Antwoord:

Het kabinet koppelt de investeringen in onderwijs aan een onderwijsakkoord tussen rijk en onderwijssectoren op voorwaarde dat de arbeidsvoorwaarden in het onderwijs worden gemoderniseerd, zoals beschreven in het regeerakkoord. Het kabinet staat ook achter de daarin beschreven afzonderlijke maatregelen.

Wij vragen terecht veel van ons onderwijs. Het onderwijs moet antwoord bieden aan de eisen die de hedendaagse maatschappij stelt. Het draait om de kwaliteit van onderwijsteams: de man en vrouw voor de klas die al het aanwezige talent van leerlingen aanboren. En de schoolleider om dat mogelijk te maken. Er moet ruimte zijn voor innovaties en voor teams om het onderwijs op hun school met maatwerk te kunnen inrichten.

Het doel van het Nationaal Onderwijsakkoord is om deze ruimte te bieden en te investeren in de kwaliteit van leraren en schoolleiders. Maar investeren alleen is niet voldoende. Het personeelsbeleid en de arbeidsvoorwaarden moeten erop gericht zijn het beste uit onze leraren te halen; om hen in staat te stellen zich te blijven ontwikkelen. Daarom verbindt dit kabinet voorwaarden aan deze nieuwe investering.

Wij zijn ambitieus, maar onze ambitie moet vooral ook een gedeelde ambitie zijn. Daarom verkennen wij op dit moment de mogelijkheid om samen met de Stichting van het Onderwijs tot dit Nationaal Onderwijsakkoord, met een langetermijnhorizon, te komen.

GL

Klaver, J.F.

Vraag:

Kan de staatsecretaris inzicht geven in de klassengrootte in het Vo?

Inclusief kwalitatief inkijkje in hoe de grootte wordt ervaren door docenten en leerlingen.

Antwoord:

In het primair onderwijs wordt klassengrootte centraal geregistreerd, maar in het voortgezet onderwijs is daarvan geen sprake. In het voortgezet onderwijs is door de vakkenstructuur ook sprake van veel verschillende groepen per leerjaar, met verschillende groepsgrootte.

GL

Klaver, J.F.

Vraag:

De Teldersstichting roept op tot meer aandacht voor vormende taak van het onderwijs. Toch wordt Cultureel Kunstzinnige Vorming (CRV) ingeruild voor meer Engels, Nederlands en wiskunde. Hoe is dit te rijmen.

Antwoord:

Het is een misverstand dat het vak CKV (Culturele en Kunstzinnige Vorming) wordt ingeruild voor meer Engels, Nederlands en wiskunde. Het in ontwikkeling zijnde wetsvoorstel profielen havo/vwo (waarvan CKV een element is), beoogt het voor alle leerlingen verplichte schoolexamenvak CKV te vervangen door de verplichting in het curriculum voor alle leerlingen structureel en herkenbaar aandacht te besteden aan culturele en kunstzinnige vorming. Dat kan in de vorm van het vak CKV of op andere manieren.

De gedachte is dat het juist ten aanzien van culturele en kunstzinnige vorming van belang is dat er ruimte wordt geboden voor een schooleigen visie op cultuureducatie, identiteitsontwikkeling en het stimuleren van creativiteit, rekening houdend met de schoolspecifieke context. Het wetsvoorstel schrijft voordatop alle scholen voor alle leerlingen in het curriculum sprake is van structurele en herkenbare aandacht voor culturele en kunstzinnige vorming, maar niethoedat gebeurt: (kunst)vaksecties kunnen dit naar eigen inzicht vorm geven.

Het wetvoorstel profielen havo/vwo heeft in een internetconsultatie veel reacties opgeroepen, met name over CKV. Ik zal rekening houden met de met de sector gemaakte afspraken over het vergroten van de mogelijkheden voor schooleigen keuzes ten aanzien van het curriculum.

Inzet van het regeerakkoord is om te komen van goed naar excellent onderwijs. Dat geldt het gehele onderwijs, dus ook ten aanzien van culturele en kunstzinnige vorming.

GL

Klaver, J.F.

Vraag:

Hoe staat de minister tegenover voorstellen die Klaver eerder heeft gedaan t.a.v. schatkistbankieren:

- bij meer dan € 5 mln. kapitaal

- alle instellingen toegang tot leenfaciliteit

- alle instellingen kunnen schatkistbankieren

- acceptatietoets

- gemeentelijke garantstelling

Antwoord:

Schatkistbankieren is nu al mogelijk, op vrijwillige basis. De verdere uitwerking van de voorstellen neem ik mee in mijn brief over Sturing en Toezicht, die ik begin 2013 aan de Kamer zal sturen.

Partij voor de Vrijheid

Beertema, H.J.

Vraag:

De rol van de ouders.

Over de rol van de ouders staat niks in het R.A.

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding.

Staatssecretaris : gaat u niet weer allerlei basale opvoedingsvraagstukken terug naar het klaslokaal brengen.

(Toelichting: strekking pleidooi is dat opvoeding door de ouders wordt gedaan, niet door scholen)

Antwoord:

De overheid is zeer terughoudend met het opleggen van allerhande opvoedkundige taken aan scholen. De primaire focus ligt op het geven van kwalitatief goed onderwijs ten behoeve van de ontwikkeling van hun leerlingen. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de betrokkenheid van ouders bij het leren van hun kinderen en bij de school tot significant betere resultaten leidt. Daarom vind ik het van het grootste belang dat scholen en ouders, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, de handen ineenslaan ten behoeve van het leren van het kind, zijn of haar ontwikkeling en welbevinden en de school als samenleving in het klein.

 

Partij voor de Vrijheid

Beertema, H.J.

Vraag:

Wat gaat de staatssecretaris doen om pesten en agressie op school tegen te gaan.

Antwoord:

Pas als leerlingen zich veilig voelen, kunnen ze toekomen aan leren en aan het ontwikkelen van hun talenten. Personeel en leerlingen die zich veilig voelen ervaren meer werkplezier en komen tot betere prestaties. We zien dat de overgrote meerderheid van de leerlingen en leraren zich veilig voelt op school. Maar daarmee zijn we er niet. Ik blijf scholen dan ook actief ondersteunen om een veilige werk- en leeromgeving te behouden of te creëren. Veiligheid is echter een zaak van alle betrokken partijen; van scholen, leraren, leerlingen én ouders. In de afgelopen jaren zijn goede protocollen en programma’s aangeboden om de veiligheid op school te verbeteren en het pesten terug te dringen. Ik ben voornemens om met sociale partners en belanghebbende partijen: uit het onderwijs om tafel te gaan om tot afspraken te komen over een gezamenlijke aanpak voor sociale veiligheid in het onderwijs. Ik zal uw Kamer z.s.m. informeren over de gezamenlijke aanpak die uit dit overleg met sociale partners is gekomen.

Partij voor de Vrijheid

Beertema, H.J.

Vraag:

Onderschrijft de minister het standpunt dat het multiculturele ideaal/multicultureel relativisme integratie in de weg staat. En dat scholen hier in een multi-etnische samenleving dus geen aandacht aan moeten besteden.

Antwoord:

De multi-etnische samenleving is een feit. Ook de heer Beertema erkent dat in zijn bijdrage. Dat zie je terug in de klassen op school. Het is dus logisch dat het onderwijs bijdraagt aan het leren omgaan met die werkelijkheid. Door kwalitatief goed onderwijs, maar ook door het leren van non-cognitieve vaardigheden zoals sociale competenties en burgerschap en delen van erkende waarden zoals gelijke behandeling.

Partij voor de Vrijheid

Beertema, H.J.

Vraag:

46.000 Nederlandse studenten studeren in het buitenland, en 87.000 buitenlandse studenten studeren in Nederland. Dit kost onevenredig veel belastinggeld. wat is de reactie van de minister hierop.

Antwoord:

Eind 2011 heeft de overheid het CPB verzocht een onderzoek te doen naar de kosten en baten van buitenlandse studenten in Nederland. Met de brief van 16 mei 2012 (vergaderjaar 2011–2012, 31288, nr 290) is het onderzoeksrapport van het CPB aan de Tweede Kamer gestuurd. Het onderzoek wijst uit dat buitenlandse studenten veel meer aan belastinggeld opleveren dan dat ze kosten, omdat ze soms na hun studie (schatting CPB verblijfkans 19%) in Nederland blijven en veelal goede banen vervullen. Het CPB schatte een jaarlijks positief effect van ongeveer € 740 miljoen.

SER: Het kabinet heeft de Sociaal-Economische Raad gevraagd om advies uit te brengen over het binden van internationaal talent in het hoger onderwijs. Dit advies wordt maart 2013 verwacht.

Partij voor de Vrijheid

Beertema, H.J.

Vraag:

Nederland leidt de toekomstige elite op uit landen waar mensenrechten worden geschend.

Studenten uit Islamitische regimes volgen in Nederland een technische opleiding.

Deze kennis kan ingezet worden bij het maken van wapens.

Hoe kijkt u hier tegenaan.

Antwoord:

Nederland is voorstander van internationalisering ten behoeve van onze kenniseconomie. We willen de meest getalenteerde studenten uit de hele wereld aantrekken om tot de top 5 kenniseconomieën ter wereld te blijven behoren. Wij maken hierin geen onderscheid op grond van de (eventuele) religieuze achtergrond van studenten; dit is ook contrair aan internationale verdragen.

De International Offices in het Hoger Onderwijs zien erop toe dat de internationale studenten aan de voorwaarden voldoen om een visum te verkrijgen.

De AIVD dient te allen tijde alert te zijn als het gaat om internationale studenten die

proliferatiegevoelige kennis kunnen vergaren.

PvdA

Mohandis, M.

Vraag:

Gaat de minister in overleg met het onderwijsveld het aantal voortijdige studieverlaters terugbrengen.

Antwoord:

Ervan uitgaande dat met het begrip 'voortijdig studieverlater' wordt bedoeld 'uitvaller in het mbo/ho' (en dus geen voortijdig schoolverlater) is het antwoord als volgt:

Voor het mbo is € 250 miljoen beschikbaar voor prestatieafspraken met instellingen. Bij de uitwerking van de prestatieafspraken neem ik de ervaringen van het hoger onderwijs mee. Volle roosters, uitdagende opleidingen, voldoende aandacht voor de basisvaardigheden taal/rekenen en een sterke praktijkoriëntatie dragen bij aan meer kwaliteit. Dit zal uiteindelijk ook zijn doorwerking hebben op uitval in het mbo.

Voor het hoger onderwijs geldt dat hierover onlangs afspraken zijn gemaakt met alle bekostigde hogeronderwijsinstellingen. In deze prestatieafspraken is terugdringing van de uitval uit het eerste studiejaar voor voltijd bachelorstudenten één van de verplichte indicatoren voor kwaliteit en studiesucces.

PvdA

Jadnanansing, T.M.

Vraag:

De B terug in het beroepsonderwijs is ook taalvaardigheid hebben op elementair niveau daar is iedereen het over eens.

Hierbij merk ik wel op dat de lat die het vorige kabinet heeft gehanteerd voor specifieke groepen te hoog gegrepen is. Het betreft hier een grote groep jongeren, die niet op 16 of 18 jarige leeftijd aan het gestelde taalniveau voldoet. Ik vraag de minister wat zij gaat doen om te voorkomen dat deze groep leerlingen zonder startkwalificatie het onderwijs verlaat. Zou het niet wenselijk zijn om een harde grens, zoals die nu wordt toegepast, in te ruilen voor maatwerk. Zou het niet wenselijk zijn om deze jongeren te blijven stimuleren en vooruitgang te belonen. Om deze jongeren te blijven begeleiden en in hun eigen tempo hun taal en rekenvaardigheden bij te spijkeren.

Antwoord:

Beheersing van de basisvaardigheden taal en rekenen zijn van groot belang voor leerlingen in het beroepsonderwijs. Daarom zetten de staatssecretaris en ik het taal- en rekenbeleid van het vorig kabinet voort in het po, vo en mbo.

Voor vmbo en de mbo-niveaus 1 en 2 geldt het referentieniveau 2F. Wij vinden niet dat daarmee de lat te hoog wordt gelegd. Dit is namelijk het minimumniveau dat nodig is voor het volgen van de lessen, het begrijpen van de mondelinge en schriftelijke instructie op de werkvloer, en het als burger invullen van formulieren. Dat mag vanzelfsprekend focus op vakmanschap niet in de weg staan. 

Wij vinden de conclusie voorbarig dat voor specifieke doelgroepen de lat te hoog zou liggen of, zoals u voorstelt, een harde grens vervangen zou moeten worden door maatwerk. Het beleid wordt op dit moment geïmplementeerd. Scholen zijn aan de slag gegaan met intensiever taal- en rekenonderwijs. Maar het werk op de scholen is nog niet klaar.

De staatssecretaris en ik zorgen voor een zorgvuldige invoering van de nieuwe eisen die worden gesteld aan taal en rekenen in vo en mbo. Wij kijken goed naar het moment waarop deze nieuwe eisen gaan meetellen voor het diploma en hebben oog voor de risico's op ongediplomeerd schoolverlaten.

Jaarlijks worden pilottoetsen bij de leerlingen afgenomen. Aan de hand van de toetsresultaten houden wij de vinger aan de pols en hebben we zicht op risico's voor ongediplomeerd schoolverlaten.

Wij sturen binnenkort een voortgangsrapportage taal en rekenen aan de Tweede Kamer, met de stand van zaken in primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Daarin gaan we o.a. in op de leerlingresultaten in vmbo en mbo en geven we ook aan welke vervolgstappen wij nemen gericht op een zorgvuldige invoering. Daarna willen wij over onze aanpak graag met u van gedachten wisselen .

SGP

Bisschop, R.

Vraag:

Aan 'doe-leerlingen' worden dezelfde (uniforme) eisen gesteld als aan leerlingen met meer cognitieve bagage. Volgens SGP zou je moeten differentiëren met verschillende refentieniveaus. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

Antwoord:

  • Beheersing van de basisvaardigheden taal en rekenen is van groot belang, ook voor leerlingen in het voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs. Daarom zetten wij het taal- en rekenbeleid van het vorige kabinet voort in primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs.

  • Voor vmbo en de lagere mbo-niveaus geldt het referentieniveau 2F. Dit is het minimumniveau dat bijvoorbeeld nodig is voor het volgen van de lessen op school, het begrijpen van de mondelinge en schriftelijke instructie op het werk, en het invullen van formulieren.. Ook voor meer praktisch ingestelde leerlingen als burger is het behalen van dit niveau dus belangrijk.

  • Een zorgvuldige invoering van de nieuwe eisen aan taal en rekenen in vo en mbo is van belang. Mede gegeven signalen uit het veld, wordt goed gekeken naar het moment waarop deze nieuwe eisen gaan meetellen voor het diploma en hebben wij oog voor de grote prestatieverschillen tussen de leerwegen van het vmbo.

  • Nog in december ontvangt uw Kamer een voortgangsrapportage taal en rekenen, met de stand van zaken in po, vo en mbo. Daarin wordt onder andere ingegaan op de leerlingresultaten in vmbo en mbo en vervolgstappen gericht op een zorgvuldige invoering.

SGP

Bisschop, R.

Vraag:

Er is sprake van overcontrole door de Inspectie. SGP heeft factsheets opgesteld met controlepunten die geen wettelijke basis hebben. Bijvoorbeeld:

- handelingsgericht werken; vraag om ook handelingsplan voor leerlingen die geen extra ondersteuning nodig hebben

- opbrengst gericht werken: wet vraagt om resultaten, Inspectie vraagt scholen ook te verantwoorden hoe zij dit resultaat bereiken.

Wat gaat de minister hieraan doen ( om zo de administratieve verantwoordingsplicht te verminderen).

Antwoord:

De Inspectie gaat in het toezicht uit van een samenhangend beeld van de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij gaat de Inspectie risicogestuurd en gericht te werk. Als er bij een instelling sprake is van risico's of tekortkomingen, doet de Inspectie conform de Wet op het onderwijstoezicht breder onderzoek naar de relevante aspecten van de kwaliteit van het onderwijs.  

Door dit bredere onderzoek te doen, diagnosticeert de Inspectie in feite waar de problemen zitten. Dit kan instellingen helpen en zelfs stimuleren om de tekortkomingen aan te pakken. Vaak wordt dit ook op prijs gesteld. Instellingen zijn vrij om de tekortkomingen op hun eigen wijze aan te pakken.

De Inspectie is graag bereid met instellingen in gesprek te gaan over vermeende overcontrole.

Ik zal over de voorbeelden die de SGP benoemt ook een gesprek met de Inspectie aangaan.

SP

Smits, mw. M.

Vraag:

Hoe staat het met de motie van Dijk in sturing & toezicht

Antwoord:

In mijn brief van 3 december jl. bij de aanbieding van het rapport van de Commissie Amarantis heb ik op het punt van de motie Van Dijk het volgende aangegeven:

"In maart 2013 zal ik mijn definitieve reactie op de aanbevelingen van de Commissie aan de Tweede Kamer aanbieden. Hierin werk ik de voorgenomen maatregelen nader uit. Bij deze brief betrek ik de uitkomsten van de gesprekken die mijn ambtsvoorganger in augustus/september 2012 met de sector heeft gevoerd en de uitkomsten van de werkconferentie(s) in februari 2013, alsmede de uitkomsten van het rapport van de Inspectie van het Onderwijs naar de financiële positie van het mbo. Ook zal ik dan reageren op de motie Van Dijk over bestuursmodellen voor het onderwijs (2011/12, 31 524, nr. 137) en op het vierpuntenplan van het lid Klaver (2011/12, 31 524, nr. 142)."

SP

Smits, mw. M.

Vraag:

De conciërge verdwijnt uit de school. En dat terwijl de werkeloosheid enorm toeneemt. Waarom kies de regering ervoor de conciërgeregeling te stoppen. Denkt de staatssecretaris niet dat de conciërge van groot belang is voor de school.

Antwoord:

In antwoord op schriftelijke vragen over de brief over de herziening van het subsidiebeleid is aangekondigd dat de middelen die behoren tot de conciërgeregeling (circa € 20 miljoen per jaar) per 1 augustus 2015 aan de lumpsum worden toegevoegd (Kamerstuk 32500 VIII, nr. 182). De beschikbare middelen die gemoeid zijn met de huidige congiërgeregeling blijven daarbij behouden. Dit is in lijn met de voorkeur van de sector om middelen beschikbaar te stellen via de lumpsum in plaats van via subsidies.

In de huidige bekostiging van het basisonderwijs zit al een vergoeding voor circa twee dagdelen conciërge/ondersteunend personeel voor iedere school. Met het overhevelen van de conciërgeregeling naar de lumpsum wordt de middelentoekenning voor iedere basisschool verhoogd naar bijna drie dagdelen.

SP

Smits, mw. M.

Vraag:

Wat zegt deze regering tegen een juf op een basisschool in Dieren, waar bezuinigd moet worden. Ga maar naar Amsterdam.

Wat heeft deze regering leraren eigenlijk te bieden.

Antwoord:

De onderwijsarbeidsmarkt kent grote regionale verschillen. Zo is in de grote steden sprake van groei van het aantal leerlingen, terwijl de omliggende regio’s krimp ervaren. Waar het niet gaat om het overbruggen van heel grote afstanden kunnen docenten vanuit de krimpgebieden de tekorten in naastgelegen regio’s heel goed ondervangen. Een lange afstandverhuizing behoort ook tot de mogelijkheden, ik ga in gesprek met de G4 en de arbeidsmarktplatforms voor po en vo over mogelijke maatregelen.

SP

Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:

Hoe kijkt de regering naar vele protesten tegen het leenstelsel.

Neem het onderzoek van de LSVb wat gisteren naar buiten kwam.

Driekwart van de ouders vindt een leenstelsel onacceptabel.

Minder dan 30 procent wil een leenstelsel volgens het SCP.

Antwoord:

De berichten in de verschillende media zie ik ook voorbijkomen. Ik heb van de LSVb nog geen resultaten van zijn enquête mogen ontvangen. Ik kan daarop dus niet ingaan.

SP

Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:

Governance.

Er is ook goed nieuws: de aanpak van topsalarissen van bestuurders wordt nu eindelijk gerealiseerd. Graag krijgen wij van u een compleet overzicht van bestuurders die nu nog teveel verdienen en wanneer dat volgens u verleden tijd zal zijn.

Antwoord:

De afgelopen jaren hebben de bewindslieden van OCW zich met succes ingezet op het beperken van bestuurdersbeloningen in het onderwijs. Wij zetten dat beleid stevig voort en vinden het belangrijk dat het onderwijs zo snel mogelijk aan nieuwe sectorale maxima en beloningscodes voldoet. In het eerste kwartaal van 2013 ontvangt u onze voornemens daartoe.

SP

Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:

Er komen prestatieafspraken en profilering; leidt dit er toe dat gewaardeerde studies worden opgeheven.

De RUG stopt met Fins, Hongaars en Deens. De Universiteit Utrecht met Theologie en Protugees. Hoe zit het met het basisaanbod aan opleidingen.

Antwoord:

Voor de prestatieafspraken hebben de instellingen de doelmatigheid van hun eigen opleidingenaanbod tegen het licht gehouden. Dit kan tot het besluit hebben geleid sommige opleidingen niet meer te verzorgen of in een bredere opleiding onder te brengen, omdat deze opleidingen qua studentenaantallen gedurende meerdere jaren zo klein waren, dat ze echt niet meer rendabel waren. Door de samenvoeging van opleidingen tot een brede opleiding zijn sommige kleine opleidingen minder zichtbaar geworden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de opleidingen Fins, Hongaars en Deens aan de RUG. Deze talen zijn ondergebracht in een brede bachelor Europese Talen en Culturen (samen met Duits, Romaanse talen, Finoegrische, Slavische talen en Scandinavische talen). Ook kunnen instellingen onderling afspreken kleine opleidingen in het kader van profilering niet meer overal aan te bieden.

De instellingen hebben autonomie als het gaat om de keuze om opleidingen niet meer aan te bieden. OCW ondersteunt op basis van landelijke sectorplannen sommige kwetsbare opleidingen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de geesteswetenschappen, techniek en natuur- en scheikunde. Tot nu toe heeft OCW niet de indruk dat het basisaanbod van opleidingen in gevaar is. De basis wordt juist versterkt door meer geprofileerd en doelmatig aanbod.

SP

Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:

Wat vindt u van de aanbevelingen van de Commissie Levelt.

- aanstelling van een Onafhankelijke vertrouwenspersoon

- zorg voor bescherming klokkenluiders

- betere begeleiding van promovendi en hen behandelen als werknemers.

Antwoord:

Over het rapport van de Commissie Levelt met betrekking tot de fraude door de heer Stapel ontvangt de Kamer op korte termijn een reactie. Daarop vooruitlopend willen we de instellingen een compliment maken voor de voortvarendheid waarmee deze zaak is opgepakt. Al snel nadat de signalen naar buiten kwamen, hebben Tilburg University, Rijksuniversiteit Groningen en Universiteit van Amsterdam besloten de zaak tot op de bodem uit te zoeken. Complimenten ook voor de VSNU die het beleid rond integriteit heeft aangescherpt en de code wetenschapsbeoefening heeft geactualiseerd. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan een aantal aanbevelingen uit het rapport Levelt. Elke universiteit heeft nu voor het melden van klachten een loket in de vorm van een commissie wetenschappelijke integriteit en een of meerdere vertrouwenspersonen. Graduate schools zullen voor elke promovendus ten minste twee begeleiders aanstellen en zij bevorderen een klimaat van actieve wetenschappelijke discussies en sociale controle. In het Standard Evaluation Protocol wordt bij de beoordeling van de onderzoekersopleidingen ook hieraan aandacht besteed. Het thema integriteit heeft inmiddels ook de aandacht van de HBO-Raad. Begin 2013 zal de KNAW een door mijn voorganger gevraagd advies uitbrengen over vertrouwen en integriteit in de wetenschap.

SP

Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:

Wat vindt de minister in dit verband van de vermarkting van het onderzoek. Onderzoek dat steeds meer in dienst staat van het bedrijfsleven. Bijvoorbeeld Red Bull dat voor 3,5 ton onderzoek financiert aan de Universiteit Utrecht.

Conclusie: Red Bull is goed voor de rijvaardigheid. Dit komt in de buurt van een zekere onderzoeker waar we meer over hoorden.

Antwoord:

Over Red Bull zijn schriftelijke vragen gesteld door Jasper van Dijk. Het antwoord hierop krijgt u op korte termijn. Meer in het algemeen het volgende. Intensieve samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen draagt bij aan ons innovatief vermogen en is een belangrijk speerpunt van het beleid. Bij de samenwerking tussen publieke en private partijen zijn goede spelregels nodig om te zorgen voor onafhankelijke wetenschap. De (aangescherpte) code wetenschapsbeoefening van de VSNU voorziet daarin. Over de uitvoering van de motie over onafhankelijke wetenschap (Kamerstuk 33000 VIII, nr. 90) is aan de Kamer gemeld dat wordt gewacht op het advies van de KNAW over vertrouwen en integriteit in de wetenschap en dat het debat met de Kamer zal worden gevoerd op basis van de aanbevelingen die de KNAW hierin doet.

SP

Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:

Ook de OV-kaart wordt afgeschaft. Dit zijn al gauw 1500 euro aan reiskosten per jaar extra. De minister had wel een oplossing: de student moet maar dichter bij zijn opleiding gaan wonen (kamervragen). Er worden alleen geen studentenkamers meer gebouwd. Waarom heeft de PvdA dit laten gebeuren.

Die sprak vorig jaar nog van een treintax. Gisteren hebben we meer dan 50.000 handtekeningen in ontvangst genomen tegen het afschaffen van de OV-kaart.

Waarom dan volhouden. Besteed uw kostbare tijd aan nuttige zaken.

Antwoord:

  • Studenten zijn vrij om te kiezen in welke stad zij studeren en in welke stad zij wonen. Deze keuze kan de afstand tussen woonadres en studieadres beinvloeden.

  • Bij reizen die studenten maken, komt de regering hen tegemoet in hun reiskosten in de vorm van een kortingskaart voor het openbaar vervoer.

  • De ontwikkelingen rondom studentenhuisvesting zal ik nauwgezet volgen en zonodig zal in overleg worden getreden met mijn collega voor Wonen en Rijksdienst.

SP

Smits, mw. M.

Vraag:

Hoe laat u de jonge academicus weten dat hij voor de klas moet komen, als hij straks op de nullijn staat.

Wat zijn de plannen om meer academische opgeleide leraren voor de klas te krijgen.

Antwoord:

Ons streven is erop gericht het voor jonge mensen interessant te maken leraar te worden én te blijven

Met onze brief van 30 november 2012 hebben wij aangegeven hoe we willen stimuleren dat er meer academisch gevormde leraren in tekortvakken komen.

Dat doen we via een paar lijnen:

Meer docenten opleiden:

Dat willen we bereiken door het stimuleren van flexibele wegen naar het leraarschap, bijv. via uitbreiding van Eerst de Klas. Ook moeten elementen van de educatieve master voor meer mensen al eerder in de opleiding worden aangeboden via de educatieve minor, moeten de educatieve masters flexibeler worden aangeboden via modules en willen we onderwijstraineeships opstarten.

Lerarenopleiding verkorten:

Het aanbieden van de educatieve master in de vorm van modules is ook voor dit onderdeel belangrijk, maar ook willen we zij-instroom nog meer stimuleren en het mogelijk maken dat mensen meer in deeltijd in het onderwijs gaan werken naast de baan die ze al in het onderwijs hebben.

Leraren behouden:

Meer startende leraren moeten voor het onderwijs behouden blijven doordat we investeren in de begeleiding van deze groep. Verder willen we met de modernisering van de arbeidsvoorwaarden via een Nationaal Onderwijs Akkoord ervoor zorgen dat jonge mensen graag in het onderwijs willen werken. En ook nu is het door de functiemix al meer dan in het verleden mogelijk om carriere te maken in het onderwijs.

Zittende leraren die een master willen behalen:

Voor zittende docenten die een master willen behalen, is er de lerarenbeurs, die met ingang van dit jaar uitsluitend bedoeld is voor het behalen van bachelors- en mastergraden. 

Al deze maatregelen zijn primair bedoeld voor de tekortvakken, maar zullen een doorwerking hebben voor alle educatieve opleidingen aan de universtiteiten en hogescholen.

SP

Smits, mw. M.

Vraag:

Wat heeft deze minister een ervaren leraar in het speciaal onderwijs te bieden, die vreest voor zijn baan.

Antwoord:

De goede en gedreven leraar in het speciaal onderwijs hoeft in het algemeen niet te vrezen voor zijn of haar baan. Er blijft immers ook in het nieuwe stelsel passend onderwijs landelijk budget beschikbaar voor 70.000 plaatsen in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Wel kan regionaal bij sommige scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs werkgelegenheid verdwijnen als gevolg van krimp en/of verevening.

Zoals op 16 november jl. in de brief aan de Tweede Kamer over de voortgang van passend onderwijs is aangegeven, hebben het ministerie en de vak- en sectororganisaties een principeakkoord bereikt om de expertise van personeel in het stelsel passend onderwijs zoveel mogelijk te behouden. Het principeakkoord ligt op dit moment bij de verschillende achterbannen.

VVD

Duisenberg, P.J.

Vraag:

Met betrekking tot het hoofdstuk beleidsagenda wil ik de minister vragen, voor wat betreft de gepresenteerde streefdoelen in de begroting, over welke punten u comfortabel bent en welke de voornaamste zorgpunten zijn.

Antwoord:

In reactie op de vraag van de heer Duisenberg over de voortgang op de streefdoelen in de begroting het volgende. Deze voortgang is zichtbaar via de website vanTrends in Beeld. Het blijkt dat de doelen voor de te behalen gemiddelde reken- en taalvaardigheden ruim binnen bereik liggen. Er is ruimte voor verdere verbetering van leerlingprestaties, door op nog meer scholen het opbrengstgericht werken te versterken. Ook in de professionele ontwikkeling van leraren zijn er nog stappen te maken die bijdragen aan de kwaliteitsverbetering van het onderwijs in den brede. Dit zijn niet zozeer zorgpunten als wel beleidsthema's die de volle aandacht van mij en de staatssecretaris hebben. In de bestuursakkoorden zijn in de winter van 2011–2012 hierover prestatieafspraken gemaakt met de sectororganisaties. Ik zie dat schoolbesturen de afspraken serieus ter hand nemen en gemotiveerd zijn om de gestelde ambities waar te maken. Die voortgang is uw Kamer gemeld in september jongstleden. De volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van de bestuursakkoorden komt in het najaar van 2013.

VVD

Duisenberg, P.J.

Vraag:

Voor wat betreft de in de begroting genoemde beleidsdoorlichtingen wil ik de Minister vragen waarom de beleidsonderzoeken bijna allemaal plaatsvinden in 2014 en deze in 2013 nauwelijks zijn gepland.

In het kader van de nieuwe regeerperiode zou ik ervoor pleiten beleidsdoorlichtingen naar voren te halen.

Antwoord:

De beleidsdoorlichtingen betreffen brede beleidsdoelstellingen uit de beleidsagenda over meerdere artikelen van de begroting. Daarvoor zijn concrete streefwaarden geformuleerd, die in veel gevallen betrekking hebben op 2015 of 2016. In dat licht is gekozen voor 2014 als het eerste jaar voor zinvolle doorlichtingen daarvan. De doorlichtingen worden bovendien grondig aangepakt. De voorbereidingen zijn reeds gestart. In sommige gevallen is aanvullend onderzoek nodig, dat enige tijd kost. Niettegenstaande deze overwegingen zal ik nagaan of het mogelijk is sommige doorlichtingen wat naar voren te halen. Dit mag natuurlijk niet ten koste gaan van de kwaliteit.

VVD

Duisenberg, P.J.

Vraag:

Doelmatigheid is des te meer belangrijk in het licht van de opgave uit het regeerakkoord om € 200 mln om te buigen op subsidies. Daarnaast brengt mij dit op de invulling die op dit moment nog gekozen is voor de aanvullende taakstelling van € 340 mln. De invulling hiervan voor de periode 2014–2017 is verdeeld over lagere ramingen, maar ook wordt dekking gevonden voor een bedrag van circa € 170 mln op de lump sum voor de onderwijsinstellingen. Deze invulling zal nog in 2013 haar beslag moeten krijgen, tijdig voor de begroting 2014. Ik wil de minister vragen aan te geven hoe zij dit qua proces wil aanpakken en welke richtingen zij ziet om deze taakstelling met structurele keuzes in te vullen. Vervolgens wil ik de minister vragen hierbij tot het uiterste te gaan om het onderwijs bij deze taakstelling te ontzien.

Antwoord:

De taakstelling van € 340 miljoen vloeit voort uit het Begrotingsakkoord. Gelukkig is een deel van de taakstelling ingevuld met een meevaller op de leerlingraming. Het restant van de taakstelling is als lumpsum korting verwerkt. Uw punt zal ik betrekken bij de voorbereiding van de begroting 2014 waarover u uiterlijk met Prinsjesdag wordt geïnformeerd.

Ik zal uw verzoek om daarbij het onderwijs te ontzien natuurlijk zeer serieus nemen. Het uitgangspunt hierbij is voor mij dat scholen zich maximaal kunnen richten op hun primaire taken.

VVD

Duisenberg, P.J.

Vraag:

Bij excellent onderwijs horen een ambitieuze studiecultuur en ambitieuze instellingen. De stappen hiertoe zijn opgenomen in de strategische agenda Hoger Onderwijs. Ik wil de Minister maar vooral ook onderwijsinstellingen & revieuwcommisie danken voor de status notitie inzake voortgang en kwaliteit presentatieafspraken. Wel wil ik de minister in dit kader nog vragen wanneer zij verwacht het wetvoorstel kwaliteit in verscheidenheid naar de kamer te sturen.

Antwoord:

Naar verwachting zal ik het wetsvoorstel in januari 2013 naar de Tweede Kamer sturen.

VVD

Straus, K.C.J.

Vraag:

Het feit dat sinds 1 januari onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en overheid in het SBB samenwerken om deze aansluiting te verbeteren is uiteraard positief. Graag verneemt de VVD van de minister hoe de SBB tot nog toe functioneert en welke resultaten er al geboekt zijn? Het zou een lief ding waard zijn als zij kan toelichten dat de SBB niet alleen een praatclub is maar dat werkgevers daadwerkelijk bijvooreeld het komende jaar een verandering kunnen waarnemen.

Antwoord:

SBB heeft al diverse adviezen uitgebracht. Dat zijn adviezen van onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk. De adviezen kunnen dus rekenen op draagvlak van werkgeversorganisaties. De opgeleverde adviezen zijn vooral gericht op de thema’s macrodoelmatigheid en kwalificatiestructuur. Ze bevatten concrete aanbevelingen voor de inrichting van de kwalificatiestructuur en de uitwerking van een wetsvoorstel op het gebied van macrodoelmatigheid.

SBB is overigens meer dan een adviesorgaan alleen. Samen met de Kenniscentra werkt SBB aan belangrijke producten zoals het onderhoud van de site Stagemarkt.nl. Uit de laatste cijfers blijkt dat 70 mbo-scholen deze site benutten (binnen de eigen interne internetomgeving). In 2012 is deze site zo’n 2,5 miljoen keer bezocht door studenten, docenten en schooladministraties. De matching van leerplaatsen tussen werkgevers en studenten is hiermee verder verbeterd. 

VVD

Straus, K.C.J.

Vraag:

Het instellen van de SBB is slechts een van de vele mogelijkheden om samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven vorm te geven. De VVD zou graag zien dat die samenwerking ook echt zichtbaar wordt in het onderwijs.

Dat kan bijvoorbeeld door gastcolleges van mensen uit het bedrijfsleven, stages niet alleen voor studenten maar ook voor docenten binnen bedrijven of het beschikbaar stellen van apparatuur voor praktijklessen op scholen. Wordt aan dit soort concrete vormen van samenwerking ook gewerkt?

Graag horen wij van de minister welke van dit soort concrete oplossingen nu al in de praktijk gebracht worden.

Antwoord:

Goed beroepsonderwijs kan niet worden gerealiseerd zonder nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. Alle door mevrouw Straus genoemde vormen van samenwerking komen in het mbo in de praktijk voor, t.w.:

  • gastcolleges van mensen uit het bedrijfsleven;

  • stages van studenten;

  • stages van docenten en

  • beschikbaar stellen van apparatuur voor praktijklessen op school.

De mate waarin deze vormen voorkomen verschilt uiteraard per school en hangt mede af van de mogelijkheden van het bedrijfsleven in de regio. De regering wil dergelijke vormen van samenwerking de komende tijd stimuleren.

Daarnaast komen er overigens nog veel meer vormen van samenwerking voor, zoals bijvoorbeeld inzet van het bedrijfsleven voor:

  • de uitvoering van het beroepspraktijkvormende deel van de opleiding en

  • de examinering.

En op landelijk niveau – o.a. binnen SBB – inzet van het bedrijfsleven voor:

  • de landelijke kwalificatiestructuur mbo en

  • adviezen aan mij over beleidsmaatregelen met betrekking tot onderwijs-arbeidsmarkt.

Naar boven