9 Huisvesting EU-werknemers

Aan de orde is het debat over de afspraken die het Rijk, gemeenten, woningcorporaties, de uitzendbranche, koepels van werkgevers en vakbonden op 28 maart jl. hebben gemaakt over meer en betere tijdelijke huisvesting voor werknemers uit de Europese Unie.

De voorzitter:

Ik heet de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom.

De heer Monasch (PvdA):

Voorzitter. U maakte me zonet blij met een dode mus door te zeggen dat wij eerder konden beginnen. Wie kaartjes voor Ajax-Manchester City in de achterzak heeft, wil natuurlijk snel verder met het debat. Ik zal dus proberen om mijn betoog puntig te houden. Maar de parlementaire democratie gaat altijd voor, begrijp me goed.

De voorzitter:

Als u nog wat meer van die kaartjes hebt, kunt u anderen misschien ook aansporen!

De heer Monasch (PvdA):

Ik neem een hele schare vriendjes en zoontjes mee. Maar voor de notulen, en voordat er enig misverstand over ontstaat: ik heb de kaartjes zelf betaald.

Voorzitter. De huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten is een zich voortslepend probleem. De minister heeft dit voorjaar een nationale verklaring opgesteld om te komen tot regionale afspraken over de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. Die verklaring is ondertekend door gemeenten, sociale partners en belangenorganisaties. Wij hebben over deze nationale verklaring destijds een debat aangevraagd omdat wij vreesden voor vrijblijvendheid. Inmiddels is er een eerste rapportage naar de Kamer gestuurd, waaruit blijkt dat er veel goede intenties zijn maar dat er op sommige terreinen wordt geconcludeerd, ook door de minister, dat er weinig schot in de zaak zit. Tevredenheid en ontevredenheid wisselen elkaar af, zoals ook te zien is in de brief. Het geduld en ongeduld proef je tussen de regels door.

Wat voor de Partij van de Arbeid de doelstelling is, mag duidelijk zijn. Ook arbeidsmigranten, en soms juist arbeidsmigranten, verdienen fatsoenlijke huisvesting. Daarbij hebben werkgevers een meer dan bijzondere verantwoordelijkheid, zeker waar het om tijdelijke arbeidsmigranten gaat. Fatsoenlijke huisvesting is ook en met name van belang om overlast in wijken en malafide praktijken van huisjesmelkers te voorkomen. De Partij van de Arbeid meent dat de ondertekenaars van de nationale verklaring dit belang op een aantal fronten met de mond verdedigen, maar dat in de praktijk concrete resultaten uitblijven. Terecht is er waardering voor de punten waarvan de minister zegt dat het er de goede kant mee opgaat. Daar kom ik zo terug. Tegelijkertijd bestaat er zorg: papier is geduldig, maar wij willen allemaal verder.

In verband hiermee stel ik de minister enkele vragen. Daarbij zal ik af en toe citeren uit haar eigen brief. Hoe komt het dat gemeenten achterblijven met het maken van prestatieafspraken in hun woonvisies, zoals de minister in haar brief schrijft? Juist van gemeenten zou je verwachten, ook in de lijn van het ministerie met het oog op goede onderlinge bestuurlijke contacten, dat zij voorop zouden lopen. Volgens de minister blijven zij echter achter. Hoe denkt de minister daaraan iets te gaan doen?

Een tweede punt van zorg voor de PvdA-fractie betreft het nimbygedrag, not in my backyard, van regiogemeenten. Zij profiteren wel van de centrumgemeenten, maar als zich een probleem aandient, geven zij even niet thuis. Daarom stelt de fractie van de Partij van de Arbeid de volgende vraag. Er ligt een wijziging van de Huisvestingswet voor. Helaas had die allang behandeld moeten worden, maar dat dit niet is gebeurt, is absoluut niet de verantwoordelijkheid van de minister maar van dit huis. Vindt de minister, kijkend naar dit voorstel voor de Huisvestingswet, dat daarin bijvoorbeeld voldoende bepalingen staan om de regiogemeenten zachtjes te dwingen om mee te dragen in de problematiek die tijdelijke arbeidsmigranten met zich meebrengen? Graag verneem ik het oordeel van de minister daarover.

Minstens zo verbaasd als over de gemeenten waren wij over wat de minister in de brief schrijft over de corporaties. Ik citeer: "De feitelijke deelname van woningcorporaties aan de (ver)bouw en exploitatie van panden voor (tijdelijke) huisvesting komt helaas maar mondjesmaat van de grond." Waarom lopen de corporaties hierin niet juist voorop? Hoort het niet tot de sociale taak van corporaties, die de corporaties hoort te onderscheiden van andere huisvesters, om hierin hun verantwoordelijkheid te nemen?

Er wordt ook gerefereerd aan de sociale partners. Daarover zijn mooie woorden te lezen, maar de PvdA-fractie is heel benieuwd naar de concrete invulling die er in cao's en in de certificering wordt gegeven. De minister verwijst bijvoorbeeld naar de land- en tuinbouw, waar men hiermee nog bezig is. Wij zijn met name benieuwd hoe die afspraken eruitzien. Is het een oproep in de trant van: u moet een bijdrage leveren aan? Of worden er ook echt concrete afspraken gemaakt? Immers, papier is geduldig en cao's kunnen vol staan met mooie bezweringsformules, maar met name op het punt van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van werkgevers die gebruik willen maken van tijdelijke arbeidsmigranten krijgen wij graag een tastbaar voorbeeld van wat er in de cao staat en hoe de werkgevers hun verantwoordelijkheid zullen nemen. Dit geldt met name voor de land- en tuinbouw, waar de minister in haar brief expliciet naar verwijst. Wij horen graag hoe het met die sector staat en wat daar de tastbare voorbeelden zijn. In dat verband horen we ook graag wat de ABU, de koepel van uitzendorganisaties, bijdraagt aan dit probleem behalve het ondertekenen van de verklaring.

Het is de vraag of de nationale verklaring voldoende is om huisjesmelkers aan te kunnen pakken. De minister verwijst onder andere naar het instrument van de bestuurlijke boete. We krijgen binnenkort een wetsvoorstel op dit punt. Is dat adequaat genoeg voor deze problematiek of is de minister van mening dat het arsenaal moet worden uitgebreid?

De minister roept in haar brief op tot "verbetering". Op zich is dat begrijpelijk, maar ook hier doet zich dan wel de vraag voor naar de concrete invulling. Uit de brief van de minister blijkt haar ongeduld, ook al kijkt zij slechts terug op de korte periode van een halfjaar. Waar krijgt haar oproep tot verbetering vlees op de botten? De minister zegt dat zij een regiefunctie heeft. Te vaak zijn debatten in dit huis omkleed met mooie regiefuncties. Heeft zij vanuit haar verantwoordelijkheid echter wel voldoende arsenaal? Dit is geen impliciet verwijt aan de minister, maar ik vraag mij af of zij eigenlijk tegen de Kamer zou willen zeggen dat zij meer nodig heeft, wil zij haar regiefunctie waarmaken.

Tot slot. De minister roept op tot snelle actie. Er zijn heel veel pilotprojecten ingediend, 36 in totaal. Slechts vijf daarvan zijn geselecteerd. Is het het overwegen waard om al doende te leren – als we niets doen, gebeurt er immers ook niets – door veel meer pilotprojecten in te zetten en te accepteren dat er weleens een kan misgaan? Dan zijn we in plaats van 5 wel 36 pilots verder, waarvan er ongetwijfeld heel veel zullen slagen. Is dat niet een veel betere aanpak dan je te beperken tot vijf projecten en pas over twee of drie jaar te kijken hoe we verder kunnen?

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik heb twee vragen voor mijn collega van de PvdA. De eerste heeft te maken met het feit dat we een hele hoop problemen hebben op het gebied van huisvesting, criminaliteit en overlast van Midden- en Oost-Europeanen. Dit hangt samen met de openstelling van de arbeidsgrenzen. De PvdA was daar een groot voorstander van. Heeft de PvdA inmiddels spijt van het feit dat zij destijds zo'n groot voorstander daarvan was? De tweede vraag heeft te maken met het begrip "nimby": not in my backyard. De heer Monasch zei in dit verband dat gemeenten lichte dwang moeten voelen bij het realiseren van huisvesting. Hoe gaat hij om met de problemen van omwonenden, mensen in de wijken die ook niet zitten te wachten op Polenhotels?

De heer Monasch (PvdA):

Dat zijn goede vragen, mar de geachte afgevaardigde van de PVV doet de geschiedenis nogal wat geweld aan. Ik wil niet de gehele geschiedenis, wie op welk moment waarvoor heeft gewaarschuwd, hier oprakelen. De PvdA heeft altijd gezegd dat er voorzichtig moet worden omgegaan met deze materie. Wij hebben destijds juist gezegd dat huisvesting cruciaal is, dat huisjesmelkers moeten worden aangepakt evenals de malafide uitzendbureaus die misbruik maken van arbeidsmigranten. Wij liepen samen met anderen de afgelopen jaren in dit huis voorop om ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld in Rotterdam-Zuid de huisjesmelkers worden aangepakt. Dat is precies daar waar de problemen groot zijn, waar er veel te veel mensen in één woning zitten. Dat leidt tot ontzettend veel overlast in Rotterdam-Zuid. Wethouder Karakus is, ongeacht zijn partijvoorkeur, actief bezig om dat aan te pakken, bijvoorbeeld door het aantal verhuringen per woning te maximeren. Dar is een voorbeeld dat misschien ook in andere gemeenten kan worden gebruikt. Wat mij betreft, vinden wij elkaar in het aanpakken van deze overlast. Wij lopen hier voorop met het doen van voorstellen, dat is ook een van de redenen dat ik dit debat heb aangevraagd.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik dank de heer Monasch voor zijn antwoorden. Ik heb nog een vraag op een ander punt. Hij sprak zojuist over het gegeven dat het in steden als Rotterdam druk is, met een hele hoop mensen op een kluitje. Er zijn echter ook dorpjes waar in één klap 300 Polen worden neergezet. Een voorbeeld daarvan is Ens, een dorpje van 3.000 mensen in de Noordoostpolder. Hoe gaat de heer Monasch daarmee om? Dat heeft namelijk niets te maken met het feit dat het midden in een stad staat. Het staat redelijk buiten het centrum, maar er zijn nog steeds grote bezwaren van omwonenden in verband met de zaken die ik net noemde, namelijk criminaliteit en overlast.

De heer Monasch (PvdA):

We delen deze zorg. Maar laat ik de heer Van Klaveren even meenemen naar een gemeente hier niet eens zover vandaan, Westland. Dat is net zo goed als Emst een voorbeeld. In Westland bouwt men voor tijdelijke arbeidsmigranten "Polenhotels". Wil men aan de capaciteit voldoen, dan moeten andere gemeenten meewerken. De regiogemeenten geven echter niet thuis. Ik geloof zelf dat de mensen in Emst er kennelijk belang bij hebben dat er migranten zijn die daar het werk doen, want de werkgevers daar zorgen ervoor dat de lokale economie functioneert. Als er overlast is – en daarvoor hebben we dit debat – moeten we bekijken hoe we veel sneller dan tot nu toe met name de problematiek van de opvang van tijdelijke arbeidsmigranten aanpakken, zoals met die "Polenhotels". Daar hoort een heel goede begeleiding bij. Ook moet aan de mensen ter plekke duidelijk worden gemaakt wat de regels zijn als ze daar komen.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. De minister maakt de gemeenten ernstige verwijten, namelijk dat ze te weinig doen aan het huisvesten van buitenlandse arbeiders. Ze heeft het over gemeenten die wegkijken en gemeenten die geen verantwoordelijkheid nemen of zelfs de problemen ontkennen. Impliciet verwijt ze de gemeenten ook nog gebrek aan daadkracht en doorzettingsvermogen. Verder wijst ze op bestuurders die niet durven door te pakken. Ik vind deze verwijten niet terecht. De minister zou zichzelf een verwijt moeten maken. Ze roept de gemeenten nu op om te dweilen, te dweilen en te dweilen. Ondertussen staat er echter een kraan open die de minister niet dichtdraait. Kan de minister vertellen waarop de gemeenten de komende periode moeten rekenen? Hoeveel mensen komen er uit Spanje, Griekenland en Portugal als de crisis daar nog erger wordt? En hoeveel Bulgaren en Roemenen zullen proberen een Nederlandse baas te zoeken in 2014, wanneer alle beperkingen weg zijn? Waar moeten de gemeenten en woningcorporaties de komende periode rekening mee houden?

Bij het openstellen van de grenzen, vijf jaar geleden, werd ervan uitgegaan dat 10.000 tot 20.000 voornamelijk Polen hiernaartoe zouden komen. Bovendien zouden die alleen tijdelijk blijven. Ik hoor het minister Donner nog zeggen. Het zijn er uiteindelijk 300.000 geworden. Dat is het aantal op dit moment. Erkent de minister nu dat de regering in 2007 eigenlijk heeft gefaald? Misschien is "falen" een politiek zwaarbeladen woord, maar goed, zou de minister dan willen erkennen dat er toen een misrekening is gemaakt? Als gevolg van die misrekening toen dachten woningcorporaties en gemeenten dat ze een aantal van 10.000 verspreid over heel Nederland wel aankonden. Wat dat betreft valt hun dus eigenlijk geen verwijt te maken.

Wie is verantwoordelijk voor het opvangen van buitenlandse arbeiders? Is de minister het met me eens dat dat uiteindelijk en in de eerste plaats de werkgevers zijn die die mensen van ver weg hiernaartoe hebben gehaald en dat zij de dure plicht hebben om ervoor te zorgen dat hun personeel goed onderdak heeft, niet in een stal achter een boerderij maar bij een bonafide huisvester?

Bij de discussie over het openen van de grenzen zei mijn fractie dat Nederland zijn huis niet voldoende op orde heeft om dergelijke grote hoeveelheden buitenlandse arbeiders te ontvangen. Uit de brief van de minister blijkt nu, vijf jaar later, dat dat huis nog steeds niet op orde is. Ik ben bang dat dat ook niet op orde zal komen, want hoeveel bestuurlijke conferenties je ook belegt en hoeveel aanjaagteams je ook instelt, de minister heeft geen regie. Ze heeft er gewoon niets over te vertellen. Dan kun je jagen wat je wilt, maar als de buit niet wil meewerken, dan vang je niets. Is het kabinet bereid om binnen de Europese Unie aan de orde te stellen of vormen van regulering ingevoerd zouden kunnen worden, en dan niet om het vrije verkeer te blokkeren, maar om een menswaardige opvang van buitenlandse arbeiders te organiseren? Wil de minister aan de Europese Commissie vragen of wij zodanige criteria mogen toepassen dat mensen niet worden toegelaten totdat de huisvesting op orde is?

Veel buitenlandse arbeiders komen terecht in wijken met slechte woningen. Dat zijn doorgaans niet de sterkste wijken. Overbewoning leidt tot overlast. Zo is er verzet tegen Polenhotels of andere concentraties van buitenlandse arbeiders. Moeten lokale bestuurders dit negeren? De ministers zegt dat de lokale bestuurders dit serieus moeten nemen en dat zij moeten doorpakken. Mevrouw de minister, ik heb een voorstel om u van dit probleem te verlossen. In Den Haag wonen 45.000 buitenlandse arbeiders. Hoewel je dat eigenlijk geen wonen kunt noemen. In Den Haag en Wassenaar liggen zes golfbanen, grote vlaktes, en het zijn zeker niet de armste mensen die daar een balletje slaan. Wat vindt de minister van het idee om de Polenhotels op die golfbanen neer te zetten? Een bijkomend voordeel is dat een deel van de mensen die daar komen te wonen dan heel dicht bij hun clientèle in Wassenaar en Den Haag zit. Wil de minister dat oppakken en dan ook doorpakken? Op die manier leggen wij de problemen niet in de achterstandswijken neer, maar op open terreinen vlakbij de plekken waar deze mensen werken.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. De interne markt, inclusief de verruiming met het vrije verkeer van personen, bestaat nu twintig jaar. Na de toetreding van Midden- en Oost-Europese landen in 2004 zijn er veel arbeidsmigranten naar West-Europa en ook naar Nederland gekomen. Voor onze bedrijven is het zeer belangrijk dat die mensen hier zijn. Heel veel bedrijven kunnen niet functioneren als die werknemers hier niet zouden zijn. Dit neemt niet weg dat er in Nederland mensen zijn die geen baan hebben. Dat probleem is er, maar daar gaat het vandaag niet over. Het is een gegeven dat arbeidsmigranten nodig zijn.

Ook in de komende jaren is de beleidsagenda in Europa gericht op het verbeteren van het functioneren van de interne markt, die de heer Ulenbelt alweer wil gaan beperken, zoals hij zojuist zei. Eindelijk is er ook op Europees niveau aandacht voor de problemen die samenhangen met de toestroom van arbeidsmigranten. Kan de minister aangeven hoe de regering opereert richting de Europese Commissie als het gaat om de inclusieve groei en als het gaat om de implementatie van het nieuwe regionale beleid? Het is met name aan gemeenten om de toestroom van tijdelijke arbeidskrachten op te vangen. Ik zeg tegen de heer Ulenbelt dat dit natuurlijk ook aan werkgevers is, maar de gemeenten moeten erop toezien dat er een goed kader is. Dit moeten zij doen door het aanbieden van voldoende woningen, want dit heeft te maken met volkshuisvesting. Dit speelt vaak in steden waar al een tekort is aan voldoende betaalbare huurwoningen.

De commissie-Koopmans, de commissie LURA, heeft vorig jaar vastgesteld dat er gemeenten zijn die nog niet voldoende zicht hebben op deze stroom – die dus de andere kant opkijken – en nog onvoldoende gedaan hebben om deze groep te huisvesten. Met name de grote steden en hun buurgemeenten hebben te lang gewacht met het formuleren van een goed beleidskader. Ook hielden zij lange tijd hun ogen gesloten voor de toestroom van deze mensen. Zij hebben soms nog steeds geen zicht op de aantallen arbeidsmigranten en de wensen als het gaat om de kwaliteit van wonen.

Onder leiding van deze minister zien wij verbeteringen. Zij heeft de gemeenten opgeroepen om actief te worden. Zo zien wij ook dat er in een aantal regio's een gezamenlijke agenda is en in een aantal niet. Er zijn goede en er zijn slechte voorbeelden. Is de minister van mening dat de stedelijke gemeenten voldoende doen aan handhaving? De minister schrijft wel dat er een nieuwe bestuurlijke boete komt in de Woningwet, maar de CDA-fractie wil weten of de gemeenten niet nu al veel meer kunnen doen op basis van het bestaande arsenaal aan bestuurlijke instrumenten, zoals de bestuurlijke boete onder de Huisvestingswet. Hiermee kan het college van B en W ingrijpen als er illegaal wordt onderverhuurd. Waarom wordt er zo weinig gebruikgemaakt van de reeds bestaande mogelijkheden voor het in beheer nemen, sluiten of onteigenen van panden, dan wel het dreigen met toepassing daarvan? Dat is immers geregeld in de wet Victoria en de wet Victor. Denkt de minister dat de gemeentebesturen deze middelen met de aangekondigde verbetering wel gaan inzetten? En kunnen we erop vertrouwen dat burgemeesters straks genoeg inzetten op handhaving bij overbewoning?

Onze fractie wil ook dat er gekeken wordt naar het strafrecht, want huisjesmelkers kunnen bewust onveilige situaties laten bestaan om er zelf beter van te worden en andere mensen in gevaar te brengen. Mocht er dan iets gebeuren, dan verwachten we dat het OM deze huisjesmelkers vervolgt. Kan de minister vertellen hoe justitie hierin opereert? Kan zij ook toezeggen dat dit daadwerkelijk gaat gebeuren?

Bij de huisvesting van arbeidsmigranten moet soms naar onconventionele methoden worden gezocht: daadkrachtige gemeentebestuurders, creatieve oplossingen en allereerst zien dat er een probleem is. Ik was zelf begin jaren 2000 wethouder in Horst aan de Maas, een van de gemeenten die het convenant hebben ondertekend. Wij hebben niet gewacht tot het Rijk zei dat we iets moesten doen; we hebben in de gemeenteraad breed gezien dat er een probleem was, en samen met andere gemeenteraden gezocht naar oplossingen. We hebben daadwerkelijk stappen gezet om de huisvesting te verbeteren. Er zijn goede afspraken gemaakt met allerlei partners en dat heeft succes gehad. We hebben de nieuwe Europeanen ook opgezocht, om ervoor te zorgen dat er geïntegreerd werd. Ze gingen naar school en maakten deel uit van het verenigingsleven. We deden dat om fouten te voorkomen die we in het verleden ervaren hebben rondom integratie. Daarom is onze fractie ook van mening dat het Pools Overlegplatform in Nederland een belangrijke rol kan spelen. De medewerkers kunnen de nieuw gearriveerde mensen informeren over de stand van zaken, en als vertrouwenspersoon fungeren bij misstanden, want dat is ontzettend belangrijk.

Kan de minister zeggen wat er met meldingen wordt gedaan in geval van misstanden? Hoe borgt de gemeente bijvoorbeeld de anonimiteit van klagers? Er is namelijk behalve een woonrelatie ook altijd een arbeidsrelatie. Huisjesmelkers zijn geen lieve oude vrouwtjes. Dat kan, maar meestal zijn ze dat niet. Zou een pand van een huisjesmelker niet direct gesloten moeten worden, zoals dat eerder is gebeurd in studentensteden? De urgentie is aanwezig, ook in de grote steden, zeker als er brandgevaar is. Het is gewoon een kwestie van fatsoen. Deze mensen horen niet uitgebuit te worden.

De heer Ulenbelt (SP):

Wat vindt de heer Knops ervan dat wij buitenlandse arbeiders huisvesten op recreatieterreinen? Neem het plaatsje Zundert. Daar zit verhoudingsgewijs de grootste concentratie buitenlandse arbeiders. Woningen op de recreatieparken dalen in waarde. Ik heb eens bekeken wat de lokale woningcorporatie op dit moment in de verhuur heeft. Dat zijn drie woningen. Hoe moet het daar nu? Hoe moet die gemeente dit gaan oplossen? Ze zijn al vijf jaar bezig en het lukt ze niet.

De heer Knops (CDA):

De heer Ulenbelt noemt een concreet voorbeeld dat ik niet ken. Ik ken wel andere voorbeelden van huisvesting op recreatieparken waarbij het prima loopt. Het is gewoon een kwestie van goed toezicht houden, goede afspraken maken en mensen verwijderen die zich niet aan de afspraken houden. Ik begrijp het verhaal over de waardedaling van de recreatiewoningen niet, aangezien de heer Ulenbelt zojuist nog sprak over een golfbaan die zou moeten worden ingericht voor huisvesting. Dat begrijp ik niet helemaal.

De heer Ulenbelt (SP):

Het gaat om het park Patersven. Ik nodig de heer Knops uit om daar eens met mij naartoe te gaan. Mensen uit de Rotterdamse haven hebben daar een woning gekocht om hun VUT en hun prepensioen door te brengen. Er staan daar 120 woningen te koop. De helft is in het bezit van uitzendbureaus. Er is overbewoning. Hoe moet de gemeente Zundert dat oplossen? Dat is de vraag. Ze hebben daar geen golfbaan, voor zover ik weet, anders zouden ze daar iets kunnen neerzetten. Dat kan in Den Haag wel. Maar hoe moet Zundert dit nu oplossen?

De heer Knops (CDA):

Ik moet toch een tegenvraag aan de heer Ulenbelt stellen, anders begrijp ik niet wat hij mij vraagt. Stelt hij nu een vraag over tweede woningen van mensen op een recreatiepark voor permanente bewoning?

De voorzitter:

Mijnheer Knops, hiervoor is een interruptiedebat niet echt bedoeld. De heer Ulenbelt kan u een vraag stellen over uw inbreng. Misschien is het handig om en marge van een ander overleg even met elkaar te praten, of samen het werkbezoek af te gaan leggen. Dat kan ook met de hele commissie, dan kan zij daar eens kijken. Het lijkt me niet zo geschikt als u elkaar hier gaat uitleggen hoe de situatie in elkaar steekt. U kunt misschien antwoord geven op de vraag, of zeggen dat u dat niet kunt. Dat is ook een antwoord.

De heer Knops (CDA):

Ik zou dat wel willen, maar de vraag was voor mij zo onduidelijk dat ik haar niet kan beantwoorden.

De heer Ulenbelt (SP):

Zullen we daar dan eens een keer samen naartoe gaan? De heer Knops is zelf wethouder geweest, dus misschien kan hij de wethouder daar helpen. Volgens mij hebben ze daar een onmogelijk probleem. Als de heer Knops de uitweg naar Europa ook dichtslaat, blijven ze daar met de shit zitten. Mijn vraag is dus concreet: zullen we daar samen naartoe gaan?

De heer Knops (CDA):

Op één voorwaarde, namelijk dat we ook naar een plek gaan waar het wel goed geregeld is. Ik denk dat gemeentebesturen in het algemeen – voorbeelden bewijzen dat ook – prima in staat zijn om op basis van goede voorbeelden elders zelf zaken te implementeren. Daar hebben ze ons in principe niet voor nodig. Als Kamerlid vind ik het mijn taak om op misstanden te wijzen en om gemeenten op hun eigen verantwoordelijkheid te wijzen.

De voorzitter:

Mevrouw Visser van de VVD-fractie zal vandaag haar maidenspeech houden. Daarom geniet ze voor één keer het voorrecht dat zij ongestoord, zonder interrupties, haar verhaal kan houden. Geniet ervan.

Mevrouw Visser (VVD):

Voorzitter. Het is bijzonder om hier vandaag over dit onderwerp mijn maidenspeech te mogen houden. Dat is bijzonder omdat bijna 50 jaar geleden mijn opa, Luka Bura, naar Nederland kwam om tijdelijk in de Limburgse mijnen te werken. Hij was toen een gastarbeider. Er was toen grote vraag naar arbeidsmigranten voor werk dat niet door Nederlanders werd gedaan. Uiteindelijk heeft mijn opa hier twee jaar mogen werken. Inmiddels woont hij alweer 47 jaar in Kroatië. Dat ik hier nu sta, heeft niet zozeer met de arbeidsmigratie van toen door mijn opa te maken, maar wel met het feit dat een Nederlandse jongeman eind jaren zeventig verliefd werd op een Kroatische jonge vrouw. Aan het verhaal daarachter zou Memories een heel mooie aflevering kunnen wijden; het was een mooie vakantieliefde die uiteindelijk meer is geworden, maar dit terzijde. Mijn opa zou nu een tijdelijke arbeidsmigrant worden genoemd en in de toekomst mogelijk zelfs een tijdelijke EU-arbeidsmigrant.

De vraag naar tijdelijke arbeidsmigranten is nog steeds onverminderd groot. Gerenommeerde bedrijven huren al dan niet via intermediairs in Oost-Europa nog steeds tijdelijke arbeidsmigranten in om het werk uit te voeren op onze landbouwakkers, in onze sierteeltbedrijven en onze voedselverwerkingsbedrijven. Dat is niet veranderd. Aan de migratiegolf zitten echter ook nadelen. Ik noem bijvoorbeeld het feit dat de Polen, Bulgaren en Roemenen werk verrichten dat ook prima zou kunnen worden verricht door mensen die nu een uitkering genieten. Ik noem ook de overlast en de uitbuiting die met deze migratiegolf gepaard kunnen gaan.

Laat ik de kaders van de VVD voor dit debat heel duidelijk neerzetten. Ik heb de collega's namelijk kaders horen stellen wat betreft de verantwoordelijkheden. Voor de VVD staat één ding voorop. Als je er zelf voor kiest om zelf naar Nederland te komen en om zelf hier je arbeid te verrichten, dan hoor je je ook zelf ervan op de hoogte te stellen wat je rechten en plichten hier zijn. Zelf dus. Daar hoort ook bij dat je je op de hoogte stelt van wat je huisvestingsituatie is en zal worden. Daar hoort ook bij dat je je ervan vergewist hoe je zelf in je eigen inkomensonderhoud kunt voorzien. Dat hoort bij je eigen zorgplicht. Dat was 50 jaar geleden zo en wat ons betreft is dat nog steeds zo. Niemand dwingt je namelijk om naar Nederland te komen. Als je dat besluit neemt, dan hoort daar ook bij dat je nadenkt over de vraag wat je doet als je arbeidscontract ophoudt. Veel Nederlanders doen het immers zelf ook zo als ze zelf besluiten om naar het buitenland te verhuizen om daar te gaan werken.

Naast die eigen verantwoordelijkheid hoort wat ons betreft ook een keiharde aanpak van uitbuiting, misbruik en overlast. Hierop is in de afgelopen periode door zowel minister Spies als minister Kamp nadrukkelijk ingezet; onze waardering daarvoor. De VVD-fractie plaatst echter ook nadrukkelijk een kanttekening bij het huisvestingsbeleid. Deugt de opdracht voor het huisvestingsbeleid die minister Spies van de Kamer heeft meegekregen wel? De VVD heeft vorig jaar bij de behandeling van het rapport van de tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie een duidelijke kanttekening gesteld. Wij hadden geen behoefte aan nader nationaal volkshuisvestingsbeleid en nadere nationale regie van de minister van Binnenlandse Zaken op dit dossier. Uit haar inspanningen, de voortgangsrapportages en de brieven die zij heeft gestuurd, blijkt nu echter dat we een woud aan websites, aanjaagteams, regiocoördinatoren, bestuurlijke overleggen, voorgenomen wetsaanpassingen en handreikingen hebben. Wij zien dus heel veel regie, maar heel weinig uitvoering. Dit sterkt ons in onze eerdere opvattingen en roept de volgende vragen op. Welke doorzettingsmacht heeft de minister om de uitvoering daadwerkelijk af te dwingen? Op welke concrete en meetbare resultaten mogen wij de minister straks afrekenen? Hoe staan de geleverde inspanningen volgens de minister in relatie tot de behaalde en te behalen resultaten? Wat is de effectiviteit van de inspanningen in dezen? Is er volgens de minister nog een verdere aanpassing van de wet- en regelgeving nodig om de overlast en het misbruik op regionaal niveau aan te kunnen pakken?

De registratie is in dit verband ook heel belangrijk. Een aantal collega's heeft hier net al aan gerefereerd: meten is weten. Je moet weten waar het om gaat. Een goede registratie is dus van belang. Kan de minister aangeven hoe het staat met de uitrol van de registratie van de niet-ingezetenen, zowel qua tijd, als qua budget?

Ik kom nu op mijn laatste vraag aan de minister. Uit verschillende cijfers is gebleken dat ongeveer 40% van de huidige, tijdelijke arbeidsmigranten van plan is om zich permanent hier te vestigen. Wat betekent dit voor de totale woningbouwopgave voor de toekomst in Nederland? Op welke manier kan en wil de minister vanuit haar formele bevoegdheden hierop inspelen? De minister heeft net in mijn bijdrage kunnen horen op welke wijze de VVD die formele bevoegdheden ingevuld ziet.

Voordat ik afsluit, neem ik nog even de tijd om de VVD-fractie te bedanken voor de goede ontvangst in de Kamer. Ik bedank nadrukkelijk mijn hier aanwezige collega's alsook alle andere collega's die hier werkzaam zijn. Voor de ondersteuning die wij tot op heden hebben gekregen van iedereen in dit Kamergebouw dank ik bovendien met nadruk.

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Mevrouw Visser, dank u wel. Ik dank u ook voor de mooie persoonlijke woorden. Ik ben graag de eerste die u feliciteert met uw maidenspeech. Vervolgens schors ik de vergadering, zodat de rest van de aanwezigen ook een felicitatie kan uitspreken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Aan mij het plezier om mevrouw Visser naar goed gebruik te complimenteren met haar maidenspeech. Zij stond er alsof zij dit al jaren doet. Zo voelde ik mij enkele weken geleden niet bij mijn maidenspeech. Mijn complimenten aan mevrouw Visser. Het was een mooi verhaal. Ik zie uit naar een uitstekende samenwerking in de komende jaren.

Arbeidsmigratie heeft grote voordelen, zoals wij net weer zagen. Het is een blijvend verschijnsel. De uitdaging is om alles in goede banen te leiden en om te gaan met zaken als uitbuiting, overlast en het onderwerp van vandaag, de huisvestingsproblematiek. Er is een structureel tekort aan goede huisvesting en arbeidsmigranten leven te vaak in slecht onderhouden of slechte woningen. Zij worden te vaak uitgebuit. De minister van Sociale Zaken doet hier iets aan door middel van de aanpak van malafide uitzendbureaus; in die context hebben sommige sprekers van vandaag ook met dit dossier te maken. De minister van Binnenlandse Zaken pakt dit probleem aan via de huisvestingsportefeuille.

In de nationale verklaring wordt de intentie uitgesproken om de huizen voor arbeidsmigranten daadwerkelijk te bouwen en de woonomstandigheden voor arbeidsmigranten te verbeteren, maar bij het lezen van de voortgangsbrief van 25 september nemen mijn zorgen toe. De minister heeft eveneens meer zorgen, als ik de brief goed interpreteer. Bij de presentatie van het rapport van de tijdelijke commissie LURA verwoordde de heer Koopmans het probleem van de afgelopen jaren goed: ondanks alle mooie woorden rook het tijdens zijn werkbezoeken verrassend weinig naar cement. Die geur is onveranderd. Ik zie ook nu een risico: mooie intenties, maar weinig oplossingen.

Ik snap dat de minister deze woningen niet zelf kan bouwen. Dat doet het Rijk gelukkig niet en dat lijkt mij winst. Wel heeft de minister een aanjagende rol tegenover gemeenten en corporaties. Het verbaast mij dat gemeenten, die vaak als eerste aan de bel trekken over overlast, blijkbaar in lang niet alle gevallen voortvarend met het plan aan de slag zijn gegaan. Kan de minister verklaren waarom het lokale bestuur niet snel genoeg in actie komt en waarom corporaties lang niet altijd hun verantwoordelijkheid lijken te nemen en hun ondertekening van de verklaring gestand doen? En wat kunnen wij leren van de regio's die wel vooroplopen, zoals West-Friesland? Wat doet de minister om de kennis van de koplopers te delen met de achterblijvers?

Een bijkomende uitdaging is dat wij de feiten nog niet op een rij hebben. Er komt een onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek naar het aantal arbeidsmigranten in Nederland en de verdeling daarvan per regio. Ziet de minister het als een mogelijkheid om ook de huisvestingsproblematiek aan dat onderzoek te koppelen? Wat is de vraag, wat is het aanbod en is daar in het onderzoek iets zinnigs over te zeggen?

Tot slot. De voortgangsrapportage laat zien dat meer actie nodig is. De minister jaagt partijen aan en zit ze achter de broek, maar de brief ademt twijfel of dat wel voldoende effect zal hebben. Dat is zorgelijk. Alle partijen hebben belang bij goede huisvesting van arbeidsmigranten. Ik hoop dat de minister wegen weet te vinden om die huisvesting een extra impuls te geven.

De heer Van Klaveren (PVV):

Voorzitter. Halverwege de jaren zeventig sprak een voormalig minister-president de volgende woorden: "vooral wat de huisvesting en het leefklimaat betreft, [blijven] de harde woorden gelden: een uitzichtloze situatie" en "het nodige moet worden gedaan om buitenlandse arbeiders met gezinnen naar hun land te doen terugkeren". Ten slotte stelde deze persoon: "Ondanks de toenemende werkloosheid daalde het aantal buitenlandse arbeiders niet. Ongeveer de helft was afkomstig uit de EEG en dus bijna onaantastbaar. Het is verwonderlijk dat dit punt zo weinig aandacht krijgt." Dit waren de woorden van dr. Willem Drees sr., ook wel bekend als vadertje Drees. Dat is toch geen onbekende in de contreien van de aanvrager van dit debat, de Partij van de Arbeid. Ondanks deze vroege waarschuwingen uit eigen kring was het de PvdA die de openstelling van onze grenzen voor Midden- en Oost-Europese arbeiders hartelijk heeft omarmd. Sterker nog, de Partij van de Arbeid was een groot voorstander van het afschaffen van de tewerkstellingsvergunning voor deze groepen. De PVV is dat niet. De PVV heeft zich vanaf het begin gekeerd tegen de openstelling van de arbeidsmarkt voor onder anderen Polen. De gevolgen van het opheffen van de tewerkstellingsvergunning voor deze groepen is desastreus geweest voor Nederlandse werknemers in bepaalde sectoren. Al in 2007 bleek bijvoorbeeld uit het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen dat er wel degelijk sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt. Voornamelijk in de bouw, de tuinbouw, de transportsector, de vlees- en inpakindustrie hebben hele groepen Nederlandse werknemers gezien hoe zij vervangen werden door werknemers uit Midden- en Oost-Europa en dat zien zij nog steeds.

Naast de verdringing op de arbeidsmarkt en de huisvestingsproblematiek zien wij dat de massale immigratie van MOE-landers – dat zijn de Midden- en Oost-Europeanen – ook leidt tot een toename van criminaliteit, overlast en uitkeringsafhankelijkheid. Het absolute aantal verdachte Oost-Europeanen steeg met meer dan 15% sinds 2008. Het aantal verdachte Polen is inmiddels vijf keer zo hoog als bij autochtonen. In 2010 kregen maar liefst 12.000 MOE-landers een uitkering. Dat is ten opzichte van 2009 een stijging van maar liefst 10%. Voor alle bovengenoemde problemen heeft de PVV hier keer op keer gewaarschuwd. Dat partijen als de PvdA, die de openstelling van onze grenzen voor deze groepen hartelijk heeft ondersteund, nu moord en brand schreeuwen vanwege de gevolgen, is op zijn minst hypocriet te noemen. De pyromaan die het huis in brand steekt, belt nu de brandweer op.

Het nog aantrekkelijker maken voor deze groep om hier te komen door het bouwen van tijdelijke Polenhotels en door het reserveren van corporatiewoningen zal de problemen op termijn alleen vergroten. Dat het een illusie is dat massa's tijdelijke immigranten naar Nederland komen en vanzelf weer weggaan, mag inmiddels bekend zijn. Het enige tijdelijke van arbeidsmigranten uit het verleden was de arbeid. Zo zal het weer gaan als de juiste maatregelen niet worden getroffen. De PVV pleit er daarom ook voor dat het kabinet alles in het werk stelt om de openstelling van de arbeidsmarkt in 2014 voor Roemenen en Bulgaren tegen te gaan en voor Polen terug te draaien. De beste manier om dit te bereiken is door uit de EU te stappen. Ook zolang dit nog niet gebeurt, moet het kabinet zich hardmaken voor de belangen van Nederland en zijn werknemers.

Verder dienen criminelen en overlastplegers zo veel mogelijk uitgezet te worden, moeten Midden- en Oost-Europeanen geen voorrang krijgen bij huisvesting en moeten Nederlandse werklozen weer aan het werk in plaats van immigranten binnen te halen. Ook dienen malafide uitzendbureaus, huisjesmelkers en werkgevers die de regels willens en wetens overtreden hard aangepakt te worden. De uitgangspunten van de nationale verklaring staan bijna haaks op de doelstellingen van mijn partij. Die uitgangspunten zijn onder andere dat de vergrijzing ons dwingt om over de landsgrenzen heen te kijken om werknemers te vinden en het ontbreken van maatregelen die ingaan op bezwaren van omwonenden, zoals ik net al noemde. Wat ons betreft kan deze verklaring dan ook netjes de prullenmand in.

De heer Ulenbelt (SP):

Voor de zomer heeft de PVV-fractie nogal wat nationale en internationale commotie veroorzaakt door het instellen van een Polenmeldpunt. Ik wil de discussie daarover niet overdoen, maar ik heb daarvan nog helemaal geen resultaten gezien. Als wij een meldpunt hebben, vertellen wij gewoon wat daar binnenkomt. Wanneer kunnen wij die resultaten tegemoetzien?

De heer Van Klaveren (PVV):

Spoedig. Overigens vind ik het leuk dat de heer Ulenbelt ernaar vraagt.

De heer Ulenbelt (SP):

Hoe spoedig is dat?

De heer Van Klaveren (PVV):

Dat meldpunt lag natuurlijk bij de woordvoerder voor Sociale Zaken. Ik zal het eventjes navragen, maar ze komen er absoluut aan. De heer Ulenbelt hoeft zich dus geen zorgen te maken.

De heer Ulenbelt (SP):

Dus ze komen nog wel?

De heer Van Klaveren (PVV):

Ze komen absoluut.

De heer Ulenbelt (SP):

Kan de heer Van Klaveren ons laten weten wanneer dat dan is?

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik gaf net al aan dat ik het eventjes zal navragen bij de woordvoerder voor Sociale Zaken. Dan krijgt mijn geachte collega dat spoedig te horen.

De voorzitter:

Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De minister heeft gevraagd om een korte schorsing.

De vergadering wordt van 17.16 uur tot 17.25 uur geschorst.

Minister Spies:

Mevrouw de voorzitter. Ook vanaf mijn plaats breng ik vanzelfsprekend in de eerste plaats de complimenten en felicitaties over aan mevrouw Visser, die een brevet van vermogen heeft afgegeven.

Ik dank de leden van uw Kamer voor hun opmerkingen, suggesties, vragen en soms ook kritische kanttekeningen. De heer Ulenbelt heeft gelijk dat inschattingen over aantallen arbeidsmigranten die korter of langer in Nederland verblijven jaren terug veel te optimistisch waren. Op basis van de schattingen waarover wij op dit moment beschikken, die al dateren van 2009, moeten wij uitgaan van zo'n 300.000 arbeidsmigranten die deels korter, deels langer in Nederland zijn en een positieve bijdrage aan onze economie leveren. Inmiddels zijn wij allen tot de conclusie gekomen dat, hoewel de mensen vaak tijdelijk in Nederland zijn voor een kortere of langere periode, het verschijnsel arbeidsmigrant een permanent verschijnsel in onze arbeidsmarkt zal zijn. Daarom zet het kabinet onder de bezielende leiding van collega Kamp zwaar in op de aanpak van misstanden en overlast.

Ik ben het zeer met mevrouw Visser eens dat iedereen die deze kant op komt primair een eigen verantwoordelijkheid heeft om voor zichzelf te zorgen, in het eigen levensonderhoud te voorzien en in de eigen huisvesting te voorzien. De realiteit is echter ook dat wij met de nodige misstanden geconfronteerd zijn, zowel waar het gaat om werkgevers als waar het gaat om huisvesting. Daarom probeert het kabinet nu een sluitende aanpak op te zetten. Collega Kamp doet dat vooral op het gebied van arbeidsuitputting en malafide uitzendbureaus. Collega Leers zet in op integratie en inburgering van EU-arbeidsmigranten die voor langere tijd in Nederland blijven en handhaaft ook het verblijfsrecht. Vanuit mijn portefeuille werk ik aan verbetering van de registratie en probeer ik ook regie te voeren op het gebied van de huisvesting. Ik treed niet in discussie met mevrouw Visser over de vraag of ik vanuit de Kamer een goede of een verkeerde opdracht heb meegekregen. Ik constateer dat er een opdracht is meegegeven, die ik zo goed mogelijk probeer uit te voeren.

In antwoord op vragen van de heer Knops geef ik daarnaast aan dat er tot op heden in EU-verband niet of nauwelijks te praten leek over het thema arbeidsmigranten en dat het dogma van het vrije verkeer heel prominent bovenaan de agenda van alle landen aanwezig was. Collega Leers heeft de afgelopen maanden het initiatief genomen en een internationale conferentie georganiseerd waaraan verschillende lidstaten hebben deelgenomen. Daar bleek voor het eerst dat ook de problematiek van integratie, van huisvesting en van uitbuiting met meer landen bespreekbaar te maken was dan tot op heden het geval is geweest. Bijvoorbeeld Duitsland en Oostenrijk waren het op die conferentie zeer eens met de inzet van de Nederlandse regering om te bekijken of wij wellicht op termijn ook in Europees verband elkaar de helpende hand kunnen bieden. Dat zal overigens een langetermijntraject zijn. Wij constateren hier nu dat wij met een aantal acute vraagstukken te maken hebben die ertoe leiden dat wij ons zo veel mogelijk teweer proberen te stellen tegen misstanden.

Over het specifieke probleem van de huisvesting hebben wij te lang gedacht dat iedereen een beetje verantwoordelijk was en dus eigenlijk niemand. Ja, werkgevers hebben een verantwoordelijkheid. Ja, gemeenten hebben een verantwoordelijkheid. Ja, huisvesters kunnen een bijdrage leveren aan de oplossing van het probleem. Maar iedereen zat steeds naar iedereen te kijken voordat iemand concreet aan de slag ging. Wij hebben geprobeerd dat te doorbreken met de nationale verklaring van maart van dit jaar.

Ik heb toen bij partijen aangegeven dat ik ze hinderlijk zou gaan volgen en niet zou wachten totdat we aan het eind van het jaar met elkaar tot de conclusie zouden komen dat het teveel bij intenties is gebleven, en te weinig concrete resultaten zijn bereikt. Dat is de reden waarom we er halverwege de rit de thermometer in hebben gestoken en de Kamer deelgenoot hebben gemaakt van een voortgangsrapportage, waarin inderdaad staat dat het op onderdelen leidt tot concrete afspraken, maar dat het op onderdelen ook nog onvoldoende gebeurt. Primair gaat het om een regionale aanpak voor die regio's waar het probleem zich ook het meeste manifesteert. Maar wij hebben geconstateerd dat zeker gemeenten en corporaties – ik zou liever zeggen: gemeenten en verhuurders, want particuliere initiatiefnemers zouden hierin zeker een rol kunnen spelen – nog te veel aan het wegkijken zijn.

We hebben dat op 3 oktober in een bestuurlijk overleg, waarin alle betrokken partijen op regionaal en nationaal niveau vertegenwoordigd waren, bespreekbaar gemaakt. De VNG heeft daar het boetekleed aangetrokken en aangegeven dat zij vindt dat er op onderdelen echt door haar beter gepresteerd moet worden dan tot op heden het geval is geweest. Wij hebben voor 10 december een volgende bestuurlijke tafel geagendeerd, juist om dat hinderlijk volgen en dat aanjagen ook vanuit mijn verantwoordelijkheid zoveel mogelijk handen en voeten te geven. Men zegt dat het vervelend maar waar is. Ik kan de Kamer verzekeren dat de manier waarop we daarover de publiciteit hebben gegenereerd, helpt bij het wakker schudden van die partijen die nog onvoldoende meedoen in het realiseren van afspraken. Ik kan dus nog niet zeggen, welk concreet resultaat er precies aan het eind van het jaar is geboekt, omdat op basis van de intentieovereenkomst regionale afspraken moeten worden gemaakt. Die afspraken zijn nu in de maak, en die moeten er voor het eind van het jaar zijn. Wij houden daar strak de vinger aan de pols. De Kamer krijgt daar een overzicht van. Kan de Kamer mij afrekenen op het realiseren van die afspraken? Nee, dat kan ze niet, want het is en blijft een verantwoordelijkheid van de partijen in Zundert – om dat voorbeeld van de heer Ulenbelt maar even te gebruiken – om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk van mooie intenties naar concrete daden wordt overgegaan.

Waarom blijven gemeenten, maar ook corporaties dan achter bij de gemaakte afspraken? Te weinig prioriteit, te bang voor nimby-effecten en te weinig bestuurlijke aandacht. Dat is ook de ervaring van de aanjaagteams uit bijvoorbeeld Noordwest-Friesland en de regio Haaglanden, waar de wethouder van de gemeente Westland buitengewoon actief is. Op het moment dat jij als bestuurder hier echt prioriteit aan geeft, er ruimte voor maakt in je agenda en met partijen om tafel gaat zitten, dan komen die afspraken er. Daar zijn gelukkig inmiddels meerdere voorbeelden van. Dat is het enige antwoord daarop. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor corporaties, waar we proberen om samen met bijvoorbeeld Aedes te kijken of er nog belemmeringen in wet- en regelgeving zijn die, bij het weghalen daarvan, ons kunnen helpen om panden sneller voor tijdelijke verhuur beschikbaar te stellen. Kijk naar de Leegstandswet die we bij de Kamer hebben neergelegd. Verder noem ik het veranderde Bouwbesluit, dat per 1 april in werking is getreden, waardoor je bijvoorbeeld leegstaande kantoorpanden voor een periode van tien jaar een tijdelijk andere functie kunt geven, om op die manier daadwerkelijk te bevorderen dat er snel huisvesting beschikbaar komt.

De heer Monasch heeft nog gevraagd waar de concrete afspraken tussen sociale partners uit bestaan. In cao's worden bijvoorbeeld afspraken gemaakt over het minimale aantal vierkante meters per persoon, douchevoorzieningen, hygiëne en brandmelders om de brandveiligheid voldoende op orde te hebben. Werkgevers en werknemers hebben ook gezamenlijk afgesproken dat er een onafhankelijke auditor komt, die erop toeziet dat die afspraken in de cao's niet alleen gemaakt, maar ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Wij hebben dus een aantal stappen gezet dat laat zien dat die afspraken in de cao's voldoende concreet zijn om te borgen dat onmenselijk toestanden uitgebannen kunnen worden.

Er zijn nog allerlei debatten gaande, onder andere met LTO – de heer Monasch heeft daar ook naar gevraagd – over de vraag of werk en huis per se gescheiden moeten zijn. We moeten op dit punt niet één confectiepak over heel Nederland uit willen rollen. Het kan namelijk zijn dat een boer een heel fatsoenlijke huisvesting voor twee of drie tijdelijke werknemers op zijn eigen terrein heeft, terwijl in andere gevallen werk en wonen wel wat scherper uit elkaar moeten worden getrokken. Het moet dus geen algemeen uitgangspunt zijn dat werken en wonen moeten zijn gescheiden. Er moet van geval tot geval maatwerk mogelijk zijn.

De heer Monasch heeft ook aangegeven dat wij met vijf pilots zijn gestart en gevraagd of wij niet wat vaker lerende kunnen werken. Wij kijken al of wij die pilots uit kunnen breiden en het aantal kunnen vergroten. In die 36 voorstellen zaten echter ook heel veel onrijpe voorstellen die nog lang niet geschikt waren om ze uit te voeren. Wij proberen dit echter wel te doen. Wij proberen de kennis zo veel mogelijk beschikbaar te stellen, zodat andere regio's ervan kunnen leren. Daarom is het bestuurlijk overleg gevolgd door een soort regionale markt, waarop mensen per regio elkaar konden ontmoeten en over de regio's heen ervaringen konden uitwisselen. Dat werd buitengewoon goed bezocht. Alle regio's waren er en alle gremia per regio waren er. Die hebben ook aangegeven behoefte te hebben aan dit soort ondersteuning en facilitering. Daar gaan wij dan ook mee door.

In antwoord op een vraag van de heer Ulenbelt kan ik aangeven dat ik niet primair de werkgever als eerst verantwoordelijke acht voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Ik zie ook voor de werknemers zelf een verantwoordelijkheid, maar werkgevers hebben wel degelijk een verantwoordelijkheid die zij in mijn beleving ook nemen door de afspraken die nu bijvoorbeeld in cao-verband worden gemaakt.

De heer Knops heeft een heel aantal vragen gesteld die vooral op het repressieve deel betrekking hebben, terwijl de intentieverklaring zich nu juist richt op de vraag hoe wij kunnen voorkomen dat we in dat repressieve deel terecht komen en dat die misstanden blijven bestaan. Omdat we dat preventieve deel nog onvoldoende opgelost hebben en te weinig aanbod hebben, zien we te vaak de voorbeelden van het repressieve deel. Er zijn integrale teams die handhavend door een bungalowpark, door een wijk, door een straat gaan. Daarin trekken bijvoorbeeld FIOD, Openbaar Ministerie, arbeidsinspectie en gemeenten, vaak onder regie van de gemeente, gezamenlijk op. Ik moet de heer Knops helaas bekennen dat we daar vaker negateive dingen tegenkomen dan ons lief is.

De heer Knops (CDA):

De minister had het zojuist over hinderlijk volgen. Dit lijkt mij prima passen in de outfit die de minister aan heeft als ze iemand hinderlijk volgt, waarin zowel de carrot als de stick zit. Juist die combinatie van inzet van middelen, zowel preventief als repressief, zou ertoe kunnen leiden dat er snelheid in dit dossier komt, iets wat wij allemaal wensen.

Minister Spies:

Zeker. Het feit dat je elkaar op regionaal niveau ziet, spreekt en afspraken met elkaar maakt is een belangrijk onderdeel van de aanpak die wij voorstaan. Daarbij is overigens – dat was een andere vraag – de stichting PLON heel nauw bij betrokken. Die stichting was ook aanwezig bij het bestuurlijk overleg op 3 oktober 2012, juist omdat wij zien dat die vertrouwen geniet en kan proberen een bemiddelende rol te spelen. Voor sommige arbeidsmigranten is het immers een hele zoektocht om, als zij op welke manier ook slachtoffer zijn van misstanden, ergens terecht te kunnen met hun melding. Als de gemeente er weet van heeft, gaat zij er buitengewoon vertrouwelijk mee om, maar de eerlijkheid gebiedt ook te zeggen dat daaraan soms een heel traject voorafgaat, waarbij verkeerd willenden soms meer informatie hebben dan idealiter het geval zou moeten zijn.

Mevrouw Visser en de heer Van Weyenberg refereren aan het feit dat het belangrijk is om zo concreet mogelijk zicht te krijgen op de omvang van het aantal arbeidsmigranten dat zich in Nederland bevindt, omdat je daarvan afgeleid meer greep en zicht kunt krijgen op het huisvestingsvraagstuk. Wij proberen eind deze maand via extra CBS-onderzoek per regio en per gemeente antwoord te kunnen geven voor wat het aantal arbeidsmigranten betreft. Wij zijn bezig met een aanpassing van de GBA-registratie. Die moet februari 2013 operationeel zijn. Dan spreek je echter alleen over die mensen die zich in de GBA hebben geregistreerd. Dat is op dit moment nog maar 25%. Ondanks alle inspanningen blijft er, zo vrees ik, voorlopig een deel onbekend. De onbekendheid met de omvang van dit probleem proberen wij zo klein mogelijk te maken door bijvoorbeeld het CBS-onderzoek dat eind deze maand gereed moet komen. Dat deel dat GBA-geregistreerd wordt, komt terug in bevolkingsprognoses en dus ook in de huisvestingsprognoses die wij nodig hebben.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik dank de minister voor haar antwoord. Mijn vraag was ook of het mogelijk is om op een of andere manier een link te leggen tussen het CBS-onderzoek en de behoefte aan woningen en ook de knelpunten. Zo kunnen wij wat meer cijfermatige informatie krijgen. Als het CBS-onderzoek volgende maand klaar is, zal dat echter geen onderdeel meer kunnen zijn.

Minister Spies:

Deze maand.

De heer Van Weyenberg (D66):

Zelfs deze maand. Is het mogelijk om in een vervolgonderzoek in een of andere vorm een wat meer cijfermatig gevoel bij de woningproblematiek te krijgen?

Minister Spies:

Dat is wel degelijk mogelijk, maar dat moet primair op provinciaal, regionaal en lokaal niveau plaatsvinden. Vanuit mijn eigen historie als gedeputeerde in Zuid-Holland herinner ik mij dat wij vrij precieze prognoses per regio hadden van de te verwachten bevolkingsontwikkeling en de daaraan gerelateerde woningvraag, zelfs naar type woning. Daarin hebben wij indertijd dit vraagstuk van arbeidsmigranten meegenomen. Voor de ene provincie geldt dat wel, maar voor de andere een heel stuk minder. Ik weet dat gemeenten, lokaal maar ook in regionaal verband, de woningbouwprognoses op basis van eigen cijfers maken.

De heer Van Weyenberg (D66):

Het is dus mogelijk dat, als straks het CBS-onderzoek er is, de gemeenten dit zullen vertalen in een kwantitatief beeld van de huisvesting. Mijn ervaring is dat, als een en ander wat meer gezicht krijgt in de vorm van getallen, dat kan helpen bij de oplossing. Ik maak uit het antwoord van de minister op dat zij zich daarover geen zorgen maakt.

Minister Spies:

Nee, zeker niet omdat gemeenten in toenemende mate met woonvisies werken. Wij hebben daarover een debat gevoerd in het kader van de herziening van de Woningwet. Ik ben er voorstander van dat dit niet alleen op lokaal maar ook op regionaal niveau gebeurt, juist omdat het probleem van arbeidsmigranten zich in de hele regio Haaglanden of in de stadsregio Rotterdam voordoet. Dan heb je inderdaad met de zogenaamde freeriders te maken, gemeenten die een deel van de verantwoordelijkheid graag vooral bij de buren willen houden. In mijn beleving is het heel goed als je daar in regionaal verband afspraken met elkaar over maakt.

De heer Ulenbelt (SP):

De woningbouwprognoses worden gebaseerd op de "zittende" bevolking en op de kenmerken daarvan, maar het fenomeen van de arbeidsmigratie komt niet van de "zittende" bevolking, maar van buiten. Er zijn nu ongeveer 3 miljoen Roemenen en Bulgaren in Spanje. Stel dat in 2014 10% hierheen komt – dat kunnen wij aan zien komen – wat is dan de boodschap van de minister aan de gemeenten? Waar moeten zij rekening mee houden? Dat staat niet in de prognoses die de minister nu noemt.

Minister Spies:

Nee, dat staat nu nog niet in de prognoses. Kijkend naar de prognoses en de feitelijke aantallen, constateer ik dat gemeenten op dit moment nog onvoldoende presteren. Ik wil in ieder geval voorkomen dat gemeenten hun angst, omdat zij niet weten wat er in 2014 of 2020 op hen afkomt, nu als alibi gebruiken om niets te hoeven doen. Wij zien immers ook dat het aantal Poolse arbeidsmigranten op dit moment constant blijft of zelfs afneemt, omdat de Poolse economie zich zeer gunstig ontwikkelt. Dan ga je plussen en minnen. Ik heb geen glazen bol – net als de heer Ulenbelt naar mijn stellige overtuiging geen glazen bol heeft – waarmee ik exact kan aangeven hoeveel arbeidsmigranten er in 2015 in de regio Venlo zullen zijn. Ik constateer wel dat er in de regio Venlo arbeidsmigranten zullen zijn. Dat kunnen anderen zijn dan nu. Men moet dus nu aan de slag om fatsoenlijke huisvesting te organiseren voor de mensen die er nu zijn en de mensen die straks komen.

De voorzitter:

Mijnheer Ulenbelt, tot slot.

De heer Ulenbelt (SP):

De minister gaf toe dat het er toen 10.000 waren, dat het er 300.000 zijn geworden en dat we er dus flink naast zaten. Dat kan zich dus herhalen met de Roemenen en de Bulgaren. Zij komen hierheen en er komen intussen nog steeds meer Polen hierheen. Ik was afgelopen week in Rotterdam. Men zegt daar dat er nog steeds meer komen; daar verbaast men zichzelf ook over. Wat moet een gemeente die nu wil plannen voor 2014, nu doen? Wat is de prognose van de regering ten aanzien van het aantal mensen dat uit Bulgarije en Roemenië hierheen zal komen? Zonder die prognose kunnen de gemeenten en de woningbouwcorporaties hun werk toch niet doen?

Minister Spies:

De heer Ulenbelt gaat mij toch niet vertellen dat ik per gemeente in Nederland een inschatting moet kunnen maken van het aantal arbeidsmigranten? Ik denk dat de gemeenten er buitengewoon verstandig aan zouden doen om samen met de werkgevers te bekijken hoe de regionale arbeidsmarktproblematiek zich in die gemeente en in die regio ontwikkelt, welk arbeidsmarktvraagstuk daar eventueel uit naar voren komt en in welke mate werkgevers voornemens zijn om wellicht EU-arbeidsmigranten die kant op te halen. Dat lijkt mij een veel vruchtbaarder en een veel betrouwbaarder beeld geven dan wanneer ik over heel Nederland ongericht prognoses zou maken die absoluut een slag in de lucht zouden blijken te zijn.

De heer Van Klaveren heeft enkele elementen genoemd die ik herken als standpunten van de PVV, maar die niet passen in het beleid van de regering. Ik ben het wel met hem eens dat wij overtreders stevig achter de broek aan moeten zitten. Ik begon mijn betoog met de mededeling dat het kabinet probeert om zich via een sluitende aanpak juist op die misstanden te richten. Voor zover dat gaat om werkgevers, is dat primair een aandachtsveld voor collega Kamp. Voor zover het gaat om huisvesting, probeer ik in overleg met alle betrokkenen tot resultaten te komen.

Mevrouw Visser (VVD):

De minister is in haar beantwoording ingegaan op de registratie in de GBA. Zij constateert dat er heel veel onbekend is en dat zij daarom geen betrouwbare prognoses kan doen over de uitkomst. Niet voor niets wordt echter, zoals de minister ook in haar brief aangeeft, begin volgend jaar het instrument Registratie Niet-Ingezetenen ingezet. Dit instrument is juist bedoeld om ervoor te zorgen dat gemeenten in staat worden gesteld om te weten wat er in de gemeente speelt en vervolgens te handhaven. Ik heb de minister gevraagd hoe het staat met de uitrol daarvan. Volgens mij is dit namelijk een van de wezenlijke elementen. Dat zal ook voor de heer Ulenbelt gelden, die vroeg hoe de minister omgaat met toekomstige prognoses en de betekenis daarvan. Meten is weten, zei ik in mijn bijdrage al. Ik heb de minister daarover niet gehoord. Mijn vraag is dan ook wat de prognose is voor de uitrol van dit systeem en wat dit voor de toekomst betekent. In aansluiting bij de vraag van de SP hoor ik daarbij ook graag wat de uitkomsten voor de regio's hiervan zijn en hoe gemeenten dit gaan toepassen.

Minister Spies:

Ik ben daarover misschien heel beknopt geweest. Ik heb aangegeven dat dit in februari volgend jaar operationeel moet zijn. Dan is het te gebruiken door de gemeenten. Dit is ook een wens die de gemeenten in onze richting hebben geformuleerd. Wat de resultaten dan zullen zijn, is weer afhankelijk van de wijze waarop gemeenten het gaan gebruiken, maar wij kunnen er natuurlijk ook informatie uit lichten die ons behulpzaam kan zijn bij de verdere uitrol van de aanpak. Primair zal dit een instrument zijn dat gemeenten zullen gebruiken. Het moet in februari volgend jaar operationeel zijn.

De heer Van Klaveren (PVV):

Wij horen de minister net zeggen dat het aantal Polen dat naar Nederland komt, afneemt. Volgens het CBS is er sinds 2007 een toename van 87% en zijn er in het afgelopen jaar 18.000 of zelfs meer Polen naar Nederland gekomen. Waarop wordt gebaseerd dat het aantal Polen terugloopt?

Minister Spies:

Heel precies heb ik gezegd dat de inschattingen van dit moment zijn dat het aantal Polen constant blijft en misschien zelfs iets zou kunnen gaan dalen vanwege positieve economische ontwikkelingen in Polen zelf. Dat heb ik gezegd.

De heer Van Klaveren (PVV):

Deelt de minister de visie van de PVV dat schattingen van dit kabinet niet heel hard zijn, met in het achterhoofd het verhaal dat wij net hebben gehoord dat er eigenlijk helemaal niets van klopte ten opzichte van het verleden?

Minister Spies:

De schattingen van dit kabinet zijn voor rekening van het kabinet. Bovendien kan de heer Van Klaveren de schattingen die wij in het verleden hebben gebruikt – ik heb bijvoorbeeld de schatting uit 2009 genoemd en de heer Ulenbelt die uit 2007 – niet aan dit kabinet toeschrijven.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Van Klaveren.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik had het natuurlijk over de schattingen van dit kabinet; anders had ik wel gezegd "van het vorige kabinet". Voor de helderheid: het is volgens dit kabinet dus niet zo dat het aantal Polen terugloopt? Dat is dus slechts een verwachting?

Minister Spies:

Dat is op dit moment geen feit. Daar heeft de heer Van Klaveren gelijk in. Op basis van cijfers van 2009 heb ik aangegeven dat er op dit moment zo'n 300.000 arbeidsmigranten in Nederland actief zijn. Net zoals je de toekomstperspectieven kunt hebben die de heer Ulenbelt schetst voor 2014 ten aanzien van Bulgaren en Roemenen, kan daar een ander verhaal voor Polen tegenover staan.

De voorzitter:

Hiermee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de regering.

De heer Monasch (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar uitgebreide beantwoording. Wij zijn verrast en nog meer verbaasd dat uit de beantwoording blijkt dat de gemeenten en de corporaties bij uitstek de partijen zijn geweest die het laten afweten. Wij zullen dan ook met nog meer scherpte kijken naar het bestuurlijk overleg van 3 december. Wij beseffen heel goed dat de nationale verklaring er pas kort ligt. Wel dienen juist partijen die in deze samenleving een meer dan grote rol hebben bij deze problematiek, het voortouw te nemen.

Er is één punt blijven liggen. Ik krijg graag nog een antwoord van de minister op de vraag over de relatie met de voorliggende Huisvestingswet. Vindt de minister dat daarin voldoende juridisch arsenaal zit tegen de nimbyproblematiek, de problematiek dat regio's niet willen bijdragen, of is zij op basis van haar huidige ervaring van mening dat daarin dat instrumentarium zou moeten worden aangepakt?

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik maak me heel erg ongerust. De minister had op zijn minst kunnen zeggen dat zij in Roemenië en Bulgarije zal vragen of men daar een idee heeft hoeveel mensen onze kant op komen. De minister zegt echter: laat maar komen, de gemeentes in Nederland lossen het wel op. Ik vind dat onverantwoordelijk gedrag. Ik was vorige week in de Grote Visserijstraat in Rotterdam, een straat met 500 woningen. 130 daarvan zijn bewoond door Bulgaren. Ik ben in Roemenië geweest. Toenmalig minister Donner had toen net gezegd dat de mensen daar niet onze kant op zouden komen, omdat het hier veel te koud is. Ik had in twee dagen echter al twee bussen vol met mensen die hier wel zouden willen werken. Ik vind dat de regering dus in Bulgarije en Roemenië na moet gaan hoeveel mensen deze kant op willen komen.

Bij de registratie van niet-ingezetenen wordt het eerste verblijf geregistreerd. De wijkagent in de Grote Visserijstraat zou daar erg mee geholpen zijn, maar ik vraag mij af of men ook de plicht heeft om een verhuizing op te geven bij de gemeente.

Tot slot. Ik dacht dat het idee om hotels op de golfbaan neer te zetten de oplossing was voor de nimby-problematiek van de gemeente. De minister heeft echter niet eens op mijn vragen op dit punt gereageerd. Ik ben bang dat ik het antwoord dus al weet, maar ik wil het toch horen.

Voorzitter: Heijnen

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de heldere beantwoording van mijn vragen.

Het is mij volstrekt helder dat deze minister de ernst van de problematiek niet onderschat. Integendeel, zij volgt hinderlijk, zelfs op zodanige wijze dat er door de gemeenten en andere partners gevraagd wordt om hinderlijk gevolgd te worden. Dat zegt toch wel iets. Ik moet zeggen dat ik zelf meer van de school ben die vindt dat gemeentebestuurders zelf die verantwoordelijkheid zouden moeten nemen, maar als het hinderlijk volgen van de minister ertoe bijdraagt dat gemeenten gaan doen wat ze moeten doen, is dat prima. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid natuurlijk in de regio's.

Het mooie is dat er heel veel goede voorbeelden zijn van gemeenten waar het al werkt. Tegen de gemeentebestuurders in de gemeenten waar dat nog niet het geval is, zeg ik: kijk niet de andere kant op, maar pak de handschoen op en zorg dat er goede regionale plannen komen. Als we dat doen, hoop ik dat wij daadwerkelijk vooruitgang zullen zien in de volgende overleggen en in de rapportages die daarover volgen en die al zijn toegezegd door de minister. Natuurlijk zal onze fractie, evenals de gehele Kamer, het kritisch blijven volgen, maar ik heb ook vertrouwen in de gemeentebesturen. Zij hebben er uiteindelijk zelf het grootste belang bij om de bestaande problematiek op een goede manier aan te pakken.

Tot slot wil ik toch even gezegd hebben dat het gegeven dat dit iets permanents is, ook al betreft het mensen die hier tijdelijk verblijven – sommigen zullen overigens definitief hier blijven – van zo'n groot belang is voor onze economie, dat het ons past om er wat tempo in te maken.

Mevrouw Visser (VVD):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording.

De minister zegt nadrukkelijk waar de verantwoordelijkheid ligt. Ik ben blij dat zij constateert dat die primair ligt bij de persoon die besluit om naar Nederland te komen. De minister zegt ook dat de VNG de handschoen heeft opgepakt en dat deze organisatie heeft erkend dat zij een aantal steken heeft laten vallen. Ik zie dit nadrukkelijk ook als een oproep aan de VNG, die immers altijd zegt dat ze bestuurlijke verantwoordelijkheid wil dragen en verantwoordelijkheid wil voor decentralisaties. Hier ligt een flinke opgave bij gemeenten waarvoor ze zelf verantwoordelijk zijn. Bovendien hebben ze voldoende wet- en regelgevingsinstrumenten en handhavinginstrumenten om een en ander te kunnen aanpakken. Ik verzoek de minister dan ook om, zoals eerder ook al is gevraagd, in haar volgende voortgangsrapportage een overzicht te geven van de op nationaal niveau nog resterende knelpunten voor het daadwerkelijk oplossen van dit probleem. Het kan dan gaan om wet- en regelgeving of om capaciteitsinzet, bijvoorbeeld door een ander departement maar wel betrekking hebbend op politie en veiligheid. De minister constateert een aantal zaken. En ik zie dat gemeenten aangeven dat ze bezig zijn. Soms is dat goed en soms is dat niet goed. Ik wil graag dat de Kamer de volgende keer precies weet wat de daadwerkelijke knelpunten zijn en welke verantwoordelijkheid de Kamer heeft om deze met wet- en regelgeving op te lossen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden in eerste termijn. Ik proef daarin iets meer vertrouwen dat haar stalking tot resultaat zal leiden dan ik in de brief had geproefd. Ik hoop dat ze haar afschrikwekkende kracht in dezen goed inschat, want dat zou goed nieuws voor ons allen zijn. Ik heb nog een vraag en een opmerking.

Mijn vraag betreft het volgende. In de huidige voortgangsrapportage wordt het beeld per regio gegeven. Dat is heel netjes opgeschreven, waardoor niet in een oogopslag duidelijk is welke regio's het naar het oordeel van de minister voldoende of zelfs heel veel meer dan voldoende doen en welke regio's haar zorgen baren. Ik verzoek haar daarom om in de volgende voortgangsrapportage, die hopelijk veel meer groene stoplichtjes laat zien dan de huidige, toch op de een of andere manier wat explicieter de goede voorbeelden en de praktijkvoorbeelden met oranje of rode stoplichten te benoemen.

Ik constateer dat de heer Ulenbelt de golfbanen onteigent. Ik hoop in ieder geval dat dat er niet toe leidt dat hij al deze mensen daar in bunkers zal laten huisvesten.

De heer Van Klaveren (PVV):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik zal het kort houden. De PVV deelt de positieve en naar onze mening ietwat naïeve visie van dit kabinet niet dat de verklaring de problematiek, die zeker ook samenhangt met criminaliteit, overlast en uitkeringsafhankelijkheid van Midden- en Oost-Europeanen, zal verminderen. Dat gaat niet gebeuren. De toestroom van immigranten uit dit deel van Europa blijft onverminderd groot en zal enorm toenemen als dit kabinet de toestroom en de komst van Bulgaren en Roemenen vanaf 2014 niet tegen weet te houden.

Ik heb ten slotte nog een vraag. Deelt de minister op zijn minst wel de zorg van de PVV over het gegeven dat er opnieuw een enorme hoeveelheid immigranten ons land binnen lijkt te gaan komen, met alle daarmee samenhangende problematiek die we kennen vanuit het verleden?

Minister Spies:

Mijnheer de voorzitter. De heer Van Klaveren verwijt ons naïviteit. Ik denk niet dat daartoe aanleiding bestaat. De commissie LURA, die aan de basis heeft gestaan van de intentieverklaring en inmiddels van de voortgangsrapportages, is in Bulgarije en Roemenië geweest. Ze is teruggekomen met de aanname, op basis van verklaringen en daar gevoerde gesprekken, dat er in 2014 geen massale intocht naar Nederland te verwachten is. Ik mag hopen dat de heer Ulenbelt niet gaat ronselen, want hij gaf aan dat hij in twee dagen twee bussen vol heeft. Ik constateer ook dat er voor mensen die hiernaartoe komen en geen werk en geen eigen inkomen hebben, geen verblijfsrecht is. Dat lijkt me voor de Tweede Kamer een relevant gegeven.

De heer Van Klaveren (PVV):

Voor de helderheid stel ik de volgende vraag: verwacht dit kabinet niet dat er vanaf 2014 een enorme toestroom naar Nederland zal zijn van Bulgaren en Roemenen?

Minister Spies:

Ik heb weinig aan verwachtingen en toekomstperspectieven. Ik baseer mij liever op onderbouwde uitspraken. Ik heb er zojuist een aangereikt van de commissie LURA die op basis van eigen waarneming en eigen gesprekken in Bulgarije en Roemenië aan de Kamer heeft gerapporteerd. Daar is de commissie de enorme intocht die de heer Van Klaveren voorspelt in ieder geval niet ter ore gekomen.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik geef aan dat de fractie van de PVV dat absoluut wel verwacht. Ik hoor graag wat de minister ervan vindt. Ik weet wat het LURA-rapport stelt. Verwacht de minister niet dat er vanaf 2014 een enorme toestroom van Bulgaren en Roemenen naar Nederland zal zijn?

Minister Spies:

Ik beschik niet over concrete gegevens daarover. Ik constateer dat er een heel belangrijke voorwaarde is voor mensen om naar Nederland te kunnen komen. Er geldt namelijk: geen werk, geen inkomen en dus geen verblijfsrecht. Dat lijkt mij zeer relevant.

De heer Van Klaveren (PVV):

Volgens mij is de minister evenals een groot deel van de Kamer ervan op de hoogte dat er hele hoop mensen naar Nederland zijn gekomen die daar niet zouden mogen zijn. Dat noemen wij illegalen of mensen zonder status. Denkt de minister dat ook de mensen uit Bulgarije en Roemenië die zich niet zullen laten registreren hier niet naartoe zullen komen?

Minister Spies:

Ik heb al aangegeven dat ik niet over concrete inschattingen en cijfers beschik. Dit debat gaat over de huisvesting van arbeidsmigranten die hier een baan hebben. De vraag van de heer Van Klaveren gaat de strekking van dit debat te buiten.

De heer Ulenbelt (SP):

Met het oog op de toekomstige huisvesting is het van belang om te weten wat er in 2014 gaat gebeuren. Ik zat in de commissie LURA en ik ben zelf ook in Bulgarije en Roemenië geweest. De politiek verantwoordelijken daar verklaarden inderdaad dat er geen mensen naar Nederland zouden komen. Zij hadden een ander probleem. Zij wilden niet het beeld schetsen dat iedereen naar Nederland zou komen, want zij wilden ook deelnemen aan Schengen en dergelijke. Ondertussen is de situatie radicaal veranderd. Bulgaren en Roemenen kunnen in Spanje en Italië binnenkort niet meer aan de slag. Dat geldt ook voor Griekenland. Wil de minister nog een keer onder de huidige omstandigheden in Bulgarije en Roemenië vragen wat er in 2014 gaat gebeuren? Voor de planning van de woningbehoefte lijkt mij dat toch relevant. Als die mensen hier eenmaal zijn, kun je wel gaan bouwen, maar dan ben je te laat.

Minister Spies:

De heer Ulenbelt heeft informatie gevraagd en gekregen, maar hij stelt de waarde van die informatie ogenblikkelijk ter discussie. Ik vraag mij af of een aanvullende reis van deze minister naar dezelfde politieke instanties daar veel aan zal toevoegen.

De heer Ulenbelt (SP):

Wij zien het nu gebeuren. Minister Donner zei dat er maar weinig zouden komen. Minister Spies wil het niet eens vragen, want het zal toch wel niet kloppen als ik gelijk heb. Ik voorspel dat wij in 2014 met exact hetzelfde probleem zullen zitten. Ze komen hier gewoon al naartoe. Ik heb de Grote Visserijstraat genoemd: 130 arbeidsmigranten op 500 woningen. De minister hoeft niet naar die landen te gaan. Zij kan ook even bellen of een briefje schrijven.

Minister Spies:

Ik ben op dit moment druk doende met de huisvesting van arbeidsmigranten die nu in Nederland zijn. Wij constateren met elkaar dat wij nu eindelijk eens een keer die negatieve spiraal moeten doorbreken waarbij iedereen naar iedereen kijkt en men wacht tot de minister een briefje naar Bulgarije of Roemenië heeft gestuurd of naar die landen heeft gebeld. In Nederland is er op dit moment meer dan genoeg te doen. Met deze nationale verklaring wil ik er vooral voor zorgen dat wij aan het eind van het jaar een aantal concrete afspraken per regio hebben gerealiseerd waar alle betrokken partijen zich aan moeten houden. Daardoor kunnen wij de problemen nu en wellicht ook vraagstukken die zich in 2014 of latere jaren voor zullen doen beter aanpakken dan tot op heden is gelukt. De heer Monasch vroeg of de Huisvestingswet, die wij op enig moment nog gaan behandelen, mogelijkheden biedt om in regionaal verband gemeenten ertoe te verplichten om een deel van de huisvestingsvraag voor de regio op te lossen. Die mogelijkheden zitten niet in de Huisvestingswet. Tot op heden wordt dit soort afspraken vooral op basis van vrijwilligheid gemaakt, ofwel in WGR-verband ofwel op basis van overleg tussen provincie en gemeente. Ik vind op dit moment geen grond om daar een wettelijke verplichting van te maken, maar dat oordeel laat ik vanzelfsprekend verder aan de Kamer.

De heer Ulenbelt vroeg of wij mensen kunnen volgen die zich bijvoorbeeld in het kader van de Registratie Niet-Ingezetenen (RNI) melden. De RNI houdt geen tweede adres bij. Dat is wel het geval op het moment dat je in de GBA zit. Dan val je onder de "dringende verzoeken", om het maar even zo te zeggen, om bij verhuizing melding daarvan te maken.

Ik ben de heer Ulenbelt nog een antwoord verschuldigd op de vraag of wij op de golfbanen in Wassenaar en Den Haag niet prachtige Polenhotels zouden kunnen of willen realiseren. Ik heb hem weleens creatiever horen spreken, maar ik zou daarbij treden in een afweging die gemeenten zelf moeten maken. Dat past niet in de visie die het kabinet heeft, namelijk dat die verantwoordelijkheid echt bij gemeenten berust.

De heer Knops vroeg om goede voorbeelden zichtbaar te maken en uit te ruilen tussen regio's. Dat is precies wat wij doen.

Mevrouw Visser zeg ik graag toe dat wij in een volgende voortgangsrapportage zicht zullen geven op resterende knelpunten in wet- en regelgeving. Vaak blijkt ook dat het veel meer gaat om vooronderstelde knelpunten in wet- en regelgeving dan daadwerkelijke. Ik heb bijvoorbeeld op basis van een bestuurlijk overleg met Aedes nog een aparte afspraak gemaakt. Door uit te leggen wat allemaal wel kan, kom je al een heel eind. Ook wordt zo'n excuus weleens iets te makkelijk gebruikt.

Tegen de heer Van Weyenberg kan ik zeggen dat ik heb beloofd dat ik ze niet alleen hinderlijk wil stalken, maar desnoods ook als heks op een bezemsteel achter deze en gene aan wil gaan. Daar moet de Kamer echter waarschijnlijk binnenkort een ander voor inhuren. Dat wij op deze manier kort op de huid willen zitten, mag echter volstrekt helder zijn. Ik zeg hem graag toe dat wij in een volgende voortgangsrapportage iets explicieter zullen zijn over de waardering van de op regionaal niveau behaalde resultaten.

Ik ben het met de heer Van Klaveren erover eens dat de verklaring op zichzelf niets verbetert. Het gaat erom dat wij buiten betere resultaten laten zien. Daar is deze verklaring naar mijn stellige overtuiging wel een hulpmiddel bij. Ik ben het echter met hem eens: het is papier en wij moeten partijen af willen rekenen op de resultaten die buiten geboekt worden.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik had het idee dat ik naar de bekende weg had gevraagd. Ik ben dan ook geschrokken van het antwoord. Als bij de Registratie Niet-Ingezetenen alleen maar de eerste melding wordt geregistreerd en niet het vervolg, dan creëren wij toch nu al een systeem dat zo lek is als een mandje? Ik zeg dat ik in de Grote Visserijstraat 120 woon. Drie dagen later komt er iemand kijken naar overbewoning en dan zit ik er niet meer als Bulgaar. Foetsie en weg: dan weten wij alsnog niet waar mijnheer of mevrouw zit. Ik geef de minister ernstig in overweging om een verplichting tot vervolgregistratie op te nemen. Anders zet je een systeem op dat niet werkt, toch?

Minister Spies:

Dat is niet het geval. Vanuit de RNI wordt een doorgroei naar de GBA georganiseerd voor mensen die hier langer dan vier maanden blijven. Maar misschien is het goed om het heel precies in de volgende voortgangsrapportage op te nemen. Die voortgangsrapportage zal namelijk nog verschijnen voordat de RNI in februari volgend jaar operationeel wordt. Dan kunnen we, als de heer Ulenbelt dat op prijs stelt, wat preciezer ingaan op de techniek van het systeem van de registratie van niet-ingezetenen.

De heer Ulenbelt (SP):

Dat is heel mooi, maar dicht u dan van tevoren dat gaatje. Dan hoeven we het daar tegen die tijd niet meer over te hebben.

Minister Spies:

Ik heb u al gezegd dat er geen gaatje is.

De voorzitter:

De minister heeft op het laatste moment nog een belangwekkende toezegging aan de heer Ulenbelt gedaan over de volgende voortgangsrapportage. Dank daarvoor.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 18.15 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven