10 Sluiting van de islamitische school Ibn Ghaldoun

Aan de orde is het debat over de sluiting van de islamitische school Ibn Ghaldoun.

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van harte welkom. Er zijn acht sprekers van de zijde van de Kamer. De eerste spreker is de heer Rog. Hij heeft net als iedereen een spreektijd van vier minuten.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Vrijheid van onderwijs mag nooit een vrijbrief zijn voor het geven van slecht onderwijs. Ibn Ghaldoun is in 2008 als zeer zwak beoordeeld. Sinds die tijd is er sprake van een lange reeks van tekortkomingen en incidenten, financiële malversaties, frauderende docenten, verscherpt toezicht en, als klap op de vuurpijl, de dramatische eindexamenfraude van dit jaar. Sluiting van deze school was eigenlijk toen al onvermijdelijk. Ik wil in dit debat inzoomen op de rol van de inspectie, de rol van de staatssecretaris en de toekomst van de leerlingen van Ibn Ghaldoun.

De inspectie komt in haar rapport tot het onnavolgbare oordeel dat het bestuurlijk handelen van de school pico bello op orde was. Uit nadere bestudering blijkt dat hiermee wordt bedoeld dat er keurige statuten zijn, dat er sprake is van een scheiding tussen het college van bestuur en de raad van toezicht, dat er een heuse mr is met allerlei bevoegdheden en dat er sprake is van tal van administratieve en bureaucratische zaakjes die prima op orde zijn. Hier wreekt zich dus dat de inspectie de kwaliteit van het bestuurlijk handelen afmeet aan een papieren werkelijkheid. Die was op orde, prachtig, maar ondertussen in de dagelijkse werkelijkheid, waar scholieren op het Ibn Ghaldoun aan werden blootgesteld, was er sprake van sociale onveiligheid. Op sommige afdelingen was 80% van de leraren onbevoegd. Er waren zelfs leraren die de Nederlandse taal onvoldoende beheersten. Hoe is dit mogelijk? Hoe kan de inspectie concluderen dat het bestuur goed handelt als dit de onderwijspraktijk is? Het CDA vindt dit onbegrijpelijk. Daarom willen wij een deskundigenonderzoek naar het handelen van de inspectie bij deze school vanaf de periode dat deze school als zeer zwak is beoordeeld tot de sluiting. Wij doen dit verzoek omdat wij, anders dan sommige andere partijen, nu al in de media hebben aangekondigd dat wij niet onmiddellijk toe willen naar nieuwe wet- en regelgeving. Dit doen wij omdat wij lessen willen leren uit het verleden.

Ik kom op de rol van de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft in de Kamer meerdere malen in duidelijke bewoordingen toegezegd dat hij bij nieuwe kennis over negatieve ontwikkelingen rond de financiële situatie, de leerlingaantallen of de onderwijskwaliteit in actie zou komen. Hij zou dan ook niet wachten met ingrijpen tot na de zomer. Hij zou meteen een ernstig gesprek voeren met het bestuur. Waarom heeft de staatssecretaris dan niet tijdens de zomervakantie ingegrepen? Op 3 juli was het inspectieonderzoek afgerond. Wat heeft hij toen gedaan? Heeft hij vakantie gevierd of heeft hij zich door zijn ambtenaren laten bijpraten over de bevindingen van de hoofdinspecteur? Is hij er toen bovenop gaan zitten, zoals hij de Kamer had beloofd?

De staatssecretaris had de conclusies op 3 juli kunnen weten. Hij had de Kamer en het bestuur van Ibn Ghaldoun daarvan op 4 juli in kennis kunnen stellen. Hij had duidelijk kunnen maken dat sluiting van deze school dus onvermijdelijk was. Waarom is de Kamer niet eerder geïnformeerd? Wanneer heeft de staatssecretaris voor het eerst met het bestuur gesproken over de onderzoeksresultaten? Waarom heeft het negen weken moeten duren?

Mevrouw Straus (VVD):

Ik hoor de heer Rog van alles zeggen over deze zomerperiode. Het inspectierapport was begin augustus al beschikbaar, maar het bestuur van Ibn Ghaldoun heeft vastgehouden aan de wettelijke termijn tussen het moment van het vaststellen van het rapport en de openbaarmaking daarvan. Dat was ook het moment waarop de staatssecretaris kon handelen. Daar zit vijf weken tussen. Dat staat gewoon in de wet. Het bestuur heeft ervoor gezorgd dat die wet ook werd nageleefd. Het bestuur heeft in ieder geval niet afgezien van die termijn van vijf weken. Waarom verwijt de heer Rog de staatssecretaris dat hij zich niet aan de wet heeft gehouden?

De heer Rog (CDA):

Ik verwijt de staatssecretaris dat hij zich niet aan de wet heeft gehouden. Wat u doet, is het antwoord geven dat de staatssecretaris ons straks vermoedelijk gaat geven, namelijk dat er regeltjes zijn en dat wij een termijn hebben van vijf weken voordat het rapport openbaar wordt gemaakt. Dat zal de staatssecretaris ongetwijfeld antwoorden en mijn vraag aan hem is wat hij ondertussen heeft gedaan. Hij heeft de Kamer toegezegd in actie te zullen komen zodra er nieuws zou zijn over de ontwikkelingen rond onderwijskwaliteit, leerlingenaantallen en de financiële situatie. Ik wil weten of het niet mogelijk was om eerder in te grijpen, en er bijvoorbeeld voor te zorgen dat de school zou afzien van de vijfwekentermijn, zodat de kinderen niet na de zomervakantie weer naar deze school zouden moeten.

Mevrouw Straus (VVD):

De toon van de heer Rog is in zijn antwoord totaal anders dan in eerste instantie. Ik had graag gehad dat hij die toon meteen in zijn betoog in eerste termijn had aangeslagen. Nu doet u het voorkomen alsof u de staatssecretaris verwijt dat hij er niet bovenop heeft gezeten, terwijl u weet — u stelde dat zojuist zelf — dat hij zich ook gewoon aan regels heeft te houden. Natuurlijk, ook wij zijn geïnteresseerd in wat er in de tussentijd allemaal is gebeurd. Het is echter onterecht dat u zo'n hoge toon aanslaat als in het begin van uw betoog.

De voorzitter:

Graag spreken via de voorzitter, zeg ik tegen mevrouw Straus.

De heer Rog (CDA):

Ik zou bijna geneigd zijn om te zeggen dat ik over mijn eigen toon ga, maar goed, dat zal ik achterwege laten. Het is duidelijk wat de regels zijn. Het is ook duidelijk dat de staatssecretaris een toezegging aan de Kamer heeft gedaan. Ik bevraag de staatssecretaris over de wijze waarop hij daaraan invulling heeft gegeven. Dat lijkt mij als controleur van de regering mijn goed recht, en misschien zelfs mijn plicht.

De heer Van Meenen (D66):

Ik probeer het betoog van de heer Rog te duiden. Pleit de heer Rog er nu voor om de termijn die besturen gegeven is om te reageren op een eerste conceptrapport van de inspectie, in het vervolg achterwege te laten en die stap over te slaan? Anders kan ik zijn betoog niet begrijpen.

De heer Rog (CDA):

Nee, daarvoor hebt u mij niet horen pleiten en dat ga ik ook niet doen. Waar ik voor pleit is dit. Negen weken voordat de zomervakantie afliep, waren er nieuwe gegevens. Ik wil weten wat de staatssecretaris heeft gedaan om te voorkomen dat deze school anderhalve week open ging voordat hij alsnog werd gesloten, wat onvermijdelijk was.

De heer Van Meenen (D66):

Het rapport kwam binnen op 3 juli. In de eerste termijn vroeg de heer Rog de staatssecretaris waarom hij niet meteen op 4 juli het bestuur in kennis had gesteld van het feit dat hij voornemens was om op basis van dat rapport de school te sluiten. Ik begrijp dat u dat zegt vanuit het belang van helderheid en duidelijkheid, maar als dat was gebeurd, was de wettelijke termijn van vijf weken gewoon niet ingegaan. Ik heb dit verstaan als een pleidooi om die termijn in dit geval maar achterwege te laten. Mijn vraag is: klopt dit of niet?

De heer Rog (CDA):

Wat ik beoogd heb neer te leggen bij de staatssecretaris en waarop ik van hem een reactie wil, is dat toen op 3 juli de feiten andermaal bekend waren, de staatssecretaris ongetwijfeld niet tot een andere conclusie kan zijn gekomen dan dat deze school dicht moest. Wat heeft hij gedaan om te voorkomen dat er via procedures tijd gerekt zou worden? Wat heeft hij gedaan om te proberen die school te sluiten?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Net als de heer Van Meenen probeer ook ik uw toon te duiden.

De voorzitter:

Graag via de voorzitter, want ik heb geen toon.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik meen mij te herinneren dat u in het vorige debat dat wij met elkaar hebben gevoerd — daarvan zeiden heel veel mensen "Mevrouw Jadnanansing, waarom vraagt u dit debat aan? Het is veel te gek en raar van u" — een heel milde toon hebt gekozen. U hebt toen ook gezegd: het CDA wil de staatssecretaris complimenteren met zijn adequate optreden en noem maar op. Wanneer is uw toon veranderd? Want u hebt nu een totaal andere toon.

De heer Rog (CDA):

Ik wil hier best op reageren. Ik heb inderdaad in het vorige debat, gezien de toenmalige stand van zaken, de staatssecretaris van harte gecomplimenteerd met zijn adequate optreden. Dat was de situatie toen. Ik heb tegelijkertijd een aantal concrete vragen aan hem gesteld. Een van die vragen was of hij bereid is, tussentijds in te grijpen als hij kennis heeft van nieuwe negatieve feiten die betrekking hebben op deze school. Gaat u dan actie ondernemen, vroeg ik toen aan hem. Ja, was het antwoord tot drie maal toe van de staatssecretaris. Het lijkt mij dat ik er dan nu als controleur van de regering recht op heb, te vragen wat hij daaraan heeft gedaan en hoe hij zijn zomervakantie besteed heeft.

Ik kom op de toekomst van de leerlingen. Het CDA vindt het vreselijk dat duizenden leerlingen in de afgelopen jaren slecht onderwijs hebben gehad op deze school. Zij hebben in een sociaal onveilige school gezeten en zijn blootgesteld aan slecht onderwijs. Het CDA vindt het ernstig dat de overgebleven 670 leerlingen na de zomervakantie toch weer naar deze school konden gaan, terwijl dus de feiten langer bekend waren en er mogelijk eerder had kunnen worden ingegrepen.

Ik zie dat ik moet afronden. Ik zal snel door mijn tekst heen gaan. Voor sommige partijen is het de vraag hoe snel er nu weer islamitisch onderwijs kan komen in Rotterdam. Dat kan echter niet het hoofddoel zijn. Het hoofddoel moet volgens het CDA zijn dat deze leerlingen zo snel mogelijk weer goed onderwijs krijgen. Deze leerlingen hebben al zo veel kansen gemist! Wat gaat de staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat zij hun opgelopen achterstand inhalen en niet tussen wal en schip raken?

De heer Beertema (PVV):

Ik vind het een beetje vreemd dat ik iemand van het CDA hier in de Kamer zorgen hoor uitspreken over al die leerlingen daar, want het is allang opgelost door uw CDA-wethouder, mijnheer Rog. Die heeft samen met de CDA-voorzitter van het protestants-christelijk onderwijsbestuur CVO in Rotterdam en met uw CDA'er, de heer Tonca, allang een deal gemaakt dat ze het islamitisch onderwijs gaan opnemen in het CVO. Ze gaan islamitisch onderwijs verzorgen onder de vlag, onder de licentie van christelijk onderwijs. Waar maakt u zich nog ongerust over? Dat is mijn eerste vraag.

De voorzitter:

Graag via de voorzitter.

De heer Beertema (PVV):

Mijn tweede vraag aan het CDA is: hoe waardeert u deze oprekking van artikel 23? Hoe waardeert u deze slinkse trucs, want dat zijn het?

De heer Rog (CDA):

Waar ik mij druk om maak, is dat de leerlingen van deze school anderhalve week naar deze school terug hebben gemoeten voordat bekend werd dat de school zou sluiten. Daarmee zitten zij feitelijk tot aan de herfstvakantie drie maanden op deze slechte school. Dat vind ik zeer ernstig. Voor het overige zeg ik tegen de heer Beertema dat ik een aantal vragen heb gesteld aan de staatssecretaris over de manier waarop hij zijn rol ziet. Voorts heb ik een duiding gegeven van wat de CDA-Tweede Kamerfractie belangrijk vindt, namelijk zo snel mogelijk goed onderwijs voor deze leerlingen. Dat moet het hoofddoel zijn.

De heer Beertema (PVV):

Ja, voorzitter, maar dat kan natuurlijk niet zo zijn. De landelijke CDA-fractie moet hier een mening over hebben. Het kan niet zo zijn dat in de stad Rotterdam volstrekt autonoom wordt geopereerd in dezen. Daar hebben uw mevrouw Peetoom en uw heer Buma en uzelf natuurlijk allang betrokkenheid bij gehad. Vertelt u ons nu gewoon hoe dat zit! Ik vraag via de voorzitter aan het CDA: hoe zit dat nu precies? Geeft u daar nu gewoon antwoord op!

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik moet het antwoord hierop schuldig blijven. Ik heb hier geen kennis van. Ik heb een aantal vragen gesteld aan de staatssecretaris en wil daar graag van hem een antwoord op hebben.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid is geen voorstander van incidentenpolitiek, maar nadat het op de Ibn Ghaldoun-scholengemeenschap mis bleek met de examens, is duidelijk geworden dat er iets structureel fout zit. De fout zit bij de scholengemeenschap zelf, maar ook bij het feit dat de grote problemen daar onder de radar van de inspectie konden blijven. Dat is rampzalig voor de jongeren wier belang is geschaad met slecht onderwijs.

Het was op initiatief van de PvdA-fractie dat de Tweede Kamer in juni naar aanleiding van het incident met de gestolen centrale examens kwam te spreken over de Ibn Ghaldoun-scholengemeenschap. Helaas, helaas bleek mijn intuïtie juist. Achter dit incident — op zich ernstig genoeg — gaat een werkelijkheid schuil waarin nog veel meer mis is. De kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de man of vrouw die als docent voor de klas staat. Maar het beoordelingskader van de onderwijsinspectie liet onderbelicht dat een aanzienlijk deel van de leraren onderbevoegd of zelfs geheel onbevoegd was; 45% tot 80%. Ook bleef onderbelicht dat een heel groot deel van de leraren slecht Nederlands sprak. Elke jongere heeft recht op goed onderwijs. Het oordeel van de inspectie moet dat goede onderwijs garanderen. Inmiddels is het onvermijdelijk dat de school sluit. Onderwijsvrijheid kan nooit een excuus zijn voor slecht onderwijs. Wat gebeurt er met de jongeren die nu een andere school moeten zoeken?

De heer Smaling (SP):

Ook in juni 2013 heeft mijn collega Jasper van Dijk een motie ingediend waarin een onderzoek werd gevraagd om het aantal onbevoegde leraren in beeld te krijgen. Die motie is toen niet door de PvdA gesteund. Mevrouw Jadnanansing, hoe graag ik haar ook mag, staat nu wel een nummer te maken dat zij daar toch behoefte aan heeft.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

In mijn tekst kom zo meteen op de vraag van de heer Smaling, maar ik wil hem nu al beantwoorden en dan heb ik straks meer tijd om hier extra nadruk aan te geven. Ik heb die motie voor mij liggen. Deze vraag was aangekondigd op twitter, dus kon ik mij voorbereiden. In de motie wordt om een enorme administratie gevraagd. Bovendien komt er een lerarenregister. Ik denk dat die motie overbodig is. Ik wil wel dat de inspectie ook moet kunnen kijken naar de kwaliteit van het lerarenkorps wanneer een school niet presteert. Dat zal ik zo meteen voorstellen, niet meer, niet minder.

De heer Smaling (SP):

Ik constateer dat het elan waarmee mevrouw Jadnanansing dit te berde heeft gebracht zich heel slecht verhoudt tot wat er in juni voorlag. Ik wil dit duiden als een JSF'je.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

U moet het duiden zoals u wilt. Dat is aan u. U weet nog niet of ik het met elan breng, want ik moet het voorstel nog inbrengen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben blij dat mevrouw Jadnanansing niet voorstelt om het onderwijs opnieuw te overspoelen met nieuwe regelgeving. Sterker nog, volgens mij is wat zij wil, nu al mogelijk. Anders zou hetgeen nu gebeurd is bij Ibn Ghaldoun geen wettelijke grondslag hebben. Er is risicogericht naar de kwaliteit van de docenten gekeken en daar is dit uitgekomen. Is mevrouw Jadnanansing het met mij eens dat wat zij wil nu al kan?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik wil daar wel naar kijken. Als mijn informatie klopt, is dat nog niet het geval. Anders was het wel boven de radar gekomen, maar het is onder de radar gebleven dat daar 45% tot 80% onderbevoegde of onbevoegde leraren rondlopen. De inspectie heeft dat niet kunnen zien. Ik vraag mij dan ook af of het instrumentarium dat wij de inspectie tot nu hebben gegund, wel voldoende is.

De heer Van Meenen (D66):

Zou het niet kunnen dat de radar van de inspectie zich richtte op de kwaliteit van het onderwijs en op de resultaten? Ik zal die vraag ook aan de staatssecretaris stellen. In de reguliere inspectierapporten over de school voorafgaand aan het incident, werden zodanige verbeteringen geconstateerd dat het meeste onderwijs ook als voldoende werd beschouwd.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik kan niet meegaan in uw redenering. Ik heb puur gekeken naar de inhoud van het rapport. Wat is er boven tafel gekomen? Hoe groot is de commotie in de samenleving? Iedereen die je spreekt, vraagt zich af hoe dit zo ver heeft kunnen komen. Hoe kan het dat er zo veel onbevoegde en onderbevoegde leraren daar rondlopen en dat daar niets aan is gedaan? Ik probeer daarvoor een oplossing te bieden. Wellicht zouden wij die kant op kunnen gaan. U zegt dat er meer dan voldoende instrumentarium is, maar toch is dat niet boven water gekomen. Ik wil graag met u nadenken over wat er nog meer mogelijk is. Dit is mijn oplossingsrichting.

De heer Rog (CDA):

Het is natuurlijk een bekende Haagse reactie om wanneer er iets is misgegaan meteen met nieuwe wetten of inspectietoezicht te komen. Mijn vraag aan mevrouw Jadnanansing is of het niet veel verstandiger is om eerst te onderzoeken wat er mis is gegaan, te kijken of wij daar lessen uit kunnen leren en dan pas te bekijken of er een nieuw instrumentarium nodig is. Zeg maar "slow politics".

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Mooie term, "slow politics". Dat is mooi gevonden, mijnheer Rog. Mijn complimenten.

De vraag is of wij niet eerst een onderzoek moeten doen en nog een onderzoek. Dat kan. Ik wil echter ook vooruitkijken naar welke oplossingen er mogelijk zijn. Dit is mijn manier. U kunt er van vinden wat u vindt, mijnheer Rog. Ik heb echt nagedacht over de vraag hoe het kan dat daar kennelijk zo veel mensen onbevoegd of onderbevoegd les hebben kunnen geven en of er een oplossing mogelijk is. Dit is mijn voorstel.

De heer Rog (CDA):

Er zijn heel veel oplossingen mogelijk. Een van de oplossingen is vervat in de motie van de heer Jasper van Dijk, die ook door mijn fractie is gesteund. Ik constateer echter dat in het inspectierapport wel degelijk de zaken benoemd zijn, op grond waarvan nu is besloten om deze school te sluiten. Het kan dus al. Denkt u er nog eens goed over na, zou ik zeggen. Is het niet verstandig om eerst nog eens te kijken waar het is misgegaan? Het instrumentarium is breed en toch is het hier na vijf jaar misgegaan.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik heb geen vraag gehoord, voorzitter.

De voorzitter:

Dan geef ik het woord aan de heer Bisschop voor een interruptie.

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb van mevrouw Jadnanansing nog geen gloedvol pleidooi gehoord om opnieuw allerlei controlemechanismen uit te rollen over het hele onderwijs enzovoorts. Als ik haar goed beluister — ik krijg dat graag van haar bevestigd — pleit zij in wezen voor het goed hanteren van reeds bestaande mogelijkheden. Elke school dient immers gewoon in beeld te hebben hoe het staat met de bevoegdheid van de docenten. De inspectie kan daar gewoon naar vragen. Dat hoort bij de toezichthoudende taak van de inspectie. Heb ik goed begrepen dat zij eigenlijk over verbetering van het bestaande instrumentarium spreekt in plaats van over het ontwikkelen van allerlei nieuwe instrumenten?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Nogmaals, het gaat mij echt om de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat dit niet meer voorkomt en dat kinderen op een school niet worden geconfronteerd met 45% tot 80% onbevoegde of onderbevoegde leerkrachten. Dat is het uitgangspunt. Ik ben gaan kijken wat er nu al mogelijk is en hoe het komt dat het gewoon niet belicht is, dat dit onder de radar is gebleven. Voor zover mijn informatie klopt, heeft de inspectie dit gedaan. Ik ben ervan uitgegaan dat de inspectie dat niet heeft gedaan omdat zij dat kennelijk niet kan, omdat zij daartoe de bevoegdheid niet heeft. Dat is mijn vraag aan de staatssecretaris. Als hij zo meteen zegt dat wij al heel erg veel hebben en dat mijn voorstel dus geheel overbodig is, moet ik er nog een keer over nadenken. Vooralsnog heb ik die informatie niet.

De heer Bisschop (SGP):

Ik denk dat de staatssecretaris u straks vast zal gaan helpen, mevrouw Jadnanansing.

De heer Klaver (GroenLinks):

Interessant, wat mevrouw Jadnanansing zegt. Zij zegt dat als het slecht gaat met scholen, wij ook naar de kwaliteit van de docenten moeten kijken. Wat zijn de plannen van mevrouw Jadnanansing om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van alle docenten in het onderwijs vooruitgaat en dat er geen ongekwalificeerde docenten meer voor de klas staan?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Die plannen heb ik persoonlijk niet. Zoals gezegd, gaat de heer Mohandis daar verder over en ik niet. Dat is een heel stom antwoord, dat weet ik. Er is binnenkort in de Kamer een groot debat. Dan komt de heer Mohandis met een prachtige lerarenagenda. Daar zult u van smullen, mijnheer Klaver. Het elan dat door de heer Smaling wordt gevraagd, zal daarin zitten.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik kijk er nu al naar uit. Ik zal dat debat met hartjes in mijn agenda zetten.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Heel goed.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik neem aan dat de PvdA in elk geval over het algemeen met één mond spreekt. Ik vraag nu wat de ideeën van de PvdA zijn over het verbeteren van de positie van leraren of in elk geval van de kwaliteit van leraren. Kan ik bijvoorbeeld bij de behandeling van de onderwijsbegroting amendementen verwachten om ervoor te zorgen dat daar extra middelen voor worden vrijgemaakt? Kunt u een tipje van de sluier oplichten, mevrouw Jadnanansing?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Nee, dat kan ik op dit moment nog niet. Maar het komt wel heel snel. Nog een paar nachtjes slapen en dan praten wij over allerlei akkoorden die zijn gesloten en over de begroting. Het komt er echt aan.

De voorzitter:

We hebben het vandaag over de sluiting van de Ibn Ghaldounschool.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ja, dank u wel. We hadden het inderdaad over de sluiting van de Ibn Ghaldounschool. Mijn collega's hebben hierover al flink wat vragen gesteld. Nu komt dan het plan. Ik zal proberen het met elan te brengen. De Partij van de Arbeid vindt dat het voor de hand ligt om bij de beoordeling van een school die gekenschetst wordt als zeer zwak, ook nadrukkelijk te kijken naar de bevoegdheid van het onderwijzend personeel. Daarnaar moet nadrukkelijk worden gekeken. Daarbij gaat het niet om een zwaar opgetuigde administratie. Het gaat mij alleen om de scholen waar kennelijk iets mis is met de onderwijskwaliteit en waarbij het er dik inzit dat de onbevoegdheid van leraren te maken heeft met die gebrekkige kwaliteit. Bij het verscherpte toezicht dat op zo'n inspectieoordeel volgt, moeten maatregelen worden getroffen waardoor er bevoegde docenten voor de klas komen te staan. Komt er geen verandering in de situatie, dan blijft het oordeel: zwakke school.

De heer Beertema (PVV):

Alle andere scholen houden zich hier wél aan. Waarom nu toch weer deze nieuwe regels voor scholen die het allemaal al goed doen, alleen omdat deze ene islamitische school hierover liegt en bedriegt? De heer Tonca heeft welbewust gelogen op televisie bij Knevel en Van den Brink toen ik zei: u geeft met onbevoegde leraren les. Hij zei: nee, dat is niet zo. Nu blijkt dat 80% van de leraren onbevoegd is. Daartegen kunnen we niet op. Heeft het misschien toch iets te maken met de islam?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Oei. Dat weet ik niet, want ik ben daarvoor niet heel erg ingevoerd in de islam, zeg ik heel eerlijk. Ik weet wel dat dit nu voorligt. We spreken over ontzettend veel onbevoegde en onderbevoegde leraren bij een school. Dit is een kwalijke zaak. We moeten dat goed bekijken en oplossingen zien te vinden.

De heer Beertema stelde mij nog een tweede vraag. Die ben ik even kwijt.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb gevraagd waarom mevrouw Jadnanansing alle scholen gaat lastigvallen met zulke regels, terwijl alleen deze ene school hierover liegt en bedriegt.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik doel niet op alle scholen. Ik stel juist voor om deze maatregel alleen te nemen bij de scholen die onder verscherpt toezicht staan. Daarom is dit plan ook niet groots en meeslepend en wordt er dus geen zware administratieve druk op scholen gelegd. Ik wil de inspectie vragen om alleen bij de scholen die onder verscherpt toezicht staan nog eens extra te bekijken hoe het zit met de bevoegdheid van de docenten.

De heer Beertema (PVV):

Ik concludeer dat dat volstrekt onnodig is. Het gaat echt alleen maar om deze school. Tegen wat zich daar afspeelt, is geen inspectie opgewassen. Dat is mijn boodschap.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Dit heeft jarenlang kunnen duren bij Ibn Ghaldoun. Zoiets mag wat de PvdA-fractie betreft nooit meer gebeuren. Daarvoor is het ook nodig dat ouders en leerlingen goede informatie krijgen. Dat betekent: horizontale verantwoording die verder gaat dan een reclamepraatje. Welke instrumenten heeft de staatssecretaris daarvoor? Hoe gaat hij in dit verband uitvoering geven aan mijn motie inzake open data? Kwaliteitsborging is in het onderwijs van het grootste belang, want iedere jongere heeft recht op het beste onderwijs. Wij moeten voorkomen dat jongeren in de toekomst weer slachtoffer worden van slecht onderwijs.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Wat kan en moet de overheid doen als de inspectie constateert dat een school jaar in jaar uit op vrijwel alle fronten onder de maat presteert? Dan moet zij een lastige afweging maken. Enerzijds wil je inderdaad de desbetreffende school de gelegenheid bieden om zich te herstellen en voor een betere kwaliteit te zorgen. Bovendien is het zeer gewenst dat de overheid zich ten aanzien van dit soort zaken zo terughoudend mogelijk opstelt. Anderzijds wil je dat alle leerlingen gewoon goed onderwijs krijgen. Als de school ondermaats is, kan er geen sprake zijn van goed onderwijs.

De SGP hecht eraan, waardering uit te spreken voor de zorgvuldige en doortastende wijze waarop de staatssecretaris in dit dossier is opgetreden. Over de data zullen we het straks nog even hebben. Mijn conclusie was dat de termijnen netjes bewaakt en gevolgd zijn. Het rapport van de inspectie was duidelijk: hier is echt een grens bereikt en er is te weinig zicht op herstel. Dan moet er dus actie ondernomen worden. Hoe hoog de SGP de vrijheid van onderwijs/artikel 23 ook in haar vaandel heeft staan en waardeert, een beroep op de vrijheid van onderwijs of een beroep op artikel 23 kan niet als vlag dienen voor structureel ondeugdelijk, kwalitatief ondermaats, presteren.

Wat de positie betreft van de leerlingen die het aangaat: wij hebben er alle vertrouwen in dat hiervoor binnen de Rotterdamse context een goede oplossing wordt gevonden.

De heer Beertema (PVV):

Wordt er met dat mooie artikel 23 dat de heer Bisschop onderschrijft — ik onderschrijf zijn waardering daarvoor — wel zorgvuldig omgesprongen? De protestants-christelijke scholenkoepel wil de islamitische leerlingen opnemen op een islamitische dislocatie, onder een christelijke licentie. Even van kleur verschieten, heet dat dan. Als de boel is opgebouwd, wordt er weer terug van kleur verschoten naar de islamitische vlag en vindt er afsplitsing plaats. Wat is uw waardering van het oprekken van artikel 23?

De heer Bisschop (SGP):

Ik weet niet of je dit oprekken van artikel 23 kunt noemen. Er zitten verschillende aspecten aan. Ik kan mij vanuit het onderwijsveld in Rotterdam gezien heel goed voorstellen dat je zegt: wij hebben een collega-school die zwaar in de problemen zit, een school van een andere denominatie dan de onze; wij kunnen die school niet gewoon aan haar lot overlaten en daar ook nog van proberen te profiteren. Dat laatste zou immers ook kunnen. Dat je je inzet om een zusterschool van weliswaar een andere kleur bestuurlijk weer op de rails te krijgen, daar kan ik mij vanuit mijn betrokkenheid bij het onderwijs van alles bij voorstellen. Ik wil als Kamerlid niet treden in de oplossing die in het Rotterdamse op lokaal niveau wordt gezocht. De berichten die ik hierover tot mij heb genomen, geven mij geen aanleiding om te veronderstellen dat hier sluwe spelletjes worden gespeeld of dat er onzorgvuldig wordt gehandeld, integendeel. Ik onthoud mij op dit onderdeel echter van een oordeel.

De heer Beertema (PVV):

U geeft wel degelijk een oordeel. U zegt eigenlijk — dat is mijn conclusie — dat hier niet op slinkse wijze gebruikgemaakt wordt van artikel 23, dat het in orde is om het zo te doen: even onder een valse christelijke vlag gaan werken en daarna weer omkatten, om het zo te zeggen. U vindt dat in orde?

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb gezegd dat ik mij vanuit verbondenheid met het onderwijs kan voorstellen dat een school zegt: moeten wij niet eens kijken of wij iets voor onze collega's kunnen betekenen? Je kunt dat ook voor het openbaar onderwijs doen, zonder direct van kleur te verschieten of wat dan ook. Als praktische oplossing kan ik mij zo'n keuze voorstellen. Ik zie dit absoluut niet als het oprekken van de vrijheid van onderwijs of het ruim interpreteren van artikel 23.

De voorzitter:

U continueert.

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb nog een paar opmerkingen. Na afronding van het proces is het goed om dit hele gebeuren te evalueren en goed op een rijtje te zetten. Hopelijk hebben wij het nooit meer nodig, maar stel dat zich weer zoiets voordoet, ongeacht de denominatie van scholen, welke leerpunten kunnen wij dan uit dit dossier trekken? Ik noem een paar aandachtspunten, deels aansluitend bij opmerkingen die de heer Rog heeft gemaakt, weliswaar met een andere intonatie. Het inspectierapport richt zich bijvoorbeeld vooral op de bestuurlijke kwaliteit, terwijl de problemen in het onderwijs de meeste aandacht vangen. Heb je dan de focus van het onderzoek voldoende scherp? Als je gericht bent op leerresultaten, blijkt een dergelijk onderzoek in probleemsituatie de kwetsbare basis te hebben. Ik stel die vraag, niet zozeer om daar nu een uitvoerig antwoord op te krijgen, maar om aan te geven dat het de moeite waard is om het hele traject goed te evalueren.

Verder zou ingrijpen van bovenaf, door de overheid, moeten berusten op heldere, wettelijke normen. Het zou wat ons betreft goed zijn om in dat opzicht nog eens goed naar de wetgeving te kijken. Er wordt bijvoorbeeld gerept over het sociale klimaat, de sociale veiligheid, terwijl dat formeel geen harde norm is. Ook over de gebruikte meetinstrumenten kun je discussiëren. Er zijn andere gronden waarop je veel helderder en duidelijker tot een conclusie kunt komen of er al dan niet moet worden ingegrepen. Ook dit is niet een opmerking die bedoeld is om hier nu uitvoerig over te discussiëren, maar wel een pleidooi om het hele traject eerst zorgvuldig af te handelen en een goede oplossing te zoeken voor de leerlingen, zodat zij het beste onderwijs dat beschikbaar is, ook krijgen aangeboden. Vervolgens kunnen we dan eens goed kijken wat we van deze gang van zaken kunnen leren.

De heer Van Meenen (D66):

Even als collega-schoolleiders onder elkaar. We hebben beiden veel ervaring met de inspectie gehad. Het gaat nu natuurlijk de hele tijd over dit inspectierapport, dat inderdaad een droevig beeld geeft van de kwaliteit van het onderwijs. Maar hoe kijkt de Bisschop nu aan tegen de voorafgaande reguliere inspectierapporten? Die lieten wel degelijk een beeld zien van onderwijs dat gemiddeld genomen behoorlijk op orde aan het raken was. Wat is zijn verklaring hiervoor?

De heer Bisschop (SGP):

Als je kijkt naar dit rapport kan het niet zo zijn dat het hele onderwijsbedrijf op die school in de voorgaande jaren door de bank genomen goed was. Dat bestaat niet. Het is niet in één jaar zo dramatisch verslechterd dat de school opgeheven moet worden. Dat is ook een reden om te vragen om een evaluatie. Laten we eens goed kijken naar wat de inspectie werkelijk moet vaststellen. Ik ben het met mevrouw Jadnanansing eens dat het percentage onbevoegde of onderbevoegde docenten een indicatie is, maar ook niet meer dan dat. Het kan je echter wel degelijk op het spoor zetten dat daar, als je kijkt naar het onderwijs, een zwakke plek zit en dat daarop geïnvesteerd moet worden. Dat had kunnen gebeuren als de inspectie op een wat andere manier was ingelicht.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Het inspectierapport over Ibn Ghaldoun is vernietigend. Hiermee eindigt voor de tweede keer een poging om een islamitische vo-school te stichten in fraude en bedrog: onderwijsgeld uitgegeven aan reizen naar Mekka, fraude met leerlingvervoer en imams op de loonlijst die geen onderwijs verzorgden. En natuurlijk de grootste examenfraude uit de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs.

Dit drama laat ons achter met een schuld van 4,5 miljoen euro en een verbijsterend gevoel over de botte ontkenningen van verantwoordelijkheid van alle betrokken bestuurders, ouders en leerlingen, zoals wij gisteravond bij Pauw en Witteman mochten zien. Geen enkel excuus, geen begin van schaamte of zelfreflectie. Dat alleen al zou voor ons allemaal reden moeten zijn om af te zien van verdere experimenten met islamitisch onderwijs. In de eerste plaats omdat het segregeert en waarden leert die aan alle kanten haaks staan op de onze en bovendien omdat vanuit de scholen onze Westerse gedeelde waarden zelfs actief worden bestreden, maar ook, heel praktisch, omdat er geen kader is dat een onderwijsinstelling kan aansturen zonder nepotisme, corruptie, list, fraude en bedrog.

Ik zie dat de heer Van Meenen wil interrumperen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. U zei net nogal streng dat we het hier hebben over de sluiting van Ibn Ghaldoun, maar dit is gewoon het voorlezen van het verkiezingsprogramma van de PVV. Zou u daarop in willen grijpen?

De voorzitter:

Nee ...

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter, ik geloof mijn oren niet.

De voorzitter:

U gelooft uw oren niet. Nee, de heer Beertema gaat over zijn eigen tekst. De interruptie die ik net pleegde, had betrekking op vragen die uit de zaal kwamen en die een al te breed karakter aannamen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik heb toch behoefte om er iets over te zeggen, met uw welnemen.

De voorzitter:

Maar wel in uw eigen tijd.

De heer Beertema (PVV):

Nee, dat ga ik niet doen.

Voorzitter. Deze staatssecretaris heeft het goed gedaan. Ik heb het hem kwalijk genomen dat hij niet drie weken eerder de stekker eruit heeft getrokken, maar ik neem dat terug. Het zit niet bij hem, het zit bij die onderwijsbestuurder in Rotterdam. Die zou met één blik op het rapport moeten concluderen dat de school dicht zou moeten gaan. Elke echte bestuurder met verantwoordelijkheidsgevoel zou al veel eerder de ouders, de leerlingen en de leraren hebben gewaarschuwd, om die leerlingen een zachte landing te bezorgen, dat wil zeggen onderdak op een andere school. Maar niet deze bestuurder van het Ibn Ghaldoun. Welbewust heeft hij de wettelijke reactietermijn tot het uiterste opgerekt. Hij kwam heel laat met een reactie, toen het schooljaar al begonnen was, kennelijk vanuit het idee dat Den Haag het dan wel zielig zou vinden om de boel te sluiten.

Het is met deze islamitische CDA-voorzitter dat de CDA-wethouder van Rotterdam en de CDA-bestuurder van de CVO verder willen. Zij willen zijn competenties niet verloren laten gaan, hoor ik hen zeggen. Ik vind dat het niet mag gebeuren dat het mooie artikel 23 op deze manier wordt misbruikt, want ik vind het misbruik. Een doorstart van Ibn Ghaldoun — zo heet het niet meer, maar dat is het wel — binnen de CVO, op een licentie van een christelijke school, dat is varen onder een valse vlag. Artikel 23 is een mooi artikel. We willen dat graag in stand houden, maar het vraagt om een zorgvuldige behandeling, en die gaat hier verloren. Wij vragen de staatssecretaris om aan deze operatie van het Rotterdamse CDA een einde te maken.

Ik heb ook een vraag over de bemoeienis van de staatssecretaris zelf met deze toch wel heel ingewikkelde constructie. Uit de media begrijp ik dat hij er van het begin af aan bij betrokken was. Was dat zo en waarom?

Hoeveel schuld heeft het Ibn Ghaldoun in totaal bij het ministerie?

De voorzitter:

Over het vorige punt nog een interruptie van de heer Klaver.

De heer Klaver (GroenLinks):

Misbruik van artikel 23, dat zijn grote woorden. Dat wil volgens mij niemand. Ik wil even checken of ik de heer Beertema goed begrijp. Hij heeft er geen probleem mee dat wordt bekeken of er toch weer een islamitische vo-school opgericht kan worden. Dat is niet het probleem, maar wel dat dit gebeurt onder de vlag van een christelijke school. Daar zit het misbruik van artikel 23 volgens de heer Beertema. Klopt dat?

De heer Beertema (PVV):

Hier gaan twee discussies door elkaar lopen. Ik beperk mij nu tot de sluiting van Ibn Ghaldoun. Het misbruik van artikel 23 om het islamitisch onderwijs in Rotterdam via een christelijke licentie overeind te houden, daar heb ik het over, op dit moment. GroenLinks wil altijd heel graag discussiëren en debatteren over artikel 23, omdat zij dat zo snel mogelijk wil afschaffen, net als D66. Daar komen we ongetwijfeld nog over te spreken.

De heer Klaver (GroenLinks):

Chapeau, ik heb het debat met de heer Beertema ontzettend gemist, maar nu even de scherpte terug, alstublieft. De heer Beertema is begonnen over artikel 23. Hij had het erover dat er misbruik wordt gemaakt van artikel 23. Dan kan hij mij niet kwalijk nemen dat ik hem vraag op welke wijze er dan misbruik wordt gemaakt van artikel 23. Is dat omdat het onder de vlag van een christelijke school gebeurt in plaats van morgen te zeggen dat zij zelf verdergaan en een eigen licentieprocedure ingaan? Op welke wijze wordt er misbruik gemaakt van artikel 23? Als de heer Beertema hier een stelling poneert, dan moet hij die beargumenteren.

De heer Beertema (PVV):

U geeft net aan dat u precies begrijpt wat ik zeg. U begrijpt het heel goed.

De voorzitter:

Graag via de voorzitter.

De heer Beertema (PVV):

Welke vraag stelt de heer Klaver nu eigenlijk? Het is inderdaad een misbruik als je als christelijke school een licentie hebt om christelijk onderwijs te geven en als je dan een lege dislocatie gaat gebruiken om een aantal islamitische leerlingen binnen te halen waar je expliciet islamitisch onderwijs aan gaat geven. Even voor de duidelijkheid voor de heer Klaver: islamitisch onderwijs is toch anders dan christelijk onderwijs. Dat kan ik hem ook nog weleens uitleggen. Dat is de valse vlag waar ik het over heb. GroenLinks vindt dat kennelijk geen slinkse methode, maar wij wel.

Goed, voorzitter. Hoeveel schuld heeft de Ibn Ghaldoun nou in totaal bij het ministerie en bij de gemeente? En wie gaat er uiteindelijk opdraaien voor die schuld? Is dat straks de CVO, of zijn dat de betrokken bestuursleden? Wij zouden graag zien dat de schulden worden teruggevorderd voordat de school ter ziele gaat en dat aangifte wordt gedaan door het ministerie in de gevallen waarin regelrechte fraude is gepleegd. Is die aangifte gedaan? Graag hoor ik hierop een reactie van de staatssecretaris.

De laatste vraag. Kan de staatssecretaris garanderen dat eerder behaalde diploma's niet besmet zijn met welke vorm van fraude dan ook? Hoe zat het bijvoorbeeld in 2012? Heeft het ministerie informatie over misstanden bij examens of bij delen van examens in 2012 of daarvoor?

Ten slotte citeer ik de onvolprezen Annabel Nanninga van GeenStijl. Duidelijker en mooier dan zij kan ik het niet verwoorden. "Dank jullie wel babyboomers, PvdA, D66, GroenLinks, SP, naïef wensdenkvolk en alle andere correctfietsers. Als de hele kwestie Ibn Ghaldoun iets heeft aangetoond dan is het wel het succes van de multiculturele samenleving: de boel ongegeneerd annexeren is inherent aan de islam en dat past wonderwel bij jullie tolerantiedogma. Dit land is het zat, maar hee, wat jammer, dit land zit er nu voorgoed mee opgescheept".

De heer Smaling (SP):

Ik deel in heel veel zaken de kritiek die de heer Beertema hier uit, maar waarom nou toch weer zo vol op het orgel wat de islam betreft? Dat is zo jammer. De heer Beertema heeft zo veel deskundigheid op onderwijsgebied, en dan die enorme weerzin tegen een bepaalde bevolkingsgroep, en dat nou weer uitventen in dit speciale geval. Ik snap niet waarom de PVV dat steeds doet, want zonder dat zou het een heel aardige partij zijn.

De heer Beertema (PVV):

Nou, kijk eens aan!

Juist door mijn onderwijservaring in Rotterdam-Zuid heb ik zo veel bezwaren tegen dat islamitisch onderwijs. De eerste jaren dat ik in Rotterdam werkte, kreeg ik seculiere Turkse leerlingen in mijn klas. Daar hebben we fantastisch mee gewerkt. Die waren binnen de kortste keren geëmancipeerd. Dat ging om verheffing. Dat was allemaal hartstikke mooi, maar langzamerhand kwam die dogmatische islam naar Rotterdam. De laatste jaren heb ik gewerkt met allemaal van die meiden uit de internaten. Het is heel verschrikkelijk wat daar gebeurt. Iedereen maakt zich hier altijd erg druk over Verweggistan, maar het is in Rotterdam-Zuid waar al die eenzame, treurige meiden gefnuikt worden in hun mogelijkheden dankzij partijen zoals D66 en GroenLinks, die vinden dat alle vrouwen moeten emanciperen behalve de islamitische vrouwen. De schijnheiligheid en zo liggen er zo dik bovenop. Mijnheer Smaling, u bent een verstandig man. U snapt dat toch ook? Dat vraag ik u uiteraard via de voorzitter.

De voorzitter:

Ik dacht dat u mij een verstandige man noemde.

De heer Smaling (SP):

De heer Beertema weet toch ook dat het een, twee en soms drie generaties duurt voordat migranten een bepaald niveau van assimilatie hebben bereikt? U kunt er een voorbeeld uit uw eigen praktijkervaring bij halen, of bepaalde Turkse meisjes, maar het is toch normaal dat migratie tijd kost? Het is toch ook moeilijk om groepen juist naar elkaar toe te krijgen? U bent zo makkelijk met die groepen uit elkaar te praten. Daar is niemand bij gebaat.

De voorzitter:

Graag via de voorzitter spreken.

De heer Beertema (PVV):

Ook hier bespeur ik weer dat alle reguliere sociologische modellen door de SP op dit emancipatieproces worden losgelaten, en dat is niet terecht. Dat kun je wel doen bij andere groeperingen, maar niet bij moslimgroeperingen. Dat bestaat gewoon niet. Ze zijn juist op de terugweg. Er is geen groei. Er zit juist regressie in. Er is geen emancipatiebeweging zichtbaar, ook al staat de heer Klaver achter in de zaal wat meesmuilend te lachen omdat hij die kennelijk wel ziet. Het is wegkijken als je dat ontkent.

Kijk wat er aan de hand is in de huiswerkuurtjes, in de bijlesuurtjes, bijvoorbeeld op de Ibn Ghaldoun. Ik krijg berichten van leerlingen die daar gillend gek zijn weggegaan. Daar wordt rechtstreeks door imams geïndoctrineerd: je moet je afkeren van de Nederlandse samenleving, je moet geen Nederlandse vrienden maken, je moet nooit trouwen met een Nederlander want die deugen niet, Nederlandse vrouwen zijn hoeren, Nederlandse mannen deugen niet, het is een perverse cultuur. Met dat idee worden zij op die internaten en door de Ibn Ghaldoun in de samenleving gezet. Dat is de realiteit. Ik verzin het niet. Zo is het.

De heer Van Meenen (D66):

Wat daar dan gepredikt wordt, lijkt opvallend veel op de prediking van de PVV, maar dan gaat het over de islamitische cultuur die verderfelijk, achterlijk en weet ik wat allemaal is. De pot verwijt de ketel, zou ik haast zeggen.

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp dit niet.

De heer Van Meenen (D66):

Mijn vraag gaat echter over iets anders. Het valt mij op dat de heer Beertema het in zijn betoog wel heel veel over de islam heeft, maar geen seconde over de leerlingen om wie het hier gaat. Het interesseert hem blijkbaar minder hoe het met hen gaat. Bovendien heeft hij de neiging om alles op één hoop te gooien. Zijn slechte ervaringen gaan over leerlingen die op mosliminternaten hebben gezeten. Hier hebben we het over een islamitische school. Dat is geen mosliminternaat, sterker nog, wellicht is die school bedoeld om te voorkomen dat die leerlingen naar zo'n internaat gaan. Ook D66 vindt het overigens een heel goed idee dat kinderen gewoon naar school gaan in plaats van naar een internaat. Is de heer Beertema het met mij eens dat hij hier twee dingen volkomen door elkaar haalt? Heeft hij er niet de voorkeur voor dat deze leerlingen naar een school gaan, bijvoorbeeld naar een islamitische school, in plaats van naar die internaten, die hij zo verfoeit?

De heer Beertema (PVV):

Hier blijkt weer duidelijk dat de heer Van Meenen helemaal geen verstand heeft van de wijze waarop dat gaat in die steden. Op die internaten wordt geen les gegeven. De leerlingen wonen daar en gaan met busjes, lopend of op de fiets naar school toe, zoals mijn school of Ibn Ghaldoun. Ze krijgen geen les op die internaten. Ze zijn echter zeker met elkaar verbonden.

Ik begreep niets van de eerste opmerking van de heer Van Meenen. Die deed er zogenaamd niet toe. Ik begreep er helemaal niets van, want ik heb het voortdurend over de islamitische cultuur in Rotterdam.

De heer Van Meenen (D66):

Precies.

De heer Beertema (PVV):

Die vertoont regressie. De voorzitter van het bestuur heeft rechtstreekse banden met Diyanet. Dat is het ministerie van Godsdienstzaken in Turkije. Deze meneer wil vanuit Ibn Ghaldoun een imamopleiding starten. Dat is zijn agenda. Dat is de school die u graag ziet en die u graag wilt faciliteren. Mijn zegen hebt u. Eigenlijk niet natuurlijk, maar in uw politiek correcte verblindheid vindt u dat u dit moet blijven doen. Doe het vooral.

De heer Van Meenen (D66):

Zo meteen zal blijken wat ik van de toekomst van de school vind. De heer Beertema heeft daar foute verwachtingen van. Ik wil nog een vraag stellen over het inspectierapport.

De voorzitter:

Graag een korte vraag en een kort antwoord.

De heer Van Meenen (D66):

Ik denk dat de heer Beertema toch een beetje aan cherrypicking doet uit het inspectierapport. Daarin staat namelijk ook uitgebreid beschreven hoe de inspectie aankijkt tegen de rol van het huidige bestuur en van de huidige directie.

De heer Beertema (PVV):

Zeker.

De heer Van Meenen (D66):

Ik hoef het voor de heer Beertema niet samen te vatten, maar de inspectie vindt die rol buitengewoon positief. Deze school wordt geteisterd door een zwaar verleden. Ik schat in dat we dit allebei heel slecht vinden. Is de heer Beertema het met mij eens dat door dit debat ook het huidige bestuur dreigt te worden weggezet als een slecht bestuur en dat hij daar ook een bijdrage aan levert? Dat is in tegenspraak met hetgeen er in het inspectierapport wordt gesteld.

De heer Beertema (PVV):

Ik waag het toch om een eigen interpretatie te hebben van de kwalificatie in het inspectierapport. Dit huidige, zogenaamd versterkte bestuur staat onder leiding van de heer Tonca. U weet wel, de man van Diyanet uit Ankara. Die heeft het bestaan om de ex-directeur door een achterdeur weer naar binnen te halen. Ik heb het over de ex-directeur, de natuurkundeleraar, die ondertiteld moest worden op televisie omdat anders niemand hem begreep. Hij was rechtstreeks verantwoordelijk voor de fraude met onderwijsgeld rond die bedevaartreizen naar Mekka. Hij is door de heer Tonca weer naar binnen gehaald zonder dat er een verklaring omtrent het gedrag is gevraagd. Dat is dat versterkte, fantastische bestuur dat de inspectie en D66 zien. Ik heb daar toch een iets andere mening over. Deze voorzitter had dat nooit mogen doen. Die leraar, die ex-directeur, hoorde daar niet thuis. U vindt het allemaal prima. Het zij zo.

De heer Klaver (GroenLinks):

Collega Beertema heeft de lat hoog gelegd.

Voorzitter. Islamitisch, Hindoestaans, katholiek, protestants-christelijk, daltononderwijs, vrije school, het maakt mij allemaal geen zak uit. Als ik lees dat het handelen van een schoolbestuur onvoldoende resultaat laat zien, dat de kwaliteit van het onderwijs wisselend is, dat sociale veiligheid een aandachtspunt is, dat er problemen zijn met de kwaliteit en het functioneren van het personeel, dat de financiën zorgwekkend zijn, dat de huisvesting en de materiële voorzieningen onder de maat zijn en dat, ondanks intensief toezicht, duurzame verbetering uitblijft, dan maakt het mij niets uit vanuit welke overtuiging een school is gesticht: dan wordt er gewoon geen goed onderwijs gegeven. Dan moet er worden ingegrepen en dat is nu bij Ibn Ghaldoun gedaan. Daar complimenteer ik de staatssecretaris mee.

Ik moet vaak aan Theo Maassen denken, maar dat doe ik zeker bij dit soort processen. Hij heeft ooit gezegd: achteraf is het mooi wonen, zoals wij dat in Eindhoven zeggen. Het is heel gemakkelijk om achteraf aan te geven waar wij allemaal eerder hadden moeten ingrijpen en wat er beter had gekund, maar ik vind het goed dat de staatssecretaris heeft geprobeerd een pad te bewandelen dat juridisch juist is. Daarbij wordt gekeken naar de onderwijskwaliteit en niet naar wat de bedoelingen van een bestuurder zijn geweest of welke relaties hij heeft. Dat is geen grond voor de overheid om te beslissen. Ik ben trots op artikel 23 van de Grondwet. Ik vind dat wij dat in ere moeten houden. Soms wordt het verkeerd geïnterpreteerd, maar ik denk dat er op dit moment goed naar is gekeken. Je hebt in Nederland de mogelijkheid om een school te stichten op basis van levensovertuiging. Dat is gebeurd, maar nu de school niet aan de voorwaarden voldoet, wordt deze gesloten.

Ik heb wel een aantal vragen. Deze gaan niet over de laatste paar maanden, maar betreffen het intensieve verbetertraject dat al vanaf 2007 is ingezet. Wij zien een soort schommelbeweging: het ene moment zie je verbetering, het andere moment wordt geconcludeerd dat het minder gaat. Afgelopen juni zou weer worden nagegaan of de verbeteringen voldoende waren. Ik vraag mij echter af wat er gebeurd zou zijn als er geen examenfraude was geconstateerd bij Ibn Ghaldoun. Was men dan ook tot de conclusie gekomen dat deze school gesloten moest worden? Daar ben ik niet zeker van.

Ik zou willen dat wij een standstill maken, maar ik weet niet of dat kan. Zouden wij, om te leren, kunnen kijken naar alle data die beschikbaar waren vóór de examenfraude en zouden wij op basis daarvan de inspectie een toets kunnen laten uitvoeren om na te gaan welk besluit op dat moment genomen had moeten worden? Ik maak mij zorgen. Ik wil niet direct de regels aanpassen, zoals de heer Rog zei, maar ik wil wel nagaan of het inspectiekader toereikend is en of het niet wordt gedreven door incidenten. Ik hoop dat wij bij de volgende slechte school niet hoeven te wachten totdat daar ook fraude wordt geconstateerd om over te kunnen gaan tot ingrijpen en sluiting van de school.

Ik heb ook een vraag over de leerlingen. Ik heb begrepen dat de gemeente Rotterdam het initiatief neemt om deze kinderen op te vangen. Daar ben ik erg blij mee, maar ik ben ook bang voor de achterstanden die deze leerlingen eventueel in de afgelopen jaren hebben opgelopen. Gaat de staatssecretaris na wat wij kunnen doen, bijvoorbeeld via bijles, om eventuele achterstanden die deze leerlingen hebben opgelopen, weg te werken en ervoor te zorgen dat zij die achterstanden niet hun hele leven met zich meedragen? Heeft de staatssecretaris hierin een rol? Moet daar extra op worden ingezet?

Tot slot heb ik nog een heel zakelijke vraag. Het Ibn Ghaldoun heeft schulden, ook bij het Rijk. Hoe verloopt de afhandeling van de sluiting van deze school? Welke consequenties heeft dit voor de nog openstaande schulden, met name voor die op de begroting van deze staatssecretaris?

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Afgelopen juni werd bekend dat bij Ibn Ghaldoun een groot aantal examens was gestolen. Dat was heel naar voor alle leerlingen in Nederland, die toen langer moesten wachten op zekerheid over hun examenuitslag. Deze gebeurtenis is voor de inspectie de aanleiding geweest om een uitgebreid onderzoek naar Ibn Ghaldoun te starten. Deze week viel het besluit: de geldkraan gaat dicht en Ibn Ghaldoun moet sluiten. De leerlingen van het Ibn Ghaldoun staan voor D66 in dit debat centraal. De belangrijkste vraag voor mij is vandaag dan ook: hoe zorgen we dat deze kinderen zo snel mogelijk goed onderwijs krijgen?

Als de kwaliteit van een school jarenlang zwaar onder de maat is en er geen zicht is op verbetering, om welke reden dan ook, dan moet een school sluiten. Dat vindt D66. Dat staat in ons programma. Voor D66 moet dat altijd een besluit zijn dat gebaseerd is op onderwijskwaliteit. Kinderen hebben recht op goed onderwijs, op een goede school en goede leraren. Zij hebben recht op een school met een toekomst.

Daarom steun ik ook het besluit om Ibn Ghaldoun te sluiten. Ik heb echter nog wel een aantal vragen over het proces. Als de problemen op Ibn Ghaldoun zo groot zijn dat we nu dit ingrijpende besluit moeten nemen om de school te sluiten, had de inspectie dat dan al niet veel eerder moeten zien aankomen? De heer Klaver heeft vergelijkbare woorden gesproken. Moeten er eerst examens gestolen worden voordat we weten wat de werkelijke kwaliteit van een school is? Wat is het toezicht van de inspectie eigenlijk waard als zij in eerdere inspecties aangeeft dat de weg naar boven weer is gevonden, maar de school vervolgens een paar maanden later moet sluiten? Wat zegt dat over het toezicht? Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Het tweede punt waarover ik mij verbaas, is het belang dat de staatssecretaris hecht aan reputatieschade. Daardoor is de school immers op een vrijwel niet in te halen achterstand gezet. Dat zijn de woorden van de staatssecretaris. Sinds wanneer is reputatie een deel van het toezichtkader? Ik ken nog wel een paar scholen die de afgelopen jaren negatief in het nieuws kwamen. Waarom zijn die dan niet gesloten?

Mijn laatste punt is het volgende. Waarom is de keuze gemaakt om de school per 1 november te sluiten, twee maanden na de start van het schooljaar? Stel je voor hoe dat voor deze kinderen is, als je school opeens gedurende het schooljaar dicht moet. Waar moet je nu heen? Hoe zorgen we ervoor dat deze leerlingen zo goed mogelijk worden opgevangen?

De heer Beertema (PVV):

De heer Van Meenen doet het weer! Hij gaat weer scholen noemen waar ook misstanden zijn, waar kennelijk ook examenfraudes zijn geweest, waar ook geld is gejat is voor reizen naar Mekka. Mijnheer Van Meenen, u moet ze nu eens een keer noemen! U doet dit altijd, maar u hebt het nog nooit waargemaakt. Als u dat niet kunt, moet u gewoon daarover ophouden, want het slaat helemaal nergens op.

De heer Van Meenen (D66):

Ik meen dat in de afgelopen jaren in de Kamer over een aantal scholen heel expliciet is gesproken en dat die scholen ernstige reputatieschade hebben opgelopen. Ik noem Amarantis, ik noem Zadkine, ik noem InHolland. Is dat genoeg voor u? Daar heb ik het over.

De heer Beertema (PVV):

Dat zijn allemaal heel ernstige zaken, daarover hebben we hier ongelooflijk lang gesproken. Daar hebben zich drama's afgespeeld. Man en paard zijn genoemd. En toen stond D66 wel vooraan om daar schande van te spreken. Nu is het een islamitische school en zegt deze mijnheer van D66 ineens: ja, maar er zijn ook andere scholen die het verkeerd doen. Kom nu toch! Wegkijken, bagatelliseren, zoals het een D66'er betaamt! De kosmopolitische partij die dit gewoon allemaal wegwuift.

De heer Van Meenen (D66):

Ik geloof niet dat de heer Beertema naar mijn betoog geluisterd heeft. Hij was al klaar met zijn conclusie voordat ik gesproken had. Ik heb gezegd dat ik vind dat deze school dicht moet. Daar zijn we het over eens. Waar ik over sprak, was het feit dat reputatieschade blijkbaar nu een onderdeel van het toezichtkader is geworden. Dat wordt immers expliciet naar voren gehaald als argument voor sluiting. Het enige waar ik het over heb, is dat het mij dan verbaast dat dat niet eerder naar voren is gekomen. Er zijn hier andere scholen aan de orde geweest. Dat waren stuk voor stuk scholen waar sprake was van zeer ernstige reputatieschade. Ik noem InHolland, een instelling die een enorme reputatieschade heeft opgelopen. En toch is geen moment de vraag in beeld geweest of deze school ook moest sluiten. Dat is nu ineens wel het geval. Het wordt gewoon als argument gebruikt. Dat is het enige waar ik nu over spreek.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Beertema nogmaals wil interrumperen. Bent u al twee keer geweest? Ik ben even de tel kwijt.

De heer Beertema (PVV):

Nee, ik ben nog maar één keer geweest.

De voorzitter:

Sorry, dan heb ik me vergist. Gaat u gang.

De heer Beertema (PVV):

Kan D66 dan eens aangeven wanneer een school wel gesloten zou moeten worden? Wat had er nu nog meer moeten gebeuren om die school te sluiten?

De heer Van Meenen (D66):

Er had niets meer moeten gebeuren. Ik vind namelijk ook dat die school gesloten moet worden. Ik begrijp het punt van de heer Beertema dus niet. Mijn vragen gaan vooral over het proces. Hoe is het mogelijk dat de inspectie een aantal maanden geleden nog een gematigd positief oordeel over deze school had en nu ineens een vernietigend oordeel heeft? Dat mag ook bij de heer Beertema vragen oproepen. De conclusie van de PVV-fractie was al getrokken op het moment dat de examens gestolen werden. Islamitisch onderwijs deugt volgens de PVV gewoon niet. De PVV-fractie heeft dus geen onderzoek nodig. Voor haar is het allemaal glashelder. Ik ben blij dat dit onderzoek er is, maar ik verbaas mij wel over het feit dat deze feiten niet eerder naar boven zijn gehaald door de inspectie. Mijn conclusie blijft echter dezelfde: de school moet dicht, in het belang van de kinderen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter, mijn conclusie …

De voorzitter:

We gaan luisteren naar mevrouw Straus.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Het rapport van de onderwijsinspectie over Ibn Ghaldoun is overduidelijk. De kwaliteit van het onderwijs is op alle fronten niet in orde. Laat ik helder zijn: voor slechte scholen is, wat de VVD betreft, in Nederland geen plaats. Ibn Ghaldoun stond al langere tijd onder verscherpt toezicht en heeft enkele jaren geleden de mogelijkheid gekregen om problemen aan te pakken. Deze kans heeft de school echter onvoldoende gegrepen. 80% van de leraren stond onbevoegd voor de klas, de school had schulden en 70% van de leraren beheerste de Nederlandse taal niet. Daarbovenop komt nog de examenfraude. Wat nu voorligt in dit debat, is onvermijdelijk, gelet op deze conclusies, maar is nog nooit eerder gebeurd in Nederland: de staatssecretaris stopt de financiering van deze school.

De heer Smaling (SP):

Zei mevrouw Straus nou "sektescholen" of "slechte scholen"?

Mevrouw Straus (VVD):

Slechte scholen.

De heer Smaling (SP):

Ik moet wat vaker naar Limburg.

Mevrouw Straus (VVD):

Ja, wellicht, dan kunnen we er op een andere toon met elkaar over spreken.

De VVD sleunt of steunt het besluit van de staatssecretaris … Ik ga er zelf helemaal van stamelen. Zo noemen ze dat in het Zuiden.

In het inspectierapport wordt klip-en-klaar gesteld dat er ook na vele jaren van verscherpt toezicht en verbeterplannen nog steeds geen vooruitzicht is dat de school zich in een periode van twee jaar uit de penarie kan werken. Dan rest slechts één optie: stoppen. Ibn Ghaldoun is echter niet de enige school in Nederland die al langere tijd onder verscherpt toezicht staat. De VVD vraagt zich dan ook af hoe we verdergaan met de andere scholen die onder verscherpt toezicht staan. Zijn deze scholen wel serieus bezig met verbeteren? Maken ze daar ook voortgang mee? Of zijn er ook scholen die maar een beetje voortmodderen? Hoeveel herkansingen moet een slecht presterende school krijgen?

Als leerlingen niet slagen, hebben ze over het algemeen één herkansing, maar voor scholen lijkt jarenlange herkansingen de norm. De VVD wil dat scholen hun zaakjes veel sneller op de rit hebben na een negatieve beoordeling van de onderwijsinspectie. Scholen hebben momenteel een hele tijd om voor verbeteringen te zorgen als er tekortkomingen worden geconstateerd. Soms is het onderwijs gedurende de gehele schoolperiode van een kind onder de maat. We kunnen het toch niet goed vinden dat kinderen hun hele schoolperiode op een slechte school zitten? In hoeverre worden de termijnen die nu gelden voor zwakke en zeer zwakke scholen strak gehanteerd? Wat gebeurt er als die termijnen worden overschreden?

De financiering van Ibn Ghaldoun zal op basis van de Algemene wet bestuursrecht worden beëindigd. Maar in hoeverre is het stopzetten van financiering niet ook in onderwijswetten geregeld? Graag wil ik een reactie van de staatssecretaris hierop.

Laat de sluiting van Ibd Ghaldoun een waarschuwing zijn voor alle scholen die een loopje nemen met de kwaliteit en zo hele generaties op achterstand zetten. Ook een school kan zakken voor het examen. Op Ibn Ghaldoun zijn de leerlingen de dupe van de timing nu het schooljaar al is begonnen. We hebben het daar al eerder over gehad. Klopt het dat het bestuur van Ibn Ghaldoun er zelf voor verantwoordelijk is dat het rapport vijf weken lang niet openbaar kon worden gemaakt? Dat zou namelijk betekenen dat het bestuur ook verantwoordelijk is voor het feit dat de school intussen al is begonnen en dat de leerlingen nu in een lastig parket zitten.

Daarmee kom ik op het punt van de draaideurbestuurders in het onderwijs. In de definitie van de Onderwijsraad gaat het daarbij om bestuurders die er eerder voor verantwoordelijk zijn geweest dat een school gesloten is vanwege falende onderwijskwaliteit en/of bestuurlijke wanorde. Op grond van voorafgaande ervaringen is daarbij in redelijkheid te verwachten dat eenzelfde situatie zich opnieuw zal voordoen. Dit schaadt het belang van leerlingen en komt ook het onderwijsstelsel niet ten goede. Wat mij betreft wordt het voor falende schoolbestuurders onmogelijk om een nieuwe school op te richten en zo het onderwijs keer op keer te beschadigen. Graag verzoek ik de staatssecretaris om met regelgeving te komen die dit soort draaideurconstructies voorkomt, zoals ook de Onderwijsraad voorstelt.

Ik rond af. Vrijheid van onderwijs is voor de VVD een groot goed. Vrijheid betekent echter niet: vrijblijvendheid. De kwaliteit van het onderwijs moet daarom te allen tijde op orde zijn. Dat geldt voor elke school, van welke pluimage dan ook.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Meer dan 600 leerlingen in Rotterdam verlaten niet in juni, maar enkele weken na de start van het cursusjaar hun school. Dat is een hard gelag. De bevindingen van de inspectie die nu op tafel liggen, zijn niet mals. De reactie van de staatssecretaris steunen wij weliswaar, maar deze roept op een bepaalde manier ook wel bevreemding op. Er werden namelijk al lange tijd regels overtreden, zonder dat daartegen werd opgetreden. Nu grijpt de staatssecretaris in, aan het begin van het schooljaar. Wij hebben er alle begrip voor dat ouders en leerlingen dit enorm vervelend vinden, met name brugklassers die moeten wennen en leerlingen die dit of volgend schooljaar examen moeten doen. Het is voor een kind erg ingrijpend om van school te moeten veranderen. Waarom deze timing, zo vraag ik de staatssecretaris, incuslief de heel korte termijn tussen nu en het beëindigen van de bekostiging? 1 november ligt om de hoek. Hoe lang moet je verscherpt toezicht uitoefenen — dan kijk ik terug — voordat je een beslissing als deze neemt? Dat is ook al door collega's gevraagd.

Het schoolbestuur krijgt een pluim van de inspectie, omdat het alle zeilen heeft bijgezet om de school naar een hoger kwaliteitspeil te tillen. Dat is lovenswaardig, maar ik kan mij ook herinneren dat de diefstal van de examens aanvankelijk niet bij de inspectie is gemeld. Ook wordt melding gemaakt van onveilige gevoelens, van een enorme schuldenlast en van onbevoegde leraren die slecht Nederlands spreken. Ook horen wij dat het in de afgelopen jaren nog erger was en dat juist dit bestuur heeft geprobeerd om het tij enigszins te keren.

De christelijke koepel CVO biedt nu de helpende hand, maar nodigt nu al een bestuurder van Ibn Ghaldoun uit om zitting te nemen in een nieuw schoolbestuur. Dat gaat mijn fractie veel te snel. Sterker nog, wij bepleiten wetgeving om ervoor te zorgen dat besturen van scholen waarvan de bekostiging wordt beëindigd wegens kwaliteitsarmoede, niet terugkeren in een doorgestarte variant. Wij overwegen een motie op dat punt.

Voor het personeel zal de beslissing van de staatssecretaris verstrekkende gevolgen hebben, namelijk ontslag. Een aanzienlijk percentage van de leraren was niet bevoegd en/of was de Nederlandse taal niet voldoende machtig. Het is toch wat vreemd dat die zaken voor de staatssecretaris pas nu aanleiding zijn om de bekostiging stop te zetten. Gaat de staatssecretaris deze leraren op enigerlei wijze ondersteunen om alsnog hun bevoegdheid te halen en hun Nederlands naar het gewenste niveau te krijgen? Anders is het voor hen einde verhaal op dit deel van de arbeidsmarkt. Ik overweeg een motie van collega Jasper van Dijk van juni jongstleden in aangepaste vorm opnieuw in te dienen.

De school is al lange tijd gehuisvest in een buitengewoon aftands gebouw. Dat de inspectie ook met dat argument komt aanzetten is niet al te sterk, want de gemeente had een beter gebouw kunnen aanbieden. Met de vastgoedbubble vers in het geheugen had de stad de school toch een ander gebouw kunnen aanbieden of desnoods dat cruiseschip van Woonbron.

CVO denkt op korte termijn Ibn Ghaldoun te kunnen faciliteren, maar dat is het soort toveren waar wij weinig vertrouwen in hebben. Wat gaat er nu gebeuren? Gaan de leerlingen in groepen door andere Rotterdamse scholen liefdevol worden opgenomen? Zo ja, als de leerlingen verdeeld worden over de stad, kan de staatssecretaris dan voorzien in extra ondersteuning om die landing enigszins zacht te laten zijn?

Voorzitter. Tot slot. We moeten behoedzaam, maar ook duidelijk opereren. De heer Beertema heeft gerefereerd aan de uitzending van Pauw & Witteman van gisteravond. Het feit dat nu een zwakke school wordt gesloten, lijkt al gauw te ontaarden in een hele discussie over hoe bepaalde groepen in dit land samenleven. Ook ik neem dan toch enigszins bezorgd kennis van het feit dat ouders in dat programma zeggen dat ze hun kinderen dan maar in Turkije naar school sturen of dat moslims sinds 9/11 overal de schuld van krijgen. Dat is natuurlijk een slachtofferpositie die men inneemt. Het is ook wel voorstelbaar, maar het leidt niet tot wat we willen in dit land, namelijk dat groepen bij elkaar komen en niet van elkaar af drijven. Ik hoor graag van de staatssecretaris namens de regering hoe dit probleem wordt geduid en of de staatssecretaris niet ook bang is dat dit specifieke geval weer leidt tot een escalatie in hoe wij in dit land met elkaar omgaan.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan heeft de heer Voordewind zich ook nog aangemeld voor dit debat. Hij is daarmee de negende en laatste spreker van de zijde van de Kamer in eerste termijn. Na hem gaan wij een kwartier schorsen. De staatssecretaris heeft gevraagd om wat extra bedenktijd.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. De kwaliteit van het onderwijs was uiterst kwetsbaar, de financiële situatie zorgwekkend, er waren gevoelens van onveiligheid en de kwaliteit van het personeel en het personeelsbeleid liet te wensen over. Het aandeel onbevoegde leraren was bij het vmbo 45% en bij havo/vwo bijna 80%, en niet altijd werd er in de Nederlandse taal onderwezen. De ChristenUnie sluit zich dan ook aan bij de conclusie van de staatssecretaris om deze school te sluiten.

De vraag is nu wel hoe deze 670 leerlingen zo snel mogelijk weer goed onderwijs kunnen krijgen. Op dit moment is er een impasse, omdat andere scholen geen leerlingen aannemen zolang niet duidelijk is welke oplossingen er zullen worden gekozen. Gezien de grote aantallen leerlingen mogen we van de staatssecretaris verwachten dat hij een actieve rol speelt om tot een voor alle partijen bevredigend alternatief voor de sluiting te komen. We horen graag welke oplossingen de staatssecretaris daarvoor heeft bedacht.

Dan nog een kanttekening als het gaat om de timing. De timing lijkt ongelukkig. Het inspectierapport is van begin augustus. Pas enkele weken na de zomervakantie is het definitieve besluit genomen. De school is weer opgestart en de leerlingen zijn aan een nieuw schooljaar begonnen. Zij moeten feitelijk weer opnieuw beginnen. Waarom heeft dat besluit dan zo lang op zich laten wachten?

De examendiefstal die eerder al door andere collega's is genoemd, was uiteindelijk de reden voor een diepgravend onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs. Dat roept natuurlijk wel de vraag op waarom deze fraude uiteindelijk de aanleiding moet zijn voor het vergaande besluit om de school te sluiten. Uit het rapport van de onderwijsinspectie blijkt immers dat de school al in 2008 van vmbo tot vwo als zeer zwak te boek stond. In 2010 was er een opgaande lijn, maar in 2012 bleek opnieuw dat met name het vmbo ver onder de maat was. In 2010 is er bovendien een incident geweest bij de correctie van een examen Engels en kwam de school onder verscherpt toezicht te staan. Welke signalen waren aanleiding om in 2010 en 2012 te verwachten dat de school zich voldoende zou verbeteren?

De onderwijsvrijheid is ook voor de ChristenUnie een zeer groot goed. Ouders moeten de mogelijkheid hebben om een school te stichten of om te kiezen voor een school die aansluit bij de eigen opvoeding, religie en opvattingen. Ook moslims mogen daar een beroep op doen. In Rotterdam is echter de grens duidelijk overschreden, omdat men zich structureel niet heeft gehouden aan de kwaliteitseisen die daarvoor in de wet en in de regelgeving gesteld zijn. Andersom is het voorbeeld van Ibn Ghadoun ook geen reden om de druk op andere scholen te vergroten. Het gaat immers om een incident. Het voortgezet onderwijs in Nederland is goed en verbetert zich, misschien wel dankzij de vrijheid van onderwijs. Via risicogericht toezicht moeten wij deze incidenten zien op te sporen.

Ik rond af. De staatssecretaris meldde dat de schoolleiding geen toekomst in de school zag. Nu is er toch sprake van een mogelijke doorstart. Een doorstart van dezelfde school levert mogelijk geen rooskleurig toekomstbeeld op. In het verleden is gebleken dat elk aantreden van een nieuw bestuur uiteindelijk leidde tot een negatieve spiraal voor de kwaliteit. Welke scenario's voorziet de staatssecretaris? Is er een serieuze mogelijkheid voor islamitisch voortgezet onderwijs in Rotterdam dat wel aan de wettelijke eisen voldoet?

De vergadering wordt van 20.33 uur tot 20.50 uur geschorst.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik neem mijn tijd, want dan kunnen wellicht alle woordvoerders aan het debat deelnemen. Ik zie zo langzaam maar zeker wat koppen om de hoek steken.

Artikel 23 van de Grondwet begint als volgt: "Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering." Dat klopt. De afgelopen tijd heb ik mij echter vooral bekommerd om de zorg van leerlingen, de leerlingen die in juni in spanning zaten tijdens de examenfraude. Ik heb geprobeerd om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk duidelijkheid kwam over wie zijn examen opnieuw moest doen en welke examens wel en niet geldig zouden zijn. Die zorg van de leerlingen staat wat mij betreft ook nu weer centraal. Die staat centraal bij het besluit om de bekostiging van het Ibn Ghaldoun in te trekken. Dat is een voorgenomen besluit omdat de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft dat er binnen twee weken een zienswijze op kan worden ingediend. Uiteindelijk zal dat voorgenomen besluit over twee weken in een definitief besluit resulteren.

Ik vind dat de leerlingen beter onderwijs verdienen dan het Ibn Ghaldoun ze op dit moment kan bieden. Ik realiseer mij heel erg goed dat dit op korte termijn leidt tot een periode van onzekerheid, een periode waarin die leerlingen moeten omzien naar een andere school aan het begin van het schooljaar. Ik houd mij vast aan het besef en aan het perspectief dat zij na de herfstvakantie op een school zullen zitten waar zij het onderwijs krijgen waar zij recht op hebben. Ik ben blij te horen dat de leerlingen ook in veel van de betogen van de woordvoerders centraal staan. Om hen is het ons uiteindelijk te doen.

Ik wil toch nog even terug naar het eerste lid van artikel 23 van de Grondwet, de aanhoudende zorg voor het onderwijs. Dat geldt ook voor het stelsel van het onderwijs. Wij hebben het onderwijs in Nederland zo georganiseerd dat scholen en schoolbesturen een grote verantwoordelijkheid hebben waar het gaat om kwalitatief goed onderwijs. Laten wij ons gelukkig prijzen dat dit in de meeste gevallen heel erg goed gaat. Het overgrote deel van de scholen levert goed onderwijs. Soms kan het beter, maar het is in elk geval boven de streep voldoende. Helaas is dat niet bij alle scholen het geval. Er zijn scholen waar het onderwijs onvoldoende is, waar het zwak is. Op sommige scholen is de kwaliteit van het onderwijs ronduit slecht en betitelen wij ze als zeer zwak. Gelukkig hebben wij een inspectie die daar bovenop zit. De inspectie houdt toezicht op het onderwijs en op de schoolbesturen en trekt aan de bel als het niet goed gaat. De inspectie zet vervolgens een traject in dat is gericht op herstel van de kwaliteit van het onderwijs. In heel veel van de gevallen gebeurt dat ook, dat scholen die worden aangemerkt als zwak of zeer zwak erin slagen om er binnen een relatief korte periode weer bovenop te komen. Dat is het stelsel zoals wij dat in Nederland hebben ingericht.

Meestal is dat herstel aan de orde, maar niet altijd. In het geval van Ibn Ghaldoun belandden wij in dat laatste scenario. Het is niet zo dat de inspectie het Ibn Ghaldoun niet in het vizier had of dat alles maar onder de radar bleef, zoals ik in sommige betogen hoorde doorklinken. De inspectie zit al jaren boven op Ibn Ghaldoun. Toen in 2008 verschillende afdelingen, vmbo, havo en vwo, als zeer zwak werden aangemerkt, leidde dat tot verscherpt toezicht en overigens ook tot verbetering van de kwaliteit van het onderwijs op die school. Weliswaar nog kwetsbaar, maar toch. Sinds enkele jaren, na malversaties, staat de Ibn Ghaldounschool onder financieel toezicht. Daarbij hebben wij gezegd: wij vorderen geld terug dat onrechtmatig is uitgekeerd. Dat leidde tot een verzwakking van de financiële positie van de Ibn Ghaldoun. Sindsdien staat de school onder verscherpt financieel toezicht. De school had een terugval op het vlak van de kwaliteit van het onderwijs in het vmbo. Dat gold zowel voor de richting vmbo-b als voor de richting vmbo-tl. Die werden als zwak aangemeld. We zien overigens dat die resultaten en opbrengsten nog steeds wat verslechteren. Dat leidde voor die afdelingen weer tot verscherpt toezicht.

Toen kwam daar de examenfraude overheen. Dat was aanleiding om nog eens te kijken naar de school als geheel, dus nog los van het toezicht op de verschillende afdelingen en de kwaliteit op die afdelingen, en nog los van het verscherpte financieel toezicht. We wilden nog eens kijken naar het bestuurlijk handelen op die school en we wilden eigenlijk de vraag op tafel leggen hoe dit kon gebeuren. Heeft de school hierin zelf een hand gehad? Hoe moet men daar nu verder?

Ik vind het rapport van de inspectie heel gedegen. Het is een rapport dat overigens ook wel enige nuances kent. De heer Van Meenen verwees daar in zijn betoog volgens mij terecht naar. Je ziet dat er sprake is geweest van schommelingen. Ook de heer Klaver gebruikte de term "schommelingen" toen hij het had over de kwaliteit van de opleidingen. Soms was een opleiding zwak of zeer zwak, waarna de kwaliteit weer opkrabbelde terwijl die op een andere afdeling weer wat minder werd. Daaruit blijkt ook dat heel veel van de randvoorwaarden voor kwalitatief goed onderwijs ontbreken op de Ibn Ghaldounschool, maar dat er ook sinds een of anderhalf jaar een rector en een bestuurder zitten die er echt hard aan trekken. Zij proberen er iets van te maken. Er blijkt echter ook uit dat de activiteiten en acties die zijn ondernomen nog onvoldoende effect hebben gehad. Misschien heeft dat wel te maken met het ontbreken van de randvoorwaarden die nodig zijn om uiteindelijk in duurzaam kwalitatief goed onderwijs te voorzien. Die randvoorwaarden zijn tijd, goed personeel en goede mensen, en geld. Ook dat laatste was natuurlijk een probleem bij de Ibn Ghaldounschool.

Een en ander heeft ertoe geleid dat de inspectie uiteindelijk de conclusie heeft getrokken dat als die randvoorwaarden uitblijven, het niet reëel is om te veronderstellen dat de school binnen afzienbare termijn weer duurzaam kwalitatief goed onderwijs kan bieden. Het trekken van die conclusie, een conclusie die overigens gedeeld wordt door het bestuur van de Ibn Ghaldounschool, is voor mij aanleiding geweest om op dat moment te zeggen: wij stoppen de bekostiging.

De heer Rog (CDA):

De staatssecretaris zegt, met de inspectie, dat er bestuurlijke kracht was bij het bestuur en de leiding van de school, maar dat tegelijkertijd de randvoorwaarden niet op orde waren. Is de staatssecretaris het met mij eens dat van een goed bestuurder mag worden verwacht dat er uiteindelijk een conclusie wordt getrokken als die randvoorwaarden niet op orde zijn? Zij moeten dan concluderen dat het zo niet langer kan. Dat is niet gebeurd. Die conclusie heeft de inspectie moeten trekken.

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind dat iedere bestuurder op een gegeven moment ook voor zichzelf moet bekijken of het nog reëel is om te veronderstellen dat de zaak weer op de rails komt. Ik vind het dus ook heel moedig van het huidige bestuur dat men de conclusies van de inspectie deelt, namelijk dat de randvoorwaarden niet aanwezig zijn om op afzienbare termijn deze school weer op de rails te krijgen. We hebben dus geen twistpunt. Of wat geconstateerd is klopt, wordt niet betwist. Daarover zijn we het met elkaar eens. Dat sterkt mij in mijn besluit om de bekostiging te stoppen.

Het stoppen van de bekostiging van een school is een besluit dat we niet iedere dag nemen. Sterker nog, dit is de eerste keer dat in Nederland de bekostiging wordt gestopt vanwege kwetsbare en gebrekkige kwaliteit en geen zicht op een betere toekomst. Er werden eerder wel eens scholen gesloten, de bekostiging werd eerder ook wel eens gestopt, maar dat had dan vaak te maken met te weinig leerlingen, met jaren achtereen onder de opheffingsnorm zitten. Het is in Nederland echter nog niet eerder gebeurd dat we scholen hebben gesloten omdat de kwaliteit niet meer op orde was te krijgen.

Als je zo'n ingrijpend besluit neemt, past daar zorgvuldigheid bij. De regel die ik daarbij in de afgelopen weken en maanden heb gehanteerd, is dat naarmate de consequenties van een besluit groter zijn, die zorgvuldigheid misschien nog wel meer in acht genomen moet worden. Aangezien we het hier hebben over het sluiten van een school met 600, 700 leerlingen, hecht ik er toch aan te zeggen, ook naar aanleiding van de vraag van de Kamer of de termijnen in acht zijn genomen, dat ik daar steeds heel strikt in ben geweest.

De voorzitter:

De heer Voordewind heeft een vraag, tenzij u midden in een betoog zit dat u af wilt maken.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat we op nu op een punt zijn gekomen waarop ik de vraag van de heer Voordewind graag wil beantwoorden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

We gaan zo door met het betoog van de staatssecretaris, maar ik heb een vraag. Stel dat die examenfraude er niet was geweest, had de inspectie dan uiteindelijk ook geadviseerd om de school te sluiten? Waren de slechte omstandigheden en de randvoorwaarden dan niet naar boven gekomen?

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind dat een heel terechte vraag. De heer Klaver en de heer Van Meenen hebben die vraag ook gesteld. Ik denk dat we het echte antwoord nooit zullen weten. Ook los van de examenfraude zou de inspectie in juni weer een onderzoek hebben gedaan. We weten niet wat daaruit zou zijn gekomen. Ik denk dat veel van de gebrekkigheden ook nu weer zouden zijn geconstateerd. Maar als je kijkt naar het totale plaatje, is er ook wel iets veranderd.

Ik wil ook antwoord geven op de opmerking van de heer Van Meenen dat het hier toch niet alleen gaat om reputatieschade. Nee, dat klopt. We zien echter wel dat in de pogingen die werden gedaan om deze school er wellicht weer bovenop te krijgen, een goede reputatie wel nodig was. Met een goede reputatie krijg je meer leerlingen. Ook in het financiële beeld van de school ging het bestuur ervan uit dat met nieuwe bestuurders, met steeds weer kleine stapjes vooruit, het aantal leerlingen zou toenemen. In tegenstelling tot toenemende leerlingenaantallen, heeft het Ibn Ghaldoun dit jaar echter te maken gehad met weer een daling. Die was te veronderstellen, want die examenfraude heeft de school natuurlijk geen goed gedaan.

Als je dan alles bij elkaar optelt, een kwetsbare school, een ingewikkeld personeelsbestand, dat vastzit en voor een deel ook niet of onvoldoende gekwalificeerd is, onvoldoende geld, althans een negatief eigen vermogen en schulden, moeten we op een gegeven moment ook eerlijk zijn. Heeft deze school toekomst? Het antwoord daarop is nee.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De staatssecretaris zegt dat de inspectie er bovenop zat, dat er financieel toezicht was enzovoort. Zelfs in juni moet toch bekend zijn geweest dat 85% van de leraren onbevoegd aan het lesgeven was op het havo en vwo, dat de financiën niet op orde waren, dat er voor een deel niet in het Nederlands werd lesgegeven en ga zo maar door? Waren dat dan niet al voldoende omstandigheden voor de inspectie om bij de staatssecretaris aan de bel te trekken?

Staatssecretaris Dekker:

De inspectie staat niet iedere dag aan de poort. De inspectie gaat er een aantal keren op af. Als er sprake is van verhoogd toezicht, dan komt ze er vaker. Ik gaf al wat aan over de "zwakke" afdeling vmbo. Daar werden ook de problemen rond taalbeheersing van leraren geconstateerd. Op zo'n moment worden er afspraken gemaakt over wat er moet gebeuren en dan moet de inspectie de vinger aan de pols houden of die afspraken worden nagekomen. Ik kan constateren dat ook in juni een onderzoek zou zijn gedaan, maar dan wellicht in een iets lichtere of iets andere vorm. Dat stond gewoon in de planning, ook als die examenfraude er niet was geweest.

Ik vermoed dat ook zonder die examenfraude de inspectie een zeer kritisch rapport zou hebben afgegeven over het Ibn Ghaldoun. Maar met de examenfraude erbij en de consequenties die een en ander heeft gehad voor de school, moet je je afvragen of verbetering en herstel — daar wordt eigenlijk altijd van uitgegaan bij het inspecteren van een school; alles is er dan op gericht om de kwaliteit weer op orde te krijgen, om een school weer financieel degelijk te maken, en dat lukt in de meeste gevallen ook — hier nog aan de orde is. Bij slechte scholen en zwak onderwijs gaat niet altijd de deur direct op slot. Wij gaan niet altijd onmiddellijk over tot het intrekken van de bekostiging. In dit unieke geval echter wel.

Ik zei al dat het goed is om zorgvuldig te werk te gaan als je een ingrijpend besluit neemt. Tegelijkertijd heb ik begrip voor alle gevoelens die al voor de zomer bestonden over de heikele situatie op de Ibn Ghaldoun. Het gevoel dat het daar niet lekker zat, dat er veel aan de hand was, kwam natuurlijk niet uit de lucht vallen. Samen met de inspectie wisten wij al dat dit een kwetsbare school was, dat een aantal punten niet op orde was. Daar kwam dit nog eens bovenop. Ik begrijp de gevoelens die bij sommigen van u leven, ook toen. Ik begrijp ook de gevoelens die leefden bij mensen in de gemeente Rotterdam die zeiden: dit gaat gewoon niet goed. Ik hoop tegelijkertijd op uw begrip dat ik als bestuurder geen ingrijpende besluiten kan nemen op basis van gevoelens of aanwijzingen maar op basis van feiten en goed onderzoek. Daarbij kunnen wij niet over één nacht ijs gaan. Als eenmaal de knoop is doorgehakt, zoals nu is gebeurd, moeten wij ook goed zitten. Dat moeten wij van tevoren zeker weten. Het moet niet zo zijn dat wij op een ander moment worden teruggefloten of dat er toch gaten in te schieten zijn. Ik ben met het onderzoek van de inspectie gesterkt in mijn oordeel. Wij kunnen het nu goed onderbouwen. Sterker nog, ik weet dat het ook bij het bestuur tot het besef heeft geleid dat het zo niet langer kan.

Ik heb, zo zeg ik tegen de heer Rog, echt alle pogingen gedaan en acties ondernomen om ook gedurende de zomer gesprekken aan te gaan. Ik heb dit ook beloofd aan de Kamer tijdens het AO van 18 juni. Ik heb toen gezegd dat een inspectierapport tijd kost. Er moeten bezoeken worden afgelegd. Dat is begin juli gebeurd. Vervolgens moeten er dossiers geanalyseerd worden en moet een en ander opgeschreven worden. Dat moet ook niet door één inspecteur gebeuren. Zeker zo'n hard oordeel als in dit inspectierapport moet gevalideerd worden door verschillende inspecteurs. Daar wordt over gesproken: hebben wij het goed gezien, kunnen wij deze harde conclusies onderbouwen? Dat leidde tot een inspectierapport dat niet begin juli maar begin augustus is opgeleverd, om precies te zijn op 9 augustus. Vervolgens is het bestuur gevraagd om hierop een reactie te geven. Wij hebben deze schriftelijke reactie afgelopen maandag gekregen. Ik heb onmiddellijk de volgende dag een besluit genomen, dit voorgenomen besluit ook kenbaar gemaakt aan de school middels een beschikking en de Kamer hiervan in kennis gesteld.

In de tussentijd heb ik niet stilgezeten, zelfs niet tijdens mijn vakantie. Ik zat dan misschien op het zadel van mijn fiets, maar ik zat ook boven op deze zaak. Ik heb mij gedurende de zomer regelmatig laten informeren over de stand van zaken. Toen de inspectie haar oordeel eenmaal klaar had, zijn er door mij persoonlijk en vooral door mijn ambtenaren vele gesprekken gevoerd met het bestuur over de betekenis en hoe nu verder. Dat heeft ertoe geleid dat het bestuur van de Ibn Ghaldoun zelf ook inzag dat het zo niet langer kon. Ik vind dit een moedig besluit, dat moet ik ook zeggen. Er wordt niet gezegd: ondanks een slecht oordeel van de inspectie gaan wij het toch proberen. Soms moet je niet langer doormodderen maar knopen doorhakken. Tot zover mijn opmerkingen over het proces en over de stevige gesprekken die ik in de tussentijd met het bestuur heb gevoerd.

De voorzitter:

De heer Rog heeft nog een vraag, ik denk over het vorige punt.

De heer Rog (CDA):

Ik heb één vraag aan de staatssecretaris. Ik ben blij om te horen dat hij er bovenop heeft gezeten, ook in de vakantie. Het was ons erom te doen deze leerlingen zo snel mogelijk zekerheid te geven en bij voorkeur niet te wachten totdat zij eerst anderhalve week naar school moesten, voordat bekend werd dat zij zaten op een school die gesloten zou worden.

Ik heb de volgende vraag aan de staatssecretaris. Toen het rapport werd opgeleverd, zei de school dat zij er niet tegen in verweer zou gaan, maar zij beriep zich wel op de vijfwekentermijn. Heeft hij toen zijn best gedaan om die termijn in te korten, zodat hij voorafgaand aan het nieuwe schooljaar de keuze kon maken om de school te sluiten? Dat besluit had hij toen natuurlijk al genomen.

Staatssecretaris Dekker:

Het bestuur staat in zijn recht als het zich beroept op die vijfwekentermijn. Ik ben vooral bezig geweest om die zorgvuldig te volgen. Tegelijkertijd heb ik wel aan de school gevraagd wat zij ging doen. Ik weet niet of het heel veel anders was geweest als het twee of drie weken eerder was gebeurd. Veel van de kinderen waren in het buitenland, op vakantie of bij familie overzee. Het bestuur van de school hechtte er ook aan, en daar heb ik ook wel enig begrip voor, dat als zo'n besluit zou worden genomen en zou worden bekendgemaakt, zoals ik deze week heb gedaan, dat het dan goed is om alle ouders en leerlingen bijeen te hebben, zodat er direct kan worden voorzien in opvang, omdat het een ingrijpend besluit is. Dan kan er met de ouders gepraat worden over waar hun kinderen naartoe gaan.

Ik heb dat traject ook met het bestuur besproken, maar daar kwam niet onmiddellijk een beeld uit naar voren dat het versnellen van die termijn, ongeacht dat wij daar formeel geen beroep op konden doen, tot een veel betere situatie had geleid.

Ik realiseer mij dat dit een periode van onzekerheid is. De school en de Rotterdamse partijen hebben tot de herfstvakantie de tijd om voor een goed alternatief te zorgen. Uiteraard ben ik, waar mogelijk, ook bereid om daar zelf in mee te denken en mee te doen. Ik zal daar aan het einde nog wat over zeggen, omdat de heer Beertema vragen stelde over hoe de toekomst eruit ziet en wat er nu precies is besproken. Ik zie dat in Rotterdam gedurende de zomer door de wethouder en door de schoolbesturen onderling ook wel is nagedacht over de vraag welke stappen men zou moeten nemen, als dit besluit zou vallen. Ook daar heb ik waardering voor en vertrouwen in.

Een aantal woordvoerders had vragen over het proces en de uiteindelijke interventie. Dat begrijp ik ook wel, want als zo'n stap nooit eerder heeft plaatsgevonden, is de vraag op basis waarvan wij dat doen. Ik heb in de brief aangegeven dat wij dat niet hebben gedaan op basis van de sectorale onderwijswetgeving, maar op basis van de Algemene wet bestuursrecht. Als de bekostiging eigenlijk niet meer kan worden aangewend voor datgene waarvoor deze is bedoeld, namelijk kwalitatief goed onderwijs, ook op de middellange termijn, vervalt daarmee de grondslag voor de bekostiging.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voordat de staatssecretaris naar een ander deel van de beantwoording gaat, ik heb in mijn bijdrage gevraagd naar de manier waarop er eerder door de inspectie over de school is gerapporteerd en de schommelingen in het beeld, waarbij nu toch is besloten tot sluiting. Het is lastig om vast te stellen of men in juni 2013, toen er weer naar de school werd gekeken, ook tot dat besluit was gekomen. Is het misschien mogelijk om toch nog een soort standstill te maken van die situatie, om ervan te leren?

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk van wel. We moeten kijken hoe wij dat precies doen. De heer Klaver vraagt in feite om een soort theoretische reconstructie: wat zou er gebeurd zijn als dit niet was gebeurd? Die vraag heb ik mij natuurlijk ook gesteld. Deze vraag past overigens erg bij de discussie die wij in april/mei hebben gevoerd over de brief over de versterking van de bestuurskracht in het onderwijs. Daarbij is nagedacht over interventiemogelijkheden, escalatieladders en de bevoegdheden die de regering heeft om in te grijpen als het echt goed fout gaat. Dat zal leiden tot een wetgevingstraject in de zomer van 2014. Ik wil hier wel toezeggen dat ik voor het einde van het jaar wil bekijken welke lessen wij hieruit kunnen trekken.

Het beeld dat hierdoor bij mij ontstaat, is dat naar de kwaliteit van afzonderlijke afdelingen wordt gekeken conform de wet zoals die nu is. Als de ene afdeling zwak was, dan ging die wat omhoog en dan ging de andere weer naar beneden. Die schommelingen zeggen natuurlijk uiteindelijk iets over de kracht van een schoolbestuur. In tegenstelling tot het basisonderwijs, waar op schoolniveau wordt gekeken, wordt in het voortgezet onderwijs meer op afdelingsniveau gekeken. Als wij nu integraler kijken en verbindingen maken tussen kwaliteit en financiën — dat is een beweging die eigenlijk ook al in de brief van april zat — krijg je een beter plaatje. Dat is in feite wat wij ook hierbij moeten constateren. Toen de inspectie daar drie dagen vol op inging, de puzzelstukjes bij elkaar legde en zich de vraag stelde of deze school er nog bovenop kwam, ontstond het trieste antwoord: nee.

Ik hoop de heer Klaver en een aantal anderen die daarnaar hebben gevraagd, hiermee tegemoet te komen. Ik zal bekijken wat dit betekent voor het toezicht. Wat kunnen wij leren op het vlak van de integraliteit van het toezicht? Misschien komt in dezen ook de andere kant naar voren: wat betekent dit voor de bevoegdheden en de basis, die er wettelijk is, om in te grijpen? De heer Bisschop refereerde daaraan, maar ook mevrouw Straus. Ik zal straks nog iets meer in detail treden. Beide genoemde kanten staan voor mij centraal.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dit is een belangrijke toezegging. Dank daarvoor. Bij de regeling heb ik gezegd dat ik het debat graag wat breder wilde voeren, en dit is precies waar het over gaat. Op deze manier kunnen wij bekijken hoe we het onderwijs kunnen versterken. Ik wens de staatssecretaris veel succes als hij gaat bekijken wat er was gebeurd als er geen examenfraude was geweest, want dat is geen gemakkelijke opgave.

Staatssecretaris Dekker:

Mevrouw Straus vroeg hoe het zit met zwakke en zeer zwakke scholen en met de termijnen die worden gehanteerd. Een school mag nu twee jaar zeer zwak zijn. Daarna zou de bekostiging eindigen. Dat is in Nederland nog niet eerder gebeurd, maar het is in ieder geval wel een stok achter de deur zodat ook besturen hard aan het werk gaan om de kwaliteit van het onderwijs weer op peil te brengen. Zoals bekend, ben ik bezig met een wetsvoorstel om die termijn te verkorten, zodat niet na twee jaar, maar al na één jaar kan worden ingegrepen. Op die manier kan eerder worden opgetreden als het fout gaat.

De discussie die hier parallel aan loopt, gaat over de aanwijzingsbevoegdheid. Ik meen dat wij dat volgende week aan de Kamer voorleggen. In het voorstel voor het hoger onderwijs wordt dit direct voor het hele onderwijs meegenomen. Het betreft een aanwijzingsbevoegdheid die nu al bestaat bij po en vo indien er sprake is van financieel wanordelijk gedrag. Die zou verbreed kunnen en moeten worden, zodat zij ook geldt als kwalitatieve aspecten niet op orde zijn.

Hierbovenop wil ik nog refereren aan de toezegging die ik zojuist aan de heer Klaver deed, namelijk dat ik zal bekijken of er nog meer nodig is dan alleen dat.

De heer Van Meenen (D66):

De staatssecretaris refereert aan het wetsvoorstel dat hij in voorbereiding heeft. Daarbij wordt bekeken hoe het mogelijk kan worden om een school na één jaar te sluiten als er geen adequate verbeteringen zijn. Kan niet een van de lessen uit deze situatie zijn dat een jaar misschien wel erg kort is? Dit bestuur heeft volgens de inspectie veel gedaan om verbetering te bereiken. Desondanks moest worden geconstateerd dat het in ieder geval binnen die termijn niet haalbaar was. Dat staat los van wat er in juni is gebeurd. Dat zou afgelopen juni zeker de conclusie zijn geweest.

Ik vraag de staatssecretaris dus om een reflectie, om een les te trekken uit dit verhaal en om te overwegen of de termijn van één jaar misschien te kort is. Dat hoeft overigens niet nu, maar bijvoorbeeld in de overweging.

Staatssecretaris Dekker:

Ik begrijp het punt en ik zal er natuurlijk bij het wetsvoorstel op terugkomen. Een school wordt echter niet van de ene op de andere dag zeer zwak. Daar gaat vaak een periode aan vooraf dat de school zwak is en gewaarschuwd wordt door de inspectie dat er acties moeten worden ondernomen en dat het beter moet. Als verbetering uitblijft en zelfs plaats maakt voor verslechtering, als de school niet voldoende wordt maar van zwak naar zeer zwak gaat, is het de vraag hoelang je die periode laat bestaan. Ik trek hier een andere les uit, niet de les dat het bestuur onvoldoende tijd heeft gehad om de kwaliteit van het onderwijs weer op orde te brengen. Je zag bij de afdeling dat het soms ook weer even de goede kant op ging, maar je moet uitkijken dat je niet blijft voortmodderen. Er kan een moment aanbreken waarop je je echt moet afvragen of er nog voldoende draagkracht is, voldoende fundament, om überhaupt zo'n school nog te laten overleven.

De heer Van Meenen (D66):

Dat deed ik ook. Mijn pleidooi was er echter op gericht om dit niet tot de standaard te maken. Elke situatie is weer anders. Stel dat je het integraal bekijkt en tot de conclusie komt dat het na anderhalf jaar wel haalbaar is, dan is een termijn van één jaar die tot een soort automatische sluiting leidt, een sta-in-de-weg. We moeten ook niet de ene na de andere school sluiten in dit land. Dat lijkt me ook geen fijn idee.

Staatssecretaris Dekker:

Gelukkig zijn er niet zo veel zeer zwakke scholen in Nederland. Dat helpt. Dat komt ook omdat we er sinds een aantal jaren veel meer bovenop zitten en wat strenger zijn geworden. Ik ga graag met u het debat aan. Ik begrijp ook uw punt. Als ik het wetsvoorstel naar de Kamer stuur, komen we er waarschijnlijk uitvoerig over te spreken. Anders zal dit wel gebeuren bij de brief die ik zojuist heb aangekondigd. Ik zie ook de voordelen van meer hameren op kwaliteit. Schoolbesturen moeten erop aangesproken worden als het de verkeerde kant op dreigt te gaan. Dat weten ze al als een afdeling zwak wordt. Ze moeten het überhaupt niet zover laten komen dat een afdeling zeer zwak wordt. Ieder jaar dat je deze situatie laat bestaan, is een jaar langer dat kinderen slecht onderwijs krijgen. Dat moeten we ons wel realiseren.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik begrijp het punt van de heer Van Meenen wel. Soms duurt het inderdaad wat langer om verbeteringen aan te brengen. Een zwakke school heeft echter twee jaar de tijd om zich te verbeteren. Als hij afzakt naar een zeer zwakke school, heeft hij wederom twee jaar de tijd om zich te verbeteren. Dat zijn bij elkaar vier jaren om te verbeteren. Dat is voor sommige kinderen hun hele schooltijd. Als ze op het vmbo zitten, zitten ze hun hele schoolperiode op een zwakke of zeer zwakke school. Ik heb alle begrip voor de praktische omstandigheden van schoolbestuurders, maar de kwaliteit van het onderwijs voor dat kind moet echt vooropstaan. Ik zie de uitwerking van het wetsvoorstel van de staatssecretaris met zeer veel interesse tegemoet en ik wil hem vragen om vooral deze overweging mee te nemen. Het kan niet zo zijn dat scholen vier jaar lang slecht onderwijs aan onze kinderen kunnen geven.

Staatssecretaris Dekker:

Ik voel helemaal mee met mevrouw Straus. Ik denk dat we dit in het debat ook zeker moeten laten terugkomen. Het idee achter de verkorting van de termijn is ontstaan vanuit dat gevoel. We moeten een school de kans geven om het weer op orde te krijgen, maar onze kinderen mogen daar nooit de dupe van worden.

Voorzitter. Ik wil nog een paar dingen zeggen over de inspectie en het toezicht. Er is gevraagd of we dit hadden kunnen voorzien en of het onder de radar gebleven is. Daarover heb ik al gesproken. Ook over wat wij hiervan leren heb ik al iets gezegd.

Misschien is het goed om nog even stil te staan bij de bevoegdheidskwestie. De heer Smaling en mevrouw Jadnanansing hebben dit onderwerp aangekaart. De mate waarin onbevoegde docenten voor de klas stonden —soms betrof het meer dan 45% van de lessen in de bovenbouw en op havo/vwo-scholen lag dat percentage zelfs nog hoger, zeker bij het talenonderwijs — is natuurlijk een punt van aandacht. Voor de taalvaardigheid is dit in eerdere inspectierapporten aan de orde geweest. Ik heb al eens gesproken over onbevoegde docenten voor de klas. Dat gebeurt niet alleen op Ibn Ghaldoun, maar ook op andere scholen in het voortgezet onderwijs, zij het in mindere mate. De Kamer heeft van ons in het voorjaar "De staat van het onderwijs" ontvangen. Dat bevat de resultaten van een doorlichting van het hele onderwijs door de inspectie. Wij moeten constateren dat in het voortgezet onderwijs 15% tot 20% van de lessen wordt gegeven door een onbevoegde of onderbevoegde docent. Dat kan een docent zijn die wel zijn diploma heeft, maar dan voor een ander vak. Soms wordt deze oplossing uit nood geboren, bijvoorbeeld doordat leraren langdurig ziek zijn. Het is niet altijd tegen de wet, want de wet heeft bepaalde uitzonderingsmogelijkheden, maar het moet dan wel binnen die uitzonderingsmogelijkheden blijven. Ik heb de indruk dat dit niet altijd gebeurt.

Precies om die reden hecht ik zo veel waarde aan de uitrol en de invoering van een register. Er wordt hard gewerkt om in 2017 — die ambitie staat ook in het regeerakkoord — te komen tot een wettelijke basis voor dat register, om ervoor te zorgen dat degene die voor de klas staat, bevoegd is en blijft werken aan zijn bekwaamheid. Een arts die in het ziekenhuis werkt, moet ook bevoegd zijn. Een advocaat die optreedt in de rechtszaal, moet bevoegd en geregistreerd zijn. Een accountant moet geregistreerd zijn, zodat wij kunnen nagaan of hij alle diploma's heeft en blijft doorleren, bijscholen en nascholen om zich op de hoogte te stellen van de meest recente ontwikkelingen. Mijn antwoord op de vraag over de bevoegdheid is "ja". Daar wil ik hard aan werken, want ik vind dat een heel belangrijk thema.

Ik weet niet of het heel veel zin heeft om nu een uitgebreid administratief gedrocht op te zetten voor de tussentijd — dat was de strekking van de motie-Van Dijk, waar ik eerder een negatief oordeel over heb gegeven — maar misschien is een tussenweg wel goed mogelijk. Bij de scholen die in verkeerd vaarwater zitten, de zeer zwakke scholen, waar de situatie echt zorgelijk is, zouden wij meer eisen kunnen stellen aan de inrichting van het proces en zouden wij kunnen zeggen: je moet dit gewoon op orde krijgen. Dat is op dit moment niet de standaard, maar ik wil dat serieus overwegen.

De heer Smaling (SP):

Het creëren van inzicht in de aantallen onbevoegde of onderbevoegde docenten is toch geen administratief gedrocht? Of is die opmerking speciaal gericht tegen de SP omdat de staatssecretaris slechte ervaringen heeft?

Staatssecretaris Dekker:

Dan zal ik toch maar even het geheugen opfrissen. Tot 2006 meldden de scholen aan de inspectie wie bevoegd was en wie onbevoegd was. Dat werd gecheckt door de inspectie. Er leefde in deze Kamer toen breed het gevoel dat die hele administratieve … Hoe zeg ik dat netjes?

De voorzitter:

Exercitie!

Staatssecretaris Dekker:

Exercitie. Dat is het goede woord. Dank u, voorzitter. Er was de opvatting dat die hele administratieve exercitie misschien niet nodig was als je de schoolbesturen zou aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Dat heeft geleid tot de Wet BIO, waarbij gezegd is dat scholen er zelf verantwoordelijk voor moeten zijn dat goede mensen voor de klas staan. Sindsdien kijkt de inspectie steekproefsgewijs hoe het daarmee staat. Dat levert beelden op van de staat van het onderwijs. Daar heb ik zojuist al over gesproken. Dat gebeurt dus niet meer standaard.

Ik gaf net aan dat ik eigenlijk toe wil naar een situatie waarin wij weer gaan kijken naar die onbevoegdheden, maar dan niet met een soort controlemechanisme van de inspectie daarbovenop. Ik wil de beroepsgroep dat zelf laten reguleren, zoals advocaten dat ook kunnen, zoals architecten dat kunnen, zoals artsen dat kunnen, met een goed beroepsregister. Daarbij is de lijn dat mensen gewoon geregistreerd moeten zijn. Als mensen niet langer geregistreerd zijn, mogen ze niet meer voor de klas staan. Ik geloof er heel erg in dat we daar weer naartoe moeten. We moeten echter niet terug naar de tijd voor de inwerkingtreding van de Wet BIO in 2006. En for the time being vragen we de inspectie om kritischer te zijn op scholen waarvan we constateren dat de kwaliteit zeer zorgelijk is. Ongeacht dat dit misschien iets meer werk kost, vinden we het wel op zijn plaats om daar kritischer op te zijn.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik ben het helemaal met de staatssecretaris eens dat er geen sprake moet zijn van een zware administratieve exercitie. Hij kiest dus met mij voor die tussenweg? Zegt hij dat toe?

Staatssecretaris Dekker:

Ja.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Hartelijk dank.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb nog een paar kleine punten met betrekking tot de inspectie voordat ik vooruit ga kijken en inga op de vraag wat er nu moet gebeuren in Rotterdam, hoe het met de leerlingen staat en hoe we ervoor zorgen dat die zo snel mogelijk weer naar een goede school gaan.

De heer Beertema heeft een vraag gesteld over de diploma's. Zijn die oké? Ik verwijs naar het rapport van de inspectie waarin wordt aangegeven dat het niet aantoonbaar is dat zich eerder onregelmatigheden hebben voorgedaan. Wij hebben ook absoluut geen aanwijzingen dat die diploma's besmet zouden zijn. Dat was dit jaar natuurlijk anders, maar in het voorgaande jaar hebben we daar absoluut geen aanwijzing voor gevonden.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil daar nog even nadrukkelijk bij stilstaan. Ik hoor de staatssecretaris nu zeggen dat de inspectie noch de staatssecretaris aanwijzingen heeft dat er in voorgaande jaren malversaties zijn geweest bij examens. Klopt dat?

Staatssecretaris Dekker:

Ja, dat klopt. Er is één onregelmatigheid geconstateerd op het punt van correctiewerk. Volgens mij staat dat ook in het inspectierapport. Ook daar houdt onze inspectie uiteraard toezicht op. Dat soort dingen gebeurt ook wel eens op andere scholen. Dan wordt het toezicht verhoogd. Wij hebben echter geen aanwijzingen dat er bijvoorbeeld al in eerdere jaren sprake is geweest van examenfraude en gestolen examens.

De heer Beertema (PVV):

Luistertoetsen vallen natuurlijk ook onder examens. Daar is de staatssecretaris ook niets van bekend? Is het hem niet bekend dat er in voorgaande jaren iets mis was bij testen van het Cito, bij Franse luistertoetsen bijvoorbeeld?

Staatssecretaris Dekker:

Ik moet afgaan op het rapport van de inspectie. De inspectie zegt dat zij dat is nagegaan en dat zij niets onregelmatigs heeft kunnen constateren. De heer Beertema was er niet bij, ik was er niet bij. Ik ga hier echt af op het oordeel van de inspectie.

Ik heb zojuist al gezegd dat het rapport van de inspectie mij heeft gesterkt in mijn oordeel en uiteindelijk in mijn besluit. De heer Rog heeft gevraagd of wij nu niet het hele onderzoek van inspectie weer aan een onderzoek zouden moeten onderwerpen. Daar ben ik geen voorstander van. Ik denk ook niet dat het nodig is. Ik vind dat er gedegen werk geleverd is. Ik hoop dat ik de heer Rog enigszins tegemoet kom met de toezegging om hier wel lessen uit te trekken. Ik realiseer me overigens dat dit net even iets anders is dan de heer Rog vroeg.

De SP en de VVD hebben een vraag gesteld over de draaideurconstructies. Wat betekent dit voor een school die moet ophouden te bestaan? Hoe zit het met bestuurders die aantoonbaar dingen hebben gedaan die niet goed zijn? Die discussie speelde recentelijk bijvoorbeeld sterk in Amsterdam. Daar is ooit het ICA gesloten. Dat had niet alleen te maken met gebrekkige kwaliteit. Op die school waren ook te weinig leerlingen. Dat is de grondslag van de sluiting van die school. Diezelfde bestuurders willen in Amsterdam opnieuw een school beginnen. Ik heb toen gezegd dat ik de zorgen van de gemeente Amsterdam heel goed begrijp. Ik ben het ook eens met het rapport van de Onderwijsraad. De Onderwijsraad zelf heeft echter ook al aangegeven dat er heel veel haken en ogen zijn aan de wetgeving die je dan zou moeten ontwerpen. Ik heb toen aangegeven dat ik de Onderwijsraad zal vragen om mee te denken over de wijze waarop je dat juridisch wel zou kunnen regelen. Dat hebben we niet van de ene op de andere dag geregeld. De wetten zijn zoals ze zijn. Na een nader advies van de Onderwijsraad kom ik daarop terug.

Ik wil nu graag het onderdeel terugkijken, inspectie en interventie afronden en naar voren kijken.

De voorzitter:

De heer Smaling wil nog even naar achteren kijken.

De heer Smaling (SP):

Ik vind het laatste punt wel erg belangrijk. Het zou fijn zijn als de staatssecretaris kan beloven dat hij ons voor het einde van het jaar per brief daarvan in kennis stelt.

Staatssecretaris Dekker:

Dat wil ik op zich doen, maar ik ben op dit punt natuurlijk erg afhankelijk van de Onderwijsraad. Die moet zijn advies dan ook afhebben. Misschien kan ik de Onderwijsraad om advies vragen. Ik zal vragen hoeveel tijd de Onderwijsraad daarvoor nodig denkt te hebben. Vervolgens zal ik de Kamer daarvan in kennis stellen.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil toch ook heel even terugkijken, voordat we naar de toekomst gaan kijken. Wat is de waardering van de staatssecretaris voor de voorzitter van het bestuur? De inspectie en de staatssecretaris concluderen dat daar toch bestuurlijke kracht zat en dat het jammer is dat het allemaal zo gelopen is. Maar we kunnen toch niet ontkennen dat juist de voorzitter van het bestuur verantwoordelijk was voor die onbevoegde docenten en voor het in dienst houden van die fraudeur? Hij was nota bene ook verantwoordelijk voor de examenfraude. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan?

De volgende vraag heeft te maken met het terugkijken. Hoeveel bedraagt de schuld aan het Rijk en de gemeente? Gaat die schuld mee naar CVO? Als dat niet het geval is, waarom dan niet? Is er teruggevorderd? Is er aangifte gedaan in de gevallen van bewezen fraude? Dat zijn interessante dingen, die ik nog even wil weten.

Staatssecretaris Dekker:

De inspectie geeft een genuanceerd oordeel over de stand van zaken bij de school en de inzet van het huidige bestuur. Uiteindelijk is het bestuur voor alles verantwoordelijk. Sinds anderhalf jaar zat er echter een bestuur dat stapjes vooruit zette. Dat betekent niet dat al die andere dingen zijn goed te praten, maar er werd hard aan getrokken. Het trieste is dat dit onvoldoende heeft opgeleverd. De inspectie constateert dat de randvoorwaarden om de school er weer bovenop te krijgen, überhaupt ontbraken. Dat betekent wat voor de armslag die dit bestuur heeft. Hetzelfde geldt misschien ook wel voor een ander bestuur, dat meer de goedkeuring van de heer Beertema had kunnen wegdragen. Dat weet ik niet. Soms zit je echter in de situatie dat zelfs het beste bestuur een school nog niet erbovenop kan helpen. In die zin ben ik genuanceerder en misschien iets milder in mijn oordeel dan de heer Beertema.

Hoe zit het met de schulden? Als ministerie van OCW hebben wij — ik zeg het even uit mijn hoofd — een vordering van 1,4 miljoen op Ibn Ghaldoun. De gemeente Rotterdam heeft een vordering van 8 ton. Ik zeg dit ook uit mijn hoofd. Die vorderingen zijn niet weg. Ze blijven bestaan. Het betreft vorderingen op de Stichting Ibn Ghaldoun. Die schulden gaan niet automatisch mee met leerlingen, als zij naar andere scholen gaan. For the time being blijven die vorderingen open staan. De vraag is natuurlijk, hoe de toekomst van de Ibn Ghaldounschool eruit ziet als de bekostiging stopt. Inmiddels heb ik via de kranten begrepen dat het personeel is ontslagen. Ik heb het niet direct via de bestuurder vernomen, maar ik ga er maar even van uit dat wat in de kranten staat, klopt. Ik vermoed dat de Stichting Ibn Ghaldoun uiteindelijk uitstel van betaling zal vragen en als organisatie zal failleren. Nogmaals, dat is niet aan mij. Ik stop de bekostiging en uiteindelijk moet dan het bestuur deze pijnlijke besluiten nemen. Mocht het tot een faillissement komen, dan zullen de vorderingen worden overgedragen aan een curator. Ik ben mij er ook heel erg van bewust dat de kans dat wij daarvan nog veel terugzien, uitermate klein is. Ik vind dat een ingecalculeerd risico. Ik heb een besluit moeten nemen dat in het belang is van de leerlingen die nu op de Ibn Ghaldounschool zitten. Ik neem dit verlies voor mijn rekening, hoe vervelend het ook is. Ik kan dat echter heel goed rechtvaardigen als ik kijk naar het belang van het onderwijs en het belang van deze kinderen.

De heer Beertema (PVV):

"Ik neem het voor mijn rekening" vind ik heel royaal klinken, maar de staatssecretaris neemt het daarmee ook voor mijn rekening. Ik heb daar veel minder zin in, en de belastingbetaler ook. Er zijn natuurlijk nog meer manieren te bedenken om het geld terug te vorderen, bijvoorbeeld door het persoonlijk op de bestuurders te verhalen. Mijn andere vraag, die nog blijft liggen, is de vraag of er indertijd bij de bewezen fraude aangifte is gedaan en vervolging is ingesteld. Als dat niet zo is, waarom niet?

Staatssecretaris Dekker:

Laat ik daar een paar dingen op zeggen. Als het tot een faillissement komt, doet een curator uiteindelijk onderzoek, ook naar het handelen van het bestuur. De inspectie heeft geen strafbare feiten kunnen constateren, dus er is niets om aangifte van te doen. Wij hebben een vordering en wij gaan er alles aan doen om die vordering terug te krijgen. Wij moeten echter ook reëel zijn. Als wij het besluit nemen om de bekostiging van deze school te stoppen — volgens mij hoorde ik u in uw inbreng zeggen dat ook u daar heel erg voor bent — dan is de consequentie van dit besluit dat de school ophoudt te bestaan en dat de kinderen ergens anders naartoe moeten. De schuldeisers, en dat zijn wij toevallig ook voor het bedrag dat ik zojuist noemde, zullen zeer waarschijnlijk een groot deel van het geld niet terugzien. Dat is heel vervelend, maar ook daarover leg ik in dit huis graag verantwoording af.

De heer Beertema (PVV):

Dat gaat allemaal over de civielrechtelijke kant van de zaak, maar er is ook een strafrechtelijke kant, namelijk het geld dat gestolen is en dat is aangewend voor reizen naar Mekka. Dat is een bewezen fraude. Ik begrijp van de staatssecretaris dat ik als schoolbestuurder dat kan doen en dat ik er ongestraft mee wegkom: halleluja, niks aan de handa!

Staatssecretaris Dekker:

Deze zaak speelt vanaf vijf jaar terug. Volgens mij is toen geconcludeerd dat deze gelden onrechtmatig zijn besteed. Mijn voorgangster heeft toen gezegd dat het geld moet worden terugbetaald. Ik geloof niet dat toen is geconstateerd dat er sprake was van strafbare feiten en dat daarvan aangifte is gedaan. Dat het geld is teruggevorderd, is een feit.

Ik wil graag vooruitkijken. Ik zei het al: het is een ingrijpend besluit. Kinderen zijn daardoor in onzekerheid. Hoe nu verder? Ik heb de afgelopen weken steeds contact gehad met het bestuur van Ibn Ghaldoun, met andere schoolbesturen in Rotterdam en uiteraard ook met de wethouder van onderwijs in Rotterdam. Ik heb dat niet eens zozeer gedaan om mij actief te bemoeien met wat er precies zou moeten gebeuren en met wat daarin onze voorkeur zou zijn, want uiteindelijk is dat aan de schoolbesturen en aan de wethouder daar zelf. Ik heb dat wel gedaan om mij ervan te vergewissen dat het wordt opgepakt en dat partijen er serieus mee bezig zijn. Ik heb aanwijzingen — en volgens mij heeft de Kamer die ook — dat daar serieus aan wordt gewerkt. Ik heb gisteren nog contact gehad met de wethouder, die mij heeft verzekerd dat alles op alles zal worden gezet om die kinderen onder dak te brengen op een goede school. Dat geeft vertrouwen. Ik zie ook dat de andere Rotterdamse schoolbesturen allemaal hebben gezegd: wij zien de ernst in van de situatie en wij zijn bereid, waar dat mogelijk is, om ook bestuurlijk een bijdrage te leveren en om kinderen op te vangen, in wat voor vorm dan ook. Dat kan op verschillende manieren. Ik ben er altijd helder in geweest dat dit moet gebeuren op manieren die passen binnen de huidige wet- en regelgeving.

Dat betekent dat van een doorstart van de Ibn Ghaldounschool geen sprake kan zijn. Als de bekostiging ophoudt en de school uiteindelijk zal failleren, is daarmee de Ibn Ghaldounschool ten einde. Op korte termijn een nieuwe school starten zal ook niet tot de mogelijkheden behoren. We hebben procedures in dit land voor hoe men in dit land een nieuwe school kan starten. Het is niet mogelijk om dat op deze korte termijn te doen. De enige manier om deze kinderen goed onder dak te brengen, zal zijn bij een van de bestaande schoolbesturen, op een van de bestaande scholen in Rotterdam, of bij verschillende van de bestaande scholen.

Daarbij zijn verschillende scenario's denkbaar. De kinderen kunnen naar verschillende plekken gaan. Er wordt in Rotterdam echter ook zeer serieus nagedacht — dat zijn de gesprekken met de CVO — over mogelijkheden om de groep kinderen bij elkaar te houden en uiteindelijk naar één van de scholen te laten gaan. Die school krijgt dan te maken met een vrij forse instroom, maar wij zullen er dan voor zorgen dat het geld en de bekostiging per leerling de leerling volgt. Dan wordt het schoolbestuur dat die kinderen opneemt, daar uiteindelijk ook voor bekostigd. Daar houdt echter onze bemoeienis wel op. Het is de verantwoordelijkheid van de wethouder, ervoor te zorgen dat de leerplicht wordt gehandhaafd. Scholen zetten zich in om de kinderen op te vangen. En uiteraard laat ik mij op de hoogte houden en blijf ik betrokken en geïnformeerd. Ik zal binnen de wet- en regelgeving meewerken aan een goede oplossing.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

De signalen dat schoolbesturen inderdaad hun verantwoordelijkheid willen nemen in het Rotterdamse heb ik ook ontvangen. Ik hoor daar echter ook bezorgdheid bij. Welke leerlingen krijgen we nu binnen? Zijn dat leerlingen met onderwijsachterstanden? Zo ja, krijgen we daar ook extra geld voor? Begrijp ik de staatssecretaris goed dat hij zonet zei dat dit wel het geval is?

Staatssecretaris Dekker:

Ik doelde op de reguliere bekostiging die de leerlingen ook nu gehad zouden hebben en die de leerlingen natuurlijk volgt. Nu gaan we de techniek in. Je hebt de telling per 1 oktober. Normaal gesproken krijgt een school op basis van de 1-oktobertelling bekostiging. Ik vind het echter heel logisch dat we, als kinderen na 1 oktober zouden worden ingeschreven op een school, zeggen: we tellen dat mee voor de nieuwe school waar zo'n leerling zich inschrijft.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Dat geldt dan voor de reguliere bekostiging. Stel dat er extra middelen nodig zijn, omdat die jongeren met een niveau binnenkomen waar de school heel veel extra werk aan moet verrichten. Is daar dan ook extra geld voor?

Staatssecretaris Dekker:

Ik ga hier niet onmiddellijk extra geld voor uittrekken. Wij hebben in ons schoolsysteem voor leerlingen met achterstanden ook in het vmbo allerlei extra regelingen en allerlei extra gelden erbij. Ook andere scholen hebben te maken met kinderen die soms een extra achterstand meebrengen. Tegelijkertijd zijn er ook leerlingen die op de Ibn Ghaldounschool misschien slecht onderwijs hebben gehad, maar die helemaal geen achterstand hebben. Om dus nu op voorbaat allerlei dingen toe te zeggen, daar ben ik niet van. Ik acht het heel goed mogelijk voor bestaande schoolbesturen om deze kinderen op een goede manier op te vangen met de reguliere bekostiging die daarvoor beschikbaar is, ook als er sprake is van achterstanden.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik snap de volgorde heel goed. Het is straks aan de scholen om de opvang te regelen en de staatssecretaris zorgt ervoor dat de reguliere bekostiging volgt. Ik neem aan dat hij ook daarna betrokken blijft. Ik heb angst dat de achterstand van veel leerlingen op Ibn Ghaldoun te groot is en dat dit tot extra grote inspanningen van de scholen leidt. Blijft de staatssecretaris betrokken ook nadat de kinderen op andere scholen zijn herplaatst?

Staatssecretaris Dekker:

Mijn betrokkenheid blijft zo lang nodig is. We hebben de examenfraude gehad. Nu hebben wij dit chapiter. Wat mij betreft, is het pas af als de kinderen normaal onderwijs krijgen en het onderwijs weer op de rit staat, dus als de situatie weer is genormaliseerd.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat is een belangrijk signaal. Het is goed dat het onderwijs in Rotterdam weet dat het er niet alleen voor staat. Het is ook goed dat eerst wordt bekeken of het binnen de huidige bekostiging valt op te vangen. Daar zit nog voldoende ruimte. Als dat niet lukt, zal het onderwijs in Rotterdam niet in de steek gelaten worden door het ministerie van Onderwijs? Dat heb ik toch goed begrepen?

Staatssecretaris Dekker:

U trekt onmiddellijk de conclusie dat er extra geld komt. Dat ben ik vooralsnog echt niet van plan. Wij hebben daar nette regelingen voor. Mijn betrokkenheid blijft, maar ik geef de schoolbesturen van de gemeente Rotterdam geen ticket om hier hun hand op te houden en te zeggen: het is uw probleem en u lost het maar op. Er ligt ook een verantwoordelijkheid in Rotterdam en ik heb dat als zodanig met de wethouder besproken.

De heer Beertema (PVV):

Rotterdam mag blij zijn met de warme betrokkenheid van de linkse partijen in dit huis die nu al bedelen om meer geld, meer geld en meer geld. Ik vind dat enigszins gênant.

Ik begrijp dat de staatssecretaris akkoord gaat met de ingewikkelde constructie binnen artikel 23 om zo tijdelijk en pragmatisch om te vlaggen naar een christelijke school. Als het allemaal klaar is, kan de school weer omgekat worden naar een islamitische school. Is de staatssecretaris het met mij eens dat dit een constructie is die niet in de geest van artikel 23 is?

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben dat niet helemaal met u eens. Ik weet niet of de constructie die u schetst de constructie is waar in Rotterdam over wordt nagedacht. Ik weet niet of dat de bedoeling is. We hebben in dit land wet- en regelgeving. Ik heb al aangegeven dat wat er ook gebeurt in Rotterdam, dat daarbinnen moet passen. Als het daarbinnen past, heb ik daar ook niet onmiddellijk bezwaar tegen. Ik geef een voorbeeld. Het staat een schoolbestuur voor protestants-christelijk onderwijs vrij om op basis van een andere levensbeschouwing onderwijs te geven. Dat kan gewoon. Sterker nog, op sommige plekken gebeurt dit ook. Als dat uiteindelijk de oplossing is die in Rotterdam gevonden wordt, ben ik niet van plan om dat te blokkeren. Waar het mij om gaat, is dat er uiteindelijk kwalitatief goed onderwijs gegeven wordt. Dat staat voorop en daar ben ik heel scherp op.

De heer Beertema (PVV):

Die 650 leerlingen kunnen ook verdeeld worden over CVO, BOOR, het openbaar onderwijs, en LMC. De staatssecretaris hecht er echter toch aan dat die islamitische poot blijft bestaan. Zo begrijp ik hem.

Staatssecretaris Dekker:

Dan hebt u mij niet goed begrepen. Ik geef aan wat de mogelijkheden zijn. Inschrijven op verschillende scholen is een optie. Dat kan ook. Waar het mij om gaat, is dat de kinderen voor de herfstvakantie weten dat zij ingeschreven zijn op een school waar men kwalitatief goed onderwijs geeft. Er zijn echter meerdere varianten mogelijk. Ik zie dat er in Rotterdam ook wordt nagedacht over een variant die de heer Beertema kennelijk minder aanstaat, maar als die past binnen de wet- en regelgeving, ga ik daar niet voor liggen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik denk ook even vanuit het belang van de leerlingen. Ik kan mij voorstellen dat het voor hen buitengewoon ingrijpend zou zijn als hun school zich zou versplinteren over heel Rotterdam. Dat heeft echt sociale consequenties. Ik ga er dus vanuit dat de voorkeur van de staatssecretaris waarschijnlijk is dat de leerlingen bij elkaar blijven waar zij dat wensen. Dat heeft echter ook een gevolg. De staatssecretaris zegt terecht dat de kwaliteit van het onderwijs vanaf nu gewaarborgd moet zijn. Dat vraagt dus ook om de inzet van docenten. Mijn vraag is of het klopt dat de docenten van wat nu nog de Ibn Ghaldoun is, ontslagen zijn. Hoe vinden wij nu, waar dat nodig is, nieuwe docenten? Nu zijn er in Nederland helaas nogal wat docenten werkloos, maar het is niet zo eenvoudig om tussen nu en 1 november een kwalitatief adequaat docententeam samen te stellen. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Is hij bereid om op dat punt, als zich dat voordoet, ondersteuning te verlenen?

Staatssecretaris Dekker:

Het bericht over de ontslagen van docenten heb ik vernomen uit de krant. Ik ga er maar even vanuit dat het klopt. Als de Kamer dat wenst, kan ik dat nagaan bij de bestuurders. Ik heb vandaag geen contact met ze gehad. Ik kan mij echter voorstellen dat mijn voorgenomen besluit van gisteren ertoe heeft geleid dat zij maatregelen nemen. Een daarvan is het ontslag van docenten. Er is immers geen bekostiging meer na 1 november.

Ik ben niet bereid en ook niet van plan om de ontslagen docenten te helpen. Wij hebben allemaal kunnen lezen in het inspectierapport dat een aantal van die leraren gewoon niet voldoet. Misschien is het dus maar beter dat zij niet opnieuw aan het werk gaan in het onderwijs. Er zijn ook leraren die wellicht wel voldoen. Voor de helft wordt onbevoegd lesgegeven, maar voor de andere helft wordt bevoegd lesgegeven. Ik vind het aan een nieuw schoolbestuur, het bestuur van de school waar de kinderen straks naartoe gaan, om te selecteren, om te bekijken welke leraren het eventueel weer wil aannemen en welke niet en waar nieuwe of vervangende leraren voor nodig zijn. Ik ga ervan uit dat de schoolbesturen in Rotterdam daar onderling heel goed uit kunnen komen, ook gezien de arbeidsmarkt. Zoals de heer Van Meenen al zei, zitten er veel leraren werkloos thuis. Het zal echt een tour de force worden om als die kinderen van de ene naar de andere school gaan en het personeel van Ibn Ghaldoun is ontslagen, een flink deel daarvan te vervangen door leraren die wel voldoen. Ik acht het echter niet onmogelijk. De heer Van Meenen vraagt mijn betrokkenheid daarbij. Ook over dit soort dingen denk ik graag mee. Als het echter de Rotterdamse schoolbesturen niet lukt om een leraar te vinden ergens, weet ik niet of ik die uit mijn mouw kan toveren. Mijn betrokkenheid, ja. Mijn mogelijkheden zijn echter ook beperkt.

De heer Van Meenen (D66):

Even voor de helderheid: mijn pleidooi was er beslist niet op gericht om niet-functionerende docenten die daar nu werken te ondersteunen. Het was erop gericht om het maximale te doen om vanaf nu met een goed functionerend docententeam te werken. Daar zullen ongetwijfeld ook zittende docenten bij zitten. Ik heb ook de oplossing niet, maar het is nogal een uitdaging om binnen nu en anderhalve maand een volwaardig geëquipeerd docententeam te vormen. De toezegging van de staatssecretaris dat hij daarbij betrokken zal zijn, stelt mij gerust. Er zijn anders altijd nog wel een paar Kamerleden met een bevoegdheid die misschien nog wel een uurtje les kunnen geven.

Staatssecretaris Dekker:

Ik hoor hier een aanbod. Het is genoteerd. Het is echter niet alleen mijn betrokkenheid. Ik heb er ongelooflijk veel waardering voor dat alle schoolbesturen in Rotterdam eigenlijk al tijdens de zomer de koppen bij elkaar hebben gestoken en al hebben geanticipeerd op wat er zou kunnen gebeuren als Ibn Ghaldoun uiteindelijk zou moeten sluiten. Zij hebben gekeken hoe zij elkaar daarin zouden kunnen helpen. De gemeente Rotterdam is daar heel erg nauw bij betrokken. Wij volgen dat uiteraard op de voet en zijn erbij betrokken. Dat maakt het niet een-twee-drie makkelijk. Het geeft mij echter wel het gevoel dat er alles aan wordt gedaan om die kinderen zo snel mogelijk op een school te krijgen waar zij het goede onderwijs krijgen waar zij recht op hebben.

De heer Smaling (SP):

Ik concludeer dat de zachte landing waar ik om vroeg, niet wordt geboden. Is die conclusie juist? Zo'n landing wordt althans niet geboden door de staatssecretaris. Je kunt toch moeilijk de kinderen die op die school zitten in de steek laten als ze op andere scholen terechtkomen? Zij hebben part noch deel aan het feit dat de Ibn Ghaldounschool een slecht verleden heeft en dat de examens zijn gestolen. Over de zachte landing zegt de staatssecretaris dus: no way.

Staatssecretaris Dekker:

Er zal sprake zijn van een zachte landing, namelijk omdat de kinderen straks gewoon op een goede school moeten zitten. Ik heb het niet over een zachte landing in de betekenis van: we gooien nog eens een reddingsboei naar de Ibn Ghaldounschool of we gaan het nog eens even proberen. Ik zeg dus niet: weet je wat, we verlengen het nog even met nog eens tien maanden, zodat de leerlingen het jaar uit kunnen zitten.

De heer Smaling (SP):

We kunnen toch aannemen dat er kosten mee zijn gemoeid als die kinderen in groepen op verschillende scholen terechtkomen? Gemeenten komen op dit moment niet om in het geld. Je krijgt zo een soort passend onderwijs in het kwadraat. Er komen groepen kinderen van die school. Zij zijn dan misschien alleen al gestigmatiseerd door het feit dat ze van de Ibn Ghaldounschool afkomstig zijn. Je kunt dan toch niet zeggen: de gemeente is er verder verantwoordelijk voor dat die kinderen enigszins liefdevol op zo'n school worden opgevangen? Daar hoort toch iets bij vanuit het Rijk?

Staatssecretaris Dekker:

Daar hoort zeker iets bij, namelijk gewoon de normale bekostiging die ieder van deze kinderen meebrengt naar zo'n school. Ik wil de heer Smaling toch ook vragen om een beetje vertrouwen te hebben in de kundigheid en de expertise die op heel veel van deze scholen aanwezig is om deze kinderen gewoon heel goed op te vangen. De heer Van Meenen zei iets over het opvangen van de groep als geheel. Er zitten voordelen aan om het op die manier te doen. Maar misschien komen de kinderen straks op verschillende scholen, of wordt het een combinatie van die twee manieren. Uiteindelijk bepaalt echter niet de school waar de kinderen naartoe gaan, maar de kinderen zelf en de ouders. Ik denk dat de kinderen door het onderwijs heel goed zullen kunnen worden opgevangen. Ik zit er gewoon bovenop dat dit ook gebeurt. Ik ben dus niet van mening dat dit onmiddellijk extra dingen vergt. Het vergt heel veel werk en betrokkenheid van heel veel instanties die hierbij iets kunnen betekenen.

De voorzitter:

Ik hoop dat de staatssecretaris in afrondende sferen gaat geraken.

Staatssecretaris Dekker:

Sterker nog, ik kan helemaal afronden. Ik moet nog één ding zeggen. Soms krijg je een briefje toegeschoven waarmee je nog wat extra duiding kunt geven. De heer Beertema vroeg of er aangifte is gedaan in 2008. Dat was even graven, want dat was voor mijn tijd. Er is toen inderdaad aangifte gedaan. Die aangifte is overigens vervolgens door het OM geseponeerd, dus die heeft niet geleid tot een veroordeling van een strafbaar feit. Daarmee is het strafrechtelijke traject tot een einde gekomen. Dat laat onverlet dat de civielrechtelijke verordening uiteraard overeind blijft.

De voorzitter:

Tot zover de eerste termijn. Is er behoefte aan een tweede termijn? Ik zie dat mevrouw Straus nog een vraag wil stellen.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik heb een vraag gesteld over de wettelijke grondslag die de staatssecretaris gebruikt om de financiering stop te zetten. Kan ik op die vraag nog een antwoord krijgen, zodat ik kan beoordelen in hoeverre ik daarvan in de tweede termijn een punt moet maken?

Staatssecretaris Dekker:

Mevrouw Straus heeft een punt. Ik meende dat ik dat had meegenomen in de toezegging die ik de woordvoerder van GroenLinks deed. Die toezegging was eigenlijk gericht op verschillende woordvoerders. Men zei: bekijk nu eens even hoe het zit met het inspectiekader. Ik heb daaraan toegevoegd dat ik ook bereid ben om te bekijken welke mogelijkheden er zijn en welke interventies gedaan zouden kunnen worden. Dit zou dus komen bovenop de aanwijzingsbevoegdheid die we de Kamer binnenkort voorleggen, bovenop de versnelling van de termijn waarop we bij zeer zwakke scholen kunnen ingrijpen. Ook de heer Bisschop vroeg hoe je dit nu op een goede manier kunt borgen. Welke wet- en regelgeving is daarbij van toepassing? Wij hebben nu een constructie gekozen die gaat via de weg van de Algemene wet bestuursrecht. Is dat misschien een heel goede constructie die wij ook in andere gevallen kunnen toepassen, of zijn er nog specifiekere bevoegdheden nodig om in andere gevallen, waarbij de nu gekozen route misschien niet voldoet, wel te kunnen optreden? Dat is de evaluatie die ik wil doen en de les die ik wil trekken. Ik neem daarbij de punten van mevrouw Straus mee.

De voorzitter:

Wij gaan nu luisteren naar de heer Rog, de eerste spreker in tweede termijn. Hij heeft, zoals iedereen, twee minuten.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording van alle vragen in eerste termijn. Ik wil de staatssecretaris in ieder geval bedanken voor zijn uitleg over zijn inzet gedurende de vakantie. Ik vind het goed om te horen dat hij er wel degelijk bovenop heeft gezeten, ook al waren wij als Kamer daarvan niet op de hoogte. Het blijft vervolgens voor de leerlingen natuurlijk teleurstellend dat zij nog drie maanden op deze school zitten, maar het CDA heeft begrip voor de afwegingen die in overleg met Rotterdam zijn gemaakt.

De conclusies van de inspectie over de kwaliteit van de school en de voorwaarden waarop deze school door kon gaan, verhouden zich nogal slecht tot de conclusie dat er bestuurlijke kracht was, dat het bestuur op orde was. Had het bestuur dan niet zelf eerder de conclusie moeten trekken dat het zo niet verder kon?

Het CDA hecht eraan dat we de rol van de inspectie onderwerpen aan een kritische evaluatie om problemen in de toekomst te voorkomen. Het blijft curieus dat het op papier op orde was, maar in de praktijk niet. Het blijft curieus dat een meerderheid van de afdelingen van voldoende kwaliteit was en vervolgens dit vernietigende rapport er was. Ik wil de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Ibn Ghaldounschool al sinds meerdere jaren kampt met ernstige problemen op bestuurlijk, financieel en kwalitatief vlak;

constaterende dat vanwege deze problemen de school al vanaf 2008 onder verscherpt toezicht van de Inspectie van het Onderwijs staat en desalniettemin een negatieve spiraal niet kon worden voorkomen;

overwegende dat het inspectierapport van augustus jl. constateert dat de problemen van de school zo ernstig zijn en zo veel terreinen beslaan dat verbetering op korte termijn niet mogelijk is terwijl de school voor die tijd volgens de Inspectie bij drie van de vijf afdelingen nog voldoende kwaliteit had om een basisarrangement te hebben;

verzoekt de regering, een commissie van deskundigen in te stellen die voor de periode 2008-2013 onderzoekt of het inspectietoezicht op Ibn Ghaldoun adequaat is geweest en welke lessen te leren zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 169 (31289).

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik bedank hem ook voor wat hij heeft genoemd een toezegging over de tussenvorm, namelijk dat er bij het toezicht altijd aandacht is voor de kwaliteit van de leraren. Ik hoef dan ook geen motie in te dienen.

Ik ben ook blij dat de staatssecretaris heeft gezegd dat hij aanhoudend zorg blijft hebben voor wat er in het Rotterdamse gebeurt. Het houdt nu niet op en hij blijft betrokken. Ik hoop dat hij die betrokkenheid blijft tonen, ook als allerlei scholen ermee komen dat de jongeren die zij opvangen veel extra bekostiging nodig hebben. Dat gesprek moeten we dan met elkaar kunnen voeren.

Ik eindig met de conclusie die ik in eerste termijn ook trok, namelijk dat kwaliteitsborging in het onderwijs van het grootste belang is. Iedere jongere heeft recht op het beste onderwijs en jongeren moeten ook in de toekomst geen slachtoffer worden van slecht onderwijs. Dat is wat we met zijn allen moeten voorkomen. Volgens mij heb ik van alle collega's die conclusie mogen horen.

De heer Smaling (SP):

Hoor ik mevrouw Jadnanansing nu zeggen dat die jongeren extra bekostiging nodig hebben?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Nee, dat zeg ik niet. Ik zeg wel — dat heb ik zojuist ook al in een interruptie aan de staatssecretaris meegegeven — dat schooldirecteuren hebben aangegeven dat ze de jongeren graag willen opvangen, maar dat ze wel vragen of als daar jongeren met achterstanden bij zitten, zij dan recht hebben op extra bekostiging. Ik heb van de staatssecretaris volgens mij goed begrepen dat hij zegt dat hij nog niet ingaat op deze als-danvraag. Op dit moment gaan de schoolbesturen mee in de reguliere bekostiging. Als er een apart geval is, moeten we met elkaar gaan praten en dan moeten we weer om de tafel gaan zitten. De staatssecretaris heeft geen toezeggingen gedaan, maar hij heeft wel aangegeven dat hij die bezorgdheid met ons deelt. Zo heb ik hem althans begrepen.

De heer Smaling (SP):

Ik hoor dat mevrouw Jadnanansing er wel van uitgaat dat de staatssecretaris de bekostiging zal toezeggen in tweede termijn. Die indruk krijg ik echter bepaald niet.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Nee, de toezegging betreft een heel ander punt, namelijk dat er bij het toezicht altijd aandacht is voor de kwaliteit van de leraar. Die toezegging heb ik gekregen van de staatssecretaris. Over het andere punt hebben wij slechts gediscussieerd met elkaar.

De heer Van Meenen (D66):

Ik meen uit de woorden van de staatssecretaris te hebben opgemaakt dat wij de bekostiging die de leerlingen nu ontvangen …

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

De reguliere bekostiging.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, maar "regulier" heeft ook betrekking op het recht op extra middelen. Dat is net zo regulier. Ik zie de staatssecretaris knikken. Volgens mij maakt u zich zorgen om niets, maar dat kan de staatssecretaris bevestigen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik ben blij dat u ook op dit late tijdstip mijn zorgen wegneemt. Ik heb het ook zo begrepen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik heb drie moties. De eerste luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 86% van de islamitische scholen problemen heeft met de besteding van overheidsgeld;

constaterende dat in 2006/2007 het ministerie van Onderwijs al constateerde dat bij controles op islamitische scholen financiële fraude en slechte leerresultaten vaker voorkomen dan op andere scholen;

constaterende dat de helft van alle islamitische scholen gekwalificeerd wordt als "zwak" tot "zeer zwak";

overwegende dat het islamitisch onderwijs segregeert en onze waarden categorisch afwijst en zelfs bestrijdt;

verzoekt de regering, de onderwijslicenties van alle islamitische scholen in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 170 (31289).

De heer Klaver (GroenLinks):

Dit is een interessante motie. Ik vraag mij af op welke wettelijke basis de staatssecretaris zich moet beroepen als hij alle licenties moet gaan intrekken.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik stel voor dat GroenLinks eerst meestemt met deze motie, zodat wij een mooie meerderheid in dit huis krijgen. Dan gaan wij daarover vervolgens in debat met de staatssecretaris.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dit doet de heer Beertema vaker. Hij dient dan een motie in waarvan nog niet duidelijk is of die überhaupt uitvoerbaar is. Vervolgens worden er serieuze vragen over de motie gesteld en luidt het antwoord: dat zien wij later wel. De heer Beertema dient een motie in. Waarop moet de staatssecretaris zich baseren als hij alle licenties moet intrekken?

De heer Beertema (PVV):

Dit is toch weer dat defaitistische karakter van links: altijd heel gouvernementeel denkend dat je alleen kunt denken binnen de kaders van de wet. GroenLinks heeft dat in het verleden vaak helemaal niet gedaan, toen dacht men nog wel eens out of the box. Ik wil daarover nog wel eens van gedachten wisselen met de heer Klaver. Ik heb dat ook al vaker gedaan en toen bleek dat hij zijn eigen geschiedenis niet kende. Er is natuurlijk van alles mogelijk, als wij maar willen, mijnheer Klaver. Er kan zo veel veranderd worden in dit land, als wij dat maar willen met zijn allen. Nu loopt u weg, dat vind ik nou weer jammer.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter.

De voorzitter:

U bent twee keer aan het woord geweest.

De heer Klaver (GroenLinks):

Zeker, maar ik werd persoonlijk aangesproken.

De voorzitter:

Heel kort dan.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik loop inderdaad weg. Ik heb een serieuze vraag gesteld. Het enige dat ik te horen krijg, is een hele litanie over wat er mis zou zijn met mijn partij en dat het allemaal defaitistisch is. Ik heb een serieuze vraag gesteld, mijnheer Beertema. Als u daar niet serieus op kunt antwoorden, zoekt u het maar uit.

De heer Beertema (PVV):

Het gaat ons om change. Dat zou u toch moeten aanspreken. Alles is mogelijk, mijnheer Klaver, als GroenLinks ook meewerkt.

De tweede motie heeft betrekking op wat mij gisterenavond opviel. In de kringen rondom Ibn Ghaldoun lijkt zich een schisma te voltrekken. Er is een groep-Maas en een groep-Tonca. De laatstgenoemde groep wil aanhaken bij het protestants-christelijk onderwijs en de groep-Maas wil het zelfstandig gaan doen op basis van bekostiging uit het buitenland. Daarover dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vanuit islamitische landen initiatieven worden ontplooid om invloed te verwerven op Nederlandse islamitische onderwijsinstellingen;

overwegende dat in deze landen shariawetgeving is die onverenigbaar is met onze normen en waarden;

verzoekt de regering, scholen die geheel of gedeeltelijk worden bekostigd door partijen in OlC-landen niet (langer) te accrediteren in het Nederlandse onderwijsbestel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 171 (31289).

De heer Van Meenen (D66):

Ik vraag mij af of de heer Beertema dit ook wil betrekken op de financiering van politieke partijen.

De heer Beertema (PVV):

Volgens mij hebben we het hier over Ibn Ghaldoun. Het gaat mij echt te ver om daar nu op in te gaan. Ik doe dat ook niet. Het slaat helemaal nergens op om hier over de bekostiging van politieke partijen te beginnen.

De heer Van Meenen (D66):

Het gaat om instellingen die bekostigd worden vanuit het buitenland. U verzet zich daartegen, maar het is toch een algemeen bekend feit dat dit voor de PVV ook gebeurt, op een manier die niemand na kan gaan. Wat beoogt u nu eigenlijk? Meet u niet met twee maten?

De heer Beertema (PVV):

Ik meet zeker niet met twee maten. Politieke partijen zijn echt een ander verhaal dan scholen, waar kwetsbare kinderen blootgesteld worden aan een ideologie die uit het Midden-Oosten komt, waardoor mensen per se direct invloed willen uitoefenen. U vindt het kennelijk allemaal best. Dat moet u zelf maar weten. Wij hebben daar grote bezwaren tegen. Wij willen niet dat soort financiering van scholen voor onze Nederlandse kinderen. Dat mag niet en dat kan niet.

De voorzitter:

U hebt nog 20 seconden voor uw derde motie.

De heer Beertema (PVV):

Oké.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het essentieel is dat er behoedzaam en zuiver wordt omgegaan met artikel 23 van de Grondwet;

constaterende dat de christelijke scholenkoepel CVO, de Rotterdamse CDA-wethouder van Onderwijs en de CDA-voorzitter van Ibn Ghaldoun het islamitisch voortgezet onderwijs in Rotterdam willen voortzetten onder een christelijke onderwijslicentie;

constaterende dat daarmee de grens van de vrijheid van onderwijs moedwillig wordt opgezocht en dreigt te worden opgerekt;

verzoekt de regering, alle mogelijkheden te benutten om te verhinderen dat artikel 23 misbruikt wordt in een dergelijke false flag operatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 172 (31289).

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Volgens mij kijken wij terug op een over het algemeen in alle redelijkheid gevoerd debat. De belangrijkste conclusie is volgens mij dat het in- en intriest is wat op deze school is gebeurd, bovenal voor die kinderen. Ik hoop dat zij goed terechtkomen en dat er goede mogelijkheden zijn voor deze kinderen om in Rotterdam naar andere scholen te gaan. Ik ben blij dat de minister aangeeft dat de financiering de kinderen zal volgen, maar ik hoop ook dat hij de vinger aan de pols blijft houden en dat dit voldoende is. We weten allemaal dat zo'n grote operatie, als je plotseling heel veel kinderen moet invoeren, ook om extra investeringen kan vragen op de korte termijn. Ik hoop niet dat de gemeente Rotterdam en de scholen er op dat moment alleen voor komen te staan.

Ik vind het heel goed dat de staatssecretaris niet direct zegt: hier is de buidel met geld. Dat snap ik heel goed, maar ik heb het zo gehoord dat hij in ieder geval de vinger aan de pols blijft houden en ze niet in de steek zal laten in Rotterdam op het moment dat het erop aankomt.

De heer Smaling (SP):

Waarom snapt de heer Klaver heel goed dat de staatssecretaris daar geen middelen voor over heeft? Ik begrijp niet waarom hij dat heel goed snapt. Misschien kan hij dat uitleggen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Omdat ik het heel normaal vind, maar ook goed, dat de staatssecretaris zegt dat de financiering deze kinderen volgt, ook als de samenvoeging na de teldatum zou plaatsvinden, of als de kinderen naar andere scholen gaan. In principe zou dat voldoende moeten zijn. Als dat niet voldoende is, verwacht ik dat de staatssecretaris bijspringt. Dat lijkt mij de juiste volgorde. Waarom zouden we nu moeten zeggen dat het per definitie niet gaat lukken, dus hier is de zak met geld? Ik heb vanavond bereidwilligheid bij de staatssecretaris gezien, maar als dat niet zo is, hoor ik het vast in tweede termijn. Vooralsnog zie ik een open houding.

De voorzitter:

Dus het was toch uw termijn?

De heer Klaver (GroenLinks):

Nee. Ik zag dat mijn tijd doorliep, maar ik kan heel kort zijn.

Vanavond is het ook gegaan over artikel 23. Ik ben blij dat wij daar straks een breed debat met elkaar over kunnen voeren. Ik koester artikel 23 en ik denk dat wij dat allemaal moeten doen. Ik vind het goed dat je op basis van je levensbeschouwing een school kunt stichten en dat dit bekostigd wordt. Vanavond zien wij ook dat dit systeem in Nederland werkt. Op het moment dat de school niet voldoet aan de kwaliteitseisen, wordt de financiering stopgezet en dan komt er een einde aan die school. Dat gebeurt niet op basis van hetgeen de mensen daar geloven, maar op basis van de kwaliteitseisen die wij met elkaar hier hebben vastgesteld. Dat vind ik de winst van deze avond.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Het besluit tot het sluiten van een school is voor alle betrokkenen zeer zwaar en ingrijpend. In mijn ogen en in de ogen van mijn fractie kan daar maar één legitimatie voor zijn en dat is dat de toekomst van de kinderen op die school in het geding is als de school blijft bestaan. Dat is hier het geval. Het moet gaan over de kwaliteit en over de kansen die jongeren op een school krijgen. Die zijn hier niet meer gegarandeerd. Het rapport van de inspectie en de staatssecretaris maken dat helder.

De staatssecretaris laat overtuigend zien dat hij zelf een betrokkenheid voelt bij de leerlingen. Dat spreekt mij aan. Dat is goed. Daarom is het besluit ook gerechtvaardigd. Ik ben blij dat de staatssecretaris deze betrokkenheid wil voortzetten in de heel lastige toekomst die nu komt.

Ik dank de oud-collega's in Rotterdam voor het feit dat zij welwillend naar deze situatie willen kijken en voor het feit dat ook zij het beste voor de kinderen voor ogen hebben.

Wat ik overigens een goede opbrengst van dit debat vind, is dat wij niet direct zijn vervallen in nieuwe regelgeving, maar met zijn allen een les gaan leren uit hetgeen zich heeft voorgedaan. We zullen nog eens goed kijken naar de verschillende rollen die op dit vlak zijn vervuld, bijvoorbeeld door de inspectie.

De motie van de heer Rog lijkt mij wat overbodig. Ik zou eerst het onderzoek van de staatssecretaris op dat vlak willen afwachten.

Ik spreek de wens uit dat het de kinderen van de Ibn Ghaldoun goed zal gaan. Ik dank de staatssecretaris voor zijn niet aflatende bemoeienis.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Ook voor de VVD is de vrijheid van onderwijs een heel groot goed. Het feit dat het in Nederland mogelijk is om te kiezen voor de school die het beste bij jou of bij je kinderen past, is echt heel erg bijzonder. Bijzonder onderwijs. Daarvoor is echter belangrijk dat ouders en kinderen zeker weten dat al het onderwijs goed is en dat de kwaliteit ervan op orde is.

Die achterliggende vraag ligt ook hier voor. Hoe zorgen wij ervoor dat al die verschillende scholen daadwerkelijk goede kwaliteit leveren? Daarvoor had ik twee moties voorbereid, maar die hoef ik niet in te dienen. De staatssecretaris heeft immers toegezegd dat hij inderdaad gaat bekijken of wij de middelen hebben om die kwaliteit ook werkelijk te borgen.

De staatssecretaris zegt dat de draaideurconstructie waarbij bestuurders telkens opnieuw proberen om een school te stichten, ook al hebben ze in het verleden laten zien dat ze er een potje van maken, zal worden aangepakt. Dat is een ander punt waar ik blij mee ben. Ook daarvoor had ik een motie voorbereid, maar die houd ik voorlopig nog in mij la. Ik wacht op een reactie van de staatssecretaris waaruit zal blijken hoe wij hiermee verdergaan.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn altijd heldere beantwoording. Een aantal zaken zijn nu al wat duidelijker geworden. We spreken hier over een grote tragedie en ik snap dus niet zo goed waarom de heer Klaver zo optimistisch wegloopt van het katheder en vindt dat het alleen maar winst is voor artikel 23 van de Grondwet. Volgens mij is dat juist niet zo.

De heer Klaver (GroenLinks):

Volgens mij ben ik mijn bijdrage vanavond begonnen met te zeggen hoe droevig dit is voor de leerlingen. Ik heb ook terug proberen te kijken op het debat. Dat is misschien raar voor mijn collega van de SP. Het gaat mij er ook om wat we hebben geleerd van deze situatie. Ik heb geconstateerd dat deze staatssecretaris zich niet heeft laten leiden door alle gevoelens en alle mediahypes rond deze school en dat vind ik winst.

De heer Smaling (SP):

Als artikel 23 goed had gefunctioneerd, hadden we nu ook een aantal goed functionerende islamitische scholen gehad. Dat is niet het geval en dat vind ik treurig. Artikel 23 voldoet in dat opzicht niet. Er is in mijn ogen geen enkele reden om daar nu heel enthousiast over te zijn. Ik vind het een naïeve stellingname van GroenLinks en dat wil ik hier even gezegd hebben.

Ik houd mijn moties ook in de la. Een daarvan zou waarschijnlijk lijken op die van mevrouw Straus, over de falende bestuurders. Daar heeft de staatssecretaris voldoende over toegezegd, wat mijn fractie betreft.

Wat de onbevoegden of onderbevoegden betreft — raar woord eigenlijk, het komt bijna bij de "onaanraakbaren" in de buurt — denk ik dat mevrouw Jadnanansing, de staatssecretaris en ik elkaar wel kunnen vinden.

Ik heb de staatssecretaris niet kunnen verleiden tot een wat breder verhaal over tegenstellingen tussen groepen in de maatschappij. Ik weet niet of hij dat bewust heeft gedaan, omdat dit in zijn ogen een te opgeschaald debat had opgeleverd. Ik had het toch wel fijn gevonden, want zoals het nu gaat, zal de PVV alleen maar stijgen in de peilingen. Dat is voor de andere partijen toch niet echt wenselijk.

De voorzitter:

Ik begrijp dat de staatssecretaris meteen kan antwoorden en de vier moties kan becommentariëren. Het woord is aan hem.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik dank de leden voor de eerlijke, betrokken en oprechte manier waarop we deze toch heikele situatie hebben kunnen bespreken en bediscussiëren. Alle samenvattingen van toezeggingen die gedaan zijn op moties die zijn ingehouden, zijn volgens mij goed verwoord. Daar heb ik niets aan toe te voegen.

Ik ga eerst kort in op een aantal vragen voordat ik de moties zal nalopen. Mevrouw Jadnanansing vroeg hoe het met de bekostiging zit, ook als leerlingen wat extra's nodig hebben. Ik kan het nog iets specifieker maken. Ibn Ghaldoun had ook een lwoo-licentie. Dat betekent dat er extra bekostiging is voor leerlingen die moeilijk leren of een leerachterstand hebben. Als de leerlingen overstappen, gaat die licentie ook mee. Dat is vaak een extra duwtje in de rug.

Tegen de heer Klaver zeg ik dat ik heel huiverig ben om in als-dandiscussies te belanden, maar ik denk dat scholen hiermee een heel eind kunnen komen. Volgens mij zitten we qua betrokkenheid op dezelfde golflengte en hebben we hetzelfde gevoel. Het is nog niet klaar als de examenfraude is opgelost of als Ibn Ghaldoun de deuren heeft gesloten. Het is pas klaar als de kinderen op een goede school zitten. Er is mij ook heel veel aan gelegen om dit goed af te ronden en dit te laten slagen.

Ik loop de moties even af, te beginnen bij de motie van de heer Rog op stuk nr. 169. De heer Rog vroeg zich af hoe je het bestuurlijk handelen moet beoordelen en hoe je positief kunt oordelen over de stapjes die het bestuur heeft gezet als het niet de verantwoordelijkheid heeft genomen. Ik zou echt begrip willen vragen voor de twee bestuurders die in een moeilijke situatie zijn ingestapt in een school die toen al een enorme achterstand had, met een erfenis uit het verleden, met een enorme terugvordering van de financiën, met een heel moeilijk personeelsbestand. Het zijn mensen die er hard aan hebben getrokken en die het waarschijnlijk als een eer hebben gevoeld om te kijken of zij de school er weer bovenop zouden kunnen krijgen. Dat is niet gelukt. Om daar nu heel hard over te oordelen, vind ik niet op zijn plek, temeer omdat diezelfde bestuurder, nu dit kritische inspectierapport er ligt, heeft gezegd dat hij de harde conclusie van de inspectie deelt. Gezien de stand van zaken vindt hij nu ook dat de situatie uitzichtloos is geworden en dat men binnen de huidige constellatie niet verder kan. Dat vraagt om bestuurlijke moed.

Wat betekent dit voor het inspectierapport? Ik ontraad de motie van de heer Rog. Volgens mij hebben wij hier een heel helder beeld van. De inspectie geeft zelf in haar rapport al aan waar kansen liggen voor verbeteringen in de toekomst. Die suggesties liggen heel dicht bij de lijn die ik samen met de minister heb ingezet met de brief over de versterking van de bestuurskracht in het onderwijs, waarover wij nog zullen spreken, waarschijnlijk in combinatie met de evaluatie en de lessons learned die ik in de eerste termijn van dit debat al heb aangekondigd. Ik denk dat wij er echt voldoende aan doen. Daar is geen onafhankelijke commissie voor nodig.

Ik ga in op de drie moties van de heer Beertema. De motie op stuk nr. 170 ontraad ik. Er is geen reden om scholen op een bepaalde grondslag anders te behandelen dan andere scholen.

De motie op stuk nr. 171 ontraad ik ook. Daarvoor geldt dezelfde redenering. Voor alle scholen gelden dezelfde rechten en plichten.

De motie op stuk nr. 172 ontraad ik ook. Voor het stichten van scholen gelden nu eenmaal wettelijke procedures. Het is uiteindelijk aan schoolbesturen om te bepalen of en onder welke voorwaarden zij de leerlingen die de ouders aanmelden, toelaten. Het past de rijksoverheid niet om daar aanvullende eisen aan te stellen. Ik heb steeds gezegd dat het moet passen binnen wet- en regelgeving. Dat is mijn beoordelingskader.

Tot slot ga ik in op de woorden van de heer Smaling, die sprak over beschouwingen over tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen of groepen in de maatschappij. Daar gaat dit debat niet over. Dit debat gaat over kwalitatief goed onderwijs en over de vraag hoelang wij het tolereren dat leerlingen op een school zitten waar een uitzichtloze situatie is ontstaan en waar niet de kwaliteit van onderwijs wordt geboden waar die kinderen recht op hebben, nu niet, maar ook in de toekomst niet.

Ik hoop dat wij niet met grote regelmaat komen te spreken over het sluiten van scholen of het stopzetten van de bekostiging. Hopelijk blijft het bij unieke situaties zoals die van Ibn Ghaldoun. Toch ben ik blij dat er, als het er echt op aankomt, breed draagvlak is, ook in het parlement, om de ultieme beslissing te nemen en te zeggen: goed onderwijs is er voor onze kinderen en voor slecht onderwijs is geen ruimte; als herstel mogelijk is, geven wij scholen de kans, maar als er uitzichtloze situaties ontstaan, komt er een keer een einde aan.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid en deelname aan het debat van hedenavond. Over een week, dus aanstaande donderdag, stemmen wij over de vier ingediende moties.

Naar boven