7 Vragenuur

Vragen van het lid Jasper van Dijk aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over hoge werkdruk in het onderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. 80% van de leraren ervaart een hoge werkdruk. Dat blijkt uit onderzoek van bureau DUO Onderwijsonderzoek. Dat is een schokkend cijfer, zeker als je ziet dat de cijfers bij andere sectoren vele malen lager zijn. Daar is het namelijk ongeveer 14%.

Nog een onthullend cijfer: 90% van de leraren is niet tevreden over de kwaliteit van zijn werk. Dat is ongelofelijk. Een gevolg hiervan is dat veel leraren niet uitgerust naar hun werk gaan. Veel leraren zijn gespannen en hebben weinig energie voor andere zaken. Wat is hiervoor de verklaring? Ten eerste een hoge belasting. De klassen zijn groot en leraren maken veel uren, zeker in vergelijking met omringende landen. Er zijn steeds meer zorgleerlingen op de gewone scholen. Er is een fikse bureaucratie. Leraren worden gek van allerlei taken die niets met lesgeven te maken hebben. Bovendien hebben ze weinig zeggenschap over hun eigen werk. Dat heeft ook te maken met schaalvergroting.

Hoe gaat de staatssecretaris om met deze schokkende cijfers? Waarom is men in het onderwijs zoveel ontevredener dan in andere sectoren? Welke maatregelen gaat de staatssecretaris nemen om het leraarvak aantrekkelijker te maken? Deelt de staatssecretaris de mening dat de maatregelen rond het zogenaamde passend onderwijs, die wij vorige week uitgebreid hebben besproken, de werkdruk niet gaan verlagen, maar eerder gaan verhogen: nog meer zorgleerlingen op de gewone scholen, nog grotere klassen? Is de staatssecretaris bereid om deze ontwikkeling te keren door een actieplan te maken waardoor het werk in het onderwijs weer aantrekkelijk wordt en de leraren deze stress en deze enorme werkdruk niet meer ervaren?

Staatssecretaris Zijlstra:

Voorzitter. Het onderzoek van DUO Onderwijsonderzoek, niet te verwarren met de uitvoeringsorganisatie van de overheid, geeft aan dat er een hoge werkdruk is. Dat is iets wat wij de afgelopen jaren al bij de docenten hebben gezien. Wat dat betreft is het beeld niet veranderd, maar wij zijn wel begonnen om daar actie op te ondernemen. Het is niet zo dat wij nu een actieplan moeten opstellen, nee, wij zijn al begonnen, wij doen al een aantal zaken.

Ten eerste hebben wij niet voor niets met de sectororganisaties afgesproken dat er professionele statuten komen voor po en vo – voor het vmbo is dat er al – om helderder te krijgen voor docenten wat ze mogen en kunnen en waar ze last hebben van regels. Een groot deel van de regels komt overigens niet eens van de overheid maar komt vaak van instellingen zelf. Dat zijn dus zaken die helder moeten worden in zo'n statuut. Als kabinet investeren we 150 mln. in professionalisering van docenten. 50% van de docenten heeft aangegeven niet goed om te kunnen gaan met verschillen tussen leerlingen. Als je dat niet goed kunt, legt dat natuurlijk een druk op je functioneren als docent. Dat vertaalt zich weer in werkdrukgevoelens. Als je dat wel kunt en je daarin getraind bent, dan zal dat je werk verlichten en zal dat dus ook de ervaren werkdruk verlagen.

Verder is het noodzakelijk om de kwaliteit van schoolleiders te verhogen omdat een van de redenen is de interactie tussen docenten en schoolleiders. Dus ook daar wordt sterk aan gewerkt. Bovendien zijn we begonnen – we hebben dat eerder aan de Kamer gerapporteerd – met een onderzoek naar de regeldruk op de werkvloer. Daarbij wordt dus niet overkoepelend naar regeltjes gekeken, maar wordt met docenten gesproken om na te gaan waar ze nu precies tegen aanlopen. Daarbij maken we onderscheid tussen de regels die voortgekomen zijn uit wet- en regelgeving van de overheid en wat er aan regels voortgekomen is uit brancheorganisaties en dergelijke. De resultaten daarvan worden in mei opgeleverd. Dan hebben we ook een goede discussie over wat we daar als overheid aan kunnen doen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris zegt dat we al begonnen zijn, dat er al een actieplan is en dat er al maatregelen worden genomen. Dat is waar en ik steun die maatregelen ook in grote mate. Maar is dat nu juist niet ergste, namelijk dat er nu een onderzoek naar buiten komt waaruit blijkt dat 90% van de leraren niet tevreden is over het eigen werk, omdat men zich blijkbaar beperkt voelt door alle belasting en alle bureaucratie? Durft de staatssecretaris hier een stapje verder te gaan dan een hele rij maatregelen te noemen? Durft hij nu echt de vraag te beantwoorden waarom 90% van de leraren in het onderwijs niet tevreden is over het eigen werk? Wat is er aan de hand? Zou het niet nodig zijn om hierover echt een structurele discussie te voeren? Want met allerlei kleine maatregelen gaat de staatssecretaris dit niet oplossen.

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik bestrijd het beeld van kleine maatregelen; gelet op de lijst die ik net heb genoemd, zijn het nogal fundamentele maatregelen. Die zijn ook nodig om hier echt iets aan te doen. Daar verschillen we, denk ik, niet over van mening. Het is iets wat we langjarig moeten zien. We zien ook niet een grote verandering. Daarom hebben we als kabinet ervoor gekozen om het nu eens anders aan te pakken door ook echt op de werkvloer te gaan kijken. Of het nu het parlement, het kabinet of ambtenaren zijn, wij hebben een bepaald beeld bij wet- en regelgeving, maar dan is het wel goed na te gaan of dat beeld strookt met wat het daadwerkelijk op de werkvloer doet. Dat moeten we inzichtelijk maken om tot oplossingen te kunnen komen. Anders blijft het een theoretische, fictieve discussie. En dat is juist het laatste wat dit kabinet wil. We willen dit probleem nu echt fundamenteel aanpakken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik had ook een vraag gesteld over het passend onderwijs. Daar is sprake van een bezuiniging van 300 mln. en die zal er onvermijdelijk toe leiden dat klassen groter worden en de werkdruk hoger wordt in plaats van lager. De cijfers dreigen dus nog slechter te worden. Volgens mij moet je op dit moment investeren in onderwijs, juist om dit soort schokkende cijfers naar beneden te brengen. Maar sowieso is onderwijs vreselijk belangrijk, ook om uit de crisis te komen. Durft de staatssecretaris hier te zeggen dat nieuwe bezuinigingen op onderwijs op dit moment buitengewoon onverstandig zouden zijn?

Staatssecretaris Zijlstra:

Ik denk dat elke bewindspersoon graag wil dat zijn of haar departement ontzien wordt wat betreft bezuinigingen. Maar iedereen leest de krant, dus ik vind dat we geen enkel voorschot moeten nemen op dat soort discussies. We hebben een crisis op te lossen in dit land en dat vereist dat je bereid bent om naar alles te kijken. Dan zal uit het eindresultaat moeten blijken of dat een verstandige weging is geweest of niet.

De discussie over passend onderwijs heeft de vorige week uitgebreid in dit huis plaatsgevonden en volgens mij gaat de Kamer er zo meteen over stemmen. Juist met betrekking tot dat onderwerp heeft het kabinet die 150 mln. aan professionaliseringsgelden ingezet om bijvoorbeeld leraren in staat te stellen beter om te kunnen gaan met verschillen in de klas. Dus ook op dat gebied wordt de heer Van Dijk op zijn wenken bediend.

De heer Beertema (PVV):

Deze staatssecretaris gaat een structurele aanpak bepaald niet uit de weg. Dat heeft hij vaker laten zien. Ik wil hem toch een idee aan de hand doen en ik wil graag weten hoe hij daar instaat. De belangrijkste oorzaak van de druk die de leraren ervaren, heeft te maken met te weinig lesgeven en het te veel in de regelgeving daaromheen zitten; al die klussen daaromheen. Nu is mijn ervaring en de ervaring van vele leraren dat hoe meer managers er zijn, hoe meer interne regeldruk en hoe meer interne verantwoordingsdrift er is.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, wilt u afronden?

De heer Beertema (PVV):

Ja, ik maak mijn vraag snel af.

De voorzitter:

Dan doet u twee vragen in een, begrijp ik.

De heer Beertema (PVV):

Er is indertijd een motie aangenomen om 80% te besteden aan lesgeven en 20% aan overhead. Daarmee zou ontzettend veel zijn opgelost. Dan krijgen we minder managers, minder regeldruk en meer primair proces.

Staatssecretaris Zijlstra:

De discussie over bureaucratie is altijd een prachtige qua interpretatie, maar generiek geeft het beeld dat de heer Beertema neerzet precies aan waarom wij nu aan het kijken zijn op de werkvloer – dus niet op papier – om erachter te komen waar men daadwerkelijk tegen aanloopt en waar dat uit voortkomt. Komt dat voort uit regelgeving van de overheid? Komt het voort uit iets wat wij helemaal niet beoogd hadden als wet- en regelgever? Komt het van het management, van sectororganisaties of wat dan ook? Wij moeten helderder krijgen met welke regeldruk leraren te maken hebben. Als wij dat weten, kunnen wij veel gerichter bepalen waar wij al dan niet iets aan moeten doen. Dat onderzoek loopt. In mei komen de resultaten naar buiten en dan zullen wij zeker bij de Kamer terugkomen om een aantal vervolgstappen te kunnen zetten. Het probleem is langjarig en het verdient zeker een oplossing.

De voorzitter:

En het duurt ook veel langer dan een halve minuut. Mijnheer Biskop, u gaat proberen uw vraag te stellen in een halve minuut. Ik ga u helpen.

De heer Biskop (CDA):

Ik zal het proberen, voorzitter.

Docenten kiezen voor hun vak vanwege de lesgevende taak. Uit onderzoek blijkt dat juist de werkdruk gevoeld wordt vanuit niet-lesgevende taken als correctiewerk. De staatssecretaris wil daar onderzoek naar doen. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om met regelgeving vanuit Den Haag iets te doen aan de belasting die door de docenten ervaren wordt? Bij de begrotingsbehandeling heeft de CDA-fractie een motie ingediend over regelvrij onderwijs, met het verzoek aan de staatssecretaris om deze te betrekken bij de uitkomsten van het onderzoek.

Staatssecretaris Zijlstra:

Wat betreft de mogelijkheden om vanuit Den Haag dingen aan te passen, is het in eerste instantie belangrijk dat er een professioneel statuut komt waarbij leraren en hun organisaties zelf de boel afstemmen. Wanneer uit onderzoek blijkt dat bepaalde wetgeving tot onnodige regeldruk leidt voor leraren, zullen wij daar vervolgens op moeten acteren. Daar zullen wij de motie van de CDA-fractie natuurlijk bij betrekken, omdat die een van de oplossingsrichtingen zou kunnen zijn.

De voorzitter:

Dank u wel, staatssecretaris. We moeten echt proberen het binnen de tijd te doen. Mevrouw Ortega, een nieuwe kans.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Deze staatssecretaris is de staatssecretaris van prestatie en beloning en dat betekent presteren, presteren, presteren. Dat betekent ook dat de werkdruk almaar hoger wordt ervaren. Vindt de staatssecretaris niet dat er met prestatiebeloning überhaupt een psychologische druk wordt gelegd op de docenten, waardoor zij die werkdruk nog meer ervaren?

Staatssecretaris Zijlstra:

Nee, dat vind ik niet.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, ik zie dat u een vraag wilt stellen maar uw partij heeft de kansen al benut. Echt waar, ik kan heel goed tellen. Mijnheer Dijsselbloem, uw partij nog niet.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De staatssecretaris werpt de vraag op waar die werkdruk vandaan komt. Die vraag speelt in deze Kamer al tientallen jaren. Ik zou de staatssecretaris willen verzoeken om de Handelingen nog eens terug te lezen van het debat over passend onderwijs. Dan zou hij kunnen weten waar die werkdruk vandaan komt. Mijn vraag aan de staatssecretaris is deze. Wanneer gaat hij, verantwoordelijk voor het lerarenbeleid, ook staan voor de leraar? Wanneer gaat hij opkomen voor de leraar die zijn werk moet kunnen doen?

Staatssecretaris Zijlstra:

Daar ben ik op 14 oktober vorig jaar mee begonnen bij de installatie van dit kabinet.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord. Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van het mondelinge vragenuur.

Naar boven