7 Voortgezet onderwijs

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties (32640).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Volgens D66, maar ik denk volgens iedereen, hebben alle kinderen in Nederland recht op goed onderwijs dat hun gelijke kansen biedt. Die kansen krijgen leerlingen als zij voldoende les krijgen en een goede leraar hebben die hun individuele aandacht kan geven.

Wij beoordelen de urennorm op basis van deze criteria. Wat draagt de urennorm bij aan goed onderwijs? Wat verbetert dit wetsvoorstel er precies aan? Wij willen dat alle kinderen voldoende les krijgen. Daarover zijn wij het met de regering eens. De urennorm kan daar wat ons betreft een positieve rol in spelen, maar meer uren les leiden niet zomaar tot betere resultaten. Finland is daar een bekend voorbeeld van. Finse kinderen krijgen minder uren les, maar hun resultaten zijn beter. Een school kan in Nederland uitstekend onderwijs geven zonder te voldoen aan de urennorm. De Scholengroep Spinoza uit Voorburg illustreert dat. De inspectie constateerde daar echter dat het onderwijs wel prima op orde was, maar dat de school op de vingers moest worden getikt omdat de urennorm niet werd gehaald. Leerlingen kunnen met hulp van goede leraren en individuele aandacht aan alle kerndoelen voldoen in minder dan 1000 uur. Het wringt als zo'n soort school op de vingers wordt getikt op het moment dat het onderwijs in orde is, maar aan die regel niet wordt voldaan. Ik begrijp de frustratie van scholen als het ze lukt om via intensieve, maar minder lesuren heel goed onderwijs te geven, en als ze vervolgens worden bestraft. Wij moeten dat soort scholen juist toejuichen en niet bestraffen.

Kwaliteit van het onderwijs moet het uitgangspunt zijn bij het handhaven van de onderwijskwaliteit op scholen. Ik zou daarom flexibeler met de urennorm willen omgaan dan de minister wellicht van plan is. Wij zijn van mening dat de nieuwe norm een stap in de goede richting is. De verlaging van het aantal uren sluit beter aan bij wat scholen echt kunnen bieden, maar zij beperkt scholen nog steeds in het leveren van maatwerk. De nieuwe norm van 1000 uren is een absolute ondergrens. De bandbreedte rondom die oude norm vervalt. Iedere school die minder uren lesgeeft, is in overtreding. Scholen die goede resultaten laten zien zonder aan de urennorm te voldoen, krijgen een boete. Vertrouwen in de school ziet er wat ons betreft anders uit dan nu wordt voorgesteld in het wetsvoorstel.

Ik wil dat de inspectie pas optreedt als de kwaliteit van het onderwijs op een school onder de maat is of onder de maat dreigt te zakken. Op zo'n moment kan de inspectie kijken naar de invulling van de urennorm. Dit volgens de systematiek van het tweeledig toezicht zoals in de Wet op het onderwijstoezicht is geregeld. Heeft de school voldoende echte lesuren gegeven of heeft de school gebruikgemaakt van ophokuren? Is het tekort aan uren wel echt het probleem of is er een tekort aan goede leraren? Die mogelijkheid heeft de inspectie nu al in het geval van verscherpt toezicht. Ik wil die handelingsvrijheid van de inspectie uitbreiden. Graag een reactie.

Een tweede voorstel om flexibeler met de urennorm om te gaan is kijken naar het totaalaantal uren over een gehele opleiding. Het is mogelijk dat een klas dit jaar minder uren les krijgt dan de norm omdat de klas in het volgend jaar meer uren krijgt, bijvoorbeeld in verband met een schoolreis of andere activiteiten. Ik vind dat een school naar de totale opleiding moet kunnen kijken en niet per jaar moet worden afgerekend. Met het voorliggende voorstel heffen wij het onderscheid in de urennorm tussen onder- en bovenbouw op. Dat maakt het makkelijker om de inspectie te vragen naar de hele opleiding te kijken.

Kan de minister aangeven welke andere landen werken met een urennorm? Hoe hoog is die norm? Wat levert dat daar op? Kan de minister aangeven op welk wetenschappelijk onderzoek de urennorm gebaseerd is? Is het belang van de urennorm als basis voor goed onderwijs wetenschappelijk aangetoond? Is het mogelijk om aan te geven hoeveel uren absoluut noodzakelijk zijn voor bepaalde resultaten? Kan de inspectie daarover een uitspraak doen? Hoe staat de minister tegenover flexibel gebruik van de urennorm? Ziet zij mogelijkheden om het toezicht meer te richten op de kwaliteit van het onderwijs, en om de inspectie pas in tweede instantie naar de urennorm te laten kijken? Is dat mogelijk met het tweeledig toezicht zoals in de WOT geregeld?

De heer Biskop (CDA):

Ik hoor de heer Van der Ham spreken over flexibel omgaan met de urennorm, maar het kenmerkende van een norm is dat het een norm is. Mijn eerste vraag aan hem is of hij een andere norm wil. Hij spreekt van een basis of een minimum. Wil hij de norm verlagen?

Ik heb nog een vraag. De heer Van der Ham deed een aantal voorstellen, maar ik heb nog geen amendement gezien. Volgens mij neigt dit naar een wijziging van dit wetsvoorstel. Is de heer Van der Ham voornemens om nog met een amendement te komen?

De heer Van der Ham (D66):

Natuurlijk, maar dat is afhankelijk van de reactie van de minister. Ik heb zojuist gevraagd of het door mij aangehaalde tweeledig toezicht de inspectie de ruimte geeft om te doen wat ik zeg. De heer Biskop en ik zijn het met elkaar eens dat er kwalitatief goed onderwijs moet zijn, dat scholen veel ruimte moeten hebben om dit vorm te geven op de manier waarop dit volgens hen het beste gebeurt en dat er controle moet zijn van de inspectie. Als blijkt dat op een school uitstekend onderwijs wordt gegeven en dat die school net een paar uur onder de onderwijsnorm blijft maar dankzij uitstekende leraren op een andere manier prima onderwijs geeft, vind ik dat prima. Ik denk dat dit ook geldt voor de heer Biskop. Daar gaan wij ons dan niet tegenaan bemoeien. Als uit inspectierapporten blijkt dat de onderwijskwaliteit slecht of matig is of slecht dreigt te worden, moet de inspectie wat mij betreft verder gaan kijken: "U hebt niet bewezen dat u het zelf goed kunt doen; nu gaan we even met u meedenken en we gaan kijken naar die 1000 uur en naar andere zaken die op die school spelen." Dat was volgens mij het idee van het tweeledig toezicht. In eerste instantie zou ik echter willen uitgaan van vertrouwen. Als uit de cijfers blijkt dat een school het goed doet, moet de school het vooral doen zoals het volgens de school hoort. Als de school reden geeft tot twijfel, gaan we in dat tweeledig toezicht kijken naar alle door ons gestelde eisen en normen. Dan ga je dus hardop en actief meedenken met zo'n school. Ik denk dat ook de heer Biskop vindt dat die tweetrapsraket veel meer recht doet aan de kwaliteit van het onderwijs en tegelijkertijd aan de autonomie van het onderwijs. Tegelijkertijd zeggen wij hiermee ook dat we de normen streng gaan handhaven als scholen er een potje van maken.

De heer Biskop (CDA):

Dat is een heel compact antwoord. Is de commissie-Cornielje niet aan de slag geweest vanuit de uitgangspunten die u zojuist zo ruimhartig hebt toegelicht? Die commissie is uitgekomen op die 1000 uur.

De heer Van der Ham (D66):

Daar heb ik geen vraag over. Ik heb wel gevraagd of die 1000 uur misschien bijvoorbeeld niet 900 zou moeten zijn. Ik bedoel: welke wetenschappelijke cijfers liggen daaraan ten grondslag? De commissie-Cornielje heeft in die richting geadviseerd, maar kijkend naar andere landen, ben ik er nog niet van overtuigd dat het per definitie 1000 uur moet zijn. Dat is voor mij echter een minor issue. Het is immers altijd in zekere mate het in de lucht steken van een natte vinger; je moet een getal noemen. Mijn voornaamste kritiek op het wetsvoorstel is: wat is het probleem als een school goed presteert maar niet aan die urennorm voldoet? Kunnen wij die school dan de ruimte bieden om op dezelfde manier door te gaan, zolang de school maar kwaliteit blijkt te leveren? Dat is in eerste instantie een vraag, want misschien kan dit wel binnen de vormgeving van dit wetsvoorstel; zo niet, dan kom ik met een amendement. Ik denk dat wij op dat punt heel dicht bij elkaar zitten.

Ik heb nog een paar andere vragen. Hoe verhoudt het begrip "leertijd" uit de WOT zich tot het begrip "onderwijstijd" in dit wetsvoorstel? Is dat hetzelfde? In de WOT is het begrip "leertijd" wel in die tweetrapsraket opgenomen, maar is dat hetzelfde als "onderwijstijd"? En hoe staat de minister tegenover mijn voorstel om de uren voor de gehele opleiding als maatstaf te nemen?

Goed onderwijs begint bij goede leraren. Een goede leraar voor de klas is een garantie voor een goed resultaat. Dat is simpel, maar regelt de urennorm dat? Nee, de school bepaalt zelf hoeveel reguliere lessen zij geeft. Hoewel de verantwoordelijkheid ligt bij een benoembare docent, kan een ander de leerling daadwerkelijk begeleiden. Een docent hoeft slechts de opdracht uit te delen om een uur als onderwijstijd te mogen tellen. Ook reistijd voor excursies telt als onderwijstijd. De definitie van "onderwijstijd" biedt mij dus weinig houvast. Die definitie beperkt ook innovatie. De Isaac Beeckman Academie wil bijvoorbeeld klassen kunnen opdelen, waardoor tragere leerlingen een herhalingsles kunnen krijgen en de snellere leerlingen een verdiepingsles, maar aangezien leerlingen niet samen in één klas zitten, gelden deze lessen niet als onderwijstijd. Ook de vernieuwing om havoleerlingen vakken op het vwo te laten volgen, wordt mogelijk gehinderd door dit wetsvoorstel. Omdat die leerlingen niet ook de havolessen in die vakken moeten volgen, tellen die lessen niet mee als onderwijstijd. Zij zijn namelijk niet voor alle havoleerlingen verplicht. Hetzelfde geldt voor scholen die leerlingen alvast een vak laten meelopen aan een hogeschool of universiteit. Dat telt ook niet mee voor onderwijstijd. Dat is toch heel jammer? Dat is juist het leveren van kwaliteitsonderwijs. Dat wordt dus bestraft door dit wetsvoorstel, althans zo lees ik het. Dat lijkt me absurd. Ik vraag de minister of zij hier wel de mogelijkheden toe geeft en of zij waarborgen wil geven dat dit soort innovaties gewoon door kunnen gaan. Ik zie die vooralsnog niet in het wetsvoorstel.

Goede leraren kosten geld. Als we willen dat scholen goede lessen geven, dan moeten we daar ook voor betalen. Dat doen we nu niet. Zowel de Algemene Onderwijsbond als de VO-raad wijzen erop dat financiering tekortschiet voor de 1000 "uitdagende en inspirerende onderwijsuren", zoals de minister dat stelt. Daarom heb ik de volgende vragen. Wat zijn de nieuwe eisen in de wet? Waarom kiest de minister er niet voor de verschillende criteria helder in één definitie op te nemen in plaats van deze verspreid in de wet te zetten? Hoe praten leraren mee over kwalitatieve invulling? Bepalen alleen het leerlingen- en het ouderdeel van de medezeggenschapsraad wat een goede kwalitatieve invulling van de onderwijsuren is? Wie heeft het laatste woord bij de invulling? Is de minister bereid de definitie van onderwijstijd zo aan te passen dat innovatieve plannen een kans krijgen, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om havoleerlingen vakken te laten volgen op het vwo of om de klas op te knippen? Financiert de minister nu de lestijd of de onderwijstijd? Voor hoeveel uren van hoeveel minuten ontvangt de school nu precies financiering volgens de minister?

De zwakte van de invulling van de urennorm wordt wat ons betreft nog verder geïllustreerd door hoe er met de maatschappelijke stage wordt omgegaan. Die stage hoort nu bij onderwijstijd. Hoe nuttig een stage ook kan zijn en hoezeer ik vrijwilligerswerk ook aanmoedig, verplicht vrijwilligerswerk is geen onderwijs. Dat moet volgens ons dus ook niet zomaar meetellen in de urennorm. Ik heb een amendement gemaakt om die strekking uit te dragen en kan die hopelijk aan een meerderheid helpen.

Ten aanzien van de vakantiedagen van leraren juichen we toe dat scholen flexibeler om kunnen gaan met de lange schoolvakanties. Verschillende innovatieve scholen bieden een indeling van het schooljaar die veel beter past bij de moderne samenleving. Kinderen hoeven niet langer te oogsten tijdens de zomervakantie, zoals 100 jaar terug, en ouders werken tegenwoordig allebei. Meer flexibiliteit is wat ons betreft heel logisch. Ook het vinden van opvang gedurende zeven weken is heel erg moeilijk. Daaraan kan dit wetsvoorstel ook een goede bijdrage leveren. In het boek Outliers van Malcolm Gladwell is de zomervakantie onderzocht. Hieruit blijkt dat lange zomervakanties funest zijn voor verschillen tussen kinderen van laag- en hoogopgeleide ouders. Wie vier weken met zijn hoogopgeleide ouders op vakantie gaat, komt slimmer terug. Kinderen van laagopgeleide ouders moeten bij terugkomst eerst een achterstand overbruggen. Hoe flexibeler scholen die vakanties kunnen inzetten, hoe beter. Het is mij echt onduidelijk waarom leraren daarvoor vijf vakantiedagen moeten inleveren, zoals het wetsvoorstel beoogt. Ik heb het dan niet over de roostervrije dagen, maar over de feestdagen die niet meer gecompenseerd worden. De minister kleedt de arbeidsvoorwaarden voor leraren uit, terwijl zij niet langer aan de onderhandelingstafel voor de cao zit. Daarmee brengt ze scholen in een heel moeilijke positie. Zij moeten aan een absolute norm voldoen, maar moeten accepteren dat de leraren terecht niet akkoord gaan met de vijf vrije dagen minder. Waarom gaat de minister in haar voorstel zo makkelijk uit van vijf vrije dagen minder voor leraren? Zijn die vijf compensatiedagen nodig om de 1000 urennorm te kunnen realiseren? Is de minister bereid dit deel van het wetsvoorstel terug te draaien?

De heer Çelik (PvdA):

Voorzitter. Momenteel is de wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties aan de orde. Dat is een mondvol, maar of het de lading dekt, is maar de vraag. Op een aantal punten sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Van der Ham.

Dit alles is in 2007 begonnen toen de scholieren in mijn ogen terecht aan alle kanten acties voerden, omdat ze vonden dat ze te weinig les kregen en omdat ze te vaak in de klas zaten zonder begeleiding, terwijl ze feitelijk aan hun lot werden overgelaten. Daar is het allemaal mee begonnen. De jongerenorganisatie LAKS heeft een flink aandeel gehad in de acties. Ik was tevreden over het advies dat het LAKS gaf. De organisatie gaf er namelijk meteen blijk van dat in haar ogen nog onvoldoende wordt geborgd dat lesuitval en ophokuren kunnen worden voorkomen met deze wetswijziging. Ook de AOB is er heel duidelijk over. Het lijkt alsof er een strijd wordt gevoerd om de arbeidsvoorwaarden voor de docenten nog slechter te maken. Die indruk van het veld moeten wij serieus nemen.

Ik begin bij het belangrijkste, het terugbrengen van de normuren van 1040 naar 1000 in de onderbouw. Dat is op zichzelf een prima voorstel. De vraag is of het ook de lading dekt. Kan de minister de Kamer garanderen dat met het terugbrengen naar 1000 uur het fenomeen van de ophokuren werkelijk geschiedenis wordt? Is daarmee het probleem zodanig opgelost dat wij in de toekomst niet meer praten over een tekort aan docenten omdat die ergens anders nodig zijn en niet in de klas zijn om les te geven? Ik kan die garantie niet terugvinden in de stukken. Het betekent ook dat er een oplossing gezocht moet worden. De ophokuren waren niet de enige reden van de acties destijds. Ook lesuitval was een belangrijke factor in het geheel. De vraag is of de minister een remedie heeft gevonden tegen lesuitval. Dat betekent feitelijk dat schoolbesturen de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen om meer docenten in dienst te nemen. Bij uitval van docenten door andere verplichtingen kan een andere docent de taak overnemen. Ik bedoel niet een docent die ergens vandaan wordt gehaald en die niets met het vak te maken heeft. Ik bedoel een docent die veel te vertellen heeft over het vak.

Dit alles heeft natuurlijk te maken met recht op onderwijs. Het doet dan ook pijn om nog steeds te moeten constateren – wellicht niet zozeer in het voortgezet onderwijs, waarover wij nu spreken, als wel in het onderwijs over de gehele breedte – dat lesuitval en ophokuren aan de orde van de dag zijn.

Ik ben het eens met de vorige spreker over het verbreden van de rol van de inspectie. Op zich vind ik het prima dat de inspectie zich op de achtergrond houdt. Het is goed als de ouders, de school en de medezeggenschapsraad nog eens met elkaar van gedachten wisselen en er een invulling aan geven en dat de inspectie vervolgens de boel controleert en kijkt of er sprake is van daadwerkelijk begeleide lessen. Ik denk dat wij dan wel een juiste definitie moeten hebben van het begrip "normuren". Ook de heer Van der Ham heeft daar net aan gerefereerd. Allerlei zaken vallen daar niet onder. Het is voor mijn fractie nog steeds onvoldoende zuiver wat dan wel een begeleid lesuur is en wat niet. Wat kan nu daadwerkelijk worden meegeteld en wat niet? Ik hoor daarover graag klare taal van de minister.

Ook de financiën schieten tekort. Het is terecht dat de VO-raad daar een punt van maakt en dat ook de bonden hier iets over zeggen, zowel in hun brief als in contacten. Wij constateren met elkaar dat het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs groeit, maar dat de financiering per leerling per saldo daalt. Dat vind ik de omgekeerde wereld. Ik wil van de minister weten of hiermee haar ambities, op dit punt en op alle andere punten die de kwaliteit van het onderwijs betreffen, geen deuk oplopen.

Als wij werkelijk alles uit een kind moeten halen, werkelijk maatwerk moeten bieden en het kind maximaal moeten begeleiden zodat geen talent verloren gaat, moeten wij concrete maatregelen nemen om dat ophokuurgedoe en de lesuitval meteen op te doeken. Wij moeten echt van dat gezeik af. Wij moeten van die ziekte af. Dat kan in mijn ogen niet alleen met deze voorstellen van de minister tot wijziging van de wet.

Dit brengt mij bij mijn volgende punt, namelijk het verkorten van de zomervakanties. Ik moet eerlijk zeggen dat ik veel tijd nodig heb gehad om daar een balans in te vinden. Welke richting ga ik nu op? Wat is nu goed voor het veld, voor de motivatie van de docenten en voor de kwaliteit van het onderwijs? Ik, en daarmee mijn fractie, ben kritisch over dit onderdeel van het pakket. Als wij alles bij elkaar optellen en over het hele veld kijken, zien wij bijvoorbeeld de nullijn voor de docenten. Al anderhalf jaar zitten zij op een nullijn en dat is de komende anderhalf jaar nog steeds het geval. Ik kijk ook naar wat wij van docenten eisen. Bovendien zien wij dat er over vijf of zes jaar een enorm gat zal ontstaan in het onderwijs waardoor wij veel meer docenten nodig hebben dan nu het geval is doordat er heel veel docenten met pensioen gaan.

Ik maak mij zorgen over de optelsom. Die optelsom voor het beroep oogt een beetje onaantrekkelijk. Dat gaat volgens mij ten koste van de motivatie voor het vak en de inzet van de docenten. Onlangs werden wij in de media geconfronteerd met wat cijfers waaruit blijkt dat in het onderwijs 17% van de docenten met burnoutproblemen rondloopt. Dat is enorm veel. Wij weten dat er in het onderwijs een enorm verzuim is. Onlangs hebben wij cijfers gezien waaruit blijkt dat een op de vijf docenten in het voortgezet onderwijs het niet meer naar de zin heeft. Zij vinden dat zij onvoldoende worden betrokkenen bij het geheel. Zij hebben het idee dat niet alleen hun bestuur ze in de steek laat, maar dat ook politiek Den Haag ze steeds minder goed hoort en ze in de steek laat. Zij hebben het gevoel dat zij in hun uppie overblijven en moeten knokken om het onderwijs beter maken.

Dit alles maakt dat ik redelijk kritisch ben en echt duidelijke taal wil horen van de minister. Waarom houdt zij vast aan de inkorting van de zomervakantie met vijf dagen? Is haar enige motivatie daarvoor echt het gelijktrekken van de zomervakantie in het primair onderwijs en die in het voortgezet onderwijs? Waarom gelooft zij anders dat deze maatregel de kern vormt en dat het zonder die maatregel niet is op te lossen? Ik wil graag door de minister overtuigd wordt dat zij met dit punt echt de spijker op de kop slaat.

Mevrouw Smits (SP):

Ik zou graag door de heer Çelik overtuigd worden dat hiermee de spijker op de kop wordt geslagen. Zou hij mij enig inzicht kunnen geven in zijn standpunt? Vindt hij dat het terecht is dat de zomervakantie van leraren met een week wordt ingekort?

De heer Çelik (PvdA):

Ik neem de positie van de docenten ontzettend serieus; ik denk dat ik dat zonet duidelijk heb gemaakt. Mijn fractie heeft voor het hele pakket een afweging gemaakt om te bezien waarin zij zich kan vinden. In dit punt kunnen wij ons nog niet vinden en wij zijn er heel kritisch over. Ik wil van de minister echt klare taal horen. Het kan alle kanten opgaan, maar op dit moment voel ik er weinig voor om de minister op dit punt te steunen.

Mevrouw Smits (SP):

Daar ben ik blij om. Dat is duidelijke taal. De voorganger van de heer Çelik, mevrouw Besselink, zei nog dat de PvdA dit een goed voorstel vond. Ik ben dan ook blij dat de Partij van de Arbeid dit nu vastzet. Kan de heer Çelik mij nog zeggen wat de minister zou moeten beloven om hem over de streep te trekken? Ik zou het namelijk wel prettig vinden als wij een beetje zekerheid hebben dat de Partij van de Arbeid aan dit verstandige nieuwe standpunt vasthoudt tot aan de stemmingen.

De heer Çelik (PvdA):

Ik vind het leuk dat wij het debat spannend houden. Maar ik ben echt duidelijk geweest in mijn verhaal. Ik voel er weinig voor, en ik ben benieuwd welk tovermiddel de minister uit de kast heeft gehaald om ons te overtuigen. Alles bij elkaar optellend – daar gaat het mij om – vind ik dat ten aanzien van de positie van docenten, de mensen die uiteindelijk voor de klas de kwaliteit van het onderwijs moeten maken, de balans verstoord is. De balans mag in mijn ogen niet te veel worden verstoord. Ik houd het dus nog even spannend. Wij hebben morgen de tweede termijn, en dan zal mevrouw Smits van mij horen waar ik sta. Ik wil de minister echter even een kans geven om te laten weten of zij nog iets kan betekenen op het gebied van de arbeidsvoorwaarden – de heer Van der Ham sprak daar ook over – om de positie van de docent te verbeteren.

De heer Biskop (CDA):

Arbeidsvoorwaarden staan niet in deze wet. De heer Çelik sprak over de week vakantie. In dit wetsvoorstel wordt de week vakantie omgezet in vijf roostervrije dagen. Ik ben benieuwd wat de heer Çelik van die vijf roostervrije dagen vindt. Vindt hij die dan van geen waarde en kunnen ze van hem wegblijven? De heer Van der Ham zei zonet dat lange schoolvakanties slecht zijn voor kinderen. Hoe kijkt de heer Çelik daar tegenaan?

De heer Çelik (PvdA):

In het mbo, bijvoorbeeld, ben je meer dan twee maanden vrij. Dat vind ik een slechte zaak.

De heer Biskop (CDA):

Het gaat hier om een wet over het voortgezet onderwijs.

De heer Çelik (PvdA):

Ik gaf alleen een voorbeeld. Op zichzelf is er niets mis met zes weken vakantie. De intentie om de zomervakantie te koppelen aan die in het primair onderwijs vind ik op zich niet zo gek. Ik ben echter onvoldoende overtuigd dat dit ervoor zorgt dat het probleem van de ophokuren, waarmee het is begonnen – let wel, daarmee is het begonnen en daarvoor is deze maatregel – is opgelost. De heer Biskop vroeg wat ik vind van de vijf dagen waarop de leerlingen geen les hebben maar de docenten wel op school zijn om aan andere verplichtingen te voldoen. Ik vraag me echt af of daarmee de werkdruk van de docent is verminderd, en of je daarmee inderdaad twee vliegen in één klap slaat. Ik ben op dat punt onvoldoende overtuigd. Wellicht kunnen wij elkaar vinden, maar op dit moment niet.

Ook wij hebben een amendement en een motie voorbereid. Ik wacht de beantwoording van de minister geduldig af. Laat helder zijn dat wij er nog niet zijn. Ik ben er in ieder geval nog niet en ik wacht de antwoorden van de minister met gezond verstand af.

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. De heer Çelik zei het zojuist al. De scholierenacties waren er, net als de kreten "Wij willen meer les!", "Wij willen beter les!" en "Weg met de ophokuren!" Dat laatste is een nieuw woord, een waardevolle bijdrage aan de Nederlandse taal en aan scrabble, hoewel je tegenwoordig moet zeggen dat het een waardevolle aanvulling op Wordfeud is. Of het wordt goedgekeurd, heb ik overigens nog niet geprobeerd.

Vanuit de samenleving kwamen er veel klachten over de kwaliteit van het onderwijs, bijvoorbeeld over de gegeven lesuren, de samenhang in het rooster en de werkdruk van leraren. Dit wetsvoorstel beoogt hierop een antwoord te geven. De heer Çelik noemde de protesten in 2007. We zijn intussen een aantal jaren verder en onlangs werd in een rapport van het wetenschappelijk instituut van het CDA gesteld dat het goed is om, wanneer er maatschappelijke onrust is, een aantal jaren te wachten voordat je die in wetgeving omzet. Dit wetsvoorstel laat zien dat dit inderdaad een heel goede manier is.

De uitgangspunten van dit wetsvoorstel kunnen door de CDA-fractie worden onderschreven. Natuurlijk willen wij voldoende onderwijs voor alle leerlingen, geen ophokuren, voldoende professionele ruimte en een handhaafbare minimumnorm. Er zijn wel een paar punten waarop ik nader wil ingaan. Dat zijn de onderwijskwaliteit in termen van onderwijstijd, de bekwaamheid van docenten, de betrokkenheid van ouders en leraren en natuurlijk de roostervrije dagen en schoolvakanties.

Het wetsvoorstel als zodanig, zo schrijft de minister in de nota naar aanleiding van het verslag, verbreedt de definitie van onderwijstijd niet en perkt die ook niet in. Ik mag aannemen dat de minister bedoelt dat dit geldt voor de formuleringen in het wetsvoorstel als zodanig. Het beoordelingskader onderwijstijd geeft echter naar mijn idee die verbreding wel. De uitgangspunten van de minister, namelijk vertrouwen in de school, overleg met en een akkoord van de medezeggenschapsraad en melding aan de inspectie, staan ons inziens in de goede volgorde.

Eerder hebben wij al met de minister gesproken over de vraag hoe wij omgaan met vernieuwende lesvormen als e-learning, zelfstandig werken met een leraar op een al dan niet geringe afstand. Vallen die binnen of buiten de genoemde kaders? Want als er sprake is van "een in schooltijd verzorgd, samenhangend onderwijsprogramma", wat moet ik dan verstaan onder "in schooltijd verzorgd"? Het gaat er toch om dat activiteiten worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bekwaam onderwijspersoneel en deel uitmaken van een door de school gepland en voor de leerlingen verplicht onderwijsprogramma en op die manier bijdragen aan een zinvolle invulling van de studielast? Een nieuwe onderwijsvorm als e-learning, waar we het vaker over hebben gehad, kan in principe op elk moment van de dag plaatsvinden. Het is een combinatie van leren via internet, het al dan niet op school zijn en een onderwijsprogramma, al dan niet onder schooltijd. Maar die schooltijd staat wel in de definitie van onderwijstijd.

Om mijn vraag te verhelderen geef ik een voorbeeld. Ziet de minister een verschil tussen een leerling die in de klas op een computer zelfstandig een oefenprogramma voor Nederlands doorwerkt, een tweede leerling die dat in de aula doet te midden van honderd andere leerlingen en een derde die het thuis 's avonds op dezelfde manier doet met hetzelfde computerprogramma, door dezelfde leraar aangeboden en op dezelfde wijze afgewerkt? Waar zitten de verschillen? Als ik dit wetsvoorstel goed lees, zou dat voor het meetellen als onderwijstijd namelijk wel degelijk een verschil maken. In alle gevallen kan de leraar feedback geven na de gemaakte oefeningen. Is er in alle gevallen sprake van onderwijstijd? Anders gezegd: is deze formulering van onderwijstijd eigenlijk wel toekomstbestendig?

Een ander punt dat te maken heeft met onderwijstijd is dat steeds meer scholen lessen gaan geven op minder gebruikelijke onderwijstijden. Ik heb in debatten al vaker het fenomeen van de zomerscholen genoemd, waarbij in de zomervakanties maar soms ook op andere vrije momenten, lessen of onderwijsactiviteiten worden aangeboden. Worden deze lesuren binnen het wetsvoorstel dat voorligt, meegeteld als onderwijstijd of vallen ze buiten die zogenaamde schooltijd?

Dan ga ik ervan uit dat de medezeggenschapsraad in alle gevallen heeft ingestemd met het geven van deze uren tijdens de vakantie. Zijn er wettelijke belemmeringen om dit soort uren mee te laten tellen? In vakanties of op niet-schooldagen zouden, zoals in de Wet op het voortgezet onderwijs staat, geen onderwijsactiviteiten mogen worden aangeboden die voor alle leerlingen verplicht zijn. Volgens dit wetsvoorstel zou het geen onderwijstijd zijn en zou het ook niet meetellen. Dat zou toch jammer zijn. In de Leerplichtwet staat dat leerlingen alleen met vakantie mogen als een school gesloten is. Hoe verhoudt zich dat tot het geven van onderwijs op het moment dat de school voor sommige leerlingen of klassen wel open is? Kunnen andere leerlingen dan niet met vakantie?

Als we verder denken over flexibilisering van de norm – de heer Van der Ham had het er net al over – wil ik het liever hebben over flexibilisering van de momenten waarop onderwijs gegeven kan worden. Ik pleit voor flexibiliteit omtrent schooltijden en vakanties of niet-schooldagen. Het is echter de vraag of artikel 11 van de Leerplichtwet dat toestaat.

De heer Van der Ham (D66):

Als er grote verschillen zijn, moeten we die uitspelen, maar als die er niet zijn, moeten we ze ook niet creëren. Ik heb volgens mij niet gezegd dat ik de urennorm ter discussie stel, want die kan heel nuttig zijn bij scholen die slecht presteren. Wat de heer Biskop nu bepleit is ongeveer hetzelfde als wat ik erover heb gezegd. Wat is nu eigenlijk de tegenstelling tussen zijn en mijn punt?

De heer Biskop (CDA):

De heer Van der Ham wil flexibel omgaan met de norm. Maar een norm is iets wat is vastgesteld, het minimale waaraan een onderwijsinstelling moet voldoen. We gaan nu van 1040 naar 1000 uur. Dat is iets totaal anders, want dat gaat om het turven van de onderwijsuren. Daar leg je de norm mee vast. Als je die te hoog vindt omdat je meer ruimte voor scholen wilt, moet je dat zeggen en in een amendement gieten. Ik bepleit niet om flexibeler om te gaan met de norm, maar om flexibeler om te gaan met de momenten waarop onderwijs wordt gegeven. Ik roep bijvoorbeeld de scholen die 52 weken per jaar open zijn in herinnering.

De heer Van der Ham (D66):

In mijn bijdrage heb ik gezegd dat er scholen zijn die in het eerste jaar van het VWO veel les geven en in bijvoorbeeld het tweede jaar minder. Over de hele schoolperiode echter is het allemaal dik in orde. Met dit wetsvoorstel in de hand zou de inspectie kunnen zeggen dat dat niet mag omdat in een jaar aan de urennorm moet worden voldaan. Daarover heb ik gezegd dat het mij om de kwaliteit van het onderwijs gaat. Hoe dat precies in die zes, vijf of vier jaar wordt ingevuld, is in eerste instantie aan de school zelf. Als die er een potje van maakt, kan er gehandhaafd worden. Dat tweeledig toezicht is volgens mij in staat om dat maatwerk te bieden. Ik vraag aan de minister en aan de heer Biskop of zij de opvatting delen dat dit inderdaad de volgorde zou moeten zijn.

De heer Biskop (CDA):

Dat is de tweede opmerking die de heer Van der Ham maakte over flexibilisering. De eerste ging over de norm van 1000 uur als zodanig. De tweede ging over de verschillende porties waarin die 1000 uur over de jaren verdeeld kunnen worden. Ik ben ook benieuwd naar de reactie van de minister daarop. Ik stel soortgelijke vragen over de momenten in het jaar waarop onderwijs gegeven wordt. Wat betreft de verschillen tussen de jaren waarbij opgeteld toch de benodigde uren worden gemaakt, kunnen we nog steeds vaststellen dat onderwijsinstellingen aan de norm van 1000 uur voldoen, weliswaar verdeeld over een aantal jaar en niet precies per jaar. De reactie van de minister op dat punt wacht ook ik met belangstelling af.

De heer Van der Ham (D66):

Dan zijn we het daarover eens. Mooi. Toch nog even het voorbeeld dat ik ook in mijn termijn noemde. Stel je hebt een school die uitstekend presteert met goede, bevoegde leraren. Alles is perfect in orde. Ze geven 950 uur les per jaar en de kwaliteit is uitstekend. Zulke voorbeelden zijn bekend.

Deze school wordt door de inspectie geconfronteerd met het feit dat zij zich niet aan de 1000 urennorm houdt en krijgt dus een boete. Is dat de situatie die de heer Biskop ook wenst? Of zou de inspectie zich toch veel meer moeten richten op slecht presterende scholen, waar misschien meer dan 1000 uur les wordt gegeven, maar waar de onderwijskwaliteit desalniettemin slecht is?

De heer Biskop (CDA):

Zoals de heer Van der Ham weet, hebben wij risicogericht toezicht en sturen wij de inspectie met name af op scholen waar problemen zijn. Wij vallen niet willekeurig een goed functionerende school binnen om van alles en nog wat te controleren. Maar dan nog, wij spreken met elkaar een minimumnorm af. Met dit wetsvoorstel verlagen wij die van 1040 naar 1000. Als de heer Van der Ham dat te veel uren vindt, moet hij een amendement indienen om het aantal omlaag te brengen. Natuurlijk is goed onderwijs het doel dat wij nastreven. Ik heb hier nog nooit iemand een pleidooi voor slecht onderwijs horen houden. Wij zijn voor goed onderwijs en daar hoort een aantal zaken bij. Een van die zaken is het geven van een aantal uren onderwijs. In dit wetsvoorstel wordt dat minimaal 1000 uur en ik heb geen behoefte om hierop allerlei elastieken los te laten. Wij hebben risicogericht toezicht, maar als het erop aankomt, doen wij het met die 1000 uur.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik gebruik graag mijn tweede interruptie voor ditzelfde punt.

De voorzitter:

Dat mag.

De heer Van der Ham (D66):

Ik zou graag de interpretatie van de heer Biskop horen over het tweeledig toezicht. Volgens mij is het amendement op de WOT hierover ingediend om maatwerk te kunnen leveren. Er wordt eerst gekeken naar kwaliteit. Als die tekortschiet, kijken we verder. Deelt de heer Biskop die interpretatie van dit amendement op de WOT, dat de Kamer overigens zelf heeft ingediend?

De heer Biskop (CDA):

Ja, dat heb ik net gezegd. Wij gaan uit van risicogericht toezicht. Daarbij gaan wij in eerste instantie uit van de kwaliteit van onderwijs.

De heer Van der Ham (D66):

Dan is er mogelijk niet zo'n groot verschil tussen de woorden van de heer Biskop en wat ik zeg. Ik zeg: die 1000 urennorm is er, met een reden. Het is een ondergrens. Tegelijkertijd moeten we de norm vooral handhaven bij scholen die zwak of zeer zwak zijn of richting zwak gaan. Met andere woorden, als de heer Biskop het met mij eens is dat wij eerst naar de kwaliteit moeten kijken, kan het in de praktijk dus zijn dat er scholen zijn die het uitstekend doen, maar onder de 1000 urennorm vallen. Dat is de heer Biskop dan toch met mij eens?

De heer Biskop (CDA):

Wij stellen met dit wetsvoorstel een norm van 1000 uur vast. Wij kunnen die niet alleen op slecht functionerende scholen loslaten. Die norm geldt voor alle scholen. Alle Nederlandse leerlingen hebben recht op 1000 uur fatsoenlijk les.

De heer Van der Ham (D66):

Afrondend. Dat is een beetje in tegenspraak met wat de heer Biskop net zei. Ik vroeg hem: stel dat een school het hartstikke goed doet, maar 950 uur les geeft, verdient die dan een boete? Toen zei hij dat we vooral naar de kwaliteit van scholen moeten kijken omdat we risicogericht toezicht hebben en dat we dus eerst kijken naar scholen die het niet goed doen en zich niet aan de norm houden. Met andere woorden, in haar dagelijks werk mag de inspectie prioriteren achter wie zij aangaat en wie zij boetes uitdeelt. Daarover zijn we het hopelijk eens. We gaan toch alleen branden blussen waar ze zijn?

De heer Biskop (CDA):

Natuurlijk gaan we branden blussen waar ze zijn, maar dat laat onverlet dat 1000 uur de minimumnorm is die we met dit wetsvoorstel vastleggen. Die wil ik graag zo houden.

Voorzitter. Het is voor de CDA-fractie van belang dat er overleg over de onderwijstijd plaatsvindt. Ik ben heel blij dat in dit wetsvoorstel een behoorlijke rol is vastgelegd voor de medezeggenschapsraad. Ouders, leerlingen en leraren krijgen een belangrijke rol en de inspectie beoordeelt pas na een jaar of activiteiten al dan niet kunnen meetellen voor de daaropvolgende jaren. Dat wil zeggen dat een school aan de slag kan. Overigens, nu het over de rol van de leraren gaat: ik hoop dat we in het voortgezet onderwijs ook snel zoiets krijgen als wat we in het middelbaar beroepsonderwijs hebben gecreëerd met het professioneel statuut, opdat leraren versterkt in hun professie staan.

Daardoor krijgen scholen mijns inziens de ruimte om de kloof tussen theorie en praktijk te slechten. Dan kun je nieuwe dingen uitproberen. Tijdens de laatste Onderwijs Research Dagen is duidelijk geworden dat Nederland niet zoveel doet met de resultaten van al het onderwijsonderzoek dat plaatsvindt. Rob Martens van het Ruud de Moor Centrum schreef dat uit een historisch overzicht in Stijnen, Martens & Dieleman van 2009 blijkt dat al meer dan dertig jaar wordt geklaagd over een ongelukkige kloof die is gegroeid tussen theorie en praktijk. Het lijkt erop dat de afgelopen jaren dat probleem verergerd is. De druk op het onderwijs is toegenomen. De roep om meer evidence onder onderwijsbeleid maakt de kloof manifester. Kort gezegd: leraren maken weinig gebruik van resultaten uit onderwijsonderzoek, terwijl die leraren, zo weten wij – en dat blijkt ook uit onderzoek – de kritische factor zijn voor onderwijskwaliteit. Wat is het standpunt van de minister over dat vele goede onderwijsonderzoek waar wetenschappers met open mond naar staan te kijken tijdens de Onderwijs Research Dagen? Haar eigen uitspraak in de nota naar aanleiding van het verslag luidt: "Lestijd is hierbij van oudsher een van de belangrijkste vormen van invulling van onderwijstijd en zal dat in de ogen van de regering ook blijven". Hoe kijkt de minister naar al die vernieuwingen waarnaar wij in Nederland onderzoek doen, terwijl zij uitspreekt dat het oude onderwijs zou moeten blijven?

De heer Çelik (PvdA):

Voorzitter. De druk op de kwaliteit van het onderwijs neemt toe, zo zegt de heer Biskop. Hij zegt ook dat de docenten de belangrijkste actor in het geheel zijn als het gaat om de kwaliteit van het onderwijs. Is de heer Biskop het met mij eens dat het, gezien de opstapeling van allerlei zaken die de leraren op dit moment kennen, nu niet het moment is om ook nog eens te korten op de zomervakantie? Dat kan wellicht de docenten nadelig beïnvloeden en kan ten koste gaan van de motivatie, de inspiratie en van hun innovatieve kracht. Zij voelen zich immers in de steek gelaten. Hoe denkt de heer Biskop daarover?

De heer Biskop (CDA):

Ik zou het jammer vinden als docenten zich in de steek gelaten voelen. Met dit wetsvoorstel is daar helemaal geen reden toe. De zomervakantie die gelijkgetrokken wordt met het primair onderwijs, leidt ertoe dat de vijf dagen, waarover de heer Çelik in zijn bijdrage enigszins badinerend sprak, door het jaar heen vrijkomen, weliswaar niet voor de docent. Hij weet echter net als ik dat al die weken schoolvakantie geen vakantie zijn. Hij gaat mij toch niet vertellen dat de caravan op ieder willekeurig moment waarop de schoolvakantie begint alweer voor de deur staat om richting de Dordogne te vertrekken? Docenten gebruiken delen van hun vakantie om hun lessen voor te bereiden. Als je die vijf dagen over het jaar spreidt, heeft de docent meer mogelijkheden om gespreid over het jaar met zijn vak bezig te zijn.

De heer Çelik (PvdA):

De werkdruk van de docenten is hoog. Dat hebben wij hier meermalen besproken. Wij weten ook dat 17% van de docenten met een burnout rondloopt. Het ziekteverzuim is heel hoog. Wij weten ook dat een op de vijf docenten in het voortgezet onderwijs er geen zin meer in heeft. Wij weten voorts dat het kabinet de docent voor een langere periode op de nullijn heeft gezet en dat het kabinet behoorlijk wat onvriendelijke besluiten neemt als het gaat om het motiveren van docenten. Is de heer Biskop het met mij eens dat dit alles bij elkaar opgeteld de motivatie van een docent op een dieptepunt kan brengen?

De heer Biskop (CDA):

Dat ben ik zo een twee drie niet eens me de heer Çelik. De regelruimte van een docent is vrij beperkt. Met deze vijf dagen, die over het jaar kunnen worden ingezet, neemt de regelruimte van een docent ietwat toe. Hij heeft meer ruimte om taken door het jaar heen te verspreiden. De heer Çelik zegt dat de docenten op de nullijn zijn gezet, maar ik herinner hem eraan dat alle afspraken die zijn gemaakt in het actieplan Leerkracht van Nederland, zoals het verkorten van de schalen en het ophogen van de salarissen, de afgelopen jaren ook hebben plaatsgevonden en onverkort door het kabinet worden gehandhaafd.

De heer Beertema (PVV):

Ik vond het interessant wat de heer Biskop zei over de onderwijsvernieuwingen. Hij maakt zich zorgen dat die te weinig worden ingebed in het onderwijs, begrijp ik dat goed?

De heer Biskop (CDA):

Ja.

De heer Beertema (PVV):

Is het niet logisch dat er toch een beetje koudwatervrees bestaat voor al die onderwijsvernieuwingen, gezien de onderwijsvernieuwingen van de laatste decennia? Die hebben het onderwijs toch in een behoorlijk rampzalige staat gebracht. Ik denk daarbij aan het competentiegericht onderwijs en aan allerlei ontwikkelingen op het gebied van het nieuwe leren. Dat waren ontwikkelingen van de generatie onderwijsdeskundigen waar we ontzettend veel last van hebben gehad. Wat mij betreft moet het onderwijs op afstand blijven van al die prachtige ontwikkelingen die u schetst.

De heer Biskop (CDA):

Het venijn zit in de laatste zin die de heer Beertema uitspreekt. Niet alleen ik zie prachtige ontwikkelingen op onderwijskundig gebied, maar dat zien ook veel wetenschappers in Nederland en in het buitenland. Zij zien heel gedegen onderwijskundig onderzoek en belangrijke ontwikkelingen. Zij zien ook dat daarmee in het onderwijs niet veel wordt gedaan. De heer Beertema vindt mij onmiddellijk aan zijn zijde wanneer hij stelt dat niet ieder willekeurig onderzoeksresultaat morgen verplicht moet worden ingevoerd. Nee, liever niet. Ik ben van het soort dat vindt dat het onderwijs daar zelf heel goed mee kan omgaan en dat onderwijs zelf mag uitmaken op welke wijze er onderwijs gegeven wordt. Ik constateer alleen dat er een kloof bestaat tussen theorie en praktijk. Ik zou het goed vinden wanneer de onderzoeksresultaten beter bij de docenten onder de aandacht wordt gebracht, zodat zij de mogelijkheden krijgen om daaruit die zaken te putten die zij belangrijk vinden. Maar om het morgen verplicht in te voeren: nee, liever niet.

De heer Beertema (PVV):

De heer Biskop moet het toch met mij eens zijn dat juist het onderwijs een enorm slechte track record heeft. Als we het nu weer hebben over de generatie-Einstein en het nieuwe leren, dan ben je omarmd door alle bestuurders en door alle kennisinstituten die dat met allerlei bestuurlijk geweld aan het onderwijs hebben opgedrongen. Praten wij hier over dat soort inzichten?

De heer Biskop (CDA):

Ik zal het goed maken met de heer Beertema. Hij noemt het nieuwe leren, maar het is bekend dat degene die het nieuwe leren heeft bedacht, gruwt van wat er uiteindelijk van is geworden en van de karikatuur die anderen ervan hebben gemaakt. Daar heb ik het dus niet over. Misschien mag ik de heer Beertema uitnodigen om komend jaar met mij mee te gaan naar de Onderwijs Research Dagen en daar eens rond te kijken. Dan kan hij zelf zien wat voor onderwijskundig onderzoek er in Nederland echt plaatsvindt.

De heer Beertema (PVV):

Als het maar geen sociaal constructivisten zijn, ga ik graag met u mee.

De heer Biskop (CDA):

U vindt daar van alles, mijnheer Beertema.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik kom nog even terug op die vijf dagen. Ik vond de redenering van de heer Biskop wel interessant dat die aansluiten bij het wetsvoorstel. Er wordt al gewerkt in de week zomervakantie, want als het goed is, heeft geen docent zeven weken vrij.

De heer Biskop (CDA):

Als het goed is niet.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Die vijf dagen worden omgezet in roostervrije dagen. Mijn probleem zit in de tien dagen.

De heer Biskop (CDA):

Nu halen we vijf dagen af van de zeven weken. Dat zijn vijf dagen die vrij over het jaar besteed kunnen worden, maar die nu vastzitten aan de zomervakantie. Dat is nog ongeacht wat de sociale partners met elkaar over deze dagen hebben afgesproken.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Laten wij daar even van abstraheren en ons richten op het ideale geval dat de wet zo doorgaat. Mijn punt is dat er nu in de praktijk al tien roostervrije dagen zijn. Volgens het wetsvoorstel komen er vijf plus deze vijf, dus ook tien. Dan is het geen vooruitgang meer. In de huidige situatie zijn er tien waarvan vijf niet zijn vastgelegd. Het wetsvoorstel doet eigenlijk of die niet bestaan. De docenten moeten nu een week vakantie inleveren om die vijf dagen wettelijk te maken. Dan ga je er niets op vooruit, maar dan ga je er op achteruit, want je levert een week vakantie in. Zouden we niet eerst die tien dagen die nu praktijk zijn wettelijk moeten vastleggen zodat die vijf daarbovenop komen?

De heer Biskop (CDA):

Ik heb uw amendement net gezien, dus moet ik daar nog even op studeren. Ik heb het wetsvoorstel zo gelezen dat er vijf dagen extra in de roostervrije setting worden gezet en dat deze van die zeven weken afkomen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik dank de heer Biskop voor zijn toezegging er goed naar te kijken. Dit is namelijk wel de essentie. Volgens de wet heeft men gelijk met het voorstel, maar volgens de praktijk niet. Het is wel handig dat docenten in de praktijk extra ruimte krijgen. Wet is wet, maar daar hebben ze niet zoveel aan. Het gaat erom dat ze in de praktijk extra ruimte krijgen.

De heer Biskop (CDA):

We zullen zien wat dit in de praktijk oplevert.

Ophokuren kunnen niet meer, zegt de minister met dit wetsvoorstel in handen, ook niet als resultaat van een overleg tussen bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad. Het zal ouders en leerlingen als muziek in de oren klinken. De minister redeneert in de toelichting op het wetsvoorstel dat de verlaging van de urennorm van 1040 uur naar 1000 uur niet betekent dat er minder onderwijs wordt gegeven. De urennorm gaat van 1040 uur naar 1000 uur, maar het aantal uren onderwijs wordt niet verminderd. Dat staat op pagina 20 van de nota naar aanleiding van het verslag. Kan de minister mij dat nog eens uitleggen?

De samenhang tussen onderwijstijd en kwaliteit is niet meer dan logisch. Dat geldt ook voor het meetellen van vervangende lessen. Ik lees echter dat vervanging alleen telt als deze planmatig wordt ingezet. Docenten willen wel eens niet-planmatig ziek worden. Wat is dan planmatig inzetten? Kan de minister daar nog iets zeggen?

Verder zegt de minister in de toelichting dat er een wetsvoorstel aankomt om niet-bevoegd personeel een scholingsplicht op te leggen. Wat de CDA-fractie betreft kan dat wetsvoorstel niet snel genoeg naar de Kamer komen. Kan de minister al iets zeggen over de timing? Zullen dat wetsvoorstel en de komst van het lerarenregister de discussie over wel of niet bevoegd, wel of niet bekwaam en wel of niet benoembaar, definitief tot het verleden laten behoren?

Dan kom ik bij het element “betrokkenheid”. Een belangrijk element van het wetsvoorstel is de borging van de horizontale verantwoording. We kunnen als CDA-fractie niet anders dan daarmee instemmen, want het past bij het model van de samenleving waarin mensen verantwoording nemen en verantwoording aan elkaar afleggen. Ouders en leerlingen kunnen op die manier ook zien of de juiste keuzen worden gemaakt. De rol van de ouders dient een stevige te zijn en een goed functionerende medezeggenschapsraad is dan een voorwaarde. Nu zien wij binnen nogal wat scholen, vooral in het voortgezet onderwijs, dat het een probleem is om ouders te interesseren voor het werk van de medezeggenschapsraad. Ziet de minister mogelijkheden meer te doen dan scholen erop te wijzen dat het van belang is dat ouders daarin meedoen? Zou de minister een eerder door het CDA bepleite ouderovereenkomst als een middel zien om die betrokkenheid van ouders beter vast te leggen? Leerlingen met ouders die meer betrokken zijn bij de school, leveren namelijk ook betere prestaties. Ouderbetrokkenheid loont. Welke mogelijkheden ziet de minister om daarin nog iets extra’s te doen? Kunnen ouderorganisaties daarbij worden betrokken?

Ten aanzien van de kwantiteit, de werktijd van leraren, merkt de minister op dat de normjaartaak niet wordt veranderd, maar dat het aantal werkbare dagen wordt uitgebreid. Klopt het dan dat leraren dezelfde werktijd zullen hebben in meer werkdagen en dat daardoor een geringere belasting ontstaat?

De keuze om de vakantieduur gelijk te trekken tussen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs in ons inziens logisch. Ik heb net in het interruptiedebatje al gezegd wat we van die vijf roostervrije dagen vinden. Ik heb hierover nog wel een vraag. Stel dat werknemers en werkgevers onderling afspreken om die vijf dagen aan elkaar te plakken en alsnog bij die zes weken te voegen. Kan dat in de cao of is er per school instemming nodig van de medezeggenschapsraad, zoals het is vastgelegd in dit wetsvoorstel?

Dan kom ik bij het gebruik van vensters voor verantwoording. Het gebruik daarvan is nog steeds vrijwillig. Hoe staat het met de dekkingsgraad? Stimuleert de minister een dergelijke systematiek in andere sectoren of wordt het toch nog iets anders dan alleen maar vrijwillig?

Het afleggen van verantwoording kan beter in het veld zelf plaatsvinden dan op basis van wetgeving bij de inspectie of het ministerie. Het is een kwestie van vertrouwen. Vertrouwen in het onderwijs vraagt om actieve betrokkenheid van alle partijen. Dat betekent ook dat men elkaar de ruimte moet geven: ouders, leerlingen, docenten en schoolleiders die met elkaar manieren vinden om onderwijs vorm te geven en ruimte geven voor commentaar en aanvullingen. Toezicht kan de overheid doen op de manier zoals wij dat onlangs in de WOT hebben vastgelegd. Ik hoop dat alle betrokkenen deze wet minder zien als een Haags keurslijf en meer als een uitdaging om zelf binnen de geschetste randvoorwaarden goed onderwijs te geven of een goede onderwijsomgeving te creëren, met elkaar open en eerlijk om te gaan en elkaar verantwoording te vragen en te geven. In dat licht bezien zou dit wetsvoorstel wel eens heel belangrijk kunnen zijn in een nieuwe sfeer van met elkaar omgaan in het onderwijs.

Mevrouw Smits (SP):

Voorzitter. Het was een mooie dag die dertigste november 2007 met al die leerlingen op het Malieveld … Op het Museumplein; sorry, ik haal soms wat demonstraties door elkaar. Op het Museumplein stonden ze en "stop de ophokplicht" was de eis. Die strikte en strakke 1040 urennorm, in beton gegoten door oud-Kamerlid van het CDA De Vries, werkte niet. De staatssecretaris eiste met de naleving van die urennorm het onmogelijke van scholen. Zij dreigde met forse boetes en zij deelde ze uit. Scholen haalden alles uit de kast om die norm te halen en hokten hun leerlingen op zonder goede lessen. De staatssecretaris zocht een goede politieke oplossing en dat was een onderzoekscommissie. Onafhankelijk, met alle vrijheid tot opereren moest de oplossing er komen. De belangrijkste uitkomst stond wel van tevoren vast: er mocht geen geld bij. De commissie kwam uiteindelijk met een echte polderoplossing, waarover wij vandaag praten. Niemand vindt de uitkomst uiteindelijk echt een goed idee, maar het kost in elk geval geen geld.

De minister nam het voorstel van de commissie-Cornielje over. Dat ligt voor in een wet die twee problemen in het onderwijs raakt: het probleem van de ophokuren waarin leerlingen geen fatsoenlijke les krijgen en de werkdruk en enorm lange vakantie van docenten. Ik ben nog niet overtuigd dat het probleem van de ophokuren wordt opgelost met deze wet. Mogelijk kan de minister mij nog overtuigen; dat zou ons een lief ding waard zijn. Maar het tweede probleem, dat van de werkdruk, wordt in elk geval niet opgelost met deze wet. Sterker nog, met deze plannen maakt de minister de werkdruk in het onderwijs hoger.

Op de spandoeken van de boze leerlingen op het Museumplein stond: geen kwantiteit, maar kwaliteit. De SP heeft zich, in tegenstelling tot andere partijen in dit parlement, nooit blindgestaard op dat cijfer. Natuurlijk heb je een bepaalde massa van uren nodig om kwaliteit te leveren in het onderwijs. Er zijn echter scholen die de kwaliteit perfect op orde hebben met minder uren en er zijn scholen die er een potje van maken met veel uren. Met cijferfetisjisme komen wij er niet in deze discussie. Het gaat uiteindelijk om de kwaliteit van de lessen. Dan heb je het over bevoegde docenten en een goede begeleiding voor je leerlingen. Voor de SP is de verlaging naar 1000 uur dan ook geen principieel punt. Belangrijke vraag is wel waarom het scholen in het verleden niet lukte om aan die andere norm te voldoen. Kan het zo zijn dat scholen eigenlijk niet fatsoenlijk gefinancierd worden om die norm te halen? Is dat nu wel zo bij de 1000 urennorm? En kan het ook zo zijn dat na jarenlange onderfinanciering van het onderwijs de lessen uiteindelijk de sluitpost zijn geworden op de begroting van sommige scholen?

Wij hebben natuurlijk principiële punten, zoals de minister van de SP gewend is. In dit geval zijn dat de loze ophokuren. Ik breng vijftien uur in de week door in een studiezaal en ik heb geen idee wat ik daar leer, zei een leerling in het onderzoek van Cornielje. Wij allemaal hier kennen die geluiden, wij hebben ze allemaal gehoord. Ik heb eigenlijk een vraag aan de minister: zijn met deze wet de ophokuren voor eens en voor altijd van de baan?

Afgelopen maart kwam het LAKS nog met een rapport waaruit bleek dat die ophokuren nog steeds bestaan. De minister zegt dat dat niet het geval is en dat het een heel stuk beter gaat. Dat is mooi, daar zijn wij blij mee, maar die ophokuren ontstonden omdat wij onhaalbare eisen aan scholen stelden. En wie zegt dat de huidige eisen niet ook onhaalbaar worden? Het staat geheel niet in de planning, maar misschien komt er wel een nieuwe bezuinigingsronde over het onderwijs heen. Garandeert deze wet dan dat de oplossing voor schoolbesturen van kinderen nutteloos ophokken onmogelijk is?

Ik klink misschien wat wantrouwend, maar ik heb het gevoel dat ik daar reden voor heb. Met deze wet wordt namelijk de definitie van onderwijstijd een beetje opgerekt. Nieuwe ideetjes mogen ook, mits de medezeggenschapsraad het ermee eens is. Die horizontale dialoog, zoals de minister het noemt, klinkt natuurlijk fantastisch. Als ouders, leerlingen en leraren – die laatste worden niet vaak genoemd – het ermee eens zijn, is de invulling van de onderwijstijd goed. Maar de medezeggenschap is op het gros van de scholen nog geen sterke tegenhanger van het schoolbestuur. De minister moet wat ons betreft stoppen met steeds meer taken bij die medezeggenschapsraad neer te leggen als het in de praktijk vaak nog helemaal niet zo goed loopt.

Mag een school 60 leerlingen bij elkaar zetten in de mediatheek met een bevoegd gymdocent ervoor als de medezeggenschapsraad het ermee eens is? Is het mogelijk dat een school in overleg met ouders kiest voor een derde onderwijs en de rest zelfstandig leren? Mag dat als de medezeggenschapsraad het ermee eens is?

De heer Biskop (CDA):

Mevrouw Smits doet mij heel erg schrikken. Zij zegt: stop ermee om allerlei taken en bevoegdheden bij de medezeggenschapsraad neer te leggen. Ik heb de SP altijd gezien als een partij die ouders, leerlingen en leraren juist wil laten meepraten, en nu zegt mevrouw Smits dat de minister daarmee moet ophouden.

Mevrouw Smits (SP):

Het spijt mij als ik mij niet duidelijk heb uitgedrukt. Ik ben er klaar mee dat wij elke keer problemen waar de minister geen zin in heeft of waarvoor zij niet genoeg mankracht bij de inspectie aanwezig ziet, hopsakee op het bordje van de medezeggenschapsraad kieperen. Ik ben er hartstikke voor dat dingen op schoolniveau worden geregeld. Ik ben er hartstikke voor dat wij een sterke medezeggenschapsraad hebben. Sterker nog, wij zeggen ook altijd dat de medezeggenschapsraad instemmingsrecht moet hebben op de begroting. Maar het is te makkelijk om te zeggen: leg de definitie van een goed onderwijsuur bij de medezeggenschapsraad en dan kan de inspectie een stapje terug doen.

De heer Biskop (CDA):

Ik vind dit een teleurstellende reactie. Ik hoor mevrouw Smits met heel mooie woorden zeggen: wij zijn voor een sterke medezeggenschapsraad, maar de kern waar het om gaat, namelijk goed onderwijs, mag de minister niet bij de medezeggenschapsraad neerleggen. Dat kan zij toch niet menen?

Mevrouw Smits (SP):

Ik vind het zo raar dat het CDA van mening blijft dat wij afstand van onze scholen kunnen nemen onder het mom van "de ouders regelen het wel". De heer Biskop weet net zo goed als ik dat de medezeggenschapsraad in heel veel gevallen in de praktijk een enorme informatieachterstand op het schoolbestuur heeft, zeker in het voortgezet onderwijs. Van echte medezeggenschap is heel vaak geen sprake. Ik ben voor versterking van de medezeggenschap, hartstikke goed, geef die mensen machtsmiddelen, maar zorg ervoor dat wij hier kunnen ingrijpen op het moment dat de medezeggenschap het niet redt tegenover het schoolbestuur. Wij moeten dan middelen hebben om te zeggen: het deugt niet, wij doen er wat aan. Wij gaan niet achteroverleunen en tegen de scholen zeggen: regel het maar; het is ons probleem niet meer.

De heer Çelik (PvdA):

Ik ben het eens met de conclusie van mevrouw Smits dat de minister gemakkelijk allerlei zaken over de schutting gooit. Zij trekt bijvoorbeeld de handen terug van het beleid ter bestrijding van onderwijssegregatie. Daar vinden wij elkaar gemakkelijk, maar ik ben op dit punt niet overtuigd. Ik hoor graag klip-en-klaar van mevrouw Smits of zij voorstander is van het versterken van de positie van de ouders in het onderwijs.

Mevrouw Smits (SP):

Altijd. Daarom trekken wij ook samen op als het gaat om de positie van ouders bij het zogenaamde passend onderwijs. Wij mogen hier niet weglopen voor onze verantwoordelijkheid en zeggen: laat de ouders in de scholen het maar regelen. Die positie hebben heel veel mensen nog niet.

In antwoord op de vragen die ik vóór dit interruptiedebatje stelde, zei de minister dat dit straks niet meer mogelijk is. Zij geeft drie criteria voor onderwijsactiviteiten: de activiteiten worden uitgevoerd onder pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van een bekwaam onderwijspersoneelslid, de activiteiten zijn vooraf gepland en voor de leerlingen verplicht en de activiteiten hebben een inspirerend en uitdagend karakter en dragen bij aan een zinvolle invulling van de studielast. Ik begin met het laatste criterium. In antwoord op mijn Kamervragen over het ophokurenrapport van het LAKS van begin dit jaar schreef de minister: "Zo kan zelfstudie waarbij begeleiding door een leraar beschikbaar is, een goede invulling van de onderwijstijd zijn." En: "Het is niet te vermijden dat onderdelen van het programma door leerlingen als minder inspirerend worden ervaren dan andere onderdelen." Dat laatste kan ik mij goed voorstellen als ik terugdenk aan alle eindeloze lessen over de naamvallen in de verschillende talen, maar toch hebben heel veel leerlingen nog steeds het idee dat de huiswerkuren, niet de lessen, niet inspirerend zijn. Eigen huiswerk doen onder begeleiding van de gymleraar is natuurlijk ook niet erg nuttig. De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag: "Verplichte lesuren zonder les of actieve begeleiding tellen dan ook niet mee als onderwijstijd." Dat is heel goed, maar wat is het nou? Is actieve begeleiding een vereiste? Zo ja, waarom is die dan niet genoemd in die drie criteria?

Als het ophokuur van tevoren gepland is, mag het dan wel? Als je elke uur vijf uur op je rooster hebt staan waarin je zelfstandig aan het werk moet, is het dan geregeld? Het is immers "gepland".

Het derde criterium is dat de onderwijsactiviteiten worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bekwaam onderwijspersoneel. Ik vind dit te vaag en te weinig ambitieus. Ik vind het vaag, want wanneer valt iets dan onder de verantwoordelijkheid van een leraar? Geeft die dan ook les? Moet hij fysiek aanwezig zijn? Is het mogelijk dat hij een les voorbereidt en bespreekt met een klassenassistent en zelf die les niet geeft? Is het goed als hij te bellen en te sms'en is tijdens de les? Ik hoor heel graag van de minister wat die verantwoordelijkheid betekent. Ik mag toch hopen dat alle activiteiten op een school plaatsvinden onder de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van bekwaam onderwijspersoneel. Daar zijn het tenslotte scholen voor. Ik vind het ook weinig ambitieus, omdat er sprake is van "een bekwaam docent". De minister heeft aangegeven dat zij af wil van onbevoegde docenten. Waarom zetten wij dan niet gewoon in dit wetsvoorstel dat de docent bevoegd moet zijn? Daarop krijg ik graag een reactie.

Het tweede deel van het wetsvoorstel gaat over het aantal dagen dat leerlingen les krijgen en het aantal dagen dat leraren les geven. Iedereen heeft hier altijd de mond vol van het belang van leraren. "Leraren moeten het belangrijke werk doen" en "leraren zijn de factor die het meeste verschil maakt in de kwaliteit van het onderwijs". Zij zijn de zogenaamde "professionals" en "moeten de ruimte krijgen om het onderwijs te geven dat onze leerlingen nodig hebben". Als je echter nog eens goed luistert in deze Kamer, hoor je dat dit vaak alleen met de mond wordt beleden en dat er in de praktijk weinig van terechtkomt. Luister een paar debatten mee en je schaamt je kapot over wat sommige mensen hier over leraren zeggen: "leraren deugen niet", "ze zijn lui" en "een groot aantal leraren – op z'n minst een kwart – verdient stante pede zijn ontslag”. De SP-fractie gaat niet mee in deze flauwekul. Sterker nog, wij vinden dat wij trots mogen zijn op deze mensen. Zij doen het belangrijkste werk in onze samenleving. Zij maken onze kinderen klaar voor de toekomst. Ga er maar aan staan, elke dag, met 30 pubers voor je.

De heer Beertema (PVV):

Mevrouw Smits doet nu toch precies hetzelfde? Zij houdt nu een heel bevlogen betoog over hoe belangrijk de leraren zijn, maar zij verwacht wel van de minister dat zij precies dichttimmert dat een bekwame docent niet mag sms'en tijdens een les die hij moet vervangen. Ik zou zeggen tegen mevrouw Smits: ga uit van de werkelijkheid in de scholen. Er is een lerarentekort. De scholen gaan daar op een heel creatieve manier mee om, zodat de kinderen toch aan verantwoorde uren worden geholpen. U doet precies wat u de rest van de Kamer verwijt.

Mevrouw Smits (SP):

Nou breekt mijn klomp, als ik die aan had gehad. Is de heer Beertema van de Partij voor de Vrijheid ineens niet meer van plan om een bevoegdheid te eisen van leraren? Heeft de PVV besloten om bekwaamheid goed genoeg te vinden? Dat kan ik mij van de PVV best voorstellen, maar dit is toch een verdrietige conclusie van iemand die zolang bij Beter Onderwijs Nederland heeft gezeten?

De heer Beertema (PVV):

Mevrouw Smits trekt conclusies die de mijne niet zijn. Zij loopt erg op de zaken vooruit. Mijn vraag is alleen waarom zij wetgeving van deze minister wil die bepaalt dat er niet meer ge-sms't mag worden door een bekwame docent die iets doet in een klas. Tegelijkertijd mogen wij over leraren niets zeggen, terwijl zij dat zelf wel doet. Mijn beide klompen zijn gebroken!

Mevrouw Smits (SP):

Dat wordt lastig lopen voor de heer Beertema! Ik heb nooit gezegd dat een bevoegde leraar niet mag sms'en in de klas. Ik heb het hier letterlijk staan. Ik heb de minister het volgende gevraagd: is een leraar er dan ook, als hij aan het bellen of aan het sms'en is tijdens de les? Zit een klas ook onder de pedagogisch-didactische leiding van een leerkracht, als hij bijvoorbeeld in de lerarenkamer zit en de leerlingen in de mediatheek? Dat was het enige wat ik over sms'en heb gezegd. Ik ben er niet erg voor dat leraren sms'en in de klas, maar dat ga ik hier niet verbieden.

De heer Beertema (PVV):

Maar dan nog is mevrouw Smits niet tevreden met de criteria die de minister naar voren brengt om de onderwijstijd nuttig te maken. Ik denk dat mevrouw Smits nog een hele lijst achter de hand heeft van voorschriften, regelgeving en protocollen die zij aan de scholen wil opleggen om deze tijd inderdaad nuttig te maken. Klopt dat?

Mevrouw Smits (SP):

Nee, ik wil graag dat er in die criteria komt te staan dat er sprake moet zijn van actieve begeleiding. Het lijkt me dat ik de heer Beertema daarin aan mijn zijde vind, omdat hij zich ook altijd heeft uitgesproken als een tegenstander van Het Nieuwe Leren-constructies, zelfstandig werken-toestanden en dat soort moderne fratsen.

De heer Elias (VVD):

Ik wil het niet over iets triviaals als sms'en hebben, maar over zoiets belangrijks als dat mevrouw Smits collega's in de Kamer verwijt dat zij vreselijke dingen roepen. Tegen wie had mevrouw Smits het?

Mevrouw Smits (SP):

Ik had het over een verschillend aantal collega's in verschillende situaties, maar ik moet zeggen dat de heer Elias van de VVD koploper is in het nare dingen zeggen over leraren.

De heer Elias (VVD):

Heeft mevrouw Smits zich wel eens gerealiseerd dat ik die dingen, voor zover het nare dingen zijn, zeg, omdat ik het volkomen logisch en terecht vind dat wij het beste onderwijs voor onze kinderen willen hebben? Wij vinden dus dat je eisen mag stellen aan leraren en dat het een beroepsgroep is die er maar aan moet wennen dat er kwalitatieve eisen aan worden gesteld, zoals aan alle anderen die betaald en zelfs onbetaald werk verrichten. Wij vinden het dus een volkomen normale eis. Wat mevrouw Smits doet is contraproductief. Zij houdt namelijk degenen die slecht functioneren uit de wind. Dat is een verantwoordelijkheid die ik haar zeer zwaar aanreken.

Mevrouw Smits (SP):

We zijn met heel grote stappen snel thuis. Ik ben het tot dat ene stukje over die verantwoordelijkheid compleet eens met de heer Elias. Natuurlijk moeten we leraren net zo beoordelen als andere mensen. Sterker nog, wat mij betreft beoordelen we leraren veel strenger dan andere mensen. Ze doen namelijk het belangrijkste werk in onze samenleving. Het deugt ook niet dat sommige scholen geen personeelsbeleid voeren. Daar zijn we het snel over eens. Alle concrete voorstellen van de heer Elias op dit vlak steunen wij ook van harte. Het gaat echter steeds mis doordat de heer Elias elke keer zegt dat een kwart van de leraren niet deugt. Dan zegt hij dat hij laatst met een directeur in een directeurskamer zat die zei dat het niet deugt. Zo makkelijk werkt het natuurlijk niet. Hiermee schoffeert de VVD al die honderdduizenden mensen in dit land die dag in, dag uit keihard werken voor de toekomst van al onze kinderen.

Voorzitter: Van der Ham

De heer Elias (VVD):

Wat is dat voor groteske nonsens die mevrouw Smits daar staat te beweren? Of het nu 12%, 14%, 22% of 9% is, ik weet het niet. Ik heb iedere keer opnieuw mensen uit het onderwijs zelf geciteerd, die hetzij anoniem hetzij in de krant met naam en toenaam – bestuurders, rectoren, noem het maar op – hebben vastgesteld dat een groot aantal leraren slecht functioneert. Nogmaals, ik ken het precieze percentage niet. Ik heb nooit gezegd dat alle leraren het niet goed doen. Ik heb altijd gezegd dat het een hartstikke mooi vak is, dat het hartstikke belangrijk is en dat het juist daarom van groot belang is om de beste mensen te hebben. Ook heb ik altijd gezegd dat de mensen die moeilijk mee kunnen komen eerst moeten worden geholpen en bijgeschoold. Daarna moet hun eventueel een duwtje worden gegeven om te zorgen dat ze iets anders gaan doen. Daar is niets mis mee, maar dat heb ik de SP voor de vorige onderwijsbegroting nooit horen zeggen. Het enige wat mevrouw Smits doet, is een slap verhaal houden dat die functioneringsgesprekken altijd al konden, maar dat het er alleen toevallig nog nooit van gekomen is.

Mevrouw Smits (SP):

Ik hoor graag waarom de heer Elias al die rectoren en schooldirecteuren die volgens hem zo klagen over het personeel zo in bescherming neemt. Dat zijn namelijk de mensen die dat personeelsbeleid hadden moeten voeren en dat niet hebben gedaan. Ik zou het ontzettend fijn vinden als de heer Elias gewoon eens zou zeggen dat hij blij is met al die leraren die dit werk doen en die keihard werken. Ook zou ik het ontzettend fijn vinden als hij zou zeggen dat hij hun BAPO niet afpakt, dat hij hun weekje vakantie misschien ook niet van hen afpakt en dat we hun salaris misschien moeten laten meestijgen met de inflatie. Het zou zo helpen als de heer Elias een keer zou zeggen: ik ben blij met al die mensen en ik doe het niet om hen te pakken. Dat doet hij echter nooit.

De voorzitter:

De heer Elias is door zijn drie interrupties heen. Omdat hij persoonlijk wordt aangesproken, mag hij nog een kleine repliek geven.

De heer Elias (VVD):

Ik ga graag mee in het eerste deel. Leraren doen fantastisch belangrijk werk. Ik heb ook nooit anders beweerd. Met het tweede deel ben ik het niet eens. De wereld staat in brand, er is een financiële crisis en de bomen groeien niet tot in de hemel. Daar komt mevrouw Smits vanzelf wel een keer achter!

Mevrouw Smits (SP):

Ik schrik van de waarschuwing van de heer Elias. Ik zal vanzelf wel zien dat de bomen niet tot in de hemel groeien. Ik maak mij klaar voor die dag!

Ik was midden in mijn verhaal gebleven, namelijk dat onze leraren het verdienen om niet alleen maar bagger over zich heen te krijgen. Hun salarissen worden bevroren. Hun regeling voor de oude dag, de BAPO, wordt afgeschaft. De klassen worden steeds groter en er komen steeds meer zorgleerlingen bij. Het permanente wantrouwen van leraren wordt vastgelegd in een bureaucratie waar je "u" tegen zegt. Bij deze opsomming komt een nieuwe lerarenbashactie, om met de woorden van de minister te spreken. Die sprak onlangs ook van bashen. De leraren moeten een week vakantie inleveren om de werkdruk te spreiden. Ja, ja. En dan zeggen dat het raar is dat wij de komende jaren te kampen krijgen met een lerarentekort! Welke slimme jongere wil dit vak nog uitvoeren onder deze voorwaarden?

De SP voelt er niks voor, de vakantie van leraren met een week in te korten. Er stond heel lang geleden in het wetsvoorstel dat de werkdruk minder zou worden door het inleveren van deze week. Dat is er nu helemaal uit. Dat is ook niet zo gek. Je krijgt natuurlijk geen lagere werkdruk door meer te werken. Leraren leveren natuurlijk meer in dan die ene week vakantie. Zij leveren ook nog een aantal vrije dagen in door het jaar heen. Klopt het dat wij niet spreken over het inleveren van vijf dagen, maar eigenlijk over negen of tien? Wat is de onderbouwing van het inleveren van die vakantiedagen?

De vakbonden zijn het in elk geval niet met de minister eens. Zij hebben zich fel uitgesproken tegen de inkorting van de vakantie. De bonden hebben in de cao al bedongen dat vijf roostervrije dagen gewoon aan de zomervakantie worden geplakt. De minister vindt dit buitengewoon jammer. Zij zou dit natuurlijk ook als een teken aan de wand kunnen zien. Haar beleid staat mijlenver af van de belevingswereld in de scholen. Het zou natuurlijk kunnen zijn dat zij van de school is "ik leg het u nog één keer uit" en vervolgens het plan gewoon doorvoert. En dan zeggen we dat het zo jammer is dat al die leraren vaak zo zuur reageren op de nieuwe plannen.

Sec gezien regelt de minister niet de vakanties van leraren met deze wet, maar alleen de vakanties van leerlingen. Die vakanties zijn immers niet vastgelegd in de wet. Kan zij een scenario schetsen waarin de vakantie van leraren niet wordt aangetast en de leerlingen wel een weekje vakantie inleveren, althans verspreiden over het jaar? Er is geen draagvlak onder leraren, je krijgt niet minder ophokuren, er wordt geen enkel probleem opgelost en de werkdruk wordt hoger. De SP zou graag de mogelijkheid die in de wet wordt geschapen om een week vakantie af te pakken uit de wet amenderen. Daartoe hebben wij een amendement ingediend. De heer Çelik kan dat natuurlijk van harte steunen, want daarmee is de angel voor hem uit de wet. Hij kan dan de minister en mij gelukkig maken, door die week vakantie niet af te pakken en toch voor het wetsvoorstel te stemmen.

Dit wetsvoorstel moet de oplossing zijn voor een nare kwaal in het onderwijs, namelijk de ophokuren. Al met al is het natuurlijk geen mooie oplossing. Scholen hoeven iets minder uren te geven en het begrip "onderwijstijd" wordt iets ruimer gedefinieerd, leerlingen krijgen een zachte garantie op geen ophokuren en leraren leveren een week vakantie in. Een wet die een week vakantie afpakt van leraren, gaan wij sowieso niet steunen. Ik ben daarom zeer benieuwd naar het oordeel van de minister over mijn amendement. De SP staart zich niet blind op het getal van de urennorm, maar op kwalitatief goed onderwijs van bevoegde leraren. Mijn partij staat voor alle leraren die dag in, dag uit keihard werken voor hun leerlingen en die weten dat veel vakantie staat tegenover bovengemiddeld veel en hard werken in de rest van het jaar. De SP wil dat er na jaren actie van scholieren in dit land eindelijk een einde komt aan die loze ophokuren. Wij betwijfelen of dat met deze wet gaat gebeuren.

De voorzitter:

Ik meld overigens ook even dat het lid Van der Ham zich heeft afgemeld voor deelname aan dit debat omdat hij andere verplichtingen had.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. De commissie-Cornielje heeft eind 2008 een advies geschreven dat nu wordt overgenomen door de minister middels een wetswijziging. Het is duidelijk dat de 1040 urennorm voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs zijn doel voorbij schoot. Scholen hadden simpelweg te weinig weken om de lesuren in kwijt te kunnen. De nieuwe norm van 1000 uur brengt de regels meer in lijn met de praktijk.

Deze wetswijziging roept echter wel de vraag op of wij met een nieuwe kwantitatieve norm van 1000 uur wel ons doel bereiken. Het doel is niet kwantitatief, maar kwalitatief goed onderwijs. Dat betekent goede docenten, uitdagender onderwijs en betrokken leerlingen en ouders. Er zijn nu bijvoorbeeld excellent presterende scholen die toch de urennorm net niet halen. Hoe gaan wij met deze scholen om? Geeft de minister straks geen Michelinster aan een school die urennorm net niet heeft gehaald?

Verlaging van de urennorm kunnen wij niet los zien van de bezuiniging op het voortgezet onderwijs. Het bedrag per leerling gaat de komende jaren omlaag, onder andere door het opgelopen tekort in de materiële bekostiging. Zowel het LAKS als de scholen zelf melden dat het lastig is om 1000 lesuren te realiseren met uitdagend en inspirerend onderwijs. Dat moet toch ook de minister zorgen baren? Is zij bereid om een onderzoek te doen naar de urennorm in relatie tot de bekostiging? Wordt het bedrag per leerling, maar ook per lesuur lager? Vindt de minister dit wenselijk? Hoe zit het met de relatie tussen de bekostiging en de daadwerkelijke verzuimvervanging op scholen?

De ChristenUnie is blij dat er maatwerkuren worden geïntroduceerd. Dit is in feite een tegemoetkoming aan eerdere kritiek van mijn partij op de starre urennorm en haar pleidooi voor een brandbreedte in de wet. Er is beperkte ruimte om maatwerkuren in te zetten. Dit is nu maximaal 40 uur per jaar. Uiteraard staat het een school vrij om meer maatwerkuren te plannen, maar deze mogen niet tot lestijd worden gerekend. Scholen vragen zelf om meer ruimte voor maatwerkuren. Bijvoorbeeld de invoering van passend onderwijs rechtvaardigt deze vraag. Graag krijg ik een reactie van de minister hierop.

De zomervakantie gaat van zeven weken terug naar zes weken, waardoor vijf dagen vrijvallen. In het advies van de commissie-Cornielje wordt gemeld dat deze dagen in samenspraak tussen leraren, leidinggevenden en de medezeggenschapsraad naar keuze kunnen worden ingezet. Deze roostervrije dagen zouden in het kader van de werkdrukspreiding ingezet kunnen worden voor scholing, vergaderingen en teambuilding. In de nieuw afgesloten cao voor het voortgezet onderwijs is echter vastgelegd dat de vijf roostervrije dagen voor leerlingen ook vrije dagen voor docenten moeten blijven. Het argument van de Commissie Onderwijstijd is daarmee tenietgedaan, omdat er geen sprake meer is van werkdrukspreiding maar van een andere verdeling van de vakantiedagen. Wat betekent deze cao voor het argument voor deze wet dat de werkdruk beter wordt verdeeld?

CNV Onderwijs meldt bovendien dat de meeste leraren gemiddeld twee weken van de zomervakantie reeds doorwerken. Heeft de minister er inzicht in, in hoeverre leraren in hun eigen tijd doorwerken? De ChristenUnie is van mening dat leraren zelf verantwoordelijk zijn voor bijscholing en het onderhouden van hun vak. Het is belangrijk dat leraren daarin ondersteund worden, maar ook dat deskundigheidsbevordering voor een groot deel in de eigen tijd wordt gedaan, bijvoorbeeld via avond- of zomercursussen. Ook de commissie-Cornielje kwam met dit advies. Laat de scholing van leraren niet ten koste gaan van lestijd. Hoe wil de minister dit bevorderen?

De ChristenUnie is van mening dat horizontale verantwoording binnen een school van grote waarde is om kwalitatief goed onderwijs te bereiken. Dat is nu al zo, en het is goed dat dit ook zo zal blijven. De minister schrijft in antwoord op mijn vraag in de schriftelijke inbreng dat de inspectie hooguit kijkt of de horizontale dialoog plaatsvindt en niet hoe dat gebeurt. Dat is op zichzelf geruststellend, maar wat rechtvaardigt de inspectie-inzet ten aanzien van de huidige situatie dan? Graag krijg ik hierop een antwoord.

De christelijke en bijzondere feestdagen binnen vakantieperiodes op weekdagen worden op dit moment gecompenseerd. Dit wetsvoorstel wil dat schrappen. Deze compensatiedagen worden op dit moment wel vaak ingezet voor andere feestdagen, zoals bid- en dankdag en Goede Vrijdag. De ChristenUnie vindt het nog steeds een zaak van scholen en leraren zelf om goede afspraken te maken over vrije dagen en over werkdrukverdeling, zoals ook is gebeurd tijdens de cao-besprekingen. De vraag is in hoeverre scholen voldoende ruimte houden om op bijzondere feestdagen niet alleen de leerlingen maar ook de docenten een vrije dag te geven. Om die reden heb ik samen met de heer Dijkgraaf een amendement hierover ingediend. Nu al is er sprake van tien roostervrije dagen, waarvan gebruik wordt gemaakt om dagen in te zetten voor feestdagen.

Ik kom op de nota van wijziging met betrekking tot de BES-eilanden, waarover nog niemand voor mij heeft gesproken. In de WVO BES is al de onderwijsurennorm opgenomen, in artikel 38. In de wijziging zie ik dat alles nu onder artikel 12 zal komen. Mijn vraag is of dit betekent dat de Kamer te zijner tijd een wijziging zal krijgen van de WVO BES, omdat dan het artikel waarin het gaat om de onderwijsuren geschrapt zal worden. Anders is dit dubbelop, en ik denk niet dat dit de bedoeling is. Wanneer kunnen wij die wijziging dan tegemoetzien?

Ik ben heel tevreden dat de minister, samen met de besturen en de schoolbesturen van de eilanden, met een heel mooie onderwijsagenda is gekomen. Daarmee wordt bekeken op welke manier een en ander heel gefaseerd kan worden ingevoerd. Mede in het kader van de motie-Slob waarin de wens werd uitgesproken om te gaan monitoren, vraag ik of de minister het met de schoolbesturen en de gedeputeerden van de eilanden over deze wet heeft gehad, met name over de vraag of datgene wat erin wordt geregeld met betrekking tot de vakanties – daar gaat het eigenlijk om, want het andere was al ingevoerd – nu al kan. Of kunnen we beter zeggen: laten we, omdat we hadden afgesproken te gaan monitoren, even wachten met nieuwe wijzigingen. Zoals de minister weet, is er op dit moment namelijk heel veel onrust. Ik heb in de zomer zelf gezien dat ze op de scholen heel hard hun best doen om ervoor te zorgen dat ze binnen vijf jaar kwalitatief op hetzelfde niveau zitten als het Europese deel van Nederland.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Tweede Kamerleden hebben 80 dagen reces per jaar en daarmee de riantste regeling van Nederland, en dan pakken ze de vakantiedagen af van leraren. Dat schreef CNV Onderwijs in een reactie op dit wetsvoorstel. Dit is tegen het zere been van mijzelf en de meest ijverigen onder mijn collega's. Misschien heeft de bond niet helemaal een juist beeld van de werkdruk van Kamerleden, maar misschien hebben wij niet helemaal een goed beeld van de werkdruk van leraren. Dit wetsvoorstel zet leraren dagen langer aan het werk. Het komt boven op een uitgebreid verlanglijstje van Den Haag: Nederland moet beter leren schrijven en rekenen, leerlingen mogen niet meer worden opgehokt en ouders moeten beter worden betrokken. Het zijn allemaal zaken die meer inspanning eisen van leraren, en terecht.De waardering die hiertegenover staat, blijft echter achter. In de afgelopen twee jaar is de beloning blijven steken op het oude niveau, en met de bevriezing van de lonen haalt het kabinet de aantrekkelijkheid van het lerarenvak verder onderuit. Er zijn lange vakanties in het onderwijs, maar ook leraren werken door in hun vakantie en maken overuren. Eigenlijk zijn het net Kamerleden. En nu pakt de minister deze vakantiedagen af. Ik begrijp dat de docenten hier kwaad van worden. De minister haalt een week af van de zomervakantie en stelt vijf roostervrije dagen in. Vrij voor leerlingen en nuttig te besteden door leraren. Het idee erachter is dat leraren hun werk meer kunnen spreiden, maar volgens mij is dit niet het juiste middel om de werkdruk te verlichten of lesuitval tegen te gaan. Leraren moeten evenveel blijven doen. Nu al gebruiken ze daar vrije uren en dagen voor, en met deze wet zouden die vijf dagen daarvoor kunnen worden gebruikt. Het bevoegd gezag en de leraren moeten samen tot een nuttige invulling komen, maar deze nuttige invulling zou wel eens tot extra nuttige activiteiten kunnen leiden, die de werkdruk over het jaar nog verder opvoeren. Het is dus begrijpelijk dat de werkgevers en de werknemers hebben bedacht dat de nuttigste invulling voor deze vrije dagen, vrije tijd is. In de cao is dit alvast vastgesteld, waarmee de aangekondigde regeling bijna al symboolwetgeving is voordat zij is ingevoerd. Of zie ik iets over het hoofd?

Bij de hoorzitting die we over dit onderwerp hebben gehad, heb ik gevraagd voor welk probleem dit wetsvoorstel een oplossing is. Ik heb eigenlijk alleen onduidelijke antwoorden gehoord en veel hoongelach, dus ik vraag het de minister nog een keer. Wat gaan we nu precies oplossen met het wetsvoorstel? Wat draagt het bij aan de onderwijskwaliteit? De compensatiedagen voor feestdagen binnen de vakanties worden afgeschaft. Ik vind dit onbegrijpelijk en ook onnodig. Waarom gaat de minister dit conflict aan met leraren?

Ik ga nu in op de urennorm. Ik ben blij dat de minister bevestigt dat de 1000 urennorm moet worden gezien als een recht. Leerlingen hebben recht op inspirerend en uitdagend onderwijs. De schoolbesturen beweren echter dat er te weinig geld is om al deze uren kwalitatief goed in te vullen. Klopt het dat er nooit serieus is ingegaan op deze klacht en er nooit onderzoek is gedaan naar de bekostiging in relatie tot deze urennorm? Op dit moment halen scholen de norm, maar is het voor mij niet duidelijk of het goed is geregeld.

Mijn volgende punt betreft de horizontale dialoog en de ophokuren. Ook GroenLinks acht leraren in staat om in samenspraak met schoolleiders, ouders en leerlingen te bepalen wat inspirerend en uitdagend onderwijs is. Wij beoordelen het idee van de horizontale dialoog dan ook in beginsel positief. De dialoog moet ouders en leerlingen meer betrekken, maar ook duidelijk de verantwoordelijkheid aan leraren geven. In het ideale geval biedt de nieuwe wet ruimte voor creatieve lesmethoden van inventieve leraren en voorkomt hij ophokuren. In het slechtste geval kunnen ophokuren er toch weer insluipen en leidt de wet tot frustrerende discussies, valse verwachtingen en lastige werkuren voor de betrokken docenten. Ik vraag me daarom af of de dialoog niet zal leiden tot meer werkzaamheden en dus een hogere werkdruk voor leraren. Ook kan ik me voorstellen dat het op sommige scholen moeilijk zal zijn om ouders en leerlingen te betrekken. Kan de minister hierop ingaan? Ophokuren komen nog steeds voor, heb ik gehoord. Denkt de minister dat het aantal ophokuren met deze wet zal verminderen?

Welke concrete afname verwacht zij? Wat is haar ambitie? De inspectie ziet toe op de horizontale dialoog. Daarom is de inspectie dus de aangewezen partij om klachten te ontvangen over deze dialoog en over de kwalitatieve invulling van de onderwijstijd. Waar het misgaat, moet snel en adequaat ingegrepen worden. Leerlingen of ouders die klagen over ophokuren mogen niet tegen de spreekwoordelijke paarse krokodil in de school oplopen als zij klachten hebben. De inspectie moet in dat soort gevallen direct reageren. Wat zijn de mogelijkheden voor ouders en leerlingen om direct bij de inspectie hierover te klagen zodat de inspectie echt kan ingrijpen? Voor mij is dit punt essentieel in de beoordeling van dit wetsvoorstel.

De commissie-Cornielje en de minister hebben een aantal goede ideeën die kunnen rekenen op draagvlak in het onderwijs en bij mijn fractie. De minister wil dat wij alles integraal goedkeuren, maar ik wil alleen goedkeuren wat werkt en wat de kwaliteit verbetert. Wij vragen meer van alle betrokkenen voor inspirerende en uitdagende onderwijstijd. Denkt de minister dat een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden helpt om deze wet tot een succes te maken? Ik denk het niet. Voor het definitieve oordeel is een proactieve, snelle en adequate klachtenafhandeling belangrijk, evenals directe toegang van leerlingen en ouders tot de inspectie. Op die twee punten overweegt mijn fractie dan ook een motie.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel wijzigt de definitie van het nog steeds wat diffuse begrip "onderwijstijd". Wat kwantiteit betreft wijzigt het voorstel alleen het aantal uren, de zogeheten klokuren in het onuitroeibare onderwijsjargon dat wat mij betreft zo veel mogelijk uit te bannen ware. In de eerste drie klassen, de zogeheten onderbouw van het voortgezet onderwijs, gaan we nu in de wet van 1040 naar 1000 uur zodat het in alle schooljaren in het voortgezet onderwijs 1000 uur wordt en 700 uur in het eindexamenjaar. Ik zal de publieke tribune – vol met boze leraren! – en degenen die ons anderszins volgen niet vermoeien met de al dan niet gekunstelde ratio achter de 37,5 week maal 26,67 klokuren die achter deze 1000 urennorm zit, maar gewoon vertellen hoe ik het zie. Er is jarenlang enorm gekoekhapt over het precieze aantal uren en dit is het uiteindelijk geworden en daar kan iedereen zich wel zo'n beetje in vinden. Tenminste, zo denk ik dat het is gegaan. Ik denk dat hier ook geldt wat oud-premier Van Agt ooit zei over politieke besluitvormingsprocessen. De één wil een paard en de ander een kameel. Wat krijg je dan? Een dromedaris. Ik zal het nog wat huiselijker formuleren. De VVD-fractie heeft liever 1000 uur – zonder al te veel te steggelen over de vraag of het 1020, 1040 of 980 uur is – die nuttig worden besteed, dan 1040 uur waarmee eventueel de hand wordt gelicht.

Voor mijn fractie is de invulling van de onderwijstijd verreweg het belangrijkst. Wat is nu precies onderwijstijd en wat niet? Ik denk dat ik het hierover bij wijze van uitzondering zeer eens kan zijn met mevrouw Smits van de SP-fractie. Kun je een situatie waarin twee klassen die gelijktijdig en zelfstandig materiaal voor profielwerkstukken opzoeken via internet met één leraar die tussen die twee klassen heen en weer pendelt, onder de noemer onderwijstijd scharen? Misschien wel, misschien net niet.

De VVD-fractie zet bij de behandeling van dit wetsvoorstel in op drie hoofdpunten. Hoe wordt het begrip "onderwijstijd" concreet ingevuld? Hoe zit het met de controle erop? Als kinderen goed – en dan bedoel ik actief – presteren, waarom staken we dan onze inzet om ze beter te laten presteren door meer les te geven? Ik wil bovendien ook iets zeggen over de 950 uur van de heer Van der Ham.

Wat het eerste betreft volgt het wetsvoorstel de aanbevelingen uit 2008 van de commissie onderwijstijd voorgezeten door mijn illustere voorganger als VVD-onderwijswoordvoerder Clemens Cornielje: onderwijsactiviteiten, welke dan ook, moeten voldoen aan drie criteria om als onderwijstijd mee te tellen. Ze dienen onder de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van daartoe bekwaam personeel te worden uitgevoerd. Ze dienen deel uit te maken van een door de school gepland en voor leerlingen verplicht onderwijsprogramma. Ze dienen door een inspirerend en uitdagend karakter bij te dragen aan een zinvolle invulling van de totale studielast van leerlingen.

Wat "onderwijstijd" exact is, wordt op schoolniveau bepaald, maar dient wel te voldoen aan de zojuist genoemde criteria. De medezeggenschapsraad moet ermee instemmen. Dit betekent dat de ouders en de leraren zich erin moeten kunnen vinden. De inspectie waakt over dit instemmingsproces. Heeft de medezeggenschapsraad niet ingestemd, dan kan een bekostigingssanctie volgen. Voor alle duidelijkheid, dit wetsvoorstel wijzigt de inhoudelijke eisen van het onderwijs niet. Aan de zogeheten eindtermen wordt niet gesleuteld. Tot zover is dat een redelijke lijn.

De Inspectie voor het Onderwijs heeft in het schooljaar 2006–2007 een representatieve steekproef gehouden naar de onderwijstijd. Zij heeft vastgesteld dat bij zeven formele weken vakantie de werkelijke zomervakantie op maar liefst tien weken uitkwam. In dit wetsvoorstel wordt de zomervakantie formeel naar zes weken verkort en worden strengere regels geïntroduceerd in de periode van op- en afbouw van het schooljaar. Voor de VVD staat handhaving daarvan voorop. Deze wordt uitgevoerd door de inspectie. Sprekend over handhaving: de minister krijgt met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur – wij noemen dat hier in huis een AMvB, zeg ik wederom tegen de volle publieke tribune met leraren – maatregelen te treffen om te bepalen hoe scholen de verantwoording in moeten vullen als zij in gebreke zouden blijven (artikel 6f, derde lid). Deze clausule is voor de VVD essentieel. Wanneer blijven scholen naar de mening van de minister van Onderwijs in gebreke? Hoe krijgt het aanpakken daarvan vorm in de AMvB? Ik vraag de minister dringend om in haar antwoord enkele hoofdpunten uit zo'n AMvB te schetsen. Instemming met dit wetsvoorstel is voor mijn fractie afhankelijk van het antwoord op deze voor de VVD essentiële vraag.

Wij zijn hier niet zo scherp op omdat wij iedereen in het onderwijs wantrouwen en voor elke school een man met een gleufhoed in een Peugeot 403 cabriolet willen posteren (voor de liefhebbers van Columbo), een karikatuur die de oppositie weleens van onze "we zijn wel goed, maar niet gek"-opstelling, waar overigens niets mis mee is, tracht te maken. We zijn hier wel zo scherp op omdat de structuur van de wet eventueel misbruik door een enkele school naar onze mening te gemakkelijk kan maken als er geen stok achter de deur zit. Ik wil graag het regeerakkoord letterlijk nemen. Daarin staat niet voor niks: "Scholen gaan roosters zonder tussenuren maken en voorkomen lesuitval." De grootste ergernis van ouders en leerlingen is het gehang in de gang en het slenteren op straat in plaats van les. De impliciete aanname bij het zinnetje in het regeerakkoord is dat de scholen dit eigener beweging zullen doen en dat, indien ze dat nalaten, eventuele negatieve resultaten op de zogeheten kerndoelen in de huidige structuur pas zullen leiden tot actie van overheidszijde. Huiselijker geformuleerd: de onderwijsinspectie kan alleen maar controleren op het proces en kijkt behalve de genoemde criteria niet nader naar de invulling.

Dat alles is een van de uitvloeisels van het rapport van de politiek breed gedragen commissie-Dijsselbloem, dat de scholen meer met rust wil laten en niet dol wil maken met Haagse bemoeizucht. Op zich is en blijft dat een loffelijk streven, maar net als bij de Wet op het onderwijstoezicht stel ik mij hier de vraag of we de penduleslinger niet te veel naar de andere kant laten doorslaan. Graag krijg ik dan ook de toezegging van de minister om de inspectie steekproeven te laten houden en/of een themaonderzoek te laten verrichten. Ook toezeggingen op dit punt zijn voor mijn fractie essentieel.

Ik kom op mijn derde punt. Voor de VVD staan excellentie en meer aandacht voor de goed presterende kinderen hoog op de agenda. Door een norm van 1000 uur te stellen, is er wellicht te weinig aandacht voor deze kinderen. Ook die 20% best presterende kinderen presteert vaak onder zijn niveau. Als we niet alleen van de zesjes-, maar ook van de zeventjescultuur af willen, moeten we juist deze kinderen uitdagen met meer en beter ingevulde lestijden. Benadrukt moet worden, wat ons betreft ook door de minister, dat de 1000 uur in die zin bepaald niet heilig zijn. Het mogen er stellig ook wat meer worden, wat ons betreft bij alle scholen die daar zelf trek in hebben.

Voorzitter: Van Bommel

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. In enkele dagen stroomden er zo'n drieduizend mails binnen bij de AOb, de vakbond voor leraren. Dinsdag mochten wij een petitie in ontvangst nemen van leraren die protesteerden tegen de verkorting van de zomervakantie van zeven naar zes weken. Dit dossier maakt veel los in onderwijsland. Ik begrijp dat. Een lange zomervakantie is heerlijk. Ik heb er altijd zeer van genoten. Wij moeten de zaken echter wel in perspectief blijven zien. De leraar die ons een petitie aanbood, was een jongeman die met veel plezier in het praktijkonderwijs werkt. Zijn belangrijkste argument tegen de vakantiekorting van een week was dat daarmee het beroep voor hem een stuk minder aantrekkelijk zou worden. Met een lange aaneengesloten zomervakantie zou je betere leraren aantrekken. Ik vind dat teleurstellend.

Er was een medewerker van de AOb aanwezig. Ik stond met haar te praten en vertelde haar – en dat wil ik met de Kamer en met de minister delen – dat ik graag had gezien dat de Kamercommissie van OCW indertijd petities had mogen ontvangen toen het competentieonderwijs over het land werd uitgerold of toen het klassensysteem achterhaald werd verklaard, toen kennis achterhaald werd verklaard of toen het vak Nederlands werd afgeschaft voor mbo'ers, omdat die dat toch niet zouden missen. Waarom geen petities als een college van bestuur zich terugtrekt uit de school om zich te vestigen in een chic pand ergens tussen de dure advocaten aan de Zuidas in Amsterdam? Waarom geen petities bij idiote fusies of als collegevoorzitters steeds maar weer op dienstreis gaan naar China, Amerika of Singapore? Of als zij zich marktconforme beloningen toe-eigenen en de leraren in het cao-salaris houden? Voor de duidelijkheid: er zit niemand op de publieke tribune, op een medewerker van de VVD na. Op zijn slechtst vinden de leraren het allemaal wel best, op zijn best denken zij dat zij er toch niets tegen kunnen doen. Nu er voor leraren in het vo een week korting op de vakantie dreigt, is de actiebereidheid ineens enorm.

Ik schets het broodnodige perspectief. In het basisonderwijs heeft men al sinds mensenheugenis een zomervakantie van zes weken. Alle basisschoolleraren die ik ken, hebben eigenlijk maar vijf weken, want op vrijwillige basis gebruiken ze allemaal een paar dagen vlak voor de vakantie en aan het eind van de vakantie om de boel op te ruimen, hun lokalen extra te soppen, hun kasten uit te ruimen en hun materialen bij te werken. Op mijn eigen mbo-school en in de vo-scholen gebeurt dat ook wel, maar hier en daar en slechts door een enkeling. In de praktijk worden die zeven weken in de vo-scholen nu maximaal benut. In de meeste scholen hebben leerlingen acht of tien weken geen school, omdat zij al examen hebben gedaan of in de laatste week alleen maar komen om boeken in te leveren, een toets in te halen of omdat zij een rooster moeten ophalen. De leraren die lesgeven in de examenklassen hebben de langste vakanties. De leerlingen zijn er toch niet, dus waarom zouden zij niet thuis werken?

De PVV-fractie ondersteunt het beleid om de vakantie met een week in te korten. Dat is niet leuk voor de leraren, maar wel hard nodig om de kwaliteit van ons onderwijs weer op orde te brengen. Een extra weekje tafels oefenen, spellingsoefeningen doen, mooie schrijf- en leesopdrachten, een mooie excursie naar een historisch museum, een weekje extra Bildung: het kan allemaal.

Dan kom ik bij het perspectief van de ouders. Hoeveel ouders zijn er niet die licht wanhopig worden van al die pubers die maar rondlopen zonder dat zij iets te doen hebben aan het eind van de vakantie? Zij zullen blij zijn dat hun kinderen een weekje eerder aan de slag kunnen. Ook is er het perspectief van het kind. Aan de ene kant doen wij moeite om kinderen naar zomerscholen te krijgen om hun leef- en leerritme niet te veel te onderbreken, aan de andere kant verzet de onderwijsprofessional anno nu zich tegen een week minder lang op de camping. Dat klopt niet, dat is geen mooi beeld.

Mevrouw Smits (SP):

Voorzitter. Ik hoop dat de heer Beertema zich ervan bewust is dat deze week vakantiekorting alleen voor de leraren geldt en dat de leerlingen deze dagen gedurende het jaar vrolijk weer terugkrijgen. Dat is echter niet mijn vraag. Mijn vraag is: kan de heer Beertema zich de laatste grote onderwijsdemonstratie nog herinneren?

De heer Beertema (PVV):

Ik weet niet welke onderwijsdemonstratie mevrouw Smits bedoelt, maar zij gaat mij vast inlichten.

Mevrouw Smits (SP):

Men demonstreerde tegen de bezuinigingen van dit kabinet op het speciaal onderwijs. Die vijf dagen worden omgezet in roostervrije dagen. Het klopt dat er vandaag geen volle publieke tribune is. Ik vind dat dat voor de leraren pleit. Zij komen niet met 15.000 man bij elkaar om actie te voeren tegen de korting op hun eigen vakantie, maar wel om actie te voeren tegen de bezuinigingen van dit kabinet op de meest kwetsbare kinderen. Kan de heer Beertema dan volhouden dat leraren alleen maar in beweging komen als het hen zelf raakt?

De heer Beertema (PVV):

Ik moet mevrouw Smits nageven dat het een indrukwekkende demonstratie was. Ik ben nog steeds van mening dat die bezuiniging op een zeer verantwoorde wijze is getroffen en ik betreur het dat veel bestuurders de leraren hebben gebruikt door ze met een vals verhaal naar het Malieveld te krijgen. Ik blijf dat jammer vinden, maar u heeft hier absoluut een punt.

Mevrouw Smits (SP):

Wij kunnen nu dus samen vaststellen dat leraren niet massaal in actie komen als het hen zelf raakt, maar dat zij vooral in actie komen als er kinderen in het geding zijn. Het zou de PVV sieren als dat de houding wordt in de rest van dit debat.

De heer Beertema (PVV):

Er blijft een discrepantie bestaan tussen de gigantische aantallen handtekeningen en mails die bij de AOb binnenkomen, de woedende reacties die ik in mijn eigen mailbox vind en de oorverdovende stilte die ontstaat als het om heel belangwekkende dingen gaat in het onderwijs over professionaliteit et cetera. Dat is gezegd, wij gaan verder.

De minister vindt in ons een medestander voor die week. Wat wij niet begrijpen, is dat we een week extra lestijd winnen, maar tegelijkertijd de urennorm van 1040 naar 1000 terugbrengen. Ik stel voorop dat scholen met een goede leiding helemaal niet zo veel moeite hebben om de norm van 1040 te halen. Dat zijn de scholen waar geen uren worden verrommeld met eindeloze reeksen roosterwijzigingen, lerarenvergaderingen, rapportbesprekingen en noem het maar op. Dat zijn de scholen waar leraren en leerlingen werken binnen structuren, waar rust en regelmaat heersen en waar leraren gewoon toekomen aan waar zij goed in zijn: het verzorgen van een mooi en samenhangend onderwijsaanbod. Er waren veel scholen die de norm van 1040 makkelijk haalden, laten we elkaar niets wijsmaken! Dat zijn de scholen waar managers hun werk goed doen en dienstbaar zijn aan het primaire proces. Het kan dus wel!

We hebben straks een extra week gewonnen. Laten we dan ook die urennorm van 1040 overeind houden. Aan de ene kant lestijd winnen en aan de andere kant de norm verlagen, is niet uit te leggen aan de ouders en ook niet aan de PVV-fractie. Als de scholen alle lerarenactiviteiten die plaats moeten vinden zonder dat er leerlingen in huis zijn, de zogenaamde roostervrije dagen voor vergaderingen en cursussen, concentreren op die vijf roostervrije dagen, dan is er zeker minder verrommeling van lesuren en dan winnen we harde onderwijstijd. Dan moet het voor alle scholen mogelijk zijn om de norm van 1040 te halen. Juist in deze tijd, waarin wij zo hard werken om de onderwijskwaliteit te herstellen, vooral in de kernvakken rekenen, lezen en schrijven, zijn die extra 40 uren hard nodig.

Leerlingen protesteren tegen ophokuren; het beeld is gegeven en het was een spectaculair beeld. Wat hadden die leerlingen gelijk en wat was het verheugend dat zij zich zo luid en duidelijk lieten horen! Met de drie criteria van de minister komt er volgens ons een einde aan de perverse praktijk van de ophokuren: bekwaam personeel, uren moeten deel uitmaken van het verplichte programma en krijgen in het algemeen een inspirerend en uitdagend karakter. Als wij dat handhaven en als de leerlingen en de leraren in de medezeggenschapsraad dat monitoren, dan heeft de PVV-fractie er vertrouwen in dat het goed komt.

Tot slot. In de memorie van toelichting zegt deze minister in het hoofdstukje "Betrokkenheid, horizontale dialoog" het volgende, en mijn onderwijshart juicht iedere keer weer als ik dit lees. Goede leraren maken het verschil voor de prestaties van leerlingen, nu en in de toekomst; management en staf zijn hieraan dienstbaar. Leraren en schoolleiders weten op basis van professionele inzichten wat kwalitatief goed onderwijs is. Zij krijgen de ruimte om dat in de dagelijkse praktijk vorm te geven. Dat lijkt mij precies de goede richting. Iedereen zou het goed tot zich moeten laten doordringen hoe nieuw dit geluid is in onderwijsland. Dit is de vernieuwing van dit kabinet als het om onderwijs gaat. Na een decennialang beleid waarin de managers en bestuurders zich eigenaar konden wanen van het onderwijs en de leraren konden marginaliseren, zijn de bakens nu verzet. Daarvoor moeten wij dit kabinet prijzen, al mag er van mij nog wel een tandje bij. Laten wij dat fragiele proces niet verstoren door ons als Kamer bezig te houden met een al te gedetailleerde invulling van de onderwijstijd. Wij moeten daar niet over willen gaan.

De echte stakeholders zijn de ouders, de leraren en de schoolleiders. Zij ontmoeten elkaar in de horizontale dialoog waarover deze wetswijziging spreekt. Het instemmingsrecht op de spreiding en de invulling van die vijf roostervrije dagen en op de invulling van het hele onderwijsprogramma past daar uitstekend bij. Wij als Kamer moeten hierbij op eerbiedige afstand blijven. Wij moeten vaststellen dat het toetsingskader van de inspectie genoeg handvatten biedt om de kwaliteit goed te bewaken, zeker omdat de inspectie ook de kwaliteit van de horizontale dialoog erbij betrekt, als zij daartoe aanleiding ziet. Bovendien is de Onderwijsinspectie nauw betrokken geweest bij dit hele totstandkomingsproces. Wij vertrouwen erop, tot het tegendeel wordt bewezen, dat uitvoeringsproblemen daarmee tot een minimum worden beperkt.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik hoor de heer Beertema spreken over het belang van het terugleggen van de verantwoordelijkheden bij het onderwijsveld en over de positie van de docent. Nog niet zo lang geleden hadden we een debat over de decentralisatie van arbeidsvoorwaarden. Ik heb het verslag er even bij gepakt. Daarin zegt de heer Beertema letterlijk: “Het beleid van dit kabinet is een regelbrij en dat is nodig omdat het onderwijsveld er een zootje van maakt.” Ik kan zijn woorden van toen niet helemaal rijmen met wat hij nu zegt. Kan de heer Beertema hierop ingaan?

De heer Beertema (PVV):

Ik zie daarin geen enkele tegenstelling. Als de horizontale dialoog echt vorm krijgt, in de geest van dit wetsvoorstel, wordt de leraar op een ongelooflijk krachtige manier in het zadel geholpen, samen met die andere stakeholders die ertoe doen. Dan wordt het management en de staf inderdaad dienstbaar aan dat primaire proces. Daar gaat het om. Het primaire proces staat centraal. Met al het flankerende beleid van dit kabinet, SBL, het lerarenregister enzovoorts, staan voor de leraar alle lichten op groen. Zo moet het blijven. Wij moeten inderdaad op enige afstand blijven om dat te laten groeien en om dat aan te zien. We moeten ook vertrouwen hebben in de inspectie, die ook niet al te zeer in de nek zal hijgen van de scholen, maar pas ingrijpt op het moment dat er echt aanleiding toe is. Die aanleiding is er natuurlijk ook als de medezeggenschapsraad aanleiding ziet om de inspectie in te schakelen.

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Beertema hoeft mij er niet van te overtuigen dat de horizontale verantwoording en het leggen van meer verantwoordelijkheden bij de scholen zelf heel goed is. In elk debat wijzen mijn collega’s en ik erop dat het belangrijk is dat er meer verantwoordelijkheden bij de scholen komen te liggen. Ik heb kritische vragen ten aanzien van de horizontale verantwoording in dit wetsvoorstel, maar ik onderschrijf het principe. Ik sla aan op het feit dat de heer Beertema nu plotseling een heel positief verhaal houdt over de wijze waarop het kabinet verantwoordelijkheden teruglegt bij het onderwijs. In het vorige debat zei hij nog dat dit niet gebeurt en dat het een grote regelbrij is. Blijft de heer Beertema bij zijn standpunt dat het beleid van dit kabinet op het gebied van onderwijs een grote regelbrij is?

De heer Beertema (PVV):

Over de autonomie van het middenveld ben ik nog steeds van mening dat het middenveld veel te ver is doorgeschoten. Wij proberen nu op een vrij gedetailleerd niveau binnen de scholen de leraar, het primaire proces, weer voorrang te geven. Dit wetswijziging voorziet daarin. Ik wil natuurlijk best die governance veranderen. Dat blijf ik ook proberen. Ik zie nu echter dat de managers en de bestuurders op afstand worden gezet van het primaire proces. Dan vind ik dat we goed bezig zijn.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben blij dat de heer Beertema zegt dat we moeten proberen zo veel mogelijk verantwoordelijkheden neer te leggen bij het onderwijs en dat we daarbij de docenten en de leerlingen centraal moeten stellen. Ik hoop dat hij straks bij de beantwoording net zo kritisch als ik zal luisteren naar de minister, als zij antwoordt op de vraag wat de werkelijke positie is van de docenten, de leerlingen en de ouders. Hoe afdwingbaar is straks het recht dat ze met dit wetsvoorstel krijgen?

De heer Beertema (PVV):

Ik blijf er wel bij zeggen – dat wil ik de heer Klaver ook meegeven – dat die leraren wel moeten toehappen. Ze moeten wel in actie komen. Ze moeten dit wel omarmen. Nogmaals, alle lichten staan op groen, maar dan moet er wel beweging in komen.

De heer Elias (VVD):

Ik denk dat de heer Beertema en ik een heel eind samen oplopen, als ik zijn inbreng zo beluister. Hij zegt eigenlijk dat de mensen in het onderwijs de vrijheid en de ruimte moeten krijgen om het zelf te regelen en om in beweging te komen. Laten we ons er niet al te veel mee bemoeien. Dat vind ik verstandig.

De heer Beertema (PVV):

In een horizontale dialoog.

De heer Elias (VVD):

Ja, prima. Nogmaals, ik ga een heel eind met hem mee. Echter, in het onverhoopte geval dat de scholen samen met de medezeggenschapsraad een loopje nemen met hetgeen hiervan eigenlijk de bedoeling is, moet de minister het zo regelen dat zij een Algemene Maatregel van Bestuur klaar heeft liggen. Ik heb haar gevraagd hiervan een paar hoofdlijnen te schetsen, om in het onverhoopte geval daar iets aan te kunnen doen. Dat hoeft niet allemaal in detail. Ze heeft nog 24 uur. Ik neem dan aan dat de heer Beertema die gedachte ondersteunt.

De heer Beertema (PVV):

Ik zal er zeker serieus over nadenken. Absoluut.

De heer Van der Ham (D66):

De heer Beertema stelt terecht dat scholen veel ruimte moeten krijgen om goed invulling te geven aan de onderwijstijd. Ik heb in mijn bijdrage gezegd dat ik dat ook vind. Op het moment dat die onderwijstijd misschien iets korter is, maar de kwaliteit op het goede niveau is en iedereen het daarmee eens is, is er niet zo'n groot probleem. Zegt de heer Beertema dat ook?

De heer Beertema (PVV):

Nee, dat zegt de heer Beertema totaal niet. Ik vind het weer zo'n D66-verhaal. Zodra er een norm wordt gesteld, komt D66 onmiddellijk met allerlei nuances: stel je voor, dit en dat, is dat nou wel zinnig en zo? Een norm is een norm. Mag ik een simpel voorbeeld geven? Ik ben een uitstekende chauffeur, vind ik zelf, maar ik heb vorige week een bekeuring gekregen omdat ik te hard reed. Ik heb niemand in de weg gezeten op de A13 en ik heb niemand in gevaar gebracht, maar ik heb een norm overtreden. Dan moet je niet zeuren. Er is een norm.

De heer Van der Ham (D66):

Die vergelijking gaat helemaal niet op. De heer Beertema en ik staan voor goed onderwijs. Hij zegt dikwijls dat het onderwijs soms gek wordt van overbodige regels. Er zijn soms terechte regels, maar er zijn ook heel veel overbodige regels. Een school is in staat om goed onderwijs te leveren, zoals ook blijkt uit cijfers en uit inspectierapporten, maar er is helemaal geen ruimte voor de inspectie om dat af te wegen tegen de andere zaken die op die school gebeuren: die 1000 uur is niet gehaald, dus direct een boete. Ik kan dat niet rijmen met het verhaal dat de heer Beertema houdt: je moet er vooral voor zorgen dat juist met docenten goed wordt gekeken hoe de onderwijstijd wordt ingevuld. Als ik zijn woorden goed begrijp, zegt hij: als docenten er samen maar uitkomen, is het allemaal wel goed. Dat is misschien een nog veel slapper verhaal dan hij mij verwijt.

De heer Beertema (PVV):

Als een school in staat is om uitstekend onderwijs te verzorgen in 950 uur, is die school ook in staat om uitstekend onderwijs te verzorgen in 1040 uur. Ik zie het probleem niet zo.

De heer Van der Ham (D66):

Ik zeg dat de inspectie aan het eind van de dag uiteindelijk bepaalt of het kwalitatief goed onderwijs is. De heer Beertema houdt hier een heel slap verhaal, een soort poldermodel: als het maar lekker in de docentenkamer met ouders en leerlingen tot stand is gekomen, is het allemaal goed. Wie is hier nou een slapjanus?

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp helemaal niks van dit verwijt. Een horizontale dialoog is geen slap polderverhaal. Ik hoop dat er iets heel activerends van uitgaat voor de stakeholders in het onderwijs die er echt toe doen, de ouders en de leraren. Dat is geen slap lerarenkamerverhaal. Kom nou!

Mevrouw Smits (SP):

Ik snap iets niet.

De heer Beertema (PVV):

Dat delen wij dan. Ik snap ook heel veel niet.

Mevrouw Smits (SP):

Precies. Het is prettig dat wij iets delen. Misschien kan de heer Beertema mij laten delen in zijn visie. Hij heeft hier heel vaak gefulmineerd tegen dat nieuwe leren, tegen al die nieuwe onderwijsconcepten. Die werden allemaal in die scholen afgesproken. Dat werd allemaal afgesproken met medezeggenschapsraden en met schoolbesturen, het werd horizontaal "gedialoogd". Hoe kan het nu toch dat de heer Beertema zo'n vertrouwen heeft in diezelfde horizontale dialoog, als het gaat over net zoiets, namelijk ophokuren onder leerlingen?

De heer Beertema (PVV):

Die horizontale dialoog was er niet in de tijd van het nieuwe leren en van het competentiegericht onderwijs en daarop werd zeker niet gehandhaafd door een inspectie. Dat was achterkamertjespolitiek. Leraren en ouders werden daarvan buitengesloten. Dat gebeurde op een totaal andere manier. De systematiek die in deze wetswijziging wordt voorgesteld, is veel steviger. De inspectie gaat erop toezien dat het gebeurt.

Mevrouw Smits (SP):

Ja, de inspectie kijkt of op papier inderdaad staat dat de medezeggenschapsraad heeft afgesproken …

De heer Beertema (PVV):

Geef het een kans!

Mevrouw Smits (SP):

Ik zou de heer Beertema zo graag willen geloven. Ik zou het zo graag met hem eens willen zijn. En ik zou zo graag zeker willen weten dat wij niet meer van die flauwekul krijgen als wij in het verleden hebben gezien. Maar waarop baseert de heer Beertema dat het in die scholen nu beter is dan tien jaar geleden? Help mij hieruit!

De heer Beertema (PVV):

Ik zou het hartstikke mooi gevonden hebben als leraren indertijd over het uitrollen van het competentiegericht onderwijs, over al die gekke dingen van het nieuwe leren, aan de bel getrokken hadden bij hun eigen medezeggenschapsraad, bij hun eigen managers, bij hun eigen bestuurders en klachtencommissies. Zij hebben dat nauwelijks gedaan. Nu komt er die horizontale dialoog, waar ook de ouders bij worden betrokken. Ik verwacht heel veel van ouders. Zij zijn vaak veel beter gebekt dan al die leraren in die lerarenkamers. Ik hoop dat die ouders een heel actieve rol gaan spelen in die horizontale dialoog. Ik hoop dat zij wél in staat zullen zijn om de bestuurders en de managers bij de les te houden. Daar heb ik vertrouwen in.

Mevrouw Smits (SP):

Ik help het de heer Beertema hopen, maar ik vind hoop iets te weinig argument om te denken dat al die ellende die wij in het verleden hebben gezien, nooit meer zal voorkomen. Dat is allemaal voorbij omdat de PVV hoop heeft voor de toekomst.

De heer Beertema (PVV):

Vertrouwen heeft in de toekomst, althans in de toekomst van het onderwijs. Vanavond zullen wij zien hoever ons vertrouwen strekt.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. 2012 wordt een bijzonder jaar voor mens en beest. Niet alleen zal volgend jaar het verbod op de legbatterij voor kippen ingaan, ook de ophokuren voor leerlingen zijn vanaf dat jaar verleden tijd. Aan de hokken waarin leerlingen onderwijs ontvangen, stellen wij al geruime tijd eisen. Met dit wetsvoorstel wordt meer werk gemaakt van kwaliteit en onderwijstijd. De voorstellen inzake kwaliteit onderschrijft de SGP. Als het gaat om onderwijstijd levert het voorstel wat problemen op. Het meest merkwaardig is dat het voorstel niet aansluit bij de bedoeling van de regering. Twee kernvragen staan centraal. 1. Wat wil de regering eigenlijk? 2. Wat doen we met de zomervakantie?

Wat wil de regering eigenlijk? Het is helaas niet zo duidelijk waar de regering precies heen wil. De toelichting bevat op verschillende plaatsen misvattingen en tegenstrijdige teksten. Dat maakt dit eenvoudige voorstel niet eenvoudig te begrijpen. De SGP vindt het belangrijk dat de regering in dit debat helder aangeeft wat de consequenties zijn van dit voorstel. Ik noem drie onjuiste beweringen.

Ik citeer uit de memorie van toelichting: "Per saldo neemt het aantal dagen waarop leerlingen onderwijs krijgen niet toe. Leerlingen worden gecompenseerd voor inkorting van de zomervakantie door roostervrije dagen." Dat is om twee redenen incorrect. Als gevolg van de regeling rond feestdagen komen er allereerst vier schooldagen bij. Daarnaast komen er vijf schooldagen bij door inkorting van de zomervakantie. Die dagen kunnen voor leerlingen in de praktijk niet gecompenseerd worden, omdat zij nu al tien roostervrije dagen hebben. Het is ook een raadsel hoe je onderwijstijd beter kunt spreiden over het aantal lesdagen zonder het aantal lesdagen te verhogen. Graag een oplossing hiervoor van de regering.

Ik kom op de tweede onjuiste bewering en citeer uit de nota: "De Commissie Onderwijstijd pleitte voor meer ruimte voor scholen en leraren voor scholing, vorming, teamwork, etc." Dat klopt, maar in het wetsvoorstel wordt die ruimte juist kleiner. Er zijn al tien roostervrije dagen, maar daarin moeten nu meer activiteiten gepland worden, bijvoorbeeld de viering van een lokale of religieuze feestdag. Als er ook maar één dag bovenop de toegestane tien nodig is – wat niet verwonderlijk is – zal voor deze activiteiten een extra week moeten worden aangesneden, bijvoorbeeld de herfstvakantie of voorjaarsvakantie. Vindt de regering dit wenselijk? Waarom wordt de vrijheid van scholen zo strak beknot?

Ik citeer opnieuw uit de nota: "Inkorting van de zomervakantie biedt leraren de mogelijkheid om werkzaamheden die nu op reguliere dagen gebeuren op roostervrije dagen te organiseren." Die stelling kan alleen kloppen als het aantal roostervrije dagen ten opzichte van het huidige aantal toeneemt, zonder dat er extra activiteiten in die dagen gepland moeten worden. Dat aantal is nu echter tien en in het wetsvoorstel hooguit tien. Bovendien vallen daar meer activiteiten in.

De spraakverwarring lijkt compleet. Deze misverstanden zijn alleen te begrijpen als we de bijsluiter bij dit wetsvoorstel lezen. Die staat op pagina 33 van de nota naar aanleiding van het verslag en luidt: Let op! Dit voorstel gaat uit van de papieren werkelijkheid en niet van de echte! Dat staat er natuurlijk niet letterlijk. Het staat er in ambtelijke taal: “De bewering dat hier sprake is van extra roostervrije dagen, is gestoeld op het feit dat scholen nu roostervrije dagen inplannen waarvoor geen formele basis is. De vermindering van de zomervakantie met een week maakt het mogelijk deze dagen wel te creëren.” Men is begonnen met redeneren alsof er in scholen nog geen roostervrije dagen bestonden. Met een gul gebaar doet men nu alsof er vijf tot tien dagen worden uitgedeeld. Is dit een verstandige basis voor wetgeving? De SGP-fractie is van mening dat eerst op basis van de praktijk moet worden bepaald hoeveel roostervrije dagen minimaal nodig zijn en hoeveel wij er nu hebben. Daarna kan worden bepaald of uit het oogpunt van spreiding van onderwijstijd een inkorting van de zomervakantie nodig is.

De regering wil met dit voorstel een formele grondslag voor roostervrije dagen creëren. Dat lijkt logisch. Toch moet de vraag naar de noodzaak en toelaatbaarheid gesteld worden. Kan de minister uitleggen hoe een formele grondslag vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en school te rechtvaardigen is? Waarom vertrouwen we niet op scholen als zij aan de urennorm voldoen, zeker met de nieuwe waarborgen inzake medezeggenschap?

De SGP-fractie vraagt zich af of de minister de uitwerking van de cao een acceptabele mogelijkheid vindt. De cao bepaalt dat de vijf roostervrije dagen aan de vakanties worden toegevoegd. De minister leest dit als "vrije dagen". Hoe je het ook leest, de vrijheid van scholen om roostervrije dagen te plannen voor scholing, vorming en teamwork is daardoor om zeep geholpen. Vindt de minister dit acceptabel, gelet op het doel van het wetsvoorstel? Daarop krijg ik graag een reactie.

Het tweede punt is: wat doen we met de zomervakantie? Bij de beoordeling van de zomervakantie is een nuchtere blik nodig. Enerzijds kan niet aannemelijk gemaakt worden dat het verschil tussen zes of zeven weken van cruciaal belang is voor leraren; anderzijds is moeilijk vol te houden dat de spreiding van 40 uur over een heel schooljaar een merkbare verlaging van de werkdruk gaat opleveren. Die uren zouden kunnen verdampen. Verkorting lijkt alleen iets op te leveren als daardoor extra roostervrije dagen ontstaan. Het amendement dat ik samen met mevrouw Ortega-Martijn heb ingediend, regelt dat als basis de bestaande tien roostervrije dagen worden erkend. Dan legaliseren wij in ieder geval de huidige praktijk. Bij besluit kunnen de vijf vakantiedagen dan worden omgezet in roostervrije dagen, zodat er bovenop die tien dagen ten opzichte van de huidige praktijk daadwerkelijk extra ruimte komt. Er is nog wat ambtelijke discussie over de vraag of dit amendement het goede wettelijke instrument is. Daar gaan wij nog even naar kijken voordat de minister in haar eerste termijn daarop gaat reageren. Misschien moet het op een andere manier, maar het gaat mij om de inhoud; de vorm, daar komen we wel uit. Is ook de minister van mening dat wij eerst de tien dagen goed moeten regelen en dat alleen iets extra's aan het onderwijs wordt geboden als wij daarbovenop dagen ter beschikking stellen?

Voor de SGP-fractie is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en overheid glashelder. De overheid stelt vakanties vast en bepaalt de hoeveelheid onderwijstijd. Binnen deze gestelde kaders is de school verantwoordelijk voor een goede invulling. Die invulling vindt plaats binnen de kaders van medezeggenschap. Extra normen moeten we niet willen en hebben we ook niet nodig. De praktijk wijst uit dat al veel verbetering is bereikt. De vrijheid van slechts vijf dagen die de wet biedt, is voor de SGP-fractie in ieder geval te beperkt. Om het wetsvoorstel te kunnen steunen, is in ieder geval nodig dat ons amendement wordt aangenomen.

Tot slot moet mij van het hart dat de vermeende VVD-medewerker op de publieke tribune onze zeer gewaardeerde Eerste Kamervoorlichter is, de heer Peter Kranendonk.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wij zullen de behandeling Deo volente morgenavond voortzetten, te beginnen met de beantwoording van de kant van de regering, gevolgd door het vervolg van het debat.

De vergadering wordt van 19.25 uur tot 19.35 uur geschorst.

Naar boven