7 Eergerelateerd geweld

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 2 februari 2011 over eergerelateerd geweld.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over eergerelateerd geweld is gewezen op het rapport Sharia in Nederland. Daarin staat onder meer dat geen sprake is van geschilbeslechting maar wel van geschilbemiddeling op basis van de sharia. Tevens is gewezen op een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 februari 2003, Refah versus Turkije, waarin het Hof heeft gezegd, ik citeer: "dat de sharia niet verenigbaar is met de fundamentele principes van de democratie". De minister gaf aan het hiermee eens te zijn maar verbond daaraan verder geen echte consequenties.

Zonder de vrijheid van godsdienst zoals opgenomen in de Grondwet geweld aan te doen, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er imams in Nederland zijn die aan geschilbemiddeling doen op grond van de sharia;

overwegende dat de sharia strijdig is met de Nederlandse democratische rechtsstaat;

verzoekt de regering om deze verschijnselen van geschilbemiddeling actief te bestrijden in die zin dat wanneer een imam (in)formeel de sharia toepast aan hem een verbod op te leggen om nog langer in Nederland als imam te werken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (30388).

Mevrouw Arib (PvdA):

Mevrouw Helder heeft tijdens het algemeen overleg gezegd dat deze wetgeving onderdrukkend is voor vrouwen; een opvatting die ik deel. Welke andere voorstellen heeft mevrouw Helder om de onderdrukking van vrouwen tegen te gaan?

Mevrouw Helder (PVV):

Dit is er een van. Ik heb mij beperkt tot deze motie omdat ik haar in dit kader, in de omvangrijkheid van dit debat, afdoende vond. Tijdens het AO heb ik gezegd dat er volgens de PVV wel meer dingen moeten gebeuren. Dit is er eentje van. Ik kan geen antwoord geven op vragen op het gebied van volksgezondheid, welzijn en sport.

Mevrouw Arib (PvdA):

Dan ben ik benieuwd wat de PVV-fractie straks doet als er moties worden ingediend om de positie van allochtone vrouwen die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld, bijvoorbeeld inzake specifieke opvang voor slachtoffers van gerelateerd geweld maar ook voor achtergelaten vrouwen. Ik ben daar erg nieuwsgierig naar.

Mevrouw Helder (PVV):

Dat valt binnen de reikwijdte van dit debat. Mevrouw Arib, mevrouw Sterk en mevrouw Berndsen hebben inderdaad verwezen naar twee opvangcentra en hebben de staatssecretaris van VWS verzocht om die open te houden. Ik zie die motie graag tegemoet.

Mevrouw Berndsen (D66):

Voorzitter. Ik kan mevrouw Helder op haar wenken bedienen. De staatssecretaris heeft in haar brief van 10 februari te kennen gegeven dat zij zorg blijft dragen voor de financiering van opvangplekken van de pilots van Zahir en EVA. Daar ben ik blij mee, want dat was ook mijn verzoek aan de staatssecretaris tijdens het algemeen overleg over eergerelateerd geweld.

Niettemin zie ik naar aanleiding van de brief reden om de toezegging van de staatssecretaris scherper aan te zetten; zodoende de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de pilots Zahir van Fier Fryslân en EVA van Kompaan/De Bocht landelijk voorzien in de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld;

overwegende dat deze pilots succesvol zijn gebleken en het van belang is dat de kennis over eergerelateerd geweld verder wordt ontwikkeld, behouden en verspreid;

constaterende dat de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in haar brief van 10 februari 2011 aan de Kamer heeft toegezegd dat zij zal blijven zorg dragen voor de financiering van deze opvangplekken;

overwegende dat deze toezegging onvoldoende concreet is ten aanzien van het structurele karakter en de mate waarin deze opvangplekken gefinancierd zullen worden;

overwegende dat het bestaansrecht van deze landelijke opvangvoorzieningen om verankering vraagt, ook binnen het bredere kader van de opvang van "bijzondere groepen" die de staatssecretaris voor ogen heeft;

verzoekt de regering om de opvangvoorziening Zahir van Fier Fryslân en EVA van Kompaan/De Bocht structureel te financieren, zodat zij voldoende toegerust zijn om hun werkzaamheden voort te zetten en bij het plaatsen van de opvang in het bredere kader van "bijzondere groepen" de specifieke deskundigheid en werkzaamheden van deze opvangvoorzieningen zelfstandig te behouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Berndsen en Arib. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (30388).

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. De aanpak van eergerelateerd geweld valt of staat met de bescherming en veiligheid die aan slachtoffers wordt geboden. In dat kader hebben wij eerder al gepleit voor de structurele financiering van Zahir. Mevrouw Berndsen zei al dat de vorige staatssecretaris daarover al een toezegging heeft gedaan. Wij hebben zelfs om die reden een motie aangehouden. Daarom heb ik de motie van mevrouw Berndsen mede ondertekend.

In het algemeen overleg hebben wij het ook over uithuwelijking en achterlating van kinderen gehad. Een terugkerend probleem bij achterlating van kinderen is het feit dat wij nog steeds geen zicht hebben op de vraag hoe groot deze groep is. Daarom dien ik de volgende motie in. De vorige staatssecretaris van Justitie heeft overigens eerder toegezegd dat zij een landelijk onderzoek zou laten uitvoeren naar de omvang van deze groep. De vraag is dus hoeveel kinderen jaarlijks in de landen van herkomst worden achtergelaten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er geen zicht is op het aantal meisjes en jongens dat jaarlijks in landen van herkomst wordt achtergelaten dan wel wordt gedwongen tot een huwelijk;

constaterende dat jaarlijks tientallen meisjes en jongens worden achtergelaten in landen van herkomst en dat het achterlaten vaak is gerelateerd aan huwelijksdwang;

overwegende dat inzicht in de omvang van deze problematiek noodzakelijk is voor een effectieve bestrijding daarvan;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de omvang van het aantal meisjes en jongens dat jaarlijks in landen van herkomst wordt achtergelaten dan wel wordt gedwongen tot een huwelijk en de Kamer over de uitkomsten van dat onderzoek binnen afzienbare tijd te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (30388).

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD):

Voorzitter. Ik heb twee moties, dus ik heb alleen tijd om die in te dienen. Daarom begin ik daarmee direct.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor de opvang van (potentiële) slachtoffers van eergerelateerd geweld gespecialiseerde kennis nodig is;

overwegende dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet wenselijk is dat deze groep in de eigen omgeving nabij familie wordt opgevangen;

overwegende dat deze opvang vanwege haar bijzondere karakter niet bij reguliere zorginstellingen kan worden ondergebracht;

overwegende dat er reeds twee succesvolle bestaande gespecialiseerde opvangmogelijkheden bestaan;

overwegende dat deze opvang niet duurder is dan de reguliere opvang;

constaterende dat de brief van de staatssecretaris van OCW d.d. 10 februari betreffende pilots opvang meisjes eergerelateerd geweld onvoldoende zicht biedt op structurele voortzetting van gespecialiseerde opvang van deze groep;

verzoekt de regering, zorg te dragen voor structurele continuering van genoemde gespecialiseerde opvangmogelijkheden voor (potentiële) slachtoffers van eergerelateerd geweld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nieuwenhuizen en Sterk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (30388).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er kinderen in de opvang zitten die vanwege veiligheidsredenen veelal geen gebruik kunnen maken van het reguliere onderwijs,

overwegende dat het zowel voor deze kinderen zelf, als voor de Nederlandse samenleving, een slechte zaak is wanneer deze kinderen langdurig van onderwijs verstoken blijven,

constaterende dat dit onnodig is omdat in sommige instellingen oplossingen zijn gevonden, bijvoorbeeld middels E-learning,

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat alle minderjarige kinderen die vanwege hun veiligheid niet naar het reguliere onderwijs kunnen een alternatief wordt geboden via E-learning of anderszins,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nieuwenhuizen en Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (30388).

De heer Rik Janssen (SP):

Voorzitter. Alle maatregelen die wij nemen bij eergerelateerd geweld moeten erop gericht zijn slachtoffers te helpen, daders te straffen en uiteindelijk natuurlijk eergerelateerd geweld uit te bannen. Daarom ben ik blij met de toezeggingen die we hebben gekregen in het gevoerde overleg met de minister en de staatssecretaris. Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld krijgt een vaste plek in de politieorganisatie. Er is een aantal moties voorbijgekomen, en een motie van mijn collega Kooiman en collega Voortman is aangehouden, over de structurele voorzetting van de plannen. Ik zal een en ander naast elkaar leggen om te kijken of dat overlapt. In ieder geval dank aan de bewindslieden voor de toezeggingen.

Dan nog een laatste punt. Er wordt veel scholing en voorlichting gegeven over eergerelateerd geweld. Sinds de laatste wijziging van de Vreemdelingencirculaire per 1 januari 2011 moet de Immigratie- en Naturalisatiedienst bij vermoedens van eergerelateerd geweld een analyse laten maken door het Landelijk Expertise Centrum. De medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst worden daarvoor ook structureel geschoold. Mij is gebleken dat een dergelijke scholing bij een belangrijke schakel in de vreemdelingenketen ontbreekt, namelijk bij de rechters en daarom dien ik op dit punt een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat sinds 1 januari 2011 op grond van de gewijzigde Vreemdelingencirculaire de Immigratie en Naturalisatie Dienst in voorkomende gevallen bij de beoordeling of er sprake is van dreiging van eergerelateerd geweld een analyse moet vragen van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld,

voorts constaterende dat het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld structureel scholingen geeft aan medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst over eergerelateerd geweld;

voorts constaterende dat dergelijke scholingen niet worden gegeven aan rechters in de vreemdelingenketen;

van mening dat een grondige kennis over eergerelateerd geweld juist van belang is voor rechters in de vreemdelingenketen;

verzoekt de regering, te onderzoeken op welke wijze rechters in de vreemdelingenketen structureel kunnen worden geschoold over eergerelateerd geweld en de Kamer over de uitkomsten te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rik Janssen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (30388).

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Ik kom eerst bij de motie van mevrouw Helder. Zij doet een aantal constateringen waarmee de regering het eens is. Er komt op dit moment geen shariarechtspraak voor in Nederland. De regering is van mening dat er ook geen sprake kan zijn van shariarechtspraak in Nederland. Volgens mij bestaat daarover geen misverstand. Voor een rechtssysteem of voor rechtsregels van welke origine dan ook die afwijken van of strijdig zijn met het beginsel van de rechtsorde, de wet of de openbare orde is in Nederland geen plaats. De ontwikkeling van een parallel rechtssysteem zal niet worden getolereerd. Als personen dat systeem toch doen plaatsvinden, dan zal daartegen worden opgetreden.

Mevrouw Helder vraagt overigens iets anders in de motie. In het dictum wordt gesteld dat verschijnselen van geschillenbeslechting actief moeten worden bestreden. Aan personen en organisaties in ons land komt het recht toe om binnen een bepaalde organisatie, voor zover de regels van die organisatie of wat personen doen niet strijdig zijn met de openbare orde, afspraken te maken met andere individuen, zowel binnen een organisatie als individuen onderling. Het kenmerk van geschilbemiddeling, zoals mevrouw Helder dat in het dictum van de motie omschrijft, is dat er geen dwingende gevolgen uit voortvloeien voor andere betrokkenen. Mevrouw Helder vraagt de regering om een verbod op te leggen, omdat er sprake is van verschijnselen van geschillenbeslechting, maar zo lang er geen sprake is van een dwangsituatie is er geen aanleiding tot een verbod. Dat is iets wat personen in vrijheid moeten kunnen doen. Om die reden moet ik de motie ontraden.

Ik kom bij de motie van mevrouw Arib. Zij vraagt de regering daarin onderzoek te doen naar de omvang van het aantal jongens en meisjes dat jaarlijks in landen van herkomst wordt achtergelaten dan wel wordt gedwongen tot een huwelijk. Deze kwestie is al eerder in discussie geweest. Ik moet de motie toch ontraden omdat onderzoek niet mogelijk is in verband met een groot dark number. Er is geen zicht op de Nederlandse kinderen die worden achtergelaten, dus een onderzoek daarnaar is ook niet mogelijk. Dit is al verschillende keren geprobeerd. Mevrouw Arib stelde dat mijn voorgangster dat heeft toegezegd, maar ik ga geen dingen toezeggen die ik niet kan waarmaken. Daarom ontraad ik ook deze motie.

Mevrouw Arib (PvdA):

Dit vind ik heel erg kort door de bocht. Hoezo kan een onderzoek niet plaatsvinden? Stel dat de leerplichtambtenaar in Rotterdam na de zomervakantie nagaat welke kinderen wel en welke kinderen niet zijn teruggekomen. Hij gaat vervolgens op onderzoek uit en dan blijkt dat vijftien kinderen in de landen van herkomst zijn achtergelaten. Als het in Rotterdam kan, binnen een heel korte periode, waarom zou het dan niet ook landelijk of ten minste in de vier grote steden kunnen gebeuren?

Staatssecretaris Teeven:

Ik denk dat mevrouw Arib uit het oog verliest dat er een groot aantal dark numbers is. Ongetwijfeld zullen er kinderen zijn die je op deze manier kunt achterhalen, maar je kunt het onderzoek op deze wijze nooit compleet krijgen. Je kunt alleen constateren dat bepaalde kinderen niet op school verschijnen en vervolgens zeggen: wat zou er met die kinderen gebeurd zijn? Het is niet anders, zou ik bijna willen zeggen. Je kunt hiernaar geen onderzoek doen, dat gaat gewoon niet. Om die reden ontraad ik de motie.

Mevrouw Arib (PvdA):

De reden klopt gewoon niet.

Staatssecretaris Teeven:

De regering kan haar namelijk niet uitvoeren.

Mevrouw Arib (PvdA):

De reden klopt niet. Ik zeg dit op basis van ervaring en feiten. Immers, als ik weet dat het onmogelijk is, ga ik hierover geen motie indienen. De huidige ervaring leert dat als je via een leerplichtambtenaar nagaat welke kinderen zijn teruggekomen en welke niet, je zicht hebt op het aantal kinderen. Daarnaast heb je het bevolkingsregister. Er worden immers ook kinderen uitgeschreven. Het zal nooit 100% kloppen, maar dan heb je wel een beeld van het aantal kinderen dat jaarlijks wordt achtergelaten. Op basis daarvan kun je verder beleid ontwikkelen. Zoals het nu gaat, dus zeggen dat dit een constatering is en verder niets doen, vind ik zelf verwerpelijk, ook van het kabinet. Wij weten dat kinderen worden achtergelaten, maar wij doen er niets aan.

Staatssecretaris Teeven:

Ik kan het niet mooier maken dan het is vanaf deze plaats. Ik denk dat er een groot aantal dark numbers blijft, wat je ook doet. Je kunt op basis van alleen de constatering dat kinderen niet naar school komen, nog niet eens een conclusie trekken. Je kunt alleen constateren dat kinderen niet opnieuw naar school zijn gegaan, maar je kunt nooit een compleet onderzoek verrichten, en dat is wel wat mevrouw Arib concreet vraagt. Om die reden blijf ik de motie ontraden, ook nadat wij dit hebben gewisseld.

Mevrouw Berndsen (D66):

Ik snap het ook niet helemaal goed. Als blijkt dat kinderen niet terug naar school komen, dan worden ze onttrokken aan de Leerplichtwet. Daarmee heeft de staatssecretaris een stok achter de deur. De leerplichtambtenaar dient dan naar de ouders toe te gaan om zich er in ieder geval van te vergewissen waarom deze kinderen niet op school komen. Dat zou een indicatie kunnen zijn. Natuurlijk kun je nooit een onderzoek laten doen waarbij je voor 100% weet hoeveel kinderen achtergelaten worden in het land van herkomst. Je kunt het echter wel bij benadering doen en een indicatie krijgen. Nu tasten wij volledig in het duister. Ik wil de staatssecretaris dan ook dringend verzoeken om dit wel te doen, opdat wij weten waar wij het over hebben.

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb er niets aan toe te voegen, wij vallen in een herhaling van zetten. Ik heb de argumenten gedeeld. Zo'n onderzoek geeft totaal geen compleet beeld. Ik denk dat ik de Kamer hier wel duidelijk over moet informeren. Wij kijken er serieus naar en wij hebben er serieus naar gekeken. Je kunt op basis van het feit dat kinderen niet verschijnen, achteraf de vraag stellen waarom ze er niet zijn, maar je kunt nooit een compleet beeld krijgen. Wij hebben immers tal van dark numbers, wij blijven een beetje in een kringetje ronddraaien.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Staatssecretaris Teeven:

Dan kom ik bij de motie van mevrouw Van Nieuwenhuizen. Zij vraagt de regering om er zorg voor te dragen dat alle minderjarige kinderen die vanwege hun veiligheid niet naar het reguliere onderwijs kunnen, een alternatief wordt geboden via e-learning of anderszins. Ik kan hier alleen van zeggen dat mijn collega van VWS en de minister van Veiligheid en Justitie dit zullen bespreken met de collega van Onderwijs. Wij willen zeker bezien of deze mogelijkheden er zijn. Op dit moment kan ik voor mijn collega van OCW echter geen toezegging doen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD):

Ik zou graag willen dat de staatssecretaris de collega van Onderwijs meegeeft dat het hierbij in de meeste gevallen gaat om kinderen die onder de leerplicht vallen. Dan kan het toch niet zo zijn dat er van overheidszijde niet voor gezorgd wordt dat de kinderen ook aan de leerplicht kunnen voldoen?

Staatssecretaris Teeven:

Het is een zeer sympathieke motie. Het is zeker niet zo dat de regering zegt: dat gaan wij helemaal niet doen. Dat hoort men mij niet zeggen. Men hoort mij alleen zeggen dat het heel logisch lijkt, maar dat wij het even zullen moeten afstemmen met de collega van Onderwijs, niet meer en niet minder. Wij staan er dus zeer sympathiek tegenover. Het lijkt ook heel logisch om dat te doen, maar ik kan niet voor 100% uitsluitsel geven.

De voorzitter:

Wanneer krijgen wij dan het oordeel?

Staatssecretaris Teeven:

Misschien is mijn antwoord voor mevrouw Van Nieuwenhuizen aanleiding om haar motie aan te houden totdat ik gesproken heb met de collega van OCW.

De voorzitter:

En dat laat u ons dan weten?

Staatssecretaris Teeven:

Ik kan dit desnoods laten weten voor morgenavond, voor de stemmingen.

De voorzitter:

Dat zou heel snel zijn, ik weet niet of dat realistisch is.

Ik zie mevrouw Van Nieuwenhuizen bevestigend knikken.

Op verzoek van mevrouw Van Nieuwenhuizen stel ik voor, haar motie (30388, nr. 46) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. In de motie-Rik Janssen op stuk nr. 47 wordt de regering verzocht te onderzoeken op welke wijze rechters in de vreemdelingenketen structureel kunnen worden geschoold over eergerelateerd geweld en de Kamer over de uitkomsten te informeren. Hij wijst er terecht op dat het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld al scholing geeft aan medewerkers van de IND. Wat in de motie gevraagd wordt, gebeurt naar mijn oordeel al. Niet iedere rechter maar rechters die in de vreemdelingenketen werkzaam zijn, worden hier in zijn algemeenheid al in geschoold. Dan heb ik het over rechterlijke ambtenaren in opleiding (raio's). De heer Rik Janssen vraagt echter om een structurele scholing over eergerelateerd geweld. De motie is niet zodanig dat wij dat niet willen onderzoeken. De bereidheid bestaat dus om te bekijken of dat onderzoek gedaan kan worden.

De voorzitter:

Daarmee zijn alle moties op het terrein van Veiligheid en Justitie behandeld. Dan geef ik nu het woord aan de staatssecretaris van VWS.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Voorzitter. De bescherming van deze meisjes staat hoog op mijn agenda. Daar zijn wij het over eens. Eergerelateerd geweld is een vrij nieuw verschijnsel in onze samenleving. In 2007 zijn daar de pilots Zahir en EVA voor ingericht, omdat wij meer moesten leren over de aard en omvang van deze vorm van geweld en omdat bleek dat deze meisjes een veilige, specifieke opvang nodig hebben. Inmiddels hebben deze pilots veel specifieke kennis over de problematiek van eergerelateerd geweld opgeleverd. Dat blijkt ook uit de evaluatie. Daarom wil ik de pilotinstellingen in ieder geval voor drie jaar verlengen. Ze krijgen ook de rol van expertisecentra voor kennisoverdracht naar andere opvang- en jeugdinstellingen. Het past in mijn beleid dat ook de reguliere voorzieningen kennis hebben van de specifieke opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld. Daar kloppen namelijk ook meisjes aan met dat probleem.

Hoe willen wij de opvang van deze meisjes nu structureel maken? Willen wij altijd specifieke voorzieningen voor specifieke groepen of is er ook specifieke kennis nodig in de algemene opvangvoorzieningen? Ik ben daar nog niet uit. Er zijn namelijk goede voorbeelden te noemen waarbij men op een andere manier werkt en goede resultaten boekt, zoals het Oranje Huis in Alkmaar. Daar ga ik binnenkort op werkbezoek. Ik wil de ruimte hebben om dat goed te bezien en ik wil de maatschappij ook de ruimte geven om nieuwe ontwikkelingen een plek te geven. Er zijn namelijk meer specifieke groepen, zoals slachtoffers van loverboys. Ook voor hen vraagt de Kamer aandacht. Ik wil een en ander in samenhang bezien en niet ad hoc per specifieke groep. In de zomer kom ik daar met een brief over.

Ik heb hier twee moties voor mij liggen die heel nauw luisteren, want het verschil zit hem in iets heel kleins. In de motie-Van Nieuwenhuizen/Sterk op stuk nr. 45 worden specifiek twee organisaties bij naam genoemd. Sorry. Nu zit ik heel goed op de tekst te letten en dan haal ik de indieners door elkaar. In de motie-Berndsen/Arib op stuk nr. 43 worden twee organisaties bij naam genoemd en wordt gevraagd om die twee organisaties structureel te financieren. In de motie op stuk nr. 45 wordt de regering verzocht om een specifiek aanbod voor deze meisjes structureel te financieren. De motie op stuk nr. 43 geeft mij geen ruimte. Die moet ik afraden. De motie op stuk nr. 45, als ik haar zo mag lezen, geeft mij de ruimte om een structureel aanbod te bezien dat past bij een zorgvraag. Die kan ik dan als ondersteuning van het beleid zien.

Mevrouw Berndsen (D66):

Het spijt mij bijzonder, maar ik vind dat de staatssecretaris enorm spijkers op laag water zoekt. Als ik het dictum van de motie van mevrouw Van Nieuwenhuizen goed lees, schrijft zij over genoemde, gespecialiseerde opvangmogelijkheden. Er zijn er maar twee in Nederland! Die noem ik dus bij naam in mijn motie en daarom vindt de staatssecretaris mijn motie niet acceptabel. Ik vind dit buitengewoon merkwaardig.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD):

Ik wil graag aanvullen dat ik er bewust voor heb gekozen om instellingen niet bij naam te noemen. Het gaat nu om twee instellingen die dat werk heel goed doen, maar ik sluit niet uit dat er in de toekomst ook andere instellingen kunnen zijn die dit ook goed doen. Het gaat ons erom, dat structureel gefinancierd wordt dat er gespecialiseerde opvang is, of dat nu deze twee instellingen zijn of andere. Misschien zijn er in de toekomst nieuwe of misschien houden de huidige wel op te bestaan. Dat is het verschil, volgens mij.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

Ik denk dat mevrouw Van Nieuwenhuizen het verschil heel precies heeft uitgelegd. Ik zoek naar de beste oplossingen; deze moeten structureel zijn en passend bij de vragen. Ik wil de ruimte hebben om iedere keer de beste oplossing de beste kans te geven. De ene motie laat mij die ruimte, de andere niet.

Mevrouw Berndsen (D66):

In de motie van mevrouw Van Nieuwenhuizen op stuk nr. 45 staat: "overwegende dat er reeds twee succesvolle bestaande gespecialiseerde opvangmogelijkheden bestaan". In het dictum wordt naar die gespecialiseerde opvangmogelijkheden verwezen. Hoe kan de staatssecretaris nu zeggen dat er een verschil zit tussen beide moties? Ik vind het niet handig dat er twee aparte moties liggen; laat ik dat vooropstellen, maar ik vind echt dat de staatssecretaris mijn motie buitengewoon tekort doet.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD):

Ik wil graag herhalen waarom het niet genoemd is. Er kan natuurlijk best een instelling bij komen op termijn. Daarom staat er: zorg te dragen voor structurele continuering van gespecialiseerde opvangmogelijkheden. Deze mogelijkheden zijn er nu, maar op termijn mogen het ook andere zijn.

De voorzitter:

Volgens mij zijn de leden het volstrekt eens. De leden die een motie van een andere strekking hebben ingediend, duiden hun motie op dezelfde wijze als de andere leden. Dan zijn er twee mogelijkheden: of de leden schuiven de moties in elkaar, of de interpretatie van de staatssecretaris, met de toevoeging van de eerdere indieners, staat vast; anders maken wij het hier heel ingewikkeld voor elkaar. De eerdere indieners hebben dezelfde gedachte achter de motie. In elkaar schuiven van de moties zou ik zelf het meest parlementair vinden. Ik zie dat de leden het onderling oplossen. Ik dank de staatssecretaris voor haar oordeel.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven