2 Gewasbeschermingsmiddelen

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (32372).

De voorzitter:

Ik heet de bewindslieden van Infrastructuur en van ELI van harte welkom.

Ik geef het woord aan mevrouw Ouwehand. Zij is er overigens bij voorbaat voor verontschuldigd dat zij af en toe even weg zal lopen om naar een hoorzitting te gaan. Zij zal proberen om op meerdere velden tegelijk te spelen.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Nederland is een uniek landje. We liggen aan zee. We hebben wereldberoemde bollenvelden en we zijn een waterland. Op zichzelf is daar natuurlijk niets mis mee, maar als je de boel gaat bekijken in de wetenschap dat we in onze landbouw nogal wat bestrijdingsmiddelen gebruiken, wordt dat wel een ander verhaal. Middelen kunnen hier gemakkelijker verwaaien en er is sprake van langdurige blootstelling voor degenen die rondom percelen wonen die al jarenlang op dezelfde plek liggen en in gebruik zijn. Dat is misschien ook anders dan in andere landen. Bovendien hebben we hier veel oppervlaktewater dat we ook graag zouden willen drinken en het liefst een beetje schoon. Dan denk je: als we hier bestrijdingsmiddelen willen gebruiken, is dat misschien niet zo verstandig en moeten we daar misschien voorzichtig mee zijn. Het tegengestelde is echter het geval. Nederland is kampioen gifspuiten. Het enige waar onze overheid voorzichtig mee lijkt te willen zijn, is het kiezen van de woorden die ze gebruikt als het gaat over bestrijdingsmiddelen. Die moeten we van de chemische industrie, die hier veel geld aan verdient, namelijk "gewasbeschermingsmiddelen" noemen. Dat klinkt minder erg.

Aan zo'n positieve framing doet de Partij voor de Dieren niet mee. We spreken vandaag over een wetsvoorstel dat officieel heet Wijziging wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Bij ons op de fractie noemen we het gewoon "de wet gif". Het lijkt hierbij te gaan om een simpele wijziging van een Nederlandse wet om Europese regels te implementeren. Het stond ook gewoon als hamerstuk op de agenda. Dus je zou denken: niets bijzonders. Maar dat is niet zo. Er is veel meer aan de hand dan implementatie. Vandaar ook dat de Partij voor de Dieren heeft verzocht om het niet als hamerstuk te agenderen maar om erover te debatteren. Vandaar ook een relatief ruime spreektijd voor mijn fractie vandaag. Ik ben blij dat meerdere woordvoerders zullen meedebatteren over de wijziging.

Met het hoge gebruik van bestrijdingsmiddelen schiet de Nederlandse landbouw in zijn eigen voet, zei een wetenschapper de vorige week op de radio. Daarin heeft hij natuurlijk groot gelijk. Nederland kent het hoogste gifgebruik in de wereld. Naast de intensieve veehouderij is Nederland vooral goed in teelten die verschrikkelijk afhankelijk zijn gemaakt van een hoog gebruik van chemische middelen. Ik noem de bollenteelt, de glastuinbouw en de fruit- en uienteelt: alle compleet verslaafd aan enorme hoeveelheden zeer toxische middelen. Het hoge gifgebruik trekt een zware wissel op de leefomgeving van mensen en dieren en daardoor op de biodiversiteit en de volksgezondheid. Op termijn brengt dit dus ook de landbouw zelf in grote problemen.

Daarom nu even een korte duiding van de context waarin wij deze wetswijziging bespreken. De enorme hoeveelheden landbouwgif die in Nederland worden gebruikt, zorgen voor een uitholling van onze biodiversiteit. Daar zijn talloze alarmerende rapporten over verschenen. Een onderzoeksproject van negen Europese universiteiten concludeert al dat verdubbeling van de reguliere agrarische productie in een bepaald gebied leidt tot een halvering van het aantal wildeplantensoorten. Een halvering!

Een andere conclusie van dat onderzoek is, dat het negatieve effect van bestrijdingsmiddelen in de akkerbouw op de biodiversiteit doorslaggevend en blijvend is. Voor vogels geldt dat het grote gebruik van middelen de hoeveelheid en de verscheidenheid aan planten en insecten op de akkers sterk terugbrengt. Zo blijft er voor de vogels minder te eten over. Boerenlandvogels kunnen dus bijna niet meer overleven op onze akkers. Er brengen ook minder vogels de winter door in Nederland. Dat is zeer verontrustend, gezien de achteruitgang van de biodiversiteit waarover we internationale afspraken hebben gemaakt. Die afspraken waren al niet zo ambitieus; die zijn alleen maar bedoeld geweest – vorig jaar had dat moeten gebeuren – om de achteruitgang, het verlies van plant- en diersoorten te stoppen. Niet eens herstel, niet eens zorgen dat er meer biodiversiteit komt, nee, zorgen dat het voortdurende verlies een keertje ophoudt. We hebben dat niet gehaald. Dat zijn dan papieren ambities. We hebben hierover ook niets gelezen in het wetsvoorstel.

De Partij voor de Dieren vraagt zich af: als je doelstellingen formuleert voor behoud en herstel van biodiversiteit en je produceert een mooie kleurenfolder, wat zijn die ambities dan waard, als je bij plannen waar je echt iets kunt doen, zoals gewasbeschermingsmiddelen of bestrijdingsmiddelen, als er regelgeving voorbijkomt, niet ook een stap maakt om die ambities waar te maken. Obligate ambities, daar kopen we helemaal niets voor.

De onderzoekers stellen ook dat de afname van de biodiversiteit als gevolg van het gebruik van insecticiden en fungiciden de mogelijkheden voor biologische bestrijding doet afnemen. Met andere woorden, we helpen alle slimme helpers van de boeren om zeep, omdat we blijkbaar liever loyale fans blijven van de chemische industrie. Dat is onvoorstelbaar dom, want biodiversiteit is van levensbelang voor onze voedselvoorziening. Deze is ook nog eens gratis, maar vergis je niet, als we de diensten die de natuur ons gratis levert, kapotmaken, zoals we nu op grote schaal en in een ijzingwekkend tempo aan het doen zijn, zullen we de hoogste prijs moeten betalen.

Het gaat wereldwijd slecht met de insecten. Vooral in gebieden met intensieve landbouw is de insectensterfte hoog. Vooral het landbouwgif van de groep neonicotinoïden, zoals imidacloprid, draagt bij aan de enorme sterfte. Dat is een extreem giftig bestrijdingsmiddel, dat het zenuwstelsel van insecten aantast. Dit type gif is bij uitstek geschikt voor het uitroeien van insecten die in kolonies leven, zoals muggen, bijen, hommels en mieren. Het is een "systemische insecticide", zoals dat heet. Het wordt door de plant zelf opgenomen, omdat het zaadje al in een giftige coating is gedompeld, en het wordt ook uitgestoten door de plant. Het middel maakt de hele plant giftig, dus ook het stuifmeel en de nectar waarmee de bestuivende insecten de larven in hun nest voeden. Dit middel is volgens wetenschappers daardoor mogelijk nog kwalijker dan DDT, dat in de jaren zestig werd verboden vanwege zijn grote giftigheid. Ondanks alle oproepen tot een verbod van deze middelen en ondanks het goede voorbeeld van Frankrijk en Italië in dit opzicht, gebruiken steeds meer groente- en fruittelers en akkerbouwers neonicotinoïden op hun gewassen. Vanaf 2004 is het gebruik explosief gestegen. Intussen gaat de bijenstand zorgwekkend snel achteruit. Niet alleen natuurwetenschappers maken zich zorgen over de bij, ook de economen van nota bene de Rabobank trekken in een rapport aan de bel. Zelfs de EU dringt aan op maatregelen.

Als we niet snel drastische maatregelen nemen, zullen we onze gewassen binnenkort met een kwastje moeten bestuiven, want zonder bijen geen fruit, nauwelijks groente en geen bloemen, dat weet ieder kind. Einstein voorspelde dat als de bij uitsterft, de mensheid nog een jaar of vier te gaan heeft. Wanneer gaat onze overheid de gevaren van het verlies aan biodiversiteit, van de natuurlijke processen waarvan we met z'n allen volledig afhankelijk zijn, serieus nemen? Met welke arrogantie denkt dit kabinet dat we wel even al het leven kunnen blijven wegspuiten en vertrappen, op de manier zoals we nu doen, en kunnen blijven doen alsof we ook wel zonder kunnen?

Begin dit jaar is er een internationale petitie gelanceerd die oproept tot een verbod van pesticiden die gevaarlijk zijn voor honingbijen. Een week na de start van die petitie hadden al meer dan een miljoen mensen een handtekening gezet. Eerder had een Nederlandse petitie die oproept tot een verbod op neonicotinoïden in no time al 40.000 handtekeningen verzameld.

De partijen die hier aan de macht zijn, blijven echter pal achter producenten als Bayer staan. Zij denken er niet aan de ecologische waarschuwingssignalen serieus te nemen. Ik vraag mij echt af waarom. We hebben vele, vele vragen gesteld, dus een aantal non-antwoorden zijn bekend. De link tussen de voortgaande, onrustbarende bijensterfte en deze neonicotinoïden zou niet bewezen zijn. De toelatingsprocedure zou hier rekening mee houden. Bijensterfte zou te wijten zijn aan de varroamijt en aan de beperkte drachtmogelijkheden van de bij.

Dat laatste is natuurlijk waar, maar dat is niet het hele verhaal. Bijen worden dermate verzwakt door het gebruik van die superinsecticiden dat zij ziekten en plagen niet meer kunnen afweren, maar er juist extra bevattelijk voor worden. Om het in Q-koortstermen te zeggen: er is sprake van onderliggend lijden. Waar miljoenen bijen sterven aan schimmels en plagen, is duidelijk dat er meer aan de hand is, dat er onderliggende oorzaken zijn van die sterfte. Graag een andere reactie dan: we zijn onderzoek aan het doen.

Er is onderzoek gedaan en wetenschappers hebben hun conclusies getrokken. Ik noem Apimondia, het grootste bijencongres ter wereld, waar in 2009 veel aandacht was voor de wereldwijd toenemende bijensterfte. De experts waren het eens, bijensterfte is afhankelijk van verschillende factoren en neonicotinoïden zijn een van de hoofdoorzaken. Het is een samenstel van varroa, monoculturen, dus veel te eenzijdige gewasbeplanting en een te eenzijdig stuifmeel dat daarvan het gevolg is, imkerpraktijken, de wereldmarkt van bijenkoninginnen waardoor genen van bijen worden geïntroduceerd die niet aan lokale omstandigheden zijn aangepast, watergebrek, virussen en schimmels én chronische blootstelling aan pesticiden. Dit laatste is volgens de onderzoekers een belangrijke oorzaak van de bijensterfte. Vooral in intensieve landbouwgebieden vormt het huidige gebruik van neonicotinoïden een duidelijke verklaring voor de verhoogde bijensterfte in die gebieden. Meermalen is aangetoond dat deze middelen de navigatie van bijen verstoren waardoor zij de kast niet kunnen terugvinden. Dat type effecten wordt in de Verenigde Staten en in Europa in de huidige risicobeoordeling bij de toelating van bestrijdingsmiddelen niet meegenomen. Waarom eigenlijk niet?

Het hoge gebruik van gif in de landbouw en trouwens ook op onze straten en in onze tuinen, getuigt van een zeerkortetermijnperspectief. In de uitzending van ZEMBLA over gif in de Bollenstreek zagen wij al een deel van dit probleem treffend in kaart gebracht. Wij hebben van onze teelten een soort intensive care gemaakt met kwetsbare kasplantjes die zo ver zijn doorgeteeld dat zij simpelweg niet kunnen overleven zonder een enorme lading beschermingsmiddelen. Net als in ziekenhuizen moet je met deze beschermingsmiddelen goed oppassen om geen resistenties te veroorzaken met alle gevolgen van dien.

Ons hoge gebruik van gif is kortom zeer contraproductief, de nuttige insecten worden uitgeroeid, het onkruid en de plagen worden resistent en het platteland wordt steeds eentoniger en steeds stiller. Krijgen wij binnenkort weer een silent spring? Daar lijkt het wel op.

Het is tijd om in te grijpen. Zouden wij dat niet doen om onze biodiversiteit te beschermen, dan wel om onze eigen gezondheid te waarborgen, want dat gif is niet alleen enorm schadelijk voor insecten en daarmee voor vogels, het is dat ook voor ons. De mens kan langs een aantal routes te maken krijgen met de schadelijke effecten van bestrijdingsmiddelen. Ten eerste via ons drinkwater. In Nederland is de kwaliteit van het drinkwater zeer hoog, maar het is de vraag of wij dit op lange termijn kunnen volhouden. Door het hoge gebruik van chemische middelen, niet alleen in de landbouw, maar ook op bestratingen en in particuliere tuinen, neemt de vervuiling van ons oppervlaktewater toe. Veel van ons drinkwater wordt uit oppervlaktewater geproduceerd, maar de productie van veilig drinkwater komt steeds meer in gevaar. Het onkruidbestrijdingsmiddel glycosaat geldt al jaren als probleemstof nummer één voor de bereiding van drinkwater uit Maaswater. In 2006 constateerde RIWA-Maas al dat de drinkwaternorm voor deze stof op bijna alle locaties in het Maasstroomgebied regelmatig en soms schrikbarend wordt overschreden. Een deel van deze vervuiling komt uit het buitenland, maar voor een ander deel zijn wij echt zelf verantwoordelijk. Ook voor andere stoffen wordt de drinkwaternorm voortdurend overschreden en vaak ook fors.

De voorliggende wetswijziging schrapt de verplichting om voordat een bestrijdingsmiddel voor gebruik wordt toegelaten, te bekijken of het is terug te vinden in het oppervlaktewater. Als een bestrijdingsmiddel in een ander Europees land is toegelaten, dan geldt die toelating ook in ons land.

Bestrijdingsmiddelen verwaaien en spoelen door regen en beregening van de akkers uit en komen zo in het oppervlakte- en grondwater terecht. Om te voorkomen dat die uitgespoelde bestrijdingsmiddelen in de natuur terechtkomen en schade kunnen veroorzaken, zijn in andere landen spuitvrije zones ingesteld. In Nederland is dat nauwelijks werkbaar door de hoeveelheid waterwegen en de manier waarop alle sloten, kanalen en rivieren met elkaar in verbinding staan. Door spuitvrije zones zou er gewoonweg geen landbouw meer mogelijk zijn in Nederland, hoorden wij al vaker.

Daarom is in Nederland gekozen voor een ander systeem. Bij toelating, bij het besluit of een landbouwgif op de markt mag worden gebracht, wordt vooraf getoetst aan het maximaal toelaatbare risiconiveau, een getal dat aangeeft hoeveel van een bestrijdingsmiddel ten hoogste in het oppervlaktewater aanwezig mag zijn om geen schade aan flora en fauna toe te brengen. Dit getal wordt voor ieder bestrijdingsmiddel vastgesteld en als dit nog niet door Europa wordt gedaan, dan wordt het in ieder geval in Nederland gedaan. De wetswijziging die wij vandaag bespreken, zal daarin verandering brengen. Er hoeft dan niet meer vooraf gekeken te worden of de toelating van een middel zal leiden tot overschrijding van het maximaal toelaatbare risiconiveau. Een overschrijding zal pas achteraf door de waterschappen moeten worden geconstateerd.

Die waterschappen maken zich daarover grote zorgen, geef ik de bewindslieden mee. Zij hebben gewaarschuwd voor de grote gevolgen die het schrappen van die artikelen zal hebben voor de waterkwaliteit in Nederland en ook het kabinet heeft in antwoord op onze eerdere, schriftelijke vragen al laten weten dat het bijna niet mogelijk is om achteraf vast te stellen wie verantwoordelijk is geweest voor die overschrijding. Ik heb daarom een amendement voorbereid dat regelt dat de watertoets wordt gehandhaafd in ons systeem voor de toelating van bestrijdingsmiddelen. Ik hoop van harte dat het kabinet deze mogelijkheid overeind zal houden en het amendement dus zal omarmen.

Dan nog vinden wij dat de mogelijkheden om ons drinkwater te beschermen onvoldoende zijn. Ik vraag de staatssecretaris daarom de wettelijke bescherming van drinkwatergebieden te regelen. Binnen deze zones moeten wij maatregelen kunnen treffen, zoals het instellen van brede spuitvrije zones, een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen, een verbod op verhardingen, het stimuleren van toepassingen van emissiereducerende maatregelen en een monitoringsprogramma. Zijn de staatssecretarissen bereid om deze voorstellen over te nemen? Ik overweeg een motie op dit punt.

Dan nu de tweede route waarlangs mensen in contact kunnen komen met gevaarlijk landbouwgif: de residuen op onze groente en fruit. In de Weet wat je eet gifmeter van 2010 werd opnieuw een groot aantal normoverschrijdingen geconstateerd bij groente en fruit in de supermarkten. Een deel was import, maar ook de Nederlandse producten ontsprongen de dans niet. Nederlandse aardbeien, appels, peren en sla zijn regelmatig zelfs ernstiger vervuild dan dezelfde producten uit het buitenland.

Laatst hebben wij kunnen lezen dat zelfs Rusland zegt: producten uit Nederland zijn te vaak te smerig. De Russen hebben daarom aangedrongen op stevigere controle. Ik zie dat de PVV-fractie niet bij dit debat aanwezig is, maar je zou bijna zeggen: Veel gekker moet het niet worden in dit land! Het is toch zeker de eer te na van de staatssecretarissen dat wij van Rusland het signaal moeten krijgen dat wij in onze landbouw schoner en beter moeten gaan werken.

De heer Koopmans (CDA):

Dergelijke opmerkingen zijn inderdaad wel eens door Rusland gemaakt. Heeft mevrouw Ouwehand ook wel eens bedacht dat die opmerkingen ook gemaakt zouden kunnen worden om Russische marktbelangen te beschermen?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik sluit helemaal niets uit. Ik vond het gewoon een erg opvallend bericht.

De heer Koopmans (CDA):

Dan verzoek ik mevrouw Ouwehand om zich hierin te verdiepen, want er zijn tal van voorbeelden dat Rusland opmerkingen maakt louter en alleen om zijn markt te beschermen. Rusland stelt zelf overigens veel minder strenge eisen. Zij vinden het gewoon fijn om prachtige Nederlandse producten met een volstrekt onredelijke eis de deur te wijzen! Daarom is het ook zo goed dat oud-minister Veerman, oud-minister Verburg en staatssecretaris Bleker regelmatig aan de Russische deur kloppen om Rusland te wijzen op tekortkomingen in zijn toelatingsbeleid.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het is toch wel een grappig debat door de bochten waarin het kabinet zich dwingt om er maar voor te zorgen dat de Russen niet alleen onze groente en fruit, maar ook onze vlees- en landbouwproducten in brede zin toelaten. Ik constateer dat de Russische voedselautoriteit heeft gezegd dat 18,2% van groente en fruit uit Nederland te zwaar vervuild is. Als ik dat koppel aan onze eigen gifmetingen, dan blijft het een opmerkelijk bericht.

Voorzitter. De derde route. Tijdens het spuiten zelf zijn er ook risico's voor de volksgezondheid. Dat weten wij natuurlijk ook wel, want de gebruiker moet zich natuurlijk tijdens het spuiten niet voor niets beschermen met mondkapjes en dergelijke. Voor omwonenden van een veelbespoten bollenveld is er niets geregeld. Zijn of haar gezondheid wordt niet eens meegenomen bij de besluitvorming over de toelating tot de markt van een nieuw landbouwgif. Ik heb hierover al twee keer eerder met een staatssecretaris van Landbouw van gedachten gewisseld, maar een helder antwoord blijft uit. De brief die de Kamer zo voortvarend werd toegezegd, deed er ook wel erg lang over om de Kamer te bereiken. En dan nog: hij is niet geschreven door de minister van Volksgezondheid, ook al heb ik daar expliciet om gevraagd. Ik wil weten waarom zij hierbij niet betrokken is.

De oproep van de wetenschappers in de ZEMBLA-uitzending laat zien dat het de hoogste tijd is voor grootschalig gezondheidsonderzoek. Wij lopen tien jaar achter in onze toelatingsprocedures op de huidige wetenschappelijke kennis. Wij moeten er met andere woorden gewoon voor gaan zorgen dat wij mensen niet onnodig blootstellen aan gevaarlijk landbouwgif. Ik krijg graag alsnog een reactie van de minister van Volksgezondheid op deze problematiek. Waarom kan dat toch niet? Kunnen deze staatssecretaris daar misschien alvast hun licht over laten schijnen?

Erkend wordt dat het ongewenst is dat het risico voor omwonenden niet wordt meegenomen in de toetsing. Tegelijkertijd verwijst men wel naar Europese besluitvorming op dat punt. Ik begrijp dat niet. Als je erkent dat het risico voor omwonenden nu niet in de toetsing zit en als je erkent dat hieraan gevaren kleven, dan zou je, als je het Europees wilt regelen, in elk geval een moratorium moeten instellen op nieuwe toelatingen totdat die toetsing wel in orde is. Dat geldt ook voor datgene wat ons eigen toetsingscollege, het Ctgb, erkent, namelijk dat op dit moment niet wordt gekeken naar de effecten van de stapeling van gifmengsels, de zogenaamde mengseltoxiciteit. Zolang dat niet in de beoordeling zit, kunnen wij geen nieuwe middelen toelaten. Ik vraag de staatssecretarissen opnieuw om een toezegging. Ik overweeg een motie op dat punt. Verder vind ik dat de middelen die op dit moment al zijn toegelaten op de markt opnieuw moeten worden beoordeeld op die twee punten. Ook daarover heb ik een motie in voorbereiding.

Zoals ik zojuist heb betoogd, is de situatie van Nederland uniek: het hoogste gifgebruik ter wereld, iets waarop wij niet trots hoeven te zijn, heel erg veel oppervlaktewater dat wij ook nog graag willen gebruiken als drinkwater en een zeer intensieve akkerbouwsector die inderdaad graag tot in de slootkanten wil telen en dus spuiten. Dat vereist specifieke maatregelen die ons en onze leefomgeving beschermen tegen de kwalijke gevolgen die dit gifgebruik kan meebrengen. Dat vereist ook een toelatingsinstantie die haar burgers en hun leefomgeving serieus neemt en in elk geval de wettelijk geregelde mogelijkheid heeft om voor de specifieke Nederlandse situatie te toetsen op het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Met het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken wordt geprobeerd om het bestrijdingsmiddelenbeleid Europees strak te trekken: harmonisatie. Dat kan niet; wij zullen voor onze eigen situatie moeten beoordelen wat de risico's precies zijn.

In dit licht wil ik opgemerkt hebben dat ik de rol van ons eigen College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden bijzonder opmerkelijk vind. Kan de staatssecretaris van Landbouw bevestigen dat dit college er is om een beoordeling te maken van de veiligheid en risico's van bestrijdingsmiddelen en niet om op eigen houtje te bedenken wat markttechnisch gezien het handigste zou zijn? Tijdens het rondetafelgesprek viel ik bijna van mijn stoel toen ik het college hoorde pleiten voor het snellen van nationale koppen. Dat zou administratief allemaal ongelukkig zijn en onze marktpositie in de weg zitten. Daar zijn zij niet voor, voorzitter. Wij moeten op hen kunnen vertrouwen als het gaat om de veiligheidsbeoordeling. Wat moet ik er nu van denken dat zo'n college zelfstandig zegt dat het ook wel wat minder kan omdat onze concurrentiepositie anders in gevaar komt? Hebben wij daar wel de juiste mensen zitten? Die vraag wilde ik maar even gesteld hebben.

Mijn fractie is niet blij met de Europese regels die in dit wetsvoorstel worden geïmplementeerd. Zonale toelating, een van de systemen die nu worden voorgesteld, is naar de mening van de Partij voor de Dieren veel te grof om goed rekening te houden met de specifieke kenmerken van de plaats van bestemming van het landbouwgif. Hoewel de richtlijn ruimte laat om specifieke kenmerken van bijvoorbeeld kwetsbare gebieden mee te nemen en daarvoor aanvullende nationale regels te stellen, vragen wij ons af wat wij daarvan in de praktijk zullen merken. Nederland wordt straks gedwongen om toelatingen van andere toelatingsinstanties binnen onze zone te accepteren, terwijl die niet gekeken zullen hebben naar de specifiek Nederlandse situatie. Ik wil graag precies weten wat ons College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden in zo'n situatie zal doen. Hoe wordt zo'n toelating beoordeeld? Hoe wordt beoordeeld of het niet nodig of wenselijk is dat wij in Nederland aanvullende gebruiksvoorschriften hanteren? Op welke basis kunnen wij de toelating alsnog weigeren?

Ik kom bij het schrappen van de regeltjes die ervoor bedoeld waren om onze gezondheid en die van onze leefomgeving te garanderen. Ik geef een paar voorbeelden. De staatssecretarissen mogen ze natuurlijk aanvullen, mochten zij daar zin in hebben. Over de watertoets heb ik het gehad. Dat zou volgens ons college gaan om een nationale kop die gesneld moet worden. Dat is niet waar, zo vertellen mij welingelichte bronnen. Het terugplaatsen van deze bepaling in de wet, waarvoor ik een amendement heb ingediend, was inderdaad heel moeilijk. Het is gewoon een voorgeschreven bepaling in de verordening dat er wordt getoetst aan de gevolgen voor drinkwater. Dat andere lidstaten die niet goed hebben geïmplementeerd en dus niet uitvoeren, kan waar zijn. Dat is natuurlijk geen reden voor ons om ons niet aan de voorschriften te houden. Verder valt mij op dat er nauwelijks meer regels worden gesteld aan de verkopers en adviseurs van bestrijdingsmiddelen. Graag krijg ik meer inzicht in de plannen voor het verplichte nationale actieplan dat wij in 2012 moeten indienen. Welke ideeën, ambities en doelen worden daarin vastgelegd? Welke concrete streefcijfers, kwantitatieve doelstellingen en maatregelen worden hierin opgenomen? Op welke manier zal dit actieplan verband houden met de stroomgebiedbeheerplannen onder de Kaderrichtlijn Water?

Wat nu voorligt is veel meer dan een relatief simpele implementatie van Europese regels, al wil het kabinet anders doen vermoeden. Wat nu voorligt is de afbraak van ons beleid om de leefomgeving en de volksgezondheid te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van gif. Dat lijkt de fractie van de Partij voor de Dieren niet de bedoeling.

Ik heb een aantal amendementen ingediend. Ik heb zojuist de watertoets genoemd. Ik heb een amendement ingediend voor een verplichte toetsing van de effecten op omwonenden bij de toelating. Graag krijg ik daarop een reactie. In een aantal bepalingen van de nu voorliggende wetswijziging staat dat er regels gesteld kunnen worden. Het lijkt ons wenselijk dat op een aantal gebieden daadwerkelijk regels van kracht worden. De staatssecretaris kan een amendement op dat punt tegemoet zien. Tot slot noem ik een amendement voor een verbod op het spuiten van gif in openbare ruimten waar kwetsbare groepen of een breed publiek kan komen. Allereerst denken wij daarbij aan speelpleinen, maar ook aan parkjes en sportparken. Een aantal andere landen kent al een dergelijk verbod. De gevaren van bestrijdingsmiddelen zijn bekend. Als iemand van de gemeente spuit, moet hij zichzelf beschermen, maar de kinderen die vervolgens een potje willen knikkeren op een zojuist bespoten plein zijn nergens tegen beschermd. In België is al geregeld dat een aantal gemeenten onkruid spuitvrij bestrijdt. Wij hebben gisteren een persbericht gekregen waarin staat dat de gemeente Eindhoven dat doet. Hoera daarvoor! Ik wil het graag wettelijk regelen. Graag krijg ik een positieve reactie van het kabinet.

De heer Koopmans (CDA):

Ik ben benieuwd of in het amendement dat door mevrouw Ouwehand is aangekondigd, wordt geregeld dat particuliere tuinen er ook onder vallen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat is niet in dit amendement geregeld. Dat gaat over openbare ruimten. Ik moet een beetje glimlachen, want ik hoor de CDA-fractie vaker over particulier gebruik, behalve als ik met echte voorstellen kom. Ik wil het particulier gebruik echter ook sterk aan banden leggen. Daarover zal ik een motie indienen. Ik ga ervan uit dat de heer Koopmans die vol overtuiging gaat meetekenen.

De heer Koopmans (CDA):

Ik stel deze vraag, omdat ik gewoon benieuwd ben naar de redenering achter het amendement en omdat een amendement, mocht het worden aangenomen, op de een of andere manier moet worden gehandhaafd. U gaf als definitie van openbare ruimte een plaats waar kwetsbare personen vaker vertoeven. Ik denk dat het van groot belang is om te bezien hoe je dit handhaaft, want met een algemene formulering kom je er niet. Ik wil er serieus naar kijken en ben benieuwd hoe u dit alles weegt en hoe u het ziet.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb het amendement wel ingediend, maar het is nog niet rondgedeeld. Dat is misschien een beetje lastig. Wij sluiten aan bij omschrijvingen van kwetsbare groepen, zoals al eerder vastgesteld in de verordening. Dat is niet nieuw en het is handhaafbaar. Verder is het heel eenvoudig. Waar het beheer van de openbare ruimte een publieke taak is, mag onkruidbestrijding door de gemeente niet gebeuren met chemische bestrijdingsmiddelen. Ik hoop dat wij dat hier samen kunnen vaststellen en dat u het amendement zult steunen. Wat particulieren in hun tuinen doen, daarover wil ik ook wel heel graag nog een hartig woordje met u wisselen. Maar dat zit niet in het amendement. Ik denk dat wij dat scherper moeten aanpakken. Het liefst verbied ik bestrijdingsmiddelen natuurlijk helemaal; dat weet u ook. Wij gaan in elk geval vragen om strengere eisen en minder veelvuldige verkoop vanuit de tuincentra en noem alle plekken maar op waar je de meest gevaarlijke spullen kunt kopen.

Ik ga afronden. Ik heb de amendementen even kort toegelicht. Ik hoop dat ze zo direct kunnen worden rondgedeeld. Ik heb nog een aantal vragen. Wij willen zo snel mogelijk een verbod op neonicotinoïden in verband met de bijensterfte. Graag krijg ik daarover een toezegging. Ik heb daarover een motie in voorbereiding. Ik heb zojuist, ook in een interruptiedebatje met de heer Koopmans, al het voorbeeld van België genoemd. In België is aangekondigd dat over een aantal jaren geen chemische bestrijdingsmiddelen meer mogen worden gebruikt in de openbare ruimte. Nu al is er in België een enorm actieplan. Een gemeente kan in België voor een verbod kiezen of voor een afbouwproces. De middelen die je gebruikt, worden dan hooguit nog gedoogd. Waarom hebben wij dat hier niet? Is het kabinet daartoe bereid en kunnen wij een datum afspreken waarop wij er echt vanaf zijn?

Ik wil de regels voor de etikettering van bestrijdingsmiddelen aanscherpen. Ik ben ook heel benieuwd naar het aantal dierproeven dat wordt gedaan voor landbouwgif. Kan het kabinet dit inzichtelijk maken en er een plan van aanpak bij formuleren om de proeven af te schaffen?

Ik sluit af. Ik heb dus een aantal amendementen op dit wetsvoorstel ingediend. De watertoets is heel belangrijk, evenals het verbod op gif spuiten in publieke domeinen waar kwetsbare groepen komen, zoals schoolpleinen voor kinderen. Ik kan mij eigenlijk niet anders voorstellen dan dat het kabinet er serieus naar wil kijken en de amendementen wil omarmen.

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over de wijziging van, kort gezegd, de Wet gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij kunnen wij meteen constateren dat Nederland met België en Japan wereldrecordhouder is als we kijken naar de hoeveelheid landbouwgif per hectare. Iedereen die erop vertrouwt dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen in ons dichtbevolkte land goed geregeld is, was ontluisterd na het zien van de documentaire Gif in de Bollenstreek van ZEMBLA. Door het verantwoordelijke college, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het Ctgb, wordt er niet gekeken naar de gecombineerde werking van verschillende bestrijdingsmiddelen. Er wordt gewerkt volgens methoden, gebaseerd op de wetenschappelijke inzichten van tien jaar terug, en de effecten op omwonenden worden niet getest. Volgens kinderarts Sauer is er alle reden voor onderzoek. Hij maakt zich vooral zorgen om heel jonge kinderen. Ook hoogleraar toxicologie Van den Berg maakt zich behoorlijk zorgen om de blootstelling van kleine kinderen vanwege gevolgen voor het zenuwstelsel en het immuunstelsel en longklachten die kunnen optreden. Ten slotte stelt professor Reijnders dat stoffen schadelijk kunnen zijn voor mensen en met name effect op kleine kinderen kunnen hebben. Hierop kwam staatssecretaris Bleker de Kamer geruststellen met de woorden "er is niets aan de hand", "er zijn geen gevaren voor omwonenden" en: "alles is goed onderzocht". Voor iedereen die toen rustig ging slapen, kwam de volgende ontluistering bij Uitgesproken VARA. De heer Sauer, hoogleraar algemene kindergeneeskunde vindt de conclusies van de staatssecretaris dat er geen risico voor de volksgezondheid is, niet te begrijpen. De Gezondheidsraad doet ook alleen literatuuronderzoek. Toxicoloog Van den Berg zegt: als toxicoloog moet ik concluderen dat de door de heer Bleker verstrekte informatie onzorgvuldig en onvolledig is. Volgens hoogleraar Sauer is de Kamer niet ingelicht volgens de stand van de wetenschap en volgens hoogleraar Van den Berg verleent de staatssecretaris geen prioriteit aan de volksgezondheid.

De SP-fractie wil wel dat er nadrukkelijk prioriteit wordt verleend aan de volksgezondheid. Zij wil eigenlijk dat er een bevolkingsonderzoek wordt gedaan naar de effecten op omwonenden en met name op kinderen en zwangere vrouwen. Een motie heeft zij daarover in voorbereiding. Dat er op Europees niveau wordt gekeken naar toetsing van effecten op omwonenden is goed, maar dat is nog geen bevolkingsonderzoek. Ook vindt de SP-fractie het zorgwekkend dat het Ctgb volgens inzichten van tien jaar terug werkt en niet kijkt naar gecombineerde effecten. Dit baart zeker zorgen, aangezien met de nieuwe wetgeving de kracht van het beleid vooral afhangt van de kwaliteit van het Ctgb.

De staatssecretaris heeft in zijn antwoorden op Duits onderzoek gewezen. Begrijp ik goed dat hij zegt dat 10% van de toegelaten middelen riskant is voor de omwonenden in dat onderzoek? Realiseert de staatssecretaris zich dat dit Duitse onderzoek niet een-op-een kan worden vertaald naar Nederland? We hebben hier specifieke omstandigheden: harde wind, veel water en een hoge bevolkingsdichtheid.

De waterkwaliteit in Delfland is niet in orde. Een forse inspanning is nodig om in 2015 aan de kwaliteitsdoelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water te kunnen voldoen. "Daarbij maakt een ruimhartige houding tegenover het toelaten van bestrijdingsmiddelen het voor Nederland zeer moeilijk om deze doelstellingen te realiseren", citeer ik de dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland. Zij vertellen ons dat wij nog ver verwijderd zijn van de landelijke en Europese kwaliteitsdoelstellingen. De concentraties gewasbeschermingsmiddelen zijn zeer hoog en overschrijden de normen fors, soms wel met een factor 700 tot 3000. De belangrijkste probleemstof in dezen is imidacloprid, een naam die we in het kader van de bijensterfte al zijn tegengekomen. De waterkwaliteit in het glastuinbouwgebied is ook duidelijk slechter dan in andere delen van het beheergebied, waarbij er grote verschillen zijn tussen de individuele bedrijven. De conclusie wordt getrokken dat het vigerende beleid in de periode 2005–2009 nauwelijks heeft geleid tot een verdere verbetering van de waterkwaliteit. Tegen deze achtergrond krijgen wij van de heer Tommel van het Ctgb een brief waarin gesuggereerd wordt dat de watertoets een Europese kop is. Nu weten we dat de koppensnellers van het CDA en de VVD alweer klaarstaan om die kop te snellen, maar ik krijg toch graag de garantie dat de kwaliteit van ons water veilig is en dat die waterschapstoets gehandhaafd wordt, conform de Europese verplichting op basis van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Welk nieuw beleid gaat het kabinet in gang zetten om te zorgen dat de waterkwaliteit wel de Europese nationale standaarden gaat halen? Is de staatssecretaris bereid om drinkwaterbeschermingsgebieden oppervlaktewater wettelijk te verankeren? Is de staatssecretaris bereid om kwantitatieve doelen vast te leggen in het Nationaal actieplan duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen? Hoe zit het met de stimulering van vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door gemeenten?

De massale sterkte van bijenvolken baart zorgen. Het waren niet de minsten die zich daarom zorgen maakten. Ik herhaal nog maar even dat Albert Einstein zei: als er geen bijen meer zijn, dan hebben de mensen nog maar vier jaar te leven. Dat moet toch te denken geven? Van de circa 300 bijensoorten staat meer dan de helft op de rode lijst.

De bijensterfte heeft diverse oorzaken, zoals de faraomijt, minder bloemrijke akkers en minder imkers, maar een te ruim toelatingsbeleid van bestrijdingsmiddelen is een andere belangrijke oorzaak van bijensterfte. Met name gaat het dan om imidacloprid. Voor de honingbij is imidacloprid 7000 keer giftiger dan DDT. Onderzoek van Van Dijk heeft aangetoond dat de overschrijdingen sterk gecorreleerd zijn met het sterk teruglopende aantal van niet-doelinsecten. Er is reeds aangetoond dat de bijen bij langdurige blootstelling erg vatbaar worden voor virussen. De huidige stand van kennis rechtvaardigt dan ook volgens de SP de directe intrekking van de toelating van imidacloprid, daar waar de normen voor oppervlaktewater zijn overschreden, aldus ook Jeroen van der Sluijs van het Copernicus Instituut. Uit onderzoek van toxicoloog Tennekes blijkt ook nog eens dat imidacloprid schadelijker is voor bijen dan gedacht.. Bij de toelating van het merkmiddel Merit Turf met imidacloprid erin is door het Ctgb niet gebruikgemaakt van de nieuwste wetenschappelijke inzichten. Het onderzoek van Tennekes dat aantoont dat deze middelen schadelijker zijn dan gedacht, is in de beoordeling bijvoorbeeld niet meegenomen. Hierover hebben wij vragen gesteld. Er is ook een bezwaarschrift tegen de toelating behandeld. Wij zouden graag informatie van het kabinet krijgen hoe het ermee staat. Het Ctgb heeft zelf toegegeven dat het in de toetsing niet afdoende meeneemt wat de gevolgen voor insecten van een lage dosering op lange termijn zijn. Wat gaat het kabinet doen om dit hiaat te dichten?

In navolging van Frankrijk besloot Italië op 17 september 2008 uit voorzorg een moratorium in te stellen op imidacloprid vanwege de bijensterfte. Na het Italiaanse verbod daalde het aantal meldingen van hoge bijensterfte tijdens het zaaien van maïs van 185 gevallen naar drie gevallen. Die drie gevallen waren in 2009 allemaal te herleiden tot illegale zaadbehandeling, aldus bijensterfte.nl. In Duitsland en Slovenië is het middel inmiddels verboden. Ik zou zeggen: wat heb je dan nog meer nodig om ook hier een moratorium in te stellen op deze verdachte groep neonicotinoïden, waartoe imidacloprid behoort? We hebben ook hierover een motie in voorbereiding.

Laten wij niet, zoals bij de Q-koorts, op het ultieme wetenschappelijk bewijs wachten alvorens te handelen, maar in dit geval handelen vanuit het voorzorgsprincipe, juist ook in het belang van de boeren. Veel gebruik van dit middel is overigens ook niet noodzakelijk, want het merendeel wordt preventief gebruikt. De vraag is of dat nodig is.

Wij spreken hier vandaag over de behandeling van de nieuwe wetgeving over biociden en gewasbeschermingsmiddelen. De centrale vraag is: is het nu allemaal goed geregeld? Gezien het voorgaande hebben wij daar vraagtekens bij. De volgende vraag is ook of we een verbetering verwachten van de nieuwe wetgeving ten opzichte van de huidige situatie. Wij zeggen: het kan een verbetering inhouden, maar gebeurt dat ook? Dat is de vraag. Beter is bijvoorbeeld dat de nieuwste stand van de wetenschap gebruikt gaat worden en onafhankelijke wetenschappelijke literatuur, maar wij zien ook de risico's. Allereerst noem ik de Europese regelgeving. Die kan betekenen dat het gaat leiden tot een race naar de bodem. Een tweede dilemma waar wij mee zitten is toch het huidige Ctgb en de vraag of dat voldoende waarborgen biedt op het gebied van volksgezondheid, milieu en water.

Na de presentatie bij de rondetafel is bij mij vooral blijven hangen dat het instituut hamert op beschikbaarheid van middelen om te overleven, om het personeel aan de gang te houden, zoals de heer Tommel dat zei. Ook de belangen van de industrie werden benadrukt. Maar wat betekent dit voor de volksgezondheid van omwonenden, het milieu en de kwaliteit van ons drinkwater? De beoordeling vertoont lacunes als het gaat om de gecombineerde effecten, de volksgezondheid van omwonenden en de langetermijneffecten van lage dosering op bijen en andere insecten. Er moet dus nog veel gebeuren. Daarom bereiden wij een motie voor om bij het toezichtsorgaan op het Ctgb ook mensen te betrekken die de belangen van bijvoorbeeld de volksgezondheid behartigen. Zij moeten ervoor zorgen dat die belangen goed worden geborgd.

Ik kom op het Europese speelveld. Hoe gaat de race naar de bodem in de praktijk in zijn werk? Gaan de beoordelingsinstellingen in Europa met elkaar concurreren op het feit dat ze het goedkoopst zijn of dat ze de industrie het meest ter wille zijn? Ze zouden juist moeten concurreren op het behalen van de beste prestaties op het gebied van milieu, volksgezondheid of drinkwaterkwaliteit. Hoe voorkomen we dat de beoordelingsinstellingen op de eerste soort zaken met elkaar gaan concurreren? Een "slappe" beoordeling geldt automatisch in alle landen. Hoe voorkomen we dat we op die manier onder een bepaald niveau zakken? Ik kan niet genoeg benadrukken dat de belangen van de waterkwaliteit en de volksgezondheid centraal moeten staan. Kan het kabinet garanderen dat invoering van deze wet leidt tot een verbetering van het toetsingsniveau? Kan het garanderen dat er geen sprake zal zijn van een race naar de bodem? Nederland mag zich niet medeverantwoordelijk maken voor zo'n race to the bottom. Wij mogen geen afvoerputje organiseren waarin alle vuiligheid samenkomt. Is het kabinet bereid om dit in Europees verband aan te kaarten, zodat we borgen dat er concurrentie op kwaliteit plaatsvindt en dat niet allerlei financiële belangen leidend worden?

Er moet dus een mechanisme komen dat ervoor zorgt dat de meest verantwoorde instituten eigenlijk ook het meeste werk krijgen. Verder lijkt het ons belangrijk dat er een soort code of conduct, een soort leidraad komt voor het omgaan met lobbyisten van het bedrijfsleven en met andere belanghebbenden. Hoe zit het in Nederland met de toegang van lobbyisten en van het bedrijfsleven tot besluitvormingsprocessen in het Ctgb? Ik hoor hierop graag een toelichting.

Gezien alle publieke kritiek op het Ctgb, de omissies in het beoordelingskader en de erg coulante beoordelingen, is het volgens ons tijd voor een reorganisatie van dit college. Het algemeen belang moet gaan boven het dienen van de belangen van de industrie. De onafhankelijkheid van de wetenschap dient centraal te staan in een hervormd Ctgb. Wij voelen er veel voor om, om dit te borgen – ik zei dit al eerder – bestuursleden toe te voegen die specifiek optreden als ambassadeurs van bijvoorbeeld specifiek de volksgezondheid, de waterkwaliteit of de flora en de fauna. Wij stellen bovendien voor dat door het Ctgb verplicht advies wordt ingewonnen bij de waterwinbedrijven, en bij milieu- en gezondheidsautoriteiten. Heb ik het verder bij het juiste eind als ik uit de antwoorden concludeer dat de eerstvolgende serieuze evaluatie pas over vier jaar zal volgen? Dat lijkt mijn fractie rijkelijk laat. Wij stellen voor om dit om de twee jaar te evalueren. Wij hebben ook op dit punt een motie in gedachten.

Er zijn twee redenen waarom wij met beide handen de mogelijkheid moeten aangrijpen die in de richtlijnen wordt geboden om nationaal aanvullende eisen te stellen voor het gebruik van deze middelen. De eerste reden is het risico van zwakke beoordelingen in derde landen. De tweede reden zijn de zeer specifieke omstandigheden in Nederland, die om extra toepassingseisen vragen. Ik denk daarbij aan de harde wind, het vele water en de hoge bevolkingsdruk. Daarom vraag ik de regering hoe hiervan optimaal gebruikgemaakt gaat worden. Ten slotte vraag ik, in het verlengde hiervan, of de handel op internet voldoende is afgedekt en afgetimmerd.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Wij bespreken vandaag het wetsvoorstel dat ertoe strekt, de nieuwe Europese verordening en de EU-richtlijn over gewasbeschermingsmiddelenbeleid te implementeren. Hoofddoel van de herziening van de EU-verordening en EU-richtlijn is het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens, dier en milieu. Daarnaast zorgt de herziening voor het verminderen van de administratieve lastendruk van de huidige goedkeurings- en toelatingsprocedure en voor een betere harmonisatie binnen Europa. Volgens het huidige beleid mogen er aan de Duitse kant van de grens heel andere middelen worden gebruikt dan aan de Nederlandse zijde; iets waar we in de toekomst hopelijk vanaf zijn. De VVD-fractie is daar ontzettend blij mee, want zij wil op alle fronten graag harmonisatie.

Een van de belangrijkste punten hierbij is dat we kiezen voor drie zones: een zonale toelating. De VVD-fractie gaat ervan uit dat, wanneer de aanvraag in meerdere lidstaten wordt gedaan, dat tijdwinst oplevert en ervoor zorgt dat middelen ook sneller beschikbaar komen. Wij hopen dat van ganser harte. Tot zover ben ik dus zeer positief over het voorstel. Er zit echter ook een aantal knepen in.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Mevrouw Snijder zegt dat daardoor middelen sneller op de markt komen. Ik hoop dat dat in ieder veel meer milieu- en gezondheidvriendelijke middelen zullen zijn. Hoe ziet de VVD-fractie de waarborging voor bijvoorbeeld ons drinkwater en ons oppervlaktewater als drinkwaterbron als er niet getoetst wordt volgens de normen die we in Nederland gewend zijn?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

De verordening is echt aangescherpt. Op Europees niveau in zijn totaliteit komt er een veel aangescherpter beleid dan het beleid waarvan nu in een aantal lidstaten sprake is. Daarmee kunnen we alleen maar blij zijn. Wij vinden dat we echt toe moeten naar harmonisatie, omdat we niet aan het milieu, maar ook niet aan de producenten, kunnen uitleggen dat er met verschillende maten wordt gemeten.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik snap die optiek, maar vind het wel belangrijk dat gezondheid en milieu vooropstaan, evenals de kwaliteit van ons drinkwater. Ik hoor graag van de VVD-fractie hoe ze dat wil borgen en neem dan geen genoegen met het antwoord dat het in Europa wat is aangescherpt. We hebben zelfs in Nederland nog een groeitaak om kwalitatief overal te komen tot het beste drinkwater.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Naar ons gevoel is dat voldoende geborgd in de EU-verordening en in de EU-richtlijn. Als ik de vraag van mevrouw Jacobi goed interpreteer, wenst zij dus gewoon geen harmonisatie.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Harmonisatie is op zichzelf prima, maar de EU-richtlijn laat nadrukkelijk de mogelijkheid open om in bijzondere, afwijkende situaties ook nationaal regels te stellen. In de richtlijn wordt erkend dat daarvan sprake zou kunnen zijn. In alle bijdragen komt naar voren dat in Nederland, in elk geval in de laaggelegen delen van Nederland, de situatie ten aanzien van de waterhuishouding zo uniek is in Europa, dat een zone van Roemenië tot Nederland misschien iets te gemakkelijk is. Mevrouw Snijder gaat daar helemaal aan voorbij. Hoe kijkt zij aan tegen deze specifieke situatie in relatie tot de harmonisatie?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voor ons is er geen specifieke situatie; als je gaat harmoniseren, dan ga je dus echt harmoniseren. Die afspraken liggen er en wij hebben daar alle vertrouwen in. In het vervolg van mijn betoog kunt u beluisteren dat wij, en dat had u kunnen verwachten, echt op een andere toer zitten dan beide voorgaande sprekers. Kiezen voor harmonisatie betekent kiezen voor één richtlijn. Natuurlijk moeten we goed toetsen. We gaan er ook van uit dat de toets die nu op Europees niveau moet worden gedaan, scherp is. Ook wat betreft de watertoets, want die zit heel duidelijk in de verordening en de richtlijn verweven.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik vind dit een bijzondere opmerking. Ik probeer duidelijk te maken dat er sprake is van een fundamenteel verschil in een bepaald deel van de EU, namelijk in het westen van Nederland. De EU erkent dat met zoveel woorden ook en creëert daarvoor een bepaalde faciliteit in de regelgeving. Toch komt mevrouw Snijder niet verder dan de stelling dat harmoniseren nu eenmaal harmoniseren is. Met de wens tot harmoniseren schiet de VVD echter zo ver door dat daarmee overschrijdingen van de normen voor oppervlakte- en grondwateren en een bedreiging van de drinkwatervoorziening worden geaccepteerd, alleen maar omwille van de harmonisatie.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

De heer Grashoff insinueert nu wel heel veel. Het is namelijk de vraag of dat gebeurt. De drinkwatertoets moet gewoon plaatsvinden. Die is ook verankerd in de wetgeving en die wordt ook geïmplementeerd. De insinuaties van de heer Grashoff zijn te meer ongewenst, omdat die de beeldvorming creëren dat wij er een zootje van maken. Die indruk wil de VVD absoluut niet wekken.

De VVD is op zichzelf vol lof over de harmonisatie, maar er moet wel scherp worden gelet op doelstellingen als de waterkwaliteit, vooral de drinkwaterkwaliteit, en wat betreft het milieu het dierenwelzijn. Dier en mens zitten echter allebei in de verordening.

Ik wil wel een aantal kanttekeningen bij het wetsvoorstel plaatsen. Nederland heeft namelijk een aantal risico's ingebouwd als het gaat om Nederlandse koppen op de Europese regelgeving. Een voorbeeld. Neem artikel 28, lid 2. Daarin wordt aangegeven dat er nadere regels kunnen worden gesteld aan en dat er een nadere invulling kan plaatsvinden van de uniforme Europese beginselen. Dat houdt het risico van een nationale kop in, maar dat wil de VVD niet. Als je harmoniseert, dan ga je harmoniseren. Dan ga je niet voor nationale koppen. Ook artikel 29, lid 3 geeft de ruimte om bij AMvB allerlei zaken te regelen. Met het oog daarop hebben wij een amendement ingediend. Een van de volgende sprekers komt daarop terug. Daarbij speelt overigens ook de preregistratiebeoordeling van de waterkwaliteitstoets van allerlei stoffen. Die draagt het grote risico in zich dat wij wat dat betreft komen tot een extra toets, boven op alles wat er in Europa gaat gebeuren.

Afgelopen herfst heeft er een internetconsultatie plaatsgevonden over een besluit om een groot deel van het beschikbare middelenpakket als substitutie, waarvoor een vergelijkende evaluatie moet worden uitgevoerd, nationaal te kunnen categoriseren. Ook dit lijkt ons onwenselijk en strijdig met de verordening. Ik ga ervan uit dat deze kwestie valt onder de artikelen die ik zojuist noemde, maar ik hoor dat nog graag van de staatssecretaris.

De heer Van Gerven wees zojuist ook al op het Ctgb. Ik kan hem voor een groot deel volgen. Er ligt daar een groot risico, want de positie van het Ctgb kan straks bij de zonale beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen onder druk komen te staan. Dan kan ook gevolgen hebben voor het beschikbaar houden van Nederlandse expertise op het gebied van het beleid voor gewasbeschermingsmiddelen. Belangrijk is naar ons gevoel dat er actief en snel wordt geacteerd, ook door het Ctgb, met inachtneming van kwaliteit en voorspelbaarheid. Ook kosten spelen hierbij een rol. Lettend op doorlooptijd en snelheid, denken wij dat juist bij het Ctgb de aansturing verbeterd kan worden. Het is noodzakelijk dat wij ook in Nederland uiteindelijk aanvraagprocedures gaan afhandelen.

Dan heb ik een vraag over het Convenant duurzame gewasbescherming, dat belangrijk is, zij het zijdelings. Er is nu een convenant gewasbeschermingsmiddelen met de partners LTO, Vewin en Nefyto. Het gaat dus om een breed convenant. De VVD zou graag zien dat het convenant in stand blijft, ook voor de toekomst.

Ik heb een zorgpunt wat de gewasbeschermingsmiddelen met natuurlijke oorsprong betreft. Het gaat hierbij om een gering aantal. Het is in het belang van verduurzaming van de land- en tuinbouw dat ook dit soort middelen voor de toekomst behouden blijft. Deze middelen moeten straks een hele procedure door, dat is nieuw. Dat brengt zorgen met zich mee: houden wij straks nog voldoende van deze middelen op de markt? Dat willen wij wel. Wij willen de staatssecretarissen dan ook vragen of hierin niet een actieve rol is weggelegd voor de VWA. Kan de VWA de aanvraagprocedure voor deze middelen niet ondersteunen? Dit in het belang van de verduurzaming van een deel van de sector.

Tot slot een onderwerp dat raakt aan het gewasbeschermingsmiddelenbeleid: de legionellapreventie. Deze valt officieel onder het gewasbeschermingsmiddelenbeleid en de biociden. Vorige zomer is hier uitgebreid bij stilgestaan in de Kamer. Tot op heden is dit nog steeds niet opgelost. Ook het Ctgb speelt hierbij een rol. Wij willen graag weten hoe het zit met de legionellapreventie in relatie tot de nieuwe wetgeving. Wij zouden graag zien dat het Ctgb een grotere rol speelt bij de toelatingsaanvragen en ook sneller acteert.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

In aanvulling op mijn vorige interruptie heb ik een vraag. De VVD-fractie zegt: harmonisatie is harmonisatie; in de verordeningen zijn de voorschriften wat verscherpt en wij denken dat het verantwoord is om voor onze drinkwaterhuishouding geen extra maatregelen te treffen, dus geen toetsing. Het grote drinkwaterbedrijf Vewin waarschuwt ons – in mijn beleving is dat zeer terecht – voor de specifieke situatie in Nederland: de deltahuishouding, de smalle sloten, extra kans op bronverontreiniging. Op grond waarvan is de VVD er zo van overtuigd dat dit allemaal goed gaat komen? Mevrouw Snijder zei: ik wil het convenant handhaven. Het convenant heeft laten zien dat wij nog geen 50% van onze doelstelling hebben gehaald als het gaat om zuiverder drinkwater. Waar haalt u uw overtuiging vandaan, mevrouw Snijder?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Laat ik zeggen dat ik dit verhaal veel liever op Europees niveau insteek dan op Nederlands niveau. Kijken wij wat de doelstelling is van de nieuwe verordeningen van de richtlijn. Het beleid is aangescherpt. De drinkwatertoets is hierin prominent verwerkt. Dat dienen alle lidstaten te doen. Als wij er een schepje bovenop doen – ik denk dat mevrouw Jacobi dit eigenlijk voorstelt ...

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Wij hebben te maken met een specifieke situatie.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ja, een specifieke situatie, maar onze situatie is ook specifiek in de zin dat wij een delta zijn en dat wij ook alle prut uit het buitenland naar ons toe krijgen. Als wij straks met elkaar moeten concluderen dat de drinkwatertoets in een aantal lidstaten niet goed wordt ingevuld, heb ik veel liever dat wij het op Europees niveau aanpakken dan op Nederlands niveau. Ik ben er namelijk niet zo zeker van dat wij alles kunnen voorkomen als andere lidstaten een en ander niet goed implementeren.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik zou er voorstander van zijn dat zowel Nederland als de andere lidstaten het heel goed doen. Vewin zegt dat er op dit moment extra reinigingskosten zijn van ongeveer 270 mln. In uw voorstel is er nog geen garantie dat dit tot verbeteringen zal leiden. Wie zou er volgens mevrouw Snijder voor de kosten moeten opdraaien?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

In het voorstel van mevrouw Jacobi is er evenmin een oplossing voor de kosten. Als wij namelijk niet weten wat er vanuit het buitenland komt en ons alleen op Nederland richten, dan hebben wij het niet te pakken. Wij moeten dus veel meer naar de bron kijken. Dit moeten wij echt op Europees niveau aanpakken.

De heer Van Gerven (SP):

Ik ben blij dat de VVD-fractie een voorstander is van de drinkwatertoets. Dat is in ieder geval een duidelijk standpunt. Ik begrijp het volgende echter niet. Zij is heel erg voor harmonisatie, aangezien het dan beter wordt geregeld in een aantal landen buiten Nederland. Dat hopen wij met z'n allen, want dat is goed voor iedereen. Maar Nederland is een bijzonder land met veel water en veel mensen die dicht op elkaar wonen. Kan het niet zo zijn dat je als land iets extra's moet doen om een bepaalde veiligheid te garanderen? Met deze wet- en regelgeving wordt die mogelijkheid geboden. Moeten wij die niet benutten?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Daarmee lopen wij ook het risico dat wij een aantal middelen die ook in Nederland nodig zijn en die in andere zones ook gebruikt worden, hier wellicht niet kunnen gebruiken. Ik kan nu hetzelfde betoog houden als net tegen mevrouw Jacobi: het is veel beter om te kijken of alle lidstaten dit goed implementeren. Die drinkwatertoets is een onderlegger. Die toets is een eis vanuit de verordening en die dienen wij allemaal goed op te pakken. Wij hebben er vertrouwen in dat dat goed gebeurt op Europees niveau en dat willen wij ook.

De heer Van Gerven (SP):

Het gaat nu even over Nederland zelf. Als hier allerlei normen worden overschreden, dan zul je toch aanvullende maatregelen moeten nemen. De Vewin wijst daar terecht op. Het gaat mij erom dat ook de VVD-fractie moet erkennen dat je wat extra's moet doen als de volksgezondheid in het geding is. Daarnaast leiden er toch meer wegen naar Rome als het gaat om de gewasbeschermingsmiddelen? Toch niet elk middel is noodzakelijk om goede gewassen te krijgen, zoals de VVD-fractie stelt? Dat is te kort door de bocht.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Er leiden inderdaad meer wegen naar Rome. Die mening deel ik helemaal. De heer Van Gerven suggereerde net echter in zijn eigen betoog dat wij in Nederland helemaal geen spuitvrije zones hebben. Die hebben wij zeker wel. Wij hebben ook forse voorschriften die gaan over spuiten met driftreducerende maatregelen. Wellicht kunnen wij bekijken of wij daar nog wat winst mee kunnen behalen. Verder blijf ik bij het verhaal dat wij met elkaar hebben afgesproken dat wij een aantal zaken gaan harmoniseren. Blijkbaar wil de SP daar absoluut niet naartoe, want uit het verhaal van de heer Van Gerven hoor ik alleen maar dat wij een aantal extra zaken moeten doen. Dan heb je het niet meer over harmoniseren.

De voorzitter:

Mijnheer Grashoff.

De heer Van Gerven (SP):

Maar ik had toch drie interrupties?

De voorzitter:

Nee, niet altijd en u kunt net als ik de klok zien. Bovendien geef ik al de hele ochtend slechts de gelegenheid tot twee interrupties.

Mijnheer Grashoff.

De heer Grashoff (GroenLinks):

De wet en de richtlijn laten nu toe om een eigen beoordeling te maken. Als de redenering van mevrouw Snijder dat er op Europees niveau streng genoeg getoetst wordt, juist is, dan zal die toetsing in Nederland niet leiden tot andere conclusies en blijft de harmonisatie dus in stand. Als het onverhoopt anders mocht zijn, als de toetsing in Nederland namelijk wel tot de conclusie leidt dat er extra schadelijke gevolgen zijn gezien de Nederlandse omstandigheden, dan maak ik uit het amendement van mevrouw Snijder op dat zij dan wettelijk blokkeert dat aan dat inzicht gevolg wordt gegeven. Hoe rijmt zij dat?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

De heer Grashoff houdt wel een heel betoog maar hij grijpt terug op de regelgeving zoals die nu is, namelijk dat wij hier alles maar kunnen toetsen en wij dan maar afwachten of het in Europa wordt geaccepteerd. Zo gaan die zaken straks niet meer. Als wij ervoor zorgen dat het Ctgb heel alert en heel snel behandelprocedures kan bewerkstelligen, dan lopen wij de kans dat wij hier de aanvragen binnenkrijgen. Maar anders zullen in andere lidstaten de aanvragen binnenkomen. Daar wordt getoetst. Wij gaan ervan uit dat dit op eenzelfde degelijke manier gebeurt als ons Ctgb doet. We hebben ontzettend strakke randvoorwaarden in de EU-verordening liggen. Er wordt exact aangegeven waarop getoetst moet worden en welke middelen wel en niet mogen. U suggereert dat wij daar allemaal aan voorbijgaan. Wij willen geen extra kop op een toets, want we bereiken daarmee niets. Daarmee zouden we een hele toelatingsprocedure over moeten doen die ergens in Europa waarschijnlijk al doorlopen is. De VVD-fractie voelt er niets voor dat wij dan opnieuw gaan toetsen.

De voorzitter:

Een korte, afsluitende opmerking, mijnheer Grashoff.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Ik constateer dat de VVD nog verder gaat. Zij wil niet alleen harmoniseren, maar ook blokkeren dat er op enig moment, op basis van gezond inzicht en van milieu- en gezondheidsrisico's, nog een eigen ingreep zou plaatsvinden. Dat gaat mij heel, heel erg ver.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ja, maar laten we even duidelijk zijn. Dat is dus echt niet wat het amendement zegt. Dat amendement zegt gewoon en sluit gewoon uit dat we een aantal extra toetsen doen, omdat we die niet wensen. Ik deel absoluut niet de suggestie die u nu in uw laatste antwoord neerlegt. Dan schiet u écht door.

De voorzitter:

Ik schiet helemaal niet.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Nee.

De voorzitter:

Maar u zegt wel dat ik aan het schieten ben.

Ik licht even toe waarom ik een beetje kort ben. Op het moment dat wij het schema maakten, vorige week vrijdag, hadden drie van u ingeschreven. Er zijn een heleboel liefhebbers die zich na dat moment hebben aangemeld. Ik begrijp dat ook wel, maar het betekent wel dat ik het moet doen met de tijd die ons gegeven is. En u dus ook. Het zijn overigens ook nog flinke spreektijden. We moeten onszelf dus ergens beperken.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Ik kan mijn spreektijd ietsjes bekorten omdat ik ook had willen starten met een citaat uit het waterkwaliteitsverslag van het Hoogheemraadschap van Delfland, het waterschap dat het beheer voert over de kwaliteit van het water in onder meer het Westland, het slechtste oppervlaktewater van Nederland. Er zijn enorme normoverschrijdingen van gifstoffen. Dat is de echte werkelijkheid, geen papieren of bureaucratische werkelijkheid. Onze waterbeheerders van toch meestal brave waterschappen constateren dat het de afgelopen jaren geen pinda vooruitgegaan is en dat er normoverschrijdingen van honderden procenten zijn. Vervolgens voeren wij hier een prachtige discussie over harmonisatie en economische belangen. Ik ben wel een beetje geschokt naar aanleiding van de bijdrage van de VVD. Zij gaat zo ver dat de werkelijkheid, de echte werkelijkheid, knalhard ontkend wordt ten gunste van een eenvoudig stelsel van regels en harmonisatie. Ik ben ook voor harmonisatie in de Europese Unie. Graag zelfs. Ik hoop van ganser harte dat de normen in de hele EU strenger worden. We zien dat het in Nederland zo uit de hand loopt dat het overduidelijk is dat we absoluut niet eens aan de Kaderrichtlijn Water kunnen gaan voldoen en dat we klemlopen.

Midden in het Westland ligt een plas die het Prinsenbos heet, een recreatieplas. Het is open water en staat in open verbinding met alle sloten in het Westland waar al die veel te hoge concentraties aan gifstoffen zijn gemeten. Het is een recreatieplas; er zwemmen mensen in. Moeten we nu eerst weer een of ander televisieprogramma langs laten komen of nemen we zelf onze bestuurlijke verantwoordelijkheid en doen we er wat aan? Dat is mijn vraag aan de VVD.

Het wetsvoorstel dat voorligt, is ingewikkeld. Het is een soort wetsvoorstel waar ik niet zo van houd. Het is een wetsvoorstel dat een doel, een richting mist. Elke burger moet de wet kennen, maar als hij deze wet kent, weet hij nog niks. Ik vind het ten principale niet best als je wetten maakt op een wijze waarop je eigenlijk alle inhoud doorschuift naar lagere regelgeving. Dat zouden we met elkaar niet moeten willen. Het geeft meer aanleiding tot een zwalkend beleid en meer aanleiding om naar de waan van de dag te handelen met regelingen die in een handomdraai veranderd kunnen worden. Het maakt het ook ondoorzichtig. Als iemand de wet erbij pakt, kan hij nog niet zien waar men zich nu aan moet houden en moet hij in een stapel van gelaagdheid en regelgeving doordringen. Dat is vervelend. De Nederlandse situatie is en blijft op heel veel punten uniek: de bollenteelt, de glastuinbouw, het laaggelegen gebied onder de zeespiegel, met zijn polders en polderbemaling en met zijn waterhuishouding die fundamenteel anders is dan in 99% van de rest van Europa. Als dat niet voldoende aanleiding is om ten minste serieus na te denken over bijzondere omstandigheden en de mogelijkheden om in te grijpen open te houden, dan begrijp ik het niet meer.

De heer Koopmans (CDA):

Een van de bijzondere aspecten van het Nederlandse oppervlaktewater is de toename van de hoeveelheid hormonen. Ik heb het verhaal van de heer Grashoff gehoord. Dient hij straks een amendement in waarin staat dat in Nederland de pil verboden moet worden?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Als wij nu zouden spreken over hormonen in het oppervlaktewater, zou ik benadrukken dat ik daar graag regelgeving voor zou willen, op welke manier dan ook, en dat ik daar heel nadrukkelijk naar zou kijken. U weet overigens ook dat er nogal wat discussie is over hormoonuitstoot van de pil, maar dat is natuurlijk geen argument om te zeggen "dan doen wij het hier ook maar niet", terwijl wij wel de mogelijkheden hebben en daadwerkelijk kunnen ingrijpen. Dat is het valse van de vergelijking die u nu maakt. Dat neem ik u kwalijk. Natuurlijk wil ik met u spreken over andere kwesties die er ook toe doen.

De voorzitter:

Ik verzoek u, via de voorzitter te spreken.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik neem dat de heer Koopmans echt kwalijk. Het is een gesprekstechniek die hij vaker gebruikt.

Wij spreken nu over dit wetsvoorstel. Hebt u samen met mij het lef om dit wetsvoorstel zo stevig en scherp mogelijk te houden ter bescherming van mens en milieu? Daar was het immers voor bedoeld. Ik hoef geen toestanden van televisieprogramma's met mensen die zich zorgen moeten maken over de vraag of zij nog wel veilig in een bepaald water kunnen zwemmen. Daar zijn wij de overheid voor. Laten wij er iets aan doen!

De voorzitter:

Als u geen kortere vragen stelt en geen kortere antwoorden geeft, sta ik geen interrupties meer toe.

De heer Koopmans (CDA):

Ik vind dat u grote woorden gebruikt, terwijl ik een in mijn ogen heel consistente redenering neerzet. Wat u vertelt ...

De voorzitter:

Ik verzoek u, via de voorzitter te spreken.

De heer Koopmans (CDA):

Wat u vertelt, zou ook betekenen, zeg ik tegen de heer Grashoff, dat u in uw bijdrage ruime aandacht zou besteden aan het pilgebruik in Nederland. Dat doet u echter niet en dat vind ik inconsistent, zeg ik tegen de heer Grashoff via de voorzitter.

De voorzitter:

Ja, het is moeilijk, hè?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik wacht met spanning de bijdrage van de heer Koopmans af. Hij zal dan ruim ingaan op het pilgebruik in Nederland, want dat heeft hij bij dezen aangekondigd.

Het is duidelijk: maatwerk in Nederland is en blijft op een bepaalde manier nodig. Het is wenselijk om zo veel mogelijk tot harmonisatie te komen, maar de specifieke omstandigheden en alle feiten wijzen hierop.

Ik heb een aantal vragen voor de beide staatssecretarissen. De Vewin dringt aan op een wettelijke verankering van drinkwaterbeschermingsgebieden. U hebt ... Excuus, de staatssecretaris heeft aangegeven in eerdere antwoorden dat provincies dit kunnen doen. Het is in het nationaal belang. Enig wettelijk kader op dit punt lijkt mij logisch, handig en wenselijk, mede vanuit het perspectief van de provincies om hun werk goed te kunnen doen. Wilt u daarop ingaan?

Van twee kanten liggen amendementen voor. De fractie van de Partij van de Dieren wil wettelijk laten vastleggen dat wij een aantal extra toetsen uitvoeren; de fracties van het CDA en de VVD willen dit bij uitstek uitsluiten. In het huidige wetsvoorstel staat hierover niets; het is nog steeds mogelijk. Ik ben benieuwd of de staatssecretarissen kunnen aangeven of zij voornemens zijn, dit te regelen en zo ja, op welk regelgevingsniveau. Hoe kijken zij aan tegen de toch onrustbarende cijfers over de waterkwaliteit, die er op dit moment in elk geval voor een aantal gebieden zijn?

Er moet een nationaal actieplan komen. Dat is goed. Dat moet u eind 2012 inleveren bij ... Ik zeg weer "u"; dat is niet goed, hè? Voorzitter, de regering moet dat plan eind 2012 inleveren bij de Europese Commissie. Er is enorme urgentie. De bestrijding stagneert. Er is een aantal jaren een afname geweest, maar nu stagneert het. Er is alle urgentie om zo snel mogelijk een plan van aanpak te maken. Is de staatssecretaris bereid, op korte termijn dit actieplan uit te werken en het veel eerder, liefst medio 2011, aan de Kamer voor te leggen? Op dit punt overweeg ik een motie.

De heer Koopmans (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Wij staan voor de wetsbehandeling over de implementatie van de Europese regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen. Het CDA is een groot en warm voorstander van één Europees toelatingssysteem en ziet het zonale concept als een belangrijke stap om dat in de toekomst te kunnen bereiken. Het zonale concept zorgt voor meer samenwerking tussen de toelatingsautoriteiten. Het zonale beoordelingsstelsel behelst een beoordeling per zone, in plaats van een beoordeling per lidstaat. Zo blijft ook in de toekomst een concurrerende, veilige, gevarieerde en een voldoende land- en tuinbouwproductie in Nederland en Europa mogelijk.

Een gelijk speelveld is voor de Nederlandse sector van groot belang. Daarom is deze stap zeer welkom. De regering onderschrijft dat ten volle. Er is dus sprake van grote vooruitgang met dit wetsvoorstel. Wij hebben echter bekeken in hoeverre het maatwerk verstorend kan werken in het kader van de verordening. Het voorliggende wetsvoorstel is een kaderwet met tal van mogelijkheden tot delegatie. Daar kom ik straks nog even op terug. In hoeverre worden nationale koppen in lagere regelgeving voorkomen en/of verdekt opgestelde nationale koppen opgespoord? Dat vragen wij ons af omdat in het regeerakkoord expliciet is opgenomen dat wij nationale koppen zullen opzoeken en zullen verwijderen. Dat is eigenlijk een soort onkruidbestrijding zonder bestrijdingsmiddel, zeg ik tegen beide bewindslieden. Het moet gewoon met de hand, met verstand, worden opgezocht, aangepakt en verwijderd.

"Verdekt opgesteld", zult u denken. Ja, kennelijk wel, want de regering stelt in de nota naar aanleiding van het verslag dat implementatie van de Kaderrichtlijn Water geen nationale kop is. Dat bestrijden wij. Nederland heeft de Kaderrichtlijn Water geïmplementeerd, onder andere in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water en in de Regeling monitoring kaderrichtlijn water. Ik herinner de staatssecretaris van I en M eraan dat de Kamer eerder een motie heeft aangenomen waarin is uitgesproken dat er sprake moet zijn van het volledig benutten van de derogatiemogelijkheden tot 2027. Kan de staatssecretaris bevestigen dat dit regeringsbeleid is en blijft?

Daarnaast geldt dat lidstaten op grond van EU-regelgeving voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen gehouden zijn om in het kader van een toelatingsaanvraag gewasbeschermingsmiddelen te beoordelen op hun effecten op waterorganismen. Hiervoor zijn in Europees verband normen geformuleerd en is er een richtsnoer opgesteld. Als aanvulling hierop heeft Nederland als enige EU-lidstaat ervoor gekozen om de regelgeving voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en de Kaderrichtlijn Water te koppelen door middel van een preregistratietoets. In het kader van de toelatingsbeoordeling wordt vooraf, via een modelmatige benadering, getoetst of mogelijk de nationale KRW-normen worden overschreden. Het bedrijfsleven heeft tijdens het rondetafelgesprek in november al aangegeven dat deze nationale kop zeer belastend is voor de toelating en derhalve niet past in de zonale benadering die met de nieuwe verordening haar intrede doet.

In de nota naar aanleiding van het verslag is gemeld dat bij gebrek aan steun van onder andere Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, de nationale methodiek nader wordt overwogen. Nu, naar wij begrijpen, uit deze landen onvoldoende ondersteuning komt, is het tijd om conclusies te trekken. Schrappen die kop, conform het regeerakkoord, en toewerken naar een andere, meer in de Europese lijn passende, bescherming van de waterkwaliteit. Daarbij moeten ook andere maatregelen worden toegepast, die de sector zelf kan uitvoeren. Ik verwijs naar het optimaal inzetten van driftreducerende spuittechnieken langs watergangen. Mevrouw Snijder heeft daar volop woorden aan gewijd. Die wijziging kan overigens meteen in het activiteitenbesluit opgenomen worden. Misschien kan de staatssecretaris van I en M op die suggestie reageren.

Het CDA blijft daarom vraagtekens plaatsen bij het nut en de strekking van artikel 28, lid 3, van het wetsvoorstel. Voor zover er nog nationale regels nodig of mogelijk zijn op basis van de verordening, zijn deze opgenomen in artikel 28, lid 1, van het wetsvoorstel. Het is op zich goed dat de regering streeft naar een volledige harmonisatie van de beoordelingsmethode en zij heeft op een aantal onderdelen hulp aangeboden. Hoewel het een tijdelijk fenomeen is in afwachting van een totale Europese harmonisatie, is dat wel een addertje onder het gras. Daarom heb ik samen met collega Snijder-Hazelhoff en mevrouw Gerbrands een amendement ingediend. Daarmee willen wij de toetsing wel mogelijk maken, maar willen wij bij die toetsing Europese criteria toepassen. Dat is de kern van het amendement. Er kan getoetst worden, die mogelijkheid zit erin, maar de criteria bij de toetsing moeten Europees zijn. Dat is de enige manier waarop wij in Nederland een veilige, concurrerende duurzame toepassing van gewasbeschermingsmiddelen kunnen houden.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Als die Europese criteria niet goed blijken te passen bij de Nederlandse situatie, wat dan?

De heer Koopmans (CDA):

Ik ben ervan overtuigd, de Europese richtsnoeren op dit punt en de Europese comitologie kennende, waarover ik mij vaak zorgen maak, ook in andere debatten, dat die van zodanige kwaliteit en inhoud zijn dat daarmee u en ik geen zorgen hoeven te hebben over de toepassing daarvan bij toelating.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Als u dat zo serieus van mening bent, waarom bent u dan zo eager om zelfs een wettelijke blokkade op een eigen toetsing in te voeren? Blijkbaar hebt u er zoveel vertrouwen in dat u eigenlijk voor niets dat voorstel doet.

De voorzitter:

Via de voorzitter.

De heer Koopmans (CDA):

Als je het tegenovergestelde doet van wat de heer Grashoff beweert, loop je het grote risico, dat in de afgelopen jaren groeiende is geweest, dat teelten naar het buitenland gaan en dat daar teelten worden gehouden met middelen die in Nederland niet zijn toegestaan. U en ik, zou ik via de voorzitter tegen de heer Grashoff willen zeggen, weten dat het overgrote deel van de Nederlandse oppervlaktewaterproblematiek niet van Nederlandse oorsprong is, maar van buitenlandse oorsprong. U vergroot dus de problemen.

De voorzitter:

Mijnheer Van Gerven, wij proberen het echt kort te houden.

De heer Van Gerven (SP):

Ik probeer het amendement te doorgronden. Begrijp ik goed dat het CDA en anderen met dit amendement de drinkwatertoets ter discussie stellen? Dat is een.

Twee: ik voel me ongemakkelijk bij dit amendement, omdat het ingrijpt in de beoordelingsmethode van het Ct‍gb. Dan raak je de wetenschappelijke integriteit van mensen die bepaalde gewasbeschermingsmiddelen moeten toetsen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

De heer Koopmans (CDA):

De drinkwatertoets blijft. Alleen met dit amendement worden de criteria bij de toepassing ervan Europeser.

Voorzitter. Als de heer Van Gerven vraagt of de integriteit van het Ctgb ter discussie staat, moet hij dat niet aan mij vragen. Wij maken met dit amendement de Europese normen de onze. De heer Van Gerven heeft in zijn bijdrage het college op een zodanige manier aangesproken, hij had het over uitbreiding van het aantal leden, lobby's en noem maar op. Hij moet dus in elk geval aan mij niet de vraag stellen of de integriteit van het college in het geding is. Ik vind van niet. Uit de vragen van de heer van Gerven zelf zou een heel andere sfeer kunnen ontstaan.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Van Gerven.

De heer Van Gerven (SP):

Het gaat mij om de toepassing van onderzoek, van gegevens, en een beoordeling van situaties door het Ctgb. Met uw amendement beperkt u dat, maakt u daar een algemene Europese norm van. Nederland is een specifiek land met specifieke situaties. Ik kan mij dus voorstellen dat met uw amendement de professionele autonomie en deskundigheid van mensen die dit moeten beoordelen, in het geding zijn. Ik vind het fout als dit de consequentie is van het amendement van het CDA.

De heer Koopmans (CDA):

Hierop past als reactie dat de normen en criteria die in Europa worden vastgesteld, ook van wetenschappelijke kwaliteit zijn en ook door integere mensen worden gemaakt, met betrokkenheid van 27 landen, met een zonale benadering en met natuurlijk volksgezondheid, waterkwaliteit en milieukwaliteit als criteria die daar terecht bij horen.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Laat ik vooropstellen – misschien kan de heer Koopmans daarop een korte reactie geven – dat de Europese normen bij de drinkwatertoets niet zodanig van aard zijn als wij in Nederland kennen. Bij het convenant gewasbeschermingsmiddelen blijkt in het kader van de Kaderrichtlijn Water dat wij nog niet halverwege de gestelde doelen zijn. Haalt de heer Koopmans nu een beetje een truc uit van wel deze drinkwatertoets opnemen, maar met minder op Nederland toegespitste normen, waardoor wij nog verder achteruitkachelen?

De heer Koopmans (CDA):

Wij kachelen niet achteruit. De zalm zwemt op allerlei plekken weer in het Nederlandse rivierwater. Op tal van plekken, in het overgrote deel is er sprake van een grote vooruitgang van de waterkwaliteit. Echter, het halen van de in het Nationaal Waterprogramma 4-plus vastgestelde doelen, is inderdaad niet aan de orde. Het CDA heeft destijds – ik meen dat het tien jaar geleden was – al gezegd dat die normen onhaalbaar zijn. Dat wist toen iedereen, ook toenmalig minister Pronk. Het beleid is toen vastgesteld in de wetenschap dat we het niet gingen halen. Hetzelfde is gebeurd ten aanzien van de luchtkwaliteit. Dan worden de normen niet gehaald en wordt gezegd: dat komt door de actoren. Welnu, ik kan in deze Kamer met volle overtuiging en met feiten onderbouwd zeggen dat in elk geval de Nederlandse land- en tuinbouw op het gebied van gewasbeschermingsmiddelengebruik forse verminderingen heeft bereikt, waardoor de waterkwaliteit in dit land verbeterd is.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Daarmee is in ieder geval de relatie direct aangetoond.

Ik heb de heer Koopmans geen enkele keer het woord "milieu", "gezondheid" of "gezondheidseffecten" horen noemen. Hij heeft het alleen gehad over economische effecten. Nu snap ik de achtergrond er wel van maar hoe denkt het CDA de milieugezondheidseffecten te gaan borgen, ook als het gaat om de toetsing die wij in Nederland kennen?

De heer Koopmans (CDA):

Dat is een feitelijke onjuistheid die mevrouw Jacobi hier neerlegt. Ik heb het wel gehad over veilig en milieukwaliteit. Ik heb het ook in de antwoorden daarover gehad. Wij vinden het van groot belang. Ook in de criteria die vanuit Europa gehanteerd worden zijn zaken zoals volksgezondheid en milieukwaliteit aan de orde. In ons amendement is het ook opgenomen.

Over de bijensterfteproblematiek wil ik het niet te lang hebben. Ik ben eigenlijk erg onder de indruk van het BNC-fiche ter zake van de voorstellen die de Europese Commissie op dat punt heeft geformuleerd. Daar komen we volgens mij op een nader moment nog wel over te spreken maar in algemene zin denk ik dat een Europese aanpak met financiën, monitoring en nader onderzoek van groot belang is. Wij steunen dat als CDA-fractie volstrekt.

De CDA-fractie is ook tevreden met de erkenning dat daar waar het bedrijfsleven zelf een rol kan spelen, de regering in het wetsvoorstel ook aangeeft dit ook over te zullen laten aan het bedrijfsleven.

Verder ben ik benieuwd of de regering nader in kan gaan op de in het wetsvoorstel neergelegde taakverdeling in medebewind richting de productschappen. Wij denken dat dit een heel belangrijke manier van werken is ter voorkoming ervan dat de overheid zelf al te veel zou moeten doen en wij menen bovendien dat het op die manier efficiënter kan. Ik hoor graag van de staatssecretarissen hoe zij elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid hiertegen aankijken.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Snijder-Hazelhoff over het convenant duurzame gewasbescherming. Wij vinden ook dat dit doorgetrokken moet worden. Projecten zoals "Schone bronnen", "Telen met toekomst"en "Duurzaam telen begint bij jou" zijn goede projecten gebleken. Het convenant waarin LTO-Nederland, Plantum, Vewin, de Unie van Waterschappen, Nefyto en Agrodis gezamenlijk aan tafel zitten, is alleen al vanwege die gezamenlijke samenwerking en aanpak van groot belang. Ook zijn wij blij met de erkenning van de problematiek van het gebruik van professionele middelen door niet-professionele gebruikers. Met het voorliggende wetsvoorstel is dat verleden tijd en dat lijkt ons verstandig. Ik heb ooit verhalen gehoord van, toen nog, Kamerlid Atsma; ik weet niet of staatssecretaris Atsma die verhalen nu nog zou herhalen. Hij gaf toen in ieder geval aan dat zijn tuintegels besproeid werden met professionele middelen. Ik denk dat het goed is dat staatssecretaris Atsma samen met staatssecretaris Bleker het met dit wetsvoorstel mogelijk maakt dat op dit punt professionele middelen door particulieren niet meer gebruikt worden. Waardering daarvoor.

Volgens het wetsvoorstel is er slechts in bijzondere omstandigheden sprake van een beperkte en gecontroleerde luchtvaarttoepassing. Wij vragen hierover opheldering. Het gebeurt niet zo vaak en het is gebonden aan strikte eisen, maar toch blijkt uit onderzoek dat dit een heel doeltreffende en veilige manier van toepassing kan zijn. Het landbouwluchtvaartbedrijfsleven heeft namelijk niet stilgezeten. Graag aandacht hiervoor.

Deze kaderwet biedt ruime mogelijkheden voor delegatie. Er zitten vijftien of misschien wel meer AMvB's in. Wij hebben in artikel 28 een specifieke toevoeging gedaan over Europese normen en criteria. Wij vragen uitdrukkelijk aan de regering om ook bij de andere Algemene Maatregelen van Bestuur die in deze wet zijn opgenomen, datgene wat in het regeerakkoord staat, namelijk geen nationale koppen, continu voor ogen te houden en ook echt als randvoorwaarde te formuleren bij het invullen van die AMvB's.

Ik kom ook met een amendement om een lichte voorhang te regelen bij drie AMvB's, allereerst bij artikel 29, punt 3, dat gaat over herbetreding en voorzorgsmaatregelen. Ik heb hierbij zelf ook een geschiedenis. In 2006 heb ik een motie ingediend over herbetreding in kassen door 14- en 15-jarigen. Ik heb voor die motie destijds de verlepteplantprijs gekregen van de FNV. Dat was prettig, maar ik weet niet of iedereen daar blij mee was. Het is wel een belangrijk probleem. Daarom vindt de CDA-fractie dat betrokkenheid van het parlement hierbij wel aan de orde is. Dat geldt ook voor artikel 75, dat de nadere regelgeving over het op de markt brengen regelt, en artikel 80, over de toepassingsmethoden. Toen ik het amendement van mevrouw Ouwehand over de openbare ruimte voorbij zag komen, leek het mij een heel goed idee om daar ook een voorhang bij te organiseren.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Het moet mij van het hart dat de cijfers over de situatie van het oppervlaktewater in delen van Nederland boekdelen spreken. Wat vindt de heer Koopmans nu belangrijker: een gelijk speelveld voor onze economie of de enorme risico's voor mens en milieu?

De heer Koopmans (CDA):

Ik heb daarnet in een ander interruptiedebatje al geantwoord dat de doelen die zijn geformuleerd in het Nationaal Waterplan, onhaalbaar waren. Er wordt nu regelmatig geconstateerd dat wij die doelen niet halen en dat er daarom sprake zou zijn van een dramatische situatie, maar dat wordt niet door de CDA-fractie gedeeld. Wij delen wel dat wij met deze wet en de Europese verordeningen en regelingen die daaraan ten grondslag liggen, zeker een bijdrage leveren aan een verdere verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater in Nederland.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik stel vast dat de heer Koopmans mijn vraag ontwijkt.

De heer Koopmans (CDA):

Die vaststelling deel ik niet. Ik heb daar antwoord op gegeven.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan mevrouw Jacobi, zeg ik dat ik het ook jammer vind dat we dit in beperkte tijd moeten doen. Het blijkt een heel groot debat te zijn, maar dat kun je als voorzitter niet altijd overzien.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. De nationale wetgeving rond de gewasbeschermingsmiddelen moet worden aangepast aan de EU-verordening en op 14 juni zal een EU-richtlijn hierover die in werking treden. Daarnaast wordt de EU-richtlijn voor duurzaam gebruik van pesticiden voor 14 december 2011 geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Kortheidshalve steun ik de opmerkingen die hierover zijn gemaakt door de SP-fractie. Ik stel vast dat het jammer is dat dit wetsvoorstel alleen is ondertekend door LNV en niet door VWS. Mijn vraag aan de staatssecretaris is waarom het niet is ondertekend door VWS. Is het niet verstandig om dat alsnog te corrigeren?

Mijn tweede opmerking is dat het straks wel heel erg aankomt op het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Daar zijn we wel heel erg afhankelijk van. Wij maken ons zorgen over de capaciteit van het Ctgb en over zijn aankondiging dat het commercieel wil worden. Ik vraag aan de bewindslieden hoe de onafhankelijkheid van het college kan worden geborgd. Ik zal zeker de aangekondigde motie van de SP steunen die beoogt de onafhankelijkheid te versterken en te streven naar een andere samenstelling.

De laatste weken zijn de gewasbeschermingsmiddelen weer volop in het nieuws. Zelfs de Rabobank maakt zich intussen zorgen over de bijenstand in de wereld waarbij de correlatie met gewasbeschermingsmiddelen, de neonicotinoïden, de imidacloprids en andere ingewikkelde stoffen, duidelijk is en waarvoor een moratorium te overwegen is. Wat gaan wij in Nederland doen met deze gewasbeschermingsmiddelen, waar andere lidstaten in Europa inmiddels hebben gezegd: wij moeten hoe dan ook de ziekten terugdringen, ook al is er niet een direct oorzakelijk verband, maar is er zeker een correlatie? Ik denk dat wij er met elkaar verantwoordelijk voor zijn om de bijenstand weer up-to-date te krijgen.

Dan is er het schandaal van het gif dat wordt gebruikt voor de bloembollenteelt en waarbij geen rekening is gehouden met de omgeving en de gevolgen voor de omwonenden. Het Ctgb geeft aan dat het dit niet doet bij de beoordeling van stoffen, omdat dit niet wordt gevraagd in de richtlijnen. Dit is heel tekenend voor de gang van zaken. Eigenlijk wordt alleen gekeken of het kan op de markt, maar dan op een zodanige manier dat alle Nederlanders, boeren, burgers en consumenten, daarbij steeds meer een unheimisch gevoel krijgen. Voor iedere stof is er immers ook nog het effect van de maximal acceptable daily intake. Al die zaken bij elkaar hebben een cumulatief effect en leveren een extra gevaar op bij zwangerschappen en extra effect bij ADHD. Naar dit soort zaken wordt steeds meer onderzoek gedaan en het is naar mijn mening belangrijk dat wij ook bij gewasbeschermingsmiddelen meer aandacht besteden aan milieu en gezondheid.

De heer Koopmans heeft gelijk, er was inderdaad sprake van een afname van de belasting van het oppervlaktewater door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, maar die is inmiddels gestagneerd. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is in 2008 weer gegroeid naar gemiddeld 6,8 kilo per hectare, in 2004 was dat nog 6,4 kilo per hectare. Deze cijfers geven echt reden tot zorg. Ik zal de staatssecretaris straks een brief geven van een boer uit de Noordoostpolder, de heer Chrispijn van der Dries. Ik krijg vaker dit soort brieven en e-mails, maar deze heb ik bewaard omdat ik hem kort voor dit debat ontving. Hij schrijft: "Ik vind dat de regering echt moet werken aan een betere wereld en de discussie op gang moet brengen hoe wij kunnen wegkomen bij de gewasbeschermingsmiddelen die mogelijk economisch wel van belang zijn, maar die ons uiteindelijk op de langere termijn in gevaar brengen. Ik wil graag dat wij daar een beter beleid op gaan voeren." Ik krijg hierop graag een reactie, want ik deel die zorg en ik wil die discussie voeren.

Daarom vraag ik namens de Partij van de Arbeid om een serieuze inzet van Nederland op een verdere vermindering van het gebruik en de risico's. Harmonisatie is prima, maar uiteindelijk moet daarachter ook de visie zitten dat wij overgaan naar veel milieuvriendelijker gewasbeschermingsmiddelen en technieken die geen nadelige effecten hebben voor mens en dier. De focus moet vooral daarop worden gericht. Ik hoor graag van de bewindslieden hoe wij hiermee verdergaan.

Vreemd genoeg bevat de regelgeving juist een blokkade om dit te bereiken. Mevrouw Snijder sprak zojuist over de legionellabacterie. De wet- en regelgeving bevat een blokkade voor de meest milieuvriendelijke manier om die te bestrijden, is mij destijds gebleken. Over dergelijke kwesties mogen wij de discussie hier niet stoppen.

Ik ben trots op de drinkwaterbedrijven in Nederland en op de kwaliteit die zij leveren. Zij merken op dat de normen voor gewasbeschermingsmiddelen nog steeds worden overschreden en wijzen op de gevolgen van het gebruik van die middelen voor de drinkwaterbronnen. De druk van de industrie is groot en het economisch belang is groot, maar wij moeten de rug rechthouden. Wij moeten het economisch belang in relatie brengen met alle gevolgen voor de samenleving. Die hebben ook een groot economisch effect. Ik schrik van de extra kosten voor de zuiveringstechnieken. Ik geloof verder niet dat wij dan meteen het buitenland de schuld gaan geven en overgaan tot de orde van de dag. Ik geloof erin dat wij zelf aan zet zijn en zo nodig de relaties die er naar het buitenland zijn, zwaar aan moeten zetten. Wij moeten het met andere woorden vooral bij ons eigen gedrag en bij ons eigen beleid zoeken. Wij zijn daarom voor handhaving van de drinkwatertoets en wat ons betreft moet die op de Nederlandse situatie worden toegespitst.

Ik ben erg bezorgd over de zonering van Polen tot het United Kingdom. Als het Ctgb Polen een gewasbeschermingsmiddel toelaat, in hoeverre zijn de normen die wij stellen voor ons drink- en oppervlaktewater dan nog geborgd? Als wij die zekerheid niet hebben, stel ik voor dat wij gewoon de Nederlandse criteria handhaven. Dan moet er maar een kop op! Ik kan mij dan in ieder geval vanavond weer in de spiegel aankijken, omdat ik weet dat ik mij heb ingezet voor gezondheid en milieu.

Wij zijn een groot voorstander van de handhaving van het convenant. Gelukkig zijn hierop meerdere partijen ingegaan. Wij willen graag dat het convenant doorgaat en dat het nationale actieplan ook kwantitatieve doelen stelt en concrete maatregelen bevat. Het mag niet alleen maar een beetje beleid zijn. Het moet echt afrekenbaar zijn, zodat wij daarop echt kunnen sturen. Graag een reactie van de staatssecretarissen.

De heer Koopmans (CDA):

Mevrouw Jacobi spreekt over een toename van het aantal kilo's bestrijdingsmiddel per hectare. Is dat een toename van het aantal kilo's werkzame stof of een toename van het aantal kilo's bestrijdingsmiddel?

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Ik mag aannemen dat het in ieder geval het gebruik van de hoeveelheid stoffen betreft. Ik heb dat niet gecontroleerd. Het is een onderzoek van het CBS en dan mag ik aannemen dat het de hoeveelheid gebruikte stof per hectare is. Maar waarom stelt u die vraag? Die toename is op zichzelf toch zeker al zorgelijk genoeg.

De heer Koopmans (CDA):

Het laatste deel van het antwoord toont aan dat mevrouw Jacobi een belangrijk aspect vergeet. Ik doel op het feit dat bestrijdingsmiddelen soms anders zijn samengesteld dan vroeger, waardoor ze minder werkzame stoffen bevatten. Dat is mogelijk door de bestrijdingsmiddelen met betere technieken toe te passen. Gevolg daarvan is dus dat er meer middelen worden gebruikt met minder werkzame stof. Het zou dus niet moeten gaan om de vraag hoeveel kilo's er worden gebruikt, maar om de vraag hoeveel werkzame stof er wordt gebruikt. Het lijkt mij goed dat mevrouw Jacobi dat scherp op haar netvlies heeft wanneer zij haar oordeel geeft over wat er in de sector gebeurt.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Laat ik het zo formuleren: uiteindelijk gaat het erom wat goed voor de sector en goed voor het land is. Deze discussie zou ik heel graag afronden met een wellicht geruststellende opmerking: stel dat het aantal kilo's stof sterk toeneemt, maar de verontreiniging en de verontreinigingskosten nemen af, dan zijn wij elkaars kameraden. Maar dat blijkt ook weer niet uit het onderzoek! Daarom mijn dringende oproep aan de regering om ervoor te zorgen dat de technieken steeds milieu- en gezondheidsvriendelijker worden. Het is namelijk ook in het belang van de sector dat wij met ons gezicht naar de samenleving dit dossier uitvoeren.

De voorzitter:

Op verzoek van de regering schors ik tien minuten. Daarna gaan wij luisteren naar het antwoord van de regering. Ik verzoek de staatssecretarissen hun antwoord helder in te delen en de Kamer in blokken te informeren. Aan het einde van de onderdelen kunnen dan nadere vragen worden gesteld door de Kamer.

De vergadering wordt van 11.55 uur tot 12.05 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Als ik haar nu sluit, is het klaar. Ik zeg dit omdat er nog bijna geen leden in de zaal zitten. Ik ben ertoe in staat; u kent mij.

Ik ga een voorstel doen. Ik begrijp het probleem van de leden: zij willen een aantal punten maken. Mijn probleem is dat om 14.30 uur een volgend debat gepland staat. Voor die tijd moeten wij nog zeker een halfuur schorsen. Ik stel dus voor om nu alleen het antwoord in eerste termijn van de regering te doen. Ik zoek volgende week een moment voor de repliek en de dupliek. Anders wordt het zo'n gedoe. Het betekent wel dat ik dit deel van het debat uiterlijk om 13.45 uur afgerond wil hebben. U moet zich nu dus beperken in het aantal interrupties dat u plaatst. U moet zich realiseren dat er volgende week een tweede termijn is waarin eventueel resterende dingen kunnen worden gedaan. Laat dan alstublieft via de griffier van de vakcommissie weten wat een reële planning is voor de tijd die u nodig denkt te hebben voor de tweede termijn. Dan kunnen wij met elkaar de puzzel leggen; anders lukt mij dat niet.

Ik geef het woord aan staatssecretaris Bleker voor zijn antwoord in eerste termijn.

Staatssecretaris Bleker:

Mevrouw de voorzitter. Ik kondig aan dat mijn antwoord uit een beperkt aantal blokken bestaat. Na een korte inleiding gaat het over de systematiek van de beoordeling en het overgangsregime. Vervolgens spreek ik over de bijensterfte en over de richtlijn duurzaam gebruik. Tot slot reageer ik op een aantal specifieke vragen. Voordat ik inga op die specifieke vragen, is er nog een puntje over de positie en onafhankelijkheid van het Ctgb.

Wij spreken over de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving over gewasbescherming. Zoals verschillende woordvoerders hebben gezegd, betekent dit niet alleen harmonisatie maar ook transparantie, ook over de grenzen, en op een aantal punten tevens het aanscherpen van eisen, ook in het belang van de volksgezondheid. Het geheel leidt tot een toenemend gelijk speelveld voor gebruikers, toepassers en producenten van deze middelen. Dat is ook belangrijk. Daarnaast gaan de administratieve lasten voor gebruikers, toepassers en producenten omlaag. Dat zijn belangrijke doelen, waarover mevrouw Snijder en anderen hebben gesproken en die met de implementatie van de richtlijn worden gediend.

Er speelt een discussie, die ook hier zojuist werd aangesneden, over een eventuele nationale invulling, nationale koppen of hoe je het ook noemt. Enerzijds wordt vanuit de Kamer gezegd dat men niets moet hebben van nationale toevoegingen of nationale koppen. Anderzijds wordt vanuit de Kamer gezegd dat er specifieke omstandigheden in ons land kunnen zijn die ertoe nopen om iets aanvullends te doen in het belang van de volksgezondheid, de sector, de omwonenden of wie dan ook. Om daar een positie in te bepalen is het toch van belang om de systematiek van de verordening die in de visie van de regering binnenkort in werking treedt, even te schetsen. Wij zitten inderdaad in een centrale zone met heel vergelijkbare buurlanden. België, Duitsland, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk zijn landen die qua structuur, fysieke omstandigheden en milieuomstandigheden over heel veel vergelijkbare kenmerken beschikken. Als het dan uiteindelijk komt tot een aanvraag voor toelating in enig land, dient dit land, en het orgaan aldaar, heel nauwkeurig het Europese richtsnoer te hanteren bij het beoordelen van de aanvraag voor toelating. Het is dus niet zo dat men in het Verenigd Koninkrijk of in Polen maar een beetje kan aanrommelen. Nee, men dient zeer specifiek de Europese richtsnoeren te hanteren, die wij met elkaar hebben afgesproken.

Wij zijn als een van de zonelanden actief betrokken bij de manier waarop de toelating plaatsvindt. Als wij de overtuiging hebben dat er mogelijkerwijs niet geheel correct volgens Europese standaarden wordt gewerkt, kunnen wij aan de bel trekken. Wij kunnen ook aan de bel trekken als er naar ons gevoel bij de toelating in de desbetreffende lidstaat in onvoldoende mate rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden die hier in Nederland gelden en die door het toelatende orgaan in de collega-lidstaat onvoldoende worden verdisconteerd.

Uiteindelijk is de toelating een proces waarbij wij betrokken zijn en waarbij wij te maken hebben met een aantal collega-lidstaten met vergelijkbare milieuomstandigheden. Wij zijn ook mee aan de bal in de zin dat wij kunnen zeggen: er wordt in onvoldoende mate rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van Nederland, zoals de delta, de intensiteit, de bevolkingsdichtheid enzovoort. Dit betekent naar mijn vaste overtuiging dat, als resultante van zo een proces, het wel zeer uitzonderlijk moet zijn wil er bij een toelating in onvoldoende mate met die specifieke omstandigheden ook in ons land rekening zijn gehouden. Dat is de essentie van de procedure: strakke Europese standaarden, op sommige punten zelfs strenger dan nu, transparantie, betrokkenheid en invloed, om ervoor te zorgen dat, waar dat aan de orde is, rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden in Nederland. Daarbij zeg ik: hoe groot en bijzonder Nederland ook is, zo bijzonder zijn wij ook weer niet. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België liggen in dezelfde zone en zijn dus onze partners als het gaat om het inbrengen van specifieke eisen om met de deltaomstandigheden rekening te houden.

Naar mijn vaste overtuiging moet het wel zeer uitzonderlijk zijn, wil er voor Nederland aanleiding zijn om met betrekking tot een eenmaal langs die zorgvuldige weg toegelaten middel op nationale schaal nadere invulling te geven aan die toelating. De vraag is dan of je in de uitzonderlijke omstandigheid die zich zouden kunnen voordoen, in het belang van de volksgezondheid of in het belang van de sector, bij voorbaat de desbetreffende optie zou willen blokkeren, door te zeggen: nee, dan willen wij niet aan de bal. De stelling van de regering is: die optie moet je niet bij voorbaat blokkeren. Het gaat niet om de optie om een nationale kop op Europese regelgeving of standaarden of toelatingen te zetten, maar om een specifieke invulling aan een en ander te kunnen geven, die past bij de omstandigheden in ons land en waarmee kennelijk onvoldoende rekening is gehouden, hoewel dat laatste niet goed voorstelbaar is. Die mogelijkheid is bedoeld met de bepalingen waarop met name het amendement van de heer Koopmans betrekking heeft: artikel 36 van de verordening en artikel 28 van de wet. Ik zie dit als een mogelijkheid in een uiterste situatie, die naar mijn gevoel niet vaak voorkomt en uitzonderlijk is. Maar wij hebben dan wel het recht om het te doen. Daarom vind ik het niet wijs om het amendement over te nemen. Als wordt bedoeld dat er geen nationale plussen worden toegevoegd, begrijp ik het heel goed. Dat willen wij ook niet. Het gaat om het gebruik van dit artikel met het doel zoals ik het zojuist formuleerde.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik dank de staatssecretaris. Voordat wij de hele discussie gaan voeren over hoe het "aan de bal zijn" gaat, had ik hem willen vragen hoe hij staat tegenover het amendement van de heer Koopmans, mevrouw Snijder-Hazelhoff en de niet aanwezige mevrouw Gerbrands. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris zegt: ik raad de aanneming van het amendement ten zeerste af, want er komen grote problemen als de Kamer het amendement wel aanneemt of als de indieners het in stemming brengen.

Staatssecretaris Bleker:

Voorzitter. Wij zitten nu nog in de fase van de uitwisseling van argumenten, van de dialoog, het gemeen overleg of hoe het dan ook allemaal heet. Ik probeer aan te geven dat de artikelen waarop het amendement doelt, een zeer uitzonderlijke situatie betreffen. Verder is het niet bedoeld om een kop te realiseren, maar om een specifieke Nederlandse invulling vanwege de specifieke omstandigheden te garanderen. Om die reden vind ik het geen verstandig amendement. Bovendien is het ook juridisch gezien een kwetsbaar amendement, want er staat in dat Nederland niet zou mogen afwijken van Europese regelgeving. Daarom is het op zich al een overbodig amendement: wij mogen niet afwijken van Europese regelgeving.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik maak uit het amendement op dat het kabinet met handen en voeten gebonden zal zijn aan dat Europese voetbalspelletje, om even in de termen van de staatssecretaris te blijven. Mij is in elk geval nog onduidelijk wat de garanties zijn dat de specifieke Nederlandse situatie doorslaggevend kan zijn. Ik denk dat het een compromis wordt tussen de toetsingsautoriteiten in een bepaalde zone. Stel nu dat onvoldoende is beoordeeld wat de effecten voor Nederland zijn, dan is het kabinet door dit amendement met handen en voeten gebonden en zeggen CDA, VVD en eigenlijk ook PVV: u mag niet optreden om de volksgezondheid of de waterkwaliteit te beschermen. Zo moet ik het toch zien?

Staatssecretaris Bleker:

Voorzitter, volgens mij is dit een vraag aan de indiener van dit amendement.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik vraag natuurlijk naar het oordeel van de staatssecretaris, want hij moet bepalen wat het wettelijke gevolg van de eventuele aanneming van dit amendement is.

Staatssecretaris Bleker:

Voorzitter. Ik kan mij niet voorstellen dat een toelatingsprocedure zoals zo-even geschetst, ertoe kan leiden dat bijvoorbeeld het volksgezondheidsaspect in alle landen in deze zone, dus in België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, voldoende zou zijn geborgd, maar niet in Nederland. Gelet op de procedure die wordt gevolgd, is het toch een volstrekt irreële veronderstelling dat een dergelijke situatie kan optreden?

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Ouwehand. Houdt u het kort.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Dat kan de staatssecretaris zich misschien niet voorstellen, maar hij legt ook niet uit hoe het in zijn werk zou gaan. Bestaat de mogelijkheid dat het een compromis tussen de verschillende toetsingsautoriteiten wordt? Welke garantie is er dat de veiligste normen, dus die voor Nederland indien de situatie daar specifiek anders dan die in de andere landen in de zone wordt geacht, leidend zullen zijn? We hebben het Ctgb al een gekke draai zien maken. De staatssecretaris heb ik hierop nog helemaal geen concreet antwoord horen geven. Zo die garantie er is, wil hij die dan ook geven?

Staatssecretaris Bleker:

Zoals ik net al zei, leiden deze richtlijn en het richtsnoer tot het aanscherpen van de eisen voor de volksgezondheid die door alle lidstaten moeten worden gehanteerd. We zijn dus niet aan het "terugboeren", maar zetten dankzij deze Europese regelgeving een stap vooruit. Dat is de situatie. Op dat punt wordt het strenger en strakker.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter. Ik kom ook even op dat artikel 128, waarover het gaat. Wij hebben zelf opgeschreven wat daar nu nadrukkelijk in staat: "... nadere regels te geven voor een nadere invulling aan de uniforme Europese beginselen". Juist de twee woorden "nadere invulling" houden wel degelijk het grote risico in dat Nederland, zodra de toelatingsprocedure in de zone is doorlopen, nadere regels gaat stellen op grond van het zinnetje dat wij hebben opgenomen en dat inhoudt dat wij op een aantal onderdelen niet hoeven te harmoniseren. Dat gaan wij dan dus niet doen. Dat het ernaar uitziet dat wij zelf een toets krachtens de Kaderrichtlijn Water gaan invoeren, is hiervan een voorbeeld. Dat doet geen enkele lidstaat, maar Nederland wel. Dat wenst de VVD niet.

Staatssecretaris Bleker:

Voorzitter. Collega Atsma gaat natuurlijk in op de toets uit hoofde van de Kaderrichtlijn Water. Je zou het ook zo kunnen formuleren dat die nadere regels alleen maar in dat zeer uitzonderlijke geval aan de orde zullen zijn. Dan gaat het niet om nadere eisen, maar om een specifieke invulling, omdat met de omstandigheden in ons land in onvoldoende mate rekening zou zijn gehouden, hetgeen ik zeer uitzonderlijk acht. Dat is de redenering.

Wat je vervolgens wel zou kunnen doen – misschien kan dat in het vervolg van het debat iets helpen – als het gaat om het stellen van regels die betrekking hebben op zaken die het richtsnoer niet dekt, is in dat geval de mogelijkheid openhouden om nadere regels te stellen. Dan is één ding zeker, namelijk dat je een nationale kop op een Europees richtsnoer introduceert. Dat zou denkbaar zijn. Dus dan heb je de zeer uitzonderlijke situatie dat het hele toelatingsproces niet met je omstandigheden rekening houdt. Dan heb je het slecht gedaan. Dan heb je kennelijk geen vrienden gehad in België, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. In de tweede plaats zou je dan kunnen zeggen: mocht zich dat voordoen, dan zou je nog kunnen voorstellen dat je die nadere regels alleen maar hanteert voor zover het richtsnoer die niet regardeert.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter, ik heb twee verschillende vragen. Mag dat?

Ten eerste zou ik graag van de staatssecretaris een korte reactie krijgen op het amendement van CDA en VVD. Nu de Europese richtlijn het nadrukkelijk toestaat om voor bijzondere omstandigheden zelf nadere regels te stellen, is het dan niet in strijd met de richtlijn om in de implementatie in de nationale wet daarvoor een blokkade op te nemen? De staatssecretaris heeft aan het begin van zijn betoog aangegeven dat er heel sterk vergelijkbare landen om ons heen liggen en dat het daarom niet zo voor de hand ligt te zeggen dat zich heel bijzondere situaties voordoen in Nederland. Dan wil ik hem toch de vraag stellen hoe hij aankijkt tegen de specifieke situatie van het laaggelegen poldergebied in Nederland, waar de waterhuishouding mijns inziens significant afwijkt van de overwegende waterhuishouding in België, Duitsland, Engeland en de rest van Nederland.

Staatssecretaris Bleker:

Het antwoord op de eerste vraag is dat het verbieden, het blokkeren inderdaad juridisch een problematisch fenomeen is. Waar het gaat om de reactie op het amendement heb ik aangegeven dat ik een uitweg zie.

Waar het, ten derde, gaat om de specifieke fysieke hydrologische omstandigheden wijs ik erop dat we heel uniek zijn, maar dat er een beetje over de grens, richting Duitsland of België, ook delta-achtige situaties zijn. Ik kom bijvoorbeeld uit het Dollardgebied in Noord-Groningen. Daar zijn ook laaggelegen gebieden, direct met de zee verbonden. Laten wij wel wezen, het lijkt mij lastig om nu bij voorbaat te duiden dat er één specifieke fysieke omstandigheid is die ook bij voorbaat moet leiden tot een afwijking, tot een aanvulling. Als wij die nu al kennen, zou ik zeggen dat wij dan alle middelen in handen hebben om dat ook in het toelatingsproces in te brengen. Dat lijkt mij een valide redenering. Als wij die bijzondere omstandigheid kennen, zijn wij ook in staat om daar rekening mee te laten houden.

De voorzitter:

Mijnheer Grashoff, tot slot.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik neem daar met belangstelling kennis van. Dit is op zich een opening die ik zie, maar het neemt mijns inziens niet weg dat het uitgestrekte polderlandschap met zijn bemaling, in combinatie met heel intensief grondgebruik in de glastuinbouw en de bollenteelt, ook nadrukkelijk de directe reden is van heel hoge concentraties van een aantal gewasbeschermingsmiddelen in het grond- en oppervlaktewater. Is het daarmee niet voldoende aangetoond dat die bijzondere situatie bestaat?

Staatssecretaris Bleker:

Het is in ieder geval een bijzondere situatie en nu wij die kennen, kunnen wij een middel – mocht dat worden toegelaten in Denemarken of door de Duitse of Belgische autoriteit – dus ook vanaf het begin inbrengen.

De heer Koopmans (CDA):

Ik denk dat de stelling die de staatssecretaris neerzet dat het juridisch moeilijk is als wij als wetgever hierin gaan opnemen dat bij de toepassing van de wet Europese normen gehanteerd worden geen hout snijdt en ook niet houdbaar is, want dan zou ik het tegenovergestelde ook wel eens willen voorleggen. Als wij in de Natuurbeschermingswet opnemen dat wij lekker gaan afwijken van die normen, kan dat dan wel? Nee, en dus denk ik dat de stelling die de staatssecretaris neerzet echt geen hout snijdt. Wij zijn hier juist met elkaar neergezet om zo precies mogelijk te formuleren waar deze wetgeving bij de toepassing toe leidt.

Mijn tweede vraag gaat over het volgende. De staatssecretaris suggereert dat, als er geen richtsnoeren zijn, er sprake zou kunnen zijn van een andere toepassing. Daarmee lopen we het risico dat we nog jarenlang een nationale kop hebben op een aantal terreinen waarop geen sprake is van richtsnoeren. Dat lijkt ons geen goed idee. Daarom sluit ik aan bij de redenering van de staatssecretaris zelf. Hij zei: we gaan natuurlijk aan de bel trekken en we zitten er zelfs bij als anderen onze specifieke omstandigheden er onvoldoende bij betrekken. Om die reden lijkt het mij juist goed als wij dit amendement in deze vorm aannemen. Wij zitten er immers zelf bij.

Staatssecretaris Bleker:

Ja, maar je moet je dan wel afvragen wat de toegevoegde waarde van het amendement is. Als je er zelf volop bij bent, hoef je toch ook niet te vrezen voor de situaties waarover wij nu spreken? Je hoeft dan ook niet te vrezen voor de uitzonderlijke situatie waarin dit wel optreedt. Het zou heel onverstandig zijn om dit dan bij voorbaat uitgesloten te hebben. Er is immers een Nederlands belang mee gediend. Wij spreken vaak over het Nederlands belang binnen Europa. In een ultieme situatie is het mogelijk dat het voor Nederland van belang is om toch van de mogelijkheid gebruik te maken die Europa biedt om er zelf een nadere invulling aan te geven. Die mogelijkheid moet je je niet bij voorbaat uit handen laten slaan. Ik zie niet in welk Nederlands belang ermee is gediend om je die mogelijkheid bij voorbaat uit handen te laten slaan.

De heer Koopmans (CDA):

Ik had nog twee andere vragen gesteld, maar ik wil hierop wel eerst reageren. Hiermee ontstaat de mogelijkheid dat de Nederlandse regering dit in ruime mate gaat doen. De staatssecretaris heeft het wel over "zeer uitzonderlijke gevallen" en over "ik kan me bijna niet voorstellen dat ...", maar nader wordt dit niet geformuleerd, ook niet in het wetsvoorstel.

Staatssecretaris Bleker:

Uiteindelijk is dat natuurlijk de bevoegdheid en de vrijheid van de regering en de Kamer te zijner tijd en het is dan aan hen om dat te beoordelen. Ik zeg nogmaals dat dit naar mijn vaste overtuiging alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden aan de orde zal zijn. Die opvatting deelt de heer Koopmans met mij. Als het aan de orde is, zal er een wezenlijk Nederlands belang mee gemoeid zijn. Ik ken de heer Koopmans als een eurorealist. Hij hecht groot belang aan het Nederlands belang. Het zou onverstandig zijn om, als het Nederlands belang aan de orde is, bij voorbaat de mogelijkheid buitengesloten te hebben om een en ander te verdisconteren in een nadere invulling. Ik vraag hem daarom om zich ook nog eens over dit punt te beraden. Ik zal mij ook beraden over het amendement en de precieze tekst ervan. Wij moeten zoeken naar mogelijkheden om elkaar te vinden.

De voorzitter:

De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Bleker:

Ik heb gesproken over de systematiek en over het amendement. De vraag hoe de beoordeling verder loopt, laat ik even voor wat die is. Mijn oordeel over het amendement van mevrouw Ouwehand heb ik daarmee ook gegeven.

Ik ben toe aan het deel over het toelatende orgaan.

De heer Koopmans (CDA):

Het lijkt mij dienstig als de staatssecretaris wat specifieker ingaat op het amendement van mevrouw Ouwehand.

Staatssecretaris Bleker:

Ik ontraad de Kamer het aannemen van dit amendement.

De voorzitter:

Het is gebruikelijk om te zeggen waarom, staatssecretaris.

Staatssecretaris Bleker:

O, excuses, dan moet ik de papieren er even bij zoeken. Het gaat om het amendement op stuk nr. 11 over de mogelijkheid van het stellen van regels op lager niveau door een verplichting. Waarom ontraadt de regering het aannemen van dit amendement? De regels waarover het gaat, zien voor een groot deel toe op de mogelijkheid om zaken nationaal in te vullen voor zover wenselijk of nodig ter uitvoering van de EU-regelgeving. Eerder heb ik al aangegeven dat de systematiek al impliceert dat met specifieke omstandigheden, geldend voor Nederland, rekening wordt gehouden. Dit amendement houdt in dat we meer regels ter uitvoering van de verordening zouden introduceren in Nederland en dat wensen wij in het geheel niet. Naar aanleiding van het amendement van de heer Koopmans heb ik al aangegeven dat wij alleen wensen dat zeer specifieke omstandigheden bij het toepassen van de verordening een nadere invulling krijgen. Hier gaat het echter om het verbreden en het toevoegen van regels ter uitvoering van de verordening en dat is overbodig en niet goed. Reden waarom wij dit amendement ontraden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De staatssecretaris zegt precies waar ik bang voor was en waarmee we al ervaring hebben, namelijk andere wetgeving die kwetsbare belangen moet beschermen, zoals de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Daarin staan leuke bepalingen zoals: we kunnen regels stellen voor dit en we kunnen regels stellen voor dat, maar 17 jaar later is te zien dat er niets is gebeurd. Ik beluister bij de staatssecretaris dat de bepalingen die nu in de wetstekst staan, namelijk dat er regels gesteld kunnen worden, eigenlijk ook geschrapt kunnen worden, omdat we dat helemaal niet gaan doen. Het gaat dan over de eisen die gesteld worden aan de mensen die gewasbeschermingsmiddelen en bestrijdingsmiddelen verkopen en aan de etiketten die we daarop plakken, omdat die duidelijk moeten zijn? Bedoelt de staatssecretaris dat en bedoelt hij ook dat hij dat als optie openhoudt in de wet? Zo ja, dan kunnen we beter eerlijk zijn tegen de burgers. Dan schrappen we dit, we gaan niets extra's doen en we laten Brussel dicteren hoe wij hier handelen.

Staatssecretaris Bleker:

We gaan niets extra's doen als dat niet nodig is. Echter, als de zeer specifieke omstandigheden van Nederland onvoldoende in de toelating zijn betrokken, dan wil de regering graag de mogelijkheid hebben om in die uitzonderlijke situatie nadere invullingsregels te stellen. Overigens betekenen de regels die in het richtsnoer staan of in het richtsnoer komen al een aanscherping in het algemeen. Tot zover over de wet en de systematiek.

Ik neem echt afstand van de suggestie van de heer Van Gerven dat het Ctgb niet onafhankelijk of kwalitatief onvoldoende op orde zou zijn. Die onafhankelijkheid is en blijft gewaarborgd. Het is een zelfstandig bestuursorgaan en het continueren van de zelfstandigheid is wettelijk verankerd en dus gewaarborgd. Het Ctgb beoordeelt onafhankelijk, aan de hand van methoden die in een ministeri‍ële regeling zijn vastgelegd. De beoordeling en besluitvorming zijn ook transparant aangezien alle besluiten openbaar worden gemaakt en ook worden gemotiveerd. Natuurlijk zijn er contacten tussen fabrikanten, aanvragers en het beoordelende orgaan. Dat is ook verstandig. Als contacten de onafhankelijkheid teniet zouden doen, dan wordt het wel heel erg stil.

Wat betreft de samenstelling van het college valt op te merken dat het gaat om breed georiënteerde leden met toxicologische kennis en kennis van de volksgezondheid, flora, fauna, arbeidsomstandigheden enz. De suggesties die de heer Van Gerven op dat punt heeft gewekt, leg ik dan ook terzijde.

Dan wil ik graag overstappen naar de bijen.

De heer Van Gerven (SP):

De SP-fractie heeft niet gezegd dat er geen contact mag zijn met de industrie, maar heeft gepleit voor een code of conduct, zoals dat in Europees verband zo mooi wordt genoemd. Is het kabinet daar eveneens voorstander van? Het tweede punt is dat wij de onafhankelijkheid verder willen waarborgen door in het toezichtorgaan mensen neer te zetten met specifieke aandachtspunten. Daarmee borgen wij de onafhankelijkheid. Dat is wat ik heb bepleit.

Staatssecretaris Bleker:

Volgens mij is in dit orgaan al sprake van specifieke aandachtspunten en aandachtsgebieden in personele zin. Ik zie geen reden voor het treffen van bijzondere maatregelen. De toegevoegde waarde van een gedragscode voor lobbyisten, fabrikanten en overheidsinstanties zie ik op dit specifieke gebied niet.

De heer Van Gerven (SP):

De staatssecretaris ziet de toegevoegde waarde niet, maar dat lijkt mij een wat gebrekkige motivering. Het Ctgb moet opereren in omstandigheden waarin de druk van de industrie heel groot is, omdat de belangen heel groot zijn. Daarom denk ik dat een aantal veiligheidssloten voor het waarborgen van de onafhankelijkheid heel erg wenselijk is. De SP heeft er twee aangereikt. Volgens mij zijn dat heel goede sloten en zou het kabinet de voorstellen op dat punt best kunnen overnemen.

Staatssecretaris Bleker:

Het is een orgaan dat publiek, in het openbaar, opereert. De besluitvorming is transparant. Er is ook inzage in de besluitvorming. Dat is eigenlijk het belangrijkste veiligheidsmechanisme om te voorkomen dat er in het voortraject foute dingen gebeuren. Voordat ik iets zie in een gedragscode wil ik precies weten wat de SP op dat punt voor ogen staat.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb de staatssecretaris ook gevraagd naar de rol van het Ctgb. Is dat het beoordelen van de veiligheid van de bestrijdingsmiddelen, of zijn er nog andere rollen?

Staatssecretaris Bleker:

Een en ander is wettelijk verankerd. Het Ctgb is gehouden aan de Europese richtsnoeren bij de beoordeling van de toelating van middelen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

We hebben het Ctgb een actieve lobby zien voeren met betrekking tot het schrappen van nationale koppen, gedreven door marktargumenten. Hoort het bij zo'n college, door ons in het leven geroepen, om de veiligheid van toelatingen te beoordelen en daarmee de risico's te beperken?

Staatssecretaris Bleker:

Als de schets van mevrouw Ouwehand van wat er mogelijk aan uitspraken is gedaan, is gebaseerd op de werkelijkheid, dan plaats ik daar een kanttekening bij.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Hoe krijgt die een vervolg?

Staatssecretaris Bleker:

Ik wil precies weten wat er is gezegd. Als de schets van mevrouw Ouwehand juist is, dan moet je je afvragen of dat past bij de rol en taakopvatting van het Ctgb. Dat ben ik met haar eens, maar eenieder heeft zijn eigen beeld van een vergadering.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

We hebben het op papier. Ik kan het de staatssecretaris toesturen.

De voorzitter:

Prima, maar we hebben ook nog een tweede termijn.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

De rol van het Ctgb is heel essentieel. In zekere zin werkt het Ctgb ook commercieel. Hoe kan de onafhankelijkheid van het Ctgb worden verbeterd? Ik refereer dan even aan de gedachtegang van de SP, volgens welke wij een en ander bijvoorbeeld kunnen borgen door een aantal onafhankelijke leden toe te voegen. Wat vindt de staatssecretaris hiervan?

Staatssecretaris Bleker:

Ik ga nu een beetje in op "van horen zeggen". Denk aan het verhaal van mevrouw Ouwehand en nu het verhaal dat wij mogelijk commercieel werken. Ik zeg de Kamer toe dat ik mij nog eens even rechtstreeks versta met het Ctgb om te bezien wat de rol- en taakopvatting voor de komende periode moet zijn, mede gelet op gewijzigde regelgeving waarover wij nu spreken.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik wil nog even verhelderen wat ik heb betoogd. Waarom is het belangrijk dat wij geen nationale koppen hebben? Omdat dit een zorgpunt is voor het Ctgb. Immers, als wij veel nationale koppen hebben, gaat dat heel snel de ronde doen en zullen er geen aanvragen in Nederland binnenkomen. Men zal naar andere lidstaten gaan om te verzoeken om toelating, met als gevolg dat ons Ctgb buitenspel wordt gezet. Dat heeft weer tot gevolg dat er kennis zal wegvallen. Immers, als men niet meer actief werkzaam is, gaat kennis verloren en dat moet Nederland niet willen. Voor de VVD is dat een zorgpunt als het gaat om de functie van het Ctgb.

Staatssecretaris Bleker:

Dat kan een redenering zijn. Echter, voor de regering en voor de Kamer mag bij de beantwoording van de vraag of regelgeving al dan niet wordt aangevuld of voorzien van nationale koppen, niet van doorslaggevende betekenis zijn wat de bestaande capaciteit is van een bepaalde organisatie. Of wij iets willen toevoegen is volgens mij een politieke, maatschappelijke afweging. De regering zit hier heel strak in: nee, nee, nee. Dat moet de primaire afweging zijn. Het is een politieke afweging en geen afweging van het belang van een organisatie, inclusief de daar aanwezige kennis.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik vind dit wel een heel rare redenering van de staatssecretaris. Dit speelt immers wel degelijk een rol. Ik heb gezegd dat het van belang is dat wij geen stroperige procedures hebben, dat het Ctgb snel kan werken en dat er voldoende personeel is. Dat is allemaal van belang om de toelatingsprocedures snel en adequaat af te handelen. Het is van essentieel belang dat wij in Nederland aanvragen krijgen. Het brengt immers allemaal kosten met zich mee.

Staatssecretaris Bleker:

Dat is allemaal waar, maar de vraag of wij in Nederland nationale koppen toevoegen – als het aan ons ligt, doen wij dat niet – is uiteindelijk een politieke afweging. Dat heeft niets te maken met het belang en de kennis die er bij deze of gene organisatie is. Dat is wat ik betoog.

De heer Koopmans (CDA):

Mag ik de staatssecretaris nog een ander voordeel van ons Ctgb meegeven? Het Ctgb heeft een gemiddelde doorlooptermijn van 55 weken. Ik zou willen dat het sneller ging, maar de gemiddelde doorlooptermijn in Europa is vijf jaar. Dus ook al om die reden zijn wij een lichte fan van dit deel van het Ctgb.

Staatssecretaris Bleker:

Dan hoeft mevrouw Snijder zich helemaal geen zorgen te maken over de toekomst van het Ctgb, want dan blijven de aanvragen wel toestromen, zou ik denken. Dat wordt big business!

Ik wil nu naar het onderwerp bijen gaan. Er zijn verscheidene opmerkingen gemaakt over de bijensterfte. De heer Van Gerven heeft hier iets over gezegd, onder andere naar aanleiding van een uitspraak van de Bijenstichting. De problematiek is er niet een die je makkelijk kunt wegwuiven, wij moeten hier zeer serieus naar kijken. Wij moeten er echter ook genuanceerd naar kijken en ons vooral baseren op de feiten. Uit diverse onderzoeken – ik noem bijvoorbeeld het recente onderzoek van de Rabobank – blijkt dat bijensterfte van doen heeft met een complex aan factoren, voor een deel beïnvloedbaar door de overheid en de samenleving en voor een ander deel niet of beperkt. Uit al die onderzoeken en rapportages – dit wordt ook duidelijk uit het recente onderzoek dat de Rabobank heeft gepresenteerd – blijkt een direct causaal verband met gewasbeschermingsmiddelen niet altijd eenvoudig en duidelijk aantoonbaar. Als het om een complex van factoren gaat waar ook nog veel onwetendheid en onzekerheid over bestaat, dan is het heel erg moeilijk om één factor, één oorzaak te aan te wijzen of het precieze causale effect te bepalen. Daarom is eenzijdig wijzen naar gewasbeschermingsmiddelen ook vanuit wetenschappelijk oogpunt niet verantwoord. Dan is de vraag of dat dan reden is om hieraan voorbij te gaan. Daarbij wil ik ingaan op het punt dat in enkele andere landen middelen verboden zouden zijn die in Nederland wel gebruikt worden en toegelaten zijn en die mogelijk een negatief effect hebben op de bijenpopulatie. In Nederland worden neonicotinoïden toegelaten in maïs als zaadcoating. Het is toegelaten onder een aantal door de Europese Unie gestelde, aanvullende voorwaarden. Die hebben betrekking op de aanpassing van de apparatuur en de wijze waarop die coating plaatsvindt.

In Duitsland en Frankrijk waren er incidenten met dit gewasbeschermingsmiddel die voortvloeiden uit het niet-gebruiken van de juiste apparatuur. Die hadden dus niet zozeer betrekking op de stof maar op de toepassingsmethode, de coatingtechnieken. Daardoor is het gebruik van die stof in die landen verboden. Echter, in Nederland worden wel de juiste toepassing en de juiste coatingtechnieken gebruikt en is er dus geen reden voor een verbod. Andere landen hebben de stof niet an sich verboden maar dat gedaan vanwege de gebrekkige toepassing. Daarom hebben wij nog geen reden om het voorbeeld van Duitsland en Italië te volgen. Wel moeten wij op dit punt heel alert blijven, want wij kunnen ons niet veroorloven dat er vergelijkbare situaties als in Italië en Duitsland zouden ontstaan.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik heb een algemene vraag. Is de staatssecretaris van mening dat wij in Europa en Nederland zorgvuldiger zijn dan in de Verenigde Staten? Wij hebben in dit huis immers wel eens discussies over de vraag of de milieuregelgeving daar minder stringent is dan hier.

Staatssecretaris Bleker:

Met de beschermingsmiddelen die wij gebruiken en die mogelijk effecten hebben op de bijenpopulatie, zijn wij zorgvuldig in Nederland. Ik hoef geen vergelijkend warenonderzoek op dat punt. Wij zijn zorgvuldig. Wij doen het goed.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Twee weken geleden heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden een nieuw middel toegelaten met als werkzame stof spirotetramat. Dat is een jaar geleden in de Verenigde Staten door de rechter verboden omdat het schadelijk is voor bijen. Hoe kan dat? En wat betekent "wij moeten alert zijn" precies? Ik zie namelijk geen acties van het kabinet waaruit blijkt dat die sterke signalen serieus worden genomen, behalve de woorden die de staatssecretaris net sprak: wij doen het goed met die coatings.

Staatssecretaris Bleker:

Er wordt op grote schaal onderzoek gedaan, ook onderzoek dat door de regering (financieel) wordt ondersteund. Wij hebben specialisten in huis die dat onderzoek beoordelen. Wij zien niet alleen toe op het middel zelf maar ook op de juiste toepassing van de middelen waar ik zojuist over sprak. Bovendien is er de afgelopen twee jaar sprake van een afname van het aantal meldingen van bijensterfte dat gerelateerd is aan het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen. Daarmee wil ik niet zeggen dat er geen probleem is. Dat zou makkelijk zijn. En volgend jaar kan er ook een toename zijn. Maar dat zijn de dingen die wij doen en die doen wij heel zorgvuldig.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Nu daagt de staatssecretaris mij enigszins uit. We doen onderzoeken en financieren die. We hebben in Nederland aan de Universiteit Utrecht een wetenschapper zitten die expert is op dit gebied. Hij zegt dat die middelen gevaarlijk zijn. Utrecht krijgt volgens mij geen geld. Echter, we financieren wel Wageningen. We weten dat daar leerstoelen worden gefinancierd door Bayer. Het spijt mij wel dat ik dit hier moet uitspreken. Het blijft namelijk maar hangen: steeds maar weer nieuw onderzoek, steeds maar weer nieuw onderzoek. We zouden de hele zaal kunnen vullen met wetenschappers die zeggen dat dit aantoonbaar slecht voor bijen is. Waarom wil de staatssecretaris zich niet verbreden en niet ook die mensen serieus horen?

Staatssecretaris Bleker:

Ik vind dat hiermee de integriteit ter discussie staat van instituten en onderzoekers waarmee wij samenwerken en die ons adviseren. Dat vind ik niet passend. Wij doen onderzoek. Er wordt zorgvuldig toegelaten. Er is een werkgroep van belanghebbenden, waarin ook de Bijenbond en allerlei andere organisaties zijn vertegenwoordigd. Die meldt mij dat het aantal meldingen van gevallen van bijensterfte in relatie tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen steeds verder afneemt. In 2010 kon in geen enkele melding een verband worden gevonden tussen de gemelde bijensterfte en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dat is ook een deel van de werkelijkheid, waarbij ik niet zeg: stil maar, wacht maar en slaap maar lekker, want het komt allemaal goed. Nee, we blijven zeer alert, we blijven onderzoek doen en we blijven die toepassingen kritisch volgen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Misschien kan het kabinet de Universiteit Utrecht voortaan financieren door het budget van het ene onderzoeksinstituut te halveren en aan het andere te geven. Het duurt mij namelijk echt te lang. Er is geen goede verklaring waarom uitgerekend Wageningen en deze staatssecretaris de wetenschappelijke consensus, waar steeds meer wetenschappers zich achter scharen, niet willen overnemen.

Staatssecretaris Bleker:

Het ministerie van OCW bekostigt voor een zeer groot deel Universiteit Utrecht.

De heer Van Gerven (SP):

Ik wil op dit laatste punt toch nog even doorgaan. De staatssecretaris trekt de relatie tussen het gebruik van neonicotinoïden, zoals imidacloprid, in twijfel. Wat vindt de staatssecretaris dan van de constatering – wij kunnen het allemaal waarnemen – dat onafhankelijke onderzoekers vaker die relatie leggen dan onderzoeken die gedaan zijn vanuit de gewasbeschermingsmiddelenindustrie enzovoorts?

Staatssecretaris Bleker:

Ook daarbij zou ik niet direct causale verbanden willen leggen. Ik kan wel zeggen dat wij ons uiteindelijke oordeel niet alleen baseren op rapportages en analyses van één instituut. Wij zien dat in den brede. Het is een internationaal fenomeen en een internationaal wetenschappelijke discussie. Voor zover ik het kan overzien, is van een consensus over het causale verband en de aard van dat causale verband in zekere zin helaas nog geen sprake. Zo gauw we duidelijke causale verbanden hebben, kunnen we interveniëren. Die zijn er alleen nog niet. Tot nu toe worden veel oorzaken genoemd, ook in internationaal verband.

De heer Van Gerven (SP):

Ik krijg heel sterk een déjà-vugevoel. Ook bij de Q-koortsepidemie werd gezegd: we weten nog niet precies hoe het zit, dus we handelen niet; met alle nadelige consequenties van dien. Wat vindt de staatssecretaris van de volgende constatering? Als bij neonicotinoïden sprake is van een overschrijding van de norm met bijvoorbeeld factor 1000, zien we dat het aantal vliegende insecten enorm terugloopt. Daar waar geen sprake is van overschrijding van de norm, zie je dat het aantal veel minder sterk terugloopt. Is een verband dan niet waarschijnlijk, ook al is daarmee misschien niet direct het sluitende bewijs geleverd? Zou in dit geval niet het voorzorgprincipe moeten gelden, in herinnering nemend Einstein, die zegt: als alle bijen weg zijn, is het in vier jaar tijd met de mensheid gedaan. Dat zou noch de staatssecretaris noch ikzelf erg op prijs stellen volgens mij.

Staatssecretaris Bleker:

Als het aannemelijk zou zijn dat zich op grote schaal overschrijdingen voordoen in de orde van grootte van 1000, dan zou er reden kunnen zijn om het voorzorgprincipe te hanteren. Dat is echter niet het geval. Dan kunnen wij die stap dus ook niet zetten. Wij moeten hier echt de weg van nadere informatie en verdere duidelijkheid bewandelen. Ook uit de Duitse en Italiaanse situaties blijkt, dat het niet alleen om de stof gaat, maar ook om de toepassingstechniek. Dat moeten wij ook in de gaten houden. De een-op-eenrelatie tussen stofje en effect is niet door welk onderzoek dan ook scherp te bepalen.

De heer Van Gerven (SP):

Ik heb twee voorbeelden aangehaald waarin het aannemelijk is dat er wel een relatie is. Bij twijfel moet in dit geval het voorzorgsprincipe gelden, omdat de bijen en andere insecten van wezenlijk belang zijn voor uiteindelijk zelfs het voortbestaan van de mensensoort en andere soorten op deze aarde. Dat vind ik nogal wat. Ik ben van mening dat de staatssecretaris risico's neemt die wij niet hoeven te nemen, temeer daar er ook alternatieven zijn voor deze gewasbeschermingsmiddelen. Het is niet per se noodzakelijk om neonicotine te gebruiken. Er zijn alternatieven. Waarom gebruiken wij dan die veilige alternatieven niet en waarom hanteren wij niet het voorzorgsprincipe?

Staatssecretaris Bleker:

Ik heb gezegd waarom daar nu geen aanleiding toe is. Ik wil niet in herhaling vallen, voorzitter, en uw tijdsproblemen vergroten.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

De staatssecretaris begon door te zeggen dat het een heel complexe materie is. Dat klopt. De bijenonderzoekers vinden niet echt causale verbanden, maar wel heel veel correlaties, zoals ik zei. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Van Gerven: als je de correlerende complexiteiten vermindert, kun je de bijenstand bevorderen. Waarom gaan wij niet met man en macht ook de correlerende aspecten te lijf?

Staatssecretaris Bleker:

Wij gaan met man en macht het vraagstuk te lijf, door in de eerste plaats veel scherper onderzoek te laten verrichten, zodat wij een scherper beeld krijgen. Wij blijven kritisch op de toepassing van een aantal stoffen die kennelijk in andere landen tot ongelukken hebben geleid. Verder monitoren wij en doen wij tussentijdse aanpassingen als dat nodig is. Als je vergaande maatregelen treft, moet je daar wel een goede grond voor hebben. Alleen een correlatie, vermoeden, incident of foute toepassing vind ik niet toereikend.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Kan de staatssecretaris iets zeggen over de tijdspanne van dit traject?

Staatssecretaris Bleker:

In de tweede helft van dit jaar willen wij over de voortgang rapporteren, dus in oktober of november.

Dan kom ik op de richtlijn voor duurzaam gebruik. Hierin wordt als ingangsdatum 26 november 2011 gesteld. De heer Koopmans en mevrouw Snijder hebben daarover gesproken. Zij vroegen om voortzetting van het Convenant Duurzame Gewasbescherming en bijbehorende projecten, gericht op verbetering van de waterkwaliteit. Het is onze bedoeling om met alle belanghebbenden tot vernieuwde afspraken te komen, ook nu het convenant formeel is afgelopen. Het heeft goed gewerkt; wij willen er dus graag mee verder.

Daarnaast heeft de heer Koopmans gesproken over de scheiding van professionele gewasbeschermingsmiddelen en niet-professionele gewasbeschermingsmiddelen. Gelet op de specifieke deskundigheid van de heer Atsma op het gebied van zijn tuintegels, zal hij daar straks verder op ingaan. Hij zal onkruidbestrijding op verhardingen en alles wat daarmee verband houdt, behandelen.

Ik moet nog een beperkt aantal vragen langslopen. De bijen heb ik al besproken. Nu ga ik in op de Russen. De bijen komen; vroeger kwamen de Russen. Er is op dit moment overleg gaande tussen de Commissie en de Russische controle-instanties in verband met import in Rusland van producten vanuit onder andere Nederland. Het komt inderdaad voor dat er grote partijen worden geweerd of tijdelijk worden geweerd. Het probleem dat wij met name op dit punt met Rusland hebben, is dat wij soms niet de reden weten waarom die partijen geweerd worden en dat wij soms ook niet informatie krijgen waarom dat gebeurt, waardoor wij ook niet kunnen handelen. Het is voor ons niet transparant. Daarbij moet gezegd worden dat de partijen die ons land verlaten richting Rusland voldoen aan onze standaarden. Anders gaan ze de poort niet uit. Wat er dan precies aan die Russische grens gebeurt, zijn we nu aan het uitzoeken. Ik ga nog deze maand met mijn Russische collega overleggen om de laatste problemen die er nog liggen, tot een oplossing te brengen. Ik zie wel bereidheid bij de Russen om meer transparantie in dat onderlinge verkeer te brengen. En daar ben ik blij om.

Dan kom ik te spreken over de driftreducerende technieken. Dat punt ligt al besloten in het Nederlandse beleid en dat is heel goed. Het biedt ook heel veel mogelijkheden om effecten ten aanzien van water te voorkomen.

De heer Koopmans (CDA):

Ziet de staatssecretaris evenals de CDA-fractie in dat hoe meer ondernemers driftreducerende technieken toepassen hoe minder reden er voor ons is om spuitvrije zones te introduceren of te handhaven?

Staatssecretaris Bleker:

Helemaal.

De heer Koopmans (CDA):

Het is goed nieuws dat wij dat met elkaar delen. Het lijkt mij dan wel van belang dat wij dat in een brief van de regering specifiek uitgewerkt krijgen. Het is namelijk een groot zorgpunt in de sector hoe wij dat precies aan elkaar gaan koppelen en hoe wij het schoon en teeltbaar houden.

Staatssecretaris Bleker:

Ik denk dat het goed is dat we dat in nader verband bespreken. Het heeft namelijk ook te maken met teeltvrije zones, met de waterkwaliteit en mogelijkerwijs ook met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in de toekomst. De heer Atsma en ik hebben afgesproken dat we op een nader moment in meer algemene zin de Kamer daarover informeren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dan zou ik toch eerst van de staatssecretaris van Milieu de reactie namens het kabinet willen horen met betrekking tot de watertoets, voordat wij nu al allerlei brieven gaan afdichten. Het hangt namelijk nogal nauw samen.

Staatssecretaris Bleker:

Die reactie komt straks van de zijde van de heer Atsma.

Mevrouw Snijder heeft een vraag gesteld over de gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong. Ik begrijp haar zorg op dit punt, juist omdat het effectieve en goede maatregelen kunnen zijn. Het zijn als het ware laagrisicomiddelen. Het ministerie heeft hiervoor het loket Kleine toepassingen en het fonds Kleine toepassingen beschikbaar. Hierin heeft de nVWA een prominente rol. Wij ondersteunen de aanvragen vanuit deze hoek en zullen dat blijven doen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dat is een mooi signaal, zodat ik er in mijn tweede termijn niet meer op terug behoef te komen. Het behoeft hierbij dus niet alleen te gaan om kleine teelten. Het kan best ook om grotere teelten gaan waar je de verduurzamingsslag wil maken. Hoor ik u nu zeggen dat wat betreft expertise en ondersteuning de aanvragers op datzelfde loket een beroep kunnen doen?

Staatssecretaris Bleker:

Ja.

Voorzitter. Het aantal dierproeven voor landbouwgif wordt beperkt door herhaling van dierproeven te verbieden. Toelatinghouders of aanvragers van toelating worden verplicht deze gegevens uit te wisselen. Er is een commissie ingesteld die bemiddelt bij het vaststellen van een vergoeding voor het overnemen van resultaten uit proefdieronderzoek. In het aanvraagproces worden steeds meer mogelijkheden geboden om uitspraken over risico's te onderbouwen zonder dierproeven. Dus het gaat wat dat betreft de goede kant op en dat stimuleren wij ook zeer.

De voorzitter:

Heel kort, mevrouw Ouwehand, want ik heb nu echt een tijdsprobleem.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Heel kort: hoeveel zijn het er en hoe snel gaan we naar nul?

Staatssecretaris Bleker:

Dat zou ik niet weten.

De voorzitter:

Dat komt in de tweede termijn.

Staatssecretaris Bleker:

Ja. De heer Atsma zal iets zeggen over het nationale actieplan. We hebben reeds gesproken over de amendementen.

De heer Koopmans (CDA):

Een belangrijke vraag die ik aan het eind heb gesteld, is de staatssecretaris vergeten. Er zitten talloze AMvB's in. Ik heb in mijn bijdrage aan de regering gevraagd om geen nationale koppen te introduceren bij de invulling van AMvB's die wij niet middels een amendement voorzien van een voorhang.

Staatssecretaris Bleker:

Het standpunt van de regering over nationale koppen is: geen, tenzij de sector behoefte heeft aan een nationale toevoeging. Dat kan soms zo zijn. Dat is de systematiek die deze regering hanteert.

De voorzitter:

We moeten ook nog de heer Atsma horen voor kwart voor twee.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. Er is één aspect vergeten. De fracties van de SP en van de PvdA hebben gevraagd waarom VWS deze voorstellen niet heeft meegetekend.

Staatssecretaris Bleker:

Die vraag wordt door de heer Atsma beantwoord. Ik heb het gehad.

De voorzitter:

Dan krijgt u van mij nog een aardigheidje, want ik zie dat u een nieuwe gewoonte introduceert in de Kamer, en dat had ik liever niet.

Staatssecretaris Bleker:

Ik heb wel een stropdas bij me, maar die ben ik vergeten om te doen.

De voorzitter:

Dan krijgt u er van mij nog een bij. Dan hoeft u het niet te vergeten.

Staatssecretaris Bleker:

Dank u.

Staatssecretaris Atsma:

Dat is een heel mooie stropdas.

De voorzitter:

Het is een heel mooie, van de Kamer, een collector's item.

Staatssecretaris Atsma:

Ik zou hem vooral dragen.

De voorzitter:

Als de heer Atsma er ook een wil, dat is een kleine moeite.

Staatssecretaris Atsma:

Als dat een kleine moeite is, en ik sta hier toch.

De voorzitter:

De heer Koopmans niet. Hij kan hem zelf kopen.

Staatssecretaris Atsma:

Heel goed. De voorzitter weet hoe het zit met de onkostenvergoedingen.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. Na de inleidende woorden van de staatssecretaris van ELI heb ik eigenlijk niet zoveel inleidende woorden toe te voegen. Ik hecht er wel aan om nog een keer te benadrukken dat wij hier spreken over de regelgeving inzake gewasbeschermingsmiddelen en dat wij het dan vooral hebben over de positieve effecten van de gewasbescherming. Die positieve effecten komen tot uiting als het gaat om de preventie van ziekten, plagen etc. Maar we moeten de ogen ook niet sluiten voor minder positieve of negatieve effecten, die vanmorgen in verschillende gradaties zijn langsgekomen. Ik zal daar in mijn bijdrage op een aantal momenten aan refereren.

De voorzitter heeft gevraagd wat de hoofdlijnen zijn van de beantwoording die nog resteert. Ik moest natuurlijk heel goed opletten, want er zijn een paar vragen bijgekomen in het vakje overig. Ik wil vooral ingaan op de Kaderrichtlijn Water, de relatie met het drinkwater en het oppervlaktewater, de milieuaspecten die daarmee annex zijn, het nationaal actieplan, waarnaar staatssecretaris Bleker ook verwees, en ten slotte diverse vragen die nog van een antwoord moeten worden voorzien.

Er is gevraagd hoe het zit met de bescherming van ons drinkwater en de drinkwatertoets. Mevrouw Snijder zei in haar bijdrage expliciet dat wij de drinkwatertoets overeind houden. Wij moeten heel scherp toetsen op ons drinkwater. Dat zijn wij ook wettelijk verplicht. Die eisen hebben wij onszelf opgelegd en die worden op grond van de Europese richtlijnen opgelegd. Er is geen enkele reden om daar niet naar te kijken. Sterker nog, wanneer er sprake is van normoverschrijding, wordt van de overheid verwacht dat wordt ingegrepen. Normoverschrijding kan overigens verschillende oorzaken hebben. Een oorzaak kan zijn dat degene die een product op de markt brengt, zich niet aan de eisen houdt. Dan heb je dus een reden om in te grijpen. Het kan ook zijn dat degene die een product gebruikt, zich niet houdt aan datgene wat we hebben afgesproken. Kortom, wat ons betreft is er geen discussie over de drinkwatertoets als zodanig.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Ik kan mij voorstellen dat er nogal een verschil is tussen een drinkwatertoets wanneer voor drinkwater hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van grondwater, zoals in veel Europese landen het geval is, terwijl in de Nederlandse situatie ongeveer 40% van al het drinkwater uit oppervlaktewater komt. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dat geharmoniseerd gezien moet worden in het kader van de Europese regels?

Staatssecretaris Atsma:

Het college toetst ook juist op de relatie met het drinkwater. De staatssecretaris van ELI heeft aangegeven welke positie het college heeft. Ik heb geen enkele reden om daarbij een kanttekening te maken omdat dit een van de criteria is van het toelatingsbeleid. Ik verwijs ook naar de aandacht voor en effecten die dat zou kunnen hebben op ons drinkwater. Dit geldt in algemene zin en zeker ook voor Nederland. Dit wordt ook van dag tot dag en van maand tot maand gedaan.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Straks kan in het kader van de harmonisatie een instituut in Roemenië of, iets dichterbij, in Polen die toets uitvoeren. Daar heeft men nagenoeg geen inzicht in de specifieke Nederlandse situatie voor wat betreft het drinkwater uit oppervlaktewater. Hoe moeten wij de kwaliteit van die toetsing beoordelen voor zo'n belangrijke basiswaarde als drinkwaterkwaliteit?

Staatssecretaris Atsma:

Enerzijds moet je nagaan welke schadelijke stoffen kunnen worden gebruikt met het oog op het drinkwater. Hierop wordt vooral door het college toegezien. Anderzijds heeft Nederland een zeer ingenieus stelsel van monitoring door verschillende partijen. Een aantal leden heeft gewezen op de specifieke situatie van de drinkwaterbedrijven. Zij hebben tijdens het rondetafelgesprek hun zorgen geuit. Die zorgen zijn terecht, maar dit betekent niet dat er niets gebeurt op dit moment. Die suggestie wordt soms wel gewekt, maar ik werp die verre van mij. Dit laat onverlet dat je alert moet zijn en juist daarvoor hebben wij dat uitgebreide systeem.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

De staatssecretaris zegt dat de drinkwatertoets natuurlijk blijft bestaan, maar dat er geen ruimte is voor specifieke nationale criteria. Hij laat dit een beetje in het midden. Verweert hij zich tegen deze ontwikkeling? Nederland heeft heel veel specifieke invulling nodig gelet op de intensieve landbouw, de bevolkingsdichtheid en noem maar op.

Staatssecretaris Atsma:

Voor drinkwater geldt maar één norm, namelijk dat het water dat je consumeert verantwoord en veilig moet zijn. Die norm is natuurlijk voor heel Europa dezelfde. Als je veronderstelt dat die norm wordt overschreden, is er reden om in te grijpen. Daarom herhaal ik dat hiernaar heel expliciet wordt gekeken bij de toelating van middelen. Als er sprake is van overschrijding van de norm en dat is in een aantal gevallen gesignaleerd, is er reden om in te grijpen. Ik heb al gezegd dat dit zich kan richten op de producent of op de gebruiker. Het is helder dat dit soms lastig is. Overigens ben ik van mening dat ook hier moet worden benadrukt dat de kwaliteit van ons water in de afgelopen tien jaar absoluut is verbeterd. Dit is het gevolg van meerdere oorzaken. Die zijn niet gewisseld in dit debat, maar dat neemt niet weg dat tussen 2000 en 2010 een positieve trend kan worden waargenomen als wij in algemene zin naar de kwaliteit van ons water kijken.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

De staatssecretaris heeft niet goed geluisterd, want ik sprak over 50% herstel. Dit betekent dat de andere helft nog niet is gehaald.

Het gaat mij vooral om de effecten van de normen. De situatie in Nederland is echt heel specifiek gelet op de smalle sloten en het feit dat wij het grootste deel van ons drinkwater uit het oppervlaktewater halen. Hoe kijkt de staatssecretaris dan tegen de effecten van die normen aan?

Staatssecretaris Atsma:

Nogmaals, wij weten ook dat in andere delen van Europa op verschillende manieren drinkwater wordt gewonnen. Daarvoor bestaan verschillende technieken. Bij mijn weten komt brengt het Planbureau voor de Leefomgeving op heel korte termijn een rapport uit waarin juist wordt ingegaan op de drinkwatervoorziening voor de lange termijn. Ik verwijs verder naar de discussie met de Kamer over de introductie van de Deltawet en het Deltaprogramma. Die richt zich ook op het garanderen van onze zoetwatervoorziening voor de lange termijn. Je kunt daarin op verschillende manieren voorzien en een van die manieren is het winnen van zoet water uit oppervlaktewater. Dat dit moet gebeuren op een haalbare manier die voor iedereen acceptabel en betaalbaar is, moge ook duidelijk zijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ben blij dat de staatssecretaris zegt dat de drinkwatertoets moet blijven bestaan. Vallen echter alle stoffen die negatieve effecten kunnen hebben op het oppervlaktewater, onder die toets?

Staatssecretaris Atsma:

Wij spreken over normen en als die worden overschreden, moet er worden ingegrepen. Wat binnen de normering blijft, is met andere woorden toegestaan.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voor de duidelijkheid: het gaat mij om de stoffen. Heeft de staatssecretaris het nu alleen maar over stoffen waarvoor een norm is vastgesteld? Vindt hij met andere woorden de drinkwatertoets alleen voor die stoffen belangrijk of vindt hij het van belang voor alle stoffen die negatieve effecten kunnen hebben?

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb het dan inderdaad over meer stoffen dan alleen die stoffen die uit de gewasbescherming afkomstig zijn. Dat moge duidelijk zijn. Ik neem verder aan dat wij hierover op een ander moment van gedachten kunnen wisselen. Ik kan nu echter al wel zeggen dat wij niet alleen naar de stoffen kijken waarover wij nu in discussie zijn.

De kwaliteit van het drinkwater is van meerdere factoren afhankelijk. Er zijn immers verschillende bronnen die kunnen leiden tot een overschrijding van de normen. Over die normen heb ik al het nodige gezegd en het zal dus duidelijk zijn dat het niet alleen gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Misschien wordt het allemaal wat duidelijker als de staatssecretaris aangeeft of hij mijn amendement op dit punt kan omarmen. Ik merk namelijk dat wij over twee verschillende dingen discussiëren.

Staatssecretaris Atsma:

Ik kom nog te spreken over de amendementen, maar als mevrouw Ouwehand mijn oordeel over haar amendement wil weten, dan kan ik haar dat natuurlijk nu al geven. Het is ordentelijker om het in de juiste volgorde te doen, maar ik kan haar nu al zeggen dat ik de Kamer ga adviseren om haar amendement niet aan te nemen. Ik kom straks uitgebreider op dit amendement terug.

De heer Van Gerven (SP):

Samengevat zegt de staatssecretaris het volgende: het drinkwater is goed en dus valt het allemaal wel mee. Uit zijn betoog maak ik verder op dat de rekening zowel bij de vervuiler als bij de gebruiker kan worden gelegd. Dat begrijp ik niet goed. Moet het niet zo zijn dat de vervuiler altijd betaalt? De Vewin stelt overigens dat het 270 mln. kost om alles schoon te maken.

Staatssecretaris Atsma:

Excuses, maar de heer Van Gerven heeft mij niet goed begrepen of ik heb mij verkeerd uitgedrukt. Ik heb namelijk niet willen zeggen dat het overal aan de kwaliteitsnormen voldoet. Dat zou ook heel vreemd zijn geweest, want wij kennen allemaal de cijfers. Wat ik wel heb willen zeggen, is dat de normoverschrijding het gevolg kan zijn van zowel een producent die zich niet houdt aan de toelatingseisen als van een gebruiker die zich niet houdt aan de afspraken. In beide gevallen moet er worden ingegrepen. Dat is natuurlijk wat anders dan een gebruiker die letterlijk met de hand aan de kraan zit en dat is wel wat ik dacht dat de heer Van Gerven zei.

De heer Van Gerven (SP):

Goed, dan is dat in ieder geval duidelijk. Ik meende dat wel uit uw betoog te moeten begrijpen. Wij zijn het er dus over eens dat de vervuiler moet betalen. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris daar nu werk van gaat maken.

De voorzitter:

Een huishoudelijke mededeling. Ik sta vanaf nu geen interrupties meer toe, totdat de staatssecretaris zijn betoog heeft afgerond. Als wij dan nog tijd over hebben tot 13.45 uur, dan kan het nog. Als die tijd er niet is, moet u het ophouden tot de tweede termijn.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. De heer Koopmans heeft net als andere sprekers gevraagd naar het schrappen van de preregistratietoets in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Ik heb daar op zichzelf geen enkel probleem mee. De staatssecretaris van ELI heeft in een interruptiedebat over driftreductie aangegeven welke alternatieven er zouden kunnen zijn. Hij heeft die van de Kamer aangereikt gekregen, maar dit betekent natuurlijk niet dat het denken over alternatieven moet stoppen. In die zin heb ik de opmerkingen van de heer Koopmans en mevrouw Snijder over driftreductie begrepen. Over de driftreductie heb ik de staatssecretaris van ELI horen zeggen dat een en ander binnen het activiteitenbesluit zou kunnen passen. Dit besluit ligt al bij de Kamer voor, dus er zijn mogelijkheden om er op korte termijn op terug te komen.

De heer Koopmans heeft gevraagd hoe het zit met de kaderrichtlijndoelstellingen die gekoppeld zijn aan het jaar 2015. Ik zeg dat expliciet omdat ook de heer Van Gerven en mevrouw Ouwehand daar in hun termijn op hebben gewezen. Ik zeg, nog eens, een- en andermaal, dat het halen van de doelen in het kader van de richtlijn wat ons betreft in 2027 gerealiseerd moet zijn. Dit is de Europese uiterste datum. Dit betekent dat wij stapsgewijs kunnen werken aan het realiseren van de doelen. In meer dan één opzicht is het noodzakelijk om daaraan fasegewijs te werken. Het is niet zo dat wij tussen nu en 2015 in één keer alles zouden moeten realiseren. Sterker nog, al zouden wij in die paar jaar van de vloer naar de zolder willen, dan hebben wij daar de middelen niet eens voor. Gelukkig biedt Europa ons de ruimte om tot 2027 gebruik te maken van de derogatiemogelijkheden, zoals de heer Koopmans in zijn termijn naar voren bracht.

De heer Van Gerven en mevrouw Jacobi hebben gevraagd naar de relatie met het ministerie van VWS. Waarom heeft de minister van VWS de brieven niet meeondertekend? Welnu, het kabinet spreekt, zoals altijd, met één mond. Ik verwijs naar hetgeen de staatssecretaris van ELI enkele weken geleden in het vragenuur met de Kamer heeft gewisseld naar aanleiding van vragen die door mevrouw Ouwehand zijn gesteld over de problematiek in het bollengebied. Staatssecretaris Bleker heeft toen nadrukkelijk aangegeven dat er een verzoek is uitgegaan naar de Gezondheidsraad. Ik wil daar nog eens de aandacht op vestigen. Het is in nauw overleg met de minister van VWS gebeurd. Wij verwachten een eerste terugkoppeling van de Gezondheidsraad rond 1 juli.

De heer Van Gerven vroeg expliciet naar de mogelijkheid van een bevolkingsonderzoek in verband met de risico's van omwonenden. Zo heb ik althans de vraag begrepen. Ik vind het te kort door de bocht om daarin nu mee te gaan, maar ik zeg wel toe dat in de adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad nut en noodzaak daarvan zullen worden meegenomen. Het vervolg daarop wordt nog in nauwe afstemming met de verschillende ministeries besproken. Ik vraag de heer Van Gerven om in dat kader even te wachten totdat de Gezondheidsraad rapporteert. Ik verwacht dus dat dit binnen enkele maanden, rond 1 juli, zal gebeuren. Ook de ggd's zijn daarbij betrokken, en dat zal de heer Van Gerven goeddoen. Zodra er wordt gerapporteerd zorgen wij ervoor dat de informatie waarom wij hebben gevraagd ook aan de Kamer zal worden gegeven.

In het amendement van mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren op stuk nr. 10 wordt ingegaan op de risico's voor omwonenden; die zouden hoe dan ook via een systematiek in de wet moeten worden meebeoordeeld. Wij achten dat op voorhand niet verstandig. Ik ontraad daarom de aanneming van dat amendement.

Het amendement op stuk nr. 12 van mevrouw Ouwehand betreft de beoordeling van middelen op grond van Nederlandse omstandigheden, met name wat betreft water. Op grond van wat de staatssecretaris van ELI al heeft gezegd en van wat ik daaraan al heb toegevoegd, zou ik ook de aanneming van dat amendement willen ontraden. Het uitgangspunt is immers dat wij kiezen voor harmonisatie van het beleid.

Dan kom ik nu toe aan een aantal opmerkingen die gekoppeld kunnen worden aan het nationale actieplan. De heer Grashoff sprak over het plan van aanpak. Ik neem aan dat hij doelde op het nationale actieplan dat wij in de voorstellen hebben aangekondigd. Wij zijn overigens verplicht om een nationaal actieplan op te stellen. Het actieplan moet ingaan op 1 januari 2013, als ik mij niet vergis. Ik stel daarom voor, dat wij begin 2012 de verschillende elementen van het actieplan aan de Kamer voorleggen.

Voorzitter: Bosma

Staatssecretaris Atsma:

Wij hebben dus een jaar de tijd om met alle betrokkenen, dus de waterschappen, de drinkwaterbedrijven, maar ook alle gebruikers in de primaire sector, een dergelijk actieplan op te stellen en vorm te geven op basis van de lijnen die we hebben uitgezet en nu uitzetten. Er is namelijk niet van vandaag op morgen sprake van volstrekt nieuw beleid.

Zoals de heer Van Gerven in zijn bijdrage terecht heeft aangegeven, bevat dit wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn een aantal elementen die juist een verbetering voor mens en milieu kunnen opleveren. Mij lijkt het goed om daar in het actieplan op in te gaan. Wat mij betreft wordt daarin ook ingegaan op de positie van producenten in algemene zin en op de vraag van mevrouw Jacobi hoe het gebruik van niet-chemische middelen te stimuleren. Alle betrokkenen moeten nagaan wat er op dat vlak haalbaar en mogelijk is. Dat moeten zij zeker niet vergeten, want wij willen dat op alle terreinen stimuleren.

Mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren vroeg wat er in het actieplan komt te staan. Ik heb dat lijstje niet paraat; het is ook nog niet voor 100% ingevuld. Zij kondigde op voorhand wel een initiatief in die richting aan, wat ik een beetje prematuur vind. Dan heb ik het over het amendement op stuk nr. 13, waarin zij stelt dat er expliciet regels moeten komen voor het gebruik in openbare ruimten, met name voor kwetsbaren zoals kinderen. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen omdat de Europese richtlijn daarin voorziet, maar juist dat moet worden betrokken bij het actieplan. Ik vind dat het komende jaar met de VNG moet worden gediscussieerd over de vraag in hoeverre het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op gemeentegrond al dan niet kan worden voorkomen of teruggedrongen. Laat dat maar een ambitie zijn, zeg ik tegen onder anderen mevrouw Jacobi, die heeft gezegd dat er meetbare prestaties in het actieplan moeten worden opgenomen. Aan dergelijke afspraken zou je kunnen denken, maar het is te kort door de bocht om dat nu al zwart-op-wit af te bakenen. Ik vind dat je dergelijke afspraken het best in het actieplan kunt opnemen. Dan zeg ik dus niet wat er precies in komt, maar die richting zou het heel goed uit kunnen gaan, omdat wij ons daartoe hebben verplicht. Overigens zou in het actieplan ook aan de driftreducerende maatregelen die mevrouw Snijder en de heer Koopmans hebben genoemd, een eigenstandige plek kunnen worden gegeven. Ik kan mij namelijk voorstellen dat via het actieplan antwoord wordt gegeven op tal van zaken, tal van suggesties die vanmorgen zijn gepasseerd, al kan ik daarvan op dit moment niet onmiddellijk de portee beoordelen. Een aantal zaken lijkt mij absoluut haalbaar, maar een aantal onrealistisch. Ik wil nog wel eens gezegd hebben dat wat ons betreft voorop moet staan dat Brussel de norm voor een belangrijk deel bepaalt. Binnen die normstelling proberen we te gaan werken.

Mevrouw Ouwehand heb ik in algemene zin antwoord gegeven, voor zover er nog vragen waren. Dat geldt ook voor de heer Van Gerven. Hem vraag ik om samen met ons te wachten totdat de Gezondheidsraad zijn rapportage op tafel heeft gelegd, want het lijkt mij echt goed om die nadrukkelijk in ogenschouw te nemen.

De heer Van Gerven heeft verder nog een vraag over internethandel gesteld, als ik hem tenminste goed heb verstaan. Wij weten allemaal wat je wel en niet via internet kunt kopen. In andere overleggen met de Kamer hebben wij daarover van gedachten gewisseld. Internet is inderdaad een open medium waarop iedereen ogenschijnlijk alles kan kopen en verkopen. Waar je via de fysieke kanalen, dus de winkels, de groothandels en het bedrijfsleven in algemene zin, de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen aan licenties koppelt, geldt dat natuurlijk ook voor de internethandel. Tegelijkertijd weten wij natuurlijk dat de handhaving op dat punt buitengewoon weerbarstig is, maar daarop wordt gelukkig toegezien. Op het moment dat er signalen komen dat er via het internet sprake is van handel die niet rechtmatig is of die buiten de regelgeving om gaat, wordt er uiteraard onmiddellijk op die signalen gereageerd.

Dan heeft mevrouw Snijder een aantal opmerkingen gemaakt die ik al van een reactie heb voorzien. Ik ben het overigens heel erg met haar inleidende woorden eens over de balans die je moet proberen te vinden, ook op dit terrein, tussen milieu, mens, dier, plant, lastendruk en harmonisatie. Ik hoop ook dat datgene wat het kabinet vandaag naar voren heeft gebracht en wat ook op papier is gezet, die geest ademt.

De heer Grashoff heeft expliciet gevraagd naar het actieplan. Ik ben daarop ingegaan. Hij heeft ook gevraagd wat wij hebben gewisseld over de kaderrichtlijn en de eisen die je stelt aan de waterkwaliteit en de waarborgen. In algemene zin zeg ik nog in zijn richting dat het natuurlijk niet alleen de verantwoordelijkheid van het Rijk en anderen is. Als het gaat om de milieubeleidsplannen hebben ook de provincies een heel expliciete rol bij de zorg voor de bescherming van het oppervlaktewater. U kent die ongetwijfeld ook, maar het is goed om er ook in dit verband nog op te wijzen dat juist provincies de verantwoordelijkheid hebben en die ook graag oppakken, los van de rijkstaken die er zijn en die wij ook hebben benoemd.

Mevrouw Ouwehand heeft nog uitgebreid in haar vragenronde het punt van de biodiversiteit genoemd. Het mag duidelijk zijn, ook uit de toelichting, dat biodiversiteit op dit moment niet een criterium is waar de commissie die gaat over de toelating van middelen naar kijkt. Gelukkig weten wij dat via de wetgeving andere waarborgen worden gegeven voor het overeind houden van de biodiversiteit. Met de collega van ELI heeft u daar de afgelopen tijd al meerdere debatten over kunnen voeren.

Dan heeft de heer Koopmans nog een aantal specifieke vragen gesteld. Wat het convenant over de duurzame gewasbescherming betreft waarop mevrouw Jacobi en mevrouw Snijder wezen, ben ik met de staatssecretaris van ELI van mening dat het buitengewoon belangrijk is dat wij daarmee doorgaan, omdat dat ook het draagvlak verbreedt. De productschappen kunnen in medebewind een aantal taken oppakken. Wij hebben niet voor niets productschappen. Wij hebben eerder met uw Kamer gewisseld dat ook productschappen in algemene zin kunnen zorg dragen voor het terugdraaien van een deel van de administratieve lasten, dan wel onnodige regeldruk. Ik denk dat dat een suggestie is die wij, wanneer daar mogelijkheden voor zijn, zeker in welwillende overweging moeten nemen. Ik heb al aangegeven wat een belangrijk argument daarvoor is, namelijk dat het vaak efficiënter, goedkoper en daarmee ook effectiever wordt.

De voorzitter:

Mijnheer de staatssecretaris, sorry dat ik u doe schrikken.

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb nog twee punten, voorzitter.

De voorzitter:

En ik heb nog twee minuten. Een snelle rekensom leert dat ...

Staatssecretaris Atsma:

Dat sluit naadloos op elkaar aan. De heer Koopmans vroeg hoe het zit met de mogelijkheden voor het inzetten van vliegtuigen voor het aanbrengen van gewasbeschermingsmiddelen. Per 26 november van dit jaar is in algemene zin een verbod van toepassing op het spuiten vanuit de lucht. Alleen in zeer bijzondere gevallen kan daarvoor een ontheffing worden verleend. Over die zeer bijzondere gevallen ga ik graag op enig moment met de heer Koopmans in gesprek.

Net als – mijn laatste opmerking – over zijn zorg over mijn spuitvermogen op de tegels achter mijn huis. Dat zijn speciale tegels. Zij liggen zo dicht tegen elkaar aan dat spuiten daar niet aan de orde is. Daar waar er wel gespoten wordt, gebruiken wij een oud middel, dat een historie heeft van enkele tientallen jaren. Dat is oma's recept. Ik ben niet van plan om dat middel, dat overigens gebruikt wordt in combinatie met water uit de put, enige warmte en enige azijn, hier met u te delen. Voor het overige kan ik zeggen dat bij alles wat in mijn appel-, peren- en pruimenbomen en in mijn groentetuin wordt gebruikt, inclusief de zorg voor de Limburgse aspergeplanten, niet wordt gespoten. Het is ecologisch dynamisch en daarmee ook in alle opzichten zeer verantwoord.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Volgende week vindt het tweede deel van dit debat plaats.

De vergadering wordt van 13.45 uur tot 14.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heet de bewindspersonen in vak-K welkom.

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven