Vragen van het lid Elias aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de aanpak van drugsgebruik op scholen.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Afgelopen vrijdag publiceerde De Telegraaf een noodkreet van de ouders van Nederland. Zij zijn het zat dat hun kinderen op school leren blowen en slikken. Het betrof een representatieve steekproef. 17% van de scholieren heeft cannabis ontdekt en in het speciaal onderwijs zou ruim de helft van de kinderen ervaring met drugs hebben. Kent de minister deze gegevens en, zo ja, kloppen zij? Als dat het geval is, is de minister het dan met mij eens dat dit zorgwekkende cijfers zijn?

Meer dan 92% van de ouders vindt dat handel in drugs op of rond de school aan hen moet worden gemeld, door de school. Vindt de minister dat ook? 75% van de ouders vindt dat scholen en docenten actief moeten controleren op het bezit van drugs. Is de minister het met hen eens? Staan haar middelen ten dienste om dat daadwerkelijk te doen? Ik zie enerzijds het reële probleem dat wij scholen en onderwijzers niet eindeloos met steeds weer nieuwe taken moeten opzadelen, maar anderzijds kunnen wij deze schrille noodkreet van de ouders toch niet zomaar aan ons voorbij laten gaan. Controle zou volgens de ouders niet alleen door docenten, maar ook door de politie moeten worden verricht, bijvoorbeeld door hen kluisjes te laten onderzoeken. Hoe staat de minister, het kabinet, tegenover deze laatste suggestie?

Dan nog een laatste vraag, meer in het algemeen. Kan, wil de minister met de bestaande instrumenten alles doen om drugsgebruik op scholen effectiever te bestrijden en als dat moet andere instrumenten in te zetten of te ontwikkelen, in het algemeen, maar vooral ook voor kinderen en jongeren die in cannabis of erger handelen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Ik dank de heer Elias voor zijn vragen. Ik stel voorop dat drugs niet op school thuishoren. Ik deel de zorg van de heer Elias wat dat betreft. Zijn laatste vraag of ik er alles aan wil doen om drugsgebruik terug te dringen, beantwoord ik klip-en-klaar met ja, maar wel binnen de context van de school want daar moet het gebeuren. De school is eerstverantwoordelijk voor het tegengaan van drugsgebruik en het dealen in drugs op de school zelf. Dat is logisch, want dat is het terrein waar de schooldirectie bevoegd is om te handelen.

Er zijn heel veel verschillende cijfers. Wij weten op basis van onze achtergrondinformatie dat 3,6% van de leerlingen heeft aangegeven wel eens drugs mee naar school te nemen. Ongetwijfeld zijn er nog meer cijfers beschikbaar. Dit is ook een peiling waarin cijfers naar voren komen. Het is misschien goed de laatste stand van zaken wat betreft de cijfers over het gebruik van drugs op scholen mee te nemen in de veiligheidsbrief die de Kamer in december krijgt. Ik hoop dat de heer Elias daarmee kan leven.

Wat betreft het melden van drugsgebruik ben ik de partner van de heer Elias. Ook ik vind dat als sprake is van drugsgebruik er moet worden gemeld. In de nieuwe wet op de registratie van incidenten op scholen die een dezer weken naar de Kamer komt, worden het gebruik en het meenemen van drugs meldplichtig voor de school. Dat betekent dat de school dit moet registreren. Die registratie krijgt de inspectie te zien, maar ook de politie. Daarmee worden zaken ook bekend. Belangrijk is ook dat als jongeren drugs gebruiken, scholen dit melden aan de ouders, zodat zij zich bewust zijn van het feit dat hun kind drugs gebruikt. Is er sprake van dealen, dan is dat een strafrechtelijke kwestie en dient dat te worden aangegeven door middel van aangifte bij de politie. Dat is heel belangrijk.

Actief controleren in bepaalde scholen is ook goed. Scholen kunnen in het kader van de gebruikersovereenkomst rond het kluisje met kinderen afspraken maken over het controleren van hun kluisje. Dat moet wel netjes worden afgesproken, maar dat gebeurt inmiddels op veel scholen. Sommige scholen doen het zelf, andere scholen doen het via de politie. In Amsterdam functioneren tegenwoordig veiligheidsteams. Zij verrichten allerlei activiteiten op scholen rondom veiligheid. Er gebeurt dus al heel veel op het gebied van veiligheid. Daar hoort dat drugsgebruik inmiddels bij. Dit als eerste reactie op de vragen van de heer Elias.

De voorzitter:

Nog één vraag, mijnheer Elias.

De heer Elias (VVD):

Heeft de minister nieuwe instrumenten nodig en zo ja, wil zij die ontwikkelen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Als bewindspersoon heb je graag allerlei instrumenten, maar wij moeten er ook voor oppassen dat wij de scholen niet overvoeren met allerlei maatregelen. Een heel mooie maatregel is die op basis waarvan wij de drugspanden, de coffeeshops, op meer dan 350 meter van scholen mogen plaatsen, want ook dat scheelt. Daarmee druk je het tot mijn verdriet eigenlijk geaccepteerde drugsgebruik wat meer in de marge van de school. Dat is sowieso winst. Ik heb al in de richting van de minister van Veiligheid aangegeven dat wij die maatregel met spoed moeten uitvoeren.

De voorzitter:

U was heel bescheiden, mijnheer Elias, want u heeft nog 55 seconden. U mag nog een vraag stellen.

De heer Elias (VVD):

Wat ik de minister eigenlijk hoor zeggen, is: daar gaat het goed, daar doen ze het met politie, daar doen ze het zelf enzovoort. Maar het gaat mij natuurlijk om de scholen waar het niet gebeurt. Ziet de minister voor zichzelf een rol weggelegd om op die scholen voor verbetering te zorgen? We moeten de noodkreet van de ouders serieus nemen.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het moet op alle scholen. Daarom gaan we voor alle scholen de wettelijke registratieplicht invoeren. Daartegen wordt overigens van diverse kanten alweer bezwaar gemaakt: regel nu niet te veel, er gebeurt toch al heel veel op scholen? Toch hebben we in de vorige kabinetsperiode en Kamerperiode met elkaar gezegd dat we het zo belangrijk vinden dat we voor een aantal zaken, zoals fysiek geweld, wapenbezit en bezit van, handel in of gebruik van drugs, een verplichte registratie willen, zodat op scholen het gesprek op gang komt. Dat is heel belangrijk. Maar laten we de ouders niet vergeten. Die hebben ook een belangrijke verantwoordelijkheid. Die kunnen bij de school aan de bel trekken en zeggen: wij vinden dat het veiligheidsbeleid beter moet. De inspectie ziet ook regelmatig toe op dit soort zaken via themaonderzoeken. Aan de hand daarvan hebben we bijvoorbeeld vliegende brigades ingesteld die scholen helpen met het maken van veiligheidsbeleid. Er gebeurt dus heel veel.

De heer Van der Ham (D66):

Laat heel duidelijk zijn dat drugs niet in school thuishoren.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Zo is dat!

De heer Van der Ham (D66):

Al die mensen die zich zorgen maken over drugs, mogen zich ook wat vaker druk maken over alcohol. 17% van de jongeren onder de 18 jaar gebruikt softdrugs, maar een veelvoud daarvan gebruikt alcohol, wat een veel grotere schade aanricht en wat veel meer geaccepteerd is. Ik hoop dat de staatssecretaris daar ook aandacht voor heeft. Wil de staatssecretaris ...

De voorzitter:

U bedoelt de minister.

De heer Van der Ham (D66):

Excuses, ik ken haar nog uit een vorige rol. Ze ziet er inderdaad heel ministeriabel uit.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dank u wel. Hè, gelukkig!

De heer Van der Ham (D66):

Wil de minister samen met haar collega van Veiligheid en Justitie wel duidelijk onderscheid maken tussen het handelen in drugs en het gebruik ervan? Ze zegt namelijk dat het allemaal maar op dezelfde hoop moet worden gegooid.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dan heb ik dat onvoldoende gecommuniceerd aan de geachte afgevaardigde. Het gebruik van drugs is evenals het dealen ervan een punt van wettelijke registratie. Daar blijft het niet bij. Het gebruik van drugs door kinderen moet aan ouders gemeld worden. Bij dealen gaat het om een keihard strafrechtelijk feit. Er mag niet gedeald worden en er moet in dat geval gewoon aangifte gedaan worden bij de politie. Het gebruik is in Nederland vrijgegeven. De heer Van der Ham en ik denken daar vanuit onze achtergronden misschien wat anders over, maar dat is de werkelijkheid. Een school kan dan wel ouders informeren en eventueel ervoor zorgen dat een kind naar de verslavingszorg gaat, zodat de situatie uiteindelijk verbetert. Er gebeuren dus echt verschillende dingen met verschillende feiten.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Drugs horen niet op school, net zoals alcohol niet. De minister toont haar urgentie. Dat deed ze ook drie jaar geleden, toen ik haar hier vragen over stelde en ze nog staatssecretaris was. Scholen hebben een belangrijke rol, maar de eerste stap is het weerbaar maken van kinderen tegen de verleiding om te blowen, te dealen en dronken op school te komen. Op welke manier ondersteunt de minister ouders, zodat ze hun kinderen in toom houden? Verder horen in de Zorg Advies Teams mensen van verslavingszorg te zitten, omdat het gebruik van genotsmiddelen de belangrijkste reden is voor schooluitval. Maar vaak is dat niet het geval.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat laatste varieert. Ik ben dat met mevrouw Bouwmeester eens. Het is belangrijk dat als het gesignaleerd wordt, vanuit het Zorg Advies Team direct een goede doorgeleiding plaatsvindt naar de verslavingszorg en dat kinderen dan ook opgepakt worden en er iets mee gebeurt. Wat betreft het kinderen in toom houden, daarvoor ligt de allereerste verantwoordelijkheid bij de ouders zelf. Goede informatieverstrekking is relevant. Op veel scholen wordt in maatschappijleerlessen et cetera gesproken over het belang van gezondheid en goed met je lichaam omgaan. Drugs is een van die dingen waar scholen altijd alert op zijn, omdat ze weten dat dat de leeftijd is waarop het gebeurt. Als straks sprake is van wettelijke registratie, zul je zien dat ook in de lerarenkamer het gesprek hierover een extra impuls krijgt. Dat heeft weer zijn effect in de school zelf. Maar scholen zelf moeten het vooral oppakken. Dat kunnen wij heel moeilijk vanuit Den Haag doen. Wij steunen hen met een enorme hoeveelheid maatregelen en support voor een goed veiligheidsbeleid.

De heer Çörüz (CDA):

Vorige week heeft de CDA-fractie dit punt tijdens de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie aan de orde gesteld bij de minister. Daarbij ging het om de afstandseis, het pasjessysteem, maar ik heb daar ook een concreet voorstel gedaan, namelijk voor een speekseltest naar analogie van speekseltesten op drugs in het verkeer. Toen zei de minister van Veiligheid en Justitie: dat moet ik overleggen met de minister van Onderwijs. Nu is zij hier dus kan ik het haar vragen. Collega Elias zei concreet: wij zoeken naar instrumenten. Wat vindt de minister hiervan? En wat vindt de collega van de VVD van een eventuele speekseltest op drugs op scholen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Laat ik vooropstellen dat ik de heer Çörüz' wens om zaken zo veel mogelijk aan te pakken een goede vind maar ik wil zaken ook heel goed in evenwicht hebben. Daar ben ik eerlijk in. Ik wil kijken wat het betekent voor een school en de integriteit van iemand. Zoiets kan immers niet zomaar. Wij hebben die discussie eens eerder gevoerd in het kader van het Rotterdamse, waar over vrijwillige speekseltesten gesproken wordt. Het is een taak die de school er eventueel weer bij krijgt. Laat ik daar ook een punt van maken want de school heeft heel veel op zijn bordje liggen. En er moet rekening mee worden gehouden dat een jongere zo'n 24 à 25 uur van de hele week op school is en voor de rest op allerlei andere plekken in de samenleving. Dus laten wij letten op de maakbaarheid van de school, op wat een school allemaal kan waarmaken en wat niet. Ik heb de toezegging van de minister van Veiligheid en Justitie al gehoord in de ministerraad want daar zit ik naast hem. Wij praten continu over dit soort zaken. Wij gaan dat gesprek dus met elkaar aan maar ik vind het ook goed om daar als minister van Onderwijs een paar kanttekeningen bij te plaatsen vanuit de steun voor de gedachte van de heer Çörüz om er zo veel mogelijk aan te doen.

De voorzitter:

Mijnheer Elias, wilt u antwoord geven op de vraag?

De heer Elias (VVD):

Ja, er werd mij een vraag gesteld. Zo'n speekseltest willen wij niet zonder verdenking, dus andersom: wel met concrete verdenking.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat is een mooie aanscherping.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik hoop dat ik de minister zojuist verkeerd heb begrepen toen zij zei dat scholen moeten gaan administreren wat er allemaal met leerlingen gebeurt want dat zou alleen maar een extra last betekenen voor die scholen. Maar mijn vraag heeft te maken met preventie. Wij zijn het allemaal erover eens dat preventie ontzettend belangrijk is. Tegelijkertijd wordt er bij Volksgezondheid bezuinigd op preventie. Ik ben even gaan surfen op de site van School en Veiligheid, die wordt uitgevoerd door APS in opdracht van de minister, om te kijken wat daar wordt gezegd over drugsgebruik. In die tijd dat ik daar even surfte, kon ik niks vinden. Wil de minister ervoor zorgen dat daar meer informatie over drugsgebruik komt?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Natuurlijk, als antwoord op de vraag. Voorafgaand aan de vraag werd een opmerking gemaakt over de registratie van incidenten. Men is een jaar geleden Kamerbreed – ik kijk even naar de voorganger van de heer Klaver – gestart om dat in wetgeving woord en inhoud te geven. Ik zou zeggen: voer nog even een kleine fractiediscussie. Dat kan. Ik wacht het oordeel af van de GroenLinksfractie over het wetsvoorstel dat straks naar haar toekomt.

De heer Beertema (PVV):

De overheid van het sociaaldemocratische drugsparadijs Amsterdam heeft aangegeven niet uit de voeten te kunnen met de 350 meterregel over de afstand tussen scholen en coffeeshops. Wanneer krijgt de minister de gemeente Amsterdam zo ver dat die ook die regel gaat toepassen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Correctheidshalve moet ik zeggen dat dit primair de verantwoordelijkheid is van de minister van Veiligheid en Justitie. Maar ik heb hem horen zeggen dat ook Amsterdam daar echt aan moet voldoen. Wij hebben geen staten in de staat. Ook in Amsterdam, juist in Amsterdam met scholen waar zo veel gebeurt, is het belangrijk dat wij die ruimte gaan creëren.

Mevrouw Smits (SP):

De heer Klaver vroeg of hij nog antwoord kan krijgen op zijn vraag. De voorzitter knikte dat ik dat mocht vragen, dus bij dezen.

De voorzitter:

Over de website. Die vraag was u nog vergeten, minister.

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ja, ik heb gelijk ja gezegd op die laatste vraag. Voor de eerste opmerking verwees ik de heer Klaver door naar de heer Dibi, eigenlijk.

De voorzitter:

Als u ja zegt, zeg ik meteen: wanneer?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat gaat de komende weken gebeuren. Daar kan hij op rekenen.

Mevrouw Smits (SP):

Goed. Drugs horen niet op een school. Daarover zijn we het eens. Volgens mij werkt het ook niet om deze jongeren aan de schandpaal te nagelen, zoals minister Opstelten voorstelt. Uiteindelijk lossen we het probleem daar natuurlijk niet mee op. Ik denk meer in de richting van vertrouwen op school en vertrouwen tussen scholieren en leraren. Je moet elkaar kennen; de menselijke maat. Het grootste probleem met drugs, maar ook met drank, is dat scholen een soort anonieme instellingen aan het worden zijn waar leerlingen niet meer gezien worden als het niet goed met hen gaat. Wanneer krijgen wij een voorstel tot schaalverkleining van de scholen, zodat we ook dit soort problemen beter kunnen signaleren?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Achter die vraag ligt een hele wereld. Eén ding is waar: kennen en gekend worden is heel erg belangrijk. Ik vind het de opdracht van elk schoolbestuur, op welke schaal dan ook, om dat in voldoende mate te organiseren. Het kan zijn dat je daar een kleiner gebouw voor nodig hebt. Het kan ook zijn dat een team verantwoordelijk is, waarvan een vast aantal leerkrachten de leerlingen kent en met één of twee klassen onder zich de klus klaart. Dat is zo divers dat ik niet meteen zou willen overgaan tot een blauwdruk voor het uit elkaar halen van grote instituties. De opdracht voor grote instellingen om zich klein te organiseren rondom de leerling ligt er. Adel verplicht.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Het is goed de minister met zo veel urgentie over dit grote probleem te horen spreken. Tegelijkertijd zijn we al jaren bezig en constateren we een grote diversiteit tussen scholen. Er zijn scholen die het heel goed doen en scholen die het slecht doen. Betekent dat nu dat scholen die willen eigenlijk al voldoende instrumenten hebben en dat het meer gaat om de urgentie? Als dat zo is, hoe gaat de minister die urgentie dan bij de "slechte" scholen hoog op de agenda krijgen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat doe ik bijvoorbeeld met het wetsvoorstel voor registratie dat naar de Kamer komt. We zien te vaak dat dit type incidenten onder de pet wordt gehouden. Het zou het imago van de school schaden. Ik denk dat het juist heel schadelijk is als je schimmig doet over dit soort dingen die kinderen buitengewoon kunnen bedreigen. Ik vind het belangrijk dat we die wet doorzetten, ondanks de administratieve lastendruk waarover de heer Klaver sprak. Veel scholen hebben aangegeven het de moeite waard te vinden, vooral docenten. Ik denk dat daarmee de urgentie scherper op tafel komt bij scholen, naast alle andere maatregelen die we inmiddels nemen. Daarnaast behoren de scholen een onderdeel te vormen van het integraal veiligheidsbeleid van de gemeenten. Dat is nog niet zo lang het geval. Dat maakt dat een gemeentebestuur ook kan vragen wat er wordt gedaan. De overheid zit iets dichterbij dan alleen het Haagse.

Mevrouw Lucas (VVD):

De crux is of scholen de ouders informeren, want de ouders zijn als eerste verantwoordelijk. Welk instrument heeft de minister in handen als die scholen dat niet doen?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dan zou je ontevreden ouders kunnen krijgen die ergens anders heen gaan. Dat kan, want we leggen uiteindelijk heel veel verantwoordelijkheden bij de school neer. Van sommige zaken zeggen we dat het moet gebeuren. We willen echter ook niet voor alles regels opstellen, zoals het kabinet en de partij van mevrouw Lucas dat ook graag willen. We leggen verantwoordelijkheden op de plek waar ze gedragen moeten worden. De registratie gaat vorm krijgen in een wet. Het melden aan ouders hebben we niet wettelijk geregeld. We verwachten dat een zorgzame school dat daadwerkelijk doet.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Als het van onderaf niet altijd wordt geïnitieerd, zou je ook van bovenaf organisaties kunnen stimuleren. Een van die organisaties zou Stichting Voorkom! kunnen zijn. Die heeft veel ervaringsdeskundigen. Datzelfde geldt voor Stichting De Hoop. Als zij genoeg landelijke financiering krijgen, kunnen zij hun aanbod heel gemakkelijk bij de scholen neerleggen. Staat de minister daar welwillend tegenover?

Minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Helaas moet ik melden dat we weinig geld hebben om dingen te doen. Ik heb overigens grote sympathie voor een organisatie als Stichting De Hoop. Ik weet hoe zij werkt en dat is echt geweldig. Zij is echter qua identiteit ook sterk verbonden aan een bepaalde inspiratie. Ik zou haar vanuit de overheid niet heel gemakkelijk overal kunnen inzetten, want men combineert het vaak met een bekering of het geloof. Voor zover ik weet, is dat een belangrijk onderdeel van Stichting De Hoop. Als het breder ligt, hoor ik dat graag van de heer Voordewind. Er zijn wel allerlei betrokken organisaties, zoals School en Veiligheid. De heer Klaver sprak al even over de site. Ik denk dus dat er erg met scholen wordt meegedacht. Er is al erg veel en wij moeten opletten dat wij de scholen niet overvoeren. Belangrijk is dat ook scholen zelf het onderwerp hoog op de agenda plaatsen, zoals mevrouw Lucas aangaf.

Naar boven