Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden Gerkens en Van Vroonhoven-Kok houdende wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet handhaving consumentenbescherming in verband met de invoering van voorschriften betreffende de doorverkoop van toegangskaarten voor een publieke gebeurtenis op het terrein van sport of cultuur (doorverkoop toegangskaarten) (31461).

(Zie vergadering van 18 maart 2010.)

De voorzitter:

Ik heet mevrouw Haaksma en mevrouw Wolfram weer van harte welkom. Zij zijn opnieuw bereid om onze leden te ondersteunen bij het verdedigen van hun initiatief. Ik mis nog de minister van Justitie. Ik weet dat hij in huis is. Vindt de Kamer het goed dat wij alvast beginnen of moeten wij op de minister wachten? Hij kan ieder ogenblik hier zijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Wij hervatten de behandeling met de tweede termijn van de Kamer. Ik heb zelf ook enkele vragen aan het kabinet.

De voorzitter:

Dan wachten wij even op de minister.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik heet ook de minister van Justitie van harte welkom. Het zal de minister goed doen om te horen dat mevrouw Gesthuizen alleen wilde beginnen als ook hij aanwezig is. Minister, in het verslag ligt nu dus vast dat u niet gemist kunt worden, ook niet bij initiatieven van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Het is nogal wat als je in een sector werkt waar het – zoals mevrouw Gerkens zei – draait om passie en emoties, en dan geconfronteerd wordt met een stel wolven. De heren Acda en De Munnik gebruikten de term "wolven" op poëtische wijze om ons te laten weten hoe zij het ervaren als secundaire kaartverkopers tussen hen en hun fans staan. Iedereen weet dat het enerzijds bij artiesten en andere professionals die voor publiek spelen, niet primair om het geld gaat. Het gaat om het geven van een performance, van een prestatie en van een stukje van jezelf. Iedereen weet bovendien dat het anderzijds voor veel fans niet snel te gek is. Als het echt niet anders kan, legt men zo € 30, € 50, € 100 of € 300 extra op tafel om de idolen in actie te zien of horen. Als een zangeres bijvoorbeeld meent voor een redelijke prijs op te treden, maar achteraf hoort dat één op de vijf mensen in de zaal het dubbele heeft betaald, voelt dat niet goed. Anderen die niets hebben gedaan om het concert tot een succes te maken of die het, sterker nog, misschien wel hebben gefrustreerd omdat trouwe fans vier keer de normale entreeprijs moesten betalen, zijn er met de buit vandoor.

Hoe zou het zijn om – als je toch een tweedeklas NS-kaart hebt – rond een uur of half zes de drukke trein van Den Haag naar Amsterdam te nemen, te wachten tot alle ambtenaren de coupé bestormen, vervolgens te wachten op het fluitsignaal en dan – als de trein zich in beweging zet – tegen de staande mensen te zeggen: ja, ik wil best voor u opstaan, maar dan wil ik wel graag € 25 van u? Dit gebeurt er nu ongeveer met de concertkaartjes. Ik geef hiermee aan dat wij het niet alleen over de toegankelijkheid van evenementen – die vaak met overheidsgeld gefinancierd worden – hebben, maar ook over fatsoen, het fatsoen in zakendoen om je geld te verdienen.

Ik heb mij afgevraagd waarom de minister van Economische Zaken dit wetsvoorstel meende te moeten aanvallen. Ik zal verder geen woorden daaraan vuilmaken, aangezien die minister er nu niet is. Het leek mij dat het kabinet het toch eens moet zijn met een voorstel dat praktijken die een normaal marktproces verstoren, aanpakt. Dit voorstel doet dat.

Ik verwacht weinig kritiek van de Europese Unie of van de Europese Commissie op de door de beide indieners voorgestelde aanpak. In de eerste plaats omdat het simpel gezegd niet tornt aan de afspraken op Europees niveau over de interne markt. In de tweede plaats heeft een aantal landen binnen de EU al maatregelen getroffen die vergelijkbaar zijn met de voorstellen van de indieners. België, Denemarken, Frankrijk, Spanje, Italië en Polen gingen ons voor.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik hoor met verbazing dat mevrouw Gesthuizen niet verwacht dat er kritiek komt op basis van de EU-afspraken. De Raad van State heeft daarover toch een duidelijke opmerking gemaakt. Veegt zij die opmerking van tafel?

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De Raad van State heeft gezegd dat het wetsvoorstel wel voorgelegd moet worden en dat het getoetst moet worden. Ik heb op een flink aantal terreinen te maken met die interne markt en met regels die de Europese Commissie aan Nederland stelt, maar ik weet niet waar dit kan tornen aan wat wij op Europees niveau zijn overeengekomen, aan de spelregels die wij met elkaar hebben afgesproken. Ik constateer nogmaals dat ongeveer zeven landen al maatregelen hebben getroffen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Mevrouw Gesthuizen is het dus met mij eens dat wij dit keurig gaan voorleggen, zodat wij daarop een eenduidig antwoord krijgen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Uiteraard. Ik heb alleen gezegd dat ik weinig kritiek verwacht vanuit de Europese Commissie.

Een aantal Kamerleden en ook de minister van Economische Zaken zien niet in waarom de overheid het probleem van de doorverkoop van kaartjes met woekerwinst zou moeten oplossen. Welnu, als ik de organisatoren in verschillende radio-interviews en in de aan ons gezonden berichten goed heb begrepen, dan concludeer ik dat de primaire kaartverkopers de afgelopen jaren werkelijk alles hebben geprobeerd om het probleem op te lossen. Ik doel daarbij op de artiesten, de clubs, de organisatoren, de podia et cetera. Men heeft rechtszaken gevoerd, men heeft de verkoop vrijwel in zijn geheel overgeheveld naar het internet zodat kan worden bijgehouden wie welke kaarten koopt en men heeft ook aankoopquota ingesteld. Zolang doorverkoop met woekerwinst niet bij wet verboden is,kan men niet zo veel. De situatie is ondanks deze inspanningen niet verbeterd, maar verslechterd.

Er klinken in deze Kamer kritische geluiden en men schuift de verantwoordelijkheid naar de markt: laat de markt, de primaire verkopers, de kaarten maar zo laat mogelijk opsturen. Dat heeft vermoedelijk weinig zin, want ook kaarten die pas een week van tevoren binnenkomen, kunnen prima daarvoor al worden doorverkocht en geleverd aan een derde partij, ruim voor het evenement.

Sommige collega's suggereerden om kaarten alleen op naam te verkopen. Ik heb mij dat eens voorgesteld: 45.000 voetbalfans die zich moeten identificeren voor zij het stadion binnen mogen! Dat kost uren tijd voor een wedstrijd van 90 minuten. Ik moet er niet aan denken om daartussen te staan. Mensen raken geïrriteerd en de lol gaat er behoorlijk vanaf.

Het staat voor mij buiten kijf dat dit een groeiend probleem is. Wij zien dat er de laatste jaren meer secundaire handel is bijgekomen; internet vergemakkelijkt dit spel van doorverkopen. Internet is een feit en ik ben blij met het wereldwijde web en met alle mogelijkheden die het ons biedt, maar dat wil niet zeggen dat je als wetgever niets hoeft te doen om de regels aan te passen zodat zaken die met internet niet beter maar juist slechter worden, bestreden kunnen worden. Ik ben dan ook benieuwd naar de cijfers waarmee de indieners meer inzicht geven in de mate waarin dit probleem voorkomt. Ik heb zelf wat cijfers bij elkaar gezocht en wat vond ik? Kaartjes voor Lowlands 2010 zijn nu te koop voor € 500 per stuk, terwijl de originele prijs € 155 bedraagt!

Ik heb nog twee korte vragen en dan rond ik af. Het is mij onvoldoende duidelijk geworden of degene die concertkaartjes koopt van een handelaar in secundaire kaartjes met deze wet ook bestraft kan worden. Dat vind ik onwenselijk. Wij kennen nu eenmaal de regel dat degene die van een heler koopt niet vrijuit gaat. De indieners hebben de rol van de Consumentenautoriteit geschrapt. Ik betreur dat toch wel. Kunnen de indieners nader ingaan op het vraagstuk van handhaving nu de Consumentenautoriteit is weggevallen?

De voorzitter:

Ik neem aan dat allen zich ervan bewust zijn dat de spreektijd in tweede termijn een derde is van de spreektijd van de eerste termijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Ik dank de indieners en de bewindslieden als adviseurs van de indieners voor hun antwoorden. Twee weken geleden is in deze Kamer uitgebreid gedebatteerd over het doel van de wet, over de omvang en aard van de problematiek die de indieners willen aanpakken, over de effectiviteit van de voorliggende wet en over de handhaafbaarheid ervan.

Het siert de indieners dat zij naar aanleiding van dit debat en de zeer kritische vragen van mij namens de VVD-fractie, de heer Cramer van de fractie van de ChristenUnie en van een van de adviseurs van de indieners met een nota van wijziging zijn gekomen waarin zij pogen aan aantal bezwaren weg te nemen. Zij erkennen hiermee dat de wet zoals die voorlag niet effectief zou zijn om de doorverkoop van toegangskaarten met woekerwinsten aan te pakken, niet te handhaven zou zijn door de Consumentenautoriteit en dat de benodigde handhavingscapaciteit groot zou zijn.

In feite geven de indieners in deze nota van wijziging aan dat zij – daar heb ik onder andere om gevraagd – meer willen overgaan naar zelfregulering, dat zij die een kans willen geven. Je kunt echter niet een beetje zwanger zijn. Het is het een of het ander. Laat de indieners vanmiddag in dit debat de stap zetten om zelfregulering daadwerkelijk een kans te geven en derhalve de opslag tot maximaal 20% van de prijs, maar in andere gevallen een ander percentage, eruit te halen. Zij hebben nu immers in de wet een faciliteit gecreëerd om kaders te kunnen stellen als blijkt dat de zelfregulering niet werkt. Dat lijkt mij een fantastische stok achter de deur. Als de sector de handschoen dus niet oppakt, heeft de sector een probleem. Je geeft namelijk vertrouwen of niet. Ik pleit ervoor om helemaal naar zelfregulering te gaan en die opslag van 20% eruit te halen.

Ik heb nog enkele vragen. Hoe wordt bepaald of die 20% redelijk is en wie gaat dat doen? Wanneer is het 9%? Hoe wordt dat gecontroleerd op bijvoorbeeld eBay? Hoe wordt gecontroleerd of het een directe prijs is of een indirecte, als er iets aan is gekoppeld? Hoe moet men dat doen, praktisch? Leg dat probleem nu gewoon bij de branche en houd de stok achter de deur.

Ik heb nog een fundamenteel punt. De indieners hebben naar mijn mening de vraag niet beantwoord of er daadwerkelijk sprake is van marktverstoring en of de toegankelijkheid van evenementen bedreigd is. Zijn zij alsnog bereid om hier onderzoek naar te doen? Hoe zit het met het ingrijpen in de markt en de verenigbaarheid met het Europees recht, een vraag die ik ook in mijn eerste termijn heb gesteld?

De indieners zijn mij nog een antwoord schuldig op mijn vraag over de effectiviteit van dergelijke maatregelen in Frankrijk en andere landen. Die ontvang ik graag. Ik ontvang ook graag het antwoord op de vraag waarom de zo effectieve maatregelen uit de Engelse voetbalwet volgens de indieners niet toegepast worden op de culturele sector. Als die zo effectief zijn, lijkt mij dat logisch.

Ik vraag de indieners om op al deze voorstellen en vragen te reageren, net als aan de adviseur van de indieners.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Volgt mevrouw Van der Burg het traject van de invoering van de Europese richtlijn consumentenrechten? Zij vraagt of deze wet niet in strijd is met Europese regelgeving. In het traject blijkt dat de Commissie de zaak een beetje aan het afzwakken is. Zeker gezien die ontwikkeling, zou ik niet weten op welk punt dit wetsvoorstel strijdig zou kunnen zijn met het Europees recht.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik vind onze eigen interpretaties erg interessant, maar het lijkt mij zinvol om degenen die erover gaan te vragen hoe het zit. Dat lijkt mij een nette manier om de wetgeving in orde te maken. Daarom vraag ik de indieners of zij het wetsvoorstel willen voorleggen aan die autoriteit, zodat de Kamer daar een eenduidig antwoord op krijgt.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Wat vindt mevrouw Van der Burg van het idee om die vraag uit te breiden met de vraag of het niet goed zou zijn om dit Nederlandse initiatief op ook Europees niveau toe te passen, zodat wij het eventuele gevaar dat men naar Europese buitenlanden gaat ook aanpakken?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dat lijkt mij erg ver voor de muziek uit lopen. Ik antwoord niet op als-danvragen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zou kunnen zeggen dat ik mijn collega, de heer Cramer, vervang, maar de waarheid is dat hij mij in eerste termijn heeft vervangen. Ik kan mij nog herinneren dat ik op de bank zat en dat ik dit debat via de computer volgde. Ik was namelijk geveld door één van de griepgolven die ons voor de kerst teisterde. In ieder geval heb ik meegeleefd en nu ben ik blij dat ik in tweede termijn het woord mag voeren.

Dit wetsvoorstel behelst een vergaande regeling die naar onze mening niet in verhouding staat tot het probleem. De in eerste termijn gestelde vragen zijn naar mijn oordeel onvoldoende beantwoord. De antwoorden waren zeker niet voldoende voor de onderbouwing van dit initiatiefwetsvoorstel. Een simpele vraag is hoe groot het probleem is dat we willen oplossen. De daaraan gerelateerde vraag is hoeveel kaarten er voor onredelijke bedragen worden doorverkocht. Niet alleen de Raad van State stelde deze vraag, maar ook wij deden dat in eerste termijn. Volgens mij heeft ook mevrouw Van der Burg die gesteld. Het is noodzakelijk om die vraag te beantwoorden, voordat je met een dermate omvangrijk wetsvoorstel komt.

In individuele gevallen zijn de doorverkoopprijzen te hoog. Er zijn echter ook situaties ontstaan waarin de zaal niet vol was, ondanks dat alle kaarten waren verkocht. De doorverkoper bleef met zijn kaarten zitten. Dat ondernemersrisico blijft bestaan. Mag er dan ook ruimte zijn om winst te maken? Het is de markt die dan zijn werk doet. Het marktmechanisme is helder. Dat leidt tot een hogere prijs voor concerten en evenementen, waarvoor een beperkt aantal plaatsen beschikbaar is. Waarom moet het de taak van de overheid zijn om een redelijke prijs te bepalen?

Ik ben het met de minister van Economische Zaken eens dat er in het begin van het verkoopproces meer gedaan moet worden om te bewerkstelligen dat mensen op een eerlijke manier toegang krijgen tot concerten. Het is van belang om te voorkomen dat grote aantallen kaartjes aan tussenhandelaren worden verkocht. De organisatie kan dat doen door zelf zorg te dragen voor een andere verkoopwijze. Dat is echter slechts een deel van de oplossing.

De minister van Economische Zaken gaf in eerste termijn aan dat er weliswaar een probleem is, maar dat dit wetsvoorstel niet bijdraagt aan de oplossing daarvan. Welke oplossing heeft zij voor ogen? Ik zie de minister van Economische Zaken op dit moment helaas niet. Misschien kan de minister van Justitie die vraag beantwoorden. Het kabinet spreekt immers met één mond en ik ken deze minister als een zeer veelzijdig persoon.

Voor ons ligt de nota van wijziging. Ik ben de indieners erkentelijk voor het feit dat zij met een nota van wijziging tegemoetkomen aan de bezwaren tegen het initiatiefwetsvoorstel. Dat neemt niet weg dat ik nog steeds bezwaar heb tegen de prijsbeperking. Ik vind het heel vreemd dat in de nota van wijziging staat dat de indieners meer ruimte willen laten voor zelfregulering en dat zij het percentage willen schrappen, maar dat die 20% wel een uitgangspunt blijft voor die prijs. Dat kan ook een maximale prijs worden, waar de markt naartoe werkt. Als prijzen in de regel al hoger liggen, zal de feitelijke prijs gelijk zijn aan het ingestelde plafond. Mocht men in de markt die prijs betalen, dan neem ik aan dat geen handelaar daaronder zal gaan zitten. Het op deze wijze vaststellen van een prijsplafond is overigens niet in lijn met de opvatting dat de overheid zich niet moet bemoeien met de prijzen die in een vrije markt tot stand komen. En het gaat in dit geval niet om boeken en dat soort zaken.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Een van de argumenten van de indieners was dat het vaak gaat om evenementen waarmee ook subsidiegeld is gemoeid. De heer Anker zegt dat we het aan de vrije markt moeten overlaten, maar de overheid heeft uiteraard wel bemoeienis als er overheidsgelden naar operagezelschappen gaan, of naar het Concertgebouworkest.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik heb het debat, zoals ik al zei, op afstand gevolgd. Ik heb gehoord dat Lowlands als voorbeeld is genoemd. Het zijn popconcerten en andere concerten, waarvoor over het algemeen veel meer moet worden betaald dan voor toegangskaarten in de gesubsidieerde sector. Het zou fantastisch zijn als het Nederlands Dans Theater zo veel mensen trok dat er een levendige handel in kaarten op de zwarte markt ontstond. Wij zouden ons dan moeten afvragen of het nog nodig is om subsidie te geven. Volgens mij zijn dit echter niet de kaarten waarover wij spreken. Het gaat vooral om kaarten voor grote, commerciële evenementen.

Hoe staan de indieners tegenover de gesprekken tussen EUSTA en de Consumentenbond? Zij willen gezamenlijk werken aan een geschillencommissie, maar wachten het wetsvoorstel af. In dit initiatiefwetsvoorstel wordt ervan uitgegaan dat er een geschillencommissie is, maar EUSTA en de Consumentenbond wachten af. Er moet toch gehandhaafd worden? Hoe zien de indieners dat in de volgtijdelijkheid?

Mijn fractie zal dit wetsvoorstel niet steunen. Hoewel ik alle sympathie heb voor het voorstel, is het mijns inziens echt disproportioneel. Daarbij heb ik het nog niet eens gehad over de kosten van de handhaving en de mogelijkheden om vanuit het buitenland kaarten aan te bieden met alle juridische haken en ogen van dien op het punt van de naleving. Daarom kunnen wij hiermee echt niet instemmen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Wij bemoeien ons niet met marktprijzen, zei de heer Anker. Maar wij reguleren de markt toch op tal van terreinen? Wij zorgen er heel vaak voor dat prijzen voor de consument niet de pan uit rijzen. Ik verwijs naar de NMa, de OPTA en de Consumentenautoriteit. Ziet de heer Anker helemaal geen probleem? Vindt hij het met andere woorden wel best als ik met mijn abonnement in een NS-trein ga zitten en dan mijn stoel doorverkoop met € 20 winst voor mijzelf?

De heer Anker (ChristenUnie):

Wij hebben het volgens mij niet over treinkaartjes maar over concertkaartjes. Ik kan me er wel iets bij voorstellen als het gaat om de verticale prijsbinding voor boeken, omdat wij een klein taalgebied hebben met een kleine markt. Maar daarvoor moet je misschien cultuurwoordvoerder zijn. Ik kan me er ook iets bij voorstellen als het gaat om de prijs van sigaretten, die wij graag een beetje hoog houden, zoals wij het ook voor alcohol en benzine doen. Dat zijn namelijk zaken waarvan wij vinden dat wij er niet te veel van moeten consumeren. Daarom willen wij daarop graag enige invloed houden. Zulke zaken hebben immers ook negatieve effecten voor de volksgezondheid en het milieu. Dat kan een reden voor de overheid zijn om in een markt te sturen. Hierbij gaat het echter gewoon om de vrije markt. Het is geen overheidstaak om concerten te organiseren van de Bloodhound Gang; ik weet trouwens niet of die nog steeds optreedt. Dat is volgens mij geen overheidstaak. Daarom zie ik voor ons ook geen reden om daarin te interveniëren.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Is mijn conclusie dan juist dat de heer Anker het geen probleem vindt, zelfs in de gevallen waarin 20% van de kaartjes in de secundaire verkoop over de kop gaat of nog meer? Vindt de ChristenUnie dat best?

De heer Anker (ChristenUnie):

Voor degenen die daar heel graag bij hadden willen zijn en die er niet bij konden zijn, is dat een probleem. Ik geloof echter niet dat dit van zodanige proporties is dat de overheid moet ingrijpen. Dat heeft mevrouw Gesthuizen terecht geconstateerd.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik moet beginnen met op te merken dat ik me wel kan vinden in de woorden van de heer Anker als hij constateert dat er op onze vragen over de omvang van het probleem – hoe groot is het maatschappelijk probleem nu eigenlijk? – niet echt helderheid is gekomen.

Kennisgenomen hebbend van de nota van wijziging moet ik daarnaast constateren dat de indieners duidelijk hebben bewogen. Het is geen geringe stap; ik vind dat zij best een stevige stap zetten om het succes van hun wetsvoorstel mogelijk te maken. Die stap houdt in dat zij nu als criterium aanleggen dat er geen "kennelijk onredelijke" prijsverhoging op de kaartjes mag komen. Als wij kijken naar de economisch handelende mens, de "homo economicus", zou je kunnen redeneren: laat het gewoon over aan de koper van het product om te bepalen of er een kennelijk onredelijke prijs wordt gevraagd. Aan een zuiver economisch handelende persoon kun je dat rustig toevertrouwen. Maar ik zie natuurlijk ook wel in, evenals de indieners, dat mensen bij de koop van toegangskaartjes voor zeer gewilde concerten of voetbalwedstrijden enzovoorts, niet alleen als "homo economicus" handelen maar ook emotiegedreven. Zij willen ontzettend graag naar die voorstelling of die voetbalwedstrijd, en dan laten zij hun beslissing niet als efficiënt economisch handelend mens uitpakken. Dat begrijp ik en dat maakt ook dat ik me uiteindelijk wel kan vinden in de gedachte dat het misschien toch goed is als er ook van buitenaf een toets is op de vraag of er een kennelijk onredelijke prijs wordt gevraagd en uiteindelijk betaald. In die gedachtegang kan ik nog een heel eind meegaan.

Waarmee ik echter meer moeite heb, is dat de indieners vervolgens zelf een voorstel doen voor wat in ieder geval een kennelijk onredelijke prijs is, namelijk 20%. Dat is in ieder geval kennelijk onredelijk volgens het wetsvoorstel. Ik zit dan met de vraag waarop de 20% is gebaseerd. Waar komt dat percentage vandaan?

De indieners stellen een derde stap voor in de wettekst, namelijk de mogelijkheid van een algemene maatregel van bestuur. Wat mij betreft, is het wetsvoorstel mooi genoeg en gaat het ook ver genoeg als de laatste twee zinnen van het voorgestelde tweede lid weg worden gelaten. Het eindigt dan bij: de prijsverhoging mag niet kennelijk onredelijk zijn. Die 20% en de algemene maatregel van bestuur hoeven er van mij niet in. Laat het over aan de consument om te bepalen of hij uiteindelijk toch vindt dat hij kennelijk een onredelijke prijs heeft betaald. Als hij het de moeite waard vindt om daarmee naar de rechter te gaan, dan ligt daar de toets van buitenaf om na te gaan of het achteraf gezien inderdaad kennelijk onredelijk is of niet. Persoonlijk lijkt mij dat daarmee de consument voldoende is beschermd die in emotie heeft gehandeld en zich achteraf afvraagt of hij dat allemaal wel had moeten doen en of hij in wezen niet "gepakt" is. Die bescherming is er dan toch.

Ik heb nog een vraag hierover aan de minister van Justitie. Als wij deze weg volgen, dan staat in de wet alleen dat de rechter moet toetsen of er een kennelijk onredelijke prijs is bedongen en betaald. Mijn vraag aan de minister van Justitie is of hij denkt dat de civiele rechter met dat criterium uit de voeten kan.

Voorzitter. Dit wilde ik in tweede termijn naar voren brengen. Ik ben erg benieuwd naar de reacties daarop.

Mevrouw Vos (PvdA):

Voorzitter. Dit is de tweede termijn. Ik zal het dan ook kort houden. Uit de nota van wijziging blijkt dat de indieners de kritiek op de handhaafbaarheid en de administratieve lasten goed hebben weten te pareren. De handhaving gebeurt nu niet meer door de Consumentenautoriteit, maar door de markt. Dat lijkt mij op zich een route die wij kunnen bewandelen. De handhaving staat of valt wel bij een snelle oprichting van een geschillencommissie. Wij hebben uit de geschriften van de EUSTA kunnen lezen dat voor haar een geschillencommissie een serieuze zaak is. De grote vraag is wel of iedere doorverkoper zich zal aansluiten bij de geschillencommissie.

Is het kabinet bereid om de oprichting, maar vooral ook de breedte van de geschillencommissie te stimuleren? Staatssecretaris Heemskerk heeft de afgelopen jaren gestimuleerd dat er geschillencommissies komen. Dat vindt de PvdA een goede zaak, want het is een makkelijke en goedkope manier om geschillen tussen consumenten en bedrijven op te lossen. Ik neem aan dat de minister van Justitie dit ook erg prettig vindt, vooral om te voorkomen dat de rechtsgang verstopt raakt. De geschillencommissie moet er dus snel komen en iedereen moet ook meedoen. Ik ben benieuwd of het kabinet zal meewerken aan de oprichting ervan.

Ik heb ook een vraag aan de indieners. De belangrijkste wijziging lijkt dat er met deze wet geen price cap wordt gesteld. In de tekst lezen wij echter dat 20% boven de originele prijs kennelijk onredelijk wordt geacht. Is dat nu wel of geen price cap? Ik wil dat graag weten, want dat is relevant. Het is namelijk de vraag of de websites die de advertenties van de doorverkopers plaatsen ook in overtreding zijn als een advertentie wordt geplaatst met een prijs die boven die 20% gaat. Het lijkt mij voor al die websites nogal ondoenlijk om dat te controleren. Mijn vraag sluit aan bij wat mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd. Zijn partijen die in principe geen belanghebbende zijn, bijvoorbeeld een privépersoon of een website die een advertentie plaatst, ook in overtreding?

De indieners hebben in de nota van wijziging mijn amendement over een evaluatie overgenomen. Ik vind dat prima. Ik trek dat amendement dan ook in. Ik ga ook akkoord met een evaluatie na drie jaar. Mijn fractie heeft wel behoefte aan feitelijke informatie over de voortgang van deze wet op iets kortere termijn. Wij zijn benieuwd of de geschillencommissie van de grond komt en naar de ontwikkeling van de verkoop en vooral van de doorverkoop. Wij zijn ook benieuwd of er klachten zijn en, zo ja, hoe zij worden opgelost. Dat zijn allemaal feitelijke vragen. Dat is iets anders dan een evaluatie. Zeker omdat er nogal wat vragen zijn over het wetsvoorstel en over hoe een en ander is vormgegeven – dat is anders dan hoe het in het buitenland gaat – lijkt het mij nuttig om heel snel de thermometer met een quickscan erin te kunnen steken.

De voorzitter:

Mevrouw Vos wenst haar amendement op stuk nr. 14 in te trekken.

Ik stel vast dat daarmee wordt ingestemd.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik hoor mevrouw Vos vragen of de 20% indicatief is of opgelegd. Zij stelt de vraag, maar zij geeft er geen mening over. Wat is de mening van mevrouw Vos als de 20% niet indicatief is maar wordt opgelegd, wat mijn interpretatie is van het wetsvoorstel?

Mevrouw Vos (PvdA):

Ik had eigenlijk liever 10% gehad, maar dat heb ik in eerste termijn al betoogd. Ik vind dit type nering een vorm van overbodige transactiekosten. Ik vond een price cap van 10% dus prima. Als de 20% na overeenstemming met de doorverkopers een redelijke price cap of verhoging is, dan kan ik daar wel mee leven. Het is echter belangrijk om te weten óf het een price cap is, en wat dat betekent voor de websites die de advertenties moeten plaatsen.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Burg, tot slot.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dat is een duidelijk antwoord. Mevrouw Vos had de price cap dus liever op 10% gehad dan op 20%. Kan zij ook aangeven hoe die price cap straks wordt gehandhaafd? We hebben namelijk allerlei e-mails gekregen over de effecten van price caps in andere landen. Baart dat mevrouw Vos geen zorgen?

Mevrouw Vos (PvdA):

Dat is de vraag: is het een price cap, ja of nee? Wordt uiteindelijk bij de rechter of bij de geschillencommissie beoordeeld wat redelijk is? Daar ben ik benieuwd naar. Ik vind 20% behoorlijk veel voor een beetje opplakken en versturen van een kaartje.

De voorzitter:

Gaat u afronden, mevrouw Vos?

Mevrouw Vos (PvdA):

Ik zal afronden. Ik had het over de quickscan. Mijn fractie heeft er behoefte aan om snel feitelijke informatie te krijgen over de ontwikkeling van deze wet, omdat wij benieuwd zijn naar de lessen die we kunnen trekken. Wellicht hebben andere landen die met hetzelfde probleem kampen iets aan de manier waarop wij het gaan doen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de wet doorverkoop toegangskaarten de handhaving aan marktpartijen overlaat;

overwegende dat deze wet anders van opzet is dan vergelijkbare wetten in het buitenland;

overwegende dat pas na drie jaar een evaluatie van de wet wordt gedaan;

overwegende dat kennis over de eerste effecten van deze wet in een snel veranderende markt nuttig is voor alle belanghebbenden;

verzoekt de regering om een jaar na inwerkingtreding van de wet een quickscan uit te voeren waarin feitelijke informatie wordt gegeven over oprichting en werking van de geschillencommissie, het aantal klachten, de ontwikkeling van de doorverkoop bij drie populaire evenementen, de omzetontwikkeling van de doorverkopers en aanbiedingen op internet uit het buitenland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vos en Aasted Madsen-van Stiphout. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(31461).

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Voorzitter. De initiatiefnemers hebben met de nota van wijziging die naar de Kamer is gestuurd aangegeven tegemoet te willen komen aan een minderheid van de Kamer en aan de wensen van de minister. Ik vind het prijzenswaardig dat zij zo trachten een grotere meerderheid achter hun voorstel te krijgen. Voor het CDA blijft als een paal boven water staan dat de huidige praktijk van doorverkoop van toegangskaarten tegen woekerprijzen moet worden gestopt. Met de wijzigingen die de initiatiefnemers nu voorstellen, kan dat ook, maar wordt aan de brancheorganisatie van de secondary-ticketingbureaus ruimte geboden om te komen tot zelfregulering en het instellen van een geschillencommissie. Wij vinden een breed gedragen gedragscode en de instelling van een geschillencommissie voorwaarden voor zelfregulering.

De heer Anker (ChristenUnie):

Toen ik de nota van wijziging las, dacht ik eigenlijk: als je zo'n nota van wijziging indient, waarom ben je dan aan het wetsvoorstel begonnen? Als we uitgaan van zelfregulering, waarom is dan überhaupt nog een wettelijke basis daarvoor nodig? Kan mevrouw Aasted mij dat uitleggen?

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Omdat er vaak een groot verschil zit tussen hopen en de realiteit. Wij hebben dat bij andere zaken ook gedaan, bijvoorbeeld bij de zelfregulering van de sms-diensten. Daarvan hebben wij ook gezegd dat zelfregulering prima is, maar dat wij wel een heel dikke stok achter de deur moeten hebben. Wij bepalen bovendien voor een deel wat het speelveld is.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik maak er nog één opmerking over en die bevat ook ongeveer de kern van mijn bezwaar tegen dit wetsvoorstel. Het is niet duidelijk hoe groot de omvang is van het probleem dat je wilt oplossen en op dit moment is er nog geen behoefte geweest aan zelfregulering, maar men wil wel stappen zetten in die richting. Waarom gaan wij een wetsvoorstel indienen over iets wat eigenlijk niet zo'n groot probleem is? Wij zien dat er in de markt de wil is om aan zelfregulering te gaan doen waar er problemen zijn. Ik vind de opstelling van mevrouw Aasted niet zo passen bij de opvattingen van het CDA over een terughoudende overheid.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

De heer Anker veronderstelt dat het initiatief tot zelfregulering uit de markt komt. Dat initiatief is er echter alleen omdat de markt nu alles probeert om ervoor te zorgen dat deze wet er niet komt! Als de initiatiefnemers niet met dit voorstel waren gekomen, had men nooit het initiatief tot zelfregulering genomen. De heer Anker zegt dat het een klein probleem is, maar die mening deel ik niet. Als hij zijn brievenbus en e-mailbox in de gaten heeft gehouden, heeft hij gezien hoeveel evenementenorganisaties, poppodia en artiesten hebben aangegeven dat ze hopen dat de Kamer met dit voorstel instemt, omdat het probleem megagroot is.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik begrijp heel goed waarom die instellingen dat willen. Met dit wetsvoorstel gaan wij die namelijk ontzettend mooi beschermen. Natuurlijk hebben zij daar behoefte aan. De heer Cramer heeft meerdere malen gevraagd hoe groot het probleem is. De Raad van State heeft gevraagd hoe groot het probleem is. Ik heb net gezegd dat ik niet begrijp waarom mevrouw Aasted het zo'n groot probleem vindt, want volgens mij is het geen groot probleem. Ik heb noch van mevrouw Aasted, noch van de indieners cijfers gehoord, geen enkel aantal over de precieze omvang van het probleem. Dat vind ik slecht.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Volgens mij stonden die cijfers wel in de stukken. Ik kan me herinneren dat daarin 15% werd genoemd. In het Groningse onderzoek, dat is uitgevoerd door de brancheorganisatie, wordt uiteraard een lager percentage genoemd.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik wil hier nog wel even op doorgaan. De cijfers zijn flinterdun. De cijfers die gegeven zijn, zijn gediskwalificeerd door de indieners. Wij maken toch geen wetten op basis van meningen? Wij maken toch wetten op basis van feiten? Anders zouden wij over alles wetten kunnen maken. Dat is toch geen ordentelijke manier van wetgeving maken?

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Wij kiezen een andere aanvliegroute. Mevrouw Van der Burg focust op de markt en op de marktwerking. Wij focussen op de consument. Wij willen die consument beschermen tegen het feit dat die gedwongen wordt tegen een veel te hoge prijs toegang te hebben tot evenementen waarvan wij vinden dat die breed toegankelijk zouden moeten zijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Je kunt zaken ook omdraaien. De VVD komt altijd op voor consumenten. Als je niet kunt aantonen dat iets een probleem is en je gaat ingrijpen, kan het voor de consument wel eens slechter worden. Wil mevrouw Aasted eens antwoord geven op de volgende vragen? Hoeveel grote organisatoren van evenementen zijn er? Hoeveel artiesten staan onder contract bij een heel beperkt aantal organisaties? Die beschermt zij nu nog extra. Wat wordt de consument daar beter van?

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

De consument staat buiten het feit dat een artiest een afspraak maakt met een organisatiebureau. Ik weet wel dat een groot aantal artiesten er heel bewust voor kiest om voor een breed publiek op te treden en daarom verwachten en verzoeken zij de toegangsprijs laag te houden. Zo willen zij het brede publiek, alle mensen uit alle inkomenslagen, uiteindelijk de mogelijkheid bieden om naar een concert te gaan.

De CDA-fractie heeft niet voldoende vertrouwen in zelfregulering om nu al te zeggen dat de initiatiefwet overbodig zou zijn, zeker niet. Het is ons inziens wel nodig om grenzen aan het speelveld te stellen en dat doen de initiatiefnemers met dit voorstel. De prijsverhoging bij doorverkoop mag niet onredelijk zijn en mag zeker niet meer dan 20% bedragen. Mijn amendement dat ervoor moet zorgen dat die prijsverhoging niet verkapt op het bijproduct of de aanvullende zaak wordt gezet, is verwerkt in de nota van wijziging. Daarom trek ik het amendement op stuk nr. 15 in.

De voorzitter:

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout wenst haar amendement op stuk nr. 15 in te trekken.

Ik stel vast dat daarmee wordt ingestemd.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Per saldo denken wij dat er nu een wetsvoorstel ligt dat brede steun van de Kamer verdient. Het stelt paal en perk aan het doorverkopen van toegangskaarten. De handhaving van deze wet levert geen extra werk op voor de Consumentenautoriteit, omdat de consument bij overtreding van de regels de schade kan verhalen bij de geschillencommissie of, als dat nodig mocht blijken, bij de rechter. Met het opnemen in de wet van een bepaling die de regering de mogelijkheid biedt om zo nodig algemeen bindende voorschriften voor doorverkoop vast te stellen, zetten de initiatiefnemers duidelijk een stok achter de deur. Laten wij hopen dat die stok daar kan blijven staan, maar indien nodig zal de CDA-fractie de regering aansporen om van dit artikel gebruik te maken.

Graag vernemen wij nog van de minister of hij met de laatste nota van wijziging het initiatiefwetsvoorstel wel kan omarmen.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Burg heeft nog een vraag aan u.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Mevrouw Aasted Madsen geeft aan dat er sprake is van zelfregulering. Maar als je die 20% price cap erop zet en partijen denken "er is dan helemaal geen sprake meer van zelfregulering, dus regel het maar, wetgever", hoe gaat zij dat dan handhaven, ook met haar overgenomen amendement? Zij probeert daarmee een prijs te zetten op de combinatie, maar hoe gaat zij dat doen? Hoe gaat zij dat handhaven op internet en noem maar op? Ik ben heel benieuwd.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Deze wet biedt de consument de mogelijkheid om terug te vorderen wat hij te veel heeft betaald. Dat kan ook collectief. Mevrouw Van der Burg vraagt hoe je kunt handhaven, zodat het niet meer wordt aangeboden. Deze wet regelt dat je toegangskaarten niet tegen hogere prijzen mag aanbieden op internet. De normale handhaving ligt bij de Consumentenautoriteit, die voor alle bedrijven geldt. Door de geschillencommissie en het feit dat de grenzen van het speelveld zijn aangegeven, is het voor de secondary verkopers veel minder aantrekkelijk. Als zij een paar keer opgelegd krijgen om het te veel in rekening gebrachte bedrag terug te betalen aan de consument, zullen zij zichzelf de volgende keer wel achter de oren krabben.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Van der Burg. Dit is de tweede termijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

In dit wetsvoorstel wordt op twee gedachten gehinkt: aan de ene kant is er zelfregulering, aan de andere kant is er een duidelijke bindende voorwaarde. Als de partijen zich helemaal niet aansluiten bij de geschillencommissie, moet de consument naar de rechter. Wij hebben het in eerste termijn daarover gehad. Dat is een buitengewoon moeilijke en lange weg. Is het dan niet veel beter om de stok achter de deur te houden en te zeggen: kom nou met een redelijke zelfregulering?

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Eigenlijk zegt mevrouw Van der Burg: het is een moeilijke weg voor de consument om naar de rechter te gaan, dus regelen wij het maar niet en geven wij hem zelfs geen mogelijkheid om naar die rechter te gaan. Wij willen dat voetbalveld: mensen mogen zelf weten welke kant zij de bal uitschieten, maar wij bepalen wel hoe groot dat veld is.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik heb begrepen dat de indieners meteen in tweede termijn kunnen reageren. Ik wil er graag aan herinneren dat dit de tweede termijn is en dat de leden heel beperkt moeten interrumperen, ook gezien de tijd. Wij moeten proberen, uiterlijk om 18.30 uur te schorsen voor de dinerpauze.

Voorzitter: Kraneveldt-van der Veen

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Ik ga snel van start, want er zijn nog veel vragen gesteld. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in tweede termijn. In de eerste termijn is ons duidelijk geworden dat enkele leden van de Kamer waarde hechten aan meer zelfregulering in de sector. Het is om die reden dat wij met een nota van wijziging zijn gekomen. Collega Van Vroonhoven zal ingaan op een aantal wetstechnische wijzigingen, ik zal ingaan op een aantal opmerkingen die nog uit de eerste termijn zijn blijven liggen.

Na de Kamer gehoord te hebben, vinden wij het redelijk om de secundaire verkopers op het punt van de prijsstelling meer flexibiliteit te gunnen. Dat is ook de reden waarom wij het maximum van 10% voor administratieve kosten hebben laten varen en hebben vervangen door een "redelijke en billijke" prijs. Wat echter "redelijk en billijk" is, is wel voor meerderlei uitleg vatbaar. Daarom hebben wij gekozen voor een vangnet. Bij nadere bepaling hebben wij gesteld dat een prijs van meer dan 20% boven de oorspronkelijke verkoopprijs in ieder geval onredelijk is. Daarmee geef ik antwoord op de vraag van mevrouw Vos. In haar woorden zou zij dat een "price cap" kunnen noemen. Wij wijzen er nadrukkelijk op dat het slechts gaat om het doorverkopen van toegangsbewijzen, het uit de markt halen en vervolgens tegen een hogere prijs weer in die markt zetten. Wij komen tegemoet aan de stelling dat de secundaire verkoper voor schaarse kaarten meer moeite moet doen om deze last minute aan zijn klanten te kunnen leveren. Andere reguliere en niet-schaarse kaarten kunnen tegen een veel lager percentage worden doorverkocht.

Het tweede punt dat wij hebben gewijzigd betreft de Consumentenautoriteit. Collega Van Vroonhoven zal daarop ingaan. Ik zie dat de heer Anker een vraag wil stellen, maar ik kom straks op een aantal van zijn vragen terug.

De voorzitter:

Zullen wij die reactie even afwachten?

De heer Anker (ChristenUnie):

Dit gaat over de prijsstelling. Ik heb gevraagd waarom je enerzijds vraagt om redelijkheid en het percentage verlaat en anderzijds wel een uitgangspunt opneemt. Het is volgens mij het één of het ander. Die 20% blijft er op deze manier gewoon instaan.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat klopt. Die 20% is een vangnet. Sommigen hebben gezegd dat wij nu zullen zien dat het altijd die maximale 20% wordt. Dat is precies waarom de regeling na drie jaar geëvalueerd zal worden. Wij vinden 20% echt het absolute maximum. Wij zien dat primaire doorverkopers maximaal 10% vragen. Wij hebben het breder gesteld, omdat wij het een punt vinden dat secundaire verkopers voor sommige kaarten extra moeite zullen moeten doen. Wij verwachten dat er in de markt een ontwikkeling zal zijn van 5%, 10%, 15%, 17,5% en 20%.

Met de voorgestelde regeling beogen wij de toegankelijkheid van culturele en sportevenementen tegen een redelijke prijs te waarborgen. Wij vinden namelijk dat het voor mensen uit alle lagen van de bevolking mogelijk moet blijven om dit soort evenementen te bezoeken. Wij zien in de praktijk dat dit steeds meer in het gedrang komt. Het komt steeds meer voor dat een aanzienlijk deel van de toegangskaarten voor deze evenementen wordt opgekocht door secundaire verkopers, die deze kaarten vervolgens doorverkopen voor een veel hogere prijs. Wij hebben dat geïllustreerd met verschillende voorbeelden. Sommige leden zeggen dat zij niet overtuigd zijn. Ik vind dat jammer. Ik heb betoogd dat nagenoeg alle concertevenementen in Nederland ten prooi vallen aan secundaire verkoop, net als de voetbalwedstrijden uit de eredivisie en bekerwedstrijden. Er is een toename. In 2003 hadden wij nog enkele doorverkopers, maar nu zien wij dat het er inmiddels tientallen zijn. Er zit een stijgende lijn in, net als in de percentages. Ik geef voorbeelden van prijzen die nu over het internet gaan. Lady Gaga, niet uitverkocht, kost € 50 tot € 85, prijs in de handel € 109 tot € 139. Michael Bubble, niet uitverkocht, kost€ 43 tot € 95, prijs in de handel € 139 tot € 179. Anouk, niet uitverkocht, kost € 46, prijs in de handel € 99 tot€ 129. Feyenoord-NAC, kost € 19 tot € 45, prijs in de handel€ 65 tot € 105. Feyenoord-Ajax, de bekerfinale, kost € 20 tot€ 50, prijs in de handel € 190 tot € 285. Het gemiddelde in de handel ligt bij de concerten 162,5% hoger en bij de voetbalwedstrijden 285%.

Volgens de heer Anker zijn dat alleen de populaire concerten. Hij noemde daarbij de Bloodhound Gang, wat overigens niet eens zo'n populaire band is. In eerste termijn heb ik al gewezen op de voorstelling van de Notenkraker, hier in Den Haag, gefinancierd met subsidie, waar kinderkoren optraden en waar amateurs bij zijn betrokken. Een kaartje kostte € 7,50, en op internet gingen ze voor € 45 de deur uit. De overheid moet dan zeggen: hier stopt het. Het gaat niet meer om een enkel concert, maar om veel concerten. Het gaat ook om klassieke concerten en om balletvoorstellingen. Ik wil graag met de heer Anker in de komende verkiezingscampagne discussiëren over de vraag of wij dat nog moeten blijven subsidiëren. Wij als indieners moeten staan voor de toegankelijkheid tegen een redelijke prijs van concerten en sportevenementen. Daarover verschillen wij van mening.

De heer Anker (ChristenUnie):

Inderdaad. De Raad van State en de Kamer hebben gevraagd om een gefundeerd onderzoek. Telkens krijg ik voorbeelden, casuïstiek en uitbijters. Leuk, maar dat zijn serieuze argumenten voor een wetsvoorstel waarmee een partij marktregulering wordt losgetrokken waar je bang van wordt. Dan moet je echt van beteren huize komen. Het is trouwens Michael Bublé.

Mevrouw Gerkens (SP):

De heer Anker stelt dat wij niet met goede cijfers zijn gekomen. Wij hebben de meest betrouwbare cijfers die we hebben, gepresenteerd. Mevrouw Gesthuizen had nog gevraagd of 18 het hoogste percentage ooit is. Voor voetbalwedstrijden wel, voor concerten is dat 17. Dat zijn cijfers die we hard kunnen maken. Dit in tegenstelling tot het onderzoek van de Rijksuniversiteit van Groningen, waar een pure rekenfout in zit. Daarin staan hogere cijfers, maar die gebruik ik niet, omdat ik dat onderzoek niet goed genoeg vind. De heer Anker vindt dit niet voldoende. Wij zeggen dat dat wel voldoende is. Daarin verschillen wij van mening.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik kan niet anders dan constateren dat de indieners een gezonde mate van eigenwijsheid hebben.

Mevrouw Gerkens (SP):

Inderdaad, gezond. Fijn om te horen.

In het bijzonder de evenementenorganisatoren en de primaire kaartverkopers proberen al jaren maatregelen te nemen tegen de doorverkoop en onredelijke prijsverhogingen. Zij hebben aankoopquota ingesteld, ze hebben de verkoop van toegangskaarten uitsluitend nog via het internet gedaan, ze zijn naar de rechter gestapt en ze hebben informatiecampagnes gehouden. Al deze maatregelen hebben de problematiek van onredelijke prijsverhogingen en daarmee beperking van de toegankelijkheid van evenementen tegen een redelijke prijs niet kunnen oplossen. We zien dat de secundaire branche niet veel verder is gekomen dan een zeer magere gedragscode en het voornemen om te komen tot een geschillencommissie. De discussie wordt nu al enkele jaren gevoerd. Wij hebben ons wetsvoorstel namelijk al in 2008 ingediend. Nu het de markt zelf niet lukt, is wat ons betreft de overheid aan zet om verdere maatregelen te nemen.

We hebben ons voorstel na de eerste termijn enigszins aangepast. De regeling die wij nu voorstellen, houdt in dat doorverkoop mogelijk blijft, mits de prijsverhoging die daarbij in rekening wordt gebracht niet kennelijk onredelijk is. Een prijsverhoging van 20% wordt onredelijk geacht. De voorgestelde regeling bant de secundaire kaartverkoop niet volledig uit, ze zorgt er alleen voor dat de misstanden in de branche, onredelijke prijsverhogingen, worden aangepakt. Wij geven de branche ook nog een laatste kans om zelf te komen met een geschillencommissie en een gedragscode, waarbij een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip "kennelijke onredelijkheid". Daarmee hebben we ruimte gegeven aan de brede oproep in deze Kamer om daarin ruimte voor zelfregulering over te laten, en aan de suggestie van de minister van EZ dat de problemen bij voorkeur aan de voorkant van het proces moeten worden aangepakt. Laat de branche het echter na om gebruik Gerkenste maken van die geboden ruimte, dan ligt het toch in de rede dat de regering de mogelijkheid heeft om nadere regels te stellen. Daarvoor hebben wij in deze regeling een grondslag opgenomen. Wij denken dat de regeling proportioneel en evenredig is om het daarmee beoogde doel, de toegankelijkheid van culturele en sportevenementen tegen een redelijke prijs, te bereiken. Natuurlijk wordt die mogelijkheid pas gebruikt na de evaluatie over drie jaar.

Die 20% is dus een maximum. Mevrouw Vos heeft gevraagd of dat niet juist leidt tot hogere prijzen, omdat iedereen dan op die 20% gaat zitten. De hoofdregel is dat de prijsverhoging niet kennelijk onredelijk mag zijn. Dat is de eerste regel. Wat kennelijk onredelijk is, hangt natuurlijk af van de concrete omstandigheden per geval. Wij vinden dat 20% altijd kennelijk onredelijk is.

Wat bepaalt wat kennelijk onredelijk is? Dat is een vraag die mevrouw Van der Burg heeft gesteld. Dat moet aan de hand van de concrete omstandigheden worden ingevuld. Het is goed dat de interpretatie en de toepassing van deze norm wordt overgelaten aan de burgerlijk rechter. Deze heeft daar namelijk al ruime ervaring mee, omdat dit soort open normen heel normaal zijn in het Burgerlijk Wetboek. Wat ons betreft zou in ieder geval gekeken moeten worden naar het absolute bedrag dat als prijsverhoging wordt doorberekend, en of dat in verhouding is met de inspanningen van de secundaire verkoper. Heeft die secundaire kaartverkoper niet meer gedaan dan het trekken van de kaarten uit de markt om ze vervolgens door te verkopen, dan zijn die inspanningen gering en is een beperkte prijsverhoging redelijk. Wij denken dat de aard van de toegangskaart ook van belang is. Als je moeilijk verkrijgbare toegangskaarten hebt, is het logisch dat de prijsverhoging groter mag zijn dan bij kaarten die gemakkelijk verkrijgbaar zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan VIP-kaarten.

De heer De Roon (PVV):

U hebt kennelijk veel vertrouwen in de burgerlijk rechter. Dat stel ik op zich op prijs. Maar dan begrijp ik niet zo goed waarom u zo krampachtig probeert om die 20% erdoor te drukken. Stel dat de kosten van de tussenverkoper 18% zijn, dan is het toch niet kennelijk onredelijk als de verkoopprijs dan 22% of 23% hoger ligt? Laat het gewoon aan de rechter over, want die kan in het concrete geval inzage vragen en krijgen in de kosten die zijn gemaakt. Aan de hand daarvan kan hij beoordelen of de winstmarge die wordt geboekt redelijk is. Het zou u er toch ook om te doen moeten zijn dat onredelijke winsten niet worden toegestaan.

Mevrouw Gerkens (SP):

Wij denken dat bij die 20% sprake is van een onredelijke winst. Als de kosten van het inkopen van kaarten al 18% zijn, zou die secundaire kaartverkoper die kaarten niet moeten kopen, want dat betekent dat hij daar te weinig winst op kan maken. Als wij kijken naar de primaire kaartverkopers, zien wij dat zij daar binnen een marge van 10% een goede boterham aan kunnen verdienen. Wij geven die secundaire kaartverkopers nu zelfs de ruimte tot 20%. Wij denken dat er binnen die marge echt voldoende ruimte is om daar een zeer goede boterham aan te verdienen. Wij denken ook dat het nodig is om die marge aan te geven, omdat wij anders vrezen dat wij aan veel te hoge bedragen komen. Dan komen wij weer bij de kern van ons wetsvoorstel, namelijk dat wij de toegang tegen een redelijke prijs willen waarborgen. Wij vinden een verhoging met maximaal 20% redelijk.

De heer De Roon (PVV):

Waarom vertrouwt u op dit punt de burgerlijk rechter niet?

Mevrouw Gerkens (SP):

Omdat het dan moeilijker wordt voor de consument, want dan moet hij iedere keer per kaartje zijn rechten gaan bevechten en nagaan of het een redelijke prijs is of niet. Dan kan het gebeuren dat wij op 30%, 40% of 50% terechtkomen. Er zijn kaartjes waarvoor op internet nu al tot 1200% extra wordt gevraagd. Het kan dan gebeuren dat de rechter in zo'n geval zegt: het is een zeldzaam kaartje, dus 100% is redelijk. Wij vinden echter, om de toegankelijkheid te waarborgen, maximaal 20% redelijk.

Ik denk dat ik hiermee voldoende ben ingegaan op die 20%.

Mevrouw Vos (PvdA):

Ik had nog gevraagd wat dit betekent voor de websites die bijvoorbeeld een advertentie plaatsen, waarin een prijs wordt gevraagd die boven die 20% uitgaat.

Mevrouw Gerkens (SP):

Die zijn niet aansprakelijk. De angst van mevrouw Vos was dat die dan aangeklaagd zouden kunnen worden, maar zij zijn niet aansprakelijk. Ik denk dat zij het dan met name heeft over veilingsites, zoals Marktplaats en eBay. Zij zijn nu ook niet aansprakelijk. Als ze advertenties voor ander materiaal, zoals auteursrechtelijk beschermd materiaal plaatsen, zijn ze ook niet aansprakelijk. Dat hebben zij opgenomen in de algemene voorwaarden. Daar kan naar verwezen worden. Je ziet vaak dat er binnen de markt afspraken worden gemaakt over het verwijderen van die advertenties, maar zij zijn niet aansprakelijk voor de handelingen van hun klanten.

Mevrouw Vos (PvdA):

Ze kunnen die advertenties verwijderen, maar hoeven dat in feite niet te doen. Als een consument een klacht heeft over een kaartje dat veel duurder is, dan is dat dus vooral een zaak van de consument en de wederverkoper.

Mevrouw Gerkens (SP):

Met dien verstande dat het dan, in het geval van Marktplaats, wel moet gaan om een handelaar. Het wetsvoorstel handelt namelijk over handelaren, over de commerciële doorverkoop. Het gaat dus niet om het incidentele kaartje van een burger die dat op internet zet en het doorverkoopt, omdat hij het toevallig over heeft.

Mevrouw Vos (PvdA):

De handelaar is in dat geval niet bijvoorbeeld Marktplaats.nl of eBay, maar degene die het kaartje koopt en vervolgens een advertentie plaatst. Dat onderscheid is dus wel duidelijk.

Mevrouw Gerkens (SP):

Precies.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

We hebben het uitgebreid over die 20% gehad. Ik heb een vraag over het geven van een beetje vertrouwen in plaats van het geven van volledig vertrouwen. U geeft secundaire ticketverkopers maar een klein beetje vertrouwen en u vertrouwt hen niet helemaal. Waarom zouden zij dan nu de handschoen oppakken, terwijl u toch niet zulke prettige kwalificaties over hen had in eerste termijn? Waarom zouden ze niet gewoon denken dat de wet toch niet handhaafbaar is en dus besluiten om toch alles te doen waarover we het in eerste termijn hadden? U geeft hun namelijk toch niet uw volledige vertrouwen. Zij hebben dus alle reden om te denken: ik krijg toch geen vertrouwen; waarom zou ik er dan aan voldoen? Kunt u die vraag beantwoorden?

Mevrouw Gerkens (SP):

Vooropgesteld moet worden dat het geven van alle vertrouwen voor hen geen aanleiding zou zijn om aan onze eisen te voldoen. Uw stelling is dus niet houdbaar. Wij hebben met dit wetsvoorstel voldoende kader gegeven aan secundaire verkopers om binnen een redelijke prijs toch hun marge te kunnen pakken en handel te kunnen voeren. Bovendien vragen wij secundaire verkopers ook om de handschoen op te pakken en voor een goede gedragscode te zorgen en vragen we hun om deze percentages en mogelijkheden mee te nemen en te laten zien dat zij goede bedoelingen hebben.

Er werd ook gevraagd waarom we dat niet eerder gedaan hebben. Welnu, wij hebben eerder al overlegd met de EUSTA en er was toen geen beweging mogelijk. Er werd pas bewogen toen het wetsvoorstel vaart kreeg. Daaruit hebben wij geconcludeerd dat er kennelijk toch afspraken met de secundaire verkopers te maken zijn en we geven hun daarom nu de kans om dat zelf te doen binnen de markt.

Verder wijs ik erop dat we over drie jaar een evaluatie hebben. Mochten deze maatregelen niet werken en mocht het nodig blijken om de duimschroeven verder aan te draaien, dan hebben we daarvoor ook nog het vangnet in de wet. Ik vraag de secundaire verkopers dus om de handschoen op te pakken en dit ten volle te ontwikkelen. Dat kunnen zij ook doen in samenwerking met de marktpartijen en de Consumentenautoriteit, want de gedragscode gaat ook over oneerlijke handelspraktijken. We geven hun de gelegenheid om hiervan een mooi plaatje te maken, zodat iedereen daarmee blij is over drie jaar. Als zij dat niet doen, kan de regering daaraan bij nadere bepaling toch nog meer eisen stellen. Dat lijkt mij een afdoende drukmiddel om ervoor te zorgen dat zij zich toch netjes aan de wet gaan houden.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Ik wil aansluiten bij de vragen die mevrouw Vos zojuist stelde over het aanbieden via Marktplaats.nl, eBay en dergelijke. Als de wet wordt aangenomen en een aanbieder in zijn aanbod de 20% op zijn eigen website overschrijdt, kan er dan wel opgetreden worden omdat het verkeerde informatie is of omdat het strijdig is met wettelijke bepalingen? Wat kunnen we doen als zo'n overschrijding wordt geconstateerd en wie doet dat dan?

Mevrouw Gerkens (SP):

De consument kan op dat moment zelf niets doen; hij kan pas iets doen als hij buitenwettelijk een kaartje gekocht heeft en daarna constateert dat hij het voor te veel geld gekocht heeft. Vervolgens kan hij naar de geschillencommissie stappen om daar zijn punt te maken; mocht dat niet lukken, dan kan hij naar de rechter.

Als een consumentenorganisatie, zoals de Consumentenbond, dit constateert, kan die natuurlijk wel namens de consument actie ondernemen tegen zo'n website en in protest komen. Dat gaat dus over websites van handelaren en bedrijven die de kaartjes aanbieden, dus niet over sites als Marktplaats.nl.

Een laatste mogelijkheid ligt bij de organisatoren van een evenement. Als zij het opnemen in hun algemene voorwaarden, kunnen zij namens de consument en namens belanghebbenden aangeven dat een kaartje in strijd met hun algemene voorwaarden verkocht wordt. Daarmee kunnen zij ook naar de rechter stappen.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

We gaan wettelijk bepalen dat de prijsverhoging niet meer dan 20% bedraagt. Stel dat de aanbieder op zijn eigen website die 20% overschrijdt en dat dit wordt geconstateerd; heeft de Consumentenautoriteit in haar reguliere takenpakket dan bijvoorbeeld de mogelijkheid om te zeggen dat het bedrijf verkeerde informatie geeft en dat dit wettelijk niet mag en om het bedrijf daarom met een boetedreiging ertoe te dwingen om dat aan te passen?

Mevrouw Gerkens (SP):

Nee, die mogelijkheid heeft de Consumentenautoriteit niet. Dit valt dan niet onder de wet inzake oneerlijke handelspraktijken. De Consumentenautoriteit kan op basis daarvan dus niet optreden en we hebben de rol van de Consumentenautoriteit nu juist uit het wetsvoorstel gehaald. Als dit op problemen stuit, verwijs ik weer naar de evaluatie over drie jaar. Dan kunnen we zeggen dat het toch nodig is dat de Consumentenautoriteit op dat punt mogelijkheden krijgt.

Wat wordt er verwacht van de geschillencommissie en de gedragscode? Wat ons betreft zou het aantal secundaire kaartverkopers dat bij de gedragscode is aangesloten aanzienlijk groter moeten zijn. Wij hebben het momenteel over vijf bekende deelnemers, terwijl wij ongeveer 26 secundaire kaartverkopers kennen op de Nederlandse markt. Verder bestaat de gedragscode nu nog voornamelijk uit transparantievoorschriften. Er zouden ook regels moeten worden opgenomen, bijvoorbeeld over de matigingen van prijsverhogingen. Daarbij gaat het ons erom dat de branche zelf criteria vaststelt ten behoeve van de invulling van het begrip "kennelijk onredelijk". Bovendien heeft de EUSTA aangekondigd een geschillencommissie te willen oprichten. Zij zegt hierover in overleg te zijn met de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken. Het is van belang dat er een geschillencommissie komt die een onafhankelijke, eenvoudige, snelle en relatief goedkope manier van geschilbeslechting kent. Dit is waarschijnlijk het best verzekerd als die geschillencommissie inderdaad tot stand komt onder de koepel van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken.

Dan is de vraag gesteld, ook in eerste termijn, of het wetsvoorstel verenigbaar is met het Europees recht. Naar onze mening is er geen sprake van dat dit wetsvoorstel in strijd is met het vrije verkeer van diensten. De door ons voorgestelde regeling heeft immers primair betrekking op dienstverrichtingen binnen Nederland. Wij hebben bovendien al aangegeven waarom wij de regeling nodig en proportioneel achten en ook dat kan worden opgetreden tegen de U-bochtconstructies. Voorts wijzen wij op artikel 1, lid 4, van de Dienstenrichtlijn, waarin expliciet is bepaald dat de richtlijn geen afbreuk doet aan nationale maatregelen die in overeenstemming met het gemeenschapsrecht zijn genomen ter bescherming of ter bevordering van culturele of linguïstische verscheidenheid of pluriformiteit van de media.

Ten slotte merken wij op dat lidstaten zoals Spanje, Polen, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Denemarken reeds een volledig of gedeeltelijk verbod op doorverkoop kennen. Van enig Europeesrechtelijk bezwaar is bij ons, wat deze regeling betreft, nooit wat gebleken. Waarom zouden wij met de regeling die veel minder ver gaat en daardoor proportioneel en evenrediger is – zij regelt de secundaire markt immers niet dicht – wel een probleem hebben? De regeling pakt immers alleen misstanden op de markt aan. Wij zien onder deze omstandigheden de meerwaarde van een nieuwe adviesaanvraag dan ook niet in.

Mevrouw Van der Burg vroeg hoe de handhaving in andere landen geregeld is, met name in het Verenigd Koninkrijk. Door de Consumentenautoriteit uit het wetsvoorstel te laten en door de introductie van een geschillencommissie laten wij de handhaving van de wet over aan de consument. Hij heeft het recht de prijs van het kaartje te bestrijden, maar ook de organisatoren geven wij meer mogelijkheden. Deze wet kan voor hen een steun in de rug zijn bij het handhaven van de algemene voorwaarden.

Wij hebben ook de handhaving in andere landen bekeken. De wetgeving op dit terrein is zeer verschillend geregeld. Ik noemde al dat er in Frankrijk en Polen een totaalverbod bestaat op de doorverkoop van kaartjes. In het Verenigd Koninkrijk is de doorverkoop van voetbalkaarten inderdaad verboden. Dit verbod is zeer effectief. Waarom is er niet voor gekozen om dat ook te doen bij culturele kaarten? Er was geen meerderheid voor. Dat was het enige argument in het House of Parliament. Inderdaad zie je in landen met een totaalverbod een probleem met de handhaving. Daarom kijkt men met interesse naar de ontwikkeling van ons initiatief, ook in België, waar ook met een price cap wordt gewerkt. In het algemeen geldt dat hoe strenger men handhaaft, hoe beter de vluchtroutes bestreden worden. Het feit dat er vluchtroutes zijn, kan in onze ogen niet betekenen dat wij het maar niet moeten doen.

Mevrouw Gesthuizen vraagt naar de hoogste percentages ooit. Dat is 18 voor een voetbalwedstrijd en 17 voor een concert. Dan gaat het over een kleine 1000 van de 5500 beschikbare kaarten. In onze ogen is dat een aanzienlijk aantal.

Ik heb nog enkele vragen van een antwoord te voorzien. Waarom geen verkoop op naam, zo is gevraagd. Ik verwijs hierbij naar het schrijven van de KNVB dat hierover is binnengekomen. Wij hebben in eerste termijn al aangeven dat het bij grootschalige evenementen erg lastig is om toegangskaarten op naam te verkopen en om dit systeem waterdicht te krijgen. In de voorfase is immers sprake van een omvangrijk administratief proces. De controle van de toegangskaarten bij de aanvang van het evenement is een uitgebreide logistieke operatie die veel tijd vraagt. In verband hiermee is een systeem van verkoop op naam alleen goed toepasbaar en evenredig bij een meerdaags evenement met een geleidelijke toestroom van bezoekers en bij een evenement met een bepaald veiligheidsrisico. Wij denken daarbij ook aan voetbalwedstrijden. Vanmorgen meldde Teletekst dat burgemeester Aboutaleb de KNVB heeft laten weten dat hij voor de bekerwedstrijd Feyenoord-Ajax de 25.000 vrij beschikbare toegangskaarten alleen op naam wil laten verkopen. De KNVB ziet daar grote problemen en is nu in druk overleg met de gemeente Rotterdam om deze grote operatie in goede banen te leiden. Verkoop op naam wordt ingezet om de ordeverstoringen zo veel mogelijk te voorkomen. Bovendien zou verkoop op naam de doorverkoop volledig onmogelijk maken, maar dat willen wij niet. De indieners willen absoluut niet dat het onmogelijk is om een kaartje aan de buurman te geven of door te verkopen, als een consument op het laatste moment toch niet naar een evenement kan gaan. Wij proberen onredelijke prijsverhoging tegen te gaan die de toegankelijkheid van evenementen tegen een redelijke prijs in het gedrang kan brengen. Voor de aanpak van deze problematiek kan men met minder vergaande maatregelen, zoals matiging van de prijsverhogingen bij doorverkoop, volstaan.

Mevrouw Van der Burg vroeg wie de belanghebbenden van deze regeling zijn. De consument heeft het primaire belang hierbij of meer in het bijzonder degene die sport- en cultuurevenementen bezoekt. Er is echter ook een afgeleid belang voor de artiest en de evenementenorganisator. Wij wijzen in dit verband nog eens op de grote groep artiesten die een oproep heeft gedaan: Youp van 't Hek, Herman Finkers, Najib Amhali, Marco Borsato, Guus Meeuwis en Anouk. Zij hebben een oproep naar de Kamer gestuurd die breed gesteund is.

De heer Cramer vroeg bij monde van de heer Anker – die ik nu niet meer zie – hoe het mogelijk is dat de doorverkoop van kaarten soms al van start gaat voordat de voorverkoop bij het primaire verkooppunt is begonnen. Hij vroeg zich af of evenementenorganisatoren dan niet zelf daaraan meewerken. Dit komt voor. Wij zien dat nu ook bij de wedstrijd Nederland-Ghana. In zo'n geval biedt de secundaire kaartverkoper de toegangskaarten aan. Die kaarten kun je dan in feite niet krijgen, maar wel reserveren. Vervolgens probeert de secundaire kaartverkoper die kaart te bemachtigen. Als dat niet lukt, wordt de verkoop gecanceld.

Met deze nota van wijziging zijn wij tegemoetgekomen aan bezwaren vanuit het kabinet en de Kamer. Bovendien hebben de evenementenorganisatoren zelf meer middelen in handen gekregen om overtreding van dit wetsvoorstel aan te pakken. Verder kan de consument via de geschillencommissie sneller zijn recht halen. Bovendien krijgt een nadere uitwerking van "redelijke en billijke prijs" haar beslag in een gedragscode. Daarnaast blijft het vangnet bestaan, want in het wetsvoorstel staat dat een prijsverhoging van meer dan 20% in elk geval onredelijk is. Wij denken dat wij hiermee de toegankelijkheid tot sport- en cultuurevenementen tegen een redelijke prijs nog steeds kunnen waarborgen, terwijl wij aan de markt de opdracht meegeven om zelf een invulling aan dit principe te geven. De consument behoudt daarbij zijn recht tot bezwaar.

Tegelijkertijd krijgt de markt de ruimte om invulling te geven aan de gedragscode en de geschillencommissie. De markt moet dit nu wel gaan doen, want anders kan de regering na drie jaar nadere regels opstellen. Het wetsvoorstel kan als steun in de rug voor evenementenorganisatoren ook behulpzaam zijn om doorverkoop van toegangsbewijzen met onredelijke prijsverhogingen tegen te gaan. Er blijft een praktisch wetsvoorstel bestaan, met de garantie dat de consument tegen een redelijke prijs toegang heeft tot sport- en cultuurevenementen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Gerkens heeft zeer uitputtend en nauwkeurig geantwoord. Ik ga dus alleen op een paar losse dingen van wetstechnische aard in. In de nu voorliggende nota van wijziging hebben wij de rol van de Consumentenautoriteit geschrapt, omdat met name de Actal maar ook sommige fracties daarmee problemen hadden. Wij menen dat wij daarmee een belangrijke stap hebben gedaan in de richting de Kamer en de minister van Economische Zaken, die kritiek daarop had. Wij hebben bovendien redelijkheid en billijkheid in het wetsvoorstel opgenomen. Wij gingen ervan uit dat wij daarmee met name mevrouw Van der Burg en de heer Anker een stapje tegemoetkwamen, maar die blijken niet te vermurwen. Dat stelt teleur. Dat is jammer.

Mevrouw Gesthuizen stelde de vraag of het zeker is dat de consument die van de secundaire handelaar koopt, niet strafbaar wordt. Ik verzeker nogmaals dat de consument niet strafbaar is als hij een hogere prijs betaalt. Sterker nog, wij willen die consument juist beschermen, omdat hij de gedupeerde is. Het zou dus onredelijk zijn om hem te pakken, want hij weet vaak niet dat hij een te hoge prijs betaalt. Pas als hij het kaartje ontvangt, ziet hij de oorspronkelijke prijs. Men kan hem dus niets verwijten, omdat hij het eerder niet weet.

Verder vraagt mevrouw Gesthuizen of de regelgeving effectief blijft, nu de Consumentenautoriteit bij nota van wijziging uit het wetsvoorstel geschrapt is. Wij varen dus puur op de burgerlijke rechter. Juist dat burgerlijke traject is een belangrijke stok achter de deur, omdat het de primaire tickethandelaar een idee geeft over wat normaal is en wat blijft. Mocht het toch tot een procedure komen dan is de gang naar de kantonrechter als uiterste redmiddel inderdaad een mogelijkheid. Nogmaals, het is het uiterste redmiddel en de consument weet dat hij uiteindelijk het recht aan zijn kant heeft. Wij accepteren niet dat die woekerwinsten behaald worden. Mevrouw Van der Burg vraagt of dat niet een enorme barrière is. Je hoeft niet bij de rechter uit te komen, maar je weet wel dat je het recht aan je kant hebt. Wanneer het dan toch bij de rechter komt, is de gang naar de kantonrechter een heel laagdrempelige procedure, waarbij je niet eens vertegenwoordigd hoeft te worden. Daarnaast willen wij de geschillencommissie een kans van slagen geven in plaats van de Consumentenautoriteit. Dat moet natuurlijk wel vanuit de branche zelf komen. Wij geven de commissie een kans en hopen dat het van de grond komt. Hiermee is alles binnen wat binnengehaald zou kunnen worden.

Er was nog een belangrijke vraag over de handhaving. Hoe gaan wij die organiseren en hoe zit het met de administratieve lasten? Juist vanwege de kritische opmerkingen van de Actal, van de VVD-fractie en van de fractie van de ChristenUnie hebben wij gemeend het wetsvoorstel te moeten aanpassen. De handhaving zit nu echt op het burgerrechtelijke traject waarmee wij de consumenten alle rechten in handen geven. Daarnaast hopen wij dat de geschillencommissie van de grond komt.

Dan ligt er nog een motie voor van mevrouw Vos waarin zij vraagt om een quickscan. Wij zijn blij dat zij bereid is om na drie jaar een evaluatie te houden. Zij geeft overigens aan dat het hierbij gaat om het amendement op stuk nr. 11, maar het gaat om het amendement op stuk nr. 14. Wij ondersteunen de motie van harte en hebben er geen bezwaar tegen wanneer deze wordt aangenomen. Mevrouw Vos stelt dat drie populaire evenementen onder de loep genomen moeten worden. Misschien moeten wij nader vaststellen hoe wij die eruit moeten pikken.

Ik hoop dat ik hiermee zorgvuldig op alle vragen ben ingegaan.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb nog een vraag over de evaluatie, en wel over iets wat niet in de motie staat. Ook wij hebben mailtjes gekregen van partijen die wijzen op een monopolist op het gebied van tickets. Deze originele verkoper heeft de prijzen in drie jaar tijd explosief laten stijgen, met artiesten waarbij je de prijs prima in de hand kan houden. Laten wij niet de verkeerde partijen beschermen en als wetgevers duidelijkheid scheppen. Als dit wordt doorgevoerd, moet er ook een evaluatie plaatsvinden van de prijsstijgingen bij de primaire verkopers als Mojo, een onderdeel van een internationale organisatie die veel invloed heeft op de prijzen. Waarop zijn die prijsstijgingen gebaseerd? Is zij bereid om ook dat in de gaten te houden?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Uiteraard heb ik daartegen geen bezwaar. Ik wil haar wel wijzen op het volgende. Eén van de mogelijke redenen waarom die prijzen gestegen zijn, is dat de artiesten mede de prijs van een concert bepalen. Die artiesten zien dat op de markt het drie- tot viervoudige van de prijs wordt betaald en dan wordt ook Mojo gedwongen de prijs omhoog te schroeven. Door de druk van de zwarte markt wordt de prijs opgestuwd en ook dat vinden wij ongewenst.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Wanneer er aan de ene kant een evaluatie wordt uitgevoerd, lijkt het mij nuttig om ook eens te kijken wat er aan de andere kant gebeurt. Is zij daartoe bereid?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik begrijp uw vraag. Wij hebben daar geen bezwaar tegen, maar het is iets wat de minister officieel moet toezeggen.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik zal in de rol van adviseur van de Kamer over initiatiefvoorstellen – die mocht ik ook vanmorgen vervullen – nog een paar opmerkingen maken over dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel geniet, zo is ook de afgelopen dagen gebleken, een brede sympathie gelet op het doel, namelijk betaalbare toegankelijkheid van sport- en cultuurevenementen en het tegengaan van een beslag op de toegangskaarten door tussenpersonen die deze vervolgens met onredelijke winsten doorverkopen. Dat heb ik ook gezien aan de steunbetuigingen die zijn gekomen van de KNVB, de Vereniging Nederlandse Poppodia en -Festivals, de Vereniging Van Evenementenmakers, de Vereniging van Nederlandse Music Managers, Mojo Concerts, de Vereniging Vrije Theater Producenten en de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties. Er zijn aan de andere kant ook, blijkens de reacties van de branchevereniging voor secundaire verkopers EUSTA, eBay en Marktplaats, bedenkingen.

Het lijkt mij goed om in de balans, de gewijzigde balans na de belangrijke nota van wijziging die de voorstellers hebben ingediend, in te gaan op de beoordeling van de kant van het kabinet. Ik doe dat mede namens de minister van Economische Zaken, die hier vandaag tot haar spijt niet aanwezig kon zijn. Ik hoop dat de nuances in ons standpunt ook behulpzaam zullen zijn voor de Kamer bij het beoordelen van het gewijzigde wetsvoorstel.

Het is duidelijk dat de handhaafbaarheid door de Consumentenautoriteit en de daarvoor benodigde capaciteit een belangrijk punt van zorg vormden, zoals de minister van Economische Zaken dat in de eerste termijn heeft verwoord. Die zorg is met de nota van wijziging weggenomen. Er gewezen op het risico van marktversnippering en de wens om zelfregulering volledige kansen te geven. Zelfregulering behoort inderdaad – dat merkte mevrouw Vos al op – naast geschillenbeslechting via de geschillencommissies tot de doelstellingen van het kabinetsbeleid zoals dat voorheen door de staatssecretaris van Economische Zaken, mijn toenmalige collega de heer Heemskerk, en vervolgens minister Van der Hoeven, en mij gezamenlijk tot inzet is gemaakt van het kabinetsbeleid. Het is goed dat zelfregulering en geschillencommissies kansen krijgen. Ook uit dat oogpunt zien wij voordelen in de nota van wijziging zoals die is voorgesteld wat betreft de rol van de Consumentenautoriteit en de ruimte voor zelfregulering, al zijn niet alle punten van aarzeling en bedenkingen weggenomen.

Ik merk vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het Burgerlijk Wetboek op dat de benadering vanuit het tegengaan van de kennelijke onredelijkheid goed aansluit bij wat wij overigens in het BW tegenkomen. Ik noem de kennelijke onredelijkheid als criterium in het ontslagrecht, artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek, en ook de zwarte lijst van de algemene voorwaarden, artikel 6:236 van het Burgerlijk Wetboek. Ik weet dat deze twee domeinen van het burgerlijk recht waarbij aansluiting is gevonden voor mevrouw Vos bij uitstek bekend terrein zijn. "Zeker het ontslagrecht", hoor ik mevrouw Vos buiten de interruptiemicrofoon om zeggen. Dankzij het feit dat ik dat ontvang en hier nu zeg, bereikt dat ook de Handelingen.

De minister van Economische Zaken en ik vinden zelfregulering een heel belangrijk punt. Het is aan de sector zelf om, zoals de indieners terecht hebben aangegeven, iedere aanleiding voor het uitwijken naar formele rechtspraak weg te nemen en die zelfregulering in geschillencommissies de kans te geven. Dat betekent dat de handhaving langs privaatrechtelijke weg plaatsvindt, zo zeg ik ook in antwoord op de vraag van mevrouw Aasted Madsen of strafrecht hier een rol speelt. Dat zal niet het geval zijn. Iemand die een kaart koopt en achteraf moet vaststellen dat niet is voldaan aan de eisen van het Burgerlijk Wetboek heeft een vordering op de verkoper. Dit valt echter niet onder een strafbepaling inzake heling of iets dergelijks. Het lijkt mij heel zinnig om het zo te houden. Het strafrecht is belangrijk. Juist daarom moeten we het niet te pas en te onpas inzetten.

Mevrouw Gesthuizen bracht het punt van de strafbaarheid ter sprake. Daarop heb ik net gereageerd.

De heer Anker vroeg op welke wijze het kabinet wil bijdragen aan de oplossing van de problematiek. Ik heb al gewezen op de mogelijkheden die er al zijn op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken als het gaat om misleidende informatie. Uiteraard is ook denkbaar dat organisatoren tickets op naam verkopen. Ik teken daarbij aan dat de KNVB in een brief uitdrukkelijk heeft gewezen op de grote problemen die verbonden zijn aan het op namen controleren van tickets. Dat neemt niet weg dat er bepaalde voetbalevenementen zijn waar mensen niet mogen komen omdat zij een stadionverbod hebben. Zij moeten dus buiten de deur worden gehouden, maar dat heeft andere redenen.

De heer De Roon vroeg naar het criterium van de kennelijke onredelijkheid. Ik heb verwezen naar de bepalingen daarover in het Burgerlijk Wetboek.

De voortzetting van de rol van de geschillencommissies gaat ons zeker ter harte.

Ik kom op de kwestie van de quickscan na een jaar. Ik moet, gelet op de budgettaire situatie, enigszins voorzichtig zijn met het toezeggen van nieuwe evaluaties. Het lijkt mij goed om na drie jaar te evalueren. Naar mijn idee doen wij er goed aan om aan het begin van de volgende kabinetsperiode te bezien hoe de inrichting van het wetgevingsproces verder kan worden verbeterd. Ik ben daarmee bezig naar aanleiding van het rapport over de versterking van de juridische functie van het Rijk en neem de momenten van evaluaties en quickscans daarin graag mee. Wellicht is dit wetsvoorstel dan afgehandeld door de Eerste Kamer. Het lijkt mij het beste om deze motie aan te houden. Mocht de Tweede Kamer desalniettemin tot een uitspraak op dit punt willen komen, dan verzoek ik haar om de beoordeling te betrekken bij datgene wat er op het terrein van de evaluaties aan het begin van een nieuwe kabinetsperiode te doen staat.

Mevrouw Vos (PvdA):

Omdat de minister ruimhartig oordeelt over het een en ander, zal ik mij daarop uiteraard beraden. Het lijkt mij overigens werk voor een bijzonder ijverige ambtenaar die een beetje ervaring heeft met internet. Het kost twee dagen werk, want het is vooral een deskstudie. De Kamer vraagt dan ook heel snel om "nog even" twee dagen van een ambtenaar voor haar te reserveren. Ik heb de ervaring dat de ambtenaren in de ministeries altijd wel een gaatje kunnen vinden om dat te doen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan mevrouw Vos verzekeren dat de bijzonder ijverige ambtenaren van Economische Zaken en Justitie, die ook nu aanwezig zijn om mij te ondersteunen tijdens dit debat, de werking van dit wetsvoorstel zelf al nauwlettend volgen. Desalniettemin, het schrijven van nog een rapport op basis van een gesystematiseerde quickscan neemt meer dan twee dagen van hun toch reeds krappe tijd van werken in verhouding tot het wetgevingsprogramma van dit kabinet en ongetwijfeld ook het volgende kabinet.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

In de eerste termijn had de andere adviseur namens de regering, mevrouw Van der Hoeven, behoorlijk wat kritiek met betrekking tot de proportionaliteit van het wetsvoorstel, de vraag wat het probleem is dat wordt aangepakt. Wat is het oordeel van de minister daarover in de tweede termijn? Het kabinet spreekt immers met één mond. Daarnaast zeiden de indieners zo-even dat er geen conflict kan zijn met Europees recht. Daarover zou ik ook graag het oordeel van de minister horen.

Minister Hirsch Ballin:

Zoals ik al zei, zijn niet alle bedenkingen weggenomen die door mijn collega van Economische Zaken en mij in de eerste termijn zijn verwoord. Tegelijkertijd moet ik constateren dat door het wegvallen van de rol van de Consumentenautoriteit en door de grotere ruimte en stimulansen die zijn gegeven voor de geschillencommissie de bezwaren van haar, en dus van onze zijde, minder zijn geworden door deze nota van wijziging.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Burg stelt nog een vervolgvraag. Naar ik begrijp is de minister aan het einde van zijn betoog gekomen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

En hoe beoordeelt de minister de kwestie van het Europees recht?

Minister Hirsch Ballin:

Het Europese recht laat toe dat er regels in het Burgerlijk Wetboek op het punt van de redelijke prijsvorming worden gesteld. Ook in dat opzicht is de balans veranderd. Proportionaliteit – daarover stelde mevrouw Van der Burg net een vraag – is een kwestie van balans. De balans is ook op dat punt veranderd. Een regel van burgerlijk recht gaat over de redelijkheid van de voorwaarden bij een civielrechtelijke transactie. Doordat er niet langer een rol is van de Consumentenautoriteit, is dat verder weggehaald van het Europees gereguleerde domein.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de tweede termijn van de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel. Ik dank de leden voor hun inbreng, de minister voor zijn komst en natuurlijk ook de beide indiensters voor het met verve verdedigen van hun eigen wetsvoorstel. Daarnaast dank ik de ondersteuning die achter hen zit, want zonder ondersteuning red je het als Kamerlid natuurlijk niet. Ik neem aan dat wij dinsdag over het wetsvoorstel zullen stemmen. Dan zullen wij zien of het het haalt.

De vergadering wordt van 18.36 uur tot 19.45 uur geschorst.

Voorzitter: Gerkens

Naar boven