Vragen van het lid Teeven aan de minister van Justitie over het bewust omzeilen van tbs door medewerking aan gedragskundig onderzoek te weigeren.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. We lezen in de krant over een minister van veiligheid en dat Nederland veel veiliger is geworden. Desondanks werden we vorige week weer verrast door de uitspraak in een zaak bij de rechtbank in Arnhem waarbij iemand wel veroordeeld werd tot een celstraf maar niet tot tbs, terwijl hoge eisen werden gesteld door het Openbaar Ministerie. Eigenlijk had het heel erg voor de hand gelegen om dat wel te doen. De reden daarvoor is waarschijnlijk dat mensen moedwillig niet meewerken aan een gedragskundig onderzoek en daardoor geen tbs opgelegd krijgen van rechtbanken. Dat is ook de reden waarom de tbs-inrichtingen steeds minder instroom hebben. Ten eerste vraag ik de minister of dit klopt. De VVD-fractie vindt dit echt onbestaanbaar. Zij vindt dat mensen die veroordeeld worden ook tbs opgelegd zouden moeten kunnen krijgen als het gedragskundig onderzoek niet heeft plaatsgevonden en het enkele feit de waarneming is hoe iemand zich gedraagt ten tijde van het delict, op de zitting en in de periode van voorarrest. Mijn tweede vraag aan de minister is of hij het daarmee eens is. Wil hij het Openbaar Ministerie vragen om dat meer te vorderen? Ten derde vraag ik de minister of hij er wel eens aan heeft gedacht om de wet zodanig aan te passen, dat het veel gemakkelijker wordt om tbs op te leggen als het gedragskundig onderzoek niet heeft plaatsgevonden maar iedereen met zijn volle verstand wel kan zien dat het gaat om iemand die ontoerekeningsvatbaar is.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. De vraag van de heer Teeven naar aanleiding van de uitzending van Netwerk kan ik heel goed begrijpen. Het is ook naar mijn gevoel erg onbevredigend dat mensen, door niet mee te werken aan het onderzoek, zich onttrekken aan de mogelijkheid dat de rechter gefundeerd op het vereiste psychiatrisch onderzoek overgaat tot de maatregel van terbeschikkingstelling.

De heer Teeven geeft in zekere zin in zijn eigen opmerkingen en vanuit zijn ervaring en vakkundigheid op het gebied van de rechtshandhaving al een aanwijzing, namelijk dat wij daar niet bij moeten blijven staan. Ik ben het met hem eens. Hij heeft het over mensen bij wie je – ik formuleer het nu wat huiselijker dan de heer Teeven net deed – op je klompen aanvoelt dat zij voor een tbs in aanmerking moeten komen. Door zich te onttrekken aan dat onderzoek wordt deze tbs dan toch niet opgelegd. In dit verband moet een aantal vragen worden gesteld. Het aantal moeilijk observeerbaren is bij het Pieter Baan Centrum opgelopen; dat blijkt uit mijn informatie over deze ontwikkeling. Het afgelopen jaar hadden wij bij zo'n 70 mensen de indruk dat zij berekenende weigeraars waren: mensen die weigerden om zich te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum omdat zij hoopten op die manier aan de tbs te ontkomen.

De antwoorden op de Kamervragen van de toenmalige staatssecretaris van Justitie heeft de Kamer gezien. Het is bekend dat wij daarin niet zonder meer willen berusten. De rechter kan de tbs-maatregel ook zonder een volledige rapportage, die wij een pro justitia rapportage noemen, opleggen. Maar natuurlijk is dat moeilijk. Hier ligt ook een taak voor de advocatuur. Ik ben dan ook van plan om dit te bespreken in het eerstkomende overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten. Het is een wat beperkte opvatting van hun taak wanneer advocaten eraan meewerken dat hun cliënten wegblijven bij het onderzoek dat nodig is. Ik wijs erop dat de rechter op basis van de rapportage over wat er dan wel is geobserveerd in de psychiatrische inrichting, tbs kan opleggen. In zo'n geval kan de rechter besluiten om een nadere observatie te doen plaatsvinden.

Hoe dan ook, wij zijn van plan om in september een voorstel te doen voor een toekomstbestendig tbs-systeem. Dat plan gaat door. Ik verwees al naar het overleg dat op 11 november door staatssecretaris Albayrak met de Kamer is gevoerd. In dat systeem zullen wij proberen om een zo goed mogelijk antwoord te geven op dit probleem van de weigerende, niet-meewerkende verdachte. Graag wil ik daarbij als uitgangspunt meegeven dat het in ieder geval niet iets is dat moet kunnen lonen. Er zijn alternatieven denkbaar, ook als geen tbs is opgelegd, zoals de opneming in een gesloten inrichting, een psychiatrisch ziekenhuis. Er zijn ook alternatieven denkbaar in specifieke onderdelen van het gevangeniswezen en het is ook denkbaar dat de rechter besluit tot het opleggen van een langere gevangenisstraf uit het oogpunt van beveiliging van de samenleving. Beveiliging van de samenleving is, naar ik aanneem, waar het de heer Teeven om was begonnen. Dat geldt voor mij ook.

De heer Teeven (VVD):

Het is heel fijn dat de minister dat zegt. Ik dank hem voor zijn antwoorden. Nou is het een beetje vervelend dat hij in deze zaal dezelfde woorden heeft uitgesproken toen hij samen met de staatssecretaris de begroting voor 2008 behandelde: er werd door de regering over nagedacht en het probleem zou worden aangepakt. Nu zijn wij twee jaar verder, en er is gewoon niks mee gedaan. Het gaat dus niet alleen over het algemeen overleg van 11 november 2009, dat wij met de staatssecretaris hebben gevoerd. Het gaat ook over de begrotingsbehandeling in 2008, toen deze minister en de staatssecretaris dezelfde woorden hebben uitgesproken. Nu zijn wij twee jaar verder, en er is eigenlijk niet zo veel gebeurd. Ik vraag de minister waarom in de afgelopen twee jaar op dit punt niks is gedaan.

Minister Hirsch Ballin:

Als ik het mij goed herinner, is toen ook aangekondigd dat dit nader zou worden onderzocht. Dat onderzoek, naar de werking van het tbs-stelsel, heeft een aantal facetten. Als je nieuwe wetgeving op dit onderwerp aankondigt, dan reageren sommigen meteen met de opmerking dat het een reactie is op een incident. Als je er onderzoek aan laat voorafgaan, zijn er weer anderen die zeggen dat het wat lang duurt. Er was in ieder geval alle reden om dit nader te onderzoeken, onder meer omdat het aantal opleggingen van de terbeschikkingstelling is afgenomen. Dat is ook een van de dingen die we hebben waargenomen. We willen daaraan wel een belangrijke plaats blijven toekennen, naast de mogelijkheden voor langduriger gevangenisstraf bij de rechtshandhaving.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De SGP-fractie vindt het ook werkelijk onbegrijpelijk en onaanvaardbaar dat mensen tbs kunnen ontlopen door niet mee te werken aan een onderzoek. Als je de uitspraak van de rechtbank leest, komt het er wel op neer dat dit hier is gebeurd. Wij delen ten volle de frustratie en het onbegrip hierover, wat ook sterk leeft bij de betrokken families, zoals blijkt uit hun acties. Mijn vraag aan de minister is of we in plaats van verder te gaan op de weg van onderzoek, want dit kan in meer situaties aan de orde zijn, met spoed een aanscherping van de wetgeving kunnen bewerkstelligen, waardoor uitgesloten is dat het loont om niet mee te werken aan zo'n gedragskundig onderzoek.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Ik ben het natuurlijk helemaal eens met het uitgangspunt van de heer Van der Staaij. Ik heb net al tegen de heer Teeven gezegd hoe wij ervoor staan en wat er nodig is wat betreft nieuwe wetgeving op dit terrein. Ik denk dat we veel kunnen zonder nieuwe wetgeving. Zou ik aankondigen dat met spoed nog een wetsvoorstel bij de Kamer zou worden ingediend, dan moet ik mij van mijn kant op een gegeven moment gaan afvragen hoe groot de kans is op behandeling daarvan met dezelfde spoed. Ik wil graag ook de hoop uitspreken dat het wetsvoorstel betreffende de pluk-zewetgeving, die ook van groot belang is voor de effectieve rechtshandhaving, spoedig mag verschijnen op de agenda van de Kamer. Deze is naar ik meen net als ik gereed voor de behandeling van dit wetsvoorstel. Wat betreft dit onderwerp heb ik al gezegd dat dit onderwerp van bespreking is met de advocatuur. Er zijn natuurlijk ook mogelijkheden voor de rechtspraak om iets anders te doen dan alleen laten gaan en dat is om daarmee rekening te houden in de straftoemeting en daarmee bij te dragen aan de vereiste langdurige veiligheid van de samenleving.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter. In de uitzending van Netwerk ging het om de dader van de ontvoering van een zevenjarig meisje dat is misbruikt. Deze dader werkt niet mee aan het gedragsonderzoek. Er zijn andere pedofielen die recidiveren. Er zijn steeds kinderen in Nederland die gevaar lopen. Wordt het niet een keer tijd dat we zeggen: als je één keer met je vingers aan kleine kinderen hebt gezeten, ga je voor de rest van je leven achter de deur, met andere woorden, we sluiten je voor de rest van je leven als pedofiel op? Wat vindt de minister daarvan?

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. De mogelijkheid doet zich nogal eens voor dat terbeschikkingstelling bij mensen die zich aan kinderen hebben vergrepen, gewelddadige plegers van seksuele delicten tegen minderjarigen – de ergernis daarover deel ik natuurlijk volkomen, het is van enorm groot belang dat de samenleving op dit punt vertrouwen kan hebben in het functioneren van de strafrechtspleging – niet eindigt in de terugkeer in de samenleving, maar in de longstay. Deze draait inderdaad vaak uit op feitelijk levenslang, want zo ervaren de betrokkenen deze mogelijkheid. Zoals bekend hebben we longstay-afdelingen juist met het oog daarop ingericht. Als dat eindigt in de longstay-afdeling, is dat in de bewoordingen van de betrokkene levenslang, niet als levenslange straf, maar wel als levenslange beveiliging van de samenleving.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Voorzitter. Wij hebben al heel vaak in overleggen gesproken over de weigerachtige tbs'ers. Dit zou een vervolg krijgen in een volgend overleg, ware het niet dat de heer Teeven van de VVD-fractie ervoor heeft gezorgd dat dit onderwerp controversieel is verklaard, zodat het tbs-overleg niet is doorgegaan. Wij hebben al eerder aangegeven dat het heel jammer is dat wij de samenleving niet tegen weigerachtige tbs'ers kunnen beschermen wanneer hun straf is afgelopen. De minister zei al dat je een langere straf kunt geven. Mijn concrete vraag is of het mogelijk is om het als een soort strafverzwarende grond te zien, dus als iemand dat onderzoek weigert om dan de straf zwaarder te maken. Bovendien hebben wij al eerder gezegd dat er altijd mensen blijven die zwaar psychisch gestoord zijn en van wie het moeilijk blijft om vast te stellen of ze ontoerekeningsvatbaar waren. Voor hen hebben we toch echt een maatregel nodig; zulke mensen kun je niet aanpakken met die gewone Bopz-maatregel waarover de minister net sprak.

Minister Hirsch Ballin:

Er zijn twee wetsvoorstellen waarover inmiddels is geadviseerd door de Raad van State: het wetsvoorstel forensische zorg en het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg. Ik hoop dat binnenkort een begin gemaakt kan worden met de behandeling daarvan. Het ene wetsvoorstel is ontworpen door Justitie, het andere door Justitie in samenwerking met VWS. De bedoeling van deze twee wetsvoorstellen is om geen gat te laten vallen tussen de verschillende manieren waarop wij de samenleving beveiliging bieden tegen mensen die door een stoornis van de geestvermogens zo'n ernstig gevaar voor de samenleving veroorzaken. De goede aansluiting tussen de verschillende mogelijkheden die de rechtspleging en de rechtshandhaving ter beschikking staan, is dus precies het onderwerp van deze wetsvoorstellen.

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Joldersma merk ik daarnaast op dat er zeker mogelijkheden zijn om in de straftoemeting te verdisconteren dat iemand niet meewerkt aan een onderzoek dat gericht is op terbeschikkingstelling. Dat is dan geen strafverzwarende omstandigheid in de betekenis van het Wetboek van Strafrecht, maar de rechter kan de behoefte aan beveiliging van de samenleving wel laten meewegen. Dat gebeurt gelukkig ook vaak. Als de rechter concludeert dat de veiligheid van de samenleving vereist dat een lange, een zeer lange of zelfs een levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd, heeft de rechter daartoe de bevoegdheid. Het is goed dat mevrouw Joldersma daarop uitdrukkelijk de aandacht vestigt.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA):

Zieke mensen die door hun ziekte heel gevaarlijk zijn, horen niet op straat. Ze horen ook niet in een normale cel, want ze vormen nu eenmaal een gevaar. Op eerdere vragen van de PvdA is gezegd dat het niet willen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek er niet toe leidt dat men geen tbs krijgt. Ondanks die toezegging leidt dat er in dit geval blijkbaar wel toe. Hoe kan dat, ondanks eerdere toezeggingen dat daar geen sprake van is?

Persoonlijkheidsonderzoek is belangrijk om iemand op te kunnen sluiten, maar ook om iemand de juiste behandeling te kunnen geven. Alleen dan is er namelijk kans dat iemand terug kan keren in de samenleving. Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat al die mensen wel degelijk onderzocht worden of op een andere manier geobserveerd worden, als ze niet mee willen werken? Ook iemand die geen tbs krijgt, maar gewoon gevangenisstraf, zal namelijk nog steeds behandeld moeten worden. Anders blijft de kans op recidive aanwezig.

Minister Hirsch Ballin:

Er zijn mogelijkheden om bij veroordeling tot gevangenisstraf ook te voorzien in de nodige psychiatrische behandeling; bij een langdurige gevangenisstraf is dat des temeer van belang. Dat kan bijvoorbeeld door plaatsing in een van de units die we daarvoor in het gevangeniswezen hebben ingericht, maar het kan ook door plaatsing in een tbs-kliniek. Daarin kunnen namelijk volgens de bepaling van het Wetboek van Strafrecht ook gevangenisstraffen ten uitvoer worden gelegd. Er zijn dus mogelijkheden om daarvan gebruik te maken en in zo'n situatie te voorzien in de nodige behandeling.

Ik voeg daaraan toe dat het vanuit het oogpunt van bescherming van de samenleving enorm belangrijk is dat deze pathologische daders van zeer ernstige misdrijven ook daadwerkelijk worden opgespoord en vervolgd. Daar begint het mee. We spreken nu over het andere einde van het spectrum: wat gebeurt er na veroordeling? Het begint echter met een doeltreffende opsporing. Daarom wijs ik graag op het wetsvoorstel tot verruiming van de mogelijkheden tot DNA-onderzoek, dat bij de Kamer aanhangig is. Zeker bij dit soort misdrijven, waarbij DNA-sporen van belang zijn, is dat een enorm belangrijk instrument om tot een effectieve opsporing te komen. In de hele keten van de opsporing tot de tenuitvoerlegging moeten wij dus rekening houden met de ernst en de ingrijpendheid van deze misdrijven. Dat zijn wij verschuldigd aan de slachtoffers, de mensen die het risico lopen om van dit soort criminaliteit het slachtoffer te worden.

De voorzitter:

Nee, nee, mevrouw Bouwmeester. Mevrouw Azough is aan de beurt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De minister komt met allerlei uitwegen, van DNA-onderzoek tot aan het feit dat de rechter levenslang kan opleggen, om te zeggen dat dit eigenlijk geen probleem is. Dat vind ik heel vreemd, want de minister heeft de eerste vraag van mevrouw Bouwmeester nog niet beantwoord. Ook mijn fractie heeft die vraag inderdaad naar voren gebracht in het algemeen overleg met mevrouw Albayrak, de staatssecretaris van destijds. Zij heeft toen toegezegd dat een vorm van observatie wel degelijk mogelijk was om oplossingen te kunnen vinden. Graag krijg ik een concreet antwoord op die vraag.

De minister gaat een tikje voorbij aan een van de problemen hierin, namelijk het feit dat er sprake is van long stay. Die dreiging leidt ertoe dat advocaten dit als waarschuwing zien. Hoe onterecht mijn fractie dat ook vindt, ik ben van mening dat daar wel serieus naar moet worden gekeken. Ik moet zeggen dat mevrouw Albayrak dat ook enigszins naliet.

Minister Hirsch Ballin:

Het antwoord op de vraag van mevrouw Azough is een soort spiegelbeeld van het antwoord op de vraag van mevrouw Agema. Ik ben het heel vaak met mevrouw Azough eens geweest, maar nu even niet. Wat ik net heb gezegd, betreft de kern van de problematiek. De reeks van activiteiten die nodig is, begint met de effectieve opsporing en eindigt met de tenuitvoerlegging. Mevrouw Bouwmeester vroeg naar de observatie; ik had inderdaad nog op dat punt moeten ingaan, maar ik heb daar volgens mij in het inleidende gedeelte van mijn antwoord al over gesproken. Ook bij een weigerende, niet-meewerkende verdachte kunnen de observatiebevindingen van het Pieter Baan Centrum een rol spelen in de rechterlijke beoordeling van de mogelijkheid en wenselijkheid van het opleggen van tbs. Het is echter wel een stuk moeilijker als dat de enige basis is. Dat heeft de staatssecretaris van Justitie destijds ook naar voren gebracht. Dat is ook de reden voor het nadere onderzoek waarvan ik al heb gezegd dat wij daar in september over kunnen spreken.

Intussen zitten wij absoluut niet stil. Precies deze ernstige criminaliteit heeft de afgelopen jaren voortdurend aandacht gekregen. Dat wilde ik de Kamer zeggen. Het begint bij de opsporing en het eindigt bij de tenuitvoerlegging, tot en met een betere aansluiting. Daarbij denk ik aan wat er in de opvolger van de Wet Bopz, namelijk de toekomstige Wet verplichte ggz en de toekomstige Wet forensische zorg, geregeld zal worden. Wat de toenmalige staatssecretaris dus heeft toegezegd, wordt gedaan.

De voorzitter:

Ik deel de minister, waarschijnlijk tot zijn genoegen, mee dat wij voornemens zijn de pluk-zewetgeving nog voor het voorjaarsreces te behandelen.

Naar boven