Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de verhoging van het collegegeld en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden (31790).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Al meteen na het lezen van de eerste paar zinnen van de brief die de minister vorige week verstuurde naar alle studenten in den lande om te waarschuwen voor de risico's van lenen, kreeg ik, moet ik eerlijk bekennen, gaapneigingen. De boodschap was op zich goed, maar saai verpakt. Als ik zo'n brief had ontvangen in mijn studententijd, had ik die al snel op de grote hoop post gegooid die ik toch echt dringend naar de papierbak moest brengen.

De boodschap was niet alleen saai verpakt, maar ook selectief. Met geen woord rept de minister over de oorzaken van lenen. Ik dacht: laat ik de minister een brief terugsturen. Die wil ik graag nu voorlezen.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik neem aan dat u de brief ook echt weggegooid hebt, want u bent nog steeds student als ik goed ben geïnformeerd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ben tijdelijk uitgeschreven. Het is de bedoeling dat ik in september weer een paar vakken ga volgen. Ik ben dus op dit moment officieel gezien geen student. Ik heb de brief gezien die mijn collega-studenten hebben ontvangen. Zij moesten er wel een beetje om lachen. Hij deed ze denken aan een soort van foute reclame van een of andere kredietbank, die eigenlijk zei: wij willen dat iedereen bewust leent, maar leent u vooral gerust verder.

Ik kom nu met mijn brief.

Geachte minister Plasterk, beste ex-student,

Het kabinet is alweer twee jaar bezig en voor de tweede keer ligt er een collegegeldverhoging op tafel. Vorige keer moesten de studenten meebetalen aan de lerarensalarissen en dit keer dreigen zij op te draaien voor graaiende bankiers en falende toezichthouders. U waarschuwt studenten dat zij goed moeten nadenken alvorens zij gaan lenen. De meeste studenten hebben toch geen andere keuze? U dwingt ze toch om te gaan lenen? Er is immers geen student die kan rondkomen van de basisbeurs van € 260. Alleen al aan de kamerhuur zijn studenten meer kwijt en dan hebben ze nog geen cent betaald aan levensonderhoud, verplichte verzekeringen en studiekosten.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mij ontgaat even iets. Het duurt even voordat het kwartje bij mij gaat vallen. Volgens mij is het de eerste keer tijdens deze kabinetsperiode dat wij praten over een collegegeldverhoging. Of heb ik iets gemist?

De heer Dibi (GroenLinks):

Wij hebben al eerder gesproken over de collegegeldverhoging die is opgenomen in de wet die vandaag voorligt. Er ligt bovendien nog een mogelijke collegegeldverhoging op tafel.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Misschien kunt u mij vertellen welke.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik weet niet of u, net als ik, kennis hebt genomen van het lijstje-Gerritse. Ik kom daar nog op. Ik zal het u haarfijn uitleggen. Ik heb zelfs het een en ander berekend. Als u nog even geduld hebt, kunt u mij misschien daarna een vraag stellen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik zou u iets willen vragen. Volgens mij hebben wij het vandaag over het wetsvoorstel waarin het gaat om een collegegeldverhoging van € 22 per jaar. Dat is het onderwerp waar wij het vandaag over hebben. Het lijkt mij dat wij het over de bredere bespiegelingen op andere momenten kunnen hebben. Ik kan ook wel zeggen dat het weer buiten hartstikke mooi is terwijl dat niet het geval is. Het lijkt mij goed om ons vandaag te beperken tot die discussie.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik begrijp dat de CDA-fractie het hier niet over wil hebben. Volgens mij heeft dit punt echter een heel duidelijke relatie met het debat dat wij vandaag voeren. Wij voeren namelijk al een collegegeldverhoging in, in tien stappen van € 22 per jaar. Misschien volgen er zelfs verdere stappen. Ik wil deze zaken in samenhang bespreken.

Wij moeten af van de zesjescultuur, maar dan moeten studenten daar wel toe worden uitgerust. Het huidige stelsel dwingt studenten om te lenen en te werken. Negen op de tien studenten heeft een bijbaan van gemiddeld elf uur per week. Veel studenten lenen daarnaast, maar met name kinderen bij wie het geld thuis niet tegen de plinten klotst, zijn daar bang voor. Die angst moet niet worden aangewakkerd. Lenen voor je studie is ook een gezonde investering in de toekomst. Dit geldt niet alleen voor individuele studenten, maar ook voor ons als samenleving. Om goed uit de crisis te komen, moeten wij het hoger onderwijs niet kaalplukken, maar juist vetmesten. Obama en Merkel sturen studenten geen vrijblijvend briefje over lenen, maar investeren miljarden in het onderwijs. Terecht. Economen hebben berekend dat investeringen in onderwijs en scholing meer opleveren dan welk rendement dan ook. Nederland blijft internationaal gezien achter.

U bent een van de vele ministers die onze belastingcenten krijgt. Ik vind het belangrijk dat een minister bewust uitgeeft, dat hij of zij weet onder welke voorwaarden dat het beste kan gebeuren en dat er een goed beeld is wat dit betekent voor de samenleving. Dit om te voorkomen dat de samenleving later met een grote staatsschuld zit opgescheept.

Voorzitter. Onder deze minister wordt het collegegeld met tien stappen van € 22 verhoogd. De verhoging is in principe al een gepasseerd station. De fractie van GroenLinks had dit liever anders gezien, maar het is politieke realiteit, zoals dat heet. Wat ook mogelijk een politieke realiteit kan zijn, is de zoveelste poging om studenten als melkkoeien te gebruiken, want het kabinet overweegt opnieuw, het collegegeld te verhogen. Ja, u hoort het goed, geheel in lijn met het kabinetsbeleid en geheel in strijd met andere landen om ons heen, overweegt ons kabinet om de economie op gang te krijgen door het hoger onderwijs kaal te plukken. Het verhogen van het collegegeld, zo wordt berekend in het lijstje-Gerritse, zal de staatskas 0,1% van het bruto binnenlands product moeten opleveren. Dit komt neer op 6 mld. Even hoofdrekenen leert ons dat 0,1% 600 mln. is, 600 mln. die door studenten moet worden opgehoest. Zo'n 580.000 studenten mogen samen wel even 600 mln. ophoesten, oftewel € 1025,67 per student. Het collegegeld bedroeg het afgelopen jaar voor een voltijds inschrijving € 1565. Tel daar deze waanzin van het kabinet bij op van circa € 1000 en alle ingrediënten voor een doemscenario zijn gereed.

Laat ik maar niet vooruitlopen op de positie die ik zal innemen, mocht ook dit politieke realiteit worden. Ik vraag de minister slechts vriendelijk doch dringend in de leer te gaan bij Obama, Merkel en anderen. Onderwijs is geen bron van inkomsten maar een bron voor de toekomst. Ook bij Merkel in de leer, want zelfs Duitsland investeert in het hoger onderwijs, zeg ik tegen de minister. De minister heeft aangegeven dat hij dienstbaar wil zijn aan het onderwijs. Ik versta dit niet onder dienstbaar, dus ik ga ervan uit dat hij achter de schermen duidelijk heeft laten weten dat dit geen politieke realiteit mag worden.

Ik vervolg met de onderwerpen die vandaag echt op de agenda staan. Ik weet dat men liever niet over ongemakkelijke onderwerpen spreekt, maar ik heb alvast willen aangegeven dat de fractie van GroenLinks het niet zal accepteren, mocht dit een serieuze optie zijn.

De voorliggende wetten regelen onder andere dat bij terugbetalen van de studieleningen een duidelijke relatie wordt gelegd met het inkomen en met bijzondere omstandigheden. Ook wordt de leeftijdsgrens versoepeld door afschaffing van de harde 34-jaargrens, als je maar voor je 30ste bent begonnen met terugbetalen. Ook in de bijverdienregeling gebeurt het een en ander. De veranderingen in de terugbetalingsvoorwaarden kan ik ronduit positief noemen. Toch wil de fractie van GroenLinks hierin verdergaan, want hoe houdbaar is het huidige stelsel?

Zoals de minister wellicht weet, is GroenLinks voorstander van de academicibelasting. De plannen van de minister lijken een stap in de goede richting, maar zou hij verder willen gaan en ons tegemoet willen komen? De minister trekt nu een heel vreemd gezicht, maar het is niet zo gek lang geleden dat de PvdA samen met ons voorstander was van die academicibelasting. Volgens mij heeft hij meegeschreven aan de onderwijsparagraaf in het verkiezingsprogramma van de PvdA. Daar staat het niet in, maar hij heeft deze discussie vast wel binnen zijn partij gevoerd. Hij hoeft dus niet heel verontwaardigd in mijn richting te kijken, als ik daar nu voor pleit. Ik hoor graag een inhoudelijke reactie van de minister op de vraag hoe houdbaar hij het huidige stelsel vindt dat studenten dwingt om te lenen en te werken en hoe hij tegen de academicibelasting aankijkt.

Ook de afschaffing van de harde 34-jaargrens kan rekenen op de goedkeuring van GroenLinks, maar ook hier is er sprake van slechts een eerste stap. Wat GroenLinks betreft, krijgt iedere Nederlander recht op studiefinanciering voor één bachelor- en één masteropleiding aan een publiek bekostigde universiteit of hogeschool, ongeacht de leeftijd waarop hij of zij met de studie start. Een leven lang leren is immers een belangrijke prioriteit van dit kabinet. Dat mag niet slechts lippendienst zijn. Het mag niet slechts een leven lang leuteren over een leven lang leren zijn.

Voor het wettelijk collegegeld wil het kabinet de leeftijdsgrens daarom wel afschaffen, maar ook de leeftijdsgrens die wordt gehanteerd voor de studiefinanciering is in strijd met de prioriteit van een leven lang leren. Het kabinet wil dat wij allemaal langer doorwerken, tot ons 65ste en in de toekomst wellicht nog langer. Een studie op latere leeftijd kan dan heel waardevol zijn, zeker voor herintreders en mensen met een zwaar beroep. Ook voor de samenleving is deze investering waardevol. Ik zei het eerder al: economen hebben berekend dat investeren in onderwijs en scholing meer oplevert dan welk rendement dan ook. Is de minister het hiermee eens en waarom schaft hij de leeftijdsgrens niet geheel af?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb het voorstel van GroenLinks gezien: elke inwoner van Nederland gewoon vier jaar studiefinanciering. Dat vind ik zeker sympathiek. Het speelt goed in op de discussie over een leven lang leren. Maar heeft u ook over de dekking nagedacht? Het kan betekenen dat duizenden ouderen naar de universiteit gaan, die u dan studiefinanciering gaat geven. Ook de universiteiten moeten er natuurlijk middelen voor hebben om die colleges te geven.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het vooruitzicht van duizenden ouderen die naar de hogeschool of universiteit gaan, zou mij ontzettend mooi lijken. GroenLinks zou daar een groot voorstander van zijn. Als ook de mensen die mogelijk door de crisis op straat komen te staan die periode benutten om zich bij te scholen en aan kennisvermeerdering te doen, zou GroenLinks dat ook van harte ondersteunen. Dan is het inderdaad een goede vraag hoe je dit gaat dekken. Ik dacht aan een paar straaljagers minder.

Minister Plasterk:

Daar red je het niet mee!

De heer Dibi (GroenLinks):

Dan al die straaljagers maar niet. Volgens mij redden wij het daar gemakkelijk mee.

De voorzitter:

Dat gaat vlot! U zet uw betoog voort.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dan kom ik bij studenten met een handicap of chronische beperking. Volgens mij heeft de heer Anker daarvoor een amendement ingediend, die in de schriftelijke ronde hierover ook vragen had gesteld. Ik val hem bij dezen bij, want deze studenten, bij wie niet altijd aan het uiterlijk te zien is dat er sprake is van een beperking, overschrijden regelmatig de diplomatermijn van tien jaar. Dat levert lastige situaties op. Volgens mij heeft de minister gezegd dat hij dit al wil veranderen in een andere wet. Ik vind het goed als wij Kamerbreed aangeven dat dit uit de wereld moet worden geholpen en dat wij tegenover studenten met een handicap of chronische beperking genereus moeten zijn in het toekennen van bijzondere tijdelijke omstandigheden.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Ik begrijp dat sommige personen nog van hun verbazing moeten bijkomen over de vraag van iemand die zich zorgen maakt over de dekking – het is ook de eerste keer dat ik dat heb gehoord – en over het antwoord op die vraag. Laat ik daar niet al te veel op ingaan.

Wij spreken vandaag over een wetsvoorstel dat een drietal zaken wil regelen waarover wij eerder al met elkaar gesproken hebben. Het gaat over de problematiek van de collegegeldverhoging, de discussie omtrent de terugbetalingsregeling en de bijverdienregeling. Daarover hebben wij eigenlijk al veel eerder tijdens algemeen overleggen, notaoverleggen en begrotingsoverleggen met elkaar gesproken. Het zal niemand verbazen dat er grote steun is voor wat de minister uiteindelijk naar voren heeft gebracht. In ieder geval de coalitie staat achter al deze voorstellen. Sommigen zullen zich ook kunnen vinden op basis van diverse onderdelen daarvan.

Ik wil hierover kort twee opmerkingen maken. De eerste gaat over de bijverdienregeling. Ik denk dat het heel verstandig is dat wij nu die bijverdienregeling aangepast hebben zoals die nu op tafel ligt. Daarmee komen echt schrijnende situaties in de toekomst hopelijk niet meer voor, waarin iemand die een tientje te veel heeft verdiend in de bijverdienregeling € 1000 of nog meer zou moeten terugbetalen. Ik denk dat dit een goede oplossing is. Mevrouw Besselink van de PvdA heeft dit onderwerp aangekaart en ik denk dat het uiteindelijk goed is geweest dat wij erachter zijn gaan staan en dat wij dit op deze manier hebben geregeld.

Dan de terugbetalingsregeling. De minister had daar in eerste instantie een ander voorstel voor op tafel gelegd, op basis waarvan meer dwangmatig zou kunnen worden bepaald welk percentage van het inkomen moest worden besteed aan terugbetalen. Vorig jaar omstreeks de zomer hebben wij er een goed debat over gehad. Een deel van de Kamer vroeg zich toen af welk probleem de minister wilde oplossen. Wij zijn blij en erkentelijk dat de minister deze kwestie nu op een andere manier heeft geregeld. Er ligt nu een voorstel op tafel dat onze instemming heeft.

In het schriftelijk verslag heeft de heer Anker aandacht gevraagd voor een kwestie waarover wij ons ook zorgen maken, namelijk de kwestie studie en handicap, vooral bij een structurele beperking, waardoor studenten de diplomatermijn van tien jaar niet halen. Ons bekroop het gevoel dat de IB-Groep op een bepaald moment te veel naar de letter kijkt en dan niet naast de student staat en probeert om het probleem op te lossen. In de schriftelijke beantwoording kondigt de minister aan dat hij hier in een latere wetswijziging op terugkomt, maar het leek ons verstandig nu al een amendement op dit punt in te dienen, en die kwestie direct te regelen. Ook deze studenten moeten hun studie kunnen afronden, zonder met het probleem te worden geconfronteerd dat ze alles wat ze hebben geleend alsnog via een lening moeten terugbetalen. Dat is het amendement-Anker, meeondertekend door mevrouw Besselink en ondergetekende. Wij wachten met belangstelling de reactie van de minister af. Wij hebben wel het gevoel dat de minister achter onze gedachte staat. Misschien plaatst hij nog enkele vraagtekens bij wat wij naar voren brengen, maar wij gaan ervan uit dat wij dit probleem nu gaan tackelen.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Voorzitter. Wij willen allemaal dat studenten naast hun studie ervaring opdoen. Dat doen zij op verschillende manieren. De een werkt bij. De ander draagt actief bij aan de maatschappij door middel van medezeggenschap in een schoolinstelling. Zonder dat wij weten wat studenten allemaal doen, weten wij wel dat ze op een gegeven moment zo veel geld kunnen verdienen dat ze tegen de bijverdiengrens aanlopen. Dan krijgen ze te maken met de onrechtvaardige situatie dat, als ze € 1 te veel verdienen, ze € 937 terug moeten betalen, omdat ze het recht op de ov-kaart voor het gehele jaar verliezen. Wij zijn daarom heel blij met de wijziging in de wet op dit punt, na enige discussies. Daardoor wordt die onevenredige straf voor studenten te niet gedaan. Ze moeten nu slechts terugbetalen wat ze te veel bijverdienen. Als je € 1 te veel verdient, hoef je slechts € 1 terug te betalen.

Wij zijn ook blij met het terugbetalingssysteem dat de minister voorstelt. Wij willen niet dat de student door zijn lening tijdens de studie later in financiële problemen komt. Men moet van te voren goed weten waar men aan toe is. De nieuwe systematiek heeft een aantal voordelen. De terugbetaling start na twee jaar, maar dat was al zo. Je betaalt pas als je boven je draagkrachtvrije voet zit, namelijk boven 120% van het minimumloon, nooit meer dan 12% van je belastbare inkomen en nooit langer dan vijftien jaar. Op die manier weet je van te voren waar je aan toe bent. Er is sprake van een vereenvoudiging van het systeem, waardoor studenten niet in de problemen hoeven te komen. Daardoor wordt studeren ook toegankelijker.

Wij hebben ook gesproken over studeren met een handicap. Ook wij willen dat dit wordt geregeld. Als je buiten je schuld langer dan tien jaar over je studie doet, moet dat geen probleem zijn. Ook dan moet je je lening omgezet kunnen krijgen in een gift. Daarom hebben ook wij het amendement-Anker meeondertekend. Dit moet gewoon opgelost worden. Wij horen graag de reactie van de minister.

Wij hebben uitgebreid gediscussieerd over een aantal zaken. Ik ben blij dat een en ander nu in dit wetsvoorstel is vastgelegd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb een vraag over de academische belasting. Voorheen trokken wij op dit punt samen op, dat wil zeggen onze voorgangers, niet mevrouw Besselink en ik. Is zij geheel van het idee afgestapt dat dit systeem nog meer voordelen heeft dan deze stap in de goede richting van de minister? Hoe kijkt mevrouw Besselink daar nu tegenaan?

Mevrouw Besselink (PvdA):

Zelf vind ik het principe van beide systemen heel belangrijk, namelijk dat je nu kunt studeren op een fatsoenlijke wijze, zonder al te veel zorgen over je geld, en dat je terugbetaalt zodra je voldoende geld verdient. Ik vind dat dit systeem hierop een heel goed antwoord is. Ik vind het zeer belangrijk dat je je individuele schuld terugbetaalt. Vandaar dat ik mijn volle akkoord geef aan dit systeem. Volgens mij is hetgeen wij allebei willen in dit systeem heel goed naar voren gekomen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dit is inderdaad een stap in de goede richting. Echter, er bestaat nog steeds leenangst, ook bij dit systeem. In het nieuwe systeem van academische belasting betaal je op basis van je inkomen het geld terug. Een armlastig kunstenaar zal veel minder en in een rustiger tempo terugbetalen dan bijvoorbeeld een medicus. Bovendien gaat de slager niet voor de arts betalen. Volgens mij komen wij hierover later nog te spreken.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Volgens mij geldt dat niet voor dit systeem.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb ook een vraag over de onrust in studentenland over een mogelijk nieuwe collegegeldverhoging. Ik vind het belangrijk dat de PvdA een signaal geeft waaraan de coalitiepartijen misschien nog iets hebben, namelijk om dit niet toe te staan in tijden van crisis. Wij moeten een voorbeeld nemen aan andere landen die juist in deze tijden gaan investeren in en niet bezuinigen op het onderwijs.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Ik kom nog even terug op het studiefinancieringssysteem. Ik denk dat de problemen hiermee opgelost zijn. Ook in dit systeem hoeft de armlastige kunstenaar geen geld terug te betalen als hij niet boven de draagkrachtvrije voet komt. Volgens mij is dat probleem dus opgelost. De heer Dibi hield zo even een als-danbetoog. Ik vind het zeer belangrijk dat wij met elkaar praten over de problemen en dat wij deze oplossen. Wij moeten een goed antwoord geven op de economische crisis. De heer Dibi heeft altijd van ons kunnen horen dat wij onderwijs ongelooflijk belangrijk vinden. Dat verandert niet. Over de vraag welke plannen er precies zullen komen, wordt nu druk gediscussieerd, zoals wij in Nederland allemaal weten. Daarna zullen wij het debat stevig aangaan.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De PvdA gaat nu akkoord met een verhoging van het collegegeld van € 22 gedurende tien jaar om hiervan leraren te betalen. Ik vind dat nog steeds wat merkwaardig. Is het wat de PvdA betreft voor deze periode wel genoeg qua collegegeldverhogingen? Zegt de PvdA: hierbij blijft het? Of staat men open voor nieuwe verhogingen van het collegegeld?

Mevrouw Besselink (PvdA):

Wij staan vooral open voor goede oplossingen om deze crisis te bezweren. Over de voorstellen die uit het overleg voortkomen zullen wij met elkaar in discussie gaan. Men kent het standpunt van de PvdA: onderwijs is ongelooflijk belangrijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik stel vast dat mevrouw Besselink de ongerustheid onder studenten hiermee allerminst wegneemt. Zij zegt immers niet: het is voor ons nu genoeg, bij deze verhoging blijft het. Stel dat wij morgen horen dat het collegegeld opnieuw enorm verhoogd gaat worden met honderden euro's. Gaat mevrouw Besselink daar dan wellicht mee akkoord?

Mevrouw Besselink (PvdA):

Dat debat voeren wij dan. Wij zien wel wat er uitkomt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. In het licht van speculaties die recentelijk over de verhoging van het collegegeld opgeld deden, is de SGP-fractie akkoord met de voorgestelde verhoging van € 22. Hoewel wij over dit bedrag met het oog op bepaalde inkomensgroepen niet kleinerend mogen spreken, is een jaarlijkse verhoging met dit bedrag alleszins redelijk. Wie de tarieven in bijvoorbeeld de Verenigde Staten beziet, ontdekt dat Nederland voor studenten eigenlijk best een mild karakter kent. Dat willen wij graag zo houden. Wij veronderstellen vooralsnog dat het bij deze verhoging blijft. Het geeft geen pas om opnieuw met de bekende sigaar uit eigen doos aan te komen zetten. Ik herinner aan de intensieve besprekingen over de dekking voor het actieplan LeerKracht. Een verhoging van het collegegeld is echter een tamelijk willekeurige maatregel ten aanzien van een groep die er niet eens direct baat bij heeft. Een stevige injectie in de onderwijsportefeuille als zodanig zou in deze tijd een uiterst verstandige investering zijn. Wie weet wat er nog gaat komen op dit terrein?

Mijn fractie waardeert het dat een vergroting van leenfaciliteiten en betere terugbetalingsmogelijkheden gelijk opgaan met de verhoging van het collegegeld. Toch zitten hieraan wat haken en ogen. Een geleidelijke verhoging van het collegegeld kan namelijk tot een verdergaande economisering van studiegedrag leiden. Studenten gaan in veel gevallen meer werken, waardoor de inzet voor de studie verder in het gedrang komt. Het nadeel van de Nederlandse situatie is daarbij dat lenen niet onontkoombaar is; het collegegeld kan namelijk met een bijbaantje worden verdiend. Daardoor dreigt het vaak hinken op twee gedachten te zijn. Hoe ziet de minister deze spanning en welke positie bepaalt hij voor de lange termijn? Ik hoor graag een reactie op dit fundamentelere punt.

De nieuwe terugbetalingsvoorwaarden gelden voor de groep waarvoor de terugbetalingsperiode per 1 januari 2010 nog niet is ingegaan. Voor de groep die zich reeds in de aflosfase bevindt, is het niet mogelijk om over te stappen op de nieuwe afbetalingsregeling. Ik begrijp dat daaraan administratieve onmogelijkheden ten grondslag liggen. Mijn fractie verneemt graag van de minister of nader beschouwd deze positie juridisch wel houdbaar is. Heeft een groep die zich al in de aflosfase bevindt niet het recht om over te stappen wanneer de nieuwe terugbetalingsregeling voordelen biedt boven de oude? Ik hoor graag een reactie.

In het verslag staat een aantal vragen over artikel 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000. Zo wordt er gevraagd om een voorziening die uitkomst kan bieden voor gevallen waarin het diploma wegens bijzondere omstandigheden van structurele aard niet binnen de gestelde termijn kan worden behaald. Voorzien wordt in bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard, maar er worden ons door Stichting Handicap + Studie ook bijzondere omstandigheden van structurele aard aangewezen. Het kabinet gaf al aan dat hiervoor ook onder de bestaande regelgeving mogelijkheden geboden worden. Ik kreeg echter vanuit een universiteit het signaal dat de IBG van die universiteit vijf verzoeken hiertoe heeft afgewezen en er slechts één heeft toegewezen. Ik ken uiteraard die dossiers niet en ik wil ze ook niet kennen. Toch vraag je je met deze getallen af hoe het komt. Wat zit erachter? Bestaan daarover geobjectiveerde gegevens? Ik ga hier geen casussen naar voren brengen en ik vraag evenmin de minister dat te doen; zo moeten wij daarmee niet omgaan. Het gaat echter wel om de algemene benadering ervan. Ook mijn fractie ziet aanleiding om te streven naar een verruiming. Daarbij kan ook het inmiddels felbegeerde amendement-Anker c.s. behulpzaam zijn. Ik hoor graag een reactie op dat amendement.

Aangezien in dit wetsvoorstel ook een restcategorie aanwezig is, veroorloof ik mij de vrijheid nog één klein ander punt aan te snijden. Het betreft de afbakening van de diplomatermijn, die momenteel voor allerlei studies van verschillende duur op tien jaar is gesteld. Dit systeem lijkt een ongewenste ongelijkheid te bevatten. Het zou fraaier zijn om de vermenigvuldigingsfactor gelijk te trekken, naar boven of naar beneden, of in ieder geval meer evenwicht te bewerkstelligen. Ik hoor graag van de minister welke mogelijkheden hij daartoe ziet.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. De kwaliteit van ons onderwijs is de brandstof van onze kenniseconomie. Hoe wij die kwaliteit financieren, is een belangrijk vraagstuk. In tijden van economische crisis met een lijst van maatregelen op tafel waarop het onderwijs niet ontbreekt, moeten wij juist investeren in het onderwijs om straks sterker uit de crisis te komen.

Deze wetswijziging speelt daarin een rol. Zij doet namelijk níét wat de bedoeling is. In plaats van meer geld te investeren in de kwaliteit van onderwijs, worden de studenten belast zonder dat het geld ten goede komt aan het hoger onderwijs. Dat kan volgens D66 niet de bedoeling zijn.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Mag ik mevrouw Koşer Kaya vragen of D66 het investeren in leraren niet ten gunste vindt komen van de kwaliteit van het onderwijs?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dat is uiteraard het geval, maar het lijkt mij dat dit niet over de rug van de studenten moet gaan.

De relatie tussen de verhoging van het collegegeld en de verruiming van de aflossingssystematiek zien wij ook niet. Wij zouden daarom beide onderwerpen graag los van elkaar willen behandelen, zoals de SP in haar schriftelijke inbreng voorstelt. Wij overwegen een stemming per onderdeel te vragen, te meer omdat de aanpassing van de bijverdiengrens ook aan deze wetswijziging is toegevoegd.

Voorzitter. D66 is principieel van mening dat geld van de student ten goede moet komen aan de kwaliteit van het hoger onderwijs. Die kwaliteit staat al onder druk. Volgens de OESO moet Nederland veel meer geld in het hoger onderwijs stoppen om in de Europese top mee te kunnen doen. Ik verwijs mevrouw Besselink naar het rapport Review of tertiary education Netherlands 2008. Het lijkt mij de moeite waard om dat rapport te lezen. Als er niet veel meer geld in het hoger onderwijs gestopt wordt, blijft Nederland gigantisch achter bij de rest van Europa.

Wij zien echter dat universiteiten en hogescholen met steeds minder geld steeds meer studenten moeten bedienen. In deze tijd van crisis horen wij de regering af en toe iets zeggen over investeringen in de toekomst, maar daarvan komt helemaal niets terecht. Natuurlijk dragen hogere salarissen voor leerkrachten in het voortgezet onderwijs bij aan de kwaliteit van het onderwijs. Wij onderschrijven nog steeds volmondig de conclusies van de commissie-Rinnooy Kan. Had de minister die salarissen niet kunnen financieren met geld dat nu naar gratis schoolboeken of naar maatschappelijke stages gaat?

De verhoging van de collegegelden levert 17 mln. per jaar op. Dat is ongeveer een twintigste deel van wat de minister uitgeeft aan gratis schoolboeken. Studenten gaan dus betalen voor gezinnen met kinderen. Deze verhoging van het collegegeld is een verkapte belasting voor studenten. Het is pure inkomenspolitiek en ronduit belachelijk.

Er moet meer geld naar het onderwijs. Dat geld moet ergens anders vandaan komen. In onze tegenbegroting laten wij zien dat het mogelijk is die extra investeringen in onze toekomst te doen zonder dat studenten daarvoor extra belast moeten worden. Begrijp mij goed, wij zijn niet per se tegen verhoging van collegegelden, maar die verhoging moet wel ten goede komen aan de kwaliteit van het hoger onderwijs en aan een versterking van onze kenniseconomie.

De minister heeft met de studenten overleg gevoerd over financiële zaken. Wij steunen de voorgestelde regelingen voor de bijverdiengrens. Jammer, dat dit voorstel aan deze wetswijziging is toegevoegd. Volgens mij betreft dit een onderdeel waar niemand op tegen kan zijn. Bij het wetgevingsoverleg hoger onderwijs vroeg Boris van de Ham aan de minister om meer informatie over de schuldaflossing. Welke studenten kunnen niet binnen de termijn hun schulden afbetalen? Wat is hun achtergrond? Hebben zij hun studie afgerond? Verdienen zij te weinig na hun studie? Om hoeveel geld gaat het? Deze vragen moeten volgens mij toch echt beantwoord worden.

Het blijft onduidelijk wanneer deze regeling ons hoeveel gaat kosten. De minister maakt niet duidelijk waar het geld voor de verruiming van de schuldaflossing vandaan gaat komen. Dit lijkt mij toch wel relevante informatie. Als het geld wordt weggehaald bij de hogescholen en universiteiten, worden de student en onze kenniseconomie daarvan de dupe. Nu zegt de minister min of meer dat wij tegen de tijd dat wij de financiële gevolgen voelen, wel zien hoe wij deze gaan dragen. Waar heb ik dit meer gehoord? Met een dergelijke regeling wil D66 niet instemmen, zeker niet in een tijd waarin de gevolgen van de economische crisis voor het onderwijs niet helder zijn. Wij zijn van mening dat de leenbereidheid van studenten moet worden vergroot. Als wij in de toekomst diversificatie van het collegegeld mogelijk maken en als studenten het instellingscollegegeld moeten gaan betalen, kan de toegankelijkheid alleen worden gegarandeerd met leningen. D66 is van mening dat het uitgangspunt moet zijn dat de lening wordt terugbetaald. Het is immers een investering in de eigen toekomst.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Klopt het dat D66 voorstander is van afschaffing van de basisbeurs, zoals ik lees in een berichtje van 9 februari waarin de fractievoorzitter van D66 dat bepleit? Studenten moeten maar gaan lenen in plaats van de basisbeurs?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Wij moeten sowieso eens heel goed bekijken hoe wij dit gaan vormgeven. Daarvan zou het een onderdeel kunnen zijn. Het lijkt mij goed om dit eerst breed te onderzoeken en om de discussie aan te gaan. Wij zijn daar niet angstig over.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nu drukt u zich wat voorzichtiger uit dan de heer Pechtold. Hij zegt dat wij gewoon keuzen moeten maken, dat studenten best wat extra kunnen lenen en dat de basisbeurs mag worden afgeschaft. Is dat het standpunt van D66?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dat is het mooie van het invallen voor een collega: je bent dan iets voorzichtiger. In die zin kan ik nu niet anders dan tegen u zeggen dat het daarvan een onderdeel zou kunnen zijn. Een brede discussie op dit punt is echter wel noodzakelijk, ook om hieraan in de toekomst beter vorm te geven.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Als ik mevrouw Koşer Kaya goed heb beluisterd, zegt zij dat een student zijn lening moet terugbetalen. Kan zij aangeven waarom zij dan tegen dit wetsvoorstel is?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik ga u zo op uw wenken bedienen, mijnheer Van Dijk, en aangeven hoe wij dat zien.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Nee. U hebt zojuist aangegeven dat dit wetsvoorstel er niet in voorziet. Het wetsvoorstel voorziet er wel in. In het wetsvoorstel wordt zeer nadrukkelijk bepaald dat iedere student uiteindelijk zijn studieschuld moet gaan terugbetalen. Waarom zegt u dan dat dit in het wetsvoorstel niet wordt geregeld?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Nogmaals, ik heb hier nogal wat vragen over. Die staan ook in mijn tekst. Ik wil die straks ook stellen aan de minister. Wij zien het anders. Ik vraag de heer Van Dijk daarom mijn inbreng verder te beluisteren.

De heer Dibi (GroenLinks):

Er mag natuurlijk op geen enkele discussie een taboe zijn. Als D66 de basisbeurs wil afschaffen, moet het daarvoor dus gewoon uitkomen en moet mevrouw Koşer Kaya zeggen hoe dat eruit moet zien. Ik vind het wel weinig sociaal. Zij wil over naar een leenstelsel. Is zij niet bang dat vooral kinderen in de sociaal minder sterke gezinnen heel angstig zijn om het hoger onderwijs in te gaan?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Mijnheer Dibi, het is wel erg makkelijk om mensen angst aan te jagen. Uw vraag is ook aan de verkeerde persoon gesteld. Die sociaaleconomisch minder sterke gezinnen ken ik. Ik ben blij dat ik ooit heb mogen studeren, dat ik geld heb gekregen van deze Staat en dat ik dat kan terugbetalen. Die boodschap behoren wij te kunnen brengen in dit land.

De heer Dibi (GroenLinks):

U wilt dit dus veranderen. U zegt dat u geld hebt gekregen van de Staat. Ik ook, wij allemaal. Wij zijn daarvoor natuurlijk allemaal dankbaar, omdat wij niet op deze plek zouden zijn beland als wij dat hoger onderwijs niet hadden genoten. U wilt het systeem radicaal veranderen. Ik zeg dat er geen taboe op mag bestaan, u mag daar best de discussie over openen. Bent u echter niet bang dat één van de gevolgen ervan kan zijn dat de sociaaleconomisch zwakkere studenten angstig zullen zijn om het hoger onderwijs in te gaan, omdat zij alles moeten gaan terugbetalen?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Het debat is nog niet eens voluit gevoerd. Als dat in de toekomst het geval zou zijn, wat dan nog? Je bent aan het investeren in je toekomst. Ik ben daar dankbaar voor en ik denk dat alle studenten dat zouden zijn die kunnen studeren en dat zij daarom zullen terugbetalen.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Ik heb ook een vraag aan mevrouw Koşer Kaya.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Wat leuk! Dan wordt het toch nog een interessant debat.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Mevrouw Koşer Kaya maakt veel interessante opmerkingen en haalt veel discussies open. Zij heeft een heel verhaal over hoe belangrijk D66 het investeren in het onderwijs vindt en dat zij ervan overtuigd is dat wij dat allemaal zouden moeten doen. Daar zijn wij het ook wel over eens. Ik wil echter weten hoe mevrouw Koşer Kaya dat combineert met de discussie over de basisbeurs, het omhoogtrekken van het collegegeld en het feit dat iedere student zijn eigen lening moet terugbetalen. Hoe zorgt de D66-fractie voor de toegankelijkheid van het onderwijs? Hoe zorgt mevrouw Koşer Kaya ervoor dat mensen die het niet zelf kunnen betalen ook toegang tot het onderwijs houden? Dat aspect is volgens mij in het betoog van de D66-fractie een beetje zoek.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik denk dat mevrouw Besselink niet goed luistert. Ik zou sowieso naar onze tegenbegroting willen verwijzen. Daarin trekken wij meer geld voor onderwijs uit dan de PvdA-fractie. Wij zeggen niet dat studenten voor de gezinnen moeten betalen. Als het collegegeld omhoog gaat, moet dat ten goede komen aan de kwaliteit van het onderwijs, in tegenstelling tot wat de PvdA-fractie voorstelt. Wat is er mis mee om een breed debat te hebben over de vraag hoe wij de studiefinanciering vormgeven? Een andere invulling van de basisbeurs kan daarbij onderwerp van gesprek zijn.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Mevrouw Koşer Kaya bevestigt dat ik heel goed heb geluisterd, want zij heeft precies herhaald wat ik heb gezegd. Een breed debat is prima, maar ik wil graag antwoord op mijn vraag hoe de D66-fractie de toegankelijkheid waarborgt. Die antwoorden heb ik niet gekregen. Ik heb alleen tegenvragen gehad.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Als de toegankelijkheid alleen afhankelijk is van de wijze waarop wij de studiefinanciering in de toekomst vormgeven, lijkt mij dat toch een vrij trieste zaak.

Ik ben van mening dat het mogelijk moet zijn om de aflossingstermijn te verlengen naar 25 jaar, zoals afgesproken in de Strategische agenda hoger onderwijs. Dat is ook een manier om dit probleem op te lossen, zeg ik tegen mevrouw Besselink. Graag hoor ik waarom de minister van die strategische agenda afwijkt. Studenten kunnen dan met een lager percentage aan verplichte aflossing hun studieschuld terugbetalen. De student heeft wel de keuze om sneller terug te betalen. Dat mag, maar het hoeft niet. Het signaal is dat een schuld terugbetaald moet worden. Het doel van de kortere aflossingstermijn lijkt nu het sneller kwijtschelden van schuld te zijn. Volgens de D66-fractie is dat het verkeerde signaal.

Een lange aflossingstermijn maakt tenslotte ook de jokerjaren overbodig. Die jokerjaren zijn een sympathiek idee, maar ze worden nodig door het hogere aflossingspercentage bij een termijn van vijftien jaar. Als mensen na hun studie slechts 8% verplicht moeten aflossen, komen zij minder snel in financiële problemen. Bovendien scheelt het administratieve lasten. Wij hoeven geen uitzonderingen in te bouwen. Ik ben op dit moment met een amendement bezig en dat zal ingediend worden. Heeft de minister onderzoek gedaan naar de invloed op de arbeidsparticipatie van een hogere verplichte aflossing bij een termijn van vijftien jaar? Wat zijn de uitkomsten?

Mevrouw Besselink (PvdA):

Ik herken het betoog van mevrouw Koşer Kaya. Ik heb ook heel lang het idee gehad dat 25 jaar een gemakkelijkere termijn is omdat je de terugbetaling dan beter kunt spreiden. Ik heb mij uiteindelijk laten overtuigen doordat dit vraagstuk is teruggelegd bij de studenten. Zij hebben over beide overwegingen nagedacht en aangegeven wat zij wilden. Daaruit is helder naar voren gekomen dat de studenten zelf willen dat de termijn op vijftien jaar gemaximeerd wordt. Is dat voor de D66-fractie geen reden om daarnaar te luisteren?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb precies over dit punt een aantal vragen gesteld. Een aantal dingen is mij onduidelijk en daar mag de minister op antwoorden. Daarnaast denk ik toch echt dat je ervoor zorgt dat er meer jokerjaren worden ingezet door de termijn op vijftien jaar te houden. Het is wel sympathiek, maar je kunt het beter tot 25 jaar ophogen. Dan kun je zelf kijken hoe je dat het beste kunt invullen. Ik denk dat dit uiteindelijk minder uitval betekent.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Wij spreken over een collegegeldverhoging voor studenten van uiteindelijk maar liefst € 220. De timing is een beetje opmerkelijk, aangezien het kabinet tegelijkertijd op zoek is naar bezuinigingen in verband met de economische crisis. Een forse verhoging van het collegegeld behoort ook tot de mogelijkheden, zo kunnen wij lezen in de media. Verhogingen van € 900 tot € 1000 worden genoemd. Dan wordt het collegegeld dus € 2500. De studenten zijn daarover terecht bezorgd. Kan de minister vandaag zeggen dat het collegegeld niet als middel wordt gebruikt om de tekorten te dekken? Als hij dat doet, is dat duidelijke taal. Als hij dat niet doet, blijven de studenten in onzekerheid.

Er worden nog meer opties genoemd om de tekorten te financieren, bijvoorbeeld verlaging van de studiefinanciering of een hogere bijdrage voor de masteropleiding. Het zijn zware tijden voor studenten. U begrijpt dat duidelijkheid op prijs wordt gesteld. Wat de SP-fractie betreft, zijn studenten geen melkkoeien die je in moeilijke tijden kunt uitknijpen. Integendeel, in tijden van crisis moet je juist investeren in onderwijs, maar daar horen wij niets over. Het kabinet praat vooral over bezuinigingen en dat is buitengewoon onverstandig.

Wij spreken vandaag over nieuwe regels rondom het terugbetalen van de studieschuld en daar zitten goede kanten aan. Daarom is het zo vervelend dat het in één wet met de verhoging van het collegegeld wordt geregeld; de D66-fractie refereerde er al aan. De minister heeft dat zelf ook wel eens afgekeurd. In 2007 zei hij dat hij daar geen gewoonte van zou maken. Hoe zit dat in dit geval?

De collegegeldverhoging is bedoeld om er een salarisverhoging voor de leraren mee te betalen. Studenten betalen dus voor hun docenten. Dat blijft een perverse constructie. Het geld voor de leraren had natuurlijk buiten de OCW-begroting gevonden moeten worden. Maar dat mocht niet van minister Bos; nu zijn studenten de klos. Dit jaar betalen studenten al ruim € 1500 collegegeld. De minister gaat dit de komende tien jaar verhogen met € 220. Daarmee wordt het collegegeld volgens de nota naar aanleiding van het verslag € 2207 inclusief indexering. Dat is dus een verhoging in tien jaar van € 642; dat is niet mis.

Studenten met een aanvullende beurs worden gecompenseerd voor de verhoging van het collegegeld. Studenten zonder aanvullende beurs moeten hun ouders aardig aankijken of anders extra lenen. De minister verhoogt namelijk ook de veronderstelde bijdrage van de ouders. Dit zal opnieuw tot meer leningen leiden, aangezien 47% van de studenten leent om de ouders te ontlasten. De ouders met een inkomen boven de € 45.000 moeten alles zelf bijbetalen. Met twee studerende kinderen wordt dat na de correctie voor het prijspeil € 1280. Dat is een behoorlijke lastenverzwaring. De minister zegt dat die verhoging niet zo groot is. Dat klopt natuurlijk. Het eerste jaar is het maar € 22, maar na tien jaar is het collegegeld met ruim € 600 gestegen. Dat zal ertoe leiden dat studenten meer moeten lenen of werken.

Ik vind dat de minister een beetje dubbel is over het lenen door studenten. Hij wil dat studenten dat vooral doen. Daar zijn allerlei signalen voor, zoals de invoering van het collegegeldkrediet of een eerder proefballonnetje om de basisbeurs af te schaffen. Er was het plan om het collegegeld te verhogen voor de masteropleiding of de tweede studie die studenten nu via het instellingscollegegeld moeten betalen. Ook door de hoogte van de studiefinanciering is er eigenlijk min of meer sprake van een soort leendwang. Maar afgelopen week stuurde de minister studenten een brief met de oproep om vooral bewust te lenen, met een waarschuwing: studenten, let op, leen niet zo snel. Ik vind dat een beetje hypocriet, want studenten hebben gewoon weinig keus door allerlei kostenstijgingen en dat terwijl de leenangst alleen maar zal toenemen door de economische crisis.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Ik vind het wel bijzonder dat de heer Jasper van Dijk nu zegt dat hij de minister hypocriet vindt. De aanleiding voor de brief van de minister aan de studenten is het debat waarin wij de minister allemaal, met name de heer Van Dijk, hebben gevraagd om de studenten er goed over te informeren wat het inhoudt als je gaat lenen, zodat zij van tevoren weten waar zij aan toe zijn als zij gaan lenen. De minister voert precies uit wat de heer Van Dijk van hem vraagt, maar nu noemt hij de minister hypocriet. Ik kan ook andere termen verzinnen voor wat ik van de opmerking van de heer Van Dijk vind.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De brief is qua intentie goed, maar mijn fractie heeft altijd gezegd dat je aan een student een harde toestemming moet vragen als leningen zomaar worden toegepast. Dat heeft ook mijn voorgangster mevrouw Leijten gevraagd. Laat studenten via een handtekening hard toezeggen dat zij meer gaan lenen, in plaats van dat automatisch te laten gebeuren. Deze brief is een soort oproep: mensen, let er nou op dat je niet te makkelijk te veel leent, en lees alle folders goed. Daar is niets mis mee, maar je moet het ook afwegen ten opzichte van de lastige, krappe positie waarin studenten zitten, en daarover hoor ik mevrouw Besselink niet. Die basisbeurs is natuurlijk niet meer dan een soort zakgeld. Daar komt collegegeldkrediet bij, en het collegegeld wordt verhoogd; daarover praten wij vandaag. Studenten moeten gewoon steeds meer lenen. Dat geeft dit kabinet toch duidelijk aan. De brief doet daar niets aan af.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Volgens mij hebben wij het debat gevoerd en hierover weloverwogen keuzen gemaakt. Studenten moeten ook weloverwogen zelf een keuze maken. Wij hebben er samen alles op ingezet om dat te bewerkstelligen en de minister heeft er gehoor aan gegeven. Ik vind dit dus een beetje flauw van de heer Jasper van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is ook hypocriet om te zeggen dat studenten weloverwogen zelf hun keuze moeten maken. Kom op zeg, studenten krijgen gewoon een zakcentje en meer niet. De basisbeurs stelt weinig voor en mevrouw Besselink wil de aanvullende beurs niet verhogen. Studeren wordt dus gewoon minder aantrekkelijk, zeker voor studenten uit een gezin met een lager inkomen.

De heer Zijlstra (VVD):

Het moet mij ook even van het hart dat de discussie in het AO duidelijk is gevoerd. De minister heeft inderdaad precies gedaan wat door de SP werd gevraagd. Die heeft ook iets extra's gevraagd, dat klopt, namelijk dat er toestemming verleend moet worden. De SP heeft echter ook expliciet aan de minister gevraagd of hij de studenten wil informeren. Van mij hoefde dat niet. De SP drong er echter zeer op aan, en nu doet de minister het en nu gaat de heer Jasper van Dijk dit soort woorden gebruiken. Dat vind ik erg flauw.

Daarnaast moet mij van het hart dat de situatie vooral aantoont dat studenten zeer bereid zijn om te lenen. Zij lenen hele wereldreizen bij elkaar, dus die leenangst is gelukkig aan het verdwijnen. De angst van de heer Jasper van Dijk dat mensen niet gaan studeren lijkt mij dus ook buiten proportie. Het enige dat wij moeten beogen is dat studenten lenen voor de juiste zaken: voor hun studie en hun toekomst, en niet voor die wereldreis. Dat wordt met de brief beoogd en dat lijkt mij heel goed. Laten wij naar aanleiding van de situatie die de heer Jasper van Dijk zelf heeft opgebracht, het feit koesteren dat studenten steeds minder leenangst hebben en dus graag investeren in hun eigen toekomst door middel van lenen in plaats van door giften.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is duidelijk. De positie van de VVD is dat studenten meer moeten gaan lenen, en dat de studiefinanciering zelf dus wel wat verlaagd kan worden. Dat is niet mijn visie. Ik stel ter discussie wat de heer Zijlstra zegt. Ik vraag mij zeer af of studenten makkelijker gaan lenen, zeker in de huidige economische situatie. Ik krijg mails van ouders die schrijven dat hun kinderen het eigenlijk niet meer zien zitten om te gaan studeren, omdat zij daar zo veel geld bij moeten lenen. Aangezien het nogal onzeker is hoe het gaat met rentepercentages et cetera, zien zij maar af van lenen. Misschien houdt de heer Zijlstra zich daar wat minder mee bezig, maar er is wel degelijk een leenangst onder studenten en die is gegrond ook.

De voorzitter:

Het is echt mogelijk om korter te antwoorden en kortere vragen te stellen. Ik weet dat u het kunt.

De heer Zijlstra (VVD):

Nu breekt echt mijn klomp. Het standpunt van de VVD is al jaren hetzelfde, dus dat zal geen verrassing zijn. Het hele debat hierover is gestart door de partij van de heer Jasper van Dijk, omdat zijn voorgangster mevrouw Leijten zich zorgen maakte over het feit dat studenten te makkelijk leningen aangingen voor zaken die niet hun studie aangingen. Hoe komt de heer Jasper van Dijk er dus bij dat die studenten niet gemakkelijk lenen? Dat is nu net wat hij heeft aangezwengeld: dat zij het te makkelijk doen. Nu houdt hij weer een verhaal de andere kant op. Wanneer houdt hij nu eens een betoog in het onderwijsdebat dat consistent is en dat elke keer dezelfde kant opgaat, in plaats van elke keer te zoeken naar een tegenstelling ten opzichte van het staande beleid? Hij heeft gewoon geen visie op dit punt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Zijlstra ziet spoken. Aan de ene kant bestaat er een groep studenten die studeert en erg gemakkelijk leningen krijgt. Wij hebben altijd gezegd dat wij daarmee moeten uitkijken, en dat studenten een harde instemming moeten geven. Aan de andere kant is er een forse groep jongeren die niet eens meer gaan studeren, omdat zij dan tegen een enorme lening aanlopen. Die groepen moet de heer Zijlstra even onderscheiden, en dat doet hij niet.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Staat u nog steeds achter uw kwalificatie "hypocriet", in het licht van wat hier is gewisseld? U hebt zelf gevraagd om een soortgelijke brief, welk verzoek nu wordt uitgevoerd. Dan zegt u tóch nog dat de minister hypocriet is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daar sta ik zeker achter. Het gaat immers niet om die brief, maar om de brief in combinatie met het feit dat de minister door zijn beleid het lenen voor studenten steeds meer tot een soort verplichting maakt: het collegegeldkrediet, de tweede studie die eraan komt, mogelijk horen wij morgen dat het collegegeld fors wordt verhoogd met € 1000, lenen wordt steeds meer onderdeel van studeren. Een grote groep studenten blijkt daardoor af te zien van studeren, en het gaat mij om toegankelijkheid.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Maar met alle respect, misschien moeten wij in volgende debatten uw woorden niet meer serieus nemen. Elke keer wanneer precies wordt gedaan wat u vraagt, namelijk een brief waarin informatie wordt gegeven over wat er precies gebeurt, komt u in het volgende debat daarop terug en zegt u dat u het hypocriet vindt. Dat is een toon die mij eerlijk gezegd irriteert als het gaat over dit soort onderwerpen. Weest u dan serieus en zegt u dan: dit is wat ik gevraagd heb, dit is wat ik gekregen heb, en ik heb misschien nog wel een paar andere punten. Maar gebruikt u dan niet kwalificaties als "hypocriet". Dat woord is te zwaar, onterecht en onjuist in dit debat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Waarvan acte. Het CDA luistert selectief. U praat alleen over die brief, die volgens u prima is. Nee, het gaat over het totaalplaatje. Studenten moeten sluipenderwijs steeds meer geld lenen, omdat dit kabinet weigert het hoger onderwijs net als het primair en het voortgezet onderwijs als een publieke zaak te zien. Daardoor heeft deze minister ook al eerder voorgesteld het collegegeld voor de masteropleiding te verhogen, de basisbeurs af te schaffen, de tweede studie af te schaffen enzovoorts. Daar hoor ik u niet over. U moet die zaken met elkaar in combinatie zien: studeren wordt steeds ontoegankelijker. Wilt u daar eens op ingaan?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Nee, want u haalt hier een fantastische debattruc uit. Er is een onderwerp aangesneden door u, namelijk de brief. De daarmee verband houdende motie wordt uitgevoerd conform datgene wat u hebt gevraagd, en dan gebruikt u toch nog de kwalificatie "hypocriet". Dát valt mij zwaar tegen van u. U kunt alle debattechnieken gebruiken, dat de zon buiten hartstikke mooi schijnt of niet, u kunt erover praten wat er morgen en overmorgen gebeurt, maar daar gaat het niet om. Het gaat over uw kwalificatie "hypocriet".

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. U valt in herhaling; dat hebt u net ook al gezegd. Die brief is goed, maar je moet het zien in het totaalplaatje.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Mijn klomp breekt! Ik vraag mij werkelijk af, met de kwalificaties die u gebruikt, waarom u überhaupt om die brief hebt gevraagd. In dat debat had u dat moeten zeggen, niet nu. Dit gaat echt te ver.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Voor u geldt hetzelfde als voor uw collega van het CDA ...

De voorzitter:

Dat hoop ik niet! U spreekt mij aan, maar ik doe helemaal niet mee in dit debat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voor mevrouw Besselink geldt hetzelfde als voor mijnheer Jan Jacob van Dijk van het CDA: het gaat niet om die brief, het gaat om het studeren. Dát wordt ontoegankelijker, en daarover hoor ik u niet, omdat u dat niet ter discussie durft te stellen. U durft niet eens te zeggen: als het kabinet morgen besluit om het collegegeld met € 1000 te verhogen – een serieuze optie in het lijstje van Gerritse – is dat voor de PvdA onbespreekbaar. Dat lef heeft u niet! Studeren wordt ontoegankelijker.

De nieuwe afbetalingsregeling is een verbetering. De automatische toepassing van de draagkrachtregeling biedt een helder stelsel, evenals de vijf jokerjaren waarin een student tijdelijk niet hoeft af te lossen. Het is wel jammer dat dit alleen geldt voor nieuwe studenten. Het zou mooi zijn als het ook kan gelden voor studenten die nu aan het aflossen zijn. Is daar een mogelijkheid voor? Wat vindt de minister van het idee om ook voor de huidige studenten met schulden vijf jokerjaren in te voeren? De aflossing tijdelijk stilzetten moet kunnen met weinig administratieve rompslomp. Het effect daarvan is groot. Ook de huidige groep afbetalers kan een kind krijgen of een huis kopen, waardoor het aflossen tijdelijk moeilijk is. Het geld wordt uiteindelijk wel betaald, dus zijn er geen extra kosten.

Er valt nog wat te verbeteren aan de aflossing. De minister wil studenten verplichten om de studieschuld af te lossen met een automatische incasso. Het is mij niet duidelijk waarom de student die afweging niet zelf mag maken. Ook gezien de problemen met de IB-Groep is het goed om studenten keuzevrijheid te bieden.

Dan de snelle procedure voor de aanvraag van een aanvullende beurs. De minister wil dat niet regelen, terwijl dit mijns inziens toch wat problemen kan oplossen wanneer studenten een slechte relatie hebben met hun ouders, of wanneer ouders plotseling een fors lager inkomen hebben. Door problemen met de samenwerking tussen de Belastingdienst en de IB-Groep moeten studenten soms lang wachten op een aanvullende beurs. Studenten die snel geld nodig hebben, gaan maar lenen, aldus de minister. Ik vraag of kan worden bekeken of die procedure versneld kan worden. Ook andersom levert het problemen op; als de student onterecht een aanvullende beurs ontvangt, zou hij deze direct moeten kunnen opzeggen. Als er te weinig aanvullende beurs is uitgekeerd en de student hierdoor een lening heeft moeten afsluiten, zou het verschuldigde bedrag door de IB-Groep in mindering gebracht moeten worden met de studieschuld. Graag een reactie van de minister.

Het mag duidelijk zijn dat ik het er niet mee eens dat het collegegeld wordt verhoogd om daar het lerarensalaris mee te betalen. De nieuwe afbetalingsregeling is goed. Het is jammer dat die twee dingen bij elkaar zitten want ik ben voor het ene en tegen het andere. Als dit uit elkaar wordt geknipt of als wij het op die manier in de stemming kunnen regelen, kan ik stemmen voor het deel waar ik het wel eens mee ben. Anders ben ik gedwongen om tegen het wetsvoorstel te stemmen.

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. Wat betreft de VVD bevat het voorliggende wetsvoorstel een aantal goede elementen maar ook een aantal minder geslaagde elementen. Laat ik met de goede beginnen. De nota van wijziging over de bijverdiengrens is prima. Het initiatief door mevrouw Besselink genomen om dat te financieren, was een wens die al breder in de Kamer leefde, maar aan haar de eer dat zij de sleutel heeft gevonden. Goed dat het nu wordt doorgevoerd. De "jokerjaren" zien wij eveneens als een toegevoegde waarde. Ook de verruiming van de 1 februari-regel en de vereenvoudiging van de draagkrachtregeling vinden wij prima.

Wij hebben echter ook zwaarwegende bezwaren. Het eerste betreft de versoepeling van de terugbetalingsvoorwaarde door het ophogen van de draagkrachtvrije voet. Wat ons betreft zou die versoepeling niet aan de orde behoeven te zijn. Daar waar mogelijk moet men terugbetalen en wij zien geen noodzaak om de draagkrachtvrije voet te verhogen en daarmee dus de aflossing te versoepelen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Volgens mij wordt er in dit wetsvoorstel geregeld dat bij iedereen automatisch die 120% wordt berekend. Nu is het al zo dat wanneer je vindt dat je onder een bepaalde inkomensgrens zit, je die draagkrachttoets al kunt laten doen met exact hetzelfde bedrag. Wat is nu het verschil?

De heer Zijlstra (VVD):

Ik gaf net al aan bij de voordelen dat wij voor de automatische draagkrachttoets zijn, maar wij zijn niet voor het verhogen van de draagkrachtvrije voet. U kunt daar misschien wel voor zijn, maar wij niet.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Wat verstaat u onder de draagkrachtvrije voet? Die was 120% en die is nog steeds 120%.

De heer Zijlstra (VVD):

Die is 84% voor alleenstaanden en 120% voor samenwonenden en gehuwden. Wij zijn niet van mening dat die optrekking moet doorgaan.

Voorzitter. Het maatschappelijk belang van studies is voor ons een belangrijk punt. De terugbetaling wordt versoepeld, in de zin dat men minder snel behoeft af te lossen. Bezien over een periode van vijftien jaar betekent dit dat men meer restschuld heeft. Dit leidt ertoe dat studies die minder rendement opleveren na afstuderen, in feite worden "beloond". De minister stelt in de nota naar aanleiding van het verslag in reactie op een vraag onzerzijds, dat uitgangspunt van het studiefinancieringsstelsel is dat iedereen een vrije studiekeuze moet kunnen hebben, ongeacht de maatschappelijke relevantie van een studie. De VVD heeft een ander uitgangspunt. Als mensen ouder zijn dan 18 jaar en er voor hen dus geen leerplicht geldt, is het maatschappelijk belang gelegen in de maatschappelijke vraag en relevantie van een studie. Als mensen studies willen kiezen die geen maatschappelijke relevantie hebben, moet dat natuurlijk mogelijk zijn, maar ik vind niet dat de overheid zo'n studie dan per definitie zou moeten financieren. Het impliciet bevorderen van die situatie vinden wij dan ook geen goede zaak.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Wie gaat dan bepalen wat maatschappelijk relevant is?

De heer Zijlstra (VVD):

Wij staan zelf een heel ander stelsel voor. Er zijn studies waarna veel mensen in de werkloosheid terecht komen. Die mensen kunnen hun studieschuld niet aflossen, maar die wordt dan na vijftien jaar kwijtgescholden. Daarvan wordt nu beleidsmatig gezegd dat dat niet wordt bestreden. Wij vinden dat er sprake zou moeten zijn van een soort zelfregulering. Er moet maximaal op worden ingezet dat mensen zo veel mogelijk hun studie moeten aflossen. Dan zullen mensen vanzelf in hun studiekeuze en afweging gaan maken in hoeverre zij kans hebben om na de studie een baan te vinden en iets maatschappelijk relevants te doen. Als mensen geen fatsoenlijk inkomen hebben of een uitkering krijgen, is dat niet maatschappelijk relevant. Als er sprake is van zelfsturing, zal de student die keuze bewuster gaan maken. Wij kunnen het helemaal vrijlaten en zeggen: u kunt een studie kiezen met een heel goede baankans of een studie waarvan je kunt voorspellen dat een aantal van de afgestudeerden geen baan gaat krijgen. De principiële vraag is echter of de overheid dan altijd moet gaan faciliteren door de aflossingsverplichtingen van die mensen te gaan versoepelen. Wat ons betreft moet de overheid dat niet doen.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Maar kan de VVD dan 20 of 40 jaar vooruit overzien wat maatschappelijk relevant is? Ik zou het knap vinden als zij dat kan.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat kan de VVD niet en de VVD gaat ook niet bepalen wat maatschappelijk relevant is. Wij gaan ervan uit dat wij studenten maximaal sturen door niet te faciliteren dat als je niets met je studie kunt of gaat doen, je daar toch beter van wordt. Wij zijn van mening dat als studenten studies kiezen waarmee zij in een inkomenssituatie terechtkomen dat zij niet kunnen aflossen, wij niet na vijftien jaar hun studieschuld moeten kwijtschelden. Die stap moeten wij niet zetten, omdat wij daarmee de studenten niet die impuls geven om extra goed na te denken over hun studiekeuze.

De voorzitter:

Ik zeg het nog een keer: het moet echt mogelijk zijn om korte vragen te stellen en korte antwoorden te geven.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Dus de heer Zijlstra vindt dat alle studenten die nu afstuderen en die in de jeugdwerkloosheid terechtkomen, een maatschappelijk onrelevante studie hebben gevolgd.

De heer Zijlstra (VVD):

Nee. U moet twee dingen scheiden. Het gaat hier om de aflossingsstructuur. Daarvan zeg ik heel simpel dat wij met de voorliggende wijziging bevorderen dat degenen die een studie volgen die geen effect heeft en waarmee zij geen goed inkomen kunnen genereren, beter af zijn. Die impuls willen wij niet inbouwen. Dat is een heel andere conclusie dan die u nu trekt.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Besselink. Ik geef nu het woord aan de heer Anker.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik heb een vraag aan de heer Zijlstra.

De heer Zijlstra (VVD):

Ja, anders stond u daar niet.

De heer Anker (ChristenUnie):

Inderdaad. Ik wil meepraten over het beleid dat in de Nederland wordt gevoerd en daarom zit ik in de Kamer. Je zegt dan wel eens van dit soort dingen.

Voorzitter. De heer Zijlstra denkt nogal deterministisch dat als iemand kunstgeschiedenis gaat studeren, hij alleen kunsthistoricus kan worden; dat dat de enige baan is die er is. Ik weet niet of hij dat ook door heeft, maar de wereld zit wat ingewikkelder in elkaar. Er lopen ook kunsthistorici rond in de consultancy en er zijn theologen die allerlei verschillende banen hebben. Is de heer Zijlstra, die toch voor individuele vrijheid is, niet van mening dat iemand kan denken: ik ga kunstgeschiedenis studeren en ik ga ervoor zorgen dat dat op de een of andere manier relevant wordt in mijn leven en dat ik daar een prima loon mee kan verdienen? Volgens mij gaat hij daar totaal aan voorbij.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik ben het daar volstrekt mee eens. De cruciale vraag is alleen wat de overheid betaalt en wat men zelf betaalt.

De heer Anker (ChristenUnie):

Nee, u zegt eigenlijk dat er een soort indeling moet worden gemaakt van de relevante en niet-relevante studies en dat als je zo'n laatste studie volgt, je hoogstwaarschijnlijk werkloos wordt en niet nuttig bent voor de samenleving. Dan zou iedereen economie moeten gaan studeren, want dan gaat het goed en dat zou de overheid dan moeten faciliteren. Als wij echter alleen maar economen hebben, wordt het een saaie boel in Nederland.

De heer Zijlstra (VVD):

Ook dat ben ik met u eens. Bij hetgeen voorligt, gaat het echter om de vraag op welke wijze er zal worden afgelost. De wijzigingen die worden ingevoerd, zijn een versoepeling voor degenen die niet in staat zijn om een fatsoenlijk inkomen te genereren. Iemand die bijvoorbeeld kunstgeschiedenis gestudeerd heeft, kan wellicht prachtige andere baan aannemen, maar dat wordt hiermee niet gestimuleerd. Als je geen goed inkomen weet te genereren, hoef je minder af te lossen. Dan heb je over vijftien jaar een kwijtschelding. Dergelijke stimulansen vinden wij niet goed.

De voorzitter:

Ik kan me niet meer voorstellen wat de heer Van Dijk over dit onderwerp nog kan vragen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb nog een heleboel vragen, want ik vind het een ontzettend vaag voorstel. De VVD wil dat studenten die een studie doen waarmee zij een baan krijgen, daarvoor financiën krijgen. Als zij echter geen baan krijgen, moeten zij hun schuld betalen en worden zij dus dubbel gepakt. Of de heer Zijlstra geeft een hard lijstje met studies die wat hem betreft afvallen voor publieke financiering, of hij trekt de consequentie dat een student die na zijn studie geen baan krijgt, wat hem betreft moet gaan betalen. Wat vervelend voor die student Nederlands die bijvoorbeeld leraar wil worden maar in zijn regio net geen baan kan krijgen! Die mag dokken van de VVD.

De heer Zijlstra (VVD):

Nogmaals, hier ligt een aflossingsstructuur voor waarbij je door deze wetswijziging wordt beloond als je geen fatsoenlijk inkomen weet te genereren. Ik geef aan dat dit een van de redenen is waarom wij niet voor deze versoepeling van de aflossingsstructuur zijn. Daar kan de heer Van Dijk het mee eens zijn of niet, maar dat is de reden waarom wij daartegen zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Zijlstra probeert nu een beetje terug te gaan naar dit wetsvoorstel, maar hij kwam net met een voorstel om te bekijken of niet maatschappelijke relevante studies eigenlijk wel gefinancierd moeten worden. Hij moet bij dit voorstel blijven, maar hij kan dat niet uitwerken.

De voorzitter:

Ik constateer een herhaling van zetten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Volgens mij weet de heer Zijlstra heel goed dat de arbeidsmarkt fluctueert. De ene keer is een ICT'er heel erg gewild en de andere keer totaal niet, buiten zijn schuld om. De heer Zijlstra zegt dus in feite dat hij in Den Haag bepaalt wat hij maatschappelijk relevant vindt. Hoe verhoudt zich dat tot het liberalisme? Gaat hij nu vanuit Den Haag bepalen wat wel of geen goede studie is? Kan hij misschien een voorbeeld van een dergelijke studie geven?

De heer Zijlstra (VVD):

Wij gaan dat helemaal niet vanuit Den Haag bepalen. Het gaat hier om de aflossingsstructuur. Wij willen dat een student daarover goed nadenkt. Dat is iets anders dan dat ik of u of wij allen in Den Haag bepalen wat wel en wat niet wordt gefinancierd. De principiële vraag die voorligt, is wat de student en wat de overheid betaalt. We hebben het over meerderjarige mensen, die niet leerplichtig zijn. Een veel betere discussie voerde ik net met mevrouw Koşer Kaya: wat is een rol van de overheid en wat niet? Het gaat hier om een aflossingsversoepeling. Wij zijn tegen die aflossingsversoepeling omdat mensen met een kleiner inkomen minder aflossen, meer restschulden overhouden en er meer kosten bij de maatschappij belanden. Dat vinden wij geen goede zaak.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Dibi. We gaan de zaak een beetje versnellen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zal het kort houden en de vraag iets anders stellen. Ik vind dat de heer Zijlstra een heel beroerde timing heeft. We bevinden ons in een periode waarin afgestudeerde studenten niet allemaal aan de bak komen, of ze nou een maatschappelijk relevante studie hebben gedaan of niet. De heer Zijlstra stelt dat het hun eigen schuld is, en dat zij niet meer door de overheid moeten worden gefinancierd. Misschien moet hij wachten met een dergelijk voorstel tot de economie is hersteld.

De voorzitter:

Dat was toch geen vraag?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ieder Kamerlid heeft recht op zijn eigen onderwerpen en geen enkel onderwerp is taboe. Laat dit onderwerp echter maar even liggen, want het is 25 jaar geleden ook al uitgediscussieerd.

De heer Zijlstra suggereert dat er een grotere groep zal zijn die straks niet hoeft terug te betalen. Volgens de oude regeling betreft dat 84% van het individueel inkomen. Bij het nieuwe voorstel gaat het om 120% van het minimuminkomen voor een huishouden. Kan hij mij nog duidelijk maken in hoeverre er op dat moment een grote groep zal zijn die geen terugbetaling hoeft te doen? Is zijn stelling dat de draagkracht vrije toets, of draagkracht vrij deel, substantieel toeneemt?

De heer Zijlstra (VVD):

ik weet niet of wij hetzelfde voorstel hebben gelezen, maar daarin staat heel duidelijk een versoepeling. Daarin staat ook dat er een tekort ontstaat van 35 mln. Ik kom daarop terug. Wij hebben dat uitgebreid tijdens het AO besproken. Hoe kan de heer Van Dijk volhouden dat er geen versoepeling plaatsvindt? Dat is wat hij feitelijk zegt. Er ligt een collegegeldverhoging voor die wordt afgekocht met een versoepeling van de terugbetalingsvoorwaarden. Dat staat keurig in het voorstel beschreven. Wil de heer Van Dijk nu zeggen dat er geen sprake is van een versoepeling?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Er is sprake van een versoepeling van de percentages en de manier waarop een en ander wordt berekend. De heer Zijlstra sprak echter over de voorgestelde wijziging van 84% naar 120%. Ik heb erop gewezen dat de huidige norm van 84% van het individuele inkomen wordt veranderd in 120% van het gezamenlijke inkomen. Volgens mij is er dan geen sprake van een versoepeling. De heer Zijlstra kan proberen om dit boven tafel te halen, maar daar zit geen versoepeling in.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat is de mening van de heer Van Dijk; ik ben een andere mening toegedaan.

Ik heb al gesproken over het bedrag van 35 mln., want dat is ook een probleem voor mijn fractie. In het oorspronkelijke voorstel was een renteverhoging van 1% voorzien. De minister heeft die onder druk van de Kamer weggehaald – dat snap ik – maar hij heeft er niets voor in de plaats gezet. Daarmee heeft hij – weliswaar over 17 jaar – een structureel tekort op de studiefinanciering gecreëerd van 35 mln. Wij zijn van mening dat hij dat niet moet doen. Als hij de renteverhoging van 1% uit zijn voorstel haalt, moet hij een alternatieve dekking aangeven. De minister heeft dit echter verzuimd. Ik ben het daar niet mee eens en dit is een reden waarom mijn fractie dit wetsvoorstel afwijst.

Mijn belangrijkste bezwaar tegen deze exercitie is de reden voor deze versoepeling van de aflossingssystematiek, namelijk om de verhoging van het collegegeld met € 220 goed te maken. Die verhoging met € 220 gaat naar de lerarensalarissen in het gehele onderwijs en daar zit de pijn. Als de verhoging alleen ten goede zou komen aan het hoger onderwijs, is die nog een punt van discussie, maar dan hebben de leerlingen in het hoger onderwijs er in ieder geval nog profijt van. Het zijn dan hun leraren die hopelijk cursussen kunnen volgen en beter kunnen worden. Zij krijgen dan waar voor hun geld. Die discussie is al eerder gevoerd en ik vind het principieel onjuist dat de studenten in het hoger onderwijs nu de leraren in het gehele onderwijs gaan bekostigen. De heer Van der Vlies sprak er ook al over. Dit moet je niet doen. Ik ben niet tegen verhoging van het collegegeld of differentiatie van het collegegeld, maar dat moet dan wel worden gekoppeld aan de prestatie die daarvoor wordt geleverd. Meer kwaliteit mag meer kosten. Dat vind ik prima, maar dat is hier niet het geval.

Overigens roept het feit dat wij dit wetsvoorstel nu bespreken de vraag op of de collegegeldverhoging is verdwenen van de lijst-Gerritse. Mijn fractie heeft tijdens de procedurevergadering gevraagd of wij dit wetsvoorstel nu wel moeten bespreken als er over drie, vier of vijf weken wellicht een volgende wetswijziging aan de Kamer wordt voorgelegd. Dit was niet aan de orde en de behandeling van het wetsvoorstel zou worden voortgezet. Mag ik daaruit afleiden dat dit punt van de agenda is afgevoerd? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Ik zal nu nog reageren op de amendementen. Mijn fractie zal niet voor de amendementen Dibi en Anker c.s. stemmen, omdat er in beide gevallen geen dekking wordt gegeven. De financiële vraag wordt daarmee uitgebreid en dan moet er ook een dekking worden geleverd. Ik heb nog een vraag over het amendement-Anker c.s. Is de minister van mening dat er met dit amendement een gat ontstaat doordat de bijzondere omstandigheden niet goed zijn gedefinieerd? Is dit een extra bezwaar van dit amendement?

Mijn fractie zal ook niet voor het amendement van de heer Van Dijk stemmen. De automatische incasso lijkt mij vanzelfsprekend. Als je een hypotheek afsluit, is er geen instelling die je de keuze laat om af te lossen. Volgens mij is er dan altijd sprake van een automatische incasso. Dit is een lening en die moet je afbetalen.

De voorzitter:

De laatste spreker in dit debat is de heer Anker. De heer Bosma kiest voor "zwijgen is goud".

De heer Anker (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. De wetsvoorstellen die wij nu behandelen, vormen de weerslag van een aantal onderwerpen dat wij de afgelopen maanden hebben besproken onder meer in het kader van de strategische agenda hoger onderwijs. Mijn fractie is blij dat er nu concrete afspraken worden gemaakt over de plannen die destijds zijn gesmeed. Deze behandeling vormt dan ook het begin van een reeks behandelingen. Een strategie uitzetten is goed, maar die moet ook praktijk worden. Ik ben blij dat wij eindelijk weer eens in de plenaire zaal spreken over het hoger onderwijs, want dit onderwerp kwam de laatste tijd toch vooral in algemeen overleg en wetgevingsoverleg aan de orde.

Het heetste hangijzer is ongetwijfeld de verhoging van het collegegeld met € 22. Deze verhoging dient om het actieplan LeerKracht te bekostigen. De ChristenUnie vindt dat we terughoudend moeten zijn met de verhoging van de collegegelden. In dit geval kunnen wij echter leven met de verhoging, omdat het in feite een herverdeling is van lasten binnen de onderwijsketen. Met name studenten profiteren van de kwaliteitsverbeteringen als gevolg van het actieplan: zij zullen uiteindelijk beter voorbereid aan de studie beginnen. Het is goed dat tegelijk met de verhoging de leenfaciliteiten zijn verbeterd.

De nota van wijziging – de vierde of de eerste, ik ben de tel een beetje kwijtgeraakt – doet recht aan de al langer levende onvrede over de inkomensgrens bij de studiefinanciering. € 1 overschrijding levert direct forse problemen op voor de student. Een compliment voor de minister, maar vooral ook voor collega Besselink die dit probleem heeft aangekaart, en blijkbaar met succes.

Na onze aanvankelijke scepsis zijn wij uiteindelijk blij met deze verbetering van de terugbetalingssystematiek. Onnodig ingewikkelde elementen zijn geschrapt en het gezonde verstand is overgebleven. Het wordt eenvoudiger om de studieschuld terug te betalen en tegelijk is er meer ruimte voor individuele omstandigheden. De terugbetalingstermijn van vijftien jaar is een goede keus. Ook wij zijn bekend met het meningsverschil hierover tussen de studentenorganisaties, maar wij kiezen er echt niet voor dat mensen op hun 50ste nog bezig zijn met het afbetalen van hun studieschuld; op dat tijdstip moeten alleen nog maar een diploma en vooral veel sterke verhalen over de studententijd als herinnering overblijven.

De Kamer is benaderd door expertisecentrum handicap + studie om met dit wetsvoorstel te regelen dat het beter mogelijk wordt voor gehandicapten en chronisch zieke studenten om af te studeren. Daartoe heb ik, samen met de collega's Van Dijk en Besselink, een amendement ingediend, waarover uitgebreid is gesproken. In het verslag stelde de minister dat hij deze kwestie eventueel bij een ander wetsvoorstel wil regelen, maar dat is voor ons te vrijblijvend. Wij willen snel een concrete oplossing voor dit probleem. Daarbij is een concrete oplossingsrichting voor dit probleem van belang. In zijn antwoorden legt de minister deze zaak neer bij de instellingen, maar daarmee heb ik geen goede ervaringen: ik doel hiermee op de kennisbeurzen, of de bekostiging van studenten buiten de Europese Economische Ruimte. Wij moeten deze zaak dus concreet regelen en niet doorschuiven. Graag een reactie van de minister op dit voorstel.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Plasterk:

Mevrouw de voorzitter. Het voorliggende wetvoorstel regelt drie zaken. Als eerste is dat de beperkte collegegeldverhoging die het gevolg is van besluitvorming die eerder heeft plaatsgevonden. Daarover is in wetgevingsoverleg uitgebreid met uw Kamer gesproken. Als gevolg daarvan komt de opbrengst van deze verhoging – als ik het zo mag noemen – ten goede aan het onderwijs, voor een groot deel aan de docenten in het middelbaar onderwijs. Overigens komt de opbrengst ook voor een deel – uit het hoofd zeg ik voor 28 mln. – ten goede aan docenten in het hbo en daarmee ook aan studenten in het hbo. Zeker omdat de verhoging in een langzaam traject wordt ingevoerd, zullen studenten die te zijner tijd iets meer collegegeld betalen, ook hebben genoten van het middelbaar onderwijs waar dit geld in is teruggeploegd. In die zin is het niet zo dat de een zijn hele leven student en de ander zijn hele leven middelbare scholier is. Het gaat uiteindelijk om dezelfde mensen, zowel voor de kosten als voor de baten.

Gekoppeld aan deze collegegeldverhoging is een versoepeling en verruiming van het regime voor terugbetalingen. Een van de leden vroeg daarnaar en wees erop dat ik bij een eerdere gelegenheid de Kamer had beloofd om niet met zogenaamde veegwetten te komen, wetten waarin diverse onderwerpen bijeen zijn geveegd. Die toezegging doe ik graag gestand, maar het gaat hier niet om een veegwet. Het gaat hier wel degelijk om twee zaken die in het traject vanaf het begin aan elkaar gekoppeld zijn geweest, namelijk het collegegeld gaat licht omhoog, maar gekoppeld daaraan wordt het terugbetalingsregime verruimd. Zo is het ook met de studentenorganisaties besproken.

Een derde onderdeel is het bijstellen van de ongewenste situatie dat bij de bijverdiengrens opeens iemand doordat hij net iets boven de € 10.000-grens verdient, zou terugvallen in inkomen. Daarvoor is op aandringen en op voorstel van mevrouw Besselink een oplossing gevonden door een glijdende schaal in te voeren.

Dit zijn de drie elementen die wat mij betreft in ieder geval vandaag ter tafel zijn gebracht in dit wetsvoorstel en op de agenda staan. Ik kan mij op zichzelf voorstellen dat diverse leden de verleiding niet helemaal kunnen weerstaan om toch te informeren naar de plannen die de regering heeft in het kader van het pakket voor het reageren op de crisis, maar zoals men weet, hebben wij met alle bewindspersonen afgesproken – en bijna iedereen houdt zich daar systematisch aan – dat wij in uitingen naar de pers niet vooruitlopen op wat daar gebeurt. Dat ga ik dus ook niet doen. De leden kunnen de vraag nog drie keer stellen, dus laat ik hem meteen drie maal beantwoorden. Ik zal op geen enkele manier daarop vooruitlopen. De heer Zijlstra vroeg of de datum niet wat ironisch was, zo kort voor de besluitvorming in het kabinet. De leden waren er allemaal bij, zij weten dat dit traject meer dan een halfjaar geleden in gang is gezet en die gang heeft zijn eigen goddelijke weg. Uiteindelijk is dit onderwerp door uw Kamer bij de procedurevergadering vandaag geagendeerd. Van de kant van de regering zit daar geen enkele diepere bedoeling achter. Ik heb eerlijk gezegd over het aspect dat in de boezem van het kabinet gebeurt voor het crisispakket vandaag niets aan de Kamer te melden.

De voorzitter:

Ik sta toe dat de heer Van Dijk een vraag stelt, maar niet zijn opvatting daarover geeft, want daarvoor heeft hij een tweede termijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kan ik dan vaststellen, luisterend naar de minister, dat een forse verhoging van het collegegeld tot de mogelijkheden behoort en dat de minister nu niet zegt dat hij dit uitsluit omdat hij voor de studenten staat?

Minister Plasterk:

De heer Van Dijk kan helemaal niets vaststellen. Ik heb alleen maar gezegd dat ik mij houd – nogmaals, in principe doen al mijn collega's dat en ik hoop dat dit zo blijft – aan de afspraak dat wij niet vooruit zullen lopen op wat er in het kader van het crisispakket in het kabinet aan de orde is.

De voorzitter:

Een tweede poging van de heer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wij hebben in een aantal andere landen om ons heen gezien dat die crisispakketten investeringen in het onderwijs bevatten. Hoe kijkt de minister daartegenaan?

Minister Plasterk:

Dit lijkt mij echt buiten de orde.

De voorzitter:

Het is natuurlijk wel een interessante aanvliegroute.

Minister Plasterk:

Laat ik het zo zeggen, ik knoop alles wat door de diverse leden over het belang van het onderwijs is gezegd goed in mijn oren en neem dat mee naar het beraad in het kabinet.

De voorzitter:

Echt niet, meneer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik stel bewust niet de vraag over de collegegeldverhoging. Dit gaat over een belangrijk onderwerp waarover de minister vast meedenkt. Hoort bij een crisispakket een investering in het onderwijs?

Minister Plasterk:

Ja, dan heeft de heer Dibi toch een uitspraak.

De voorzitter:

Kijk aan, de minister vervolgt zijn betoog.

Minister Plasterk:

Dan kom ik bij de brief, waarvan ik mij kan voorstellen dat die inderdaad bij dit beraad is betrokken omdat die onlangs is verschenen. Die brief is gericht aan de studenten om hen erop te wijzen dat zij zich goed moeten informeren wanneer zij een lening aangaan. Niet elke student is dezelfde. Mijn voorganger, de heer Rutte, heeft eerder beleid gevoerd dat ik zeer verstandig vind. Ik kan mij voorstellen dat de vraag opkomt dat de voorganger beleid heeft gevoerd om de leenangst terug te dringen, dat ik nu opeens studenten een brief schrijf dat zij moeten oppassen met lenen en of die twee niet in tegenspraak zijn met elkaar. Als je alle studenten op een rij zou zetten, heb je aan de ene kant een categorie waar wellicht leenangst heerste en nog steeds heerst, en die wellicht op grond daarvan zou besluiten om niet voor het hoger onderwijs te kiezen, maar aan de andere kant heb je ook een categorie – waarvoor met name mevrouw Leijten de aandacht heeft gevraagd – die lichtvaardig leent, ook voor dingen die niets met de studie te maken hebben. Dat is uitgewisseld in het debat met mevrouw Leijten en andere leden van de Kamer, waarbij het ging over mensen die leenden voor flatscreens of verre reizen, en die ook als zij daarop werden aangesproken toch een beetje de indruk wekten dat zij er niet zo bij stilstonden en die dan een aantal jaren later in problemen kwamen. Ik denk dat er geen tegenspraak is met proberen de leenangst weg te nemen; dat wil ik ook hier nog wel eens doen. De gemiddelde schuld die studenten op dit moment opbouwen is € 12.000, met een afbetalingsregeling die soepel is en een termijn van vijftien jaar. Als je ziet hoe dat zich verhoudt tot de persoonlijke lening die mensen aangaan voor een auto of tot de hypotheek die zij afsluiten voor een huis, vind ik dat je daarvoor geen angst hoeft te hebben, dus dat is aan de ene kant het signaal. Maar aan de andere kant is de brief bedoeld voor de gelukkig kleine categorie die heel gemakkelijk leent alsof het niets kost, om te zeggen: denk er goed over na. Er staat in de brief ook helemaal geen waardeoordeel dat je niet zou moeten lenen. Maar men wordt op verzoek van de Kamer verwezen naar een uitgebreide website, waar mensen ook hun individuele schuld op kunnen checken en kunnen kijken wat voor consequenties het heeft, ook voor hun afbetalingstermijnen op termijn. Dat is goede consumenteninformatie die je iemand op dat moment biedt. Ik denk dat ik daarmee de nadrukkelijke wens van de Kamer heb uitgevoerd. Ik meen – maar dat zullen wij in het stenografisch verslag dan wel lezen – dat de brief op enig moment als "hypocriet" werd aangeduid. Ik ben blij om te horen dat de heer Jasper van Dijk, daarop doorgevraagd, zei dat hij de brief op zichzelf goed en prima vond, zoals ik heb genoteerd. Misschien moeten wij dat dan maar incasseren.

Ik heb nog twee onderwerpen die door velen van u zijn aangesneden en dan wil ik proberen om op de individuele sprekers in te gaan. Over studenten met een handicap en de diplomatermijn heeft de heer Anker een amendement ingediend. Ik heb goed gehoord dat hij vindt dat de formulering te slap is die ik schriftelijk had aangereikt, namelijk dat ik daar eventueel bij een volgend wetsvoorstel op terug zal komen en dat ik overwoog om dit aan de instellingen te laten. De heer Anker wil een hardere toezegging dan deze, dus ik wil proberen die te doen, omdat ik namelijk denk dat wanneer het zou worden geregeld zoals het nu met dit amendement geregeld wordt, er in de uitvoering wel serieuze problemen zijn. De IB-Groep informeert mij dat men aanloopt tegen het feit dat men medische oordelen moet gaan vellen die lastig zijn en die weer voor beroep vatbaar zijn. Men denkt dat je als het zo zou worden uitgevoerd complicaties krijgt die onwenselijk zijn, maar ik ben het met de heer Anker eens dat dit er niet toe mag leiden dat je niet het serieuze punt van deze groep studenten erkent. Dus ik zou willen proberen om te bereiken wat hij beoogt, maar ik wil even kijken of dat niet op een andere manier kan worden uitgevoerd. Daarvoor hebben wij bij het wetsvoorstel besturing dat ook binnenkort hier in de Kamer aan de orde komt de gelegenheid, dus dan is het niet eventueel naar de verre toekomst verwezen. Ik zeg toe dat ik bij dat wetsvoorstel met een voorstel kom, waarin ik zal proberen op een andere manier tegemoet te komen aan datgene wat de heer Anker hier beoogt.

De heer Anker (ChristenUnie):

Dat is een eerste toezegging. Ik trek niet al te snel mijn conclusies, wij hebben nog een tweede termijn. Het gaat mij om de oplossingsrichting. Mijn zorg, die door meerderen gedeeld wordt, is namelijk dat wij dit niet op het bordje van instellingen moeten schuiven en moeten zeggen: regel dit maar. Ik begrijp dat u in gesprek bent met de IB-Groep, dus dat u dit ook echt een probleem vindt dat u naar zich toe moet trekken.

Minister Plasterk:

Dat zeg ik toe.

Dan het onderwerp van de maatschappelijk relevante studies. Ik vond het interessant dat de heer Zijlstra dit te berde bracht. Ik had de indruk dat hij er wel degelijk even voor pleitte, maar ik moet zijn bijdrage nog eens goed nalezen, het afbetalingsregime, het terugbetalingsregime of het kwijtscheldingsregime te koppelen aan de maatschappelijke wenselijkheid van de studie waar iemand voor kiest. Mocht dat het geval zijn, dan ben ik daar niet voor. Ik kan mij herinneren dat het begrip "maatschappelijke relevantie" 30 jaar geleden een begrip was dat vooral in marxistische kring werd gehanteerd, maar daar is op zichzelf niets tegen. Diverse leden wezen al op de zogenaamde varkensmarktcyclus. Daarbij moet je denken aan de boer die naar de markt gaat en constateert dat de varkens heel duur zijn. Hij denkt bij zichzelf dat hij varkens moet gaan kweken. Het jaar daarop komt de boer weer op de markt en dan constateert hij dat de varkens ineens goedkoper zijn geworden. Dat hebben wij gezien met de studies scheikunde en ICT en dadelijk misschien ook met kunstgeschiedenis. Dat klinkt voor sommigen wellicht als een luxe studie, maar als die ertoe leidt dat mensen in de designsector opeens allemaal dingen gaan doen die in de mode zijn, gaat het wellicht om een heel gezochte groep. Het is dus moeilijk om op termijn te voorspellen wat een maatschappelijk gewenste studie is. Er is overigens ook geen duidelijke relatie tussen studiekeuze en het risico dat je aan het eind van je terugbetalingstermijn je schuld niet hebt terugbetaald. Als heel duidelijk zou zijn dat dit voor bepaalde studies geldt, dan is het wat anders, maar zo simpel ligt het niet. Het is wel een feit dat de ene studie gemakkelijker tot een baan leidt dan de andere, maar als wij die logica zouden volgen, zou iedereen naar het hbo moeten. Van de hbo-afgestudeerden heeft namelijk 85% in no time een baan, terwijl dat percentage in het wetenschappelijk onderwijs aanmerkelijk lager ligt. Toch vinden wij dat geen reden om iedereen met het oog op de bekostiging uit de universiteiten te houden. Ik ben daar ook niet voor. Als je dat wel zou doen, de heer Jasper van Dijk vroeg daarnaar, dan zou je een lijstje moeten maken van wat wel en wat geen maatschappelijk relevante studie is. Ik wil die weg niet op. Dat waren enige algemene punten.

De heer Dibi vroeg mij te reageren op het voorstel over de academicusbelasting. Ik realiseer mij dat ik daarmee inga tegen een aantal partijgenoten, maar ik geef mijn eigen opvatting. De heer Dibi vindt het onwenselijk dat een slager voor de arts gaat betalen, maar ik vind het onwenselijk dat een leraar gaat betalen voor een handelaar in onroerend goed, omdat de leraar wel hoger onderwijs heeft genoten en dus academicusbelasting is verschuldigd en de handelaar in onroerend goed wellicht niet. Volgens mij moet je in dit geval de verdelende werking van de inkomstenbelasting zoeken. Dat is het instrument om inkomenspolitiek te voeren. Ik ben er niet voor om mensen om het enkele feit dat ze academicus zijn op de een of andere manier financieel slechter te behandelen dan iemand die geen academicus is. Ik ben niet voor dat systeem. De academicus is niet alleen de goedverdienende notaris, maar ook de leraar die voor de klas staat, of de hoger opgeleide verpleegkundige of verloskundige.

De voorzitter:

De heer Dibi, nog net geen academicus ...

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb bijna mijn bachelor ...

Ik snap de redenering van de minister wel, maar volgens mij moet dit onderwerp een keer breder en langer worden besproken. Wat vindt de minister van het huidige stelsel? Dwingt dat de student niet tot studeren en werken, waardoor hij zich misschien minder kan concentreren op zijn studie en door leenangst niet echt wordt aangezet tot studeren?

Minister Plasterk:

Ook de heer Van der Vlies heeft die vraag gesteld. Ons stelsel in Nederland is een gemengd stelsel. Ik vind dat redelijk. Ik geloof niet dat er op grote schaal sprake is van leenangst. Dat zou er ook niet hoeven te zijn, want de bedragen die worden geleend, zijn niet excessief. De gemiddelde student werkt ongeveer twaalf uur per week bij. Dat hoeft niet ten koste te gaan van de studie. Als mensen op zaterdag in een winkel werken, of een aantal avonden in een café staan, is dat prima te combineren met een voltijdstudie. De gemeenschap draagt via het kwijt te schelden deel van de prestatiebeurs bij aan het hoger opleiden van mensen. Dat vind ik juist, omdat de gemeenschap het belangrijk vindt dat mensen hoger opgeleid raken. Ik vind dit gemengde stelsel dus een goed stelsel.

De heer Dibi (GroenLinks):

Eerst noemde de minister het "redelijk", nu noemt hij het "goed". Stel dat hij kan zeggen: daar wil ik nog het een en ander aan verbeteren in de toekomst. Op dit moment heeft de minister de inkomensafhankelijkheid iets meer geregeld. Je betaalt dus meer op basis van draagkracht af. Wat zou er volgens hem nodig zijn om dit stelsel uitmuntend te maken?

Minister Plasterk:

Met "redelijk" of "goed" bedoelde ik niet het verschil tussen een zeven of een acht. Ik bedoelde gewoon dat ik vind dat een en ander op redelijke wijze is samengesteld en dat het daarmee een goed stelsel is. Hoewel het verleidelijk is om op basis van deze vraag te gaan speculeren, realiseer ik mij heel goed dat ik, zodra ik een punt noem dat mijns inziens wellicht verbeterd kan worden, meteen de vervolgvraag krijg: waarom doet u dat dan niet? Het lijkt mij niet het moment om te zeggen hoe het nog beter zou kunnen. Ik denk dat het op dit moment ideaal is, anders zou ik een ander voorstel op tafel leggen.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Plasterk:

Ik bedank de heer Jan Jacob van Dijk voor zijn steun voor het voorliggende voorstel. Hij constateert terecht dat het voorstel is bijgesteld op basis van een aantal wensen die onder anderen door hem ter tafel zijn gebracht. Denk bijvoorbeeld aan de terugbetalingsregeling. De heer Van Dijk steunt ook bijstelling van het wetsvoorstel op het punt van de bijverdiengrens. Daarnaast heeft hij steun betuigd aan het voorstel van de heer Anker. Ik heb dit onderwerp zo-even al beantwoord in de algemene ronde. Ik hoop dat hij hiermee akkoord gaat.

Mevrouw Besselink heeft al veel pluimen op de hoed gekregen voor het vinden van deze oplossing voor de bijverdiengrens. Ik hoor dat er nog wel een bij kan, bij dezen.

De heer Van der Vlies sprak van een sigaar uit eigen doos. Ik vind dat altijd een mooie uitdrukking. Ik zie de heer Van der Vlies nee schudden, maar volgens mij zei hij dat wel. Ik wilde er net iets positiefs over zeggen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dan wacht ik nog even.

Minister Plasterk:

Tijdens de onderhandelingen voorafgaand aan het akkoord over het actieplan leraren sprak ik eens met de heer Walter Dresscher van de AOb. Hij vertelde mij dat hij veel jaren sigaren had gerookt. De beste sigaren waren volgens hem altijd die uit eigen doos. Ik geloof niet dat hij dat in zijn algemeenheid bedoelde wat deze onderhandelingen betreft. Ik heb in de algemene rond al geantwoord op dit punt. Ik denk dat dit deel van de dekkingen ten goede komt aan het onderwijs. Ik vind het dan ook acceptabel.

De heer Van der Vlies vroeg wat ik van dit stelsel vind. Ik heb daar zo-even al op geantwoord.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb nog een kleine kanttekening bij het begrip "een sigaar uit eigen doos". De minister moet zijn ontgaan dat ik het woordje "niet" daaraan vooraf liet gaan. Ik zei: ik wil niet spreken, zoals toen gebeurde, over een sigaar uit eigen doos, maar ...

Minister Plasterk:

Bij dezen is dat gecorrigeerd.

De heer Van der Vlies vroeg verder naar de mogelijkheid voor studenten die al onder het oude afbetalingsregime zijn gaan lenen om over te stappen op het andere regime. Ik ben daar niet voor. Je leent onder voorwaarden. Deze zijn bekend op het moment dat je leent. Ten eerste is het in de uitvoering buitengewoon complex als mensen kunnen gaan kiezen. Ten tweede krijg je een kostenaspect dat moeilijk is af te schatten. Als mensen op een later moment, als de lening al is aangegaan, kunnen besluiten om over te stappen op een ander regime, dan zal er een zekere neiging zijn om dat selectief te doen. Immers, die mensen zullen dat doen die denken dat het in hun situatie gunstiger is. Dat is echter geen "zero sum game" meer. Je moet dus de budgetgevolgen ervan inschatten. Ik denk dat wij gewoon moeten vasthouden aan de systematiek die wij altijd bij dit soort regelingen kennen, namelijk dat de regeling alleen geldt voor nieuwe gevallen. Ik snap dat een enkeling kan zeggen: als ik dat had geweten, had ik dat regime ook wel gewild. Men moet afbetalen onder de voorwaarden zoals vastgesteld op het moment dat de lening is aangegaan. Ik wil hieraan vasthouden.

Dan vroeg de heer Van der Vlies of het niet onredelijk is dat zowel voor studies van zes jaar als voor studies van vier jaar een diplomatermijn van tien jaar geldt. Ik wil erop wijzen dat deze termijn van tien jaar bedoeld was voor studies met een zesjarig programma. Er is zelfs een periode geweest waarin de diplomatermijn korter was voor studies met een korter programma. In het verleden is besloten op de diplomatermijn te verlengen. Mensen die een korte studie volgen krijgen hierdoor een iets royalere diplomatermijn. In de uitvoering was het echter simpeler om het op die manier te doen. Overigens blijft het wel zo dat studenten die vier jaar een studieprogramma volgen, ook slechts voor deze vier jaar een beurs krijgen. Het is dus niet unfair ten opzichte van studenten met een studieprogramma van zes jaar. Hierop is immers destijds de diplomatermijn van tien jaar afgesteld.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik ga nog even terug naar het vorige punt. Ik moest nog even nakijken of ik het goed had begrepen. De minister zei dat mensen die nu zijn gaan lenen onder de huidige voorwaarden vallen. In het wetsvoorstel staat echter dat de terugbetalingsperiode aanvangt op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar dat iemand is opgehouden studiefinanciering te genieten. Dat betekent dat mensen die nu al lenen onder andere voorwaarden, volgens dit wetsvoorstel wel degelijk onder de nieuwe voorwaarden gaan vallen als zij vanaf heden beginnen met terugbetalen. Dat is toch het criterium? Niet het feit dat zij met andere voorwaarden zijn begonnen met het lenen.

Minister Plasterk:

Er zijn twee verschillende dingen. De wet stelt vast wanneer je terugbetalingstermijn ingaat. Dat is wat de heer Zijlstra nu citeert. Wanneer je afstudeert, moet je een jaar daarna beginnen met terugbetalen. Dat is iets anders dan de vraag voor welke categorie dit nieuwe regime gaat gelden. Op die vraag heb ik geantwoord dat het gaat gelden voor de mensen die onder de nieuwe voorwaarden lenen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik wil het nog even hebben over de diplomatermijn. Ik begrijp dat die is ingericht op de langer durende studies. Iemand met een korter durende studie is daarin lichtelijk bevoordeeld; die kan het uitsmeren over een langere termijn. Wanneer begin je te spreken van ongelijke behandeling? Men moet dat argument niet te gemakkelijk van stal halen, maar ik zie toch wel een behoorlijke discrepantie. Langer durende studies zijn bijvoorbeeld de bètarichtingen, techniek of medicijnen. Dat zijn best pittige studies; niemand zal dat ontkennen. Je hebt daarbij minder marge dan bij een studie die korter duurt.

Minister Plasterk:

Dat ben ik met de heer Van der Vlies eens. Wij hebben eerder vastgesteld dat de tien jaar voor lange studies een redelijke en acceptabele marge biedt. Toch heeft de heer Van der Vlies gelijk dat voor mensen met een kortere studie de marge luxueuzer en groter is. Daar staat dan echter tegenover dat zij alleen voor de korte studieduur studiefinanciering genieten. Ik geloof dus niet dat er op die manier grote schade ontstaat.

De heer Van der Vlies (SGP):

Is er wel eens onderzoek gedaan naar hoe dat voor de langer durende studies uitpakt? Zou daar niet eens naar gekeken kunnen worden? Er is daar toch een krapte. Ik bedoel niet dat men met de armen over elkaar achterover moet kunnen leunen, maar het moet wel reëel blijven.

Minister Plasterk:

Er is in samenspraak met de Kamer voor gekozen om de termijn voor de kortere studies te verlengen, omdat het niet zo veel uitmaakt voor de praktijk. Toen is opnieuw vastgesteld dat voor de langere studies de termijn van tien jaar redelijk en billijk is. Mochten er signalen komen dat deze regeling tot grote onbillijkheid leidt, dan zal ik dat aan de Kamer melden. Wij kunnen dan altijd nog kijken.

In verband met mijn antwoord aan de heer Zijlstra krijg ik net nieuwe informatie. I stand corrected. De nieuwe terugbetalingsregeling blijkt te gelden voor studenten die nog niet begonnen zijn met aflossen. De heer Zijlstra had dus gelijk. Ik bied mijn verontschuldigingen aan voor mijn aanvankelijke antwoord op dit punt, dat niet correct was. Het kan dus wel gaan om studenten die nu al lenen. Dat is het moment dat de nieuwe regeling gaat gelden. Dat laat echter onverlet – dat was de hoofdvraag – dat het niet zo is dat mensen die al aan het afbetalen zijn naar een ander regime kunnen overstappen.

Mevrouw Koşer Kaya aankondigde aan dat het mij vandaag niet zou lukken om haar te overtuigen voor de wet als geheel te stemmen. Ik zal kijken of ik nog mijn best kan doen, maar ik hoef daarvoor dan niet heel hard te hollen. De kwestie van de terugbetalingstermijn is een heel oude discussie. Wij hebben het daarover, in een andere context, al uitgebreid in de Kamer gehad. Op dit moment is de terugbetalingstermijn vijftien jaar. Als u diep in mijn ziel kijkt – dat moet u niet te vaak doen – moet ik erkennen dat ik dat ook het beste vind. Als je afstudeert ben je ongeveer 25 jaar. Rond je 40ste moet je de studieschuld achter je hebben gelaten. De heer Anker wees daar ook op. Het zou mijn keuze niet zijn om die studieschuld tot je 50ste met je mee te slepen. Ik had de indruk dat het door de studenten als rianter werd ervaren om langer over die afbetaling te kunnen doen. Er zit wel een keerzijde aan. Het moment van kwijtschelding is namelijk gekoppeld aan de periode van afbetaling. Als wij onze zorgen concentreren op mensen die het uiteindelijk allemaal afbetalen, is het verlengen van de periode natuurlijk rianter. Als wij ons echter concentreren op die mensen die alsmaar niet kunnen terugbetalen omdat zij geen baan hebben, is verlengen echter niet gunstig. Als iemand door gezinsomstandigheden niet eerder gaat werken dan op zijn 45ste, dan moet hij bij verlenging van de periode alsnog de hele studieschuld afbetalen. In die mix hebben de studentenorganisaties gemengd gereageerd, maar het spreiden over 25 jaar is niet in den brede als een versoepeling ervaren. Toen heb ik de knoop doorgehakt en het gehouden op de huidige periode van vijftien jaar. Dat was de wens van een deel van de studentenorganisaties. Nogmaals, ik vind het ook het beste. Dat is eerder met uw Kamer gewisseld en ligt nu vast in dit wetsvoorstel.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De minister zal ons niet overtuigen op het punt van de verhoging van het collegegeld. Wij vinden het principieel niet juist dat een verhoging van de lerarensalarissen over de rug van de studenten gaat.

Ik heb een vraag over de terugbetalingsregeling en met name over de arbeidsparticipatie. De minister noemt de negatieve gevolgen die terugbetaling in een periode van vijftien jaar kan meebrengen als iemand niet kan of niet wil werken. Ik heb enig begrip voor het feit dat mensen die niet aan een baan kunnen komen en dus gedurende vijftien jaar niet werken, met enige souplesse worden benaderd. Ik wil daarin zelfs meegaan. Ik begrijp echter niet dat mensen die ervoor kiezen om niet te gaan werken en om bijvoorbeeld zorgtaken op zich te nemen, na vijftien jaar ook niet hoeven te betalen. De maatschappij betaalt immers de studie voor die persoon! Ik vind dat onacceptabel.

Minister Plasterk:

Dat is een heldere opvatting van mevrouw Koşer Kaya die ik niet deel. Ik kan niet nalaten eraan toe te voegen dat wanneer wij elkaar treffen in de commissie om te praten over emancipatiezaken, wij een iets andere opvatting hebben over de persoonlijke keuze van iemand om niet te gaan werken. Dan wordt er gewezen op een maatschappelijke context die maakt dat het soms niet gebeurt.

Hoe dan ook, er verandert niets aan die kwijtschel­dingsregeling. Er verandert wél iets aan de terugbe­talingsvoorwaarden waardoor de categorie waarvoor de kwijtschelding geldt, misschien groter of kleiner kan worden geschat. Dat blijft altijd een prognose. Ook nu wordt mensen na vijftien jaar hun schuld kwijtgescholden. Dat is staand beleid en dat zet ik voort.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dat neemt niet weg dat staand beleid niet altijd geweldig is en dat je dat wel degelijk moet willen veranderen. Ik ben voor keuzevrijheid. Iedereen mag kiezen hoe hij wil leven, ook na de studie. Iedereen mag ervoor kiezen om uiteindelijk niet te gaan werken. De gemeenschap heeft echter wel het geld voor de studie opgebracht. Het is raar dat iemand die op zijn 45ste toch gaat werken, niet hoeft terug te betalen. Ik kan dat niet uitleggen, zeker niet aan toekomstige generaties. De Staat moet voorzichtig omgaan met het te verdelen geld.

Minister Plasterk:

Het gaat meestal om vrouwen. Ik signaleer dat als een vrouw van 43 jaar besluit om alsnog te gaan werken omdat zij daarvoor op dat moment de ruimte in haar leven heeft, de partij van mevrouw Koşer Kaya van mening is dat zij dan eerst € 5000 of € 12.000 studieschuld moet afbetalen. Daardoor wordt het aanmerkelijk minder aantrekkelijk om te gaan werken. Ik ben daar niet voor. Het is ook geen staand beleid. Ik heb niemand anders gehoord die vindt dat die kwijtscheldingsregeling na vijftien jaar opgeblazen moet worden. Ik constateer dat er niet veel steun is voor die gedachte.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Daarom stellen wij ook voor om het naar 25 jaar op te rekken. Op die manier kan het gemeenschapsgeld dat wij hier met elkaar verdelen, gebruikt worden voor studenten die willen en kunnen gaan studeren. Dat punt wil de minister niet zien.

Minister Plasterk:

Ik wil dat niet zien omdat het niet klopt. Wij hebben het zo ingericht dat de keuze tussen 15 en 25 jaar in principe budgettair neutraal is. Dat wil zeggen dat hetzelfde bedrag gemeenschapsgeld terugkomt. Wij hebben er eerder uitgebreid met een collega van mevrouw Koşer Kaya over gesproken. Er zijn ook mensen die tussen die 15 en 25 jaar ineens naar Thailand verdwijnen en die je niet terugziet. Er zit dus ook een zeker verlies in het systeem. Dat alles moet je erbij betrekken. De overheid heeft er dus ook wel belang bij dat het na vijftien jaar binnen is en dan schluss. Dan moet je het terugbetaald hebben.

Ik constateer dat er toch wel wat licht zit tussen het pleidooi van mevrouw Koşer Kaya om te investeren in hoger onderwijs en de opvattingen over het voorliggende wetsvoorstel enerzijds en de berichtgeving in de pers dat haar collega Pechtold de basisbeurs wil afschaffen anderzijds. Maar het zij zo. Ik constateer nu dat zij dat niet bepleit. Dus daar zegenen wij ons dan maar mee.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Mijn collega's hebben mij op dit punt geïnterrumpeerd. Ik heb het natuurlijk even uitgezocht. Collega Pechtold heeft gezegd dat wij het lef moeten hebben om te kijken hoe wij de studiefinanciering überhaupt vorm moeten geven. Als de basisvoorziening elke dag een klein beetje wordt, kun je daarvan niet gaan studeren. Daar kunt u wel van op aan. Je moet dan wel durven kijken hoe je de studiefinanciering anders vorm moet geven. Ik pas dus voor iets wat ook door de minister wordt gezien als vaststaande visie van D66. Als hij D66 zou volgen, zou hij nu in ieder geval substantieel veel meer investeren in het onderwijs vanwege de kwaliteit, waarover de OESO nu ook alarmbellen doet rinkelen.

Minister Plasterk:

Ik sta met twee printjes van persberichten in mijn hand. De ene: Pechtold wil basisbeurs afschaffen. De andere: Alexander Pechtold van D66 vindt dat de basisbeurs moet worden afgeschaft. Als dit niet klopt, stel ik voor dat mevrouw Koşer Kaya een corrigendum stuurt naar de betreffende media. Dan is dat weer rechtgezet.

Ik ga over naar de heer Jasper van Dijk. Een van zijn opmerkingen klopt feitelijk niet helemaal. Ik meen dat hij zei dat de stijging van € 220, die uiteindelijk over tien jaar zijn beslag zal krijgen, niet klopt en dat het eigenlijk € 600 is, omdat de indexering moet worden meegerekend. Dat is toch een balletje, balletje waarvoor je in Amsterdam gearresteerd kunt worden als je dat op straat speelt. De indexering die hij voorrekent, is niet alleen de indexering van € 220, maar ook de indexering van de € 1500 collegegeld die al zou plaatsvinden. Ik ben het er wel mee eens dat die € 220, die is uitgedrukt in bedragen van vandaag, altijd geïndexeerd wordt, maar je kunt niet de indexering van het gehele bedrag daaraan toerekenen. Dan verteken je het beeld.

U zegt dat studeren ontoegankelijker wordt. Als je uiteindelijk naar het effect van alles kijkt – het gaat altijd om complex menselijk gedrag – is dat niet het geval. De instroom in hoger onderwijs neemt nog steeds toe. Kennelijk wordt het niet ontoegankelijker.

U hebt een voorstel ingediend om de incasso ...

De voorzitter:

Ik heb niets ingediend. U zegt steeds dat ik iets indien, maar de heer Van Dijk heeft een voorstel ingediend.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter, ik vraag de minister om ...

De voorzitter:

Het is heel moeilijk, maar u bent allemaal hoogopgeleid.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik had bedacht dat ik alleen maar naar u ga kijken.

De voorzitter:

Dat vind ik heerlijk! Ga uw gang.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister kan feitelijk zeggen dat het aantal studenten toeneemt en dat met de toegankelijkheid niets mis is. Mijn vraag aan de minister is de volgende. Als je het collegegeld verhoogt, waarover wij vandaag praten, zal dat uiteindelijk de toegankelijkheid bedreigen. Als je de basisbeurs afschaft en omzet in een lening, zal dat de toegankelijkheid verslechteren. Dat is mijn stelling.

De voorzitter:

En uw vraag, want daar gaat het om.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mijn vraag is of de minister die mening deelt.

Minister Plasterk:

Ik denk dat de manier waarop deze collegegeldverhoging in een traject van tien jaar in heel kleine stapjes voor een klein bedrag wordt ingezet en ook nog eens gekoppeld wordt aan een flankerend beleid om de terugbetalingsregeling en het collegegeldkrediet te verruimen, geen effect zal hebben op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.

De heer Jasper van Dijk heeft een voorstel ingediend om de automatische incasso eruit te amenderen. Ik ben daartegen om de redenen die eigenlijk al door de heer Zijlstra zijn genoemd. Het levert een enorme papierwinkel op om het anders te doen en daar wordt niemand gelukkig van. Er zijn mensen die helemaal niet de bedoeling hebben om niet terug te betalen, maar die hun post gewoon kwijtraken of vergeten. Dan moeten er weer herinneringen gestuurd worden en daarvoor worden extra kosten gemaakt. Ik vind het een heel redelijke regeling om betaling via automatische incasso vast te leggen.

De heer Jasper van Dijk had nog een aantal andere vragen. Ik wil niet gekrenkt doen, maar ik heb inderdaad bij een vorige gelegenheid heel erg hard gehold om een partij tegemoet te komen die van tevoren had aangekondigd het er niet mee eens te zijn, de SP dus, op een punt dat ik zelf redelijk vond. Dat deed ik door die brief te sturen waar mevrouw Leijten om vroeg. Ik zal nog eens kijken wat ik met die andere suggesties ga doen, maar de heer Van Dijk maakt mij er niet enthousiaster mee. Dat moet hij mij niet kwalijk nemen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb het even bij mevrouw Leijten gecheckt. Zij vroeg om een harde handtekeningenprocedure. Die brief is oké. Het is natuurlijk mooi om studenten te informeren. Als je daarnaast echter het hele leenregime in stand houdt en, sterker nog, de dwang om te lenen verhoogt door het collegegeld te verhogen of door andere zaken, moet die brief geen doekje voor het bloeden blijken te zijn. Dat is onze stelling.

Minister Plasterk:

Die brief was niet gekoppeld aan de collegegeldverhoging en is ook geen doekje voor wat voor bloeden dan ook. Het gaat erom mensen goed te informeren en hen te wijzen op de plek waar zij kunnen nagaan wat de consequenties van hun leengedrag zijn.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zal geen grote kwalificaties gebruiken voor die brief, want ik vind dat ongepast. Wij zijn het er allemaal over eens dat die brief op zich een goede boodschap bevat. Het is alleen wel een eenzijdige boodschap. Er zit ook een andere kant aan het hele verhaal van lenen. Is er in het huidige stelsel geen sprake van leendwang?

Minister Plasterk:

Dat hangt van de individuele situatie af. Er zijn ook mensen die ervoor kiezen en het blijken te kunnen combineren om zoveel te werken dat zij geen lening nodig hebben. Er zijn ook mensen die op een andere manier het geld hebben om te studeren. Mensenlevens kunnen verschillen. Er is geen absolute dwang, maar de gemiddelde student betaalt inderdaad een stuk van zijn studie met een lening. Ik vind dat geen bezwaar.

De heer Dibi (GroenLinks):

Er zijn studenten die niet per se hoeven bij te lenen omdat zij wat rijkere ouders of een goede bijbaan hebben. Over het algemeen geldt echter dat studenten gedwongen worden om te lenen. Erkent de minister dat?

Minister Plasterk:

Ja, dat deed ik zojuist. Voor de gemiddelde student is dat het geval. Als een notaris zich vestigt, heeft hij voor zijn dienstwoning een hypotheek van een paar ton en heeft hij voor de studie die hij nodig had om notaris te worden een lening staan van gemiddeld € 12.000. Ik vind dat redelijk.

Ik dank de heer Zijlstra voor zijn steun op diverse door hem genoemde punten. Ik ben in het algemene deel van mijn beantwoording al ingegaan op het onderwerp van de vrije studiekeuze. Ik ben inderdaad voor vrijheid en democratie, ook op het punt van de studiekeuze. Ik heb al antwoord gegeven op het punt dat de heer Anker heeft ingebracht. Ik denk dat ik daarmee alle punten heb besproken.

De voorzitter:

Ik constateer dat enkele leden behoefte hebben aan een tweede termijn. De heer Dibi in ieder geval. De anderen kunnen nog even nadenken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik heb nog niets gehoord over het amendement over de leeftijdsgrens.

De voorzitter:

Dat komt dan straks in de tweede termijn van de minister.

De heer Dibi (GroenLinks):

Oké. Ik wil graag een motie indienen over de maatregelen die je zou moeten nemen in tijden van crisis.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

spreekt uit dat het in tijden van economische crisis verstandig is om de educatie van kinderen, jongeren en volwassenen in het algemeen te versterken en in het bijzonder de mogelijkheden voor om- en bijscholing te vergroten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(31790).

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. In het wetsvoorstel zijn twee dingen aan elkaar gekoppeld en ik vind dat ook wel logisch. Ik zit hier een beetje dubbel in, want een aantal fracties heeft al uitgesproken tegen de collegegeldverhoging te zijn en daarom tegen het algehele pakket te stemmen. Als wij tegen de collegegeldverhoging stemmen, valt een deel van de financiering van het actieplan LeerKracht weg. Ik zou dat niet op mijn geweten willen hebben. Daarom zal de fractie van GroenLinks voor dit wetsvoorstel stemmen.

Tot slot kom ik bij de 30-jaargrens. In reactie op mevrouw Koşer Kaya zei de minister: een vrouw die 43 is en ineens de ruimte heeft om te gaan werken, dat moet ook gewoon kunnen. Ik wil tegen de minister zeggen: een vrouw die 43 is en ineens de ruimte heeft om een studie te volgen, dat zou ook gewoon moeten kunnen. Dan zou de overheid ook haar recht moeten geven op vier jaar studiefinanciering.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Over de verhoging van het collegegeld zullen wij het inderdaad niet eens worden met de minister, want wij vinden inkomenspolitiek over de rug van studenten gewoon onacceptabel. Je kunt de verhoging van de salarissen ook op een andere manier financieren, bijvoorbeeld door een deel van de re-integratiegelden, die ook voor alles en nog wat worden gebruikt, onder meer voor de leraren en ook voor andere dossiers te gebruiken. Voor de wijze waarop wij dat financieren, verwijs ik de minister naar onze tegenbegroting. Dan heb je zowel de leraren bediend als de studenten die niet een gezin met kinderen hebben en voor wie het collegegeld wordt verhoogd.

Mijn volgende punt is de terugbetaling van de studieschuld. Ik heb met verbazing naar de minister zitten luisteren. Hij zegt dat er aan de termijn van 25 jaar ook nadelen zitten. Dat begrijp ik. Hij zegt dat je dat ook niet altijd op een evenwichtige manier kunt vormgeven. Dat wil ik ook begrijpen. Maar ik heb nog twee vragen aan de minister. Als je aan die vijftien jaar vasthoudt, ga je procentueel meer betalen; dan is het 12%. Maar bij 25 jaar moet je 8% betalen voor je studieschuld. Waarom wordt voor die 12% gekozen, want dat is toch veel hoger dan die 8%?

Ik ben er nog verbaasder over dat de minister zegt dat, wanneer je er bewust voor kiest om na je studie niet te werken – dat kan, daar heb ik alle begrip voor – en na vijftien jaar toch de arbeidsmarkt opgaat, je geen studieschuld hoeft terug te betalen. Ik vind dat een onbegrijpelijke redenering. Als samenleving hebben wij met z'n allen het geld opgebracht om iemand te laten studeren. Zij of hij kiest ervoor om na die studie niet de arbeidsmarkt op te gaan; dat kan. Maar wanneer iemand na vijftien jaar wel de arbeidsmarkt opgaat, hoeft zij of hij niet te betalen. Ik kan daar gewoon niet bij. Het antwoord van de minister is dan alleen: ja, dat is bestaande praktijk. Het zal wel, maar sinds wanneer laten wij bestaande praktijk altijd zoals hij is? Als wij vinden dat het tot negatieve gevolgen zal leiden, dan doen wij er toch iets mee? Als je zegt dat er na 25 jaar ook geen antwoord op is, zou ik zeggen: kijk ernaar en zoek er wel een antwoord op.

De heer Zijlstra (VVD):

Leidt dit verhaal van D66 ook nog ergens toe? Komt er bijvoorbeeld een voorstel voor het gedurende 40 jaar aflossen? Dat is de gemiddelde duur dat wij aan het werk zijn. Ik ben het met een groot deel van het verhaal van mevrouw Koşer Kaya eens, maar ik zou er graag een gevolg aan zien.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Als de minister vindt dat een periode van 25 jaar ook geen antwoord is, en als hij het met mij eens is dat dit een probleem is en dat er eigenlijk een onacceptabele situatie is, dan zal hij toch naar een oplossing moeten zoeken, bijvoorbeeld naar een maat voor het moment waarop mensen weer gaan werken. Dat vindt de minister niet, maar ik vind dat wel, omdat het gewoon om gemeenschapsgeld gaat. Wij vinden dat dit gemeenschapsgeld weer terug zou moeten komen in het onderwijs, zeker als het om een lening gaat.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb de minister in de pers horen zeggen dat hij als een helleveeg tekeer zou gaan. Als wij op persberichten moeten afgaan, moet de minister ook als een helleveeg tekeergaan op emancipatiepunten, en dat heeft direct met dit onderwerp te maken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik heb twee vragen gesteld. Ik heb daarvoor ook moties gemaakt maar die dien ik, in het kader van de reflectie, niet in. Ik zou wel graag willen dat de minister antwoord op mijn vragen geeft. Mijn eerste vraag betreft de snelle procedure voor de aanvraag van de aanvullende beurs. Kan de minister daarnaar kijken? Er zijn namelijk studenten die in de problemen kunnen komen als zij de aanvullende beurs niet krijgen terwijl hun ouders het geld ook niet kunnen opbrengen. Mijn tweede vraag is of het voor huidige studenten, dus niet alleen voor de nieuwe gevallen, ook mogelijk is om vijf jokerjaren te krijgen. Wil de minister daar eens naar kijken?

Het gaat hier om een collegegeldverhoging waarbij studenten betalen voor lerarensalarissen. De minister zegt dat het geld ten goede komt aan het onderwijs. In die zin vindt hij het te legitimeren. Ik vind dat een creatieve redenering, want dat is natuurlijk altijd zo als je ombuigt binnen je begroting. Je bezuinigt bijvoorbeeld je conciërges weg. De opbrengst daarvan stop je in de leraren of in de studenten en dan zeg je dat het geld ten goede komt aan het onderwijs. Dat is altijd zo, dus die redenering deel ik niet. Het is voor mij een argument om te zeggen dat ik niet wil dat studenten betalen voor lerarensalarissen. En dat gebeurt hier.

De minister zegt rustig af te wachten met welke maatregelen het kabinet komt voor de economische crisis. Dat snap ik, maar daarmee stel ik vast dat de mogelijkheid blijft bestaan dat het collegegeld nog veel meer verhoogd zal worden, en dat studenten dus op dit moment nog steeds in onzekerheid blijven verkeren, tenzij de minister die onzekerheid nu wil wegnemen.

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. De VVD zal niet instemmen met het wetsvoorstel. Wel zullen wij op een aantal aspecten aangeven dat wij geacht willen worden vóór gestemd te hebben. Die aspecten heb ik in eerste termijn al genoemd. Wij hebben twee hoofdbezwaren. Het eerste is de verhoging van het collegegeld met toch € 220. Laten wij eerlijk zijn, die € 22 per jaar klinkt natuurlijk leuker. Er staat ook nog € 1,84 per maand in het stuk. Dat is een leuke manier om te proberen om het zo laag mogelijk te laten klinken, maar het is uiteindelijk toch € 220. Dat vinden wij een verkeerde aanleiding als wij kijken waarvoor het geld besteed wordt. Daarnaast vinden wij de afkooppremie in de zin van versoepeling geen goede zaak. In een land waarin wij weliswaar momenteel te maken hebben met een economische dip, maar waarin wij al jaren tekorten hebben op de arbeidsmarkt en waarin mensen weinig moeite hebben met het vinden van een baan, tenzij zij allerlei problemen hebben, zou iedereen zijn verantwoordelijkheid moeten nemen en zijn studieschuld moeten afbetalen. De VVD vindt het niet nodig dat de overheid de afbetalingsvoorwaarden versoepelt.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Gaat u dan ook vertellen welk onderdeel van het actieplan LeerKracht wat u betreft niet uitgevoerd moet worden? Dat hoort er dan namelijk wel bij.

De heer Zijlstra (VVD):

Dit is uw plan. Wij hoeven als oppositie toch niet uw plan van financiering te voorzien?

Mevrouw Besselink (PvdA):

U slaat wel een gat. Volgens mij vindt u dit ook een goed plan, dan moet u ook zo groot zijn om de financiering erbij aan te geven.

De heer Zijlstra (VVD):

Dit is de omgekeerde redenering: u komt met een plan, waar u geld tegen aangooit. Wij hebben vanaf het begin aangegeven dat wij het niet eens zijn met de financiering. Dan moet u niet achteraf gaan zeggen dat wij een gat in die financiering schieten, want wij hebben die financiering überhaupt nooit geaccepteerd.

De heer Dibi (GroenLinks):

De heer Zijlstra vroeg net zelf aan een andere partij om de dekking. Wij hebben allemaal moeite met de verhoging van het collegegeld voor studenten om de lerarensalarissen te betalen. Maar als je dit in zijn geheel afwijst, heeft dat allerlei gevolgen, zowel voor de afbetalingsregeling als voor het actieplan LeerKracht. Van een verantwoordelijke fractie als die van de VVD verwacht ik dat wordt aangegeven hoe dat wordt geregeld.

De heer Zijlstra (VVD):

Een verantwoordelijke partij als de VVD is vooral consistent in haar standpunten. Zo'n partij laat zich niet, zoals u kennelijk wel doet, afkopen met de dreiging dat het actieplan LeerKracht er anders aangaat. Wij waren tegen de financiering daarvan, wij zijn dat nog steeds, ons standpunt blijft daarin ongewijzigd, en dan zie ik geen enkele noodzaak om uw plannen, of eigenlijk die van het kabinet, van dekking te voorzien. Ik heb namelijk helemaal geen probleem. Dat u een probleem heeft omdat u daar een-op-een achteraan loopt, is uw probleem.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Hij heeft een vrij concrete toezegging gedaan. Allereerst ben ik blij met de Kamerbrede steun voor het amendement dat is aangedragen door handicap + studie. Het is belangrijk dat daarvoor een oplossing komt. De minister heeft aangegeven dat hij met een concreet voorstel komt. Ik heb net overleg gepleegd met mijn mede-indieners, en ik overweeg het amendement in te trekken, waarbij wel belangrijk is dat wij elkaar goed hebben begrepen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake goed bestuur ligt er een concreet voorstel. Afgelopen week hebben wij daarvoor onze schriftelijke bijdragen geleverd. Kan de minister in het verslag al ingaan op de oplossingsrichting waaraan hij denkt? Verder moet het een voorstel zijn dat bij de IB-Groep ligt, en niet via de lumpsum wordt doorgeschoven naar de instellingen. Als de minister dit in tweede termijn kan bevestigen, vermoed ik dat ik mijn amendement kan intrekken.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Excuses aan de heer Dibi dat ik voorbij ben gegaan aan het punt van de leeftijdsgrens. In het voorliggende wetsvoorstel wordt de mogelijkheid voor mensen om langer studiefinanciering te krijgen verruimd. De leeftijdsgrens die aanwezig was, inhoudende dat je voor je 34ste moest zijn afgestudeerd, is nu verwijderd. Mensen kunnen dus langer studeren. Ik ben het met hem eens dat het op zichzelf wenselijk is dat mensen ook later in hun leven nog ervoor kiezen om hoger onderwijs te genieten. Ik zeg hem toe dat wij bij het volgende wetsvoorstel over bestuur gaan voorstellen om het huidige kostendekkende collegegeld te verlagen naar het wettelijke collegegeld. Als iemand op zijn 50ste of zijn 60ste besluit te gaan studeren, kan hij dat doen voor het collegegeld waarmee ook jonge studenten dat kunnen gaan doen. Maar dat is niet wat de heer Dibi vraagt. In het amendement staat dat mensen ervoor moeten kunnen kiezen om na hun pensionering op hun 60ste te gaan studeren en studiefinanciering te krijgen. Daarvoor is het huidige stelsel nadrukkelijk niet bedoeld. Het huidige stelsel, waarbij de samenleving bijdraagt aan de studie van mensen, is ervoor bedoeld om ze de kop op de initiële opleiding te geven, namelijk om ze toe te rusten om vervolgens hoger opgeleid een arbeidzaam leven in te gaan. Dat blijkt ook uit het feit dat er een duidelijke koppeling is gelegd tussen de hoogte van de studiefinanciering en het inkomen van de ouders. Nu kunnen mensen van 60 jaar ook ouders hebben en die kunnen zelfs nog een inkomen hebben, maar het geeft al aan dat het daar gaat wringen. Daar is de financiering nadrukkelijk niet voor bedoeld. Hoe het ook zij, ik ontraad het amendement met klem want het heeft natuurlijk verregaande budgetconsequenties. Als je mensen van 60 jaar en ouder, van wie er vanwege de vergrijzing steeds meer bij komen, studiefinanciering gaat geven wellicht bovenop hun pensioen, AOW of andere inkomstenbronnen verderop in hun leven, dan heeft dit budgetconsequenties die, hoewel ik die niet helemaal kan overzien, toch zeker niet slechts enkele miljoenen per jaar zullen betreffen; het gaat om grote bedragen die je dan anderszins ergens moet vinden. Dus ik ontraad dit amendement met enige klem.

De heer Dibi (GroenLinks):

De afschaffing van de harde leeftijdsgrens van 34 jaar is een stap in de goede richting. Uw toezegging dat in een volgende wet ook het collegegeld wordt verlaagd, vind ik nog een stap in de goede richting. Maar dan deze grens, ik snap die niet. Waarom heeft iemand voor zijn 30ste wel recht op studiefinanciering en na zijn 30ste niet? Sommige mensen hebben pas later in hun leven de kans op een initiële opleiding. Is uw hoofdreden om het amendement af te wijzen een financiële reden, of is het een reden van andere aard?

Minister Plasterk:

Die twee redenen hangen natuurlijk samen. Het kost allemaal geld dat alternatief aanwendbaar is. De totale logica achter ons huidige stelsel van studiefinanciering is, dat het mensen in de initiële fase van hun leven vanuit de publieke middelen de mogelijkheid biedt om hoger opgeleid te zijn opdat zij vervolgens met die hogere opleiding het arbeidzame leven in kunnen stappen. Dat is echt een ander stelsel dan een stelsel waarin je tegen iemand zegt: als je op je 60ste wilt gaan studeren dan gaan wij dat volledig financieren. Daar is de regeling niet voor bedoeld. Als ik onbeperkte middelen zou hebben, dan kon ik van alles verzinnen. Echter, ook als ik meer middelen zou hebben, zou ik ze overigens in de eerste plaats ook niet daarvoor aanwenden. Dat wil ik wel duidelijk maken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het is juist mijn punt dat die initiële fase in iemands leven, wanneer men de kans krijgt om te gaan studeren en zichzelf te gaan ontplooien, voor sommige mensen laat komt, dus niet voor hun 30ste maar pas als ze uit een bepaalde gezinssituatie komen. Ik vind het onterecht dat wij nu onderscheid maken tussen mensen jonger dan 30 jaar en mensen ouder dan 30 jaar. Mijn vervolgvraag is of u bereid bent om te kijken naar hoe het stelsel gewijzigd zou kunnen worden en welke kosten daarmee gemoeid zijn. U behoeft het dan niet in deze kabinetsperiode te doen, omdat het misschien iets is voor later, maar ik vraag u wel om het alvast te onderzoeken. Volgens mij is het maatschappelijk belang namelijk heel erg groot.

Minister Plasterk:

Ik voel er niet voor om dat te doen en ook niet om het te onderzoeken. Als u mij de feitelijke vraag stelt wat het zou kosten, wil ik wel kijken of ik daar een slag naar kan slaan. Hoewel het altijd moeilijk is omdat er gedragseffecten in zitten, kan ik u dat bij gelegenheid wel laten weten. Ik heb echter geen enkele intentie om het vervolgens ook te gaan doen. Zoals ik al antwoordde, is het stelsel bedoeld voor een kop op de initiële opleiding en niet voor mensen later in hun leven, een leven dat altijd een beloop heeft gehad. Je wordt niet zomaar 60 jaar zonder daarvoor 60 jaar geleefd te hebben. Mensen hebben wellicht inkomstenbronnen gehad en zijn in allerlei situaties beland. Daar is het stelsel echt niet voor bedoeld.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister zei dat hij bereid is om ons een inzicht in de kosten te doen toekomen; dat zie ik dan graag tegemoet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil het pleidooi van de heer Dibi wel ondersteunen. Ik ben het eens met de minister dat er natuurlijk een financieel plaatje bij zit waar goed naar gekeken moet worden, maar met het idee om oudere mensen op latere leeftijd nog een opleiding te laten volgen in het kader van een leven lang leren, waar de minister zelf volgens mij ook voorstander van is, is volgens mij niet zo veel mis. Is de minister derhalve bereid de mogelijkheden daartoe te verkennen, teneinde de mensen die in het begin nooit een mooie opleiding hebben afgerond, daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen?

Minister Plasterk:

Er is niets mis met een leven lang leren; het is ook buitengewoon wenselijk. Dat is de reden dat ik wil nagaan of wij het collegegeld kunnen verlagen naar het niveau dat ook door jongere studenten wordt betaald. Dat neemt niet weg dat er toch een verschil is. Mensen die een leven lang leren en die op hun 50ste alsnog besluiten een studie te gaan doen, zullen dat over het algemeen combineren met een inkomen, met een baan. Dus dat is toch een andere categorie dan mensen die tot hun 50ste en op hun 50ste zonder inkomen zijn.

De motie van de heer Dibi ontraad ik. Je zou die als steun in de rug voor het onderwijs kunnen ervaren – zo is die ongetwijfeld ook bedoeld – maar ik heb al aangegeven dat ik het beraad in het kabinet over de desbetreffende onderwerpen ook zonder deze steun in de rug zal ingaan. Dus dank, maar nee.

Mevrouw Koşer Kaya vindt het onbegrijpelijk dat mensen aan het einde van een vijftienjarige afbetalingsregeling de studieschuld die zij dan nog hebben, kwijtgescholden krijgen. Dat is volgens mij een totaal nieuw standpunt van D66. Ik ben dan ook benieuwd wat de heer Pechtold daarvan vindt. Hij schijnt op dit punt een geheel eigen opvatting te hebben. De heer Pechtold heeft overigens ook in een regering gezeten waarin dat nooit als onbegrijpelijk is aangemerkt, ook niet toen een poging is gedaan om die kwijtscheldingsregeling af te schaffen. Er zijn kennelijk veel stromingen in D66.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Leuk geprobeerd. Het gaat er mij niet om dat het systeem an sich wordt afgeschaft. Het gaat mij erom een oplossing te zoeken voor perverse prikkels.

Minister Plasterk:

Wat is dan een perverse prikkel?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik zal het nogmaals simpel uitleggen. Er zijn mensen die niet aan het werk komen en die het moeilijk hebben. Voor die mensen moet je blijven staan. Ik vind het dan ook reëel om daar op een gegeven moment een streep door te trekken. Dat heb ik in mijn interruptie ook gezegd, maar dat is kennelijk niet overgekomen. Ik zal het nog een keer doen. Er zijn echter ook mensen die er bewust voor kiezen om zich de komende vijftien jaar met zorgtaken bezig te houden, om een voorbeeld te geven. Dat kan. Ik heb daar ook alle respect voor. Stel echter dat zij na vijftien jaar weer aan het werk gaan; dan hoeven zij van de minister – als dat niet het geval is, hoor ik dat graag – geen studiefinancieringsschuld meer terug te betalen.

Minister Plasterk:

Dat klopt.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Daar heb ik moeite mee. Misschien wil de minister onderzoeken of dat zo is en, als dat zo is, hoe je daar mogelijkerwijs een oplossing voor kunt vinden. Ik kan me voorstellen dat het ook de emancipatie remt van vooral vrouwen. Misschien had ik minder fel moeten zijn; bij dezen heb ik dit dan nogmaals gezegd.

Minister Plasterk:

Ik begrijp zelfs deze interruptie niet helemaal. Ik dacht dat ik uit de eerste termijn ten onrechte heb begrepen dat mevrouw Koşer Kaya bezwaar heeft tegen het kwijtschelden van de studieschuld voor mensen die uit eigen beweging besluiten om vijftien jaar niet te verdienen. In haar laatste paar zinnen zegt zij opnieuw dat zij het eigenlijk niet goed vindt om die schuld dan kwijt te schelden. Ik mag geen vragen aan de Kamer stellen maar ik probeer de interruptie te begrijpen. Vindt zij het nu wel of niet onwenselijk dat iemand die er uit eigen beweging voor kiest om na de studie vijftien jaar niet te verdienen, aan het eind van die periode de resterende studieschuld krijgt kwijtgescholden?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Daarin zie ik inderdaad onwenselijke consequenties. Dat klopt.

Minister Plasterk:

Daarover verschillen wij dan echt van mening. Over perverse prikkels gesproken: als er één prikkel pervers is, dan is het om tegen nieuw intredend persoon die om welke reden dan ook vijftien jaar niet aan arbeid is toegekomen, voor te houden dat hij beter niet kan werken, omdat hij dan eerst € 12.000 studieschuld moet terugbetalen. Dat is een zeer perverse prikkel.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik zie ook haken en ogen aan wat ik naar voren breng. Dat zou daarvan een gevolg kunnen zijn. Mijn punt blijft echter een principieel punt: vinden wij dat wij uitgegeven gemeenschapsgeld in principe terug moeten krijgen? Ik zie ook de nadelen die de minister schetst. Is het echter niet juist onze de taak om daarin een balans te vinden waardoor wij het gemeenschapsgeld wel terugkrijgen? Die balans moet de emancipatieontwikkeling niet in de wielen rijden, maar juist aanmoedigen.

Minister Plasterk:

Op de vraag of ik het wenselijk vind dat mensen hun totale studieschuld terugbetalen, zeg ik natuurlijk volmondig ja. Daarover zijn wij het eens. Dat is ook het geval bij 95% van de afgestudeerden. De vraag waar het nu over gaat betreft de kleine categorie die om welke reden dan ook vijftien jaar lang niet heeft gewerkt. Vinden wij het staand beleid van vele kabinetten dat dan de resterende studieschuld wordt kwijtgescholden, onacceptabel? Mijn antwoord daarop is: nee, ik ervaar dat niet als onacceptabel.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

ik zal nog een voorbeeld geven.

De voorzitter:

Nee, juist niet nog een voorbeeld. De minister maakt zijn betoog af.

Minister Plasterk:

De heer Van Dijk heeft gelijk dat ik niet heb gereageerd op het onderwerp van de snelle procedure. Daarop is wel eerder schriftelijk een antwoord gegeven. Ik heb in een brief van 24 april 2008 al geschreven dat ik van mening ben dat er op een verantwoorde manier voldoende voorzieningen zijn getroffen voor de behandeling van die aanvullende beurs van studenten die op dit punt in een moeilijke situatie verkeren. Daarover is toen vrij uitgebreid gesproken. Ik wil daar nu niets aan toevoegen.

Er is gevraagd of het in het huidige afbetalingsregime mogelijk is dat studenten de vijf jokerjaren alsnog inzetten. Ik verwijs naar het standpunt dat ik zojuist heb verwoord, namelijk dat voor een nieuwe groep een nieuw regime geldt en voor de oude groep het oude regime. Ik word nu echter zo trouwhartig aangekeken, dat ik toch weer in de verleiding kom om na te gaan of er niettemin mogelijkheden zijn voor enige verruiming. Voor de goede orde: met die vijf jokerjaren wordt de termijn aan het einde verlengd. Ik zal nagaan of dit zonder grote uitvoeringsproblemen kan, maar ik zeg het niet toe. In principe wil ik vasthouden aan het uitgangspunt dat de wet zal gelden voor de nieuwe gevallen zoals ik dit eerder heb gewisseld met de heer Zijlstra. Dat omvat alle toeters en bellen en ook dit, maar als de IB Groep laat weten dat de jokerjaren ook voor andere categorieën kunnen worden ingevoerd zonder enig bezwaar en zonder budgettaire consequenties, dan laat ik dat aan de Kamer weten.

De voorzitter:

Op welke wijze?

Minister Plasterk:

Ik zal dat per brief aan de Kamer laten weten.

De voorzitter:

Nog voor de stemmingen?

Minister Plasterk:

Ja. Wij kunnen heel snel brieven schrijven.

De heer Zijlstra stemt tegen. Dat betreur ik, maar ik heb wel genoteerd dat hij op een aantal punten steun heeft betuigd voor wat er in het voorstel staat. Hij zegt dat het actieplan leraren mijn plan is. Ik hoop dat hij dat ook tegen de leraren zegt die er enthousiast over zijn. Ik hoop dat hij tegen hen zegt: jullie zijn wel erg enthousiast, maar het is niet ons plan, het is een plan van de coalitie die deze regering vormt.

Ik heb de heer Anker een toezegging gedaan. Ik dank hem voor het voornemen om dit amendement terug te trekken. Ik bevestig dat ik de verantwoordelijkheid niet zal doorschuiven naar de instellingen. Hij heeft gevraagd of ik in het verslag al wil ingaan op de richting waarin mijn gedachten gaan. Dat zeg ik hem toe.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Na zo'n goede toezegging vind ik het netjes om het amendement nu in te trekken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Het amendement-Anker c.s. (stuk nr. 11) is ingetrokken.

De minister heeft de heer Van Dijk toegezegd dat hij zal nagaan of de jokerjaren alsnog kunnen worden ingezet. Hij heeft de heer Dibi toegezegd dat hij zal nagaan wat verhoging van de leeftijdsgrens zal kosten. Tot slot heeft hij toegezegd dat hij bij een volgend wetsvoorstel over hoger onderwijs zal regelen dat mensen die op latere leeftijd gaan studeren, niet het instemmingcollegegeld hoeven te betalen, maar het wettelijk collegegeld.

Ik stel voor, volgende week dinsdag te stemmen over het wetsvoorstel en over de motie van de heer Dibi.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 12.50 uur tot 14.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven