Aan de orde is het debat over de voortgang in kinderpornozaken.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Volgens de minister waren er in 2006 geen plankzaken. In 2007 waren er 270 en inmiddels kijken wij tegen 900 zaken aan. Vijfhonderd van die zaken komen uit internationaal onderzoek en ik heb begrepen dat er inmiddels alweer tweehonderd zaken zijn uitgezet bij de bovenregionale recherche. Nu blijkt dat die zaken er al liggen sinds 1 oktober 2008. Ik vind het echt jammer dat de minister de Kamer daarvan niet eerder op de hoogte heeft gesteld.

Hoe is het mogelijk dat de minister in zijn brief van 29 april 2008 schrijft dat alle zaken met de hoogste prioriteit worden aangepakt en dat het aantal plankzaken toeneemt? Hoe is het mogelijk dat kinderpornozaken op de plank blijven liggen? Is het niet gewoon een kwestie van prioritering?

Tijdens de laatste debatten had ik het gevoel dat wij allemaal op één lijn zitten, namelijk dat seksueel geweld tegen minderjarigen een van de meest ernstige misdrijven is die de wereld kent. Hoe is het dan mogelijk dat het aantal niet aangepakte zaken toe- in plaats van afneemt? Als wij dergelijke laksheid niet accepteren in het geval van terrorismedreiging, waarom doen wij dat dan wel als het om kinderporno gaat?

Voordat ik hierover verder ga, moet mij iets anders van het hart. Wellicht ontstaat nu de indruk dat ik de zedenrechercheurs die met dit thema bezig zijn, laks noem. Ik heb juist grote waardering voor het moeilijke werk dat zij doen. Zij moeten vaak tienduizenden plaatjes bekijken en beoordelen, terwijl de gemiddelde mens daarover niet eens wil praten. Zij kunnen op familiebijeenkomsten geen mooie verhalen over hun werk vertellen. Hun werk is immers altijd verdrietig, ook als de daders worden opgepakt. Zij kennen de slachtoffers namelijk niet alleen doordat er aangifte is gedaan, maar zijn voortdurend getuige van een van de meest ernstige misdaden die wij kennen. Ik vind dat zij helden zijn. Naar mijn idee is het dan ook een schande dat die rechercheurs met een magere € 1500 naar huis gaan. Het is geen wonder dat wij nagenoeg geen mensen kunnen vinden die bereid zijn om deze taak op zich te nemen. Als gevolg van de bezuinigingen worden alle "overurenkranen" dichtgedraaid. Op die manier komen die onderzoeken nooit van de plank.

Dit alles geldt in nog grotere mate voor de digitale recherche. Het gebrek aan die functionarissen is nijpend en hun kennis is broodnodig om het materiaal veilig te stellen, door te rechercheren, netwerken te ontdekken en deze op te rollen met als doel om een eind aan het misbruik te maken.

Als een digitale rechercheur naar een privaat bedrijf stapt, verdient hij met gemak het dubbele salaris en hoeft hij al die ellende niet te zien. De inzet van die rechercheurs is in alle opzichten liefdewerk, oud papier. Ik zeg nogmaals dat ik daarvoor respect heb. Toch kan dit niet langer op deze wijze doorgaan. Wij mogen het handhaven van regelgeving die betrekking heeft op seksueel misbruik van kinderen niet laten afhangen van mensen die alleen met hart en ziel voor de zaak deze misdaden willen onderzoeken. Wij nemen nieuwe wetten aan ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Mijn fractie steunt dat. Vandaag nog hebben wij ons schriftelijk uitgelaten over de implementatie van het Verdrag van Lanzarote. Daarmee worden drie strafbepalingen toegevoegd aan het arsenaal, waaronder het strafbaar stellen van grooming. Dat is zeker nodig.

Volgens mij is wetgeving nu niet meer het probleem. Dat dit soort problemen ontstaat, is veeleer te wijten aan de wijze waarop wetten worden gehandhaafd. Het probleem is niet de ambitie, maar de beperkte middelen om tot uitvoering over te gaan. Artikel 34 van het door Nederland ondertekende Verdrag van Lanzarote ter bescherming van kinderen bepaalt uitdrukkelijk dat die handhaving op orde moet zijn. Zowel capaciteit als expertise dient dus op orde te zijn. Hoe zit het met de capaciteit bij de zedenpolitie? Kan de minister mij garanderen dat het bovenregionaal team, het KLPD en de zedenpolitie voldoende op orde zijn om die 900 zaken als de wiedeweerga aan te pakken? Zo nee, wat gaat de minister dan doen om dit probleem op te lossen? Dat probleem laat zich overigens niet alleen op dit terrein zien, maar ook op andere terreinen. Is de minister bereid om daarover met de minister van BZK in overleg te treden? Met de bezuiniging van 100 mln. op de politie vraag ik mij af of wij nog uitbreiding van de recherche kunnen verwachten om die problemen op te lossen.

Vorig jaar oktober hoorden wij iets over het plan van aanpak van de hoofdcommissarissen. De Kamer heeft vervolgens om dat plan gevraagd. Hoewel het al lange tijd in het circuit circuleert, beschikt zij er nog steeds niet over. Een van de aandachtspunten in dat plan zou zijn dat er meer gebruik zal worden gemaakt van de techniek. Heel goed! Het is altijd goed om efficiënter te werken. Er gaat ook meer doorgerechercheerd worden om de slachtoffers uit deze vreselijke situaties te halen. Dat is een uitstekende aanpak. Daar heeft mijn fractie ook steeds om gevraagd. Het kost echter ook tijd. Betekent dit dat het doorrechercheren zal resulteren in nog meer plankzaken? Moeten er dan niet meer mensen bij en, zo ja, hoe gaan wij die krijgen terwijl het de politie nu haast al niet lukt om de huidige vacatures in te vullen?

Hoe zit het met de korpsmonitor? Wij weten dat nog niet in alle regio's de opsporing en vervolging van kinderporno bovenaan het prioriteitenlijstje staat. Met de capaciteit en expertise en de korpsmonitor om de zaak hoog op de agenda te zetten bij de politie, staat of valt een effectieve aanpak van kinderporno. Dat betekent hoe dan ook extra mensen. Ik kan en wil niet uitleggen aan een kind dat wij wisten van het misbruik en dat wij hem of haar misschien hadden kunnen opsporen en helpen, maar dat de zaak op de plank bleef liggen wegens gebrek aan capaciteit. Ik kan het kind niet uitleggen dat het misbruik daardoor langer duurde terwijl het stil zat te wachten op iemand die het zou verlossen uit die ellende.

De minister en de Kamer verschillen hierover niet van mening of van ambitie. Wat nodig is, is nodig. Wij steunen de minister in alles om dit probleem aan te pakken. Ik roep hem op om gebruik te maken van deze eensgezindheid en deze zaak snel weg te werken.

De heer Teeven (VVD):

Wij zijn het op een groot aantal punten eens, mevrouw Gerkens. Wij zijn het helemaal niet oneens. U maakt terecht een onderscheid tussen het enkel en alleen downloaden van dit soort plaatjes en het doorrechercheren. Met u ben ik een groot voorstander van doorrechercheren. Als straks blijkt dat wij die plankzaken – wij horen straks van de minister wat voor zaken dat precies zijn – niet weg krijgen binnen twee jaar, wat heeft dan de voorkeur van de SP-fractie? Moeten wij blijven doorrechercheren en die downloaders wat langer laten liggen of is mensen erbij de enige oplossing die de SP-fractie ziet? Het is al heel moeilijk om gewoon politiemensen te werven en het is nog veel moeilijker om die zedenrechercheurs op te leiden, laat staan gespecialiseerde zedenrechercheurs. Welke keuze maakt de SP-fractie dan? Wij zijn het voor een groot gedeelte eens, maar ik zou graag horen welke keuze uw fractie maakt.

Mevrouw Gerkens (SP):

U vraagt mij een salomonsoordeel, mijnheer Teeven. Uit onderzoek blijkt dat een groot deel van de downloaders en bekijkers van kinderporno bezig is met een proces naar misbruik van kinderen en vaak al bezig is met het misbruiken van kinderen. Mocht echt de nood aan de man komen en mochten wij niet anders kunnen, dan denk ik dat wij er in elk geval voor moeten zorgen dat de mensen die deze plaatjes bekijken niet in staat zullen zijn om ook kinderen te misbruiken. Mijn voorkeur – dat heb ik al gezegd – is echt het uitbreiden van het aantal mensen dat kan doorrechercheren en opsporen en daarmee een einde kan maken aan de productie van het materiaal.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Onlangs meldde RTL4 dat er naar schatting 900 kinderpornozaken bij de politie op de plank blijven liggen. Dat is schokkend nieuws. Slachtoffers zouden het idee kunnen krijgen dat er niets voor hen wordt gedaan en daders zouden kunnen gaan denken dat zij relatief veilig met hun smerige zaken verder kunnen gaan. Het nieuws zit vooral in het aantal van 900 zaken dat is genoemd. Op zich is het feit dat kinderpornozaken lange tijd onbehandeld blijven helaas al lang geen nieuws meer.

Als ik een kleine greep doe uit het nieuws van de afgelopen jaren, stuit ik bijvoorbeeld op het rapport van de commissie onder leiding van hoofdcommissaris Van Riessen uit 2003 waaruit bleek dat onder andere kinderpornozaken niet werden behandeld. In 2004 meldde de Raad van Hoofdcommissarissen al dat de jacht op kinderporno moest worden geïntensiveerd. Weliswaar werden er meer zaken behandeld, maar het aantal meldingen van kinderporno groeide nog sneller. Het gevolg was dat de minister in 2007 de Kamer moest melden dat de regionale politiekorpsen in 2006 200 kinderpornozaken niet hadden behandeld. Daarmee bleef een kwart van de zaken liggen.

Recentelijk heb ik naar aanleiding van een uitzending van Zembla aandacht gevraagd voor deze problematiek. Eigenlijk kan ik de vragen die ik bij de recente behandeling van de begroting van Justitie stelde, herhalen. Op 4 november 2008, zei ik het volgende: "Dat honderden zaken op de plank blijven liggen, vind ik respectloos. Achter deze dossiers schuilt een hoop ellende. Kinderen worden seksueel misbruikt, verkracht en moeten de meest afschuwelijke handelingen voor de camera verrichten waarna de beelden vervolgens wereldwijd worden verspreid. Mijn vraag is om hoeveel zaken gaat het? Hoe komt het dat deze zaken, ondanks het feit dat wij daar verschillende keren naar gevraagd hebben, niet worden opgepakt? Wat zijn de redenen hiervoor? Is het een kwestie van geld, prioriteitstelling of zijn er andere oorzaken? Klopt het dat wij niet weten wat de aard en omvang van dit probleem is? Graag een antwoord van de minister." Hierbij aanknopend, vraag ik de minister of het getal van 900 klopt. Is sprake van een groeiend aantal zaken op de plank? Kan de minister ingaan op deze zaken en precies aangeven hoeveel van deze zaken worden behandeld en hoeveel niet, en waarom?

Gezien de aanpak van kinderporno in het verleden ben ik niet optimistisch over de toekomst. Een motie van mijn hand, die ik met veel collega's heb ingediend (31700-VI, stuk nr. 50), over een actief beleid voor het opsporen van misdrijven betreffende seksueel verkeer met minderjarigen door Nederlanders in het buitenland, zag de minister bij de begrotingsbehandeling als ondersteuning van zijn beleid. Dat is mooi. Verder treden binnenkort de bepalingen uit het Verdrag van Lanzarote in werking; wij hebben gisteren de schriftelijke inbreng daarop ingediend. Daarmee kan gelukkig het real time bekijken van kinderporno of grooming worden vervolgd. Allemaal prima, maar het moet wel gehandhaafd worden. Hoe ziet de minister dat? De aanpak van kinderporno vraagt om specialistische kennis. De PvdA-fractie is voorstander van een centrale aansturing. Wij vinden dat er een landelijk team, gespecialiseerd in aanpak en opsporing van kinderporno, moet komen. Graag een reactie van de minister op dit punt. Collega De Pater-van de Meer en ik hebben een motie ingediend voor een landelijk officier van justitie die zich met de opsporing van kinderporno zou moeten bezighouden (31200-VI, nr. 35 (gewijzigd)). Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik deel al uw zorgen; dat is niet het punt. Wat moet ik mij echter precies voorstellen bij een landelijke aansturing en een landelijk korps? Volgens mij is namelijk de winst van een regionaal korps vaak gelegen in het feit dat het heel goed weet wat er in de eigen omgeving gebeurt. Dat is een groot voordeel bij de opsporing en dat zou je kunnen kwijtraken op het moment dat je landelijk gaat. Kunt u mij dit even uitleggen?

Mevrouw Arib (PvdA):

Het gaat mij niet om een landelijk team in plaats van de bovenregionale aanpak. Mijn fractie wil daarentegen een landelijk kinderpornoteam met specialistische kennis, dat lokale informatie verzamelt en dat vrij en snel tot actie kan overgaan en kan opsporen. Het is niet in plaats van, maar in aanvulling op, net als bij de aanpak van mensenhandel. Mijn fractie zou zo'n aanpak erg op prijs stellen, omdat je dan ook een landelijk beeld krijgt van de situatie.

Eerst moeten de knelpunten in de aanpak van kinderporno helder worden geduid. Is het een kwestie van capaciteitsgebrek? Blijven vacatures onvervuld? Zo ja, heeft dat te maken met de te lage betaling van de rechercheurs die dergelijke zaken zouden moeten behandelen? Zij doen namelijk nogal veel en wat zij moeten onderzoeken en bekijken, is heel schokkend. Zijn er misschien rechercheurs in opleiding? Zo ja, kunnen wij binnenkort de vruchten van hun werk plukken? Ik heb begrepen dat de minister ook vindt dat er iets moet gebeuren en dat veel prioriteit aan de opsporing en vervolging van kinderporno moet worden gegeven. Hoort daar de nodige capaciteit bij?

Mevrouw Gerkens (SP):

Indien het inderdaad ligt aan een capaciteitsgebrek, aan het feit dat vacatures niet worden vervuld omdat de beloning onvoldoende is, is de PvdA-fractie dan ook bereid om boter bij de vis te doen en te zorgen voor een verbetering van de beloningsstructuur?

Mevrouw Arib (PvdA):

Bij de behandeling van de Justitiebegroting hebben wij deze discussie ook gevoerd. Wij moeten niet gelijk roepen dat er meer politie bij moet en dat het probleem wordt veroorzaakt door de bezuinigingen. Ik heb de politiewoordvoerder van mijn fractie gevraagd hoe het nu precies zit. Er blijken zeer veel vacatures te zijn en dan wil ik weten hoe dat kan en of aan de vervulling daarvan prioriteit gegeven wordt. Niet alleen de PvdA-fractie maar de hele Kamer vindt dat er iets moet gebeuren. Als het capaciteitsgebrek het probleem is, wat nu niet naar voren komt en wat ik van de minister van Justitie noch van de minister van BZK heb gehoord, dan ben ik wel bereid met u te kijken naar de mogelijkheden. Naar ik heb begrepen, wordt het probleem echter op dit moment niet veroorzaakt door de openstaande vacatures. Als dat wel zo is, dan hoor ik dat graag van de minister.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik heb juist van de korpsen begrepen dat met name bij de digitale recherche sprake is van een bottleneck. Dat speelt niet eens zozeer bij het bekijken van het materiaal, want daarvoor zijn zedenrechercheurs en software beschikbaar; dat kan men aardig. Het gaat echter met name om het veiligstellen van het materiaal, dus om het kopiëren van de harde schijven, voordat men daarop kan gaan rechercheren. Er is veel te weinig digitale politie. De concurrentie is groot. Het bedrijfsleven betaalt veel beter. Is mevrouw Arib bereid om iets met deze gegevens te doen?

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik vraag de minister niet voor niets waar het precies mee te maken heeft. De specialistische kennis is inderdaad beperkt en voor zover deze aanwezig is, zijn er concurrenten. Maar het zou ook te maken kunnen hebben met de lage betaling van de rechercheurs die dit soort zwaar werk moeten doen. Ik weet het echt niet, ik moet het nog van de minister horen.

Voorzitter. Mijn vraag is ook of het aantal meldingen en aangiftes toeneemt. Niet opsporen en vervolgen zal de aangiftebereidheid, en daarmee ook de opsporing en vervolging, natuurlijk niet ten goede komen. Naar aanleiding van berichten van het CBS twee dagen geleden, dat slechts 7% van de seksuele delicten bij de politie wordt aangegeven, heb ik gisteren schriftelijke vragen gesteld. Ik wil onder andere weten of het waar is dat slachtoffers van seksueel geweld geen aangifte doen, omdat zij of bang zijn voor represailles, of denken dat het toch geen zin heeft. De minister zal het met mij eens zijn dat de aanpak van seksueel geweld valt of staat met aangiftes.

Dan kom ik op de oplossing. De vaste commissie voor Justitie heeft op 23 januari de minister gevraagd om een reactie op het door de Raad van Hoofdcommissarissen gepresenteerde plan van aanpak van kinderporno. Daarna zou het eerder uitgestelde algemeen overleg over kinderporno opnieuw worden geagendeerd. Deze volgorde wordt door de actualiteit ingehaald. Daarom vraag ik de minister nu wat de plannen van de Raad van Hoofdcommissarissen inhouden en wat hij daarmee gaat doen. Klopt het dat met behulp van rechercheurs uit bovenregionale en lokale teams het aantal zaken dat in onderzoek is, moet worden verkleind? Klopt het dat er meer wordt gekeken naar slachtoffers of dat er meer op de netwerken wordt ingezoomd in plaats van op individuele daders die vanuit huis kinderporno binnenhalen?

Hoe dan ook, ik wil voortgang: minder zaken op de plank, meer zaken opgelost, minder slachtoffers. Ik wil van de minister weten hoe hij dat gaat doen en ik wil ook dat hij op gezette tijden de Kamer van de voortgang van zijn aanpak van kinderporno op de hoogte stelt.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. "Help die arme kinderen." "Hulp aan hen die deze behoeven." Dat zijn de woorden die horen bij het landelijk verbeterprogramma kinderporno dat inmiddels na zeer veel politieke druk, maar ook op initiatief van de minister zelf en met instemming van de hele Kamer is opgezet door de landelijk coördinator aanpak kinderporno en de portefeuillehouder kinderporno van de Raad van Hoofdcommissarissen. Vorige week stond er een artikel in het politievakblad Blauw, waarin nog eens uiteen wordt gezet wat eigenlijk de problemen zijn rondom de aanpak van kinderporno en wat de kansen zijn om die structureel in de vergetelheid te brengen.

Kinderporno gaat zeker niet alleen om het kijken naar "vieze plaatjes". Het gaat juist om ernstig en fysiek geweld tegen kinderen. Daarover is iedereen het eens die vandaag in deze Kamer hierover vergaderd. Er wordt ook wel gesproken over "op beeld vastgelegd seksueel misbruik van kinderen". Achter die beelden is er echter sprake van grote menselijke drama's onder de slachtoffers. Juist de slachtoffers moeten worden bereikt bij de aanpak van kinderporno, naast de viezeriken die als dader in de cel moeten belanden.

Mevrouw Gerkens sprak erover dat de Kamer het verbeterplan nog niet heeft gezien, terwijl het al wel uitgebreid beschreven is. De eerste aanbeveling uit het verbeterplan, die door mijn fractie zeer wordt ondersteund, is het verleggen van de focus van opsporing en vervolging van downloaders naar slachtoffers, misbruikers, producenten en financiers. Dat vraagt inderdaad om een andere inzet van capaciteit: niet meer alleen het selecteren van plaatjes om een downloader voor de rechter te kunnen brengen, maar ook doorrechercheren naar hen die produceren. Is het dan een kwestie van óf doorrechercheren naar hen die produceren, of én doorrechercheren naar hen die produceren? Die vraag moeten wij vanavond met de minister in de Kamer beantwoorden. Plaatjes selecteren, met al het respect dat ik heb voor dat moeilijke werk, is iets eenvoudiger dan slachtoffers traceren en verhoren. Dat laatste vraagt om nóg meer gespecialiseerde recherchecapaciteit. Aan beide is behoefte, zowel aan gespecialiseerde recherchecapaciteit om de plaatjes te herkennen, maar ook aan gespecialiseerde recherchecapaciteit om door te kunnen rechercheren.

De tweede aanbeveling uit het verbeterplan, ook zeer ondersteund door mijn fractie, is het wegwerken van de werkvoorraad. Maar ik vraag de minister of het klopt dat die werkvoorraad rond 1 oktober 2008, ongeveer 500 zaken bedroeg? Klopt het ook, want dat blijkt ook uit het politieblad, dat er op dat moment, 1 oktober 2008, nog 400 zaken uit het buitenland lagen te wachten op afhandeling bij het Korps landelijke politiediensten in het kader van de internationale rechtshulp?

Ik hoop dat de minister de VVD-fractie vandaag kan bevestigen dat twee bovenregionale rechercheteams daadwerkelijk zijn ingezet bij het wegwerken van een gedeelte van deze zaken. Welke bovenregionale rechercheteams zijn dat? Kan de minister ons daarover informeren? Is het juist dat zedenrechercheurs van de regionale korpsen en de rechercheurs van de bovenregionale rechercheteams op dit moment al samenwerken?

Het is jammer dat de landelijk portefeuillehouder van de Raad van Hoofdcommissarissen die verantwoordelijk was voor dit taakveld inmiddels een andere functie heeft gekregen bij de Nationale Coördinator Terrorismebestrijding. Ondanks die verplaatsing moet het toch mogelijk zijn dat er een nieuwe portefeuillehouder is die dit onderwerp zeer serieus neemt.

Mijn fractie vraagt het kabinet wat er de afgelopen anderhalf jaar feitelijk is gedaan aan het uitbreiden van het aantal specialisten op het terrein van de bestrijding van kinderporno bij de Nederlandse politie. Lukt het de politie om deze specialisten te werven? Wat zijn de problemen? Mevrouw Gerkens sprak hier ook al over. Zijn dat problemen van financiële aard of zijn er problemen omdat wij deze specialisten überhaupt niet kunnen krijgen.

De derde aanbeveling uit het plan ziet naar mijn informatie op het uitwisselen van kennis met de wetenschap en andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk en Canada. Ik vraag de minister of hij de Kamer vandaag kan melden dat best practices uit de andere landen inmiddels worden overgenomen. Wat is er op dat terrein feitelijk in gang gezet, na een periode van ongeveer twee jaar praten tussen Kamer en kabinet over dit onderwerp?

Ook vraagt de VVD-fractie zich af hoe de voorraad van 500 binnenlandse zaken er eigenlijk uitziet. Ik denk dat de minister vandaag de Kamer gewoon helder moet maken wat een plankzaak is. Dat is ook goed voor de toekomst, want dan hoeft hij niet iedere keer dit soort debatten te voeren. Wat houdt een plankzaak feitelijk in? Gaat het om zaken met reeds een bekende verdachte? Gaat het om zaken waarbij alleen sprake is van een melding of een aangifte? Gaat het om het enkele feit dat rechercheurs het internet hebben afgespeurd en een aantal vieze plaatjes tegenkomen? Zijn die zaken landelijk inmiddels geïnventariseerd? Kan er een prioritering in worden aangebracht? Collega Gerkens sprak hier ook over. Wellicht dat de minister ons daar vanavond beter over kan inlichten.

Wij moeten wel zelf een keuze maken. De Kamer moet inzien dat het beide politieministers de komende twee jaar nooit gaat lukken om 900 zaken in totaliteit allemaal af te doen met de bestaande politiecapaciteit. Wij moeten vanavond dan ook even recht in de spiegel kijken. De Kamer moet zichzelf de vraag stellen hoe zij naar de prioritering kijkt.

Een goed debat vanavond, met duidelijke antwoorden, kan betekenen dat wij de regering ook beter kunnen beoordelen op de prestaties die de komende twee jaar worden geleverd op dit werkterrein. Zowel regering als Kamer vindt dit een uiterst verfoeilijke vorm van misdaad. Hopelijk wordt de voorraad van zaken de komende jaren aanzienlijk teruggebracht.

Tot slot. Is de minister bereid om de Kamer periodiek, drie keer per jaar, te informeren over het aantal in behandeling zijnde zaken, het aantal in voorraad zijnde zaken en het aantal zaken dat op een strafzitting is afgedaan?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. De aanleiding voor dit debat was een uitzending van RTL Nieuws op 10 februari jongstleden. Daarin werd gemeld dat – ik zeg het heel globaal – de politie het aantal kinderpornozaken niet aankan en dat daarom veel zaken, inmiddels zo'n 900, op de plank blijven liggen. Wat is hier aan de hand? Waar liggen die 900 zaken? Welk korps laat die zaken liggen? Is dat het KLPD? Die indruk werd niet gewekt. Het leek er veeleer op dat dit landelijke korps het voorwerk goed had gedaan, maar dat de regiokorpsen niet echt voortvarend te werk gingen.

Voorzitter. De aanleiding voor dit debat vormde de RTL-uitzending, maar alle collega's die voor mij gesproken hebben, hebben gerefereerd aan het Algemeen Politieblad van 31 januari. Als ik dat goed lees, kom ik ook tot 900 zaken, maar dan wel in een heel ander verband. Met name collega Teeven vroeg al: wat ligt er eigenlijk op de plank?

Ik wil nog voor een andere insteek kiezen. De laatste tijd komen de regiokorpsen vaker negatief in beeld wanneer het om ernstige vormen van zedendelicten of mensenhandel gaat, delicten waaraan landelijk de hoogste prioriteit wordt gegeven. Dat beeld doet de CDA-fractie de vraag stellen: wat is er nu eigenlijk bij de regiokorpsen aan de hand, gelet op de afhandeling van ernstige zedenmisdrijven, zoals kinderpornografie? Vindt men op subjectieve gronden de werkdruk te hoog en is men soms een beetje aan het miezemuizen of ontbreekt het ten enenmale aan deskundigheid, aan zedenrechercheurs met vooral expertise op het terrein van internetporno om de toegenomen stroom zaken effectief af te handelen? Kan dus objectief worden vastgesteld dat er nog het een en ander schort aan de expertise? Kan de minister aangegeven of dat inderdaad zo is en of er relatief meer kinderpornozaken zijn?

Zoals gezegd, vindt het CDA het van wezenlijk belang dat wordt achterhaald waar precies de explosieve groei van plankzaken vandaan komt. Is de groei van plankzaken inderdaad het gevolg van het feit dat het aantal zaken explosief toeneemt of liggen hieraan andere oorzaken ten grondslag?

Hoe zit het nu precies met het aantal kinderpornozaken dat zich in de afgelopen jaren voordeed? Ik denk met name aan de jaren 2007 en 2008. Zijn de zaken in de afgelopen jaren ingewikkelder geworden? Of zijn het alle zaken van gelijke aard?

Naar aanleiding van de politiecijfers in 2006 kunnen wij ons de vraag stellen hoeveel verdachten men niet heeft kunnen aanhouden, doordat zij voortvluchtig zijn. In hoeveel van de door het OM opgepakte zaken is het bij een rechtszaak tot veroordeling gekomen? Zijn de cijfers voor opsporing, vervolging en veroordelingen in 2007 en 2008 inmiddels bekend?

Hoe staat het met de inzet van de politiecapaciteit? Ik geef toe dat ik niet bij alle 25 politieregio's ben geweest, maar ik heb begrepen dat er in ieder geval politieregio's zijn waar het aantal kinderpornozaken en andere zedenzaken wel met de beschikbare capaciteit voldoende grondig wordt bestreden. Daar wordt doorgerechercheerd om met name de slachtoffers en de producenten te vinden. Kan het dan niet nodig zijn om goed na te gaan hoe deze regio's hun werk aanpakken en kan het ook niet goed zijn om hun werkwijze tot voorbeeld voor de overige politieregio's te stellen? Ik meen dat de regiokorpsen heel goede sier zouden maken met het in acht nemen van de landelijke prioriteiten bij opsporing en vervolging bij dit soort ernstige delicten. Dergelijke delicten liggen in de samenleving terecht zeer gevoelig. Dat alleen al zou voor de korpsen aanleiding moeten zijn om met dit soort onderwerpen niet al te relativerend om te gaan, zoals in de afgelopen weken bij de aangifte van zedenzaken wel is gebeurd.

Mevrouw Gerkens (SP):

U wekt de indruk dat verschillende korpsen hun werk beter zouden kunnen doen. Daardoor zou dan het probleem sneller opgelost worden. U wijst daarbij op het verschil tussen korpsen. Bij sommige korpsen zou heel effectief worden opgetreden. Zij zouden veel doen aan de bestrijding van seksueel geweld tegen minderjarigen. Echter, juist die korpsen vertellen mij dat ook zij een groot probleem hebben, omdat er een tekort aan capaciteit is voor de digitale opsporing. Zij hebben plankzaken, doordat zij niet eens aan het begin van de opsporing toekomen, omdat het materiaal niet veilig gesteld kan worden. Bent u van mening dat het probleem een gevolg is van de werkwijze van de korpsen en van de inzet van de rechercheurs? Vindt u dat zulks alleen bij sommige korpsen het geval is? Of veronderstelt u dat er iets anders aan de hand is?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik heb nadrukkelijk gezegd dat er korpsen zijn die heel veel expertise hebben en die zaken oppakken, die doorrechercheren en die slachtoffers helpen en de producenten aanpakken. Ik vraag de minister of dit bij alle korpsen gebeurt en of het wellicht nodig is dat de korpsen nagaan of een bovenregionale aanpak nodig is, of het nodig is dat men expertise uitwisselt. Dat vind ik niet zo relevant, als het maar gebeurt. Daardoor wordt niet telkens zo'n negatief beeld neergezet. Ik heb de uitzending van RTL later gezien, want op het moment zelf was ik hier. Daaruit komt het beeld naar voren dat ze hun werk niet doen en dat de stapel groeit. Als ik dit artikel lees, komt er een heel ander beeld naar voren. Ik vraag de minister wat de werkelijkheid is.

Mevrouw Gerkens (SP):

Die vraag stel ik u. Wat denkt u dat de werkelijkheid is?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik denk dat de werkelijkheid is dat men met man en macht bezig is om deze zaken op te pakken en dat de zaken inderdaad gecompliceerder worden, zeker als het buitenlandse netwerken betreft, die op dit moment ook hier hun slag slaan. Ik vraag of er landelijk gesproken voldoende expertise is om in ieder korps in te zetten.

De CDA-fractie heeft eerder gepleit voor het aanstellen van een landelijk aanjager bij het OM en bij de landelijk coördinerend officier van de politie. De minister gaf onlangs aan dit initiatief te hebben overgenomen. Daarover zijn wij tevreden, maar ik vraag mij, juist met het oog op het debat van vanavond, af hoe het daarmee staat. In hoeverre is dit al staande praktijk en zijn er al resultaten te melden? Ook is de CDA-fractie benieuwd hoe het staat met de capaciteit.

Kinderporno moet absoluut worden aangepakt. Mensen die zich met dit soort verwerpelijke zaken bezighouden, moeten weten en vooral voelen dat wat zij doen, absoluut niet mag en direct wordt gestraft. De CDA-fractie vindt het, gezien het belang van het onderwerp en de inspanningen die worden gepleegd, niet acceptabel dat er zaken om deze redenen zouden blijven liggen. Ik vraag de minister of hij kan aangeven hoe het staat met de aanpak die hij samen met de internetproviders zou uitvoeren.

Eigenlijk is de minister voortvarend bezig. Dat kunnen wij zien aan de inbreng die wij vandaag hebben geleverd bij de wetgeving rondom het verdrag van Lanzarote. Ik hoop dat zichtbaar wordt dat niet alleen de minister voortvarend bezig is, maar dat deze hele samenleving een halt wil toeroepen aan dit soort ernstige delicten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. De bestrijding van kinderporno moet een hoge prioriteit hebben. Daarover is iedereen het eens. In de afgelopen jaren heeft de Kamer de achtereenvolgende ministers van Justitie meerdere malen bevraagd over de effectiviteit van die bestrijding. In 2006 waren er al berichten dat te veel kinderpornozaken niet werden behandeld. In een brief van 19 april 2006 ontkende minister Donner destijds echter dat er plankzaken bestonden. Het enige dat er speelde, was dat er prioritering werd toegepast.

Desalniettemin kregen wij in 2007 van minister Hirsch Ballin toch het bericht dat er ruim 200 kinderpornozaken onbehandeld op de plank bleven liggen. Daaraan zou toen hard worden gewerkt. Nu is er een nieuwsbericht dat er op 1 oktober 2008 900 kinderpornozaken bij de politie op de plank lagen. Ook valt uit de huidige berichtgeving op te maken dat er moet worden getwijfeld aan het totale aantal fte's dat beschikbaar is voor de bestrijding van kinderporno.

Ging mijn fractie er op basis van het AO op 30 maart 2006 nog van uit dat er 100 regionale rechercheurs en 9 KLPD'ers beschikbaar waren, nu wordt door RTL 4 gemeld dat er slechts 40 rechercheurs beschikbaar zijn, wat neerkomt op een gemiddelde van 1,5 rechercheur per regio.

De eerste vraag aan de minister is of deze cijfers kloppen en in hoeverre deze cijfers wellicht te maken hebben met de financiële tekorten bij de regiokorpsen, iets waarover wij de afgelopen jaren regelmatig hebben gediscussieerd. Hoe gaan wij daarmee om?

De tweede vraag is waarom wij dit niet van de minister hebben mogen vernemen. Het is heel vreemd dat wij vorig jaar – en niet in januari, zoals ik mevrouw Arib hoorde zeggen – al hebben gevraagd om toezending van het plan van aanpak van de Raad van Hoofdcommissarissen en dat wij daarop nog steeds wachten, evenals op de reactie van de minister op dat rapport. En dat terwijl de minister de afgelopen maanden genoeg gelegenheid heeft gehad om zowel dit rapport als deze cijfers, voor zover ze kloppen, aan de Kamer te sturen. Zeker omdat nu opnieuw onduidelijkheid ontstaat. Ik sluit mij aan bij de collega's die zich afvragen hoe wij de ernst van deze zaken nu precies moeten definiëren en duiden. Wat valt er onder die plankzaken? Waar blijven ze precies liggen? Graag een concreet antwoord op deze vragen.

Wij tobben nu al enkele jaren voort. Dat is verontrustend gezien de ernst van het probleem waar wij het over hebben. Wij hebben nauwelijks cijfers van de daadwerkelijke omvang. Wij weten te weinig over de concrete fte's. Wij kunnen onvoldoende inschatten of er meer geïnvesteerd zou moeten worden in de bestrijding. Het is onduidelijk hoe en of de verschillende regiokorpsen voldoen. Verbeterplannen worden nu blijkbaar, nog voordat zij in de Kamer gearriveerd zijn, in twijfel getrokken. Wat mijn fractie betreft is het nu hoog tijd voor een monitor. Er valt over te discussiëren op welke termijn en met welke regelmaat deze zou moeten plaatsvinden. In ieder geval moet het gaan om een reguliere monitor waarin dit soort gegevens aan de Kamer verstrekt wordt. Ik ben benieuwd hoe de minister daarop reageert en in hoeverre hij een motie nodig acht om hem daarin te steunen. Ik ga ervan uit dat hij zelf ook deze gang van zaken teleurstellend vindt.

Het trieste is vooral dat dit niet nodig zou moeten zijn. Als er één onderwerp is waarover brede consensus is in de Kamer, is het wel de strijd tegen misbruik van kinderen. Coalitie en oppositie voeren samen strijd om de minister alle mogelijkheden en middelen te geven die hij nodig heeft. In de Kamer is iedereen uiterst coöperatief in de bijdrage aan de bestrijding van kinderporno. Recent hebben wij bijvoorbeeld ingestemd met de strafmaatverhoging. De Kamer roept ook tamelijk eensgezind op om internetsites te blokkeren indien er kinderporno is aangetroffen.

Kortom, alle neuzen staan dezelfde kant op, maar dan moet er wel voldoende menskracht beschikbaar zijn voor het eigenlijke werk: het opsporen en vervolgen van verdachten. Dat geldt wat mijn fractie betreft zowel voor de gebruikers als voor de producenten, alhoewel daar inderdaad lastige keuzes in gemaakt zouden moeten worden. Ik wil echter eerst van de minister horen wat die 900 zaken inhouden. Ik verwacht dus van de minister een duidelijke uitleg naar aanleiding van de eerder gestelde vragen. Kloppen de genoemde cijfers? Waarom hebben wij dit niet van de minister gehoord in plaats van via de media? Gaat de minister een monitor instellen zodat de Kamer voortaan goed geïnformeerd wordt.

Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de vragen die gesteld zijn over het plan van aanpak van de Raad van Hoofdcommissarissen. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de opsporing wel gladgetrokken wordt? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat in de veelheid van zaken, de zaken die wel behandeld moeten worden ook zo snel mogelijk behandeld worden? Deze gang van zaken is niet alleen politiek onacceptabel, maar vooral mensonwaardig. Hoe je het ook wendt of keert, elke ernstige plankzaak vertegenwoordigt een diepe poel van ellende en verdriet.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Naar aanleiding van de berichtgeving door RTL over het feit dat de politie honderden kinderpornozaken laat liggen, vroeg een auteur op de website Het Vrije Volk zich het volgende af. Hij stelde de vraag: zit er nog wel politie onder de pet of is de politie gewoon pet? Ik vatte deze vraag niet op als een oordeel over de individuele rechercheurs die met dit soort zaken bezig zijn, maar wel als een vraag naar een oordeel over de politie als organisatie die kinderporno moet aanpakken. Ik voeg hier de vraag aan toe: waarom hield de minister deze schrikbarende cijfers over de kinderpornozaken onder zijn pet? Waarom, minister, heeft u de cijfers van de Raad van Hoofdcommissarissen achtergehouden?

Verder vraag ik de minister om te duiden waar de bottleneck nu zit bij de aanpak van kinderpornozaken door de politie. Klopt het dat het speciale team bij het Korps landelijke politiediensten, dat de kinderporno moet bestrijden en dat wordt aangeduid met de term "productteam", nog steeds slechts negen rechercheurs omvat? Is dat team nu toch te klein of doen de regionale korpsen, die de zaken moeten oppakken die door dat team worden aangeleverd, te weinig? Of is het allebei waar?

Al geruime tijd en bij herhaling is de minister er door de Kamer op gewezen dat de aanpak van kinderpornozaken door de politie lijkt tekort te schieten. In een overleg op 20 november 2007 heb ik de minister gevraagd om voor deze zaken bij de politie mensen vrij te maken die geen andere onderzoeken ernaast hoeven te doen. Zijn antwoord luidde toen dat men is aangewezen op de overtuigingskracht en de motivatie van de afzonderlijke korpsen. Hij voegde daar nog aan toe dat er over het geheel genomen geen klachten zijn over de follow-up die de korpsen daaraan geven. Dat refereert dus aan de door het KLPD aangeleverde kinderpornozaken. Hoe staat het nu met die overtuigingskracht en motivatie van de afzonderlijke korpsen inzake het oppakken van kinderpornozaken, naar het oordeel van de minister? Het lijkt "pet", met de nadruk op "lijkt". Ik hoor hierop graag een reactie van de minister. Ik hoop echt dat hij ons kan overtuigen van het tegendeel.

In zijn brief van 29 april vorig jaar verzekerde de minister ons nog dat er zowel op uitvoerend als beleidsvormend niveau volop aandacht is voor een versterking van de opsporing van kinderporno. Hoe kan het dan dat de teller nu staat op 900 kinderpornozaken op de plank, terwijl de teller een jaar eerder op "slechts" ruim 200 stond? Is er iets terechtgekomen van de beloofde "proeftuin kinderporno in de opsporing"? Daarin zou een onderzoek naar kinderporno door een bovenregionaal rechercheteam worden opgepakt. Is dat gebeurd? Wat zijn de resultaten? Graag hoor ik hierop een uitvoerige toelichting. Waar zijn de resultaten van het eveneens beloofde landelijk projectteam, dat een landelijke aanjaagfunctie zou gaan vervullen in een breed, landelijk verbetertraject voor de opsporing van kinderpornozaken? Is dat team er nu? Zo ja, sinds wanneer, wie zitten daarin en wat zijn de resultaten?

Hoe staat het verder met de uitvoering van de motie die op 14 november 2007 met algemene stemmen door de Kamer is aangenomen en die strekt tot aanstelling van een landelijk officier van justitie die wordt belast met het selecteren en prioriteren van strafzaken waarin misbruik van minderjarigen aan de orde is? Is die officier van justitie er? Waar is hij organisatorisch ondergebracht? Doet hij ook iets aan kinderpornozaken? Bewaakt die officier van justitie de voortgang in de aanpak van geselecteerde en geprioriteerde zaken bij de politie? Heeft het OM wel greep op wat de politie met kinderpornozaken doet? Waaruit blijkt dat het OM nog de regie heeft? Heeft het OM met de vuist op tafel geslagen bij de politie om voorrang te eisen voor de aanpak van kinderpornozaken?

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Het is buitengewoon slecht nieuws dat honderden kinderpornozaken "op de plank zijn blijven liggen", zoals dat heet in de nieuwsberichten. Wij hebben voor dit debat geen brief van het kabinet, dus mijn allereerste vraag is: wat is er precies aan de hand? Zijn die achterstanden inderdaad zoals die naar buiten zijn gekomen? Hoe komt dat? Hoe wordt die achterstand ingelopen?

Dit is slecht nieuws, omdat kinderporno een ernstig delict is. Het is nauw verbonden met seksueel misbruik van kinderen. Dat moet voortvarend worden aangepakt. Het signaal moet zijn dat iedereen die zich hieraan schuldig maakt, ook snel merkt dat er wordt opgespoord en vervolgd. Berichtgeving over achterstanden geven echter juist het tegengestelde signaal. Je hebt eigenlijk in de praktijk niet veel of snel te vrezen van justitie. Dat signaal willen wij natuurlijk beslist niet afgeven.

De aanpak van criminaliteit op internet is een nogal moeilijk grijpbaar probleem, waar wij vandaag bepaald niet voor het eerst over spreken. Dat geldt ook zeker voor kinderpornografie en de producenten daarvan, die soms uit landen komen waar de controle minder sterk is. Het is schrijnend dat steeds meer zaken van misbruik van kinderen voor kinderpornografie naar voren komen. Bovendien horen wij vaak dat de leeftijd van slachtoffers daalt en dat het aantal afbeeldingen dat bij één persoon wordt gevonden, sterk toeneemt.

Wij praten hier al lange tijd over; de berichtgeving hierover is bepaald niet van vandaag of gisteren. In NRC van 3 augustus 2004 was te lezen dat de Raad van Commissarissen vroeg om uitbreiding van het landelijke team voor de opsporing van kinderporno. In juli 2007 stelde een Gelderse politiecommissaris dit probleem opnieuw aan de orde. In de brief van 29 april 2008 heeft de minister over de samenwerking tussen de Raad van Hoofdcommissarissen en het College van procureurs-generaal geschreven: "de afspraak is gemaakt dat zij samen een extra impuls zullen geven aan de opsporing en vervolging".

Op 15 mei 2008 hadden wij naar aanleiding van het sterk gestegen aantal meldingen van kinderporno een debat hierover. De minister zei toen dat het KLPD extra mensen en middelen had ingezet voor de opsporing van deze criminaliteit en dat het OM hiermee aan het werk was gegaan. Wat is daar precies in de praktijk van terechtgekomen? In de genoemde brief werd geschreven dat er een landelijke projectteam zou komen voor de verspreiding van goede voorbeelden. Is dat projectteam intussen met een vliegende start begonnen, en welke concrete acties en verbeteringen zijn eruit voortgevloeid?

Vorig jaar mei zei de minister dat nog niet alle regiokorpsen optimaal hadden meegewerkt. Intussen zijn wij een klein jaar verder. Is de situatie nu verbeterd? Waar blijft de informatie over een landelijk verbeterprogramma voor de aanpak van kinderpornografie?

Het zal duidelijk zijn dat niet alleen bij de SGP-fractie, maar bij alle fracties in de Kamer leeft de opvatting dat van de bestrijding van dit walgelijke delict zeer serieus werk moet worden gemaakt en dat wij onze debatten niet laten afhangen van berichtgeving hierover in de media. Dat is eigenlijk de eer van de Kamer te na. Het betreft een onderwerp dat al jarenlang hoog op de agenda staat. Daarom is in 2007 een motie aangenomen waarin de regering om een jaarlijkse voortgangsrapportage verzocht is. In november 2007 werd al vastgesteld dat een groot aantal acties was aangekondigd in de bestrijding van onder andere kinderpornografie en dat het ook gaat om de versterking van de samenwerking tussen betrokken overheden en organisaties. Tevens werd gezegd: minister, kom met een herhaalde rapportage hierover. Wat zijn de knelpunten? Wat is ondernomen? Wat is het succes dat kon worden geboekt?

Wij hebben hierover al in april 2008 een brief over ontvangen, maar het is inmiddels al bijna een jaar later. Ik ga er dus van uit dat wij binnen enkele maanden van de minister een nieuwe samenhangende voortgangsrapportage zullen ontvangen, waarin tevens wordt ingegaan op een destijds aangenomen motie over de handhaving van zedelijkheidswetgeving met betrekking tot kinderpornografie voor 16- en 17-jarigen. Ook daarvan werd gezegd dat de aanpassing van de leeftijdsgrens uitdrukkelijk heeft plaatsgevonden, opdat juist kan worden opgetreden in de ernstige situaties waarbij minderjarigen zijn betrokken. Welke concrete acties heeft het OM het afgelopen jaar ondernomen om de aanpak juist ook voor die leeftijdscategorie landelijk te coördineren en aan te jagen?

Wij zien uit naar de beantwoording van de vandaag gestelde vragen, maar vooral ook naar de goede, samenhangende voortgangsrapportage, opdat wij een helder beeld krijgen en weten waar de knelpunten zitten en opdat wij weten wat wij daadwerkelijk in de praktijk zijn opgeschoten om de aanpak van deze misstanden te laten slagen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. De aanpak van kinderporno gaat verder dan het opsporen van mensen die foto's of films in bezit hebben. Toen ik dit opschreef, besefte ik dat ik heel veel in verkleinwoordjes spreek. Het gaat heel vaak over plaatjes en filmpjes. Ik heb ervoor gekozen om de verkleinwoorden bij dit onderwerp achterwege te laten.

Kinderporno is een product van seksueel misbruik van kinderen. Het is dan ook goed dat kinderpornozaken steeds meer gericht zijn op het traceren van de nog onbekende slachtoffers. Het is een positieve ontwikkeling dat daar meer aandacht voor is. Tegen dit vreselijke geweld moeten wij absoluut effectieve opsporing inzetten. Wij willen dat de criminelen weten dat wij de jacht op kinderporno serieus nemen en dat zij hun straf niet zullen ontlopen. Wanneer wij dan in de media horen dat nog heel veel zaken blijven liggen, dan geven wij de indruk dat de kans om gepakt te worden niet heel erg groot is, en misschien nog wel erger: dat kinderporno blijkbaar niet zo erg wordt gevonden. Dat is geen goed beeld.

Als mensen met kinderporno in aanraking komen, dan moeten zij direct weten dat zij zich op gevaarlijk terrein begeven. Het is dan ook moeilijk te verkroppen dat er een capaciteitstekort is en dat dit zelfs wordt erkend. De inzet op kinderporno is stukken lager dan de inzet op bijvoorbeeld drugs. Daarbij is de politie nog druk bezig om in een "proeftuin" een opsporingsmethode te ontwikkelen. De betrokken rechercheurs zijn enorm gemotiveerd, geen twijfel daarover. Ik heb er ooit op een werkbezoek een paar gesproken en ik heb echt grote bewondering voor de manier waarop zij dit zware werk doen. In het politieblad Blauw lees ik dat er inmiddels een plan van aanpak bij de politie is en dat men daar enthousiast op reageert. De wil is er absoluut, maar ik lees ook dat er nog heel veel moet gebeuren. Ik vraag de minister wat nu de status van dit plan van aanpak is. Als Kamerfractie willen wij weten wat er nodig is om de opsporing van kinderporno te versterken. Ik heb daarom ook al eerder gevraagd om de Politieacademie bijvoorbeeld onderzoek te laten doen, zodat wij een beeld krijgen van de problemen in Nederland. Dan kunnen wij ook op politiek vlak ons werk doen. Wij willen niet alleen maar algemene opmerkingen maken, nee, wij willen gericht kunnen debatteren over waar er knelpunten zijn. Kan de minister ons toezeggen dat het plan van aanpak nu heel erg snel naar de Kamer toe komt en dat daar ook een reactie van hem bij zit? Hoe staat de minister tegenover het idee om de Politieacademie onderzoek te laten doen? Wij lezen in het artikel in Blauw ook wel dat er meer gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijk onderzoek en dat veel meer bekend is over de relatie tussen kinderporno en kindermisbruik, maar moeten wij ook kijken naar bepaalde opsporingsmethoden, naar hoe groot het probleem in Nederland is en hoe groot in andere landen? Hoe is het grensverkeer? Dat zijn vragen die bij mijn fractie leven.

Vanuit de actualiteit heb ik nog een aantal vragen. Er liggen volgens de berichten nu 900 zaken op de plank. Kan de minister meer inzicht geven in de aard van deze zaken? Zijn dit zaken waarin aangifte is gedaan wegens bezit van kinderporno, of gaat het om de productie van kinderporno? Ik heb iemand horen vragen wat nu precies een plankzaak is. Dat vind ik een goede vraag. Wat zijn de oorzaken van de achterstand die is opgelopen? Is het enkel een gebrek aan capaciteit? Heeft dat te maken met het feit dat men links en rechts wordt ingehaald door technologische ontwikkelingen? Of heeft het ermee te maken dat de politie zich nu meer richt op de producenten van kinderporno en niet meer zozeer op bijvoorbeeld de downloaders?

De afgelopen jaren zijn er meerdere acties geweest om de achterstanden in te lopen en een vuist te maken in de bestrijding van kinderporno. Dat heeft, voor zover zich nu laat aanzien, te weinig resultaat gehad. Op welke wijze gaat het nu goed komen? Welke stappen worden genomen om te komen tot een uniforme en effectieve aanpak van kinderporno? Hoe ziet het verbeterprogramma kinderporno er op hoofdlijnen uit? Worden er ook maatregelen genomen om, als vervolging op zich laat wachten, het kind in kwestie wel uit onwenselijke situaties te halen? Komt het wel eens voor dat het nog niet lukt om te vervolgen, maar dat je al weet dat er iets gaande is? In hoeverre wordt hierin samengewerkt met bijvoorbeeld het Meldpunt Kindermishandeling, de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening?

In het artikel in Blauw stond – ik had het tijdens werkbezoeken ook al eerder gehoord – dat er behoefte is aan digitale rechercheurs. Dat zijn dus echt mensen die vanuit de ICT-wereld komen en zich daarna specialiseren in het recherchewerk, en niet rechercheurs die er later een ICT-opleiding bij hebben gedaan. Het moeten echt mensen zijn die de hele wereld van internet van binnenuit kennen. Erkent de minister ook die behoefte? Hoe wil hij daarin gaan voorzien?

Mevrouw Gerkens (SP):

Indien mocht blijken dat er een gebrek is aan capaciteit dan wel expertise, een gebrek aan mensen zoals u die net noemde, is de ChristenUnie dan ook bereid om boter bij de vis te doen en ervoor te zorgen dat er middelen komen om deze mensen in het korps te halen?

De heer Anker (ChristenUnie):

Ja. Het is vrij makkelijk om nu te zeggen: wij willen het oplossen, dus wij gooien er geld bij. Wij hebben in het wetgevingsoverleg politie en bij de behandeling van de begroting van het ministerie van BZK echt geconstateerd dat wij een probleem hebben. Wij hebben hier geld voor wat extra agenten, voor extra rechercheurs, voor forensische assistenten, maar op een of andere manier krijgen wij die vacatures niet ingevuld. Wij hebben wel met het probleem te maken dat een aantal korpsen grote financiële problemen heeft en tegelijkertijd vacatures heeft openstaan. Waarschijnlijk is er op dat gebied een heleboel winst te halen. Daar is de minister van BZK ook druk mee bezig. Volgens mij moeten wij eerst eens kijken wat daar nog in zit en of wij op een bepaalde manier kunnen herprioriteren. In de grensstreek, in Enschede, kreeg ik bijvoorbeeld te horen: wij hebben hier ik weet niet hoeveel mensen op drugs zitten en maar een mannetje of acht op kinderporno. Als je bedenkt dat de marge tussen Nederland en Duitsland heel erg groot is, dan zou ik – als ik criminele activiteiten ging ontplooien en toch geen geweten heb – wel weten waar ik dat ga doen. Ik wil veel meer naar de kwaliteit kijken. Mocht er extra geld nodig zijn, dan wil ik dat ook graag horen van de minister, en dan moeten wij eens kijken wat er mogelijk is.

De vergadering wordt van 20.54 uur tot 21.10 uur geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Mevrouw Gerkens stelde terecht voorop dat er over het belang van de bestrijding van kinderporno absoluut geen verschil van inzicht is. Ik stel het ook op prijs dat zij expliciet heeft uitgesproken dat wij eenheid van doelstellingen hebben en dat wij eenheid van resultaten wensen. Daarover kan inderdaad geen misverstand bestaan. Ik sluit mij bij dan ook graag aan bij datgene wat er door mevrouw Gerkens en anderen is gezegd over het gewicht en de zwaarte van het werk dat de rechercheurs op dit terrein doen. Aan het begin van mijn tweede ambtsperiode kon ik dat waarnemen toen ik een bezoek bracht aan de mensen die hiermee bezig zijn. Ik heb hun ook gezegd dat ik het werk dat zij op dit terrein doen zeer respecteer en dat dit behoorlijk zwaar en onaangenaam is. Het is belangrijk om ons te realiseren wat kinderen wordt aangedaan. Zelfs als het gaat om kinderporno die op de een of andere manier wordt opgebouwd uit andere beelden, gaat het nog steeds om producten die zo kwetsend zijn voor de waardigheid van kinderen. Die zijn ook zo schadelijk voor het respect dat verschuldigd is aan jonge, kwetsbare levens. Wij voelen ons dan ook zeer gemotiveerd om al het mogelijke te doen om dat tegen te gaan, hoe moeilijk dat ook is.

Terecht heeft mevrouw De Pater-van der Meer vanavond uitdrukkelijk naar voren gebracht dat het gaat om zaken met een uitzonderlijke complexiteit. Die zijn uitzonderlijk complex doordat er gebruik wordt gemaakt van het internet. Bovendien speelt het internationale verkeer een rol en is er sprake van ongrijpbaarheid van de verdachten. Uit dat oogpunt moeten wij ons allemaal realiseren dat de inzet en de beschikbaarheid van mensen voor dit werk een kritieke factor is. Er zijn veel vacatures bij de recherche. Zoals in het overleg over de politie en de politiesterkte is uitgesproken, zetten mijn collega van BZK en de regionaal verantwoordelijken voor de politie zich ervoor in om die vacatures zo veel mogelijk vervuld te krijgen. Terecht speelt bij de werving ook het aspect van de beloning een rol. Er worden ook nieuwe initiatieven op dat terrein ontplooid. Dat is overigens niet de enige manier waarop door degenen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de politie in nauwe samenwerking met de justitieel verantwoordelijke voor het gezag wordt gewerkt aan het vergroten van het vermogen om kinderpornozaken te behandelen. Ik kom daarop later terug in het kader van het verbeterplan.

Nadat ik dit alles voorop heb gesteld, is het misschien goed om iets te zeggen over het aantal plankzaken, namelijk 900. Dat is naar voren gekomen in de uitzending die rechtstreeks aanleiding vormde voor dit debat. Het is verkeerd om de indruk te wekken dat de 900 zaken, 908 om precies te zijn, waarvan sprake was in het tijdschrift Blauw en vervolgens in de televisienieuwsuitzending alleen maar blijven liggen. De Raad van Hoofdcommissarissen schrijft: "Eigenlijk zou de term 'plankzaken' niet meer gebruikt moeten worden. Die wekt de suggestie dat er door politie en justitie niets gedaan wordt met een zaak. Het tegendeel is waar. Er is sprake van werkvoorraden of in onderzoek zijnde zaken. Politie en OM werken op basis van prioritering en weging samen om juist die zaken aan te pakken die het meeste effect hebben."

Bij de uitsplitsing van de zaken blijkt dat de momentopname van 1 oktober 2008 die het uitgangspunt vormde, 331 zaken omvatte die in behandeling zijn bij een regiokorps. Daarnaast zijn er 169 zaken die de werkvoorraad vormen bij een regiokorps, dus om en nabij de helft van het aantal zaken dat daadwerkelijk in behandeling is. Hiernaast waren er op dat moment 408 zaken die de werkvoorraad vormden bij het KLPD. Dat waren dus zaken die nog niet naar de regiokorpsen waren gestuurd. Dat betekent echter niet dat het KLPD die alleen maar bewaart. Deze zaken zijn dan bij het KLPD in behandeling. Op het moment dat de Raad van Hoofdcommissarissen deze brief stuurde, was van die 408 zaken een pakket van 208 verdachten uit een groot buitenlands onderzoek die waren aangeleverd door Interpol – dat is dus ruim de helft van het aantal dat ik net noemde – intussen doorgestuurd naar de Bovenregionale Recherche Noord-Oost Nederland. Die zaken lagen dus niet meer bij het KLPD.

Het leek mij belangrijk om deze cijfers te geven met de opmerkingen die daarbij zijn gemaakt door de Raad van Hoofdcommissarissen. Dit neemt ten eerste de indruk weg die gemakkelijk door het gebruik van het woord "plankzaken" kan ontstaan. Ten tweede maakt dit ook duidelijk hoe er door de politie wordt gewerkt, ondanks de beperkingen van vacatures bij de recherche. Er wordt goed en met de hoogst beschikbare prioriteit gewerkt aan deze zaken.

De heer Teeven (VVD):

Ik dank u voor uw uitleg over de plankzaken, minister. Nu weten wij in elk geval waar wij het over hebben. Nu rijst wel de vraag waarom wij dat nu pas horen van u en waarom wij dat moeten lezen in het blaadje Blauw, waar RTL4 het nieuws vermoedelijk ook uit heeft. Waarom ontstaan er dan zo veel misverstanden? Als u gewoon de Kamer per brief had laten weten wat u nu hier hebt verteld, was dat hele verhaal van RTL4 niet nodig geweest en dan hadden wij wellicht dit debat niet gehad. De vraag rijst een beetje waarom u de Kamer niet informeert als u deze informatie hebt.

Minister Hirsch Ballin:

De Kamer wordt voortdurend geïnformeerd. Wij zouden hier in december een overleg over hebben. Dat was ook een goede gelegenheid geweest om hierover te spreken. Kort voor het overleg zou plaatsvinden, was bij het ministerie informeel het verbeterplan in voorlopige vorm binnengekomen. Dat overleg is toen niet doorgegaan. Er is natuurlijk geen sprake van dat er enige behoefte is om dit af te houden. Integendeel, uit de gegevens die ik net gaf, blijkt dat het voor degenen die ermee werken, mensen bij de politie, juist verrassend was dat een publicatie in het blad Blauw, dat gewoon voor iedereen beschikbaar was, tot deze interpretaties leidde. U hoeft zich er absoluut geen zorgen over te maken dat er behoefte bestond om deze zaak aan het oog te onttrekken. Daar is geen sprake van.

De heer Teeven (VVD):

Dat is nu precies de essentie van mijn vraag. Als het zo goed uitlegbaar is – ik ben het met u eens, u kunt het de Kamer ook redelijk goed uitleggen vandaag – is het toch zinnig om eerst de volksvertegenwoordiging te informeren en het dan pas te publiceren in zo'n politieblaadje? Ik zeg dat ook omdat het in Blauw gepubliceerd werd op een wijze waarvan ik denk dat die niet al te zorgvuldig was. Het staat er eigenlijk wat beter voor dan in Blauw te lezen is.

Minister Hirsch Ballin:

Dat is een beetje eigen aan dit soort interne tijdschriften. Die zijn bedoeld voor goede verstaanders. De informatie daarin is iets anders dan de informatie aan de Kamer, die wij over bepaalde onderwerpen regelmatig geven. Dit onderwerp maakt deel uit van alles wat wij hebben toegezegd op het punt van rechtshandhaving, pijler 5, waar de Kamer periodiek over wordt geïnformeerd. Ik wil dit niet afdoen met de dooddoener dat wij de Kamer elke dag wel een brief kunnen schrijven – dat is overigens natuurlijk wel zo – over de stand van zaken bij een of ander onderdeel van het veelomvattende beleidsprogramma. Er zijn periodieke informatiemomenten afgesproken en daar voldoen wij aan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb nog een vraag over het onderscheid tussen in behandeling zijnde zaken en werkvoorraad. Op basis van dat onderscheid kun je denken dat de werkvoorraad kennelijk niet in behandeling is. In hoeverre is dat een achterstand, moet daar nog iets aan gebeuren en wordt het feit dat die zaken nog niet verder in behandeling zijn genomen, veroorzaakt door een capaciteitstekort? Is er daarentegen geen sprake van een achterstand, en is het gebruikelijk dat zaken nog een tijd blijven liggen voordat ze verder in behandeling worden genomen?

Minister Hirsch Ballin:

Iedere organisatie heeft een werkvoorraad, tenzij er iets mis is en er een overcapaciteit is. In dat geval ontstaat er verveling. De Kamer heeft ook een werkvoorraad, namelijk de wetsvoorstellen die gereed zijn voor openbare behandeling maar nog niet zijn behandeld. Zijn dat "plankwetsvoorstellen"? Nee, dat is de werkvoorraad van de Kamer.

De werkvoorraad van een regionaal korps of van het KLPD houdt in dat zaken ter hand worden genomen zodra de zaken die in behandeling zijn, zijn afgewerkt en niet langer tot de in behandeling zijnde zaken behoren. Er zijn omstandigheden waarin de werkvoorraad te groot is. Daar moet je een inschatting van maken. Wij zouden graag een kleinere werkvoorraad zien, maar een werkvoorraad 0 is bij een organisatie van dit type mogelijk noch wenselijk en zou leiden tot leegloop op het moment dat zaken worden afgedaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp dat er altijd een werkvoorraad is. Je kunt echter ook simpelweg een achterstand hebben. Dat kun je ook werkvoorraad noemen, dus dat etiket zegt me nog niet zo veel. In hoeverre is hier inderdaad sprake van een normale gang van zaken, van dossiers die nog niet zodanig lang liggen dat er een achterstand is, of is hier wellicht ook een achterstand?

Minister Hirsch Ballin:

Het woord "achterstand" betekent dat het niet goed zit. Bij de politie bestaat geen vast criterium voor de gewenste werkvoorraad aan zaken. Er is bij de politie altijd sprake van een werkvoorraad. Aan het begin van mijn betoog – mijn collega van BZK en ik hebben dat ook met de Kamer besproken bij het overleg over het politiebudget en de politiesterkte – zei ik dat als er een punt zou zijn bereikt waarop de werkvoorraad zo klein is als wij zouden wensen, wij zouden moeten constateren dat er een overcapaciteit is en dat het prima is dat vacatures onvervuld blijven. Wij hebben echter het tegenovergestelde gezegd en de Kamer heeft hetzelfde gezegd: wij wensen dat de behandelcapaciteit van zaken wordt vergroot. Dat betekent dat de werkvoorraad op dit moment groter is dan wij wensen, maar niet dat de hele werkvoorraad een ongewenste achterstand betreft.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik zit een beetje met hetzelfde probleem. U geeft wel een uitsplitsing naar aantal zaken in behandeling en in voorraad bij het KLPD – 200 daarvan betreffen de internationale netwerken – maar ik kan me daar concreet heel weinig bij voorstellen. Als u zegt dat 331 zaken in behandeling zijn, dan vraag ik me af voor hoe lang en of er een termijn aan verbonden is. Natuurlijk is het lastig om aan te geven dat een zaak binnen dan en dan is opgelost, maar toch wil ik er iets meer over weten. Hoe specifiek deze cijfers ook mogen zijn, toch zeggen ze me eigenlijk weinig over de wijze waarop de zaken worden gerechercheerd en opgelost.

Minister Hirsch Ballin:

U hebt gelijk dat de cijfers niet heel veel en in ieder geval niet alles zeggen. Wellicht is het beste antwoord op uw vraag af te leiden uit mijn betoog over het verbeterplan dat ik zo dadelijk zal houden.

Verder moet u wel bedenken dat de ene zaak complexer is dan de andere. Sommige zaken zijn wel ter kennis van de politie gekomen, maar zullen niet worden opgelost; andere zaken kunnen op een eenvoudige wijze worden opgelost.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Zoals ik in mijn eerste termijn al zei, sluit ik me aan bij de opmerkingen van de collega's. Het verontrust mij dat de gegevens nu pas aan de Kamer worden gemeld. Wellicht had het in december kunnen worden gemeld bij het algemeen overleg, maar dat neemt niet weg dat er ondertussen twee maanden verstreken zijn, gedurende welke periode de Kamer alsnog schriftelijk had kunnen worden geïnformeerd. Maar mijn vraag is wat de voortgang is geweest. De minister geeft terecht aan dat er sprake is van een werkvoorraad. Kan hij iets zeggen over het verschil met de werkvoorraad met 2007? Toen was er sprake van rond de 200 zaken die nog niet behandeld waren of in behandeling genomen waren. Is er nu inderdaad een toename, zoals uit de berichtgeving blijkt?

Minister Hirsch Ballin:

Integendeel. Ik heb net verteld dat er van de 408 zaken inmiddels 208 in behandeling zijn bij het regiokorps. Dit betreft het grote pakket dat uit een melding van Interpol is gekomen. Wat de verontrusting en dergelijke van mevrouw Azough betreft: ik deel natuurlijk bij voorbaat elke verontrusting op dit terrein. Ik wil echter wel opmerken dat ik net al gesproken heb over de manier waarop ik de Kamer informeer en dat er geen sprake is van ook maar enige behoefte om wat dan ook achter te houden. Geen sprake van. Het is jammer dat mevrouw Azough dat wel lijkt te veronderstellen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat is niet wat ik wil veronderstellen. Het gaat mij om een proactieve houding van het ministerie van Justitie tegenover de Kamer. Ik sluit mij aan bij de heer Van der Staaij die aangaf dat er al twee jaar geleden een motie is aangenomen waarin sprake was van een voortgangsrapportage. De brief die wij in april 2008 hebben ontvangen, voldoet niet aan de term "voortgangsrapportage". Ik denk dat het toch van belang is – de minister heeft volgens mij de meerderheid van de Kamer op dit punt gehoord – dat er vanuit het departement van Justitie duidelijkere en concretere gegevens aan de Kamer worden gegeven.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb al gezegd dat wij dat doen. Wij rapporteren periodiek over alle onderdelen van de criminaliteitsbestrijding. Dat deze toevallige stand van 1 oktober 2008 – die blijkens de brief van de Raad van Hoofdcommissarissen van vandaag alweer achterhaald is – evenmin als de stand van 1 november, 1 december of 1 januari aan de Kamer is gemeld, is niet omdat wij niet bereid zouden zijn om de Kamer bij wijze van spreken dagelijks te informeren, maar omdat wij bepaalde periodieke rapportages over dit onderwerp hebben afgesproken. Ik zal zo meteen nog ingaan op de vraag hoe ik de Kamer verder op de hoogte wil houden van de verbeterplannen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Natuurlijk heeft iedereen een werkvoorraad. Maar ik moet de minister wel zeggen dat als de werkvoorraad van de Kamer 150 wetsvoorstellen zou behelzen, er grijze haren zouden ontstaan bij de collega's. Misschien zouden wij dan ook wel door het departement van de minister zelf zachtjes gemaand worden, de achterstand weg te werken. Het is dus niet vreemd dat het politieblad Blauw schrijft dat de tweede pijler onder het plan het wegwerken van de werkvoorraad is. Dat geeft aan dat er een inhaalslag gemaakt moet worden. In de brief van 29 april schrijft de minister: het kleinere deel van de 250 zaken dat niet is opgepakt, lijkt te zijn blijven liggen bij gebrek aan capaciteit en prioriteit. De minister schrijft een heel verhaal over wat er allemaal is aangepakt en merkt dan op dat ongeveer 250 zaken zijn blijven liggen wegens gebrek aan capaciteit en prioriteit. Hoeveel van deze zaken lijken nu te zijn blijven liggen wegens gebrek aan capaciteit en prioriteit en wat gaan wij daaraan doen?

Minister Hirsch Ballin:

Net als bij een eerdere interruptie van mevrouw Arib die ongeveer dezelfde strekking had, denk ik dat ik het beste beeld kan schetsen als ik wat vertel over het verbeterproject, op het moment dat wij daaraan toe zijn.

De voorzitter:

Hebt u een vraag op hetzelfde punt, mijnheer Anker? De minister wil eerst nog iets vertellen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik wil het heel kort over de beeldvorming op dit punt hebben. Het beeld dat de minister nu neerzet, is dat het eigenlijk allemaal wel een beetje meevalt. Hij verbaast zich enigszins over de manier waarop de beeldvorming is ontstaan.

Minister Hirsch Ballin:

Nee, dat heb ik niet gezegd.

De heer Anker (ChristenUnie):

U hebt dat niet gezegd? In ieder geval is de beeldvorming voor mijn fractie wel een probleem. Er moet niet worden uitgestraald dat de politie er niet aan toekomt om kinderporno op te sporen. De reportage van RTL geeft hier wel aanleiding toe. Wij moeten scherp zijn op dat probleem. Wij moeten duidelijk maken dat wij er bovenop zitten.

Minister Hirsch Ballin:

Dat ben ik helemaal met de heer Anker eens. Ik heb dus ook niet gezegd dat de dingen meevallen. Dat is zo ongeveer het laatste wat mij over de lippen zou komen bij het onderwerp kinderporno. Ik heb wel gezegd dat er een verkeerd beeld is ontstaan door te spreken van ongeveer 900 plankzaken, alsof dat zaken zijn die maar blijven liggen. Ten eerste klopt dat niet blijkens de uitsplitsing die ik heb gekregen van de Raad van Hoofdcommissarissen en ten tweede behoort een deel van die zaken tot de werkvoorraad die er moet zijn.

Dit neemt niet weg – ik heb dit al gezegd maar wil het graag nogmaals onderstrepen – dat de gerapporteerde werkvoorraad te hoog is naar mijn inzicht, dat van het College van procureurs-generaal en dat van de Raad van Hoofdcommissarissen. Het College van procureurs-generaal heeft zich die verantwoordelijkheid aangetrokken en dat in december aan mij bericht. Daarbij kan en moet worden verwezen naar het plan van aanpak. Omdat het probleem van structurele aard is, zoeken wij ook naar een structurele aanpak ter verbetering ervan.

Voor alle duidelijkheid: ik heb niet beweerd dat er iets zou meevallen. Ik heb wel beweerd en met cijfers aan de hand van de gegevens van de Raad van Hoofdcommissarissen uiteengezet, dat het beeld dat er 900 zaken maar zouden blijven liggen, onjuist is.

Ik kom op de structurele aanpak van de naar mijn inzicht, maar ook naar dat van OM en politie, te grote werkvoorraad. Ik heb al gewezen op het capaciteitstekort bij de politie, het tekort aan zedenrechercheurs en dan vooral aan digitale rechercheurs. Ik ondersteun dan ook de maatregelen die het Openbaar Ministerie en de politie willen nemen op de kortere en langere termijn om de werkvoorraad kinderpornozaken snel aan te pakken en structureel een effectievere opsporing en vervolging tot stand te brengen. Het gaat om maatregelen gericht op het aanpakken van de productie van kinderporno en om maatregelen gericht op het aanpakken van het misbruik van kinderen dat daaraan ten grondslag ligt. Ik verwijs daarvoor nogmaals naar wat ik heb gezegd over de ernst van dit soort criminaliteit ten opzichte van de kinderen die daarvan het slachtoffer worden. Wij zijn het daar ook volstrekt over eens.

Op het niveau van de bovenregionale recherche worden er twee tijdelijke, uit de regiocapaciteit en uit de bovenregionale recherche, teams samengesteld. Het ene wordt gevormd door de Bovenregionale Recherche Noord-Oost Nederland en het regiokorps Gelderland-Zuid. Dat team is gestart. De teams die op deze manier worden opgestart, hebben tot taak om als extra capaciteit de werkvoorraad te verminderen, om zaken weg te werken. Zij nemen zaken in behandeling en gaan daarop doorrechercheren. Ik wil graag dat het doorrechercheren meer aandacht krijgt. Het gaat namelijk niet alleen om het bestrijden van de beschikbaarheid van kinderporno en het zich daadwerkelijk toegang daartoe verschaffen, dat, zoals bekend, onderdeel is van de aanpak. In een aantal gevallen moet er ook worden gekeken naar de productie, voor zover die in Nederland plaatsvindt, want helaas is het vaak een internationaal netwerk.

Voor de lange termijn wil de politie – dat wordt volledig door mij en het Openbaar Ministerie gesteund – efficiënter werken en ook in die zin slimmer werken dat er manieren worden gevonden om de in beslag genomen digitale bestanden doeltreffender te doorzoeken. Daarvoor wordt begin van dit jaar een proef uitgezet in een zogenoemde proeftuin onder begeleiding van de taskforce kinderporno. Aan de hand van geselecteerde voorbeeldzaken wordt de werkwijze verbeterd. In de werkwijze wordt een tegengewicht gezocht en, naar ik aanneem, ook gevonden. De proeftuin moet het voorbeeld geven dat, ondanks dat er moeilijk vervulbare vacatures zijn, er meer zaken weggewerkt kunnen worden. Op die manier willen wij het onwenselijke deel van de werkvoorraden aanpakken. Dit betreft de personele inzet en de wijze van werken. Daarnaast zullen wij via de monitor en door de inzet van meer geavanceerde technologie eraan werken om deze werkvoorraad te verminderen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik kom even terug op de bovenregionale teams, de BRT's. Ik ben daar enorm voorstander van, omdat zij naar mijn mening de expertise van alle korpsen kunnen versterken. Mijn zorg is dat daardoor weer expertise uit de regionale teams wordt getrokken, waardoor men het risico loopt dat de werkvoorraad daar weer oploopt. Moeten er niet gewoon op de plekken waar de rechercheurs uit de teams worden getrokken, nieuwe rechercheurs worden neergezet?

Minister Hirsch Ballin:

Dat moet, zeker. Ik wil niet voor de vijfde keer verwijzen naar hetzelfde punt, namelijk naar de capaciteit van de politie en het vervullen van de vacatures. Het beleid leidt er feitelijk toe dat de plaatsen die vervuld zijn en de mensen die er zijn zo doelmatig mogelijk ingezet moeten worden. Dat is de bedoeling van de vorming van de bovenregionale teams. Door de krachten te bundelen, door mensen bij elkaar te zetten die op een bepaald gebied bedreven zijn, die ervaring en bepaalde kwalificaties hebben, kunnen wij de beschikbare capaciteit zo goed mogelijk benutten.

Mevrouw Gerkens (SP):

U bent het dus met mij eens dat er meer capaciteit bij moet en dat wij de ontstane vacatures in de regio's moeten kunnen vervullen.

Minister Hirsch Ballin:

Natuurlijk. Ik heb dat net gezegd. Mijn collega van Binnenlandse Zaken heeft dat ook al een- en andermaal gezegd. De regionale korpsbeheerders spannen zich uiteraard in om die vacatures vervuld te krijgen. Dat moeten zij ook.

Mevrouw Arib (PvdA):

U zegt terecht dat de werkvoorraad snel moet worden weggewerkt. Dat ben ik helemaal met u eens. Ik wil daar echter wel een termijn aan verbinden. Binnen welke termijn zal volgens u de werkvoorraad kunnen worden weggewerkt?

Minister Hirsch Ballin:

Wij zijn voornemens om in een periode van ongeveer twee jaar het landelijke verbeterproject onder leiding van de portefeuillehouder van de Raad van Hoofdcommissarissen uit te voeren. Ik heb net belangrijke elementen van dat verbeterplan genoemd, maar er zijn er meer, zoals elementen op het vlak van de technologie en de organisatie. Zoals gezegd, gebeurt deze uitvoering onder leiding van de portefeuillehouder, de heer Akerboom. Vanavond is opgemerkt dat de heer Akerboom is benoemd tot de nieuwe Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Ik ben blij met hem in deze functie. Per 1 april zal hij zijn nieuwe functie aanvaarden en dan zal de Raad van Hoofdcommissarissen uiteraard in zijn opvolging voorzien. Dus blijft gelden wat ik zojuist zei: onder leiding van de portefeuillehouder.

De landelijke officier bij het Openbaar Ministerie wordt ingezet als coördinator op het gebied van de concrete strafrechtelijke aanpak, maar ook beleidsmatig zal hij deze rol vervullen. Verder zal het bovenregionale rechercheoverleg de onderzoeksvoorstellen beoordelen, zoals dat ook op andere terreinen wordt gedaan. Daarnaast zal voor de proef in Rotterdam een taskforce worden ingesteld.

De heer De Roon (PVV):

Begrijp ik het goed dat er twee teams komen die zich met kinderpornozaken bezig zullen houden: een in Noordoost-Nederland en een in Gelderland? Is de instelling van die teams de inlossing van uw belofte die u deed met uw brief van 29 april vorig jaar? Daarmee zei u dat er een BRT zou worden ingezet voor kinderpornozaken.

Minister Hirsch Ballin:

Er worden tijdelijke teams gevormd die tot taak hebben om voor de korte termijn extra capaciteit te leveren voor het wegwerken van zaken. Dat heb ik net gezegd en dat was geen herhaling van een eerdere mededeling.

De heer De Roon (PVV):

Maar mijn vraag was of dit een inlossing is van een eerder gedane belofte. U hebt in april vorig jaar de belofte gedaan dat een BRT zich zou gaan bezighouden met kinderpornozaken. Ik vraag mij af of hetgeen u ons nu toezegt het nakomen van deze belofte is. Of is er intussen nog iets anders gebeurd op BRT-niveau?

Minister Hirsch Ballin:

Dit is nieuw. Er wordt niet een nieuw bovenregionaal team ingesteld, maar een tijdelijk team voor het wegwerken van de voorraden. Aan de samenstelling van het team in Noordoost-Nederland zal de politie van Gelderland-Zuid een bijdrage leveren. Het andere team wordt voor het zuiden van het land gevormd.

Dan kom ik te spreken over de doelen voor de periode tot en met 2010, de twee jaren. Ik noem nog de registratie door middel van de monitorfunctie en het verleggen van de focus bij de aanpak van zaken, opdat meer aandacht wordt besteed aan het opsporen van mensen die daadwerkelijk kinderen misbruiken, opdat aandacht wordt besteed aan het opsporen van producenten en commerciële verspreiders en opdat vooral aandacht wordt besteed aan de slachtoffers. Dat zijn de twee andere belangrijke onderdelen.

Verschillende sprekers hebben vragen gesteld over de structurele monitor. Die monitor zal het mogelijk maken om de Kamer halfjaarlijks te informeren over de ontwikkelingen op dit terrein.

Ik meen hiermee de vragen van mevrouw Gerkens inzake de politiecapaciteit te hebben beantwoord. In antwoord op de vragen van mevrouw Arib meld ik dat per 1 november de landelijk coördinerend officier voor de aanpak van kinderpornografie daadwerkelijk is benoemd op de vestigingsplaats Rotterdam.

Mevrouw Arib heeft gevraagd naar het landelijk team naast de reguliere teams. Ik heb zojuist melding gemaakt van het extra initiatief op dit terrein. Zij vraagt hoe ik de handhaving zie op het gebied van de grooming. Er is vanavond verscheidene malen verwezen naar de wetgeving die in procedure is. Bij de inbreng voor de behandeling van de uitvoeringswetgeving van het Verdrag van Lanzarote op dit onderwerp zijn politie en OM tevens gevraagd mij hierover een ambtsbericht te doen toekomen. Dat bericht zal vervolgens in de beantwoording met de Kamer worden gedeeld. De vraag van mevrouw Arib naar het plan van aanpak van de politie heb ik reeds beantwoord. Er komen brokstukjes uit naar voren in het politieblad Blauw.

Mevrouw Gerkens en mevrouw Arib hebben gevraagd naar de beloning van de rechercheurs. Mijn collega van Binnenlandse Zaken is bezig om in samenwerking met de andere autoriteiten op het gebied van het beheer van de politie de recherchefuncties te herijken en opnieuw te waarderen. Dat zal te zijner tijd zijn weerslag krijgen in de kwaliteits-AMvB.

De heer Teeven vraagt of er best practices uit het buitenland zijn overgenomen. Dat is zeker het geval. Bij een zorgvuldige beschouwing van het filteren en blokkeren hebben wij een best practice uit Engeland gekozen.

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw De Pater over het filteren en blokkeren meld ik dat ik over enkele weken een rapportage verwacht over het onderzoek dat is gedaan inzake de haalbaarheid en de uitwerking in het project ten aanzien van samenwerking met en tussen de internetproviders. Dat rapport zal ik met mijn commentaar aan de Kamer sturen. Gelukkig is er ten aanzien van het inrichten van het filteren en blokkeren draagvlak voor een eigen rol van de internetproviders. Zij hebben die rol zelf op zich genomen. Ik heb daarover eerder mededelingen gedaan.

Mevrouw De Pater vraagt of er relatief meer kinderpornozaken binnenkomen. De politie krijgt gemiddeld 800 tot 1000 zaken per jaar binnen. Vorig jaar zijn er relatief gezien meer zaken bijgekomen, maar daarbij speelde het door Interpol geleverde onderzoek een belangrijke rol. Dat onderzoek betreft, zoals ik eerder heb gezegd, 208 zaken.

De zaken zijn inderdaad ingewikkelder geworden. Dat blijkt onder meer uit de manier waarop afbeeldingen worden verspreid en worden afgenomen. Degenen die van de handel in de kinderpornografie profiteren, zitten vaak in buitenlanden die voor ons politieel en justitieel moeilijk bereikbaar zijn. De sporen leiden verontrustend vaak naar landen waarop wij maar weinig greep krijgen. Ik stel dat feit uiteraard aan de orde in overleggen zoals die van de Raad van Europa, waarin een ruimere kring van landen bereikbaar is dan in de Europese Unie.

Het aantal specialisten voor de aanpak van kinderporno binnen de groep van de gecertificeerde zedenrechercheurs is op dit moment ongeveer 40. Bij de dienst IPOL van het KLPD is er een team van 9 fte's.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd naar het projectteam en het verbeterprogramma. Het projectteam werkt inderdaad aan het verbeterprogramma. De proeftuin in Rotterdam die ik eerder heb genoemd, heeft tot taak om de innovatie in de werkwijze gestalte te geven.

De heer Van der Staaij heeft voorts gevraagd naar het eerstvolgende moment van de rapportage die ik de Kamer halfjaarlijks zal toezenden. Conform mijn toezegging van april 2008 zal deze rapportage dit voorjaar beschikbaar komen. Ik stel mij voor dat deze april 2009, uiterlijk mei 2009, bij de Kamer is.

Over de aard van de zaken binnen de 900 heb ik in antwoord op de vragen van de heer Anker de best mogelijke uitsplitsing gegeven. Ik meld ten slotte dat er meer in het bijzonder bij de recherche inderdaad een behoefte is aan het specialisme digitale rechercheurs. Dit is een van de redenen waarom mijn collega Ter Horst en ik, ook in verband met het arbeidsmarktbeleid, uitdrukkelijk de aandacht van onze collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben gevraagd voor de mogelijkheid van omscholing ten behoeve van de politie, waaronder de recherche.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik heb gevraagd of het aantal zaken dat aangedragen wordt explosief toeneemt. De minister zei dat Interpol een paar honderd zaken aandraagt die ook buitenlandse connecties hebben. Hij noemde een gemiddeld aantal van 800 à 1000 per jaar. Dat neemt toe. Eerder had hij het over de werkvoorraad. Als het aantal zaken stijgt van 800 naar 1000 naar 1200 volgend jaar en naar misschien wel 1400 in het jaar daarop, dan stijgt de werkvoorraad automatisch mee. Of denkt de minister dat door de inzet van die extra bovenregionale teams die werkvoorraad kan dalen?

Minister Hirsch Ballin:

Het antwoord op de vraag van mevrouw De Pater is ja. Uiteraard geldt hier ceteris paribus, terwijl wij weten dat de instroom van zaken niet bestuurbaar is. Het ligt eraan wat er binnenkomt. De inzet van het projectplan ter verbetering is om ondanks de stijging in aantallen en de groeiende complexiteit, waar mevrouw De Pater eerder naar vroeg, te komen tot een vermindering van de werkvoorraad. Dat zal voor een deel moeten komen uit de verbeterde inzet waaronder die twee tijdelijke teams voorraad wegwerken, voor een deel uit een andere werkwijze, inclusief het gebruik van digitale recherchetechnieken, en hopelijk voor een deel door het vervullen van vacatures.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De minister zegt dat wat aangeboden wordt niet bestuurbaar is. In zekere zin is dat wel bestuurbaar. Hoe nadrukkelijker je zoekt naar dit soort dingen – en dat is de inzet ook in het kader van het Verdrag van Lanzarote, en eerder al van de minister – hoe meer je vindt. Dan stijgt die werkvoorraad automatisch. Wij hebben ooit wel eens tegen elkaar gezegd: is dit het topje van de ijsberg? Ik constateer nu: de ijsberg kan wel eens heel diep zitten.

Minister Hirsch Ballin:

Voor zover het gaat om het doelgericht zoeken is uiteraard waar wat mevrouw De Pater zegt. Voor het aanbod dat komt doordat men zaken tegenkomt, geldt wat ik zo-even zei. Uiteraard heeft niemand er belang bij dat er zaken worden gestart in de opsporing die vervolgens niet worden afgehandeld. Maar met de inzet die kwalitatief en kwantitatief is, is de doelstelling om te komen tot een vermindering in de werkvoorraad. Maar dat is uiteraard een opzet van het plan, waarbij je niet volledig in de hand hebt wat er binnenkomt en waarop die inzet moet worden losgelaten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de antwoorden in eerste termijn. Ik constateer dat er behoefte is aan een tweede termijn.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording, maar ik vind dat hij wel wat omzichtig doet over de aantallen. Hij noemt het nu de werkvoorraad. Eerder heette het "zaken die zijn blijven liggen". Duidelijk is dat het aantal stijgt en dat is gewoon niet goed. Wij moeten het niet mooier voorstellen dan het is. Nogmaals, de minister heeft te maken met een zeer gewillige Kamer die zelfs bij interruptie zegt boter bij de vis te willen doen. Ik roep de minister op om hier gebruik van te maken en dat in te zetten waar nodig.

Ik heb vertrouwen in de voorliggende plannen. Ik ben ook blij met de korpsmonitor die wij mogen verwachten. Die zal echter niet snel klaar zijn. Ik heb begrepen dat het toch nog tot de zomer gaat duren voordat die er is. Kan de minister ons voor het zomerreces updaten over de voortgang van het wegwerken van wat hij nu de werkvoorraad noemt? Het goede van de korpsmonitor is dat alle regio's hun eigen prioriteiten hebben. De monitor zal ook de hiaten blootleggen, zodat wij waarschijnlijk in de loop van het komende jaar en de komende jaren nog beter kunnen zien wat wij moeten doen om dit probleem op te lossen.

Wij steunen de bovenregionale teams, maar wij zien ook dat hierdoor nieuwe gaten ontstaan. Ik wil de minister vragen daar vooral naar te kijken.

Onze grote zorg betreft het tekort bij de digitale politie. Er moeten echt meer mensen bij. Ik begrijp dat er regio's zijn waarin het werk nu gewoonweg stilligt door het tekort aan digitale politie. Dit los je echt niet op door hierop anders of slimmer in te zetten. Wij moeten er gewoon voor zorgen dat er meer mensen bij komen. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de capaciteit bij de digitale politie en zedenpolitie onvoldoende is waardoor de aanpak van seksueel geweld tegen minderjarigen stagneert;

verzoekt de regering, de opsporingscapaciteit en -expertise met betrekking tot seksueel geweld tegen minderjarigen bij de politie fors uit te breiden, en de Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk 1 april 2009, te berichten over de initiatieven die zijn genomen en genomen zullen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gerkens, Azough en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 106(31700 VI).

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Mevrouw Gerkens zegt in de motie dat de capaciteit fors moet worden uitgebreid. Wil zij er een fors aantal fte's bij of wil zij de vacatures vervuld hebben?

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat wat nodig is. Ik denk dat de vacatures in ieder geval moet worden vervuld, maar er moeten ook fte's bij. Er moeten gewoon echt mensen bij.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Daarmee heb ik een goed antwoord gekregen om mijn mening over deze motie te vormen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden en voor de toezeggingen die hij heeft gedaan.

Als ik het goed heb begrepen, is het de bedoeling dat de werkvoorraad binnen twee jaar wordt weggewerkt. Deze toezegging heeft de minister nu gedaan. Ik ga ervan uit dat dit gebeurt.

Er komt een landelijke officier. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan een motie van mevrouw De Pater-van der Meer en mij. Per 1 november is in Rotterdam een landelijke officier aangesteld. Dat is goed om te horen.

Ik had een motie voorbereid, maar ik zal deze niet indienen omdat de minister heeft toegezegd dat hij bereid is om te monitoren en dat wij daarover worden geïnformeerd. Sterker nog, de heer Van der Staaij heeft al naar een motie verwezen waarin ook om een voortgangsrapportage wordt gevraagd. In mijn motie wilde ik vragen om een halfjaarlijkse rapportage. Ik hoop echt dat in die rapportage alle gegevens worden opgenomen: het aantal zaken dat in behandeling is, een uitleg over de werkvoorraad en de termijn waarbinnen die wordt aangepakt.

Lanzarote. Gisteren hebben wij allen een schriftelijke inbreng geleverd. Ik maak mij zorgen omdat wij de handhaving moeilijk kunnen waarmaken. Daar gaat toch een signaal vanuit, voor de daders, maar ook voor de slachtoffers, die daardoor geen aangifte meer doen omdat zij denken dat daar toch niets mee wordt gedaan. Dat signaal moet absoluut niet worden gegeven.

Ik heb nog een vraag over de termijnen waarbinnen de zaken worden behandeld. Ik wil van de minister horen of gewerkt wordt aan het formuleren van termijnen. Wij eisen van iedereen dat zij zaken binnen een bepaalde tijd voltooien: binnen welke termijn worden wachtlijsten weggewerkt, binnen welke termijn worden bepaalde doelen bereikt? Ik begrijp dat het een heel complexe materie is, maar ik wil desalniettemin graag weten hoe lang over een zaak wordt gedaan. Ook wil ik dat hierover goed wordt gecommuniceerd met burgers.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie dankt de minister voor zijn antwoorden.

Wij zijn blij met het concrete verbeterplan en steunen alle doelstellingen. Wij zien zelfs in dat je soms prioriteit moet geven aan het achterhalen van producenten en financiers en aan slachtoffers en dat je aan andere zaken misschien wat minder prioriteit moet geven. Wij zijn er blij mee dat de minister deze prioritering ondersteunt. Voor dit punt is zeker draagvlak. Eigenlijk hebben wij daar niet zo veel op- of aanmerkingen bij. Wij zien ook wel de weerbarstigheid van deze materie in. Wij zien ook wel in dat het een moeilijk probleem is om die gespecialiseerde rechercheurs te werven bij de politie. Als er geld bij moet voor dit specifieke terrein, dan snappen wij wel dat het in een tijd van begrotingskrapte moeilijk is. Wij denken toch dat dit onderwerp het wel verdient, omdat dit een heel speciaal onderwerp is. Dat is echter een zaak die de minister eerst in het kabinet zal moeten bepleiten.

Wij zijn wat minder gelukkig met een ander onderwerp, namelijk de wijze waarop wij tot dit debat zijn gekomen, de reden waarom wij hier eigenlijk staan vanavond en de wijze waarop het allemaal is gelopen. De minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn al halverwege hun termijn als die de volle vier en een half jaar gaat duren. Dat betekent dat wij zo langzamerhand ook eens de rekening gaan opmaken van – laat ik het maar zeggen – de noeste arbeid van beide veiligheidsministers. Net als mevrouw Gerkens heb ik nog niet zo'n goed gevoel bij de cijfers waar de minister mee komt. Dan vertaal ik een beetje wat zij zei. Het is niet zo dat ik die cijfers betwist; ik denk dat die cijfers wel juist zijn. Ik krijg er echter een beetje een naar gevoel van dat hij er niet zelf mee komt. Als je die cijfers bekijkt, dan zie je dat er wel achterstanden zijn. Dat constateert collega Van der Staaij ook terecht. Het is onrustbarend maar niet desastreus, want het is een moeilijk onderwerp. Wij begrijpen dus best wel welke problemen de minister heeft. Misschien ligt het aan mij – daar moet de minister straks dan maar een antwoord op geven – maar ik word dan altijd een beetje argwanend. Waarom komt de minister eigenlijk niet zelf met die cijfers naar de Kamer? Nu moet het via RTL en via het blad Blauw. Gelukkig ben ik op al die literatuur geabonneerd, maar ik vind het toch niet helemaal de goede manier van de Kamer informeren. Ik ben het van de minister ook niet zo gewend. Goed of slecht nieuws; hij brengt het altijd. Vooral goed nieuws brengt hij wel eens via een persverklaring. Nu denk ik: als het wel zulk goed nieuws is, kom er dan zelf mee. Overigens is het aan de ene kant natuurlijk geen goed nieuws, maar aan de andere kant doen politie en justitie wel van alles op dit terrein.

Vanaf april krijgen wij vier keer die monitor, tot het einde van de kabinetsperiode, als het kabinet de volle termijn uitzit. Dan kunnen wij aan het eind de rekening opmaken. Ik zou echter tegen de minister willen zeggen: alstublieft, informeert u de Kamer wel en doe het voortaan niet via RTL.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Ik moest bij de laatste woorden van de heer Teeven denken: misschien heeft RTL ook wel het blad Blauw gelezen. Het zou kunnen. Het is in ieder geval informatie die bekend was.

Door beter te rechercheren, ook internationaal, komen meer zaken boven tafel. De werkvoorraad zal toenemen. Ik wens de minister heel veel succes met het zodanig organiseren en misschien binnen de korpsen herprioriteren, dat door slimmer en effectiever opsporen de werkvoorraad niet zal meegroeien maar zal afnemen, zoals zijn wens is. Hierbij moet wel worden gezegd: juist omdat er meer zaken boven tafel komen, ook internationaal, kunnen wij constateren dat hier meer aandacht voor is dan een aantal jaren geleden.

In de motie van mevrouw Gerkens wordt gesproken over capaciteitsuitbreiding. Ik kan mij voorstellen dat de minister daarin voorziet waar het nodig is. Het kan echter zijn dat de prioriteiten dan anders moeten worden gesteld, zoals ik eerst zei. Het simpele feit dat om capaciteitsuitbreiding wordt gevraagd, betekent dat dan ook boter bij de vis moet worden geleverd en dat heb ik niet gehoord.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden en toezeggingen. Misschien mis ik enkele toezeggingen; daarom noem ik nu "onder andere" de volgende. Ten eerste heeft de minister het gehad over de verbeterplannen. Die klinken goed en daar komen wij nog specifiek over te spreken. Ten tweede is er een landelijk officier van justitie geïnstalleerd. Dat is prima. Ten derde noemde hij de twee bovenregionale teams, die kunnen werken aan uitwisseling van kennis en expertise. Ten vierde komt er een halfjaarlijkse monitor, die vergelijkbaar is met de monitor mensenhandel, zo neem ik aan. Daarin zal heel concrete informatie aan de Kamer worden verstrekt.

Ik heb echter nog een paar vragen. Wat houdt "in behandeling zijn" nu precies in? Ik maak mij er namelijk een beetje zorgen over dat de werkvoorraad als zodanig niet eens zo veel hoeft te verschillen van het aantal gevallen dat nu al in behandeling is. Kan het zijn dat in sommige gevallen er weinig verschil is tussen de zaken die "in behandeling" zijn omdat zij niet echt in behandeling zijn of omdat zij onvoldoende in behandeling zijn, of omdat "in behandeling zijn" betekent dat er een keer naar is gekeken, maar er verder te weinig mee kan worden gedaan, waarna vervolgens in zekere zin een voorraad ontstaat van zaken die blijven liggen, zijnde "in behandeling"? Dit is precies waar een deel van de Kamer moeite mee heeft en waar moeilijk de vinger achter te krijgen is: wat is "werkvoorraad" en wat betekent "in behandeling zijnde"?

Ik heb in eerste termijn gevraagd wat nu het precieze aantal landelijk, bovenregionaal en regionaal beschikbare fte's is, maar deze vraag is nog niet beantwoord. Ik wil hier graag helderheid over hebben. In maart 2006 was het heldere antwoord "100 fte". Kan de minister zo duidelijk zijn?

Tot slot heb ik een misschien vreemde vraag aan de minister. Ik verbaasde mij enigszins over zijn defensieve houding, en misschien zelfs zijn enigszins verongelijkte houding over onze vragen naar de informatie voor de Kamer. Ik kan die schuld ook bij onszelf leggen, zoals de heer Van der Staaij terecht aangaf. Wij hebben misschien zelf ook enigszins de zaken laten liggen, door niet om concrete informatie te vragen, of wellicht onvoldoende door te vragen op bepaalde punten. Dit neemt echter niet weg dat vooral bij de minister een verantwoordelijkheid ligt, en dat hij dit spoeddebat en het tumult in de media had kunnen voorkomen. Hij had dit kunnen voorkomen door zelf de informatie zoals die nu bekend is, of die misschien pas vanochtend of gisterochtend, zoals mijn vermoeden is, bij hem is aangekomen, te verstrekken. Dit lijkt mij geen punt en niet ingewikkeld. De minister hoeft hierdoor geen verongelijkte of defensieve houding aan te nemen.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording van de in eerste termijn gestelde vragen. Het is prettig dat de beantwoording verhelderend was, maar ik heb toch nog een aantal opmerkingen.

Als het programma van RTL onjuiste cijfers presenteert of die cijfers in een onjuiste context presenteert, of als door die cijfers een verkeerd beeld ontstaat, kan de minister daar dan niet wat sneller op reageren? Zou hij niet de volgende dag of twee dagen later al een persbericht kunnen laten uitgaan waarin de cijfers op de juiste wijze worden weergegeven? Toen de minister de cijfers ontving van de Raad van Hoofdcommissarissen, had hij toen geen actie kunnen ondernemen en waarom horen wij dit hier pas vanavond? De conclusie is toch dat de minister het land een aantal dagen in de waan heeft laten leven dat het heel erg mis was en dat heel veel zaken, 900 stuks, gewoon stof lagen te verzamelen bij de politie. Godzijdank is dit niet zo. Vanavond zijn wij dit uiteindelijk toch te weten gekomen.

Dan kom ik te spreken over de bovenregionale recherche. De minister heeft in zijn brief van 29 april 2008 geschreven dat een bovenregionaal rechercheteam kinderpornoteam zou gaan aanpakken. Zoals ik de minister vanavond begrijp, moet dit nog gaan gebeuren. Twee teams moeten daar dus nog aan beginnen, het ene in het noorden met steun van Gelderland, en het andere in Rotterdam. Dit maakt geen voortvarende indruk.

Ditzelfde beeld ontstaat inzake de landelijke officier van justitie. For the record: dit betreft de motie-Teeven c.s. (31200-VI, nr. 21) die door deze Kamer met algemene stemmen werd aangenomen op 6 november 2007. Mevrouw Arib was een van de meeondertekenaars. In deze motie werd de regering verzocht, een landelijke officier van justitie in te stellen. Op 6 november 2007 werd hier dus door de Kamer om gevraagd, maar wij horen nu van de minister – als ik hem tenminste goed heb begrepen – dat de landelijke officier van justitie er nog moet gaan komen. Dit roept niet het beeld op van een voortvarende aanpak. Klopt dit? Begrijp ik het goed? Als ik het goed heb begrepen, waarom heeft enerzijds de inzet van BRT en anderzijds het instellen van een landelijke officier van justitie dan zo lang geduurd?

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording, voor de toelichting en voor de verbeteracties die zijn ingezet. Ik vond dat op zichzelf wel verhelderend.

De aanleiding voor dit debat was het bericht over die plankzaken, waaraan allerlei opmerkingen werden toegevoegd, zoals dat de politie de explosieve groei van kinderporno niet kan bijbenen en dat pedofielen en kinderpornoproducenten weinig te vrezen hebben van politie en justitie. Uit die berichtgeving kwam wel een buitengewoon ongelukkige uitstraling en boodschap naar voren. Ik hoop dat dit debat er vanavond aan heeft bijgedragen dat dit beeld is bijgesteld in die zin dat dit soort producenten en gebruikers wel te vrezen hebben dat Kamer en kabinet hechten aan een voortvarende aanpak en bestrijding van deze ernstige delicten. Het is positief als dat het beeld is na dit debat.

Juist omdat dit onderwerp al tijden prioriteit heeft, ook bij de Kamer, hecht ik eraan mijn onvrede te uiten dat wij zo'n debat vanavond op basis van een krantenbericht moeten voeren en dat wij alle feiten en cijfers bij elkaar moeten sprokkelen over de werkvoorraad, de achterstanden en wat er terecht is gekomen van die acties en wat er nog gaat gebeuren. Voor een goed debat zouden wij dat eerst op een rij moeten hebben; dan kan onze controlerende taak pas echt beginnen.

Daarom ben ik erg blij dat er vanavond helderheid is gekomen over die voortgangsrapportage. Dat klinkt misschien een beetje zakelijk of ambtelijk bij zo'n onderwerp. Is een voortgangsrapportage nu iets waar je blij mee bent? Ja, omdat het van belang is dat wij herhaaldelijk goed worden geïnformeerd over de knelpunten, maatregelen en resultaten, als wij de vinger goed aan de pols willen houden en de zaken in samenhang willen zien en bewaken. Ik vond het verhelderend dat de minister concreet aangaf dat wij deze informatie begin mei 2009 en vervolgens halfjaarlijks kunnen verwachten. Dat lijkt mij een goede basis voor vervolgdebatten over dit belangrijke onderwerp.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik sluit mij van harte aan bij de woorden die de heer Van der Staaij net heeft uitgesproken. In mijn beleving staat deze commissie te trappelen om met dit onderwerp aan de slag te gaan, maar zit zij nu al bijna driekwart jaar te wachten op informatie zoals dat plan van aanpak. Daar willen wij graag wat mee. Wij willen erover lezen om erover te kunnen meedenken. Wij willen vooral het idee hebben dat wij ermee aan de slag zijn en dat ontbrak lange tijd. Ik ben blij dat die informatie er nu is, maar ik vind het heel jammer dat wij deze uiteindelijk in dit debat hebben gekregen. Wij hadden beter op een goed moment een AO kunnen hebben over deze informatie. Daarom ben ik ook blij met die halfjaarlijkse rapportage.

De minister heeft één vraag niet beantwoord en daarvoor wilde ik net naar voren lopen. Ik heb al eerder deze suggestie gedaan, maar deze is een beetje heen en weer geschoven na het AO van 10 december vorig jaar. Mijn fractie heeft de suggestie gedaan van een onderzoek om na te gaan of wij weten wat er allemaal speelt op het gebied van kinderporno in Nederland en van de opsporingsonderzoeken. De politieacademie heeft twee heel nuttige onderzoeken gedaan naar problemen rond de jaarwisseling en zou volgens mij ook zo'n soort onderzoek kunnen doen naar kinderporno. Ik kan mij voorstellen dat de minister nu niet kan overzien of dat handig is, maar ik vraag hem of hij bij het plan van aanpak in kan gaan op de vraag of er nog behoefte is aan bepaald onderzoek om de opsporing te verbeteren. De minister kan in ieder geval het signaal meenemen dat de Kamer ermee aan de slag wil en smacht naar informatie.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. De heer Anker en mevrouw Azough hebben iets gezegd over de informatievoorziening. De uitzending van RTL Nieuws was duidelijk gebaseerd op de publicatie in het tijdschrift Blauw, eind vorige maand. Ik heb er hier een kopie van. Wij hebben nu, een paar dagen later, dit debat. Uiteraard ligt daaraan ook een keuze ten grondslag: brief vragen – die had ik de Kamer ook graag gestuurd – of de informatie hier komen geven. De Kamer heeft gekozen voor een debat en ik werk er dan uiteraard aan om dat zo voor te bereiden dat de cijfers worden geleverd in een precies getoetste vorm. Vanochtend, 12 februari, heb ik de Kamer een beeld gegeven op grond van informatie van de Raad van Hoofdcommissarissen. Wat in het tijdschrift Blauw te vinden was, was een momentopname van 1 oktober. Inmiddels is dat beeld al weer heel anders, wat de aantallen betreft. Dat geldt met name voor de 208 verdachten uit het grote buitenlandse onderzoek.

Mevrouw Azough vond dat ik wat defensief was in de informatievoorziening. Ik had eigenlijk zelf eerder het gevoel dat ik misschien iets te offensief reageerde op wat zij naar voren bracht. Ik vind het prima als ik word aangesproken op de informatievoorziening, maar wat ik duidelijk wilde maken, is dat wij voor alle belangrijke onderdelen van het programma van criminaliteitsbestrijding – veiligheid begint bij voorkomen – vaste ritmes hebben voor het versturen van informatie aan uw Kamer. Dat komen wij ook na. Dat is hier eveneens het geval.

Als het zo zou zijn dat er eind vorig jaar een plotselinge implosie was van de voortgang van kinderpornozaken – dat is blijkbaar de indruk die gewekt is door de uitzending – dan was dat het moment geweest om tegen de Kamer te zeggen: wij worden met iets heel onverwachts geconfronteerd. Zoals blijkt uit de gegevens van de Raad van Hoofdcommissarissen was daar geen sprake van. Op het moment dat wij daarover spreken, spreek ik vrijmoedig ook over de voortgang van de zaken. Mevrouw Gerkens beklemtoonde terecht dat dit, vanuit de door ons – door u en mij en door degenen die in het ministerie van Justitie, bij het OM en bij de politie hieraan werken – geheel gedeelde overtuiging dat dit een heel lelijke en schadelijke vorm van criminaliteit is, die tot onze prioriteiten moet behoren en ook daadwerkelijk behoort. Vandaar deze inzet.

Ik heb in die zin een probleem met de motie van mevrouw Gerkens dat zij er, hoe sympathiek ook, ten onrechte van uitgaat dat de aanpak stagneert. Wat ik met mevrouw Gerkens eens bent, en u allen met mij, is dat het zeer gewenst is dat er nog meer capaciteit wordt ingezet dan de extra inspanningen die de laatste jaren reeds zijn gedaan. Het zal ook duidelijk zijn dat wij op dit punt een aantal heel belangrijke stappen hebben gezet, die nieuw en nodig zijn. Voor een deel gebeurt dit door het leggen van de wettelijke grondslag, het wetsvoorstel ter uitvoering van het Verdrag van Lanzarote. Ik hoop ook zeer dat dit spoedig behandeld kan worden. Voor een deel gebeurt het door de inzet van meer specialisten op dit terrein, voor een deel door de aanstelling van de landelijke officier van justitie die zich hiermee bezighoudt, en daarbovenop met het verbeterplan dat geheel overeenkomstig het beleid dat ik met u heb besproken, zaken in gang heeft gezet.

De vraag naar de uitbreiding van de politiecapaciteit brengt mij wat de motie betreft in een spanningsveld tussen overbodig verklaren en aanneming ontraden. Wij hebben daarover gesproken met onze collega's van BZK. Er zijn extra middelen beschikbaar voor de aanstelling van zedenrechercheurs, die worden aangesteld gebruikmakend van de middelen voor cybercrime waarop mijn brief van december 2007 betrekking heeft. In 2010 verwachten wij dat de daadwerkelijke aanstelling zal plaatsvinden van die extra rechercheurs en dat daarvoor de plaatsen vrij kunnen komen. Ik voeg daaraan toe dat daarover in het geheel geen onduidelijkheid mag bestaan. Ook op dit moment zijn er vacatures bij de recherche. Er wordt zo veel mogelijk aan gewerkt om die te vervullen, maar helaas zijn er op dit moment niet voldoende gekwalificeerde sollicitanten om die plaatsen te vervullen. Mijn collega van BZK en ik hopen uiteraard van harte dat daarin spoedig verandering komt.

Eind april, begin mei zal ik de Kamer de eerste halfjaarlijkse rapportage sturen. Tevens zal ik haar informeren over het aantal mensen bij de recherche dat zich met dit soort zaken bezighoudt. Zojuist heb ik gemeld dat er twee specifieke groepen zijn. Uiteraard zijn er nog andere mensen die hiermee bezig zijn. De gegevens daarover zal ik verwerken in de voortgangsrapportage.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik ga ervan uit dat er een aparte rapportage komt. Ik hoorde de minister zeggen dat hij de cijfers waarover wij vandaag spreken, in de rapportage over een meer veilige samenleving zou hebben opgenomen als hij die had gekend. Ik neem aan dat hij nu doelt op een specifieke rapportage met cijfers over dit onderwerp.

Minister Hirsch Ballin:

Eind april, begin mei, komt er een aparte brief over dit onderwerp.

De voorzitter:

Misschien eerst mevrouw De Pater-van der Meer.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat hangt ervan af of de minister nog meer over de motie wil zeggen.

Minister Hirsch Ballin:

Nee, daarover wil ik verder niets zeggen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

In de begroting van het ministerie van BZK is de toegezegde capaciteitsuitbreiding opgenomen, specifiek voor cybercrime en zedenzaken. Doelt mevrouw Gerkens daarop, of doelt zij op nog meer?

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik ga na wat er precies genoemd wordt in het plan van aanpak over cybercrime uit 2007, maar wijs mevrouw De Pater erop dat ik in de motie vraag om de expertise op het gebied van de zedenpolitie en de digitale politie uit te breiden. Ik verzoek de minister in de motie om de Kamer daarover te berichten voor 1 april 2009. Daarom twijfelt de minister volgens mij tussen het overbodig verklaren van de motie of het ontraden om ervoor te stemmen. Als ik de motie aanhoud, wil dat zeggen dat ik wens dat de minister mij daarover bericht. Dan kunnen wij altijd nog debatteren over de vraag of dat voldoende is of niet.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dan houdt mevrouw Gerkens die motie dus aan.

Mevrouw Gerkens (SP):

Excuses, ik koos mijn woorden verkeerd. Ik bedoel te zeggen: "Als ik mijn motie in stemming wil brengen ...".

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik dacht dat ik mevrouw Gerkens hoorde zeggen dat zij de motie aanhoudt als de minister ons daarover bericht.

De voorzitter:

Mevrouw Gerkens bedoelde te zeggen: "Als ik eraan vasthoud." De motie komt dus in stemming.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Begrijp ik het goed dat de minister in zijn halfjaarlijkse voortgangsrapportage zal aangeven hoeveel fte's er beschikbaar zijn voor deze strijd?

Minister Hirsch Ballin:

Ja.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik neem dus aan dat hij nu niet kan zeggen hoeveel fte's dat zijn.

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan de Kamer daarover niet meer zeggen dan ik in eerste termijn heb gedaan. Het is een optelsom van datgene wat er in de regiokorpsen gebeurt en wat er in het KLPD gebeurt. Zoals de Kamer weet, heeft het ministerie van Justitie geen beheersverantwoordelijkheid meer. Wij zullen die informatie opvragen en verwerken in de brief. Ik denk dat het door mij genoemde moment het juiste is. In de brief zal ik dus opnemen hoeveel capaciteit er is. Daarom handhaaf ik mijn stemadvies over de motie. Dat advies ligt in de zone tussen overbodig – het gevraagde zal immers in de brief worden opgenomen – en de Kamer ontraden om voor die motie te stemmen. Die brief zal namelijk niet voor 1 april aan de Kamer worden gestuurd. Er is geen stagnatie, maar de Kamer zal eind april, begin mei wel een voortgangsrapportage ontvangen.

Mevrouw Arib heeft gesproken over het wegwerken van de werkvoorraad. Ik moet op dat punt met de precisie die terecht van mij wordt gevraagd, opmerken dat het wegwerken van de werkvoorraad in de zin van werkvoorraad nul mogelijk noch wenselijk is. Het gaat om het verminderen van de werkvoorraad. Daar zijn de maatregelen op gericht die ik net heb genoemd.

De heer Teeven heeft gevraagd naar de uitbreiding. Op dat punt ben ik al ingegaan. Ik zal erop terugkomen in de brief.

Ik ben blij om te horen dat mevrouw Azough blij is met de monitoring. Die geeft ons inderdaad gezamenlijk de gelegenheid om periodiek hierover te spreken.

De heer De Roon vroeg naar de aanstelling van een landelijke officier van justitie. Daarover is beslist. Ik dank hem voor zijn nabeschouwing dat het verhelderend was om hierover te spreken. Dat heb ik ook als mijn taak gezien na de indrukken die waren ontstaan op dit terrein.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik zie de heer Anker aan komen snellen, maar mevrouw Azough gaat voor. U gaat echt voor mevrouw Azough, want wij willen allemaal dat u weer snel gaat zitten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter, ik zal hier schandelijk misbruik van maken.

De voorzitter:

Ik zou er nog even van genieten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik neem aan dat in de voortgangsrapportage ook iets meer helderheid wordt gegeven over de precieze aard van termen als "in behandeling zijn" en "werkvoorraad", dus de verschillende categorieën die de minister nu naar voren heeft gebracht. Ik vind het onderscheid daartussen nog steeds lastig, moet ik zeggen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb geprobeerd om daar helder over te zijn. Ik heb ook gezegd dat de terminologie een hoop misverstanden heeft veroorzaakt. Ik hoop dat wat ik heb gezegd – dat komt ongetwijfeld goed in de Handelingen te staan – aan de verheldering bijdraagt. Ik zal precies op de terminologie letten in het bericht dat ik de Kamer stuur.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik had nog de suggestie gedaan voor een onderzoek door de Politieacademie.

Minister Hirsch Ballin:

Het artikel in Blauw dat aanleiding heeft gegeven tot dit alles, is geschreven door iemand die bij de Politieacademie werkt. Daar bestaat dus zeker interesse op dit terrein. De vraag is door de heer Anker ongetwijfeld ook niet ins Blaue hinein gesteld. Wij zullen de best mogelijke expertise hierbij betrekken. Of dat expertise van de Politieacademie of andere goede expertise is, zullen wij bezien.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dan dank ik de minister nogmaals voor al zijn antwoorden. Stemming over de motie vindt plaats op dinsdag 17 februari.

Sluiting 22.25 uur

Naar boven