Noot 1 (zie blz. 2827)

Interpellatievragen van het lid Kant (SP) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over uitspraken van de staatssecretaris om de Algemene nabestaandenwet te versoberen. (Ingezonden 4 december 2008)

1

Is er in het kabinet gesproken en besloten over dit voorstel? Zo ja, kunt u dit toelichten?

2

Waarom kiest u ervoor om deze wet bijna volledig af te schaffen?

3

De Algemene nabestaandenwet is in 1996 flink versoberd, het aantal mensen dat gebruik maakt van de regeling is sindsdien flink gedaald. Waarom wil de staatssecretaris nu toch de algemene nabestaandenwet bijna helemaal afschaffen?

4

Waar baseert u uw mening op dat twee jaar voldoende is om het verlies een partner of dierbare te verwerken?

5

Gemeenten hebben nu ook al de mogelijkheid om nabestaanden te re-integreren. Waarom gebeurt dat niet?

6

Wat is uw reactie op het feit dat meer dan een derde van de nabestaanden minder gaat werken omdat ze psychische of lichamelijke klachten hebben naar aanleiding van het overlijden van hun partner?

7

Wat is uw reactie op het feit dat een kwart van de nabestaanden minder gaat werken omdat ze meer tijd voor de kinderen nodig hebben?

8

Acht u het moreel aanvaardbaar om kinder(en) en ouder die te maken hebben met het verlies van hun dierbare, onder druk te zetten door voor hen te bepalen dat zij na twee jaar moeten re-integreren of aan het werk moeten gaan?

9

Hoeveel bezuinigt de staatssecretaris door bijna afschaffing van de algemene nabestaandenwet?

10

Wat betekent uw voorstel voor mensen met een ANW uitkering die al werken (in deeltijd), maar onvoldoende verdienen om uit de uitkering te komen?

11

Bent u bereid uw plannen voor bijna afschaffing van de ANW in te trekken?

Bijlage 2 (zie blz. 2843)

17 050-354, 19 637-1179, 19 637-1198, 19 637-1201, 19 637-1207, 19 637-1217, 19 637-1220, 19 637-1221, 19 637-1224, 19 637-1236, 2008Z01116, 2008Z01243, 2008Z01289, 2008Z01446, 2008Z01584, 2008Z01595, 2008Z01599, 2008Z01614, 2008Z01622, 2008Z01623, 2008Z01624, 2008Z01625, 2008Z01627, 2008Z01644, 2008Z01648, 2008Z01655, 2008Z01656, 2008Z01666, 2008Z02096, 2008Z02233, 2008Z02539, 2008Z02734, 2008Z02821, 2008Z02871, 2008Z02889, 2008Z02997, 2008Z03133, 2008Z03448, 2008Z03491, 2008Z03502, 2008Z03533, 2008Z03590, 2008Z03889, 2008Z04079, 2008Z04098, 2008Z04122, 2008Z04186, 2008Z04216, 2008Z04217, 2008Z04314, 2008Z04470, 2008Z04576, 2008Z04707, 2008Z04710, 2008Z04712, 2008Z04727, 2008Z04789, 2008Z04826, 2008Z04830, 2008Z04896, 2008Z04941, 2008Z05005, 2008Z05010, 2008Z05014, 2008Z05131, 2008Z05191, 2008Z05270, 2008Z05477, 20 361-132, 21 109-185, 21 109-186, 21 501-02-833, 21 501-02-843, 21 501-02-850, 21 501-02-851, 21 501-02-853, 21 501-04-107, 21 501-04-108, 21 501-07-622, 21 501-07-623, 21 501-07-624, 21 501-07-625, 21 501-07-626, 21 501-07-627, 21 501-20-387, 21 501-20-398, 21 501-20-400, 21 501-28-44, 21 501-28-45, 21 501-28-46, 21 501-30-187, 21 501-30-190, 21 501-30-192, 21 501-31-152, 21 501-31-156, 21 501-32-295, 21 501-32-298, 21 501-33-176, 21 501-33-177, 21 501-33-178, 21 501-33-181, 21 501-33-182, 21 501-33-183, 22 054-141, 22 112-649, 22 112-659, 22 112-660, 22 112-662, 22 112-665, 22 112-666, 22 112-670, 22 112-671, 22 112-672, 22 112-673, 22 112-674, 22 112-675, 22 112-676, 22 112-677, 22 112-678, 22 112-679, 22 112-680, 22 112-681, 22 112-682, 22 112-683, 22 112-684, 22 112-685, 22 112-686, 22 112-687, 22 112-689, 22 112-694, 22 112-695, 22 112-696, 22 112-697, 22 112-698, 22 112-700, 22 112-701, 22 112-702, 22 112-705, 22 112-711, 22 112-712, 22 112-713, 22 343-209, 22 589-296, 22 831-58, 22 831-59, 22 894-172, 22 894-176, 22 894-182, 22 894-185, 22 894-186, 22 894-192, 23 23 5-82, 23 490-514, 23 490-516, 23 490-518, 23 490-519, 23 490-521, 23 490-524, 23 530-78, 23 645-23 9, 23 645-240, 23 645-249, 23 645-251, 23 645-256, 24 036-356, 24 036-359, 24 077-226, 24 587-299, 24 724-77, 24 724-80, 25 074-162, 25 295-18, 25 422-59, 25 422-60, 25 422-61, 25 424-74, 25 763-11, 25 763-12, 25 763-7, 25 763-9, 25 800-20, 25 928-28, 25 928-31, 26 150-61, 26 150-64, 26 231-15, 26 234-86, 26 396-69, 26 396-72, 26 419-33, 26 419-34, 26 442-41, 26 448-382, 26 488-101, 26 488-103, 26 488-105, 26 488-106, 26 488-107, 26 488-108, 26 488-109, 26 643-134, 26 695-53, 26 695-55, 26 695-56, 27 295-104, 27 428-113, 27 428-124, 27 428-125, 27 428-67, 27 433-67, 27 476-11, 27 561-35, 27 565-72, 27 565-76, 27 737-30, 27 789-14, 27 801-60, 27 801-62, 27 834-51, 27 858-71, 27 859-15, 27 863-31, 27 923-49, 27 923-52, 27 923-66, 27 923-67, 27 923-68, 27 925-322, 27 926-127, 28 140-44, 28 140-48, 28 165-76, 28 165-83, 28 165-85, 28 165-87, 28 165-88, 28 165-89, 28 172-5, 28 240-94, 28 240-95, 28 240-96, 28 240-98, 28 28 6-231, 28 325-75, 28 325-76, 28 325-79, 28 325-82, 28 325-90, 28 385-108, 28 385-112, 28 385-113, 28 385-115, 28 385-117, 28 385-118, 28 479-28 , 28 479-29, 28 479-32, 28 479-33, 28 479-39, 28 498-19, 28 684-177, 28 684-181, 28 684-184, 28 694-71, 28 694-72, 28 760-18, 28 844-24, 28 844-25, 28 879-18, 29 023-56, 29 023-63, 29 220-13, 29 237-66, 29 237-77, 29 237-80, 29 237-81, 29 247-82, 29 248-53, 29 248-63, 29 279-69, 29 282-69, 29 282-72, 29 323-37, 29 323-39, 29 323-40, 29 323-49, 29 323-50, 29 323-51, 29 325-28, 29 325-30, 29 325-31, 29 344-64, 29 383-108, 29 383-110, 29 383-114, 29 383-99, 29 389-11, 29 389-12, 29 398-122, 29 453-85, 29 477-67, 29 477-68, 29 507-63, 29 507-68, 29 507-70, 29 507-71, 29 507-72, 29 515-268, 29 517-30, 29 517-31, 29 521-74, 29 521-82, 29 521-84, 29 521-86, 29 538-90, 29 544-170, 29 544-173, 29 544-176, 29 544-177, 29 575-22, 29 575-24, 29 628-101, 29 628-102, 29 628-97, 29 628-99, 29 665-102, 29 674-27, 29 683-20, 29 684-71, 29 689-174, 29 689-219, 29 689-225, 29 697-14, 29 717-13, 29 742-27, 29 754-136, 29 815-171, 29 826-32, 29 838-10, 29 893-71, 29 893-73, 29 893-74, 29 934-27, 29 984-139, 29 984-144, 29 984-146, 29 984-148, 29 984-149, 29 984-150, 29 984-152, 29 984-154, 29 984-156, 30 010-10, 30 010-6, 30 079-13, 30 139-50, 30 168-6, 30 175-60, 30 176-16, 30 196-41, 30 208-9, 30 212-72, 30 300-VIII-177, 30 388-28, 30 388-29, 30 388-30, 30 420-121, 30 429-12, 30 462-5, 30 489-36, 30 490-5, 30 490-6, 30 490-9, 30 501-29, 30 539-9, 30 561-13, 30 573-12, 30 597-32, 30 800-VIII-79, 30 806-4, 30 952-13, 30 952-14, 30 952-15, 31 001-54, 31 083-22, 31 083-25, 31 086-19, 31 110-4, 31 110-8, 31 122-21, 31 125-6, 31 125-7, 31 135-7, 31 135-8, 31 135-9, 31 142-13, 31 143-21, 31 200-A-87, 31 200-III-14, 31 200-III-16, 31 200-IXB-38, 31 200-V-155, 31 200-VI-109, 31 200-VI-129, 31 200-VI-132, 31 200-VI-160, 31 200-VI-172, 31 200-VI-189, 31 200-VI-190, 31 200-VI-191, 31 200-VI-193, 31 200-VI-194, 31 200-VIII-178, 31 200-VIII-183, 31 200-X-104, 31 200-X-105, 31 200-X-117, 31 200-X-127, 31 200-X-135, 31 200-X-138, 31 200-X-141, 31 200-X-151, 31 200-X-155, 31 200-XII-93, 31 200-XIII-66, 31 200-XIII-67, 31 200-XIII-79, 31 200-XIV-216, 31 200-XIV-225, 31 200-XIV-228, 31 200-XIV-238, 31 200-XIV-239, 31 200-XV-90, 31 200-XVIII-60, 31 200-XVIII-71, 31 200-XVIII-73, 31 201-41, 31 202-24, 31 202-26, 31 202-27, 31 202-29, 31 209-35, 31 209-41, 31 237-9, 31 239-36, 31 239-37, 31 243-12, 31 250-14, 31 250-18, 31 250-32, 31 250-33, 31 278-9, 31 301-7, 31 305-73, 31 305-82, 31 311-17, 31 320-19, 31 322-24, 31 322-34, 31 322-37, 31 322-38, 31 325-21, 31 332-4, 31 332-6, 31 337-11, 31 337-12, 31 349-4, 31 350-6, 31 356-44, 31 371-10, 31 371-12, 31 371-19, 31 371-20, 31 371-21, 31 371-30, 31 371-31, 31 371-32, 31 371-34, 31 371-35, 31 371-37, 31 371-39, 31 371-9, 31 444-IXB-9, 31 447-1, 31 463-5, 31 474-6, 31 476-1, 31 476-2, 31 492-5, 31 510-1, 31 510-3, 31 512-2, 31 526-3, 31 530-1, 31 533-3, 31 535-1, 31 562-5, 31 568-4, 31 580-2, 31 581-3, 31 595-1, 31 700, 31 700-30, 31 700-A-3, 31 700-A-5, 31 700-III-11, 31 700-III-12, 31 700-IV-4, 31 700-IXA-4, 31 700-IXB-7, 31 700-V-6, 31 700-VI-20, 31 700-VI-5, 31 700-VI-6, 31 700-VI-69, 31 700-VI-7, 31 700-VI-71, 31 700-VI-72, 31 700-VI-73, 31 700-VI-8, 31 700-VII-5, 31 700-VIII-3, 31 700-VIII-4, 31 700-VIII-6, 31 700-VIII-7, 31 700-X-11, 31 700-X-15, 31 700-X-16, 31 700-X-4, 31 700-X-8, 31 700-X-9, 31 700-XI-8, 31 700-XIII-4, 31 700-XIII-5, 31 700-XIII-8, 31 700-XIV-10, 31 700-XIV-4, 31 700-XIV-7, 31 700-XV-5, 31 700-XVII-3, 31 701-3, 31 702-1, 31 704-15, 31 705-9, 31 706-6, 31 724-6, 31 727-1 en 31 731-1.

Bijlage 3 (zie blz. 2844)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting voor Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2009 (31 700-XVIII).

Vraag van het lid Toorenburg (CDA): Kan het kabinet na het reces met een integrale notitie komen rond de mogelijkheden van aanscherping van toelatingseisen aan nieuwkomers waarbij de ideeën van het CDA hieromtrent worden meegenomen (onder andere inkomens- en opleidingseisen, eenmalige huwelijksmigratie, Europees beleid)?

In het voorjaar van 2009 zal de evaluatie van de huidige inkomenseisen en leeftijdseisen in het kader van gezinsvorming en -hereniging, die op dit moment in opdracht van de Staatssecretaris van Justitie wordt uitgevoerd, worden afgerond. De Kamer zal uiteraard over de uitkomsten worden geïnformeerd.

Daarnaast is momenteel de uitvoering van de wetsevaluatie in volle gang, waarin onder andere het effect van de wet op inburgering in Nederland wordt onderzocht, mede als enkele juridische en financiële aspecten. De resultaten hiervan zullen in het voorjaar van 2009 bekend worden.

De evaluatie van de Wet inburgering in het buitenland en de evaluatie die door Justitie wordt uitgevoerd, kennen een gelijke planning. De uitkomsten van genoemde onderzoeken bieden voldoende basis om het gesprek met uw Kamer aan te gaan over deze onderwerpen.

Deze week heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep in een zaak betreffende de Wet inburgering in het buitenland. De Raad van State heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een omissie of weeffout in de wetgeving en dat het wettelijk systeem in de huidige vorm voldoende basis biedt voor het stellen van het inburgeringsvereiste in MVV procedures. De uitspraak noopt met andere woorden niet tot aanpassingen van de uitvoeringspraktijk.

Wat betreft de zogeheten Europa-route, verwijs ik graag naar de brief die onlangs naar uw Kamer is gestuurd door de Staatssecretaris van Justitie en mij in reactie op de kamervragen hierover van kamerlid Fritsma (Kamerstukken II, 2008–2009, aanhangsel handelingen, nr. 552). Hierin is aangegeven dat in dergelijke gevallen gebruik wordt gemaakt van het recht op vrij verkeer binnen de Europese Unie. Uiteraard is het van belang om zicht te hebben op de mate waarin van deze mogelijkheid al dan niet oneigenlijk gebruik wordt gemaakt om de nationale toelatingsregels te omzeilen. Artikel 35 van de richtlijn «vrij verkeer van personen» (2004/38/EG) biedt, naast de mogelijkheid om op te treden tegen fraude (bv. schijn- huwelijken), hiervoor aanknopingspunten. De staatssecretaris van Justitie heeft er in Europees verband op aangedrongen om de mogelijkheden die dit artikel biedt, beter te benutten en om over de invulling die aan artikel 35 in de lidstaten wordt gegeven een registratie bij te houden en andere lidstaten hierover te informeren. Ik kan mij vinden in deze ingezette maatregelen.

Vraag van het lid Toorenburg (CDA): Kan het kabinet met een zorgvuldige beleidslijn komen ter bescherming van de migranten met een zwakke positie op de arbeidsmarkt (uitzendkrachten, laag opgeleiden) die een hoog risico hebben om weer aan de zijlijn te komen staan?

Ik zal in overleg treden met de minister van SZW over de ontwikkelingen in de komende tijd en de mogelijke effecten voor diegenen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Ik zal de Kamer daar over rapporteren.

Het kabinet onderneemt al stappen om de positie van kwetsbare migranten op de arbeidsmarkt te versterken, zoals met de (vrijwillige) inburgering, de EVC-trajecten (Erkennen van Verworven Competenties) voor moeilijk bemiddelbare groepen en de bemiddeling van 1000 statushouders in de centrale opvang naar stage, opleiding of (vrijwilligers)werk.

Om ontslag van werknemers te voorkomen heeft het kabinet onlangs 200 miljoen beschikbaar gesteld voor bedrijven die door de kredietcrisis in moeilijkheden zijn geraakt. Zij kunnen overtollige werknemers tijdelijk onderbrengen in de WW. Deze regeling zal ook veel migranten beschermen.

Vraag van het lid Toorenburg (CDA): Kan de minister een reactie geven op het idee van verhoging van de leeftijdsgrens in het kader van de remigratieregeling?

Ik neem aan dat verhoging van de leeftijdsvoorwaarde van 45 jaar wordt bedoeld. Deze was ooit 55 jaar (op experimentele basis), is toen verlaagd naar 50 jaar en bij de inwerkingtreding van de Remigratiewet in het jaar 2000 weer verlaagd naar 45 jaar op verzoek van de Tweede Kamer.

De doelgroep van de wet bestaat uit personen de niet zelf financieel in hun remigratie kunnen voorzien en in een uitkeringssituatie verkeren, te weten langdurig werklozen, arbeidsongeschikten en bijstands-gerech- tigden. De remigratie-uitkeringen zijn lager, omdat die zijn afgestemd op de bestaanskosten in de bestemmingslanden. Verhoging van de leeftijdsgrens zal een verklei- ning tot gevolg hebben van de potentiële groep aanvragers en daarmee van het inverdieneffect van deze wet. Ik overweeg niet om de leeftijdsgrens van 45 jaar te verhogen.

Vraag van het lid van Bochove (CDA): Wanneer kan de Kamer een breed en samenhangend pakket van maatregelen verwachten in verband met de financiële crisis en de gevolgen voor de woningmarkt daarvan (o.m. WSW-grens omhoog, NHG, grondprijzen, investeren in energiebesparing en renovatie)?

Het Kabinet is in haar brief van 21 november jl. (vergaderjaar 2008–2009, 31 371, nr. 54) ingegaan op de gevolgen van de kredietcrisis.

De situatie op de woningmarkt vergt volgens het Kabinet op dit moment nog geen specifieke aanvullende maatregelen. De ontwikkelingen worden nauwlettend gevolgd. Mocht blijken dat de situatie op de woningmarkt de komende maanden verslechtert en afwijkt van een normale economische neergang, dan zal het kabinet zich beraden op aanvullende maatregelen. Het ligt voor de hand dat daarbij eerst wordt ingezet op een verscherpte inzet van het huidige instrumentarium binnen de verantwoorde kaders.

Vraag van het lid van Bochove (CDA): Kan de minister bevorderen dat onderzoek wordt gedaan naar de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag, en wáár die vraag zich precies voordoet?

De tweejaarlijkse Primosprognose, opgesteld aan de hand van trends in bevolkings- en huishoudensontwikkeling, leverde tot 2008 belangrijke informatie over de toekomstige kwantitatieve woningbehoefte op nationaal en regionaal niveau. In september 2009 zal het Planbureau voor de Leefomgeving in samenwerking met het CBS een geactualiseerde prognose op basis van Pearl openbaar maken.

De kwalitatieve woningbehoefte wordt gemeten middels de Basismodule van het WoON (voorheen het WoningBehoefte Onderzoek). Het veldwerk hiervoor is reeds gestart. Er worden gegevens van 40 000 respondenten verzameld over het huishouden, de woonsituatie en de woonwensen. Daarnaast is aan lokale partijen de mogelijkheid geboden extra en gerichte enquetes af te nemen. Daardoor groeit de steekproef naar verwachting tot 80 000 respondenten en zijn uitspraken op lokaal niveau mogelijk. Eind 2009 kom ik met de eerste uitkomsten.

Als onderdeel van het WoON is er in samenwerking met de Neprom tevens de Consumentenmodule uitgevoerd. Dit onderzoek richt zich op de keuzes die mensen maken bij het realiseren van de woningvraag. Op basis hiervan kunnen partijen doelgericht ingrijpen in de lokale woningvoorraad nieuwe woningen, verkopen (marketing) of nieuwe woonproducten creëren. Naar verwachting zal de bijbehorende publicatie voor het zomerreces 2009 verschijnen.

Vraag van het lid van Bochove (CDA): Kan de minister toezeggen dat hij bij de begroting van 2010 bij alle plannen en voornemens in het kader van grote stedenbeleid ook de passende financiële invulling biedt?

Uiteraard moeten de doelstellingen en middelen passend zijn. In mijn brief van 24 oktober 2008 heb ik u geïnformeerd over mijn voornemens en de huidige dekking ten behoeve van het toekomstige stedenbeleid. De budgettaire gevolgen van het nieuwe stedenbeleid kunnen in de begrotingsvoorbereiding 2010 aan de orde komen.

Vraag van het lid van Bochove (CDA): Wat mogen we in daadkracht van de minister verwachten voor die andere niet-Vogelaarwijken?

Het initiatief voor de wijkenaanpak – ook buiten de krachtwijken – ligt bij de lokale bestuurders en hun lokale partners. U mag van mij verwachten dat ik de gemeenten zal stimuleren tot het maken van prestatieafspraken met hun lokale partners en vooral ook de uitvoering daarvan. Zonodig zal ik die partijen daar op aanspreken.

Het gaat ook om een innovatieve aanpak van de wijken. Ik zie het als mijn taak om de lessen die we daar uit kunnen leren breed uit te dragen.

Daarnaast is er het Preventiebudget beschikbaar. Dit budget is bedoeld om gemeenten te stimuleren om plannen te maken voor het aanpakken van wijken buiten de 40 krachtwijken. De gemeenten die hun plan in de tweede tranche van het Preventiebudget gehonoreerd zien zullen dan op verzoek van uw Kamer tevens mee delen in de bewonersbudgetten.

Onlangs is aan uw Kamer ook een brief over de vormgeving van het nieuwe stedenbeleid gestuurd. Het Rijk wil gemeenten en lokale partijen stimuleren bij het oppakken van complexe stedelijke thema’s, zoals multiprobleemgezinnen, newtowns en bevolkingskrimp in sommige steden. Samen met de al ingezette wijkaanpak en het preventiebudget voor wijken die dreigen af te glijden draagt het kabinet zo bij aan de ontwikkeling van vitale steden zodat bewoners vooruit komen op de sociale ladder.

Vraag van het lid van Bochove (CDA): Hoe gaat de minister lokale partijen (gemeenten, corporaties) wijzen op het probleem dat bewoners nog steeds niet serieus worden genomen? («budgetten komen niet aan bij bewoners»)

Bewoners kunnen hun rol in de wijkenaanpak alleen optimaal spelen als ze hier ook optimaal de ruimte en het vertrouwen voor krijgen. In toenemende mate zie ik dat gemeenten hiervan doordrongen zijn. Tijdens mijn wijkbezoeken en bestuurlijke overleggen is dit een belangrijk aandachtspunt. Verder wil ik systematisch goede voorbeelden, waarbinnen bewoners het vertrouwen en de ruimte hebben gekregen om hun initiatieven te realiseren, landelijk uitventen. In 2009 organiseer ik met het LSA een bijeenkomst met wethouders, corporatiedirecteuren en bewoners om deze partijen bij elkaar te brengen, goede voorbeelden uit te wisselen en onderling vertrouwen te kweken. Daarnaast houd ik de besteding van de extra bewonersbudgetten nauwlettend in de gaten houden, zodat gemeenten die bewoners nog niet als serieuze partner bejegenen, hierop kunnen worden aangesproken door mij.

Vraag van het lid van Bochove (CDA): Kan de minister de toezegging herhalen dat hij vóór het krokusreces 2009 met de Kamer zal spreken over het kabinetsstandpunt over het rapport van de Cie. Meijerink?

Ik herhaal mijn toezegging dat ik uw Kamer de kabinetsvoorstellen naar aanleiding van het advies van de Stuurgroep Meijerink voor het aanstaande krokusreces zal tóezenden. Het tijdstip van bespreking met uw Kamer is vervolgens aan uw Kamer.

Vraag van het lid Ortega-Marijn (CU): Klopt het dat bewoners amper worden betrokken bij de wijkplannen, zoals ook blijkt uit de kwaliteitskaart van de LSA, en zo ja wat gaat de minister hier aan doen een hoe gaat hij het monitoren?

In de meeste wijken zijn bewoners betrokken geweest bij de totstandkoming van de wijkactieplannen, zij het op diverse manieren en in verschillende mate. Deze betrokkenheid is nagegaan en per stad beoordeeld voorafgaand aan de ondertekening van het charter. Het verschil tussen de beoordeling vanuit WWI en de scores van de kwaliteitskaart van het LSA is te verklaren vanuit het feit dat de onderzoekers van de Universiteit een beperktere focus van de meting hebben gehanteerd dan WWI; WWI heeft ook latere wijkactieplannen en ook corporatie-activiteiten meegewogen. Ik zal uw Kamer voor het algemeen overleg van 11 december nader informeren over de afwegingen die zijn gemaakt voor wat betreft de betrokkenheid van bewoners bij het opstellen van de wijkactieplannen bij het ondertekenen van de charters.

Ik heb het vertrouwen dat de betrokkenheid van bewoners bij de wijkenaanpak in de uitvoeringsfase verder zal toenemen. Dit ga ik op de volgende manieren volgen.

Tijdens mijn wijkbezoeken laat ik mij uitgebreid informeren door gemeenten, corporaties en bewoners over de betrokkenheid van bewoners bij de uitvoering van de wijkactieplannen. Daarnaast heeft elke krachtwijk een WWI accountmanager die nauwlettend de bewonersparticipatie in de gaten houdt en signalen opvangt uit het veld. Deze signalen komen ons ook ter ore via het LSA, onze gesprekspartner inzake de bewonersparticipatie. Deze signalen worden door mij nagegaan en waar nodig wordt een gemeente aangesproken.

In 2009 vindt de tweede meting van het LSA onderzoek, uitgevoerd door de Universiteit van Tilburg, plaats naar de betrokkenheid van bewoners bij de uitvoering van de wijkactieplannen. WWI financiert dit onderzoek. Afhankelijk van de uitkomsten, wordt er actie ondernomen richting (deel)gemeenten.Tot slot vindt er een bewonerspeiling plaats die zoveel mogelijk aansluit bij de lokale bewoners-tevredenheidsonderzoeken.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Wil de minister reageren op de voorstellen van de ChristenUnie «Energiebesparingsplan gebouwde omgeving»?

Eigenaar bewoners

Voor eigenaar bewoners stelt de ChristenUnie voor prikkels in te bouwen door zowel aantrekkelijke aanbiedingen als door voorbeeldwerking en daarnaast via de energienota door energiebedrijven. Proeven met maatwerkadviezen in voorbeeldwoningen gebeurt al in de proefprojecten van de Meer Met Minder aanpak. Deze aanpak gaat uit van maatwerkadviezen en aantrekkelijke aanbiedingen door bouwers, installateurs en adviseurs. De proefprojecten worden vanit de Schoon en Zuinig middelen financieel ondersteund. Ook is in het convenant Meer met Minder met de energiebedrijven afgesproken dat zij de energierekening inzichtelijker zullen maken om consumenten via de energierekening te prikkelen maatregelen te nemen. Wat we niet doen is voorbeeldwerking via vergelijking van het energieverbruik: dit heeft nl. weinig zin omdat het verbruik voor een belangrijk deel afhankelijk is van gezinssamen- stelling, woon- en gebruiksgedrag. Daarentegen is een energielabel wel een objectief vergelijkingsinstrument en dient ter stimulering van het treffen van maatregelen vooral bij mutaties. Een Energieprestatie-advies geeft vervolgens inzicht in de beste maatregelen die getroffen kunnen worden.

Particuliere verhuurders

Voor de particuliere verhuurders zoekt u naar maatregelen die sneller besparingseffecten teweeg brengen: zoals aanpassing van de UHW (zodat slechte energielabels kunnen worden aangemerkt als gebrek) en een actiever aanschrijvingsbeleid door gemeenten een aanschrijvingstitel te geven in de Woningwet. Voor dergelijke maatregelen is het vereist dat er een minimum energieprestatienorm bestaat. Alleen op basis daarvan kan een lagere energieprestatie als een tekortkoming of gebrek worden aangemerkt. Daarop kan dan een in gebreke stelling volgen en kunnen sancties worden toegepast.

Voor de nieuwbouw bestaat er een normering in de vorm van een energieprestatienorm; voor de bestaande voorraad bestaat zo’n norm niet. De mogelijkheid daartoe wordt echter in het kader van het werkprogramma Schoon en Zuinig nu wel onderzocht. Dit onderzoek loopt nog en wordt medio 2009 opgeleverd.

Voorts uw vraag over huurverhoging bij vervanging van een sterk verouderde verwarmingsinstallatie (ouder dan 10 jaar) door een nieuwe. Als de verouderde verwarmingsinstallatie wordt vervangen door een nieuwe maar vergelijkbare verwarmingsinstallatie wordt dit beschouwd als normaal onderhoud. Wordt een verouderde standaard-verwarmingsketel vervangen door een HR-ketel met een hoger rendement dan een standaard ketel dan is een huurverhoging reëel voor dat gedeelte dat die HR-ketel meer kost dan de standaard-verwarmingsketel.

Tenslotte acht u het gewenst om ook in de particuliere sector een convenant te sluiten voor energiebesparing. Met de VNG zijn in het Klimaatakkoord reeds afspraken gemaakt over de inspanningen van gemeenten op het terrein van energiebesparing in de gebouwde omgeving. Vastgoed Belang krijgt een bijdrage voor hun concrete inzet voor Meer Met Minder. Ik zal bij IVBN informeren of zij bereid zijn zich aan te sluiten bij Meer Met Minder.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Is de minister bereid om in de prestatieafspraken met gemeenten op te nemen dat zij moeten kunnen aantonen alles gedaan te hebben om oudkomers te vinden en binden (inburgering)?

Uitgaande van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten laat ik het aan gemeenten zelf over om «op maat» de werving en toeleiding van inburgeraars te organiseren. De prestatieafspraken – het aantal personen dat deelneemt aan voorzieningen en examen – die ik met gemeenten heb gemaakt, maakt het noodzakelijk dat gemeenten de toeleiding ook zo goed mogelijk organiseren. Immers, gemeenten krijgen bekostigd op basis van twee factoren: start van het traject en deelname aan het examen. Ook in het toekomstige participatiebudget worden gemeenten bekostigd op onder meer de start van trajecten. Daar zit dus een inherente prikkel. Als men geen inburgeraars vindt, krijgt de gemeente ook geen bekostiging.

Daarnaast draag ik bij aan de uitwisseling van ervaringen van gemeenten met werving door het organiseren van bijeenkomsten rondom dit thema en via de nieuwsbrief die in het kader van het Deltaplan inburgering wordt uitgegeven. Wat ik verneem is dat in toenemende mate gemeenten gebruik maken van zelforganisaties, mensen uit de eigen kring (zogenoemde ambassadeurs) en van intermediaire organisaties om oudkomers te betrekken bij de inburgering. Ook zetten bijvoorbeeld buren of collega’s zich in als taalcoaches om mensen naar de inburgering te leiden en verder te begeleiden.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Wat gaat de minister er aan doen om te zorgen dat bewoners meer verantwoordelijkheid krijgen bij de uitvoering van hun initiatieven? Heeft de minister er zicht op hoe de omschrijving en de informatievoorziening hieromtrent is verlopen?

Het vouchersysteem zorgt ervoor dat bewoners hun eigen initiatieven binnen de wijken kunnen realiseren. Ook in gemeenten waar is gekozen voor het eigen gemeentelijke systeem zijn bewoners verantwoordelijk voor de realisatie van hun initiatieven. Tijdens bestuurlijk overleg en wijkbezoeken zal ik nagaan hoe hier invulling aan wordt gegeven.

Wat de inzet van de bewonersbudgetten betreft, zullen de diverse verdelingssystemen in kaart worden gebracht en geanalyseerd. Hier komt onder meer de verantwoordelijkheid van bewoners bij de uitvoering van hun initiatieven aan bod.

Naar aanleiding van een aantal signalen uit het veld over een beperkte betrokkenheid van bewoners bij de keuze van het verdelingssysteem is door mijn medewerkers een ronde gemaakt langs de G31 gemeenten en bewonersorganisaties. Dit heeft inzicht gegeven in hoe dit proces is verlopen in de verschillende gemeenten. Vóór het AO op 11 december a.s. zal ik uw Kamer hierover nader informeren.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Wat vindt de minister van het idee om inburgeraars te stimuleren de taal actief te blijven oefenen, bijv. door het bijhouden van een maatschappelijk participatieboekje?

Ik ben het met mevrouw Ortega-Martijn eens dat ook na het volgen van een inburgeringscursus het van belang blijft om de taal in de praktijk te oefenen. Daarom zet ik ook op het zoveel mogelijk duaal uitvoeren van inburgeringsprogramma’s. Op deze wijze wordt bevorderd dat inburgering en participatie hand in hand gaan en participatie niet ophoudt na het beëindigen van de inburgeringscursus. Het streven is om in 2011 80% van de inburgeringsvoorzieningen duaal uit te voeren. Bovendien is er een participatiebonus beschikbaar om het uit voeren van duale inburgeringsvoorzieningen te bevorderen. Tenslotte zal ook de invoering van het participatiebudget bijdragen aan de mogelijkheden voor gemeenten en burgers om combinatietrajecten uit te voeren.

In dit kader pleit mevrouw Ortega ook voor de invoering van een maatschappelijk participatieboekje, waarin praktische toepassingen op een laagdrempelige manier invulling krijgen. Ik wijs u op het praktijkexamen-onderdeel waarin meerdere passende praktijkopdrachten moeten worden vervuld en waarvoor bewijzen voor praktijkevaringen worden verzameld. De praktijkopdrachten worden bij het volgen van een inburgeringscursus begeleid door de docenten en vormt een praktisch instument om ervaringen op te doen in de maatschappij. Daarmee geef ik invulling aan de wens van mevrouw Ortega.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Wat is de stand van zaken mbt het betrekken van bewoners bij het opstellen/uitvoeren van wijkplannen?

Vóór het AO over de voortgang van de wijkenaanpak op 11 december a.s. zal ik uw Kamer informeren over de afwegingen die zijn gemaakt voor wat betreft de betrokkenheid van bewoners bij het opstellen van de wijkactieplannen bij het ondertekenen van de charters.

Wat betreft de bewonersbetrokkenheid bij de uitvoering van de wijkactieplannen kan ik u melden dat ik deze op de volgende manieren ga volgen. Tijdens mijn wijkbezoeken laat ik mij uitgebreid informeren door gemeenten, corporaties en bewoners over de betrokkenheid van bewoners bij de uitvoering van de wijkactieplannen. Daarnaast heeft elke krachtwijk een WWI accountmanager die nauwlettend de bewonerspartici- patie in de gaten houdt en signalen opvangt uit het veld. Deze signalen komen ons ook ter ore via het LSA, onze gesprekspartner inzake de bewonersparticipatie. Deze signalen worden door mij nagegaan en waar nodig wordt een gemeente aangesproken.

In 2009 vindt de tweede meting van het LSA onderzoek, uitgevoerd door de Universiteit van Tilburg, plaats naar de betrokkenheid van bewoners bij de uitvoering van de wijkactieplannen. WWI financiert dit onderzoek. Afhankelijk van de uitkomsten, wordt er actie onder- nomen richting (deel)gemeenten.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Vindt de minister dat het project Prachtwijken meer bottum-up moet worden uitgevoerd?

De betrokkenheid van bewoners en andere partijen acht ik van groot belang. In antwoorden op vragen van verschillende Kamerleden onderstreep ik dat belang en ga ik er nader op in.

De uitvoering van de wijkenaanpak ligt primair op het lokale niveau. Daar is geen misverstand over. Wat de rol van het rijk betreft, is deze in de planvormende fase aanjagend geweest. Dit heeft er toe geleid dat er voor alle wijken bottom up doelstellingen in de wijkactieplannen zijn geformuleerd en dat in de eerste helft van dit jaar de charters met gemeenten zijn getekend. Wat de uitvoerende fase betreft, is de rol van het Rijk meer het faciliteren en ondersteunen van gemeenten.

Voor de wijkenaanpak geldt het principe van partnerschap tussen Rijk en gemeenten. De afspraken in de charters zijn niet vrijblijvend: rijk en gemeenten spreken elkaar over en weer aan op de voortgang en de resultaten. Hierbij leg ik over het rijksdeel van het charter verantwoording af aan uw Kamer en het college van B&W over de invulling van de gemeentelijke rol aan de gemeenteraad.

Om goed zicht te houden op de ontwikkelingen in de wijken en om de administratieve lasten voor gemeenten zo veel mogelijk te beperken zal uw Kamer één maal per jaar tijdens een uitgebreide voortgangrapportage inzicht worden gegeven in de vorderingen die op rijksniveau en op gemeentelijk niveau worden gemaakt.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Is de minister bereid om generatiebestendig bouwen mee te nemen bij de verstedelijkingsafspraken?

In de voorbereidingen van de verstedelijkingsafspraken voor de periode 2010 tot 2020 zal ik samen met de stedelijke regio’s nagaan wat de opgaven zijn en waarop het Rijk in het kader van de Verstedelijkingsafspraken zal gaan sturen. Omdat de situatie op de woningmarkt per regio sterk verschilt, betreft het hier maatwerk per regio. Afhankelijk van de regiospecifieke situatie zal ik waar nodig en wenselijk ook op kwalitatieve aspecten van de woningbouw sturen. Ik denk hierbij in eerste instantie aan sociale woningbouw en de verdeling daarvan binnen de regio, voldoende woningen voor ouderen en starters en aan binnenstedelijk bouwen. Andere kwalitatieve aspecten die kunnen worden betrokken bij de Verstedelijkingsafspraken moeten blijken uit de afstemming van de opgaven met de regio’s. Deze afstemming vindt plaats in de eerste helft van 2009.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): In de uitwerking van de motie-Ortega-Martijn van vorig jaar over de bekostigingsstelsels voor voorzieningen in nieuwbouwwijken wordt gewezen op de gebiedsdocumenten. Is de minister bereid om dit meer structureel ipv op behoefte van regio’s te onderzoeken, samen met de andere betrokken departementen?

Voor het realiseren van adequate voorzieningen in grootschalige nieuwbouwwijken zijn primair regionale en lokale publieke en private partijen verantwoordelijk die daartoe ook over de benodigde middelen beschikken. Tenzij uit de bestuurlijke overleggen met de regio’s mocht blijken dat terzake knelpunten worden voorzien, acht ik een meer structureel onderzoek met de andere departementen niet nodig.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Wil de minister bij de second opinion de planbureaus vragen om niet alleen te kijken naar ISV en BLS gelden, maar ook naar andere ruimtelijke budgetten en verlenging van het MIRT, zodat een integraal beeld ontstaat voor de benodigde rijksinzet?

Zoals aangegeven in mijn reactie op de motie Van Heugten c.s. inzake de ruimtelijke investeringen tot 2020 (d.d. 21 november 2008) zal ik de planbureaus vragen om een second opinion te geven op de uitgevoerde ramingen – waaronder de ramingen voor ISV en BLS – en de veronderstellingen en aannamen die daarin zijn gehanteerd.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): De ambitie is 40% binnenstedelijk bouwen. Kan in het kader van de nieuwe Randstad sleutelprojecten een stad worden aangewezen waar wordt ingezet op grootschalige verdichting.

Het kabinet acht het van groot belang dat de binnenstedelijke mogelijkheden in alle steden optimaal worden benut, teneinde de in de structuurvisie verwoorde kabinetskeuze waar te maken. Verder wil ik niet vooruitlopen op de uitkomst van de gestarte MIRT-verkenning naar Randstad Sleutelprojecten voor de periode na 2020. In de loop van 2009 kunt u de uitkomsten van deze verkenning, die namens het kabinet door minister Cramer wordt getrokken, verwachten. De verkenning maakt overigens ook onderdeel uit van het Programma Randstad Urgent. In de brief over dit programma verwijst minister Eurlings ook naar de procesafspraken die ten aanzien van deze verkenning zijn opgesteld.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Graag een reactie op wat de minister gaat doen op de achterblijvende bouwproductie?

Zie het antwoord op de vraag van de heer Van Der Staaij op pagina 70.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Gaat de minister in zijn aangekondigde notitie over de woningmarkt ook in op de twee taboes: hypotheekrenteaftrek en ander huurbeleid?

Het Kabinet heeft in de WWI-begroting 2009 (p. 21/22) aangegeven te gaan kijken op welke wijze het de flexibiliteit van de woningmarkt kan bevorderen binnen de kaders van het Coalitieakkoord. Deze kaders geven aan dat er deze kabinetsperiode geen wijzigingen plaats vinden in de fiscale behandeling van de eigen woning en dat de jaarlijke huurverhoging is gekoppeld aan de inflatie.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Wat gaat de minister doen om in het integratiedebat onderwijs, werk, flexibilisering van de arbeidsmarkt terug op de agenda te krijgen?

Ik zal mij vooral richten op die beleidsterreinen die nodig zijn om van inburgering een succes te maken. Succes betekent: duurzame participatie. Essentieel daarvoor zijn scholing en langdurig arbeidsdeelname. Het kabinet zet daarop stevig in. De eerste verantwoordelijkheid voor deze terreinen ligt bij mijn collega’s van OCW respectievelijk SZW. Ik zal met mijn collega’s bespreken of hun beleid eraan bijdraagt dat inburgering leidt tot duurzame participatie. Verder zal ik steeds kritisch beoordelen of het beleid in evenredige mate de groep migranten en hun kinderen bereikt en geschikt is voor de aanpak van daar levende problematiek.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Waarom heeft de minister geen informatie over regionale verschillen bij vastgoedveilingen? Op welke termijn kan die informatie geleverd worden?

U vraagt naar een toelichting op een antwoord op eerder gestelde vragen naar aanleiding van de concepttekst van de oratie van prof. Brounen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel, nr. 487, kenmerk 2080902240). Ik heb geen eigen informatie over deze regionale verschillen. De informatie die ik heb is gebaseerd op de genoemde concept-oratie en op een onderzoek van de NMa uit 2006. De opmerkingen uit de concepttekst van de oratie verwijzen ook naar dat onderzoek van de NMa. Het gaat bijvoorbeeld om verschillen in omvang van de veilingen en de hoeveelheid publiciteit. Prof. Brounen rapporteert daarnaast op basis van eigen onderzoek verschillen in veilingopbrengsten ten opzichte van de ingeschatte marktwaarde, bijvoorbeeld naar type woning, bouwjaar, oppervlakte en soort wijk.

Over de aanbevelingen van de NMa en de manieren om huizenveilingen te verbeteren wordt in het antwoord op vraag 4 van de betreffende Kamervragen ingegaan. Overigens is de notaris verantwoordelijk voor de juiste gang van zaken tijdens een veiling; mijn collega van Justitie draagt eindverantwoordelijkheid voor het toezicht op het notariaat.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Kan de minister toezeggen dat hij de komende maanden een visie op het integratiebeleid gaat neerleggen, vanuit het gegeven dat hij de laatste minister voor WWI zal zijn?

De visie van mijn voorgangster staat beschreven in de beleidsagenda bij de begroting 2009 en de Integratienota 2007–2011. Eind volgend jaar zal ik de Midterm Review Integratiebeleid presenteren. Daarin wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de vorderingen in de voornemens en acties die in de Integratienota zijn aangekondigd. Daarnaast kunnen, indien daar aanleiding toe is, nieuwe ontwikkelingen worden gesignaleerd. In samenhang daarmee is er de mogelijkheid om nieuwe beleidsinitiatieven of beleidswijzigingen aan te kondigen.

Vraag van het lid Dibi (GL): Bent u, met de minister van BZK, voorstander van etnisch registreren? Zo ja, kunt u een duidelijke casus noemen om de toegevoegde waarde hiervan aan te tonen?

De discussie over registratie van herkomstgegevens, want daar hebben wij het over, is een discussie die uiterst zorgvuldig moet worden gevoerd. Het is daarbij van belang om onderscheid te maken tussen registratie van herkomstgegevens ten behoeve van de individuele hulpverlening en registratie van herkomstgegevens ten behoeve van het genereren van niet tot personen herleidbare beleidsinformatie. Het betreft hier twee zeer verschillende registratiedoelen, waarvan de nut en noodzaak afzonderlijk dient te worden beoordeeld. Ik ben momentaal bezig mijn standpunt hierin te bepalen en zal u hierover in het voorjaar van 2009 informeren.

Vraag van het lid Dibi (GL): Hoeveel generaties duurt het om geen allochtoon meer te zijn?

Volgens de definitie van het CBS is iemand is allochtoon als tenminste een van zijn of haar ouders in het buitenland is geboren. Een eerste generatie allochtoon is zelf in het buitenland geboren, een tweede generatie allochtoon is in Nederland geboren. Als een tweede generatie allochtoon huwt met een partner die ook in Nederland is geboren, gelden de kinderen als autochtoon. Het duurt dus minimaal twee generaties voordat iemand geen allochtoon meer is. Dat is de formele kant. Ik ben het met de heer Dibi eens dat dit weinig zegt over het gevoel van erbij horen en acceptatie door de ontvangende samenleving, al is het maar omdat de persoonlijke ervaringen van mensen verschillen. Waar het mij om gaat is dat we mensen primair aanspreken als burger van dit land, met gelijke rechten, plichten en verantwoordelijkheden. Daar liggen de sleutels voor integratie en onderlinge acceptatie.

Vraag van het lid Dibi (GL): Wat vindt de minister van WWI van uitspraken van zijn PvdA-partijgenoten over Marokkaanse criminelen, «te vernederen voor hun »eigen mensen«», «een corrigerende tik», «verbannen naar een andere wijk» of dat «excessen behoren tot de Marokkaanse cultuur» (Marcouch)?

Overlastgevend en crimineel gedrag zijn niet te tolereren, wie er ook bij betrokken is. Dit gedrag moet hoe dan ook worden aangepakt. Het Nederlandse strafrecht is daarbij leidend. Dat geldt voor alle Nederlandse burgers, dus ook voor Marokkaanse-Nederlanders. Wel ben ik van mening dat bij het aanpakken van problemen gekeken moet worden naar wat effectief is. We weten van de Marokkaanse cultuur dat schaamte een grote rol speelt; wanneer dit terugkomt in de straf heeft dit invloed op de strafbeleving van deze jongens. Dat betekent niet dat we verschillend moeten straffen voor dezelfde overtredingen, noch dat we tikken uitdelen. De Nederlandse wet is immers het uitgangspunt. Een goed voorbeeld hoe wel rekening kan worden gehouden met wat effectief is voor in dit geval Marokkaanse jongeren, is het uitvoeren van taakstraffen in de eigen buurt of moskee, zoals in een aantal gemeenten gebeurt, en het sneller en vaker benutten van specifieke, persoonsgerichte gebiedsverboden. Op die manier helpen we ook de straatcultuur terug te dringen, die een grote, negatieve aantrekkingskracht uitoefent op deze jongeren. Ik kom samen met de Ministers van BZK, Justitie en Jeugd en Gezin in januari met een brief over de aanpak van Marokkaans-Nederlandse probleemjongens waarin aandacht uit zal gaan naar de de problematiek op lokaal niveau.

Vraag van het lid Dibi (GL): Wilt u de Verwijsindex Antillianen invoeren?

Uw vraag naar mijn plannen met de Verwijsindex Antillianen kan ik helaas nog niet beantwoorden. Ik ben mij aan het orienteren op de verschillende mogelijkheden en oplossingen en voer daartoe de komende weken nog gesprekken met verschillende bewindspersonen en de Antillianen gemeenten. Ik zal u zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen over de uitkomst van deze gesprekken.

Vraag van het lid Dibi (GL): Wat is het standpunt van de minister t.a.v. een initiatief wetsvoorstel om het kiesrecht uit te breiden, ook bij landelijke en provinciale verkiezingen tot eenieder die hier langer dan 5 jaar legaal woont? Idem over een verlaging van het kiesrecht tot de leeftijd van 16 jaar.

– Eerst verantwoordelijke in deze is de Minister van Binnenlandse Zaken.

– Volgens artikel 4 van de Grondwet heeft iedere Nederlander gelijkelijk actief en passief kiesrecht, behoudens bij de wet gestelde beperkingen en uitzonderingen. Dat betekent dat voor nationale verkiezingen het Nederlanderschap vereist is. Op grond van artikel 130 GW kan de wet het actief en passief kiesrecht van de gemeenteraad toekennen aan ingezetenen, die geen Nederlander zijn, mits zij tenminste voldoen aan de vereisten die gelden voor ingezetenen die tevens Nederlander zijn. Na 5 jaar kan door het verkrijgen van het Nederlanderschap, eveneens het nationaal kiesrecht worden verkregen, zoals door de heer Dijsselbloem is opgemerkt.

Voor het vraagstuk om de kiesgerechtigdeleeftijd aan te passen naar de leeftijd 16 jaar verwijs ik u naar de Minister van Binnenlandse Zaken.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Kunt u een reactie geven op het voorstel van Groenlinks om de krimp/groei van bevolkingsaantallen in bepaalde regio’s op te vangen door hergebruik van leegstaande kantoren en wonen boven winkels? Graag een reactie op het feit dat er 7 miljoen m2 kantoorruimte leegstaat. Hoe wordt de leegstand aangepakt en hergebruik bevorderd?

De toenemende leegstand van kantoorruimte vind ik ook een probleem, zeker als daar woonruimte van gemaakt kan worden. Ik ben er voorstander van dat ook door het ombouwen van leegstaande kantoren tot woningen en door wonen boven winkels wordt bijgedragen aan de benodigde omvang van de woningvoorraad. Beslissingen over dit soort transformaties liggen echter bij gemeenten en publieke en private investeerders. Ik heb, naar aanleiding van eerder met Uw kamer gevoerd overleg, inmiddels een kennistraject gestart, in samenwerking met de vereniging Wonen boven Winkels, en de SEV/Stichting BouwResearch dat als doel heeft om best practice van transformatie naar woningen breed uit te dragen naar alle betrokken doelgroepen. In dit kennistraject, dat wordt uitgevoerd in 2009, wordt ook deelgenomen door Aedes en de VNG.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Is de minister bereid de charters open te breken voor het verbeteren van de afspraken voor bewonersparticipatie?

Nee, hier is geen enkele aanleiding toe. Vóór het AO over de voortgang van de wijkenaanpak op 11 december a.s. zal ik uw Kamer informeren over de afwegingen die zijn gemaakt voor wat betreft de betrokkenheid van bewoners bij het opstellen van de wijkactieplannen bij het ondertekenen van de charters.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Gaat u werk maken van een «groen check» op de wijkenaanpak?

Ja. Het programma Groen in de Stad maakt onderdeel uit van de wijkenaanpak. In 13 charters zijn maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de openbare ruimte te versterken met «groene» maatregelen. Het ministerie van LNV investeert totaal 7,8 miljoen in het stimuleren van groen in krachtwijken. De voortgang volgen we nauwkeurig.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Zou de minister er goed aan doen om te bewerkstellingen dat de overheid zelf duurzaam gaat bouwen?

Het spreekt voor zich dat de overheid zelf duurzaam bouwt. Zo hanteert de Rijksgebouwendienst – in afstemming met zijn klanten – al lange tijd duurzaamheid als zwaarwegend criterium bij de besluitvorming over huisvesting voor de rijksoverheid. De ambitie op dit vlak is een voorbeeldrol te vervullen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een in opdracht van de Rijksgebouwendienst ontwikkelde maatstaf voor duurzaamheid: «Green Calc». Zo is bijvoorbeeld onlangs in Lelystad huisvesting opgeleverd voor het Openbaar Ministerie met een Green Calc-score van 203. Daarnaast heeft de Rijksgebouwendienst een duurzaamheidsprogramma in voorbereiding, waarbij onder meer «cradle to cradle», «warmte-koude opslag», «led-verlichting» en «energieopwekking» een plaats innemen. Vanzelfsprekend vormt de verplichting voor de overheid omtrent duurzaam inkopen vanaf 2010 daar deel van uit. Als onderdeel van dit «duurzaamheidsoffensief» is de Rijksgebouwendienst gestart met een omvangrijk energiebesparingsprogramma dat zich in het bijzonder richt op de bestaande rijkshuisvesting. Doelstelling is om 2% energie per jaar te besparen in de periode tot 2020.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Kunt u een reactie geven op de wens van Groenlinks om tot meer keuzevrijheid in eigendomsvormen tussen huur en koop te komen voor de lage- en middeninkomens?

Ik ben een voorstander van meer keuzevrijheid, ook voor lage en middeninkomens. Ik wijs er bijvoorbeeld op dat het sinds september dit jaar mogelijk is om koopsubsidie aan te vragen in combinatie met verkoop onder voorwaarden. Dit maakt een koopwoning nog toegankelijker, met name woningen die corporaties verkopen met korting en deling in de waardeontwikkeling (MGE, Koopgarant). Nu kan in die gevallen ook koopsubsidie worden toegekend, voorheen kon dat niet.

Ik constateer dat er al veel tussenvormen en koopvarianten ontwikkeld en in omloop zijn. Uit oogpunt van transparantie voor de burger wil ik pleiten voor enige standaardisering. Begin 2009 komt een brochure over manieren waarop verschillende partijen zoals gemeenten, corporaties, bouwers en ontwikkelaars koopstarters kunnen ondersteunen. Doel van de brochure is om partijen te laten zien wat voor varianten er nu al bestaan. Zo hoeven ze niet het wiel (opnieuw) uit te vinden en kunnen ze zich aansluiten bij goede en beproefde modellen.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Wat is de reactie van de minister op het idee van een leegstandsheffing en op het idee van een investeringsfonds, zoals opgenomen in het plan van GroenLinks voor wonen in kantoren?

Mijn voorganger heeft toegezegd hiernaar onderzoek te laten doen. Het betreffende onderzoek naar kraken en leegstand heeft inmiddels plaatsgevonden. Het rapport kunt u binnenkort tegemoet zien.

Een drietal kamerleden werkt momenteel aan een initiatiefwetsvoorstel «Kraken en Leegstand». Ik wil dit initiatiefwetsvoorstel niet voor de voeten te lopen. Het innemen van een standpunt door het kabinet over de wenselijkheid van een leegstandsheffing en een eventueel daaraan gekoppeld investeringsfonds zal daarom worden aangehouden tot de Kamerbehandeling van het initiatiefwetsvoorstel «Kraken en leegstand».

Vraag van het lid Fritsma (PVV): Hoe kan de minister zeggen dat de immigratiekraan niet openstaat gelet op de grote jaarlijkse instroom van allochtonen?

Het toelatings- en vreemdelingenbeleid behoort tot de portefeuille van de Staatssecretaris van Justitie. Wat betreft de instroom van de doelgroep die onder de Wet inburgering in het buitenland valt, het volgende:

Uit de monitor Wet Inburgering in het buitenland van april 2008 blijkt dat de aanvragen voor Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) onder de gezinsvormers-/herenigers die onder de Wet inburgering buitenland vallen, een dalende trend kende tussen 2004 en 2007. Tussen 2004 en 2007 is het aantal MVV-aanvragen onder deze doelgroep met 58% is gedaald van 29 182 MVV-aanvragen in 2004 naar 12 258 aanvragen in 2007.

Deze daling kan o.a. gerelateerd worden aan de verhoging inkomenseis van 100% naar 120% van het wettelijk minimumloon per 1 november 2004, de verhoging van de leeftijdsgrens van 18 naar 21 jaar per 1 november 2004, het inburgeringsvereiste in het buitenland m.i.v. 15 maart 2006.

Uit de cijfers van de IND van januari 2008 t/m oktober 2008 met betrekking tot de MVV-aanvragen voor alle gezinsvormers en -herenigers (incl. diegenen die niet onder de WIB vallen) blijkt dat de instroom van gezinsvormers en -herenigers een stijging kent ten opzichte van 2007: in 2007 zijn 10 332 MVV-aanvragen ingewilligd, in de eerste 10 maanden van 2008 waren dat er 12 962. Deze stijging zou ik niet willen kwalificeren als een openstaande «immigratiekraan».

Vraag van het lid Fritsma (PVV): Kan de minister duidelijkheid geven of hij de migratie een probleem vindt of niet?

Migratie op zichzelf zou ik niet als een probleem willen kwalificeren, maar als een gegeven waar we niet om heen kunnen in de hedendaagse mondiale samenleving. Uiteraard moeten we de vraag stellen hoe we dit fenomeen willen en kunnen reguleren, omdat geen enkele samenleving een onbeperkte draagkracht heeft. Hierin is het vraagstuk van de integratie medebepalend. De ervaringen uit het verleden laten zien dat ongecontroleerde migratie tot langdurige integratieproblemen kan leiden. . Migratie, hetzij tijdelijk, hetzij duurzaam, legt een druk op de beschikbare voorzieningen, zoals de markt van goedkope woningen, en trekt een wissel op de sociale binding tussen bevolkingsgroepen, in het bijzonder in de grote steden.

Het kabinet (staatssecretaris Justitie) heeft onlangs de nieuwe uitgangspunten ten aanzien van migratie geformuleerd in de blauwdruk Modern Migratiebeleid. In deze nieuwe aanpak geldt de balans tussen een restrictief en selectief migratiebeleid als uitgangspunt. Met dit uitgangspunt is tevens de inburgering en integratie gediend. Ik kan me dan ook vinden in de lijn zoals geformuleerd in het Modern Migratiebeleid.

Vraag van het lid Fritsma (PVV): Vindt de minister de in brand gestoken kerk in Gouda ook een flutincident of een schandalige schoffering van de Nederlandse traditie? Waarom heeft de minister niet direct op dit incident gereageerd (of een andere minister)? Vindt de minister het een goed teken van integratie dat de moslimgemeenschap hier (brandbom tegen kerk) zelf niets van heeft gezegd?

Zoals ik vorige week al heb gesteld in het AO ter kennismaking met uw Kamer, hecht ik aan zorgvuldigheid in het debat. Dit begint bij de feiten. Niet elk probleem duidt op een dieperliggend patroon. En niet elk probleem waarbij een allochtoon is betrokken is een integratieprobleem. Soms hebben we te maken met problemen die losstaan van de etnische achtergrond of herkomst van personen en soms is er wel een aspect van afkomst maar is het probleem toch echt een incident. Ik zeg er meteen bij: als dit zo is, doet dit niets af aan de mogelijke ernst van die incidenten of problemen. Het geeft wel een antwoord op de vraag of ik als minister voor Integratie hiervoor een verantwoordelijkheid heb, al dan niet mede met de betrokken gemeenten.

Over het genoemde geval is bekend dat een fles met brandende vloeistof is gegooid naar de deur van de kerk in Gouda. Onder de aangehouden verdachten zijn ook personen van Marokkaans-Nederlandse afkomst. Feit is ook dat buurtbewoners al enige tijd klagen over een groep Marokkaans-Nederlandse jongeren die in de buurt van de kerk en het nabijgelegen winkelcentrum regelmatig voor vernielingen, bedreigingen en overlast zorgen. Het gaat hier om wangedrag dat past in een patroon, en dus meer is dan een geïsoleerd incident. Dit is ook precies de reden dat we als Kabinet in overleg met gemeenten komen met een aanpak van de problemen met en van Marokkaans-Nederlandse jongeren. We betrekken hierbij ook de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap. Uiteraard vind ik het onacceptabel wat er in Gouda is gebeurd en keur ik het af. De bewoners Gouda en de andere gemeenten die met deze problemen kampen hebben vooral behoefte aan een effectieve en integrale aanpak van de problemen. Daarover ben ik in overleg met de gemeenten. U kunt in januari een brief van het kabinet verwachten over deze aanpak.

Ik constateer dat juist veel mensen uit de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap publiekelijk, ook via de media, hun afkeuring hebben uitgesproken over de recente reeks van wandaden. Bovendien hebben ze Marokkaans-Nederlandse ouders en organisaties opgeroepen tot het helpen en nemen van verantwoordelijkheid bij de aanpak van de problematiek met probleemjongeren. Wel wil ik aangeven dat ik vind dat we migranten en hun kinderen die hier in Nederland wonen niet alleen of in de eerste plaats moeten benaderen als lid van een collectief, maar juist ook als individuen met een eigen verantwoordelijkheid voor de Nederlandse wet. Dat past ook bij de moderne Westerse samenleving die Nederland is. Tegen die achtergrond zullen veel Marokkaanse-Nederlandse die zich prima thuisvoelen in Nederland en volledig geïntegreerd zijn, zich niet geroepen voelen «als moslimgemeenschap» te reageren op de brandbom in Gouda.

Vraag van het lid Fritsma (PVV): Wat vindt de Minister van het feit dat een aantal gemeenten de eigen bijdrage van inburgeraars laat vervallen?

Gemeenten zijn gehouden de wet uit te voeren, ook op dit punt.

In de bijlage bij de brief van 3 oktober 2008 (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 143, nr. 25) is aangegeven op welke wijze de eigen bijdrage in de Wet inburgering is geregeld. Dat biedt aan gemeenten de volgende beleidsvrijheid:

– de eigen bijdrage kan worden geïnd in termijnen. De gemeente kan de termijnen en het daarbij behorende bedrag zelf bepalen. Bijvoorbeeld 18 maanden een bedrag van 15 euro;

– de eigen bijdrage kan worden verrekend met de uitkering (eveneens in termijnen);

– de eigen bijdrage hoeft niet geïnd te zijn, voordat aan het inburgeringsprogramma kan worden begonnen. De gemeente kan (in overleg met de inburgeraar) een wenselijk moment afspreken.

Tevens is daarbij aangegeven dat het gemeenten vrij staat, ter stimulering, de inburgeraar extra te belonen voor het leveren van een inspanning of prestatie in het kader van de inburgering. Bijvoorbeeld een financiële bonus indien hij een bepaalde periode heeft deelgenomen aan een inburgeringsprogramma of heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen of het inburgerings- examen heeft behaald. Indien inburgeraars voldoen aan de voorwaarde om in aanmerking te komen voor de financiële bonus kan die bonus worden uitgekeerd, maar kan hij ook verrekend worden met de eigen bijdrage.

Vraag van het lid Fritsma (PVV): Vindt de Minister dat de boerka uit de openbaarheid geweerd moet worden en strafbaar worden gesteld?

– Op 8 februari 2008 heeft het Kabinet een brief naar uw Kamer verzonden met daarin haar standpunt t.a.v. het dragen van gelaatsbedekkende kleding in de Nederlandse samenleving.

– Het kabinet vindt gezichtsbedekkende kleding onwenselijk. Het dragen van gezichtsbedekkende kleding belemmert de open onderlinge communicatie tussen mensen en gelijke kansen voor mannen en vrouwen, en bemoeilijkt de positie van vrouwen in het maatschappelijk verkeer. Tegelijkertijd is het dragen van islamitische gelaatsbedekkende kleding een uiting van godsdienst, en de godsdienstvrijheid mag alleen in bijzondere en nauwkeurig omschreven situaties worden beperkt.

– De bestaande wettelijke voorzieningen bevatten verschillende mogelijkheden voor het optreden tegen of het weren van gelaatsbedekkende kleding vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en van rechtshandhaving.

– Het kabinet is van oordeel dat het dragen van gelaatsbedekkende kleding niet verenigbaar is met goed ambtenaarschap. De minister van Binnenlandse Zaken heeft middels een circulaire aan medewerkers in openbare dienst het kabinetsstandpunt bekendgemaakt. Bovendien wil het kabinet dat er een verbod komt op het dragen van gelaatsbedekkende kleding op alle scholen in het primair- en het voortgezet onderwijs en op alle instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Tevens wordt bekekenen naar de mogelijkheden tot het opnemen van verbodsbepalingen in de algemene voorwaarden van vervoerbedrijven ten aanzien van het dragen van gelaatsbedekkende kleding. Op deze punten is door de verschillende bewindsvoerders inmiddels verschillende stappen gezet.

Vraag van het lid Fritsma (PVV): Wat vindt de minister van het beleid in veel gemeenten dat inburgeringscursussen apart worden aangeboden aan mannen en vrouwen?

Ik ben geen voorstander van gescheiden inburgering van mannen en vrouwen. Echter het is aan de gemeenten om de inburgering uit te voeren en om een passend inburgeringsaanbod aan te bieden. Sommige gemeenten bieden gescheiden cursussen aan om vrouwen die in een isolement zitten, op deze wijze een eerste stap te laten zetten bij de inburgering. Door de inburgering wordt juist het mondiger maken en de emancipatie van deze vrouwen beoogd. Als het uit beleidsmatige overwegingen voorkomt, vind ik dat geen goede zaak en zal ik met ze in overleg treden.

Vraag van het lid Fritsma (PVV): Vindt de minister de dubbele nationaliteit net zo’n groot probleem als de PVV en is de minister van plan dit tegen te gaan?

– Het onderwerp over meervoudige nationaliteit valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie.

– Het kabinetsstandpunt ten aanzien van meervoudige nationaliteit is op 12 oktober 2007 naar uw Kamer verzonden. Uitgangspunt is dat bij het verzoek om verlening van het Nederlanderschap de nationaliteit van het land van herkomst wordt opgegeven. Op deze hoofdregel bestaan een aantal uitzonderingen. Opgeven van de buitenlandse nationaliteit wordt niet gevraagd indien dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

– Nederlanderschap bevordert deelname aan het maatschappelijke verkeer. Het hebben van meervoudige nationaliteit hoeft daaraan niet in de weg te staan. Het zijn eerder overwegingen van praktische en juridische aard die een beperking rechtvaardigen dan vermeende disloyaliteit. Het in het bezit zijn van een tweede staatsburgerschap is geen teken dat iemand niet goed is geïntegreerd. Waar het op aankomt, is de betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving en rechtsorde.

– De Minister van Justitie zal volgende week een wetsvoorstel meervoudige nationaliteit bij uw Kamer indienen waarin een uitwerking van het kabinetstandpunt wordt weergegeven. (De aanpassing bevat een afstandsverplichting voor optanten en naturalisandi; een maatregel tot mogelijk verlies van Nederlanderschap na onherroeppelijke veroordeling voor misdrijf waarbij belangen van de Staat zijn geschaad; regeling latente Nederlanders; beheersing van het Nederlands op NT2, A2-niveau als eis wordt gesteld in de naturalisatietoets voor het gehele Koningkrijk; en technische aanpassingen. De wijzigingen vloeien deels voort uit het coalitieakkoord.)

Vraag van het lid Fritsma (PVV): Vindt de minister dat hij duidelijke grenzen stelt ter bescherming van de kernwaarde van sexegelijkheid?

Uiteraard. Ik zal op geen enkele wijze afdoen aan de gelijke behandeling van man vrouw zoals in de gelijke behandelingsgwetgeving vastgelegd.

Vraag van het lid Fritsma (PVV): Neemt de minister afstand van het voornemen van zijn ambtsvoorganger om op Curaçao een prachtwijk te realiseren?

Nee. Tijdens haar bezoek aan Curaçao heeft mijn ambtsvoorganger op 12 november 2008 de Intentieovereenkomst Wijkenaanpak Curaçao ondertekend, tezamen met de Minister-president voor de Nederlandse Antillen, mw. E. de Jongh-Elhage en de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao, mw. L. Dindial, onder voorbehoud van goedkeuring van het Bestuurscollege van Curaçao.

De ondertekenaars geven in deze overeenkomst aan dat zij de intentie hebben om voorbereidingen te treffen voor de aanpak van een achterstandswijk op Curaçao en om vervolgens ook uitvoering aan deze aanpak te geven, conform de beleidsbrief «Naar een professionele, integrale en meerjarige aanpak van Antilliaans-Neder- landse risicogroepen» van 1 februari 2008 (TK 2007–2008, 26 283, nr. 31), waarin een impuls aan de integrale wijkenaanpak op Curaçao wordt aangekondigd. Ik zet dit initiatief voort en zal de intentieovereenkomst op korte termijn naar uw Kamer sturen.

Vraag van het lid Dijsselbloem (PvdA): Wat is de zienswijze van de minister met betrekking tot (meer) doelgroepenbeleid binnen het integratiebeleid in brede zin?

Doelgroepenbeleid is een begrip met een enigszins belast verleden. Het roept gemakkelijk het beeld op van zaakwaarnemers, lobbygroepen en cliëntelisme. Van dit type doelgroepenbeleid zijn we afgestapt en dat moeten we ook niet terug willen. Iets anders is dat er in sommige migrantengroepen specifieke problemen zijn die met het algemene beleid niet goed zijn aan te pakken. Gemeenten hebben hierbij een spilfunctie. Zij worden als eerste aangesproken op deze problemen. In sommige gevallen hebben gemeenten hiervoor specifieke ondersteuning nodig. We doen dit ook al bij Antilliaanse en Marokkaanse probleemjongeren en bij een vraagstuk als eergerelateerd geweld. Wanneer zich bij andere groepen specifieke problemen voordoen dan kunt u ervan op aan dat ik zorgvuldig zal bekijken of daarvoor een specifieke aanpak nodig is. Dat betekent overigens niet dat ik voor elk specifiek probleem een afzonderlijke beleidslijn en met eigen financiële middelen ga opzetten. Voor elk geval is een zorgvuldige afweging nodig van de aard en omvang van het probleem en de maatregelen die nodig zijn om het op te lossen. Gemeenten zullen deze aard en omvang van het probleem inzichtelijk moeten maken.

Vraag van het lid Dijsselbloem (PvdA): Kan de Minister met concrete streefdoelen komen als het gaat om het terugdringen van de oververtegenwoordiging van allochtone groepen binnen de criminaliteit?

Criminaliteit is een van de drie indicatoren voor integratie. De andere twee zijn arbeidsparticipatie en voortijdig schoolverlaten. Een streefdoel zou kunnen zijn dat het percentage allochtone verdachten van een misdrijf meer afneemt dan het percentage autochtone verdachten. Het noemen van een percentage daarbij is lastig. Een specificatie van een streefpercentage is alleen zinvol als je iets weet over de factoren die van invloed zijn op tenminste de hoogte van de criminaliteit onder allochtonen. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat er voor elk van de indicatoren autonome ontwikkelingen zijn die onafhankelijk van beleid plaatsvinden.

Vraag van het lid Dijsselbloem (PvdA): Klopt het dat het programma van de KNVB waarmee wordt ingezet op integratie door sport, dat mede dankzij subsidies van het rijk bestaat, overtekend is? (Tijd voor Sport, Meedoen door Sport en BOS-gelden) Moeten we dan niet alles op alles zetten om extra geld te vinden?

Het programma Meedoen is inderdaad een groot succes. Hieraan werken 11 gemeenten en 9 sportbonden mee (in totaal 500 sportverenigingen) waaronder de KNVB met 250 verenigingen. Deze ruim 500 betrokken sportverenigingen hebben samen meer dan 12 000 nieuwe jeugdleden geworven waarvan bijna de helft (5700) allochtone jeugdleden. Gemiddeld is het percentage allochtone jeugd met een kwart (26%) toegenomen, een prima tussenresultaat. Niet westerse allochtone meisjes hebben ook een inhaalslag laten zien. Het percentage allochtone meisjes dat lid is van één van de 500 deelnemende sportverenigingen is gestegen van 16% naar 21%.

Het beschikbare budget voor het programma is onder de 11 gemeenten en 9 sportbonden verdeeld. Dit programma was geen open subsidieregeling, er was dus sprake van een gelimiteerd bedrag. Over de verdeling van het geld zijn bestuurlijke afspraken gemaakt. De KNVB heeft gekregen wat zij tijdens het bestuurlijke overleg heeft ingebracht. Deze afspraken liggen vast t/m 2010.

Binnen de beschikbare budgetten kunnen sportbonden en gemeenten altijd kijken of ze méér sportverenigingen kunnen betrekken dan de afgesproken 500; de KNVB doet dit in wezen al.

Het is mij bekend dat er inmiddels grote belangstelling is voor het programma: van andere sportverenigingen, van andere sportbonden en van andere gemeenten. VWS en WWI hebben geen extra budget om dit lopende programma uit te breiden naar de andere verenigingen, maar zullen in 2009 samen met de partners (bonden en gemeenten) wel verder denken over de spin off van het programma.

Vraag van het lid Dijsselbloem (PvdA): Wil de minister de gemeenten die veel Roma binnen hun grenzen hebben ondersteunen in a) bijeen brengen van cijfers (omvang en ontwikkeling problematiek) b) uitwisseling van ervaringen (wat werkt/wat niet) c) ondersteuning van hun specifieke aanpak?

Ik ondersteun gemeenten om meer inzicht in de specifieke problematiek te krijgen en na te gaan of en zo ja, waar de bestaande instrumenten te kort schieten om deze problematiek aan te pakken. Gemeenten zijn verzocht om met een plan van aanpak te komen, opdat ook in overleg met andere departementen kan worden bezien wat voor ondersteuning ze behoeven. Bij het opstellen van het plan van aanpak is vanuit het ministerie mogelijk gemaakt dat Forum de nodige expertise ter beschikking stelt.

Vraag van het lid Dijsselbloem (PvdA): Welke mogelijkheden ziet de minister om in de CBS-cijfers meer doelgroepen van beleid te onderscheiden en zo dichter bij de problemen te komen?

In de jaarrapportages over integratie van CBS en SCP wordt gerapporteerd over een groot aantal aspecten van de economische, sociale en culturele positie van onderscheiden migrantengroepen. Soms worden er samenvattende uitspraken gedaan over de totale groep niet-westerse migranten. Wanneer daarover gegevens beschikbaar zijn worden ook de zogenoemde nieuwe etnische groepen onderscheiden (Afghanen, Somaliërs, Irakezen etc.). Dit is afhankelijk van de beschikbaarheid van gegevens.

Gegevens over de nieuwe etnische groepen zijn voornamelijk afkomstig van de afzonderlijke onderzoeken onder deze groepen. Die worden om de vier jaar gehouden. In het SCP jaarrapport 2005 is uitvoerig ingegaan op de resultaten van het in dat jaar gehouden onderzoek onder de nieuwe groepen. Dit onderzoek wordt komend jaar (2009) herhaald. Zodra de gegevens hierover beschikbaar zijn zal ik de Kamer hierover berichten (voorjaar 2010).

Vraag van het lid Dijsselbloem (PvdA): De groep arbeidsmigranten uit Oost-Europa die in NL blijft, blijkt groter dan gedacht. Bent u het met mij eens dat de inburgering op orde moet zijn?

In de brief van 28 november jl. inzake het werknemersverkeer voor Roemenië en Bulgarije, heb ik aangegeven dat gemeenten sinds de inwerkingtreding van de Regeling vrijwillige inburgering per 1 januari 2007 tot en met de eerste helft van 2008 443 inburgeringsvoor- zieningen hebben aangeboden aan migranten uit MOE-landen, waarvan 306 in de eerste helft van 2008. Ik heb daarbij ook aangegeven dat deze cijfers in de context moeten worden geplaatst van de traag op gang gekomen inburgering in 2007. In 2008 is sprake van een duidelijke toename van het aantal door gemeenten aangeboden inburgeringsvoorzieningen aan deze doelgroep.

Ook van belang is dat deze inburgeringsvoorzieningen gericht zijn op die Midden- en Oost-Europeanen die zich voor langere tijd vestigen in Nederland en staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.

Voor de groep die hier tijdelijk verblijft – vooralsnog de grootste groep – ligt een uitgebreid inburgeringsaanbod niet voor de hand. Om deze tijdelijke groep reeds een eerste stap richting integratie te laten zetten, wordt momenteel een vertaling in het Pools, Roemeens en Bulgaars van de film «Naar Nederland», die reeds ontwikkeld is in het kader van de Wet inburgering in het buitenland. Naar verwachting zal deze film in het voorjaar van 2009 worden afgerond. Ook kunnen werkgevers voor deze groep gebruik maken van reeds bestaande methodieken voor taal op de werkvloer die voor verschillende sectoren zijn ontwikkeld.

Ook wordt momenteel de aard en omvang van tijdelijke migratie uit de Midden- en Oost-Europese landen onderzocht, waarbij tevens de inburgeringsbehoeften van deze doelgroep in beeld wordt gebracht. Op basis van de uitkomsten in het voorjaar 2009, zal ik opnieuw overwegen of een aanvullende aanpak voor inburgering voor deze doelgroep nodig is. Het aanspreken van werkgevers (maar ook gemeenten) op hun bijdrage in deze aanpak zal ik in die overweging meenemen.

Vraag van het lid Dijsselbloem (PvdA): ROC’s financieren allerlei educatieve TV programma’s die 100 000-den bereiken. Vrees is dat financiering ophoudt. Kan de minister toezeggen dat hij een vinger aan de pols houdt en met OCW de continuïteit bewaakt?

Het ministerie van OCW heeft de ROC’s in de grote steden al weer enige jaren terug een projectsubsidie gegeven voor de uitrol van ETV.nl. Voor de uitvoering van de werkzaamheden is een Expertise- en coordinatiecentrum ETV.nl opgericht. Het was de bedoeling dat de ROC’s dit na enige jaren op eigen kracht zouden voortzetten.

Uw opmerking, dat de vrees bestaat dat de financiering door de ROC’s ophoudt, zal ik onder de aandacht brengen van mijn collega van OCW.

Overigens heeft het Expertisecentrum naast bovengenoemde projectsubsidie ook subsidie ontvangen ten behoeve van de ontwikkeling van specifieke producten. In de jaren 2006–2010 subsidieert het ministerie het Expertisecentrum in het kader van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid. Hierbij gaat het om multimediaproducties «Lees & Schrijf!»en «Lees en Schrijf op het werk».

Ook is vanuit de het voor integratie verantwoordelijke ministerie destijds subsidie gegeven voor de ontwikkeling van specifieke producten die een relatie hadden met inburgering.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Bent u bereid wethouders aan te spreken op het (onvoldoende) beschikbaar stellen van ruimte voor sportvelden in zwakkere buurten (rekening houdend met groei van de vraag)?

In de wijkenaanpak is er veel aandacht voor sport. Mijn collega’s Bussemaker en Plasterk investeren via de impuls Brede scholen, Sport en Cultuur in de zogenoemde combinatiefuncties. Dit gebeurt ook in Amsterdam. Uitgangspunt in het Amsterdamse sportplan is dat alle jongeren moeten sporten. Voor de krachtwijken is in Amsterdam een voorrangsregeling opgenomen. Deze voorrangsregeling is gericht op risicojongeren en het beschikbaar maken van faciliteiten voor minder draagkrachtigen; inhoudelijk ligt de focus in de krachtwijken op gezondheid en gewicht.

Wat betreft sportdeelname in de wijkenaanpak is het de ambitie van Rijk en de gemeente Amsterdam om de sportdeelname in de krachtwijken te brengen op het niveau van het stedelijk gemiddelde. De voortgang zal ik in bestuurlijk overleg met de gemeente aan de orde stellen. Gemeenten zijn zelf primair verantwoordelijk voor het accommodatiebeleid.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Van de minister wordt verwacht dat hij wethouders achter de broek zit om geld voor bewonersinitiatieven daadwerkelijk door bewoners te laten besteden. En dat de minister het Landelijk Steunpunt Aandachtswijken weet te waarderen bij het sterker maken van bewonersgroepen zodat het geld terecht komt bij bewoners die zichzelf organiseren en initiatief nemen.

Ik vind het van groot belang dat het geld daadwerkelijk wordt besteed aan bewonersinitiatieven ten behoeve van sociale cohesie en leefbaarheid. Ik verwacht van gemeenten dat zij bewoners het vertrouwen en de ruimte geven om hun initiatieven te realiseren. Als ik signalen ontvang dat bewoners te weinig vertrouwen en ruimte krijgen, dan zal ik hier navraag naar doen en indien nodig gemeenten daar op aanspreken.

Als koepel van bewonersorganisaties is het LSA een belangrijke partij in de wijkenaanpak. Om die reden stel ik dan ook in 2009 wederom extra subsidie aan het LSA beschikbaar voor diverse activiteiten in het kader van de wijkenaanpak.

Ik verwacht dat het LSA niet alleen bewoners die nu al veel initiatief nemen sterker maakt, maar ook dat zij zorgen dat zij bewonersgroepen die nu nog weinig betrokken zijn bij hun wijk, zoals jongeren en migrantengroepen, aan de wijkenaanpak weten te binden. Zo krijgen ook deze bewoners een stem en worden meer bewoners via de LSA kanalen geinformeerd over onder meer de bewonersbudgetten.

Vraag van het lid Depla (PvdA): De PvdA wil naast het extern toezicht – een nulonderzoek integriteit corporatie – een onafhankelijk extern meldpunt voor (anonieme) klachten rond integriteit of vermoed falend bestuur en toezicht. Graag een reactie van de minister.

Ik zeg u toe dat ik een nulonderzoek integriteit corporatie zal laten uitvoeren. Als het gaat om een onafhankelijk extern meldpunt voor (anonieme) klachten rond integriteit of vermoed falend bestuur en (intern) toezicht, ben ik van mening dat daar al sprake van is. Men kan immers met dit soort klachten terecht bij het CFV en/of het departement (VROM-Inspectie) en in de praktijk werken deze loketten ook als zodanig. Naar aanleiding van de vraag zeg ik u toe dat ik de loketfunctie van het CFV/mijn departement als het gaat om genoemde klachten nog eens expliciet onder de aandacht van corporaties en belanghebbenden zal brengen.

Vraag van het lid Depla (PvdA): De PvdA vindt een sociaal-economische, ruimtelijke tweedeling, waarbij de middenklasse de stad uit naar de Vinex trekt, een ongewenste ontwikkeling. Die kan alleen worden gekeerd als er voldoende ISV-budget is. Door bezuiniging van het vorige kabinet is er vanaf 2012 te weinig geld. Deelt u deze analyse en wat gaat u hieraan doen?

Het wegtrekken van midden en hogere inkomens uit de stad kan onder andere worden beperkt door een betere kwaliteit van de woningvoorrraad. Herstructering levert daaraan een bijdrage. In de begroting heb ik aangegeven hoeveel ISV er beschikbaar is voor de nieuwe investeringsperiode 2010–2014. Over de precieze omvang van het ISV-budget 2010 en verder kom ik te spreken in het kader van de Voorjaarsnota 2009.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Van de minister wordt verwacht dat hij wethouders en corporaties achter de broek blijft zitten als blijkt dat zij bewoners onvoldoende betrekken bij de uitvoering van de wijkactieplannen. Kan de kamer er vanuit gaan dat de LSA dit onderzoek volgend jaar weer laat uitvoeren?

De uitvoeringsfase is sinds medio dit jaar van start gegaan. Ik ben van plan de betrokkenheid van bewoners bij de uitvoering op de volgende manieren te volgen. Tijdens mijn wijkbezoeken laat ik mij uitgebreid informeren door gemeenten, corporaties en bewoners over de bewonersbetrokkenheid bij de uitvoering van de wijkactieplannen en de besteding van de extra bewonersbudgetten. Daarnaast heeft elke krachtwijk een WWI accountmanager die nauwlettend de bewonersparticipatie in de gaten houdt en signalen opvangt uit het veld. Deze signalen komen ons ook ter ore via het LSA, onze gesprekspartner inzake de bewonersparticipatie. Deze signalen worden door mij nagegaan en waar nodig wordt een gemeente of een corporatie aangesproken. In 2009 vindt de tweede meting van het LSA onderzoek, uitgevoerd door de Universiteit van Tilburg, plaats naar de betrokkenheid van bewoners bij de uitvoering van de wijkactieplannen. WWI financiert dit onderzoek. Afhankelijk van de uitkomsten, wordt er actie ondernomen richting (deel)gemeenten.

Vraag van het lid Depla (PvdA): De vorige minister voor WWI heeft een actieplan toegezegd om de woningproductie op peil te houden. Kunt u verklaren waarom het beeld dat u in uw recente brief schetst afwijkt van het beeld van de sector?

Ja. De verwachtingen/prognoses van de bouwsector zijn niet altijd volledig en eenduidig. In haar signalen heeft de bouwsector het regelmatig alleen over de productie van koopwoningen door marktpartijen. De prognoses van WWI betreffen het totale bouwvolume, dus ook de door corporaties te realiseren of gebouwde koopwoningen en ook de huurwoningen. Ook telt WWI de zogenaamde «productie anderszins» mee. Het betreft hier bijvoorbeeld het verbouwen van kantoren naar woningen. Deze «productie anderszins» (in totaal gemiddeld 7 000 woningen per jaar) wordt door de sector in de regel niet meegeteld.

In dit kader merk ik op dat de meest recente prognose van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (het onderzoeksinstituut van de bouwsector) een vergelijkbare verwachting van de woningbouw laat zien als het lage scenario van de bouwprognoses zoals gehanteerd door WWI.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Net als in het onderwijs wil de PvdA dat bij corporaties de menselijke maat terugkeert. Daarom willen we in de corporatiesector een fusietoets en de mogelijkheid tot defuseren op initiatief van de bewoners. Is de minister bereid dit analoog aan de hand van het kabinetsstandpunt over onderwijs uit te werken?

In lijn met de gedachten van de collega’s van OC&W ben ik er voorstander van dat de effecten van gerealiseerde fusies, in het licht van de doelstellingen van en de randvoorwaarden bij de fusie, onderwerp van gesprek vormen tussen de corporatie en de gemeente en de huurders(organisaties), en dat deze effecten worden betrokken bij visitaties. Dit laatste element maakt ook onderdeel uit van de voorstellen die ik maandag jl. heb ontvangen van de Stuurgroep Meijerink. Denkbaar is dat uit een visitatie (of op andere wijze) naar voren komt dat naar het oordeel van huurders(organisatie) en/of gemeente de lokale binding toch niet of onvoldoende is gewaarborgd. Omdat ik thans niet goed de consequenties van de in de vraag genoemde «defusering» kan overzien, wil ik bestuderen op welke wijze in het geval van gebleken onvoldoende lokale binding gevolgen kunnen worden verbonden aan die constatering en bij wie daartoe het initiatief kan worden gelegd, gegeven het privaatrechtelijke karakter van woningcorporaties.

Er bestaat sinds 2002 een fusietoets in de corporatiesector. In de circulaire MG 2002–18 is vastgelegd dat voor een statutenwijziging leidend tot een fusie tussen corporaties mijn toestemming is vereist. Voor mijn toetstemming is een instemmend advies van de betrokken huurdersorganisatie(s) en gemeente(n) van groot belang. Ook vindt toetsing plaats door de NMA.

In hun brief van 28 november jl (BOA/ADV/2008/79252 hebben de bewindslieden van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OC&W) aangegeven dat er ook in het onderwijs een fusietoets zal komen. De criteria in zo’n fusietoets zouden zich kunnen richten op marktaandeel en monopolievorming, of op verschillende vormen van variëteit binnen een bepaalde regio, bijvoorbeeld van besturen, van richtingen of van pedagogisch-didactische concepten, of op bovengrenzen aan de omvang van scholen en instellingen. Verder zullen procescriteria worden opgenomen. De Onderwijsraad heeft daartoe drie suggesties gedaan: een eigen «fusie-effectrap- portage» van instellingen, waarborging van variëteit in het aanbod en een afweging van mogelijke rechtsvormen. Een ander criterium is of de instellingen interne belanghebbenden (ouders en personeel) en externe belanghebbenden (waaronder de gemeente) hebben geraadpleegd en of ze daarbij voldoende draagvlak hebben verworven.

Hoewel er verschillen zijn tussen de onderwijssector en de corporatiesector, liggen de suggesties van de collega’s van OC&W in dezelfde lijn als de reeds bestaande fusiecriteria voor de woningcorporatiesector. Wel wijs ik er op dat wat betreft de woningcorporaties op diverse momenten in uw Kamer is aangegeven dat voor de waarborging van de lokale binding en de menselijke maat de organisatie van de corporatie bepalend is, niet de omvang.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Uit gem. Rotterdam komen signalen dat omliggende gemeenten afspraken om betaalbare woningen te bouwen niet nakomen. U ziet geen aanleiding om in te grijpen. Waarom bent u wèl tevreden over de bouwprestaties van de gemeenten rond Rotterdam?

Een regio die achterloopt met de woningproductie stemt mij op zich niet tot tevredenheid. Vorig jaar heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven niet te zullen aarzelen om een aanwijzing te geven als onvoldoende sociale woningen zouden worden gebouwd. Uit de regiocijfers van september jongstleden blijkt dat in drie gemeenten binnen de regio de realisatie van de afgesproken aantallen sociale woningen niet op tijd wordt gehaald. De sociale woningen worden wel gebouwd (deels in 2010, deels later) maar dus pas na de overeengekomen periode 2005–2009. Dat geldt overigens niet alleen voor de sociale woningbouw maar voor de woningproductie in den brede in de regio. In dat opzicht verschilt het achterblijven van het aandeel sociaal niet van het achterblijven van de »reguliere»woningbouw.

Op basis van bovenstaande gegevens lijkt mij het geven van een aanwijzing niet effectief. Het overgaan tot het dwingen van een gemeente tot het bouwen van woningen waarvan de planning en productie al op de rails staat is niet productief. Ik zal echter in overleg treden met de betrokken wethouders en zal niet aarzelen om zonodig maatregelen te nemen.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Vindt de minister ook dat moeilijke thema’s als islam en geweld niet moeten worden vermeden? Is er voldoende oog voor het doorbreken van de cultuur die de voedingsbodem vormt voor zaken als eergerelateerd geweld? Die discussie zou in de moskee moeten beginnen. Is de minister het daarmee eens?

Het doorbreken van door cultuur gevoede opvattingspatronen die een voedingsbodem kunnen zijn voor geweld in de relatie-of familiesfeer nemen een centrale plaats in binnen de preventieve aanpak van eergerelateerd geweld. Waar zich problemen voordoen, is een aanpak op zijn plaats. Het gegeven dat vraagstukken of maatschappelijke discussies als moeilijk of gevoelig kunnen worden ervaren, mogen een aanpak van dergelijke problemen niet in de weg staan. Mede daarom zijn concrete afspraken gemaakt met migrantenorganisaties over hun rol en inzet in een preventieve aanpak van eergerelateerd geweld, waarbij organisaties met diverse maatschappelijke en religieuze oriëntaties binnen migrantengemeenschappen het taboe doorbreken en werken aan mentaliteitsverandering binnen de gemeenschappen. De disussie is hierbij al gaande, onder andere in moskeëen. Zo zijn er in 145 moskeëen vrijdagpreken gehouden, waarin de afkeuring van eerwraak en eergerelateerd geweld is uitgesproken.

Ik deel uw mening dat ook moeilijke thema’s aan de orde moeten kunnen worden gesteld, wanneer deze een probleem vormen in de Nederlandse samenleving.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Wil de minister alles op alles zetten om de oververtegenwoordiging van allochtonen in de misdaadcijfers terug te dringen? («zorg ervoor dat misdaad niet loont»)

Het kabinet zet stevig in op het terugdringen van criminaliteit. De cijfers en de oververtegenwoordiging van Marokkaanse- en Antilliaanse jongens op gebied van criminaliteit en recidive maar ook met betrekking tot voortijdig schoolverlaten en werkloosheid baren ons zorgen. Dit vormt de directe aanleiding voor het gerichte beleid dat het Kabinet momenteel ontwikkelt ten aanzien van zowel Antilliaans-Nederlandse risicogroepen als Marokkaans-Nederlandse probleemjongens. Het beleid richt zich op repressie zodat overlast en criminaliteit in wijken en buurten afnemen maar ook op preventie om te voorkomen dat de kinderen van nu weer in dezelfde kansloze positie belanden.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Wat doet de minister aan het tegengaan van radicalisering op lokaal niveau?

Vanuit het kabinetsbrede Actieplan polarisatie en radicalisering 2007–2011 wordt ingezet op het tegengaan van polarisatie en radicalisering waarbij een driesporenbeleid wordt gehanteerd: een lokaal spoor, een nationaal spoor en een internationaal spoor. De focus ligt met name op het lokale spoor. De activiteiten in het kader van het nationale spoor staan ook in het teken van het ondersteunen van de lokale aanpak. In het kader van het Actieplan ondersteunt het kabinet de gemeenten ook financieel bij de lokale aanpak.

Zo subsidieer ik bijvoorbeeld twee de-radicaliserings- pilots in de gemeenten Winschoten en Eindhoven. De nadruk ligt op het ontwikkelen van een methodiek waarbij jongeren uit de extreemrechte invloedsfeer en uit de islamitische radicaliseringsfeer gehaald worden.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Ontmoetingen tussen allochtonen en autochtonen: vindt er bij subisidieverlening een kritische toets plaats of er ook nieuwe doelgroepen worden bereikt?

Bij de boordeling van projecten die in het kader van subsidie-regelingen, zoals bijvoorbeeld ruimte voor Contact wordt met name getoetst op de kwaliteit van een project alsmede de mate waarin het bijdraagt aan integratie.

Of en in welke mate bepaalde doelgroepen bereikt worden door projecten die aangevraagd worden is daarbij geen criterium. Dat is immers ook volledig afhankelijk van de vraag welke groepen in welke lokale situatie voorkomen. Uiteraard heb ik wel oog voor het feit dat er er verschillen zijn tussen klassieke migrantegroepen en nieuwe groepen. Ik volg de ontwikkelingen van deze nieuwe groepen ook middels het periodieke onderzoek van het SCP naar de integratie van migrantengroepen.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Is de minister bereid om de status van de Al Sunnah-moskee als «instelling van algemeen nut», verleend door de belastingdienst, terug te draaien?

Aanvragen voor het verkrijgen van de ANBI-status worden ingediend bij de Belastingdienst. De aanvraag wordt getoetst aan een aantal in de regeling vastgelegde criteria. Voorts moet de werkzaamheid ten behoeve van het algemeen nut blijken uit de statuten en de praktische werkzaamheden van de instelling. Indien een ANBI niet meer voldoet aan de bij wet of de regeling gestelde eisen, kan de Belastingdienst de beschikking voor die instelling intrekken. Dit is daarmee de bevoegdheid van de Staatssecretaris van Financien.

Ik verwijs u tevens naar het antwoord op de vraag van mevrouw Karabulut op pagina 86 over deze kwestie.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Is de minister bereid om woningcorporaties aan te spreken op hun rol om ook kleine kernen leefbaar te houden, bijvoorbeeld met multifunctionele centra?

Woningcorporaties kunnen in het kader van het prestatieveld leefbaarheid diverse activiteiten ontplooien, waaronder de realisatie van maatschappelijk vastgoed, waartoe multifunctionele centra worden gerekend. Zij kunnen dat niet alleen in de wijken in de steden doen, maar ook in dorpen waar de leefbaarheid onder druk staat. Gemeenten bepalen primair welke behoeften er zijn wat betreft investeringen in lokaal maatschappelijk vastgoed. In voorkómende gevallen zal ik, op signaal van de gemeente, zo nodig corporaties aanspreken op hun inspanningen.

Jaarlijks worden de macroinspanningen van corporaties ten aanzien van de leefbaarheid en maatschappelijk vastgoed gemeten. Op korte termijn stuur ik uw Kamer het rapport Sectorbeeld realisaties 2007 van het Centraal Fonds Volkshuisvesting waarin macrocijfers hierover zijn opgenomen, zij het dat deze wat betreft maatschappelijk vastgoed geen onderscheid kunnen maken naar investeringen in dorpen of steden. Ook zal ik op korte termijn ruim honderd corporaties een zienswijzebrief sturen waarin ik een oordeel geef over hun prestaties in het afgelopen jaar.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Aandacht van de minister voor discriminatie-incidenten! Worden die afzonderlijk geregistreerd?

Discriminatie-incidenten kunnen afzonderlijk geregistreerd worden. Wel dienen discriminatie-incidenten eerst te worden gemeld alvorens deze geregistreerd kunnen worden. Nederlandse burgers en slachtoffers van discriminatie kunnen met hun discriminatieklachten of meldingen terecht bij diverse instellingen, zoals antidiscriminatievoorzieningen bij hen in de buurt, de politie of de Commissie Gelijke Behandeling.

Art. 1, de landelijke vereniging van antidiscriminatievoorzieningen, heeft in 2008 een nieuwe klachtenregistratiesysteem in gebruik genomen. Dit systeem wordt door bijna alle antidiscriminatievoorzieningen gebruikt. Dossiers over klachten en meldingen van discriminatie op alle gronden worden bijgehouden.

Sinds 1 december 2007 is de nieuwe «Aanwijzing Discriminatie» van het Openbaar Ministerie van kracht. In deze aanwijzing is o.a. opgenomen dat de politie aangiften van discriminatie altijd opneemt en een registratie bijhoudt van alle meldingen en aangiften van discriminatie-incidenten.

Discriminatie-incidenten worden nog lang niet altijd gemeld. Om de meldingsbereidheid te vergroten, is op 20 maart 2008 het project Hatecrimes van start gegaan in de twee politiecorpsen. Het project is gericht op het verhogen van de meldingbereidheid van hatecrimes.

Ook zal een publiekscampagne van start gaan bij de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, die volgens planning in het voorjaar van 2009 inwerking zal treden. Het doel van de publiekscampagne is o.a. om de burger voor te lichten over de mogelijkheden om discriminatie te melden bij een antidiscriminatievoorziening en het vergroten van de meldingsbereidheid.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Met betrekking tot de SGP-motie over de aanbestedingsstrategie van de RGD: toen is een pilot toegezegd. Wanneer zijn de resultaten bekend?

Zoals in de brief van 15 september is aangegeven zullen gedurende 6 maanden alle inschrijvingsbegrotingen worden geanalyseerd op signalen van onregelmatigheden en zullen daarna de voor- en nadelen van deze werkwijze worden afgewogen. Medio 2009 zullen de resultaten van de pilot en deze afweging bekend zijn, en zal ik de Kamer daarover informeren.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Welke maatregelen gaat de minister nemen om te voorkomen dat al die andere wijken (naast de 40) afglijden, ook op de lange termijn?

Het initiatief voor de wijkenaanpak – ook buiten de krachtwijken – ligt bij de lokale bestuurders en hun lokale partners. U mag van mij verwachten dat ik de gemeenten zal stimuleren tot het maken van prestatieafspraken met hun lokale partners en vooral ook de uitvoering daarvan. Zonodig zal ik die partijen daar op aanspreken.

Het gaat ook om een innovatieve aanpak van de wijken. Ik zie het als mijn taak om de lessen die we daar uit kunnen leren breed uit te dragen.

Daarnaast is er het Preventiebudget beschikbaar. Dit budget is bedoeld om gemeenten te stimuleren om plannen te maken voor het aanpakken van wijken buiten de 40 krachtwijken. De gemeenten die hun plan in de tweede tranche van het Preventiebudget gehonoreerd zien zullen dan op verzoek van uw Kamer tevens mee delen in de bewonersbudgetten.

Onlangs (24 oktober jl.) is aan uw Kamer ook een brief over de vormgeving van het nieuwe stedenbeleid gestuurd. Het Rijk wil gemeenten en lokale partijen stimuleren bij het oppakken van complexe stedelijke thema’s, zoals multiprobleemgezinnen, newtowns en bevolkingskrimp in sommige steden. Samen met de al ingezette wijkaanpak en het preventiebudget voor wijken die dreigen af te glijden draagt het kabinet zo bij aan de ontwikkeling van vitale steden zodat bewoners vooruit komen op de sociale ladder.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Inzakken van de woningproductie is tijdelijk; welke maatregelen zijn er – om dat korte termijn – effect op te vangen?

Ten aanzien van de inzakkende woningproductie zijn er de al langer bekende oorzaken zoals o.a. de aanhoudend hoge bouwkosten, en vraaguitval door afnemend consumentenvertrouwen. Daarnaast is er de recente kredietcrisis met terughoudendheid bij het financieren van bouwprojecten die voor een verdere terugloop van de woningproduktie zorgt. Voor acties gericht op de langer bekende oorzaken verwijs ik naar de brief van mijn voorganger aan de Tweede Kamer van 22 november 2007 (TK 2007–2008, 31 200 XVIII, nr. 10). Ten aanzien van de recente oorzaken heeft het kabinet inmiddels een pakket aan maatregelen genomen. Het Kabinet is tot de conclusie gekomen dat de woningmarktsituatie nu nog geen aanleiding geeft om verdere specifieke maatregelen te nemen.

De huidige situatie kan wel verslechteren en vereist dan ook dat de ontwikkelingen op de voet moet worden gevolgd. Mocht blijken dat de situatie op de woningmarkt de komende maanden verslechtert en afwijkt van een normale economische neergang, dan zal het kabinet zich beraden op aanvullende maatregelen. Als aanvullend beleid aan de orde is zal gekeken worden naar de effectiviteit en verscherpte inzet van het huidige instrumentarium binnen de verantwoorde kaders zoals bij voorbeeld de NHG.

Vraag van het lid Jansen (SP): De vennootschapsbelasting werkt averechts. Wanneer kan de Kamer een reparatievoorstel verwachten?

Het kabinet heeft hiervoor geen voornemens of planning.

Vraag van het lid Jansen (SP): Wanneer gaat de minister het lek in de wet dichten dat het mogelijk maakt dat corporaties het stelsel verlaten?

Zoals uw Kamer is meegedeeld door mijn ambtsvoorganger in een Algemeen Overleg op 11 serptember jl. is er geen sprake van een lek in de wet- en regelgeving dat het mogelijk maakt dat woningcorporaties het stelsel verlaten. Er behoeft dus ook geen lek te worden gedicht.

Vraag van het lid Jansen (SP): Wanneer komt de minister met zijn aanpak voor de 400 van der Laan-buurten? Er zijn immers veel meer dan 40 probleemwijken!

Een geconcentreerde inzet van middelen, expertise en kennis in een beperkt aantal (40) wijken is nodig om de complexe en meervoudige problematiek in deze meest slechte wijken van Nederland aan te kunnen pakken. Dit betekent niet dat er in andere wijken niets aan de hand is, maar dit is wel van een andere orde. Ook voor deze wijken geldt dat voorkomen moet worden dat ze afglijden naar het niveau van de 40 wijken. De wijkenaanpak komt bovenop het reguliere beleid van het Kabinet op het terrein van wonen, werken, leren & opgroeien, integreren en veiligheid. Beleidsmaatregelen op deze terreinen gelden ook voor de zogenaamde 40 + wijken. Daarnaast worden aan de hand van de leefbaarometer mogelijk negatieve ontwikkelingen tijdig in beeld gebracht. De kennis en expertise die worden opgedaan bij de aanpak van de 40 wijken worden breed toegankelijk gemaakt voor de wijken daarbuiten. Ook heb ik voor de periode 2008–2010 een budget van €60 miljoen ter beschikking gesteld voor de aanpak van problemen buiten de 40 aandachtswijken. Het nieuwe stedenbeleid zal ook na 2010 van toepassing zijn op deze wijken.

Vraag van het lid Jansen (SP): Inboeking efficiencywinst op GBA, 2 brieven: één met en één zonder passage over prijsbijstelling, hoe zit dat?

Begrotingsstukken worden onder verantwoordelijkheid van de minister van Financiën aan deze Kamer aangeboden. Ik ga er vanuit dat er abusievelijk een werkdocument is meegezonden. Er is overigens feitelijk geen verschil tussen beide versies. Het uitgangspunt bij het verwerken van deze motie, is dat bij de huurtoeslag het oneigenlijk gebruik wordt voorkomen. Door de verbetering van de kwaliteit van de gemeentelijke basisadministratie, is de verwachting dat door koppeling van de systemen, hiermee vanaf 2010 € 26 mln op de huurtoeslag kan worden bespaard. Deze reeks is structureel taakstellend vanaf 2010 op mijn begroting ingeboekt. Er kan zich de situatie voordoen dat of het feitelijk oneigenlijk gebruik lager blijkt te zijn, dan wel, dat door de verhoogde pakkans, het oneigenlijk gebruik afneemt. In dat geval ontstaat een nieuwe situatie waarvoor wij binnen het kabinet een passende oplossing zullen zoeken.

Vraag van het lid Jansen (SP): Nieuwbouw versus sloop: kan de minister komen met een concrete netto bouwdoelstelling?

Uitgangspunt van het kabinet is om het woningtekort terug te brengen tot 1,5%. Om deze doelstelling te bereiken streeft het kabinet naar een productie van 80 000–83 000 woningen per jaar in de periode tot en met 2011. Het betreft hier 60 000–62 000 woningen voor de uitbreiding van de voorraad (netto opgave) en ca. 21 000 woningen ter vervanging van niet meer gewenste woningen.

Vraag van het lid Jansen (SP): Vindt de Minister dat de woningcorporaties een vinger in de pap hebben bij het benoemen van onafhankelijke toezichthouders?

Zoals uw Kamer reeds is gemeld kom ik voor het krokusreces met kabinetsvoorstellen naar aanleiding van het rapport van de Stuurgroep Meijerink. De inrichting en vormgeving van het toezicht op woningcorporaties maakt daar onderdeel van uit. De vraag naar de invloed van corporaties bij het benoemen van onafhankelijke toezichthouders zal daarbij aan de orde komen.

Vraag van het lid Jansen (SP): Vindt u het in het kader van de commissie Meijerink acceptabel dat er geen afspraken worden gemaakt over de betaling van bestuurders en toezichthouders?

Het kabinet heeft uw Kamer voorstellen gedaan inzake de normering van de inkomens van bestuurders bij onder andere woningcorporaties. Hierbij heb ik aangegeven dat het kabinet inzet op harde inkomenplafonds in een coderegeling van de sector. Gegeven dit reeds in gang zijnde traject heeft de Stuurgroep Meijerink terzake geen (nadere) voorstellen gedaan.

Vraag van het lid Jansen (SP): Is de minister het ermee eens dat het inflatievolgend huurbeleid een «all-in»-plafond moet hebben, inclusief verhogingen bij mutaties (verhuizing bijvoorbeeld)?

Ik zie niets in een all-in plafond voor de jaarlijkse huurstijging en de huurstijging bij mutatie. Ik wil de huurstijging bij mutatie niet beperken. De mogelijkheden voor verhuurders om een lage huur op te trekken zijn, mede als gevolg van het inflatievolgende huurbeleid, zeer beperkt. Het optrekken van de huur bij nieuwe verhuring is de enige mogelijkheid. Verhuurders worden daarbij uiteraard beperkt door de maximale huurprijs. Ik constateer overigens dat de feitelijke huur gemiddeld 71% bedraagt van de maximale huurprijs. Een all-in plafond zou het verhuurders daarnaast onmogelijk maken bij renovatie/woningverbetering de huur pas bij nieuwe verhuring te verhogen.

Vraag van het lid Jansen (SP): Vindt de minister het acceptabel dat ook in de toekomst de Raad van Commissarissen zijn eigen opvolgers blijft aanwijzen?

De commissarissen van woningcorporaties worden benoemd door de Raden van toezicht/Raden van commissarissen zelf. In toenemende mate is overigens sprake van openbare werving van commissarissen. Ik zal in de kabinetsvoorstellen over het corporatiestelsel terugkomen op de regelgeving ten aanzien van het interne toezicht.

Vraag van het lid Jansen (SP): Klopt het dat de steekproefaantallen voor het onderzoek dat de belastingdienst uitvoert naar de hoogte van de huur voor toekenning van de huurtoeslag niet worden gehaald? Is de minister het ermee eens dat het in dat geval volstrekt onredelijk is dat een teveel aan huurtoeslag wordt teruggehaald bij de huurder? Moet dit niet bij de verhuurder?

In de brief d.d. 17 september 2007 (II, 2006–2007, 31 066, nr. 13) hebben de staatssecretaris van Financiën en de minister van WWI aangekondigd te streven naar een meer doelmatige aanpak van de redelijkheidstoets, waarbij steekproefsgewijs wordt nagegaan of de huurprijs waarvoor huurtoeslag wordt aangevraagd hoger is dan de maximale huurprijsgrens zoals vastgesteld aan de hand van het woningwaarderingsstelsel.

In de brief d.d. 29 mei 2008 (II, 2007–2008, 31 066 en 27 926, nr. 47) hebben de bewindspersonen aangegeven de wijze van de risicoselectie voor de redelijkheidstoets aan te passen, het aantal toetsen aanzienlijk te beperken en deze bij voorkeur te richten op het opsporen van excessen. Hieronder kan enerzijds worden verstaan het opsporen van huurprijzen die zeer ruim boven de maximale huurprijsgrens liggen en anderzijds het met meer nadruk richten van de redelijkheidstoets op verhuurders die bij herhaling (veel) te hoge huren in rekening brengen. De Belastingdienst heeft hiertoe een nieuwe wijze van steekproefselectie ontwikkeld, geënt op verschillende typen risicoprofielen. Deze nieuwe wijze van risicoselectie, die sinds 1 januari 2008 wordt toegepast, zal periodiek worden geëvalueerd en waar nodig verder worden verfijnd op basis van nieuwe ervaringsgegevens.

Dus hoewel de steekproefaantallen voor het onderzoek dat de Belastingdienst uitvoert kleiner zijn dan het aantal toetsen dat VROM vóór 2006 liet uitvoeren, worden deze onderzoeken gerichter ingezet. De uitvoering van de gerichte redelijkheidstoets verloopt naar wens.

Vraag van het lid Karabulut (SP): Kunt u onderzoeken waar het mis gaat in de wijken?

Voor de analyse van waar het mis gaat in de wijken verwijs ik naar het Actieplan Krachtwijken van 16 juli 2007. Daarin wordt de eenzijdige opbouw van de woningvoorraad, de beperkte mogelijkheden voor sociale contacten, de hoge (jeugd)werkloosheid, de gebrekkige inburgering van nieuwkomers en de achterblijvende emancipatie en participatie van vooral niet westerse vrouwen genoemd als oorzaken van segregatie. Alle wijken die betrokken zijn bij de wijkenaanpak hebben daarnaast een gedegen analyse gemaakt van de eigen specifieke situatie. Op basis daarvan zijn werkafspraken gemaakt die momenteel worden uitgevoerd. Centraal daarin staan wijkgerichte inburgering en opvoedingsondersteuning, gedifferentieerd bouwen en investeren in sociale cohesie, werkgelegenheid, veiligheid, onderwijs en bewonersparticipatie.

Vraag van het lid Karabulut (SP): Hoe gaan we verder met kwaliteitseisen ten aanzien van inburgeringscursussen? Deze worden in het Deltaplan inburgering niet gesteld.

De eis tot het halen van het inburgeringsexamen is op zich zelf al een kwaliteitseis. Op de kwaliteit van instellingen die de examens afnemen wordt toezicht gehouden. Verder hanteert de sector van cursusaanbieders zelf een keurmerk, waarbij getoetst wordt op kwaliteit. Tenslotte stellen gemeenten kwaliteitseisen in de aanbesteding van inburgeringscursussen.

Vraag van het lid Karabulut (SP): De tegenstelling waarom het gaat is niet zwart of wit, maar apart of samen. We moeten mensen met of zonder achterstanden niet concentreren in bepaalde wijken. Wij roepen u op daaraan te werken! Is de minister het eens met de stelling dat actieve bestrijding van segregatie het uitgangspunt van het integratiebeleid zou moeten zijn?

Sinds de jaren zeventig en tachtig hebben zich vooral laagopgeleide immigranten van de eerste generatie in elkaars buurt gevestigd, meestal in de goedkopere woningen die werden toegewezen door de gemeenten. Na verloop van tijd zijn de hoogopgeleide gezinnen weggetrokken naar gemengdere buurten met de betere huizen. Kansarmere huishoudens zijn noodgewongen achtergebleven in buurten met een eenzijdige voorraad sociale huurwoningen. Die concentratie heeft geleid tot een opeenhoping van achterstanden en omstandigheden die de kansen van mensen voor verdere ontwikkeling belemmeren, zoals problemen bij het leren van de Nederlandse taal en het behalen van goede schoolprestaties. Deze problemen vragen om een actieve aanpak.

Vandaar dat mij er veel aan is gelegen de woningbouwvoorraad in de wijken en buurten verder te variëren via stedelijke herstructurering, zoals mevrouw Karabulut ook suggereert in haar voorstellen tegen segregatie en gettovorming. Gemeenten krijgen hiervoor middelen. Ook het huisvestingsbeleid draagt bij aan een meer gedifferentieerde wijkbevolking. Gemeenten beschikken inmiddels over de mogelijkheid de vestiging van nieuwe bewoners in probleemwijken met een hoge concentratie lage inkomens te binden aan inkomensvereisten. Zoals bekend is de gemeente Rotterdam hiertoe overgegaan en worden de effecten van dit beleid geëvalueerd. Ook creëren gemeenten huisvestingsmogelijkheden voor lage inkomens in de randgemeenten en experimenteren de G-4 met gescheiden wachtlijsten om de verdere segregatie op scholen tegen te gaan. Bovendien zorgt de wijkaanpak voor verbeteringen op het gebied van wonen, leren, werken, veiligheid en integratie.

Tegelijkertijd constateer ik ook dat wat zich over een periode van enkele decennia sluipenderwijs heeft voltrokken, niet met eenvoudige middelen is terug te draaien. Het probleem van segregatie is weerbarstig. We moeten nu samen met de scholen, ouders, gemeenten en wijken volharden in de genomen maatregelen, zodat de wijken en steden er over enkele jaren beter voor staan. Vooral de segregatie in het onderwijs is een probleem. De collega’s van OCW zijn zich hiervan bewust. Gemeenten hebben de opdracht om hierover met scholen in gesprek te gaan. Dat levert te weinig op. Nu is er een plan van aanpak samen met de G4 in de maak. Amsterdam heeft inmiddels besloten om met dubbele wachtlijsten te gaan werken, één de voorstellen van mevrouw Karabulut. Ook in andere gemeenten gebeurt dit.

Vraag van het lid Karabulut (SP): Wat zijn uw plannen met Marokkaanse en Antiliaanse Nederlanders? Wat gaat u doen met de verwijsindex?

De kabinetsreactie op het advies van de Taskforce zal in het voorjaar naar de Tweede Kamer worden verzonden. Het advies van de taskforce richt zich op de periode 2010–2017. Voor 2009 heeft het kabinet middelen aan de gemeenten beschikbaar gesteld, overeenkomstig de bedragen die zij tot en met 2008 in het kader van de bestuurlijke arrangementen hebben gekregen.

Het Kabinet werkt aan een beleidsbrief Marokkaans-Nederlandse probleemjongens. Het gaat daarbij enerzijds om het terugdringen van de problemen op gebied van overlast, criminaliteit en intimidatie die de samenleving ondervindt en anderzijds om het verbeteren van het toekomstperspectief van deze jongens. Ik streef ernaar dat de brief in januari naar uw Kamer kan worden gezonden.

Uw vraag naar mijn plannen met de verwijsindex Antillianen kan ik helaas nog niet beantwoorden. Ik ben mij aan het orienteren op de verschillende mogelijkheden en oplossingen en voer daartoe de komende weken nog gesprekken met verschillende bewindspersonen en de Antillianen gemeenten. Ik zal u na deze orientatie zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen over de uitkomst van deze gesprekken.

Vraag van het lid Karabulut (SP): Wat is het plan voor de wijken? Vogelaarbeleid of meer buurtagenten, vakscholen?

Het voornemen is om de wijkenaanpak ongewijzigd voort te zetten. Met meer nadruk op het opsporen en verspreiden van goede innovaties. Wat betreft overlastgevende jongeren gaat het om handhaven en investeren. In vrijwel alle wijkactieplannen speelt overlast een rol. In de charters met gemeenten zijn stevige afspraken gemaakt over de aanpak ervan. Onder andere door inzet van 500 extra wijkagenten en van straatcoaches. Tegelijkertijd wordt er geinvesteerd in opvoedingsondersteuning, wijkscholen en het voorkomen van schooluitval.

Vraag van het lid Karabulut (SP): Bent u bekend met het onderzoek door de AIVD naar Salefistische centra in Nederland? Is u bekend dat de As-Sunna-moskee op haar website zich presenteert als instelling van algemeen nut waaraan giften fiscaal aftrekbaar zijn?

– Ja. De As Soenna Moskee is opgenomen op de lijst van Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s) die op de website van de Belastingdienst is gepubliceerd. Met het oog op de fiscale geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst kan ik alleen een reactie in algemene zin geven.

– Kerkelijke instellingen komen, net als andere maatschappelijke organisaties die het algemeen nut beogen, in aanmerking voor de status van Algemeen Nut Beogende Instelling. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van de kerkelijke stroming waartoe de instelling behoort. De ANBI-status wordt bij beschikking verleend en geeft recht op giftenaftrek aan de kant van gevers en vrijstelling van successie- en schenkingsrecht aan de kant van de instelling.

– Aanvragen voor het verkrijgen van de ANBI-status worden ingediend bij de Belastingdienst. De aanvraag wordt getoetst aan een aantal in de regeling vastgelegde fiscale criteria. Voorts moet de werkzaamheid ten behoeve van het algemeen nut blijken uit de statuten en de praktische werkzaamheden van de instelling. Indien een ANBI niet meer voldoet aan de bij wet of de regeling gestelde eisen, kan de Belastingdienst de beschikking voor die instelling intrekken.

– Uw kamer is geïnformeerd over de invoering van de ANBI-regeling per 1 januari 2008. Ik verwijs daarvoor naar de brief van de staatssecretaris van Financiën van 9 oktober 2006 (Kamerstukken II 2006–2007, 30 800 IXB, nr. 5).

– U zult met de beantwoording van de vragen (2008Z08222/2080906710) van de leden Karabulut en Bashir (beiden SP) aan mijzelf en de staatssecretaris van Financiën over erkenning van de salafistische As-Soennah moskee als «algemeen nut beogende instelling» door de belastingdienst (Ingezonden 2 december 2008) nader worden geinfomeerd.

Vraag van het lid Karabulut (SP): Wat gaat u doen met de kritiek op het plan van de taskforce Antillianen? Komt er nu een onderzoek naar het registreren van etniciteit, zoals aangekondigd door uw voorganger?

In de kabinetsreactie op het advies van de Taskforce Antillianen zal ook worden ingegaan op de kritiek op het rapport van de Taskforce en het weerwoord van de Taskforce daarop. De kabinetsreactie op het advies van de Taskforce zal in het voorjaar naar de Tweede Kamer worden verzonden.

Voor wat betreft uw vraag naar een onderzoek over registratie etniciteit kan ik u melden dat de discussie over registratie van herkomstgegevens, want daar hebben wij het over, een discussie is die uiterst zorgvuldig moet worden gevoerd. Het is daarbij van belang om onderscheid te maken tussen registratie van herkomstgegevens ten behoeve van de individuele hulpverlening en registratie van herkomstgegevens ten behoeve van het genereren van niet tot personen herleidbare beleidsinformatie. Het betreft hier twee zeer verschillende registratiedoelen, waarvan de nut en noodzaak afzonderlijk dient te worden beoordeeld. Ik ben momentaal bezig mijn standpunt hierin te bepalen en zal u hierover in het voorjaar van 2009 informeren.

Dit staat los van de stand van zaken inzake de VIA/VIR waarover ik u zo spoedig mogelijk zal informeren.

Vraag van het lid Karabulut (SP): Gaat u het aantal van 60 000 inburgeraars wel halen, wat is de stand? Sinds wanneer is bij het Ministerie bekend dat een achterstand bestaat, waarom is de TK niet geïnformeerd? Wat gaat u hieraan doen, gaat u het aantal bijstellen, verbindt u uw politieke lot hieraan?

Mijn voorganger heeft reeds op 10 oktober 2007 (Tweede Kamer, 2007–2008, 31 143, nr.2) aan uw Kamer laten weten dat het aantal inburgeraars dat in het jaar 2007 start met een inburgeringsprogramma, achterblijft bij de prognoses. Er is hard gewerkt aan het oplossen van de invoeringsproblemen o.a. via wijzigingen van de Wet Inburgering. In de ontwerpbegroting 2009 (Tweede Kamer 2008–2009, 31 700-XVIII, nr. 2, p. 12) is hier nogmaals op ingegaan. Met name in de vier grote gemeenten zijn in 2007 forse achterstanden opgelopen met het aantal deelnemers aan inburgering.

Op 13 november jl heb ik u een brief (Tweede Kamer, 2008–2009, 31 143, nr. 31) gestuurd waarin ik aangeef dat ik mij de komende weken mijn eigen beeld en mening wil vormen over de uitvoering van de inburgering en het bereiken van de voorgenomen ambities. Ik heb hierover inmiddels persoonlijk gesproken met de gemeentebestuurders.

Ik zal u zo snel mogelijk een brief sturen en hoop dan met u hierover van gedachten te kunnen wisselen.

Vraag van het lid Karabulut (SP): Moeten we eisen dat werkgevers taalcursussen gaan aanbieden aan Oost-Europese arbeidsmigranten?

Zie het antwoord op de vraag van Kamerlid Dijsselbloem, op pagina 51.

Vraag van het lid Karabulut (SP): Vindt u het goed dat Nederlandse imams door Marokko worden onderwezen over islam en radicalisering? Wat vindt u ervan dat Rabat een adviesraad instelt voor Nederlandse Marokkanen? Hoe staat u tegenover deze bemoeienis vanuit landen van herkomst?

– Het uitgangspunt van het kabinet is dat het contact tussen migranten die hier wonen en de overheid van hun land van herkomst altijd vrijwillig moeten plaatsvinden en geen enkele belemmering mag vormen voor hun integratie in Nederland. Dit geldt dus ook voor de Adviesraad voor de Marokkaanse gemeenschap in het buitenland (CCME). Het kabinet staat – net als een deel van de Marokkaanse Nederlandse gemeenschap – kritisch tegenover de Raad. Nederlandse onderdanen dienen immers in eerste plaats als Nederlanders benaderd te worden. In de beantwoording op de door de kamerleden Van Toorenburg (CDA) en Wilders/Fritsma (PVV) gestelde schriftelijke kamervragen over de Adviesraad voor de Marokkaanse gemeenschap in het buitenland (CCME) zal in overleg met de minister van Buitenlandse Zaken op dit vraagstuk nader worden ingegaan.

– Indien geestelijken op vrijwillige basis kennis willen uitwisselen met een vreemde mogendheid dan zijn zij daarin vrij. Nederland kent immers de vrijheid van godsdienst en de scheiding van kerk en staat. Een fundamenteel onderdeel van de godsdienstvrijheid is de bevoegdheid van organisaties om naar eigen inzicht hun religie vorm te geven.

Vraag van het lid Jansen (SP): Kan de minister toezeggen dat aan deze asociale heffing (projectsteun) met ingang van 2009 een einde gemaakt wordt?

Die toezegging doe ik niet. Wat ik u wel wil toezeggen (in lijn met wat mijn ambtsvoorganger in het Algemeen Overleg van 13 november jl. heeft toegezegd), is dat ikop basis van een advies van het CFV- in het voorjaar zal bezien of de mix (aantal woongelegenheden/WOZ-waarde woongelegenheden) die ten grondslag ligt aan de heffing in 2009 zal worden aangepast als het gaat om het vermogenselement. Die mix is voor 2008 bepaald op 50/50. In 2010 zal ik het Besluit CFV waar het gaat om de bijzondere projectsteun in algemene zin evalueren, waarbij ik ook aandacht zal besteden aan draagvlak en effecten/relaties naar de vermogenspositie van corporaties. Uitgangspunt blijft wel dat de corporaties met bezit buiten de 40 wijken 75 miljoen euro bijdragen aan de additionele inzet van 250 miljoen euro per jaar door de corporaties met bezit in de 40 wijken.

Vraag van het lid Jansen (SP): Kan de minister beloven dat alle gemeenten, ook de kleinere, na 2010 recht houden op stadsvernieuwingsbudgetten die minstens gelijk zijn aan die van de lopende periode?

Stedelijke vernieuwing, sinds het jaar 2000 de opvolger van de klassieke stadsvernieuwing, is voor alle gemeenten beschikbaar. De 31 rechtstreekse gemeenten ontvangen hun budget direct van het rijk; de kleinere gemeenten door tussenkomst van de provincies. In de brief over het nieuwe stedenbeleid van 24 oktober jl. is aangegeven dat de middelen voor fysiek (stedelijke vernieuwing) afnemen voor de komende investeringsperiode 2010–2014. Ik kan dus niet beloven dat alle gemeenten in gelijke mate recht behouden op budget.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Bent u het er mee eens om het GSB-budget selectiever, naar noodzaak, in te zetten? En daarbij steden met een overmaat aan sociale huurwoningen die nog in deze sector willen bouwen van ISV- en GSB- middelen uit te sluiten?

Ik ben het er mee eens dat ISV/GSB budgetten selectiever ingezet moeten worden. De verdeling van de middelen vindt plaats op basis van objectieve verdeelsleutels.Voor het ISV is het in principe niet de bedoeling dat het geld direct aan ingrepen in de woningvoorraad wordt uitgegeven. De kosten daarvan dienen in principe voor rekening te komen van de marktpartijen. ISV geld is met name bedoeld voor ingrepen in de openbare ruimte en om het proces te faciliteren.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Is de minister het eens met de stelling dat er meer kleinschalige locaties beschikbaar moeten komen, in het bijzonder voor particulier opdrachtgeverschap? Is de minister bereid met betrokken partijen te spreken?

Particulier opdrachtgeverschap vind ik in veel gevallen een goede oplossing voor kleinschalige bouwlocaties. Er is inmiddels voldoende instrumentarium voor de bevordering van eigenbouw. Met de nieuwe Wet R.O. (Grondexploitatiewet) kunnen gemeenten namelijk, in het kader van nieuwe bestemmingsplannen, delen van een plangebied reserveren voor eigenbouw-kavels. Dit betekent dat – daar waar eventueel geen kleinschalige lokaties aanwezig zijn – delen van grotere woningbouwlocaties bestemd kunnen worden voor particuliere opdrachtgevers. Deze mogelijkheid heeft de gemeente ook voor gronden die in bezit zijn van projectontwikkelaars. Daarom ligt de bal nu primair bij de gemeenten. Indien noodzakelijk zal ik ook zeker met betrokken partijen hierover spreken.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Bent u bereid BLS-middelen in te zetten voor de bouw van kwalitatief betere en duurdere woningen?

In mijn brief van 28 november 2008 aan u en de BLS budgethouders heb ik aangegeven dat ik mij beraad op mogelijkheden om de resterende vrijvallende BLS middelen op effectieve wijze in te zetten. Hierbij betrek ik ook de te maken verstedelijkingsafspraken voor de periode 2010–2020. De exacte uitvoering wordt in dat kader bezien.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Kan de Minister toezeggen met een spoedplan ter vermindering van de regeldruk te komen?

De voornemens ter vermindering van regeldruk op het terrein van WWI maken onderdeel uit van het VROM/WWI werkprogramma «Slimmer, Beter, Minder» dat uw Kamer op 5 november jl. is aangeboden (29 383, nr. 117).

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Kunt u duidelijkheid geven over maatregelen tegen de gevolgen van de financiële crisis?

Zie hiervoor het antwoord op de vraag van de heer Van Bochove over het pakket van maatregelen n.a.v. de financiële crisis, op pagina 4.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Bent u bereid te komen tot een herinrichting van de Vogelaarheffing?

In lijn met wat mijn ambtsvoorganger in het Algemeen Overleg van 13 november jl. heeft toegezegd zal ik – op basis van een advies van het CFV – in het voorjaar bezien of de mix (aantal woongelegenheden/WOZ-waarde woongelegenheden) die ten grondslag ligt aan de heffing in 2009 zal worden aanpast als het gaat om het vermogenselement. Die mix is in 2008 bepaald op 50/50. In 2010 zal ik het Besluit CFV waar het gaat om de bijzondere projectsteun in algemene zin evalueren, waarbij ik aandacht zal besteden aan draagvlak en effecten/relatie naar de vermogenspositie van corporaties. Uitgangspunt blijft wel dat de corporaties met bezit buiten de 40 wijken 75 miljoen euro per jaar bijdragen aan de additionele inzet van 250 miljoen euro per jaar door de corporaties met bezit in de 40 wijken.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Kan de Kamer de invoeringswet Wabo begin 2009 tegemoet zien?

Mede namens mijn collega Minister Cramer kan ik u meedelen dat het streven is om de Invoeringswet Wabo in het voorjaar van 2009 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Is de minister bereid bij toekomstige woningbouwafspraken te sturen op bouw in duurdere huur- en betaalbare koopsegment, om de doorstroming op gang te brengen?

De situatie op de regionale woningmarkten is sterk gedifferentieerd, van krimpregio’s tot gebieden waar de woningmarkt gespannen blijft. In de voorbereidingen van de verstedelijkingsafspraken voor de periode tot 2020 zal ik samen met de regionale partijen per regio nagaan of en hoe bevordering van doorstroming het beste aangepakt kan worden.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Kunt u aangeven wanneer, liefst zo snel mogelijk, u met duidelijkheid komt over de rijksbijdragen in het stedenbeleid na 2010 en de verstedelijkingsopgave?

Over de precieze omvang van de financiële inzet van het Rijk in het stedenbeleid zal in het komende voorjaar in het kabinet in het kader van de begroting 2010 besluitvorming plaatsvinden. Ook de eventuele budgettaire gevolgen van de nieuwe verstedelijkingsafspraken kunnen in de begrotingsvoorbereiding voor 2010 aan de orde komen.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Bent u bereid de nationale hypotheekgarantie tijdelijk te verhogen naar 350 000 euro?

Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet. Zoals de premier onlangs aan de Tweede Kamer heeft geschreven in de brief van 21 november jl. over de gevolgen van de kredietcrisis voor de reële economie, is het kabinet van mening dat de situatie op de woningmarkt op dit moment nog geen aanleiding geeft om het bestaande instrumentarium verscherpt in te zetten.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): In het debat met de TK heeft u aangegeven dat de woningbouwproductie tot 2012 ondanks de financiële crisis niet zal inzakken. Volgens antwoorden op schriftelijke vragen is dit wel het geval. Graag duidelijkheid: welk scenario wordt het?

Tijdens het begrotingsonderzoek heb ik aangegeven dat de kabinetsdoelstelling van 80 tot 83 000 woningen voor de periode 2007 tot en met 2011 gemiddeld genomen gehaald kan worden. Ik heb uw Kamer daarbij een brief toegezegd over de voortgang van de woningbouw en de verwachtingen voor de komende jaren. Deze brief heb ik u vrijdag 28 november jl. gestuurd. In de bij deze brief gevoegde bouwprognoses 2008 – 2013 zijn onderstaande cijfers opgenomen. Bij deze cijfers is rekening gehouden met drie scenario’s (hoog, midden en laag) voor wat betreft de economische ontwikkeling. Daarbij is het effect van de kredietcrisis zo goed mogelijk ingeschat maar de onzekerheidsmarges zijn dit jaar groter dan andere jaren.

Tabel 3 Woningproductie in drie scenario’s 2008–2013 (incl. productie anderszins) Realisaties tot 2007, korte termijn verwachting 2008 en 2009 en scenario’s 2010–2013

20052006200720082009201020112012201307–11 gem.
Hoog x 1000   87827981869183
Midden x 100074,479,787,587827778828782
Laag x 1000   87827570748080

Bron: TNO/VROM.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Bent u bereid dubbele hypotheekrente-aftrek te verlengen van 2 naar 3 jaar?

Dit is in de huidige regeling al mogelijk. Op dit moment bedraagt de periode minimaal twee jaar en maximaal drie jaar (afhankelijk van moment van aankoop/verkoop). Naar verwachting zullen weinig mensen niet in staat zijn om hun huis binnen deze periode te verkopen.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Bent u bereid tot een verlaging van de overdrachtsbelasting?

Het kabinet is van mening dat de situatie op de woningmarkt op dit moment geen aanleiding geeft om het bestaande instrumentarium aan te passen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de woningmarkt wel op de voet.

Daarnaast is bij het coalitie-akkoord afgesproken dat deze kabinetperiode de fiscale behandeling van de eigenwoning ongewijzigd wordt gelaten.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Is de Minister het eens dat naast taalbeheersing, het hebben van werk de belangrijkste randvoorwaarde is voor succesvolle integratie?

Voor duurzame participatie in de Nederlandse samenleving is werken heel belangrijk. In mijn beleid komt dat ook tot uitdrukking. In het Deltaplan Inburgering is de ambitie opgenomen dat 80% van de inburgeringstrajecten een duaal karakter zal krijgen. Dit duale karakter ziet niet alleen op de combinatie van inburgering met werk, maar ook met een beroepsopleiding of andere vormen van participatie zoals vrijwilligerswerk of andere vormen van maatschappelijke participatie. Voor een succesvolle integratie is deelname aan de samenleving in brede zin heel belangrijk.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Is de minister bereid invulling te geven aan lik-op-stuk beleid t.a.v. ontspoorde jongeren? Wil de minister onderzoek doen naar nieuwe strafmaatregelen en naar de vraag in hoeverre deze bijdragen aan het op de rails krijgen van deze jongeren?

De Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn eerste aanspreekpunt wanneer het gaat om juridische sancties. Lik op stuk beleid en snelrecht behoren tot de mogelijkheden en zijn gericht op het snel corrigeren en/of bestraffen. Juist in de straatcultuur die veel invloed heeft op met name Marokkaans- en Antilliaans-Nederlandse jongeren, is dat van belang vanwege het vacuum dat ontstaat doordat deze jongens niet voldoende worden gecorrigeerd door hun omgeving. Voor deze jongens is duidelijkheid nodig. Het verbeteren van de effectiviteit van straffen heeft de aandacht van de Minister van Justitie omdat de recidive onder jongeren, met name onder Marokkaans-Nederlandse en Antilliaans-Nederlandse jongens, hoog is. Hierbij wordt ook gekeken naar strafbeleving en wordt een koppeling gelegd tussen straf en gedragsbeinvloeding om te voorkomen dat jongeren terugvallen in hun oude gedrag.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Is de minister bereid in het belang van de integratie zich in het kabinet hard te maken voor de aanscherping van toelatingseisen?

In het voorjaar van 2009 zal de evaluatie van de huidige inkomenseisen en leeftijdseisen in het kader van gezinsvorming en -hereniging, die op dit moment in opdracht van de Staatssecretaris van Justitie wordt uitgevoerd, worden afgerond. De Kamer zal uiteraard over de uitkomsten worden geïnformeerd. Daarnaast is momenteel de uitvoering van de wetsevaluatie in volle gang, waarin onder andere het effect van de wet op inburgering in Nederland wordt onderzocht, mede als enkele juridische en financiële aspecten. De resultaten hiervan zullen in het voorjaar van 2009 bekend worden. De evaluatie van de Wet inburgering in het buitenland en de evaluatie die door Justitie wordt uitgevoerd, kennen een gelijke planning. De uitkomsten van genoemde onderzoeken bieden voldoende basis om het gesprek met uw Kamer aan te gaan over deze onderwerpen en te bezien of een aanscherping van de toelatingseisen noodzakelijk dan wel mogelijk is.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Is de Minister bereid om werken noodzakelijk te maken voor integratie?

Het kabinet vindt het heel belangrijk dat mensen deelnemen aan de arbeidsmarkt en wil ook zoveel mogelijk bevorderen dat mensen de juiste bagage hebben om deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Hiertoe zet het kabinet verschillende instrumenten in. De belangrijkste zijn:

– Inburgering: In het Deltaplan inburgering is de ambitie opgenomen dat 80% van de inburgeringstrajecten een duaal karakter zal krijgen (bestaande uit 6 participatiedoelen te weten (reïntegratie, werk, ondernemerschap, (beroeps)opleiding, vrijwilligerswerk en opvoedingsondersteuning). Dit draagt er onder meer aan bij dat migranten beter zijn toegerust op de arbeidsmarkt.

– Leerwerkplicht: het kabinet wil zoveel mogelijk jongeren stimuleren een baan te vinden of een opleiding te volgen. Daarom komt het kabinet met een plan om jongeren onder de 27 jaar te verplichten om te werken, te leren, of beide te combineren. Zij kunnen dan geen beroep meer doen op de bijstand. Het wetsvoorstel is op 18 november jl. aan de Tweede Kamer aangeboden.

– EVC-trajecten: het kabinet zet in op het bevorderen van EVC-trajecten (Erkennen van Verworven Competenties). EVC beoogt de erkenning, waardering en verdere ontwikkeling van wat een individu heeft geleerd in elke mogelijke leeromgeving. EVC wil bereiken dat mensen nieuwe en/of betere kansen op werk krijgen.

– Aanval op de uitval: Het afronden van een opleiding op minimaal mbo2-niveau is een voorwaarde voor het hebben van goede kansen op de arbeidsmarkt. Daarom zet het kabinet in op het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Met het programma Aanval op de Uitval neemt het kabinet belangrijke stappen om de schooluitval tegen te gaan. Zo is de kwalificatieplicht ingevoerd, de registratie van schooluitval verbeterd en zijn er convenanten gesloten met de regio’s.

– Iedereen doet mee: actieprogramma van het kabinet -en de partners- om het niveau van arbeidsparticipatie te bevorderen, mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen en het aantal vrijwilligers en mantelzorgers uit te breiden.

Daarnaast wil het kabinet gemeenten stimuleren om aandacht te geven aan groepen mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, in het bijzonder allochtone vrouwen. Veel van hen zijn niet uitkeringsgerechtigden. Om hen tot werken te bewegen heeft mijn collega van SZW afspraken gemaakt met de VNG voor een extra financiële prikkel voor gemeenten voor elke aan werk geholpen nugger. Doel is om uiteindelijk 10 000 nuggers extra aan het werk te helpen (bovenop de reeds bestaande doelstelling van 25 000).

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Is de minister bereid om ervoor te zorgen dat er een aanwijzing komt voor de procureur-generaal die het mogelijk maakt om op basis van artikel 131 WB-strafrecht de aanpak van opruiende salafistische imams mogelijk te maken en tot vervolging over te gaan?

– De Minister van Justitie is in deze eerst verantwoordelijke.

– Het Openbaar Ministerie voert reeds een actief vervolgingsbeleid inzake de bestrijding van haatzaaien. Dit is onder andere gebaseerd op de Aanwijzing Discriminatie (Stcrt. 2007, 233) en het OM Beleidsplan Perspectief op 2010. In beide wordt aangegeven dat het bestrijden van haatuitingen (in de vorm van opruiing en het aanzetten tot haat en geweldartikel 137d van het Wetboek van Strafrecht), nadrukkelijk prioriteit heeft.

– De strafbaarstelling inzake opruiing (artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht) is bijzonder ruim. Uit de jurisprudentie en de rechtspraktijk blijkt niet dat opruiing als strafbaarstelling tekortschiet of onvoldoende duidelijk is. Strafbaar is gesteld opruiing tot enig strafbaar feit. Ook opruiing tot een overtreding is derhalve strafbaar (met inbegrip van APV-voorschriften e.d.). Wanneer het niet naleven van een wettelijk voorschrift volgens de wet een strafbaar feit oplevert, is het ophitsten daartoe eveneens een strafbaar feit. Zijn wettelijke voorschriften niet voorzien van een strafsanctie, dan is opruiing tot die gedragingen niet strafbaar. Dat ligt ook niet voor de hand. Het is niet logisch opruiing strafbaar te stellen tot feiten die op zichzelf niet strafbaar zijn. De vraag is ook welke bedreiging uitgaat van opruiing tot een niet strafbaar gesteld feit of zonder aanduiding van concreet handelen.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Is de Minister bereid er voor te zorgen dat er één begeleider per probleemgezin komt, met doorzettingsmacht?

Basis voor succesvolle hulpverlening aan multiproblematiek in gezinnen is afstemming tussen hulpverleners en samenwerking in de aanpak. Dat ben ik volmondig met u eens. Ik merk daarbij overigens wel op dat het ingrijpen in de keten veel zorgvuldigheid vereist. In een experiment dat binnenkort in een aantal gemeenten van start gaat («achter de voordeur») worden modellen voor gemeenten ontwikkeld om in de praktijk tot «één gezin één plan» te komen.

In een experiment in het kader van het Actieplan Krachtwijken dat binnenkort in een aantal gemeenten van start gaat (Achter de voordeur), worden modellen voor gemeenten ontwikkeld om in de praktijk te komen tot «één gezin één plan», «één gezinscoach per gezin met mandaat» en een «financieringsmodel» voor deze aanpak. Er zal tevens worden gekeken welke welke «drang- en dwang» mogelijk er zijn om daadwerkelijk achter de voordeur te komen.

In het wetsvoorstel Centra Jeugd en Gezin wordt de coördinatie van de zorg geregeld. In dat wetsvoorstel, dat mijn collega minister Rouvoet binnenkort naar de Tweede Kamer zal sturen, zal de doorzettingsmacht richting (andere) instellingen worden geregeld.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Is de minister bereid om partners van EU-onderdanen te laten vallen onder onze toelatingseisen ten aanzien van het land waar zij zelf vandaan komen?

Toelatingseisen en het vreemdelingenbeleid liggen uiteraard op het terrein van de Staatssecretaris van Justitie. Zij heeft onlangs in het algemene overleg JBZ raad en de begrotingsbehandeling van het ministerie van Jusitie aangegeven dat de Europese richtlijn voor vrij verkeer van personen (2004/38/EG) geen ruimte biedt tot het stellen van toelatingseisen aan partners van EU-onderdanen die gebruik maken van hun gemeenschapsrecht in een EU-lidstaat. Dit is opnieuw gebleken naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof in de zaak Métock, waarin het Hof onder andere concludeerde dat iedere derde lander die getrouwd is met een EU-onderdaan het recht heeft om samen met deze EU-onderdaan in een andere lidstaat te verblijven indien de EU-onderdaan gebruik maakt van het vrij personenverkeer, ongeacht het moment waarop en de locatie waar de derde lander is getrouwd met de EU-onderdaan.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Is de minister bereid te pleiten voor Europese normen (inzake toelatingseisen) in deze?

Als het gaat om de toelatingseisen voor gezinsvormers en -herenigers uit derde landen, moet ik constateren dat dit het terrein van de Staatssecretaris van Justitie betreft. De harmonisatie van het toelatingsbeleid van de verschillende lidstaten, staat overigens wel onder voortdurende aandacht van de Europese commissie, ook onder het huidige Franse voorzitterschap.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Kan de minister voor 1 april 2009 een overzicht geven van organisaties die subsidie hebben ontvangen ter bevordering van de integratie (van wie ontvangen, welk doel, effectiviteit)?

Ik ben bereid en in staat om een overzicht te verstrekken van de subsidies die vanuit WWI zijn verstrekt met het oog op de bevordering van integratie. Het gaat daarbij om klassieke subsidieregelingen, waarvoor aanvragers een aanvraag indienen en vervolgens wordt bekeken of hiervoor subsidie wordt toegekend. Ik kan u dan tevens de evaluatie van de Regeling ruimte voor Contact doen toekomen. Daarnaast kan ik u inlichten over de betalingen vanuit WWI aan maatschappelijke organisaties – niet zijnde gemeenten – die voor WWI opdrachten verrichten en beleidsmaatregelen uitvoeren. Deze organisaties worden betaald voor hun activiteiten via het subsidie-instrument.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Is de minister van plan maatregelen te nemen (OVB, NHG) om de doelstelling van 80 000–83 000 nieuw te bouwen woningen per jaar te gaan halen?

Zie het antwoord op de vraag van de heer Van Der Staaij op pagina 70.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Hoe gaat de minister het doel waarmaken tegen de achtergrond van het feit dat corporaties de afgelopen jaren slechts 45% van hun beloftes qua woningbouw hebben waargemaakt?

Allereerst merk ik op dat, anders dan in de pers is gesuggereerd, geen sprake is van beloftes maar van prognoses die corporaties hebben opgesteld. Zij ramen hiermee investeringen die door allerlei factoren niet in zijn geheel volgens planning tot stand komen. Het gegeven dat een deel van die prognoses niet in het voorziene jaar tot stand wordt gebracht zegt nog niets over de absolute realisatiecijfers in dat jaar. In het algemeen is sprake van vaak zeer ambitieuze voornemens bij woningcorporaties.

Het CFV heeft een realisatie-index opgesteld om corporaties te confronteren met hun (on)vermogen om prognose en realisatie te matchen. Samen met het CFV spreek ik corporaties niet alleen nadrukkelijk aan op het realiseren van meer woningen, maar ook op het adequaat prognosticeren.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Migranten krijgen in de probleemwijken geen gelegenheid om aan elkaar te wennen. Wat is de visie van de minister hierop?

Participatie van migranten begint bij het spreken van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving, het gaat er om dat mensen met elkaar kunnen samen leven in een wijk. Integratie komt in de wijken tot stand op de arbeidsmarkt, op school en in de vrije tijd. Daarom zet dit kabinet in op een integrale aanpak waarbij elementen als inburgering, opvoedingsondersteuning, emancipatie, sociale cohesie, onderwijs, werk met elkaar verbonden zijn. En niet te vergeten preventie en repressie, als er sprake is van een onveilig leefklimaat of van criminaliteit.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Is de minister het ermee eens dat er inmiddels 20 000 woningen zijn vergeven aan «pardonners», met als gevolg dat hierdoor vele andere woningzoekenden veel langer moeten wachten op een woning?

Mijn ambtsvoorganger heeft u hierover op 30 juni 2008 een brief gestuurd (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 018, nr. 42). Daarin meldde zij dat de Taskforce Huisvesting Statushouders geen signalen had die op een omvangrijke problematiek duidde wat betreft verdringing, maar dat verdringing niet kan worden uitgesloten. En gezien de systematiek, die ertoe leidt dat alle gemeenten in Nederland naar rato van het aantal inwoners een taakstelling hebben voor het huisvesten van gepardonneerden, wordt het probleem eerlijk over Nederland verdeeld. Een en ander is een gevolg van de keuze die dit kabinet heeft gemaakt voor een generaal pardon. Het kabinet is daarin gesteund door een meerderheid van de Tweede Kamer.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Klopt het dat er € 90 miljoen extra is vrijgemaakt om allochtonen te stimuleren om in te burgeren?

In 2009 wordt in het kader van het Deltaplan Inburgering € 90 mln toegevoegd aan het budget voor inburgering. Dit bedrag is bestemd voor extra inburgeringsvoorzieningen, het stimuleren van duale trajecten en het verbeteren van de kwaliteit van de inburgering.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Wat gaat u doen aan gemeenten die niet de Wet Inburgering handhaven?

De uitvoering van de Wet inburgering, is zoals bekend, om diverse redenen moeizaam op gang gekomen. Gemeenten worden ondersteund door aanjaagteams. Het gaat beter, maar we zijn er nog niet. Nu de uitvoering steeds beter op gang komt, wordt ook de handhaving van de wet t.o.v. onwillige inburgeringsplichtigen een steeds belangrijker element van deze uitvoering. Ik ben het met u eens dat gemeenten bij onwillige inburgeringsplichtigen de sancties van de wet moeten toepassen. Ik heb daar al met gemeenten over gesproken.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Wt gaat u doen aan gemeenten die de eigen bijdrage afschaffen?

Zie het antwoord op de vraag van dhr. Fritsma op pagina 40.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Is het nog verplicht om in te burgeren?

Het verplichtende karakter van de Wet inburgering is sinds de inwerkingtreding van de wet niet alleen hetzelfde gebleven, maar zal na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering, dat nu in behandeling is in de Eerste Kamer (kamerstukken I 2207/08, 31 318, A), nog worden uitgebreid. In dat wetsvoorstel is namelijk geregeld dat gemeenten de bevoegdheid krijgen om bij verordening te bepalen dat inburgeringsvoorzieningen direct kunnen worden opgelegd. Dat betekent dat inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening van de gemeente niet meer kunnen weigeren.

Vraag van het lid Verdonk (Verdonk): Vindt de minister fietsen ook zo belangrijk voor inburgering?

Doel van de inburgering is sinds de jaren negentig dat mensen zich kunnen redden in Nederland. Ze moeten de taal beheersen en kennis hebben van de Nederlandse samenleving. De fiets is een vast bestanddeel geworden van de Nederlandse cultuur. Allochtonen pakken echter veel minder vaak de fiets dan autochtone Nederlanders, zo is vorig jaar gebleken uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau en het landelijke kenniscentrum Fietsberaad.

Fietsen is een kenmerkend onderdeel van de Nederlandse gewoonten. Ik kan mij dan ook goed vinden in de waarde die mevrouw Verdonk hecht aan het leren fietsen. Tegelijkertijd meen ik dat de inburgering als eerste stap bij de integratie in Nederland zich met name dient te richten op het ontwikkelen van taalvaardigheid en het leren over de Nederlandse samenleving. Ontwikkeling van kennis en vaardigheden op deze gebieden zijn de sleutel tot participatie. Ik acht het kunnen fietsen een minder grote waarborg voor duurzame participatie.

Naar boven