Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Tijdelijke regels voor experimenten met een gebiedsgerichte bestemmingsheffing ten behoeve van aanvullende activiteiten van samenwerkende ondernemers mede in het publiek belang (Experimentenwet BGV-zones) (31430).

(Zie vergadering van 24 september 2008.)

De voorzitter:

Het betreft hier een afronding, namelijk de re- en dupliek van het debat over dit wetsvoorstel. De spreektijd bedraagt een derde van die in eerste termijn.

Het woord is aan mevrouw Blanksma-van den Heuvel.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

In eerste termijn heb ik namens mijn fractie heel duidelijk aangegeven, de Experimentenwet BGV-zones te omarmen. Een langgekoesterde wens van ondernemers en gemeenten om gezamenlijk te investeren in een aantrekkelijkere en veiligere bedrijfsomgeving kan uiteraard op de steun van mijn fractie rekenen. Het betreft hier een experimentenwet die tot 2015 zal gaan lopen. Wij zijn van mening dat een experiment de kans moet krijgen om te slagen. Te veel drempels opwerpen kan dat blokkeren. In 2013 ontvangen wij een evaluatie. In eerste termijn hebben wij duidelijk aangegeven, naast een kwalitatieve evaluatie ook op een aantal kwantitatieve criteria te willen evalueren. De staatssecretaris heeft in zijn brief naar aanleiding van de eerste termijn een opsomming gegeven van deze criteria. Voor mijn fractie is van essentieel belang wat met name de ondernemers zelf ervan vinden. Zij zijn, wat ons betreft, degenen die bepalen of het experiment een vervolg zal gaan krijgen. Als zij in meerderheid enthousiast zijn, dan is dat voor mijn fractie doorslaggevend dat het door kan gaan. De criteria die de staatssecretaris heeft aangegeven voor de evaluatie, zijn voor mijn fractie in ieder geval voldoende.

Wij hebben er in eerste termijn ook op aangedrongen dat op vrijwillige basis een service level agreement zou moeten worden afgesloten tussen de ondernemers en de gemeenten. Het mag niet zo zijn dat gemeenten hier hun eigen verantwoordelijkheid niet nemen. Is de staatssecretaris bereid, met de VNG te komen tot een modelovereenkomst voor een service level agreement? In zijn beantwoording in eerste termijn was de staatssecretaris nogal terughoudend hierover.

In eerste termijn heeft mijn fractie twee amendementen ingediend. Het eerste had betrekking op de vraag wie er allemaal mee moet betalen binnen en BGV-zone, en het tweede heeft betrekking op het draagvlak. Laat ik met het eerste beginnen. Het eerste amendement heeft betrekking op het meebetalen door de vastgoedeigenaar in geval van leegstand. De staatssecretaris heeft daar in eerste termijn niet afwijzend op gereageerd. Beter nog, hij heeft geen principiële bezwaren tegen dit amendement geuit. De brede steun zowel binnen als ook buiten het parlement heeft in ieder geval mijn fractie ervan overtuigd dat dit een amendement is dat op breed draagvlak kan rekenen. Het is en blijft onredelijk dat eigenaren, die hun eigendom niet gebruiken, wel meeprofiteren van de investeringen van andere ondernemers in leefbaarheid, veiligheid en andere publieke belangen, zonder daaraan mee te betalen. Dus ik handhaaf dit amendement in tweede termijn.

Het tweede amendement, tot slot, betreft de draagvlakverbreding. In de schriftelijke beantwoording van de staatssecretaris is er een berekening opgenomen hoe dit amendement in diverse situaties uitwerkt. Voorts is een internationale vergelijking bijgevoegd. De CDA-fractie is en blijft van mening dat de instelling van een BGV-zone op voldoende draagvlak moet kunnen rekenen. Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, betreft een experiment en experimenten moeten een kans krijgen. Te veel drempels opwerpen in het begin maakt dit wat moeilijk. De afgelopen twee maanden – dus in de periode tussen de eerste termijn van dit debat en de tweede, die vandaag plaatsvindt – heb ik heel veel gesprekken gevoerd met belanghebbenden bij de instelling van deze wet. Ik ben daarvan onder de indruk geraakt. De belangstelling is groot en de wil om hier een succes van te maken, heeft mij er in ieder geval van overtuigd dat ik op geen enkele wijze een blokkade zou willen opwerpen. Daarom zal ik mijn amendement intrekken, met dien verstande dat ik een nieuw amendement ga indienen. De strekking hiervan is dat wij het ondernemers makkelijker willen maken om tussentijds, als er onvoldoende gepresteerd wordt, de stekker eruit te trekken. 20% kan een verzoek indienen voor een hernieuwde draagvlakmeting. Indien de helft tegen voortzetting is, wordt de BGV-zone gewoon opgeheven. Dit legt dus meer druk bij de initiatiefnemende ondernemers om te laten zien dat de BGV werkt. Als goed gepresteerd wordt, blijft de BGV-zone behouden, maar als het niet of onvoldoende werkt, wordt de BGV-zone opgeheven. Lukt het niet, dan riskeren de initiatiefnemers dat de zone wordt opgeheven.

Daar wil ik het in eerste instantie bij laten.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Durven wij vandaag te kiezen voor een experiment? Durven wij te kiezen voor de ondernemer in de buurten en de binnensteden? De PvdA-fractie durft dat.

Het voordeel van het feit dat een wet een lange behandeltijd nodig heeft, is dat de buitenwereld de mogelijkheid heeft om tussen de eerste en de tweede termijn van de Kamer te reageren. Ik kan u melden dat ik veel reacties heb gehad. Dat waren allemaal reacties in de trant van wanneer wij de behandeling van dit wetsvoorstel zouden afronden. De ondernemers willen namelijk per 1 januari starten. Het zijn logische reacties, want het gaat om een experiment voor, door en met ondernemers. Samenwerkende ondernemers krijgen zelf de beschikking over de opbrengsten van de heffingen en bepalen welke activiteiten zij met dat geld uitvoeren. Meelifters worden uitgebannen en daar gaat het om.

In eerste termijn heb ik onder andere vragen gesteld over de evaluatiecriteria. De staatssecretaris heeft in zijn brief van 14 oktober jongstleden de kwalitatieve criteria nog eens op een rijtje gezet. Dat was nogal veel copy paste. Ik moet echter toegeven dat het lastig is om vooraf generieke, kwantitatieve doelstellingen te formuleren. Voor BGV-zones geldt immers dat er sprake is van maatwerk en alle experimenten zijn anders. De staatssecretaris zou wel ambitieus geweest zijn als hij de drie belangrijkste punten had voorzien van een kwantitatief oordeel. Graag wil ik een reactie van de staatssecretaris daarop.

Ik benadruk nogmaals dat de BGV-zone geen speeltje is van de gemeenten. De activiteiten die voortvloeien uit de afspraken die gemaakt worden in een BGV-zone, zijn een aanvulling op de reguliere taken van de lokale overheid.

Deze experimentwet kent zware toegangseisen en de looptijd is niet oneindig. Dat is goed. Mocht tussentijds, binnen vijf jaar, blijken dat de ondernemers niet tevreden zijn, dan kan een minderheid van 20% om een hernieuwde draagvlakmeting vragen. De BGV-zone wordt opgeheven als de helft van de ondernemers tegen de voortzetting is. Dat wordt geregeld in het amendement op stuk nr. 17 dat zojuist door mevrouw Blanksma is toegelicht.

Kortom, in de ogen van de PvdA-fractie zijn er voldoende waarborgen. Ik hoop dan ook dat wij aanstaande dinsdag over deze experimentenwet kunnen stemmen en dat wij onze collega's aan de overkant van het Binnenhof bereid vinden om dit wetsvoorstel voor het kerstreces te behandelen.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. In aansluiting op de laatste woorden van mevrouw Smeets zeg ik dat ik de Eerste Kamer alle tijd gun. Wij vonden en vinden het namelijk een vreselijk wetsvoorstel. Bovenop de PBO's is het een nieuw dwangstelsel voor ondernemers. In eerste termijn hebben wij daarover uitvoerig gesproken en ik wil niet al die woorden herhalen. De VVD-fractie voelt in ieder geval geen klap voor dit wetsvoorstel. De realiteit is echter wel dat de meerderheid van de Kamer daarvoor wel voelt. Dan ga je toch creatief kijken en je afvragen hoe ervoor gezorgd kan worden dat het met zo'n nieuw dwangstelsel op zijn minst zorgvuldig gaat.

Interessant was dat mevrouw Blanksma zei dat eigenlijk niet aanvaardbaar is dat je met twee derde van de helft, met een derde van de ondernemers, het besluit neemt om zo'n verplicht fonds in te stellen. De staatssecretaris heeft wel gelijk dat de formule van mevrouw Blanksma leidt tot een heel hoge toetredingseis. Wij hadden dat prima gevonden. Ik had met de VVD-fractie met volle overtuiging voor het amendement van mevrouw Blanksma gestemd in de hoop dat er geen BGV-zone zou komen. Ik heb goed naar haar geluisterd. Ook de heer Van der Vlies zei dat het tenminste de helft zou moeten zijn. Daarom heb ik op stuk nr. 18 een amendement ingediend dat zegt dat meer dan de helft, dus de helft plus een, van de betrokken ondernemers moet instemmen. Het kan zijn dat bij een opkomst van 90% maar ruim 55% van de mensen nodig is. Bij een lage opkomst is dat wat hoger. Als er 200 ondernemers in dat winkelcentrum of op dat bedrijfsterrein zitten, moeten 101 daarvan zeggen dat zij vinden dat het moet gebeuren. Ik neem ook aan dat mevrouw Blanksma en mevrouw Smeets, gehoord wat zij hebben gezegd, mijn amendement op stuk nr. 18 steunen.

Mijn tweede amendement gaat over iets waarvoor de VVD-fractie bang is, maar waar ik mevrouw Smeets net ook over hoorde spreken. Het kan niet zo zijn dat gemeenten deze maatregel gebruiken – op grond van de formulering van het wetsvoorstel zou dat kunnen – om normale taken, normaal toezicht in het kader van veiligheid, zoals het schoonhouden van de openbare wegen en normale verkeersvoorzieningen, over te hevelen. Daarom heb ik een nieuw artikel voorgesteld in het amendement op stuk nr. 19 dat nog een keer de kosten omschrijft. Er staat in: de kosten zoals bedoeld in het wetsvoorstel zijn niet de kosten die voortvloeien uit de bij de wet opgedragen gemeentelijke takenpakket of het elders in de gemeente geldende voorzieningenniveau. Dan heb je een soort objectieve maatstaf. De wettelijke taken vallen er sowieso niet onder, maar als elders in de gemeente zonder extra ozb-heffingen dergelijke voorzieningen bestaan, moeten die ook voor de ondernemers beschikbaar zijn in een winkelcentrum of op een bedrijfsterrein. Ik denk dat de andere woordvoerders dat, als zij het echt goed bedoelen tenminste, zouden moeten steunen.

Wij blijven met het hele voorstel ongelukkig omdat wij vinden dat het weer een soort nieuw corporatisme is dat wordt opgelegd. Het knaagt aan het vrije ondernemerschap, zoals dit kabinet al veel te veel doet.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Dit laatste amendement is nieuw en ik heb er een vraag over. Ik heb het echt serieus bestudeerd, zoals ik altijd doe met zaken die de heer Aptroot indient. Hebt u nu zo weinig vertrouwen in de ondernemers dat zij dat niet zelf kunnen regelen, mijnheer Aptroot? Die ondernemer zou toch wel gek zijn als hij er niet zelf voor zorgt dat hij een fatsoenlijk service level agreement heeft met de gemeente?

De heer Aptroot (VVD):

Het is geen gebrek aan vertrouwen in ondernemers, maar gebrek aan vertrouwen in de gemeenten. Het begint. Dan heb je toch kans dat zij besluiten om, omdat er wat extra beveiliging door de ondernemers wordt betaald, de politieauto's nachts niet vier keer over het bedrijfsterrein te laten rijden, maar slechts drie keer, slechts twee keer, slechts één keer, nul keer. Het kan een sluipend proces zijn. Dat sluipende proces is er al. Wij hebben een ozb naar de waarde van een pand. In alle gemeenten die een extra heffing willen, is de eigenarenheffing op bedrijfsonroerend goed ruim 85% hoger dan de eigenarenheffing op een woonhuis dat evenveel waard is. Ondernemers betalen al bijna het dubbele aan ozb en dan zeggen gemeenten nog dat zij niets extra's voor hen doen, dat zij eerst zelf extra moeten dokken.

Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA):

Ik ben blij dat de heer Aptroot amendementen indient. Dat betekent dat hij voor het wetsvoorstel gaat kiezen. Dat is toch een winstpunt dat wij vandaag met elkaar kunnen vieren. Ik heb nog een opmerking over het amendement op stuk nr. 19. Wij voeren ook vaak debatten over verlichting van administratieve lasten. Ik vind het echt niet te begrijpen dat de VVD-fractie in deze wet voor extra administratieve lasten gaat kiezen. Ik begrijp niet waar de VVD-fractie nu mee bezig is.

De heer Aptroot (VVD):

Ik vind het knap dat mijn collega mijn gedachten denkt te kunnen lezen. Ik zie allemaal van dat soort zogenaamd spirituele figuren op televisie. Ik heb niet gezegd dat mijn fractie voor het wetsvoorstel is. Ik heb slechts gezegd dat ik constateer dat een meerderheid van de Kamer voor is en dat er zorgen zijn, ook bij mevrouw Blanksma, over het draagvlak bij het instellen en bij mevrouw Smeets over overheveling van normale gemeentelijke kosten. Daarom heb ik twee heel verstandige amendementen ingediend. Ik blijf dit wetsvoorstel waardeloos vinden.

De administratieve last van dit amendement is nul, want gemeenten moeten zich aan deze regel houden als het wordt aangenomen. Er komt pas een administratieve last, althans een juridische last, als de gemeenten de normale voorzieningen gaan terugschroeven omdat de ondernemers steeds meer en meer kunnen betalen. Er zijn gemeenten die dat heel graag zouden willen. Dan is de last voor het bedrijfsleven. Daar kunnen zij zelf voor kiezen. Zij kunnen de gemeente aan het jasje trekken, een brief aan de raad schrijven en eventueel een procedure beginnen. Zij hoeven niets te doen, maar zij hebben hiermee een wettelijk middel in de hand. Ik denk dat wij ze dat moeten geven.

De heer Van Leeuwen (SP):

Voorzitter. In eerste termijn hebben wij het uitvoerig over de draagvlakmeting gehad. Ook de SP-fractie heeft in de tussenliggende periode geïnformeerd hoe dit nu gaat. In een aantal proefprojecten wordt de referendumwet, voor zover deze nog actueel is, gehanteerd. Daarbij gaat het om een minimale opkomst van 33% en een meerderheid van de helft plus één. In Ede en Doetinchem zijn dergelijke experimenten gaande. Het MKB Nederland en de Kamer van Koophandel voeren dit aan als voorbeelden dat dit mogelijk is. De stemming wordt netjes notarieel vastgelegd. Naar mijn mening zijn ondernemers mans of vrouws genoeg om dat te doen. Ik ben het dan ook niet met de heer Aptroot eens dat er sprake is van een corporatistisch dwangstelsel. Het verzoek is afkomstig van de ondernemers zelf. Men wil voorkomen dat free riders ervan profiteren. Als de gemeente daarbij een faciliterende rol kan spelen, vinden wij dat prima.

Laten wij de wet niet te veel optuigen met zaken die er eigenlijk niet toe doen. In eerste termijn heb ik een pleidooi gehouden om de woz-waarde niet mee te tellen bij de uiteindelijke stemmen. Voor ons geldt "one man, one vote" en niet "one dollar, one vote". Ik denk dat ondernemers, zeker als zij met het oog op de draagvlakmeting medestanders moeten zien te krijgen, duidelijk moeten maken wat de bijdrage is. Daarnaast is er de mogelijkheid van een voor iedereen gelijke bijdrage. Juist om dit soort experimenten een kans te geven, hoeven dergelijke toevoegingen voor ons niet.

Ik had aanvankelijk het amendement van mevrouw Blanksma medeondertekend, maar na de uitleg van de minister inzake de blokkerende minderheid, was mijn conclusie dat ik daar iets te snel mee was geweest. Op dat punt is er bij ons sprake van voortschrijdend inzicht.

Ik dien een motie in die een beetje aansluit op het amendement van de heer Aptroot. Er is echter wel een nuanceverschil. Het gaat ons erom dat de gelden in de pot niet ingezet mogen worden voor regulier onderhoud. Dat is dus net iets anders dan wanneer je het tevoren allemaal regelt. Dit laat de gemeenten wel de vrijheid om hun ambitieniveau voor het onderhoud van de voorzieningen vast te stellen. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de experimentenwet BGV-zones is bedoeld voor extra aanpassingen van publieke ruimte bovenop het reguliere beheer en onderhoud van publieke ruimte;Van Leeuwen

van mening dat gemeenten de BGV-heffingen niet moeten gaan gebruiken om het regulier beleid ten aanzien van het beheer en onderhoud van de publieke ruimte te financieren;

verzoekt de regering, de wet zodanig aan te passen dat het voor gemeenten niet mogelijk is, het reguliere beleid voor het beheer en onderhoud van publieke ruimte te financieren uit de BGV-heffingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Leeuwen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(31430).

De heer Van Leeuwen (SP):

Ik handhaaf mijn amendement over de WOZ-waarde.

De heer Aptroot (VVD):

Het is heel aardig om tijdens de behandeling van een wetsvoorstel een motie in te dienen waarin wordt gevraagd om de wet aan te passen. Dat kunnen wij echter beter nu doen. Wij zijn medewetgever. Wat vindt de heer Van Leeuwen van mijn amendement? Daarmee wordt de wet al aangepast. Dat gaat overigens niet alleen over beheer en onderhoud, maar ook over veiligheidstoezicht.

De heer Van Leeuwen (SP):

Het voornaamste doel van de experimentenwet is opwaardering van de publieke ruimte. Het ligt zeer voor de hand dat vraagstukken van openbare orde tot de taak van de gemeenten behoren. Ik heb gewezen op de gemeentelijke vrijheid om het ambitieniveau van het onderhoud te bepalen, afhankelijk van de financiële positie van de betrokken gemeente. Die vrijheid voor gemeenten wil ik houden. Gemeenten mogen echter niet regulier onderhoud uit deze pot betalen. Daar willen wij een dam voor opwerpen. Dat moet goed in de wet geregeld zijn. Uw amendement gaat wat dat betreft net iets te ver.

De heer Aptroot (VVD):

Het amendement sluit niet uit dat men het ambitieniveau hoger legt, maar het sluit uit dat men in deze gebieden verlaagt wat het normale niveau elders in de gemeente is omdat ondernemers wel wat extra kunnen betalen. Als de heer Van Leeuwen echt meent wat hij hier zegt – daarvoor heb ik begrip, wij zitten op dezelfde lijn – kan hij gewoon het amendement steunen. Dan hoeft hij niet de staatssecretaris en de regering te vragen om het wetsvoorstel al aan te passen voordat het is aangenomen.

De heer Van Leeuwen (SP):

Ik heb het amendement net in korte tijd goed doorgespit. Ik denk dat er een nuanceverschil is. Ik houd het even daarbij. Als ik er tussen nu en de stemming achter kom dat dit onterecht is, hoort de heer Aptroot dit bij de stemming.

De voorzitter:

U was al een beetje door uw tijd heen.

De heer Van Leeuwen (SP):

Ik heb nog één motie, over het belang van de omwonenden.

De voorzitter:

Ga uw gang.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat direct omwonenden actief betrokken moeten zijn bij de gebiedsverbetering;

verzoekt de regering, de gemeente te verplichten, direct omwonenden actief te betrekken in het voortraject van de planvorming in het kader van BGV,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Leeuwen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(31430).

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Staatssecretaris Heemskerk:

Voorzitter. Ik dank de fracties voor hun inbreng in tweede termijn. Ik ben blij te horen dat de meeste fracties zich herkennen in zowel de problemen als het nut en de noodzaak om de publieke ruimte verder te verbeteren en iets voor en door ondernemers te doen en dat zij dus het wetsvoorstel onderschrijven. Niettemin leeft er nog een aantal vragen rond de ingediende amendementen. Ik zal vrij snel op de amendementen ingaan. Het idee achter de BGV is dat ondernemers er een voordeel in zien en dat ze voor ondernemers voordeel moet opleveren doordat zij kosten kunnen delen, hun bedrijfsresultaten kunnen verbeteren en gezamenlijke activiteiten kunnen ontplooien die naast het gezamenlijk belang van de ondernemers ook een publiek belang dienen. Dat is de reden waarom ik dit wetsvoorstel heb ingediend. Mijn verwachting is dat veel ondernemers dit wetsvoorstel zullen ervaren als een investering in een gezonder ondernemingsklimaat voor hun bedrijf.

De heer Van Leeuwen handhaaft het amendement op stuk nr. 9 over draagvlak en WOZ-waarde: "one man, one vote" of "one dollar, one vote". Zoals ik in mijn brief heb uiteengezet, is de draagvlakmeting in het wetsvoorstel op een evenwichtige manier vormgegeven. Ten eerste wordt via "one man, one vote" vastgesteld of een tweederdemeerderheid van het aantal ondernemers voorstander is. Ten tweede wordt bezien of de meerderheid een meerderheid van de opgetelde WOZ-waarden vertegenwoordigt. Dit systeem van de dubbele meerderheid, dus zowel in aantal als in WOZ-waarde, waarborgt dat de verhouding tussen de grotere en de kleinere ondernemers in evenwicht is. Een onevenredige verdeling van kosten wordt op die manier voorkomen, omdat het tarief in principe ook gekoppeld is aan de WOZ-waarde. De grotere ondernemers betalen in dat geval ook iets meer dan de kleinere ondernemers. Je kunt dat ook solidariteit noemen. Het lijkt mij reëel dat de voorstanders ook een meerderheid van de WOZ-waarde dienen te vertegenwoordigen. Om die reden ontraad ik de aanneming van dit amendement.

Het amendement op stuk nr. 12 van mevrouw Blanksma, mevrouw Smeets en de heer Van der Vlies komt erop neer dat de gemeenten de keuzemogelijkheid krijgen om bij leegstand de eigenaar in plaats van de gebruiker te laten betalen. Ik heb dat overwogen, maar daar toch van afgezien. Eigenaren staan in een veel losser verband ten opzichte van het BGV-gebied dan de gebruikers. Bij leegstand heeft de eigenaar ook niet direct het voordeel van de BGV, terwijl het voordeel voor de ondernemers het uitgangspunt was. De waarde van het vastgoed heeft wellicht een voordeel bij de verbetering van de kwaliteit van de omgeving, maar dat is toch een indirect en moeilijk aanwijsbaar voordeel. Het tegengaan van leegstand als zodanig is niet de doelstelling van de BGV. Daar komt bij dat de vastgoedeigenaar niet altijd de mogelijkheid heeft om die tijdelijke leegstand direct te voorkomen of op korte termijn te beëindigen. In feite betaalt de eigenaar die met leegstand te maken heeft, twee keer, want hij betaalt zowel de gederfde huur als de BGV-bijdrage. Tegelijkertijd ben ik het ermee eens dat wij heel veel moeten doen om leegstand tegen te gaan. De kracht van dit amendement is dat het de keuze om de eigenaren hetzelfde tarief als de gebruikers te laten betalen, uiteindelijk aan de gemeenten laat. Dat reduceert het risico dat de gebruikers de kosten onevenredig afwentelen op de eigenaren, of dat de BGV-bijdrage actief als "leegstandtaks" wordt ingezet. Gezien het feit dat de Kamer zeer hecht aan dit amendement, laat ik het oordeel over het amendement over aan de Kamer.

Alleen al het feit dat mevrouw Smeets en de heer Van Leeuwen al drie keer hun tong braken over de BGV's, bewijst eigenlijk dat wij een andere naam moeten kiezen. Zij stellen in het amendement op stuk nr. 8. de naam "bedrijveninvesteringszone" voor. Ik heb dat niet voorgesteld, omdat de betrokken partijen erg hechten aan de oude naam en er ook al voorlichtingsmateriaal was waarin die naam werd gebruikt. Ik vind echter "BIZ" eigenlijk een mooiere en betere naam. Ik laat het oordeel over het amendement over aan de Kamer.

Het amendement op stuk nr. 17, ingediend door mevrouw Blanksma en mevrouw Smeets, vind ik een voorbeeld van constructief overleg, waarbij het kabinet een aantal argumenten geeft, de Kamer luistert – zoals de heer Van Leeuwen doet – de rekensom nog eens op zich laat inwerken en tot de conclusie komt dat men die 16% geen vetomacht zou moeten geven. Als men, uitgaande van een worstcasescenario, op basis van onvoldoende draagvlak, dus wellicht met een derde van de stemmen, omdat alle anderen niet meedoen of zitten te slapen, tot een BGV komt die vervolgens helemaal niet functioneert, laten wij het dan aan de achterkant makkelijker maken om die op te heffen. Ik zie dit amendement als een ondersteuning van het beleid. In het kader van de parlementaire behandeling zeg ik niet dat ik het amendement overneem, maar dat ik het oordeel erover aan de Kamer overlaat.

Ik ontraad met kracht de aanneming van amendement op stuk nr. 18, ingediend door de heer Aptroot. In dat amendement wordt het draagkrachtvereiste weer verzwaard, terwijl wij nu net een evenwicht gevonden hebben.

Het amendement op stuk nr. 19 voegt een ontzettend grote complexiteit toe aan de instelling van een BGV. Daarom ontraad ik de aanneming van dit amendement. Bovendien wordt er in dit amendement van uitgegaan dat de ondernemers zouden slapen en zouden instemmen met een BGV die allerlei publieke taken verschuift naar de ondernemers. Dat is echter niet de bedoeling van de BGV. Dan zullen – en moeten – de ondernemers er natuurlijk ook niet mee instemmen. Het is dus zowel complex als overbodig en verder hanteert het een verkeerd uitgangspunt. Ik ontraad dan ook aanneming van amendement 19.

Mevrouw Blanksma vraagt naar de voorlichting en de gebruiksvriendelijkheid van de BGV. De VNG is bezig met het ontwikkelen van een modelverordening en een handleiding voor ondernemers en gemeenten. Ik zal de VNG verzoeken om ook een standaardovereenkomst te ontwikkelen.

Wij spreken over een Experimentenwet BGV en zullen moeten bekijken hoe alles wat wij hebben verzonnen in de praktijk uitwerkt. Een voorbeeld daarvan is het draagvlakvereiste. Dat zal een belangrijk aspect zijn op basis waarvan ik zal evalueren. Ik ga ervan uit dat de BGV-zones een positief effect zullen hebben op de veiligheid, de leefbaarheid en het ondernemersklimaat. Wij gaan de effecten hierop meten.

Een BGV-zone is ook maatwerk en de maatregelen zullen per zone anders zijn. Dat is de reden waarom wij, zoals mevrouw Smeets al zei, niet vooraf generieke kwantitatieve doelstellingen kunnen formuleren. De experimenten zijn een succes als vooral de ondernemers tevreden zijn over de resultaten omdat de doelstellingen worden bereikt die zij van tevoren voor ogen hadden.

Een ander aspect is de mate van tevredenheid over de samenwerking tussen enerzijds de gemeente en anderzijds de ondernemers. Als zij tevreden zijn en door willen gaan met de BGV-zones, is dat een belangrijke indicator voor de evaluatie.

Ten slotte zal bij de evaluatie heel nadrukkelijk – dat is ook een verzoek geweest van mevrouw Blanksma – gekeken worden of, en zo ja, in hoeverre, de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de kosten voor de gemeente zullen verminderen. Gemeenten kennen al verschillende belastingen en heffingen. Ik denk dat de ondernemers tegen de gemeenten zullen zeggen dat zij, als zij gaan meedoen aan een BGV, verwachten dat de gemeente iets doet aan de reclamebelasting of de baatbelasting die daar geldt. Voor wat hoort wat.

Voor 1 januari 2013 ontvangt de Kamer van mij de evaluatie. Ik zal de Kamer jaarlijks informeren over de voortgang. De heer Van Leeuwen vraagt in een motie om een aanpassing van het wetsvoorstel op een wijze dat het voor gemeenten niet meer mogelijk is het reguliere beheer en onderhoud van de publieke ruimte te financieren uit de BGV-heffingen. Ik ontraad aanneming van deze motie. Het nu voorliggende wetsvoorstel is volgens ons het best mogelijke voorstel. Dat kan ik niet nu weer ineens gaan aanpassen. De Kamer heeft een aantal amendementen ingediend en daarover heb ik mijn oordeel gegeven. Ik vind dat de financiering van publieke taken niet opeens verschoven moet worden en moet komen uit de BGV-bijdrage. Ik denk dat dit in het wetsvoorstel goed geregeld is. Ik zal het voorstel dan ook niet aanpassen en ontraad aanneming van de motie.

In het verzoek van de tweede motie van de heer Van Leeuwen vraagt hij aan de regering om de gemeenten te verplichten de direct omwonenden actief te betrekken bij het voortraject van de planvorming. Ik vind dat het zeer voor de hand ligt om ook met omwonenden te spreken als er een BGV tot stand komt. Ik wil daar echter geen verplichting voor opleggen. Bovendien vind ik dat de planvorming in eerste instantie niet van de gemeente maar van de ondernemers moet komen. Ik ga ervan uit dat de ondernemers daar de omwonenden bij betrekken. In die zin ontraad ik de aanneming van deze motie.

De heer Van Leeuwen (SP):

Ik heb een korte vraag aan de staatssecretaris over het amendement met het "one dollar, one vote"-verhaal. In de vorige bespreking in de Kamer heeft de staatssecretaris heel goed geduid dat hij niet aan de blokkerende minderheid wil komen, die 16%. Die WOZ-waarde kan evengoed de blokkerende minderheid opleveren als er een paar grootondernemers in een winkelgebied gevestigd zijn, die een veel grotere WOZ-waarde hebben en het met zijn tweeën of drieën kunnen tegenhouden. Ik zie daarin enige consequentie en hoor graag een antwoord van de staatssecretaris.

Een tweede punt betreft de betrokkenheid van de burgers. Wij moeten uitkijken dat door het instellen van de zones het openbare gebied, het publieke domein, niet wordt geprivatiseerd. Daar gaat het mij om. Als de gemeente een faciliterende rol speelt om die zones voor elkaar te krijgen en alles regelt, is een onderdeel van die faciliterende taak de verplichting van de gemeente om de directbetrokkenen daarbij te betrekken. Het gaat immers om het recht van de directbetrokkenen om invloed te kunnen uitoefenen op hun directe leefomgeving. Dat moet in eerste instantie niet aan de ondernemers worden overgelaten, omdat zij een ander belang hebben op dat moment.

Staatssecretaris Heemskerk:

Ik zie niet zo dat BGV-zones de publieke ruimte privatiseren. Ik zie eerder dat zij een kwaliteitsimpuls zijn voor de publieke ruimte, waarvan ondernemers maar ook omwonenden profiteren. De opstartfase is voor en door ondernemers. Omwonenden worden wel degelijk betrokken. Er is immers uiteindelijk een democratische toets, omdat de gemeenteraad instemming moet verlenen. In die zin zijn alle burgers erbij betrokken. Daarom blijf ik bij mijn oordeel om de aanneming van de motie te ontraden.

Wij hebben heel goed gekeken naar het draagvlakvereiste. Ik ben blij dat de heer Van Leeuwen zegt dat hij bij nadere beschouwing iets ziet in het veto van 16%. Ik hecht echter waarde aan een dubbel draagvlak. Niet alleen het aantal stemmen, maar ook de mensen die er meer voor gaan betalen, wegen mee in het uiteindelijke oordeel. Daarom geef ik de WOZ-waarde ook een rol.

De heer Van Leeuwen (SP):

Het is niet altijd zo dat de WOZ-waarde bepalend is voor de bijdrage van de ondernemer. Er kan immers ook een voor iedereen gelijke regeling worden afgesproken. Dan wordt de WOZ-waarde helemaal waanzinnig.

Staatssecretaris Heemskerk:

Het is inderdaad mogelijk dat dit effect niet meespeelt. Mensen die grote, dure panden hebben, gaan dan minder betalen. Dat is lokaal maatwerk. Ik vind het nu geformuleerde draagvlakvereiste, waarbij wij zowel naar omvang als naar het aantal bedrijven kijken, evenwichtig.

De heer Aptroot (VVD):

Ik hoor steeds dat schitterende betoog dat wij het voor de ondernemers doen, die het zo graag willen, en dat draagvlak zo belangrijk is. Ik begrijp dan echt niet dat de staatssecretaris zo resoluut zegt dat hij mijn amendement op stuk nr. 18 afwijst. Mijn amendement op stuk nr. 18 stelt immers dat zo'n zone, zo'n extra fonds en extra heffing kunnen worden ingesteld als meer dan de helft van de ondernemers meedoet. Bij bedrijven waar 200 mensen werkzaam zijn, kan het dus als 101 mensen ja zeggen. Dat wijst de staatssecretaris echter absoluut af. Hij houdt vast aan het feit dat het ook kan met een derde van de ondernemers. Ik vind dat best, maar dan moet hij niet zeggen dat hij spijt heeft van al die opmerkingen dat de ondernemers het zo graag willen.

Staatssecretaris Heemskerk:

In eerste termijn ben ik uitgebreid ingegaan op de draagvlakvereiste. Ik heb gezegd dat de wijze waarop wij die hebben vastgesteld, zwaarder is dan in omringende landen. Ik vind dat er echt draagvlak moet zijn. Wij hebben twee criteria en hebben nu een goede balans gevonden.

De heer Aptroot (VVD):

Het is leuk dat omringende landen er altijd worden bijgehaald, maar daar kiest men ook een president als maar net 50% van de mensen gaat stemmen. Bij ons is de opkomst bij de Kamerverkiezingen gelukkig meer dan 80%. Ik ben het niet eens met de staatssecretaris.

De staatssecretaris zegt tegen de heer Van Leeuwen dat de wet moet worden aangepast en dat wij dat nu doen, maar dat het goed geregeld is. Het is echter niet goed geregeld. Er staat dat een heffing kan worden opgelegd voor veiligheid, voor verkeersvoorzieningen en onderhoud van de openbare ruimte, maar al die zaken behoren tot het takenpakket van de gemeente. Volgens mij bedoelt de staatssecretaris precies wat er in mijn amendement staat. Hij zou het moeten omarmen, op zijn minst om geloofwaardig te blijven.

Staatssecretaris Heemskerk:

Het gaat inderdaad om iets extra's. Als sprake zou zijn van het afschuiven van publieke taken op ondernemers, is het verschil tussen u en mij dat ik denk dat ondernemers verstandig genoeg zijn. Zij zullen niet zomaar met iets instemmen. U bent daarentegen enigszins wantrouwend.

De heer Aptroot (VVD):

Ondernemers zijn verstandig, maar er kan iets gaan schuiven. Stel dat op het gebied van onderhoud iets extra's wordt gedaan, dat er ook iets extra's wordt gedaan met leuke voorzieningen, maar dat de capaciteit van het politietoezicht wordt geknepen. Dan is per saldo sprake van een positief saldo, maar niet op het laatste terrein. De ondernemers hebben dan op grond van de wet geen enkel middel om van de gemeente toezicht te eisen. Dan moeten de ondernemers het totale pakket accepteren of het geheel afbreken. Dat laatste vind ik misschien best, maar dat kan niet uw bedoeling zijn.

Staatssecretaris Heemskerk:

Zoals u wellicht weet, investeert dit kabinet extra in politie. Er komen wijkagenten bij. Daarnaast geldt hetgeen mevrouw Blanksma mogelijk heeft gemaakt, namelijk dat als zich rare ontwikkelingen voordoen, een BVG sneller opgeheven kan worden. Nogmaals, ik ga ervan uit dat de ondernemers hieraan rustig aandacht zullen besteden en met dit experiment zullen instemmen. Het levert ze namelijk iets op. Dit is een nuttig wetsvoorstel. Het is ook een beproefd en een beheerst wetsvoorstel. Wij beginnen met een aantal experimenten en daarbij houden wij nadrukkelijk de vinger aan de pols. Het is ook een vraaggestuurd wetsvoorstel. De opstelling komt namelijk niet alleen voort uit verzoeken van VNO-NCW, MKB Nederland en de VNG, maar is ook het gevolg van wat ik heb gehoord op vele werkbezoeken. Op de vele werkbezoeken hebben ondernemers mij hierom gevraagd.

Mevrouw de voorzitter. Als de Kamer de stemming over dit wetsvoorstel agendeert voor aanstaande dinsdag, verontschuldig ik mij bij dezen, omdat ik verplichtingen in het buitenland heb. Ik zal de heer Donner of een ander lid van het kabinet vragen om bij de stemming aanwezig te zijn.

De voorzitter:

Dus u doet toch een beetje wat de motie-Aptroot vraagt.

De heer Aptroot (VVD):

Nou, niet op dit terrein. Van mij mag dit nog jaren worden uitgesteld.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen aanstaande dinsdag stemmen over de wet en de ingediende moties. De staatssecretaris zal dan niet bij de stemming aanwezig zijn.

Ik dank de leden en de staatssecretaris voor hun inbreng en de medewerkers voor de ondersteuning. Ik wens u allen een goed weekend.

Sluiting 22.58 uur

Naar boven