Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 30, pagina 2606-2620 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2008-2009 | nr. 30, pagina 2606-2620 |
Noot 1 (zie blz. 2517)
Schriftelijke antwoorden van de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2009 (31 700-XV)
Vraag:
Heeft de heer Donner of de heer Bos aan de overheidscommissarissen bij Aegon de opdracht gegeven om het geroofde geld terug te geven aan de havenarbeiders?
Antwoord:
– De heer Brinkman is destijds met instemming van de betrokken partijen – werkgevers en werknemers in de haven, Stichting Optas en Aegon – door mij gevraagd om te onderzoeken of er voldoende gemeenschappelijke basis is om middels bemiddeling tussen partijen tot een vergelijk te komen.
– Dit heeft geleid tot een reeks van intensieve gesprekken, waarin verschillende voorstellen van betrokken partijen op tafel hebben gelegen, zonder dat de partijen uiteindelijk tot een vergelijk zijn gekomen.
– Ik betreur het ten zeerste dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen, mede in het licht van de huidige sociaaleconomische omstandigheden en in het bijzonder in het belang van de drie betrokken partijen.
– Het is nu aan betrokken partijen om volgende stappen te zetten.
– De overheid is daarbij geen partij, ook niet nu er bij één van de betrokken partijen sprake is van overheidscommissarissen, die zijn benoemd in verband met de tijdelijke financiële steun.
– Deze overheidscommissarissen dienen zich te laten leiden door het belang van de vennootschap. De overheid moet niet de schijn wekken om – via deze tijdelijke commissarissen – allerlei conflicten waar de betrokken onderneming partij is in de door de overheid gewenste richting te sturen. Dat doen we ook niet bij andere overheidsinterventies in het kader van de crisis, zoals de WTV.
– Na overleg met de minister van Financiën kan ik u ook verzekeren dat dit niet het geval is.
Fractie SP, PVV en SGP (Dhr. Ulenbelt, Van Dijck en Van der Vlies)
Vraag:
Is er al zicht op de koopkrachtontwikkeling van alle door het CPB gedefinieerde standaardgroepen? Daarnaast zijn er zorgen uitgesproken over de koopkracht in 2009 en is gevraagd waarom de minnen in het koopkrachtbeeld niet zijn weggewerkt.
Antwoord:
Het kabinet heeft nooit beloofd dat er volgend jaar niemand op achteruit gaat. Een dergelijke koopkrachtgarantie is in geen enkele situatie mogelijk, en al helemaal niet in de huidige. Wel heeft het kabinet in september een omvangrijke extra lastenverlichting van 1½ mld gepresenteerd, waarmee de minnen zoals we die toen nog zagen in het standaardkoopkrachtbeeld ongedaan werden gemaakt. Daarna is met uw Kamer gedebatteerd over het aanvullende koopkrachtpakket in het kader van het Najaarsoverleg, dat de koopkracht verder verbeterde. Het CPB zal begin december met een nieuwe economische prognose voor 2009 komen. Met de huidige inzichten valt daarover reeds te zeggen dat het standaardkoopkrachtbeeld waarschijnlijk zal verbeteren als gevolg van de dalende inflatie. Dit heeft de minister-president ook aangegeven in zijn brief van afgelopen vrijdag. Geen verbetering ondervinden AOW’ers met een aanvullend pensioen van 10 000 euro. Het saldo van enerzijds de lagere inflatieraming en anderzijds de lager dan geraamde indexering leidt bij deze groepen per saldo naar verwachting niet of heel beperkt tot bijstelling van het koopkrachtbeeld.
Op dit moment baart de huidige stand van de economie het kabinet echter meer zorgen dan het huidige koopkrachtbeeld, dat naar mijn oordeel evenwichtig is.
Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om met een pakket aanvullend beleid te komen, zoals dat is uiteengezet in de brief van 21 november.
Vraag:
Wet Investering Jongeren: de wet wil met nieuwe naam (nl. in plaats van Leerplichtwet) laten zien dat men in jongeren wil investeren. Maar hoe kan je investeren als je miljoenen bezuinigt? En zou niet meer perspectief moeten worden geboden aan schoolverlaters?
Antwoord:
Investeren in jongeren doe je in ieder geval niet door ze in de uitkering te laten zitten. Perspectief op bijstand is dus geen optie meer, maar wel het bieden van een toekomstperspectief. De Wet investeren in jongeren geeft alle gemeenten de opdracht om met jongeren, met name schoolverlaters die zich melden om een uitkering, aan de slag te gaan. Om ze aan werk te helpen of aan scholing of een combinatie daarvan. Investeren in jongeren op deze manier heeft nu eenmaal als logisch gevolg een besparing aan uitkeringslasten.
Vraag:
Wil de regering in plaats van de macht van de aandeelhouders niet meer denken en werken aan de vorm van «coöperatieve corporatie» voor beheer en bestuur van eigendommen.
Antwoord:
De vorm van «coöperatieve onderneming» is een normale legitieme vorm van bestuur van een onderneming, net zoals bijvoorbeeld vennootschappen. Ondernemingen zijn vrij hun structuur kiezen en daar wil de regering niet in treden.
Vraag:
De keuringseisen voor herbeoordeelde WAO’ers moeten worden versoepeld. Graag een reactie op een door de SP gehouden enquête waaruit blijkt dat een groot deel van de herbeoordeelden er in inkomen op achteruit is gegaan.
Antwoord:
– De herbeoordelingen en re-integratieondersteuning hebben eraan bijgedragen dat de arbeidsparticipatie van herbeoordeelde WAO’ers is toegenomen van 42% op het moment van de herbeoordeling tot 62% 18 maanden na de herbeoordeling.
– In het Coalitie-akkoord zijn maatregelen opgenomen om, met in stand houding van dit positieve effect van de herbeoordelingen, de inkomensgevolgen in individuele gevallen te beperken.
– Zo is voor iedereen die op 1 juli 2004 45 jaar en ouder was het oude Schattingsbesluit van toepassing verklaard. Hiermee is voor deze groep sprake van een versoepeling.
– Ook is de duur van de TRI-uitkering verlengd van 6 maanden naar 12 maanden.
– Andere maatregelen, zoals het door de heer Ulenbelt voorgestelde terugdraaien van de herbeoordelingen, zijn niet aan de orde. Deze maatregelen doen het positieve effect van de herbeoordelingsoperatie te niet. Materieel leidt het voorstel van de heer Ulenbelt bovendien tot een nieuwe herzieningsoperatie.
– Uit monitoronderzoek1 blijkt dat naast een deel van de uitkeringsgerechtigden dat helaas te maken krijgt met een inkomensdaling herbeoordeelden ook in staat zijn een inkomensstijging te realiseren. Zoals aangegeven stijgt de participatie van herbeoordelen met 20% en tevens blijkt dat na de herbeoordeling bij een bijna even grote groep van 20% van de herbeoordeelden het persoonlijk netto inkomen verbetert.
Fractie CDA en VVD (Dhr. Van Hijum en Blok)
Vraag:
Laaggeschoolde migranten vormen een risico voor het sociaal zekerheidsstelsel. Het Wetenschappelijk Instituut van het CDA heeft vandaag een rapport uitgebracht waarin dit bevestigd wordt. Bent u bereid een notitie met een herbezinning op de toegankelijkheid van de sociale zekerheid aan de TK aan te bieden? Wilt u hierbij ook de internationale verdragen op een rij zetten en aangeven waar deze knellen?
Antwoord:
De discussienota over arbeidsmigratie en sociale zekerheid gaat over de gevolgen die de toename van het aantal arbeidsmigranten heeft voor de Nederlandse sociale zekerheid. In de nota staat de vraag ter discussie of het nodig en wenselijk is om de toegang tot de sociale zekerheid verder in te perken. In algemene zin is het goed om deze vraag op te werpen en kritisch te kijken naar de huidige systematiek en wat dit betekent voor toegang tot de sociale zekerheid. Daarbij is uitdrukkelijk een breder perspectief aan de orde, dan een stapeling van individuele gevallen. Steeds is een afweging aan de orde tussen de situatie in individuele gevallen aan de ene kant en het belang van Nederland bij een goed functionerende arbeidsmarkt, internationaal maar vooral in Europa en het vrije verkeer van personen aan de andere kant. Met het oog op het vrij verkeer van personen geldt in Europa een aantal uitgangspunten, voor de sociale zekerheid die Nederland onderschrijft vanwege ons belang bij dat vrije verkeer. De wijze waarop internationale verplichtingen kunnen worden opgezegd verschilt per verdrag. Een verdragsaanpassing vereist instemming van de verdragspartij, overgangsbepalingen etc. Dat is dus niet altijd even eenvoudig te realiseren. De Tweede Kamer heeft recent de motie Ormel c.s. aangenomen waarin het kabinet onder meer gevraagd wordt de mogelijkheid en wenselijkheid te onderzoeken van het beperken van de export van kinderbijslag en -toeslag naar andere EU-lidstaten. In reactie op de motie heeft staatssecretaris Timmermans geantwoord dat het kabinet bereid is te willen onderzoeken wat binnen de kaders van de Europese verdragen de mogelijkheden zijn. Hij heeft daarbij aangegeven dat het goed is om dit eens in kaart te brengen, maar dat niet te voorspellen is wat de uitkomst is van zo’n analyse.
Vraag:
Het combineren van arbeid en zorg moet mogelijk blijven. Betaald werk moet niet het enige doel van de overheid zijn. Betaald ouderschapsverlof en de mogelijkheid om dit flexibel op te nemen. Graag een reactie hierop.
Antwoord:
In de beleidsverkenning doet het kabinet concrete voorstellen om de opname van het ouderschapsverlof te flexibiliseren, zoals de mogelijkheid om het verlof in delen aan te vragen in plaats van in één keer voor het gehele verlof, en het geheel vrij laten van de wijze waarop de werknemers hun verlofrechten willen gebruiken, mits dat geen onoverkomelijke bezwaren betekent voor de bedrijfsvoering. Over deze – en andere – voorstellen worden in de komende periode onder andere de sociale partners geconsulteerd. Het kabinet is geen voorstander van een volledig betaald ouderschapsverlof. Betaling van het verlof is in de Nederlandse verhoudingen niet nodig om arbeid en zorg te kunnen combineren. Met deeltijdarbeid en flexibele arbeidstijden kunnen werknemers ook voldoende ruimte creëren voor hun zorgtaken. Daarmee roept betaling van ouderschapsverlof niet alleen de vraag op naar de noodzaak daarvan, maar ook over de billijkheid, bijvoorbeeld jegens degenen die hebben gekozen voor deeltijdarbeid, met inbegrip van de financiële consequenties daarvan.
Vraag:
De markt voor persoonlijke dienstverlening kan bijdragen aan het combineren van werk en zorg. Hoe staat het met de informatiecampagne die zou worden gestart en wat gaat er echt gebeuren om de regeling onder de aandacht te brengen; publicitair en in de (fiscale) uitwerking?
Antwoord:
– Aan de Kamer is toegezegd om de informatievoorziening rond de regeling «Dienstverlening aan huis» te verbeteren2.
– Om aan deze toezegging gehoor te geven, verschijnen er in november en december 2008 advertenties in de omroepbladen en artikelen over de regeling in huis aan huis bladen. Tevens zullen er banners op internet worden geplaatst. Deze verschillende communicatiemiddelen verwijzen naar de website www.dienstverleningaanhuis.nu, welke momenteel al in de lucht is.
– Op deze website kunnen zowel de opdrachtgevers als de dienstverleners antwoorden vinden op belangrijkste vragen over de regeling. Ook kunnen zij hun vragen hier stellen en een check doen of ze voor het gebruik van de regeling in aanmerking komen.
– Momenteel is er een brief naar de TK onderweg (namens de Staatssecretarissen van SZW en Financiën) om hen te informeren over deze verbeterde informatievoorziening.
– Bijgehouden zal worden of de website wordt geraadpleegd en wat de gevolgen voor de markt voor persoonlijke dienstverlening zijn; gaan meer mensen in deze sector werken? Ik prefereer deze werkwijze alvorens experimenten op te zetten.
Vraag:
Het CDA wil de leerplicht koppelen aan een resultaatsverplichting tot minimaal beroepskwalificatie en verzoekt het kabinet daarom om een studie naar een leeftijdsonafhankelijke leerplicht.
Antwoord:
– Ik sta in beginsel positief tegenover de gedachte van een leeftijdsonafhankelijke leerplicht tot startkwalificatieniveau (tot mbo2-niveau).
– Een dergelijke leerplicht zou ertoe kunnen leiden dat meer mensen een startkwalificatie behalen waardoor hun inzetbaarheid en arbeidsmarktpositie verbetert en de arbeidsparticipatie stijgt.
– Een leerplicht in de vorm zoals we die kennen voor jongeren beneden de 18 is echter minder goed toepasbaar bij volwassenen. Ook spelen de inzet van middelen en faciliteiten (voldoende kwalitatief en flexibel scholingsaanbod) een rol bij de afweging om iedereen tot startkwalificatieniveau op te leiden.
– Inhoud, omvang en reikwijdte van wat bedoeld wordt met een leeftijdsonafhankelijke leerplicht behoeven derhalve nadere concretisering.
– In de reactie op het rapport van de Commissie Arbeidsparticipatie heeft het kabinet toegezegd dit concept te betrekken bij de invulling van de ideeën over scholingsmogelijkheden.
– In aansluiting daarop zal ik de Kamer gaarne een verkennende notitie doen toekomen over de mogelijke invulling van wat bedoeld wordt met een leeftijdsonafhankelijke leerplicht.
Vraag:
Mevrouw Spies heeft nog geen schriftelijk antwoord gekregen op de vraag hoe het kan dat een bijstandsgerechtigde moeder eerst de erfenis van haar minderjarige kind moet «opeten» voordat zij bijstand krijgt.
Antwoord:
Het antwoord op de vraag op welke wijze een erfenis van een minderjarig kind van invloed is op de bijstand van de ouder is als apart onderdeel opgenomen in mijn brief van 22 oktober jl. Deze brief heeft als onderwerp «Toezegging naar aanleiding van AO WWB-onderwerpen». Het betreft hier het AO van 11 september jl.
Om tot een adequate reactie te komen op de door mevrouw Spies aangevoerde casus waarin meerderjarige kinderen aansprakelijk zijn voor schulden van de ouders, heb ik meer informatie nodig. Ik ontvang deze dan ook graag, zodat ik daar schriftelijk adequaat op kan reageren.
Vraag:
VVD wil graag reactie op het voorstel voor een wetswijziging van de WWB om workfirst benadering te verplichten voor iedereen.
Antwoord:
In de WWB is al geregeld dat een belanghebbende verplicht is:
1. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden en;
2. gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening.
Wat onder het containerbegrip «work first» kan worden aangemerkt is niets anders dan dat gemeenten belanghebbenden in veel gevallen heel snel tegemoet treden met een aanbod van arbeid of een voorziening. Dit zal mede worden veroorzaakt door de stimulans die uitgaat van de budgettering van de bijstand. Ik zou op dit punt gemeenten niets willen voorschrijven. Dit zou ook in strijd zijn met de geest van de WWB.
Overigens leid ik uit een ingezonden artikel in Trouw d.d. 25 november jl. af dat ook de vragenstellers tegenstander zijn van een dergelijke verplichting.
Vraag:
Hoe denkt kabinet de werktijdverkorting te financieren?
Antwoord:
De kosten van de WTV-maatregel slaan voor een klein deel neer in 2008. Deze zullen worden opgenomen in de Najaarsnota en deze worden gedekt uit het positieve saldo van mee- en tegenvallers. Het grootste deel van de uitgaven slaat neer in 2009. Deze kosten zullen zoals gebruikelijk worden gedekt. Hierover wordt u geïnformeerd bij Voorjaarsnota 2009.
Vraag:
Kan de minister toezeggen dat in LWI’s voldoende personeel aanwezig is om iedereen de begeleiding te geven die passend en nodig is. Niet alleen nu, maar ook over half jaar?
Antwoord:
Jazeker. Dit is nu juist de essentie van de geïntegreerde dienstverlening, waarbij maatwerk aan iedere cliënt zal worden geboden.
Vraag:
Is het mogelijk 30 miljoen uit de re-integratiebudgetten gemeenten in te zetten voor de huidige Wajong’ers?
Antwoord:
Bij de Kamer is recent het wetsvoorstel Wajong ingediend. Dat Wetsvoorstel zal ertoe leiden dat vanaf 2010 een sterk op het vergroten van de arbeidsparticipatie van Wajong’ers gerichte systematiek wordt uitgevoerd.
Voor 2009 staan de volgende acties gepland. Ten eerste het screenen van 10 000 Wajong’ers uit het zittend bestand. Ten tweede wordt het drempelbedrag bij werkplekaanpassingen geschrapt. Ten derde is er sprake van een sterke verbetering van de werkgeversbenadering via wajongwerkt.nl en het servicecentrum werkgevers. Dat is in gang gezet en het is dus vooral het huidige zittende bestand dat hiervan de vruchten kan plukken. Voor nieuwe instroom heeft UWV ook in 2009 een sluitende aanpak. Het streven daarbij is dat nieuwe Wajong’ers op school zitten, aan het werk zijn of op een traject zitten op weg naar werk. Daarnaast wil het kabinet met grote werkgevers afspraken maken over het creëren van meer werk voor Wajong’ers, komen er vouchers ten behoeve van jobcarving en komt er een versterking van de samenwerking tussen scholen, UWV en werkgevers.
Tevens vraag ik aan UWV uiteraard dat in 2009 de aanpak wordt voorbereid die vanaf 2010 moet ingaan.
Vraag:
Graag een reactie op verzoek aan minister om in overleg te treden met de minister van Justitie over hoe wij in Nederland omgaan met een verklaring van goed gedrag van jongeren. (Niet afgeven van verklaring goed gedrag belemmert de arbeidsparticipatie van jongeren).
Antwoord:
Ik ben mij bewust van de mogelijke belemmeringen die de verklaring omtrent het gedrag oplevert voor de arbeidsparticipatie. De verklaring omtrent het gedrag is enkele jaren geleden gemoderniseerd en toegespitst op het voorkomen van criminaliteit.
Het is primair aan de werkgever om te beoordelen of de aard van de werkzaamheden het wenselijk maakt om een verklaring omtrent het gedrag te vragen. Daarnaast wordt in het licht van de werkzaamheden door de verstrekkende dienst beoordeeld welke informatie relevant is en of een verklaring omtrent het gedrag kan worden afgegeven. Er wordt dus gestreefd naar strikte proportionaliteit en een versoepeling in de regels dreigt tot toenemende criminaliteit te leiden. Daarom is het primair van belang jongeren te waarschuwen welke gevolgen criminaliteit kan hebben voor hun toekomst. Ik ben gaarne bereid om met de minister van Justitie te overleggen of de toepassing van de verklaring omtrent het gedrag voldoet aan de in het voorgaande beschreven vooronderstelde proportionaliteit.
Vraag:
Een parlementariër heeft gefraudeerd. Dit is nog steeds niet voor de rechter geweest. Graag reactie hierop.
Antwoord:
Op 2 april 2008 heeft de staatssecretaris Kamervragen beantwoord over een Utrechtse zaak inzake bijstandsfraude gepleegd door een buitenlandse parlementariër.
De staatssecretaris heeft u destijds als onderdeel van de beantwoording – mede namens de minister van Justitie – gemeld dat het onderzoek in de strafzaak zich in een afrondende fase bevond. Het is aan het OM om op basis van het onderzoek een vervolgingsbeslissing te nemen.
Het OM heeft de staatssecretaris desgevraagd op 26 november laten weten dat de strafzaak aanvankelijk gepland stond voor 28 mei 2008. Op verzoek van het OM is de zitting uitgesteld omdat er nog nadere informatie nodig was. De zaak bevindt zich volgens mededeling van het OM nu in een eindfase van de beoordeling. Een (nieuwe) zittingsdatum wordt z.s.m. gepland.
Het College van procureurs-generaal zal de Minister van Justitie over een vervolgingsbeslissing informeren.
De Minister van Justitie heeft toegezegd uw Kamer hierover te informeren.
Vraag:
De heer Van Dijck vindt het onbegrijpelijk dat bij alle geconstateerde fraudegevallen in de sociale zekerheid in slechts acht procent van de gevallen de uitkering tijdelijk wordt verlaagd.
Antwoord:
In de Integrale rapportage handhaving 2007 die u op 1 september 2008 is toegestuurd, is een cijferbijlage opgenomen met overtredingen en sancties die een geheel ander beeld geeft.
– Bij het UWV waren er in 2007 ongeveer 21 300 overtredingen van de inlichtingenplicht die tot financiële benadeling leidden. Er werden ruim 20 400 boeten en tijdelijke verlagingen van de uitkering opgelegd en bijna 900 processen-verbaal opgemaakt.
– Bij de SVB waren er in 2007 bijna 39 700 overtredingen van de inlichtingen plicht, ruim 21 100 boeten en verlagingen van de uitkering, ruim 18 100 boetewaarschuwingen en bijna 500 processen-verbaal.
– De laatste cijfers over de bijstand dateren van 2005: bijna 35 000 overtredingen van de inlichtingenplicht met schade, ongeveer 25 200 boeten en verlagingen van de uitkering en bijna 2 000 processen-verbaal.
Fractie PVV (Dhr. Van Dijck) en ChristenUnie (Mw. Ortega-Martijn)
Vraag:
De ChristenUnie en de PVV hebben de vrijwilligersvergoeding aan uitkeringsgerechtigden aan de orde gesteld.
De ChristenUnie vraagt om de vrijwilligersvergoedingen te indexeren met hetzelfde percentage als waarmee de uitkeringen verhoogd worden.
De PVV stelt een verhoging van de vrijwilligersvergoeding voor, m.n. in de zorg, met name voor ouderen.
Antwoord:
– De indexering van de vrijlating van de vrijwilligersvergoeding is in de Regeling Wet werk en bijstand gekoppeld aan de indexering van die vergoeding in de belastingwetgeving.
– Dit zorgt voor een uniforme behandeling en een goede aansluiting van de vergoeding in bijstands- en fiscale wetgeving.
– Er bestaat geen voornemen om de maxima in de fiscale vrijwilligersregeling te verhogen. Ook het uitsluitend verhogen van de maxima van de vrijwilligersregeling binnen de WWB is wat het kabinet betreft niet wenselijk vanuit het genoemde oogpunt van uniforme behandeling en een goede aansluiting.
– Wij zien geen aanleiding voor een afzonderlijke verhoging van de vrijwilligersvergoeding, zoals de PVV die wil voor met name 50-plussers die een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt, zodat zij beter inzetbaar worden als vrijwilliger in de zorgsector.
– De vrijwilligersvergoeding is bedoeld als onkostenvergoeding en de verhoging die de PVV wil sluit daar niet bij aan.
– Oudere werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt kunnen via participatieplaatsen aan de slag, ook in de zorg.
– Onlangs heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel Stimulering arbeidsparticipatie (STAP) aangenomen dat er in voorziet dat bij een participatieplaats recht bestaat op premie en scholing.
Vraag:
PVV wil grens dicht voor Polen, Bulgaren en Roemenen. Er zijn er nu 120 000, wordt nog meer (door vertrek van 1 miljoen uit VK); Vrees voor overlast, maar ook bedreiging arbeidsmarkt met name nu bouw en industrie al getroffen zijn door crisis.
Antwoord:
Over het kabinetsstandpunt inzake werknemersverkeer met Bulgarije en Roemenië ontvangt de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk een brief. In deze brief wordt ook ingegaan op de opvang van arbeidsmigranten uit de nieuwe lidstaten, evenals op de aantallen arbeidsmigranten uit de nieuwe lidstaten. Het weer sluiten van de grenzen voor Polen is niet aan de orde.
Ik ben in ieder geval blij vast te stellen dat ook de PVV-fractie het nu met mij eens is dat het vermoedelijke aantal hier werkzame Polen rond de 120 000 ligt.
Over de vermeende stroom van Polen die vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Nederland komen, wordt de Tweede Kamer binnenkort geïnformeerd, naar aanleiding van een verzoek, gedaan bij de regeling van werkzaamheden op 13 november jl.
Fractie ChristenUnie (Mw. Ortega-Martijn)
Vraag:
Bedrijven moeten meer gaan investeren in een mobiliteits- en leeftijdsbewust personeelsbeleid. Is de minister met mij eens dat dit geen vrijblijvendheid meer kan zijn? Wil hij toezeggen dat hij sociale partners gaat stimuleren om binnen cao’s hieraan invulling te geven?
Antwoord:
– Leeftijdsbewust personeel is van groot belang en van vrijblijvendheid is dan ook geen sprake. In de Participatietop van juni 2007 zijn hierover met sociale partners afspraken gemaakt en ook in het afgelopen Najaarsoverleg is het belang hiervan uitgebreid aan de orde geweest.
– Uit de bij uw Kamer bekende SZW-rapportage «Perspectief op langer doorwerken» blijkt dat er steeds meer aandacht is in de cao’s voor leeftijdsbewust personeelsbeleid. Uit de monitor van cao-afspraken sinds de Participatietop blijkt bovendien dat in de periode sindsdien relatief veel cao-afspraken over leeftijdsbewust personeelsbeleid zijn gemaakt.
– SZW blijft de ontwikkelingen monitoren en het onderwerp agenderen.
Fractie ChristenUnie (Mw. Ortega-Martijn)
Vraag:
Ik stel voor dat werkgevers een trekkingsrecht krijgen uit de O&O fondsen, maar ook bv. uit de re-integratiepot, indien daar een concrete vacature mee vervuld wordt. De toetsing op de juiste besteding van de middelen kan achteraf plaatsvinden door UWV, waarbij het geld uiteraard teruggevorderd wordt, als het niet goed besteed is. Is het Kabinet bereid deze mogelijkheid te onderzoeken?
Antwoord:
– De O&O fondsen berusten op regelingen in cao’s. De beslissing over het functioneren daarvan en eventuele trekkingsrechten daaruit, staat niet vrij aan de regering en het parlement maar ligt bij sociale partners.
– Tijdens het najaarsoverleg hebben het kabinet en de sociale partners werkafspraken gemaakt over blijvende inspanningen om de arbeidsparticipatie te bevorderen teneinde zoveel mogelijk mensen, ook degenen met een afstand tot de arbeidsmarkt, deel te laten nemen aan het arbeidsproces.
– Sociale partners stellen momenteel in sectoren/branches – waar potentieel opleidings- en plaatsingsmogelijkheden zijn – een plan van aanpak op met een prognose wanneer en hoeveel personen (opgeleid en) aan het werk kunnen worden geholpen.
– Afgesproken is dat kabinet en Stichting van de Arbeid in 2009 naar aanleiding van deze inventarisatie onder sectoren/branches verder zullen spreken over de in te zetten instrumenten en middelen, bijvoorbeeld uit O&O fondsen, om de beschikbare arbeidsplaatsen mee te vervullen. Tevens is afgesproken dat zal worden bezien of en op welke wijze het beschikbaar krijgen van publieke re-integratie middelen aan het bevorderen van inzetbaarheid kan bijdragen. Daarin past ook het verzoek van de CU.
– Bij de inzet van publieke re-integratie-instrumenten en dus ook de preventieve inzet en gecombineerde inzet met private middelen, is wel relevant dat deze doelmatig worden besteed en daarom selectief worden ingezet voor mensen die waarschijnlijk niet in staat zijn op eigen kracht werk te hervatten.
Fractie ChristenUnie (Mw. Ortega-Martijn)
Vraag:
Mevr. Ortega vraagt of bedrijven niet zelf, intern, een jobcoach kunnen organiseren. Iemand die binding heeft met het bedrijf en de interne schakel vormt tussen de jongere en het bedrijf.
Vorig jaar heb ik 4 miljoen extra voor jobcoaches gereserveerd. Een deel van dit geld zou volgens de ChristenUnie ook gebruikt kunnen worden om interne jobcoaches mogelijk te maken. Is de minister hiertoe bereid?
Antwoord:
– Een mentor in een bedrijf vrijmaken om werknemers met een handicap te ondersteunen vind ik een interessante suggestie.
– Ik kan mij voorstellen dat dit bij grotere bedrijven anders ligt dan bij een klein bedrijf. Deze laatste is wellicht meer gebaat bij de huidige vorm van jobcoach.
– Een ander opletpunt is de kwaliteit van de inzet van de mentor/jobcoach. Daar moeten bedrijven wel aan kunnen voldoen. Het is niet iets dat je er zomaar even bij doet.
– Ik zal dit punt bezien in het licht van de werkgeversaanpak Wajong.
Fractie ChristenUnie (Mw. Ortega-Martijn)
Vraag:
Er zijn arbeidscontracten waarin mensen gedwongen worden te stoppen met werken wanneer zij 65 jaar worden. De CU wil dat er een einde komt aan cao’s met leeftijdsbepalingen rondom uittreding door deze niet algemeen verbindend te laten verklaren door de Minister.
Antwoord:
– Ik heb sociale partners tijdens het voorjaarsoverleg opgeroepen cao’s kritisch te bekijken op bepalingen die doorwerken na 65 jaar belemmeren. De ontwikkelingen in cao’s op dit onderwerp worden gemonitord.
– Dit monitoren vindt plaats via het cao-onderzoek «Perspectief op langer doorwerken». Dit onderzoek wordt tweejaarlijks herhaald.
– De laatste rapportage met als peildatum januari 2008, laat een aantal positieve ontwikkelingen zien. Het blijkt dat de mogelijkheden voor langer doorwerken na de pensioengerechtigde leeftijd zijn verruimd.
– Beïnvloeding van cao’s verloopt via centraal overleg, partijen zijn primair zelf verantwoordelijk voor vertaling naar de cao. Ik ga ervan uit dat sociale partners op de ingeslagen weg voort zullen gaan en dat het vervolgonderzoek in 2010 een nog positiever beeld zal bevatten.
– Het selectief niet algemeen verbindend verklaren van bepaalde cao-bepalingen is een bijzonder zwaar middel en daarbij past uiterste terughoudendheid. Het avv-instrument is ordenend, en niet sturend.
– Voorts is in dit verband van belang dat de Stichting van de Arbeid zich nog buigt over een aantal arbeidsrechtelijke vraagstukken verband houdende met het doorwerken na 65 jaar, zoals daar zijn het voor deze categorie gewenste ontslagregime (al dan niet in combinatie met een ontslagvergoeding).
Fractie ChristenUnie (Mw. Ortega Martijn)
Vraag:
Als je het ouderschapsverlof verspreid over een aantal jaren opneemt, een goede promotie krijgt, of start met opname aan het einde van een jaar, is de kans groot dat je niet aan deze voorwaarde voldoet. Onderkent de minister dit probleem en gaat hij hier wat aan doen?
Antwoord:
De maximering van de ouderschapsverlofkorting op het inkomensverlies ten opzichte van het vorige jaar is onderdeel van een amendement van op de levensloopregeling. Hoofdpunt van dat amendement was om de ouderschapsverlofkorting structureel te maken. Die was oorspronkelijk bedoeld als een tijdelijke regeling zolang mensen via de levensloopregeling nog niet een voldoende tegoed hadden kunnen opbouwen om verlof te kunnen opnemen.
De voorwaarde van inkomensdaling voorkomt oneigenlijk gebruik. Zonder deze voorwaarde zouden mensen op papier hun werktijd kunnen uitbreiden om deze uitbreiding vervolgens als ouderschapsverlof op te nemen en de heffingskorting te ontvangen. Een inkomenstoets is dus wel wenselijk. De ChristenUnie constateert terecht dat de voorwaarde van inkomensderving ertoe kan leiden dat werknemers die het ouderschapsverlof verspreid over een aantal jaren opnemen of promotie maken, de ouderschapsverlofkorting niet of slechts gedeeltelijk ontvangen. Oplossing daarvoor is niet mogelijk bij de huidige vormgeving als een fiscale heffingskorting. Daarvoor zou een geheel andere uitvoeringsmethodiek tot stand moeten komen, bijvoorbeeld als een uitkeringsregeling. Het laten vallen van de voorwaarde van inkomensderving zou bovendien naar schatting circa € 100 mln. extra kosten met zich meebrengen.
Fractie ChristenUnie (Mw. Ortega-Martijn)
Vraag:
Vorig jaar is mijn motie aangenomen om de taskforce deeltijd plus een pilot «schooltijdbanen» op te laten starten. Hier heb ik echter nog niets van gehoord. Wanneer komt die pilot er?
Antwoord:
– De Taskforce DeeltijdPlus zal als onderdeel van zijn werkzaamheden pilots laten uitvoeren in een aantal sectoren. In deze pilots wordt bezien of en hoe met name vrouwen hun arbeidsparticipatie kunnen uitbreiden als zij in kleinere deeltijdbanen werkzaam zijn.
– Daarbij gaat het ook om de banen waarop mw. Ortega-Martijn doelt.
– Deze pilots zijn gepland voor de periode februari tot oktober 2009.
Fractie ChristenUnie (Mw. Ortega-Martijn)
Vraag:
Ik wil de minister nu al meegeven om sociale partners op het hart te drukken binnen cao’s concrete afspraken te maken over de tewerkstelling van deze jongeren.
Antwoord:
– De sociale partners hebben dit punt al opgepakt;
– De Stichting van de Arbeid heeft tijdens het afgelopen voorjaarsoverleg aan de sociale partners de aanbeveling gedaan om een bijdrage te leveren aan een substantiële verbetering van de participatie van jonggehandicapten in het Nederlandse bedrijfsleven.
– Hierbij ging het bijvoorbeeld om het binnen cao’s afspraken maken over het beschikbaar stellen van reguliere arbeidsplekken aan jonggehandicapten.
– Ik volg actief welke cao-afspraken hierover worden gemaakt.
– Vervolgens is in het najaarsakkoord is afgesproken dat de Stichting van de Arbeid in samenspraak met CWI/UWV en RWI een analyse maken van het arbeidspotentieel. Het gaat hierbij en om grotere deeltijdbanen en langer doorwerken van ouderen tot 65 jaar, en om het inschakelen van categorieën met een zwakke(re) arbeidsmarktpositie, in het bijzonder werkloze ouderen, allochtonen (waaronder hoogopgeleiden), laagopgeleide jongeren (waaronder allochtonen), mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn en jonggehandicapten (Wajong’ers).
– De bestandsanalyse gaat over de voor de arbeidsmarkt beschikbare categorieën, zowel landelijk als regionaal en sectoraal. Op basis van deze analyse worden plannen van aanpak opgesteld met concrete participatiedoelstellingen om de groep werkzoekenden aan een baan te helpen. Idee hierbij is om aanjaagteams tot stand te brengen van mensen uit de kring van werkgevers- en werknemersorganisaties om het proces van de grond te tillen en een impuls te geven.
Fractie GroenLinks (Mw. Van Gent)
Vraag:
Hoe zit het met de 35 000 Nuggers die aan de slag geholpen zouden worden?
Antwoord:
De afspraken over mensen zonder werk en zonder uitkering, maken onderdeel uit van een bredere afspraak met de VNG om 100 000 mensen aan het werk te helpen. Daarvan is nu, na ruim een jaar, al bijna de helft gerealiseerd. In december zullen we de tussenresultaten van het Bestuurlijk Akkoord aan de TK zenden. Recent hebben we de doelstelling verhoogd naar 110 000.
Specifiek voor mensen zonder werk en zonder uitkering krijgen gemeenten een tweeledige stimulans om de doelstelling te realiseren: voor iedereen die een half jaar betaald werkt en die deze baan met behulp van de gemeente heeft gekregen mogen gemeenten 12 000 euro uit het werkbudget uitgeven om bijvoorbeeld jongeren op weg naar werk te helpen (in plaats van alleen aan volwassenen). Daarnaast kunnen gemeenten de mensen die ze aan het werk helpen hebben, belonen met een bonus van maximaal 2200 euro.
Fractie GroenLinks (Mw. Van Gent)
Vraag:
Hoe kijkt u aan tegen de leeftijdsdiscriminatie 45+ bij solliciteren? Hoe kijkt u aan tegen leeftijdsloos solliciteren?
Antwoord:
– De wet verbiedt onderscheid op grond van leeftijd tenzij er sprake is van een objectieve rechtvaardiging. Wanneer er sprake is van leeftijdsdiscriminatie ontbreekt die objectieve rechtvaardiging en wordt dus in strijd met de wet gehandeld.
– Leeftijdsloos solliciteren heeft sterke overeenkomsten met anoniem solliciteren. Een aantal gemeentes, waaronder de gemeente Nijmegen, heeft experimenten uitgevoerd met anoniem solliciteren. De resultaten van deze experimenten waren zodanig mager dat dit niet leidde tot navolging in andere gemeentes.
– Om leeftijdsdiscriminatie bij sollicitaties aan te pakken zijn er diverse andere mogelijkheden: individuen kunnen een klacht indienen bij de Commissie gelijke behandeling. SZW laat diverse projecten uitvoeren, waaronder het project «vacatures voor alle leeftijden» dat uitgevoerd wordt door het expertisecentrum LEEFtijd.
– In opvolging van de Regiegroep Grijs Werkt is het Actieteam 45+ opgericht dat het aan het werk helpen van oudere werkzoekenden door de ketenpartners stimuleert en vooroordelen bij werkgevers over oudere werknemers bestrijdt.
– Het Actieteam 45+ voert een eigen actieprogramma uit en ondersteunt tevens het CWI en de betrokken partijen waar het gaat om de uitvoering van het Actieplan Talent 45+ dat terugdringing van de werkloosheid onder 45-plussers beoogt. Er worden goede resultaten bereikt. Niet 30 000 zoals de doelstelling luidde, maar nu bijna 60 000 extra 45-plussers zijn vanaf begin 2007 naar werk bemiddeld. In totaal zijn daarmee ruim 130 000 45-plussers sinds januari 2007 door het CWI aan werk geholpen.
Fractie GroenLinks (Mw. Van Gent)
Vraag:
Betaalde verlofregelingen is de wens van Groen Links. Geïntegreerd beleid met onderwijs, arbeidsmarkt en kinderopvang is hiervoor essentieel. Groen Links vraagt de bewindslieden van SZW de coördinatie hiervan op zich nemen.
Antwoord:
Uitbreiding van de verlofregelingen is naar het oordeel van het kabinet niet de meest aangewezen weg om de combinatie van arbeid en zorg verder te faciliteren. Zoals het kabinet in de beleidsverkenning verlof en arbeidstijden heeft uiteengezet, geeft het de voorkeur aan meer flexibele school- en arbeidstijden. Daarmee kan een goede combinatie van arbeid en zorg worden gerealiseerd, zonder dat dit ten koste gaat van de arbeidsparticipatie. Zoals uit deze beleidsverkenning blijkt, onderkent het kabinet de betekenis van instrumenten buiten het terrein van de verlofregelingen en arbeidstijden, en zal het daarop ook de acties ondernemen, zoals de agendering van de schooltijden.
Fractie GroenLinks (Mw. Van Gent)
Vraag:
Hoe zit het met de motie van Van Gent om 60% van de vrouwen economisch zelfstandig te laten zijn in 2010? Dit moet ook een zorg zijn van de bewindslieden van SZW.
Antwoord:
Gezien zijn coördinerende rol op het terrein van emancipatiebeleid ligt het op de weg van de Minister van OCW hierop te reageren.
Dit is overigens ook een zorg van de bewindslieden van SZW. Vandaar de instelling van de Taskforce Deeltijd Plus, vandaar de inzet om te komen tot een beter stelsel van tegemoetkoming bij kinderopvang, vandaar de geleidelijke afbouw van de overdraagbare heffingskorting en de invoering van de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Fractie GroenLinks (Mw. Van Gent)
Vraag:
Initiatief van FNV Jong over ouderschapsverlof voor vader, dat vandaag is gepresenteerd. Wilt u dit ondertekenen en graag een reactie hierop.
Antwoord:
Het kabinet vindt het van belang dat ook mannen hun aandeel in de verzorging van kinderen op zich kunnen nemen. Het manifest wijst er terecht op dat het hierbij niet alleen gaat om een dag (of dagdeel) minder werken. Het gaat ook om de mogelijkheid van flexibeler werken.
Dit sluit precies aan op de lijn van het kabinet in de beleidsverkenning over de verlofregelingen en de arbeidstijden. Daarin vraagt het kabinet de aandacht voor de mogelijke betekenis van meer flexibele arbeidstijden om ruimte vrij te maken voor zorgtaken. Deze benadering past ook bij de belemmeringen die mannen ervaren bij de opname van verlof. De belangrijkste redenen om geen verlof op te nemen blijkt stelselmatig te zijn dat het werk het niet toelaat. Meer flexibele arbeidstijden kan het mogelijk maken dat ruimte vrijkomt voor zorgtaken zonder dat de werkuren hoeven te worden verminderd. Ondertekenen van het manifest is minder gepast. Het richt zich immers onder meer tot de politiek.
Fractie GroenLinks (Mw. Van Gent)
Vraag:
Wie betaalt de crisis? Sterke schouders dragen de grootste lasten wat GroenLinks betreft. Kunt u toezeggen dat de onderkant van de samenleving niet verder gaat toeleggen?
Antwoord:
– Door de stabiliteit op de financiële markt te garanderen is de bron van het probleem aangepakt. De kosten die daarvoor zijn gemaakt leiden vooral tot een tijdelijke stijging van de schuld. De maatregelen hebben geen gevolgen voor de belastingbetaler. De belastingtarieven zullen niet omhoog gaan.
– Het op gang houden van de kredietverstrekking is cruciaal voor het functioneren van de economie, en daarmee voor het behoud van de werkgelegenheid.
– De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Daarom worden de kosten van de huidige crisis evenredig gedragen, hoewel de directe gevolgen van de financiële crisis eerder de sterkste schouders raken.
– Het kabinet blijft ook onder de huidige omstandigheden inzetten op versterking van de arbeidsmarkt en neemt verschillende maatregelen die er juist op gericht zijn om de onderkant van de samenleving aan het werk te helpen. Denk daarbij aan de inkomensafhankelijke arbeidskorting, het mogelijk maken van loonkostensubsidies voor de doelgroep van UWV, en de premiekorting ouderen.
Fractie GroenLinks (Mw. Van Gent)
Vraag:
1,5 mln. mensen verdienen minder dan 10 euro per uur. Een vijfde van de werknemers heeft geen vaste baan. Dat is een verdubbeling in de afgelopen 10 jaar. Wat gaat het kabinet doen?
Antwoord:
Bij het door mw. Van Gent genoemde cijfer over het aantal mensen met een inkomen lager dan 10 euro per uur zijn wel wat kanttekeningen te plaatsen.
De vraag suggereert dat het aantal flexibele arbeidskrachten met een laag inkomen is verdubbeld. Dit is een misverstand. Flexibele arbeid is niet per definitie laagbetaalde arbeid. Het aantal mensen dat op flexibele basis werkt is de afgelopen jaren inderdaad gegroeid. Deze groei komt geheel voor rekening van de zelfstandigen, waaronder de zzp’ers. Zoals uit de onlangs aan de TK gestuurde nota blijkt, voorziet deze werkvorm in een duidelijke behoefte van zowel bedrijven als werkenden. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding hier verandering in aan te brengen.
Bovendien baseert het onderzoek zich op cijfers waarin bijvoorbeeld ook scholieren en studenten zijn meegenomen die vaker (dan in het verleden) een bijbaantje hebben en vanwege het wettelijk minimumjeugdloon of cao-jeugdloonschalen een uurloon van minder dan € 10 per uur. Dit is geen probleem omdat de meeste jongeren automatisch (leeftijd) of na hun studie kunnen doorgroeien naar een beter betaalde baan.
Meer algemeen geldt dat circa 2,8% van alle werkenden (dus inclusief jongeren) het wettelijk minimumloon verdient, waarvan het grootste deel jonger dan 23 jaar is. In de jaren tachtig was bijna 10% van alle werkenden aangewezen op het wettelijk minimumloon.
Veel laagproductieve (laagopgeleide) mensen die eind jaren ’70 werkloos waren, zijn inmiddels aan het werk. Dat zij de arbeidsmarkt hebben betreden en hun eigen inkomen kunnen verdienen is goed nieuws. Hier gaan de onderzoekers aan voorbij.
Nog belangrijker is dat de opwaartse loonmobiliteit in Nederland relatief hoog is. Hiermee wordt de doorstroom naar een hoger loonniveau bedoeld. Volgens het SCP stroomden in de periode 2001–2005 jaarlijks een derde tot de helft van de groep met een laag inkomen het volgende jaar uit naar een hoger loonniveau.
Door de toename van het opleidingsniveau (en vergrijzing) van de beroepsbevolking stijgt het mediane inkomen. Hierdoor worden we rijker, maar wordt ook de definitie van laagbetaalde arbeid omhoog getrokken. Het Nederlandse wettelijk minimumloon voor volwassenen is overigens bijna 9 euro per uur (bij 36-urige werkweek). Dit is hoog in vergelijking met het buitenland.
Vraag:
Modernisering ontslagrecht ontbreekt bij alle maatregelen, waarom duale stelsel met CWI en kantonrechtersroute in stand houden. 1 Loket minder is beter voor financiële verantwoording en controle.
Antwoord:
Zoals mw. Koşer Kaya bekend is, heeft het kabinet eerder voorstellen of een andere inrichting van het ontslag stelsel voorgelegd voor advies aan de Stichting van de Arbeid. Het sterk verdeelde advies van de Stichting heeft ertoe geleid dat het kabinet heeft besloten deze voorstellen niet verder uit te voeren.
Vraag:
Zijn dure maatregelen als doorwerkbonus wel effectief. Ten aanzien van doorwerkbonus worden problemen erkend. Wanneer komt er een notitie waarin het probleem wordt getackeld?
Antwoord:
– Allereerst geldt dat de doorwerkbonus past in een groter geheel van maatregelen dat erop gericht is om mensen langer te laten doorwerken, tot in ieder geval 65 jaar en mogelijk zelfs daarna. Op dat vlak streeft het kabinet, zoals bekend, naar een cultuuromslag.
– Wel is het zo, en daar doelt mevrouw Koşer Kaya misschien op, dat de doorwerkbonus ook wordt toegekend aan mensen die met verlof gaan via de levensloopregeling.
– Het toekennen van de doorwerkbonus bij een levensloopuitkering in geval van vervroegde uittreding is in termen van arbeidsparticipatie geen goed signaal. Het kabinet heeft om die reden bij de behandeling van het Belastingplan toegezegd een verkenning te zullen uitvoeren naar de voor- en nadelen van het uitsluiten van de heffingskortingen van de levensloopregeling en deze verkenning in het voorjaar naar de Kamer te zullen sturen.
Vraag:
De brief over alleenstaanden is wel erg laat verzonden. Hoe kan de minister na opsomming van de verschillen tussen de verschillende leefvormen, tot de conclusie komen dat alleenstaanden niet achterblijven?
Antwoord:
Allereerst maakt mevrouw Koşer Kaya terecht het punt dat de brief over de alleenstaanden erg laat is verzonden. Daar past ons het boetekleed.
Over mijn opmerking dat alleenstaanden relatief armer zijn: dat ligt, zoals ik in de brief ook aangeef, niet aan het feit dat zij alleenstaand zijn, maar dat ligt aan het feit dat jongeren en ouderen (die vaak over minder inkomen beschikken dan mensen van middelbare leeftijd) relatief vaker alleenstaand zijn. Daarnaast kunnen paren veel kosten delen waardoor zij meer van hun inkomen over houden. Dit wordt natuurlijk anders als er kinderen in het spel zijn, gezinnen met kinderen hebben juist weer extra uitgaven. Deze verschillen tussen paren en alleenstaanden zijn niet een gevolg van beleid, maar zijn een logisch sociaal-economisch verschijnsel.
De leeftijdneutraliteit in de sociale zekerheid en bij de inkomensafhankelijke regelingen is, zoals ik in de brief schets, divers, bij sommige regelingen zijn alleenstaanden beter af dan paren, bij andere regelingen zijn zij weer minder goed af. Uiteindelijk komen de diverse regelingen samen in de diverse koopkrachtplaatjes.
De conclusie dat alleenstaanden niet achterblijven is in mijn ogen gerechtvaardigd. Alleenstaanden zonder kinderen gaan er niet op achteruit ten opzichte van paren zonder kinderen. Alleenstaanden met kinderen gaan er niet op achteruit ten opzichte van paren met kinderen.
Ik begrijp natuurlijk dat dit niet de verschillen zijn waar D66 doelt. Zij heeft het over de inkomenspositie van (traditionele) gezinnen ten opzichte van alleenstaanden zonder kinderen. Dan gaat het echter niet over verschillen tussen alleenstaanden en paren, maar om verschillen tussen huishoudens met en zonder kinderen.
Het klopt dat er een verschil zit tussen huishouden met en zonder kinderen. Het kabinet heeft immers bij het inkomensbeleid bijzondere aandacht voor huishoudens met kinderen. Dit is een politieke keuze, deze is ook terug te vinden in het Coalitieakkoord. De bijzondere aandacht uit zich in de introductie van het kindgebonden budget in de introductie van de inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting. Echter, alleenstaanden met kinderen profiteren hier ook van.
Kortom: verbetert dit kabinet inkomenspositie van gezinnen met kinderen? Ja. Benadeelt het kabinet alleenstaanden? Nee.
Vraag:
Wil de minister volgend jaar de zzp’ers meenemen in de koopkrachtplaatjes?
Antwoord:
Nee, maar het kabinet kijkt wel degelijk naar de koopkracht zelfstandigen. Veel maatregelen uit het koopkrachtpakket voor 2009 hebben ook invloed op de koopkracht van zelfstandigen. Alleen het verlagen van de WW-premie naar 0 raakt de zelfstandigen niet. Daarom zullen zelfstandigen in 2009 iets achterblijven bij werknemers. Wel neemt het kabinet specifieke maatregelen voor zelfstandigen. Koopkrachtplaatjes voor zelfstandigen zijn echter een ander verhaal. Juist bij zelfstandigen is het lastig een groep zelfstandigen te kiezen die representatief is voor de totale groep. Er zijn veel zelfstandigen, maar wel in verschillende soorten en maten. Vaak komen in een huishouden zowel een zelfstandige als een werknemer voor. Daarnaast fluctueert het inkomen van zelfstandigen veel meer dan bij werknemers en uitkeringsgerechtigden: het ene jaar maakt een zelfstandige veel winst, het volgende jaar weer minder. De statische koopkrachtplaatjes die het kabinet en het CPB presenteren zijn voor zelfstandigen dan ook veel minder representatief dan dat zij voor werknemers en uitkeringsgerechtigden zijn.
Vraag:
Is de minister bereid onderzoek te doen naar de verschillen in de sociale zekerheid?
Antwoord:
– Uit het onderzoek wat mijn ministerie heeft laten uitvoeren naar zelfstandig ondernemerschap blijkt dat veel zzp’ers vrij nauwkeurig op de hoogte zijn van de belangrijkste gevolgen die het ondernemerschap met zich meebrengt qua inkomens- en verzekeringspositie.
– Uitgangspunt van zelfstandig ondernemerschap is dat de ondernemer zelf verantwoordelijk is voor het inkomen en ook voor het treffen van voorzieningen zoals ziekte/arbeidsongeschiktheid en pensioen. Aan dit uitgangspunt wil het kabinet niet tornen.
– Daarnaast geldt dat op basis van cijfers over de samenstelling en de omvang van de huidige groep zelfstandigen ten opzichte van de samenstelling en de omvang van de huidige groep werknemers we kunnen concluderen dat er vooralsnog geen sprake is van relevante verschillen (in termen van groter risico) in de samenstelling van beide populaties.
– Zzp’ers brengen bewust de grotere economische vrijheid en flexibiliteit op de arbeidsmarkt welke van de zijde van D66 steeds voor de arbeidsmarkt als geheel wordt bepleit. Derhalve gaat het niet aan om deze ruimte in te perken door in toenemende mate de wetgeving die voor werknemers is bedoeld op hen van toepassing te verklaren. Te meer niet waar blijkt dat van dwang of een ontoereikend beeld van risico’s van hun keuze geen sprake is.
Vraag:
Werkt het stellen van een grens van 50 jaar met betrekking tot premievrijstelling niet averechts voor de kansen op de arbeidsmarkt voor 50-plussers?
Antwoord:
Bij 50 jaar is een duidelijke cesuur zichtbaar in arbeidsmarktkansen t.o.v. veertigers. Het is juist, zoals de vraag impliceert, dat met het codificeren van bestaande verschillen, deze zich sterker gaan hechten in de praktijk. Dit effect moet echter afgewogen worden tegen het feit dat men zonder wettelijke regeling de bestaande verschillen niet effectief kan bestrijden.
Mensen van 50 jaar en ouder die hun baan verliezen blijken grote moeite te hebben om op eigen kracht weer een nieuwe baan te vinden.
De leeftijdsgrens is op 50 jaar gelegd omdat voor werklozen van 50 jaar en ouder de kans op het vinden van werk benedengemiddeld is. De werkgelegenheidssituatie is minder gunstig dan die van jongeren. De Commissie Bakker heeft aangegeven dat de arbeidsmarkt voor ouderen op slot zit. Die positie kan verbeterd worden door werkgevers met arbeidsmarktinstrumenten te stimuleren de oudere werknemers in dienst te nemen. Daartoe is het instrument van premiekorting ontwikkeld. Dit instrument kan door werkgevers eenvoudig worden toegepast.
De bestaande regeling van de premievrijstelling, die door de nieuwe regeling wordt vervangen, kent overigens ook een leeftijdsgrens van 50 jaar. Werkgevers hebben een voorkeur voor zo jong mogelijk personeel.
De regering voorziet geen duidelijk negatief effect voor de doelgroep van de ondersteuning door middel van een premiekorting. Om die reden wordt gekozen voor deze doelgroep in het belang van het verbeteren van de arbeidsmarktpositie voor het instrument premiekorting, dat alleen kan worden toegepast voor werknemers (ex-uitkeringsgerechtigden) van 50 jaar en ouder.
Daarnaast is een cultuuromslag nodig bij werkgevers en werknemers. Tijdens de participatietop zijn daarom diverse maatregelen afgesproken om de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen, zoals het Actieplan 45+. Leeftijdsbewust personeelsbeleid is belangrijk bij het bewerkstelligen van een cultuuromslag in het denken over arbeidsparticipatie van ouderen. De bevordering van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers en het stimuleren van leeftijdsbewust personeelsbeleid is door sociale partners verder meegenomen in het arbeidsvoorwaardenbeleid.
Fractie SGP (Dhr. Van der Vlies)
Vraag:
Zien de bewindslieden kans om meer eenduidigheid en samenhang aan te brengen in grote verscheidenheid aan regelingen en voorzieningen in de socialezekerheidswetgeving?
Antwoord:
Het streven van het kabinet is gericht op de inzet van effectieve instrumenten. Daarbij worden instrumenten afgestemd op de doelgroep (ouderen, langdurig werklozen, mensen met een handicap), de afstand tot de arbeidsmarkt en de aard van de belemmering bij het vinden of verrichten van arbeid en de partij (werkgever, werkzoekende of werknemer) wiens gedrag beïnvloed wordt.
Doel is om aan en ten behoeve van burgers maatwerk te bieden in de ondersteuning die zij nodig hebben. Daarvoor moet een breed palet aan maatregelen beschikbaar zijn. Deze worden ingezet op basis van de afstand tot de arbeidsmarkt.
Daarbij wordt tevens gestreefd naar stroomlijning van het instrumentarium van het UWV en de gemeenten. Onlangs zijn daarom voorstellen behandeld in de Kamer waarbij het UWV de mogelijkheid krijgt, om net als gemeenten, loonkostensubsidie te verstrekken voor zijn cliënten. Tevens is het UWV de mogelijkheid geboden om participatieplaatsen in te zetten.
Voorts is dit najaar in uw Kamer een wetsvoorstel behandeld waarin de premievrijstelling voor oudere werknemers efficiënter wordt ingericht en in vormgeving geheel is aangesloten bij de premiekorting voor arbeidsgehandicapte werknemers. Ook dit instrument is beschikbaar voor uitkeringsgerechtigden van UWV en gemeenten. Ook de samenwerking van gemeenten en UWV in het kader van de LWI’s is in dit verband van belang.
Fractie SGP (Dhr. Van der Vlies)
Vraag:
De heer Van der Vlies vraagt naar de mogelijkheid van extra financiering voor stagebegeleiding voor leerlingen van het praktijkonderwijs die stage gaan lopen.
Antwoord:
– N.a.v. het amendement Ortega-Martijn zijn mijn ambtenaren bezig om samen met het ministerie van OCW en uitvoeringsorganisatie UWV een experiment op te zetten voor deze leerlingen.
– In de Wajongbrief van 30 mei 2008 heb ik dit voorstel al aangegeven.
– Met ingang van het schooljaar 2009 kunnen scholen voor praktijkonderwijs (pro) en scholen van voortgezet speciaal onderwijs (vso) een stagejobcoach aanvragen bij het UWV.
– Deze stagejobcoach gaat leerlingen op het pro en vso begeleiden tijdens de stage in het laatste schooljaar ten behoeve van de overgang van school naar werk.
– Hiervoor is per jaar € 4 miljoen beschikbaar.
– Door monitoring en evaluatie volgen we of de inzet van stagejobcoach tijdens laatste schooljaar de structurele arbeidsparticipatie van jongeren met beperkingen bevordert.1 Zie: zesde deelonderzoek inkomens- en arbeidsmarktpositie herbeoordeelden. Aan de Kamer gezonden op 9 april 2008. In de aanbiedingsbrief bij dit onderzoek is over de inkomenseffecten het volgende opgenomen: «Het percentage dat een duidelijke inkomensverslechtering ervaart sinds de herbeoordeling is in de 2006-groep gedaald van 48% bij vier maanden en 37% bij acht maanden tot 32% bij achttien maanden. Bij bijna 20% is het persoonlijk netto inkomen anderhalf jaar na de herbeoordeling verbeterd. In veel gevallen gaat dat gepaard met werkuitbreiding of werkhervatting.» 2 In het debat met de Kamer over de markt voor persoonlijke dienstverlening van 6 februari jl., in antwoord op de schriftelijke Kamervragen van Van Hijum en Omzigt (CDA) van 14 maart jl. en in de kabinetsreactie op het advies van de Commissie Arbeidsparticipatie is deze toezegging gedaan.
Bijlage 2 (zie blz. 2568)
Schriftelijke antwoorden van de bewindslieden van Defensie, op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Defensie voor het jaar 2009 (31 700-X)
Vraag:
Is het kabinet bereid het opleidingsniveau op te voeren tot minimaal anderhalf jaar voor uitzendingen, en de uitzendleeftijd op minimaal 21 jaar te stellen?
Antwoord:
Het is niet nodig het opleidingstraject van militairen voor een uitzending te verlengen tot anderhalf jaar. De militair is na het volgen van het initiële opleidingstraject individueel geschikt voor operationele inzet. Daarna volgt veelal nog de opleiding en training bij de eenheid en – bij de voorbereiding op een uitzending – de specifiek op de missie gerichte training. Daarbij is niet zozeer de duur van het totale opleidingstraject van belang, maar ligt de nadruk op het voldoen aan de eisen die aan de functie zijn verbonden. Evenmin is het nodig de leeftijd waarop de militair kan worden uitgezonden te verhogen tot 21 jaar.
Vraag:
Waarom een herinvoering van het gevechtsinsigne vanaf 2001 en niet voor alle missies?
Antwoord:
In 2000 is de commissie «Toekomst Decoraties van de Minister van Defensie» ingesteld. Deze commissie had tot taak te adviseren over gebruik en betekenis van decoraties vallend onder de verantwoordelijkheid van de minister. In 2001 hebben de aanbevelingen van deze commissie geleid tot een ingrijpend gewijzigd decoratiestelsel. Aangezien het onlangs ingevoerde insigne voor optreden onder gevechtsomstandigheden wordt gezien als een aanvulling op dat gewijzigde stelsel, wordt dit gevechtsinsigne ingevoerd met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van het nieuwe decoratiestelsel.
Vraag:
Zijn de bewindspersonen bereid het project defensiepas af te blazen en een veiliger Rijkspas in te voeren? Kan hij mij garanderen dat er voldoende andere maatregelen getroffen zijn, zodat mensen die een pas klonen, kopiëren of op wat voor manier dan ook gebruik maken van de zwakke software in de pas, geen toegang tot objecten van Defensie kunnen krijgen?
Antwoord:
De tot op heden gebruikte toegangspas van Defensie is dringend aan vervanging toe. Nieuwe kaarten zijn niet meer voorradig en de fabrikant ondersteunt deze toegangspas niet meer. Defensie kan dan ook niet doorgaan met het gebruik van deze toegangspas en is inmiddels begonnen met de invoering van een nieuwe toegangspas: de defensiepas.
Een nadeel van de nieuwe defensiepas is dat de daarop gebruikteMifare Classic chip kan worden gekraakt. De gevolgen hiervan zijn vooralsnog beperkt, omdat al diverse extra organisatorische en technische maatregelen zijn getroffen. Desondanks is het mogelijk dat iemand met een gekloonde pas of met gecompromitteerde software toegang krijgt tot defensielocaties met een laag risicoprofiel. Bij locaties waar enig risico onaanvaardbaar is, wordt het gebruik van de nieuwe defensiepas gecombineerd met een beveiligingsmaatregel die los staat van het gekraakte chipsysteem, bijvoorbeeld een beveiliging door middel van een pincode.
Op termijn zal de defensiepas moeten worden vervangen. Defensie heeft zich op dit moment al aangesloten bij de ontwikkeling van de Rijkspas. Omdat Defensie over een groot aantal locaties, toegangen, poortjes en kaartlezers beschikt, is er tijd nodig om deze apparatuur aan te passen aan de nieuwe chiptechnologie die voor de Rijkspas wordt gebruikt.
De door mevrouw Van Velzen genoemde € 4,5 miljoen zijn de kosten voor de ontwikkeling van het systeem dat nodig is voor de uitgifte en het beheer van de nieuwe defensiepas. Bij de overgang naar de Rijkspas zal Defensie gebruik blijven maken van dit systeem. De € 4,5 miljoen is dus nuttig besteed.
Vraag:
Gaat u de plaatsvervangend commandant van de AWACS-basis in Geilenkirchen tot de orde te roepen? Deed de commandant zijn uitspraken namens de staatssecretaris of op persoonlijke titel? Wat was de bedoeling van de uitspraak van de commandant «wij blijven hier tot 2035»? Ik vraag hem nogmaals de motie over stille motoren uit te voeren.
Antwoord:
De plaatsvervangend commandant van de vliegbasis Geilenkirchen sprak in het interview met het Limburgs Dagblad als vertegenwoordiger van de Navo-eenheid op deze vliegbasis. Op 22 oktober is door het ministerie van VROM in samenwerking met het onderzoeksinstituut NLR een voorlichtingsavond belegd voor de bevolking van Onderbanken, Schinveld en Brunssum. Hier werd uitleg gegeven over geplande vluchten ten behoeve van een onderzoek naar stillere vliegprocedures. De plaatsvervangend commandant van de vliegbasis nam het vliegtechnische deel van de presentatie voor zijn rekening. Tijdens de bijeenkomst liepen de emoties hoog op en gaven sommige aanwezigen te kennen geen vertrouwen te hebben in de vliegbasis en Defensie. Daarbij werd de plaatsvervangend commandant onheus bejegend, wat zeer te betreuren is. De uitspraken van de plaatsvervangend commandant moeten tegen die achtergrond worden beschouwd. Wij blijven van mening dat het herstel van vertrouwen tot stand moet komen op basis van een dialoog en transparante communicatie tussen de betrokken partijen. Herstel van vertrouwen is nodig om afspraken te kunnen maken, zowel over maatregelen ter vermindering van de geluidsoverlast als over het noodzakelijke bosonderhoud rondom de vliegbasis. Wij doen een oproep aan alle betrokken partijen om zich hiervoor in te spannen.
Het genoemde jaartal 2035 is geen nieuw gegeven. Het jaartal is niet gebaseerd op een afspraak tussen Nederland en de Navo om de basis (uiterlijk) in dat jaar te sluiten. De Navo gaat ervan uit dat er tot het jaar 2035 behoefte zal blijven aan AWACS-capaciteit. Naar verwachting zullen er voor de uitvoering van de taken van de AWACS-vliegtuigen, zoals verkenning van het luchtruim, de onderschepping van vijandige toestellen, en het voorkomen van terroristische aanslagen, tot dat moment geen gelijkwaardige alternatieven voorhanden zijn. In de brief van 24 april 2008 (Kamerstuk 31 200 XI, nr. 109) wordt verwezen naar het Navo-besluit om tot 2035 door te blijven vliegen met de AWACS-vliegtuigen.
Het standpunt van het kabinet over de motie over stillere motoren blijft ongewijzigd. In de brieven van 24 april 2008 en van 26 juni 2008 (Kamerstuk 31 200 XI, nr. 139) bent u geïnformeerd over de vervolgstudie op de herziene business case naar de vervanging van de AWACS-motoren. Met betrekking tot de binnenvliegregeling is de Kamer op 7 februari 2007 en op 10 december 2007 (Kamerstukken 30 800 X/30 800 XI, nr. 65 en 31 200 XI, nr. 74) geïnformeerd over de ongewenste bijeffecten van eenzijdig opgelegde beperkingen van het vliegen met AWACS-vliegtuigen in het Nederlandse luchtruim. De Kamer zal voor het kerstreces per brief worden geïnformeerd over de voortgang van de vervolgstudie en alle overige maatregelen die zijn genomen om de geluidshinder rondom de vliegbasis Geilenkirchen te verminderen.
Vraag:
Kan de minister de garantie geven dat wij met dit zogenaamde project Maritime Tactical Ballistic Missile Defense niet mee gaan doen aan de wapenwedloop die de Amerikanen op dit moment aan het creëren zijn met hun raketschild? Kan de minister garanderen dat enerzijds de systemen van Amerika en anderzijds wat Nederland in Navo-verband doet, niet aan elkaar gekoppeld worden en dat het Navo-systeem niet wordt ingezet om satellieten uit de lucht te schieten?
Antwoord:
Er is een toename van de verspreiding van ballistische raketten in de wereld. Dit baart de regering zorgen, mede omdat ballistische raketten kunnen worden uitgerust met massavernietigingswapens. Naast het tegengaan van de verspreiding van ballistische raketten en van massavernietigingswapens waaraan de regering groot belang hecht, is ook raketverdediging een antwoord op de toenemende dreiging. Nederland levert met het Patriot-systeem een beperkte bijdrage aan de verdedigingscapaciteit tegen ballistische raketten en onderzoekt, mede in het licht van ontwikkelingen in Navo-verband, de mogelijkheid en noodzaak van verdere capaciteitsuitbreiding.
Defensie beschikt niet over een Maritime Theatre Ballistic Missile Defence (MTBMD)-capaciteit. Defensie overweegt de SMART-L-radars van de Luchtverdedigings- en Commandofregatten (LCF) aan te passen ten behoeve van het detecteren en volgen van ballistische raketten. Met een dergelijke modificatie kan de SMART-L radar van het Nederlandse LCF een voorwaarschuwing geven aan onder andere het Patriot-systeem. Het Patriot-systeem is niet in staat satellieten uit de ruimte te schieten.
De Navo ontwikkelt op dit moment een geïntegreerd raketverdedigingssysteem dat in staat moet zijn ontplooide eenheden te beschermen tegen ballistische raketten met een beperkte reikwijdte. Het is de bedoeling het Nederlandse Patriot-systeem en de LCF-radar op termijn in dit systeem te integreren.
Naast het geïntegreerde raketverdedigingssysteem voor ontplooide eenheden onderzoekt de Navo de mogelijkheden van een raketverdedigingssysteem voor het Navo-grondgebied. De resultaten daarvan worden naar verwachting tijdens de Navo-top in Straatsburg-Kehl (voorjaar 2009) aangeboden. Een Nederlands standpunt over de wenselijkheid van een toekomstig raketverdedigingssysteem voor het Navo-grondgebied zal pas worden bepaald nadat kennis is genomen van deze studieresultaten.
Vraag:
Klopt het dat de verwerving van bestrijdingsapparatuur en beschermingsmiddelen tegen bermbommen, verzandt in de Europese aanbestedingsbureaucratie?
Antwoord:
Het komt voor dat behoeften niet snel genoeg kunnen worden vervuld. Dit betreft soms ook de verwerving van beschermingsmiddelen die niet als strategische goederen kunnen worden beschouwd en daarom niet zijn uitgezonderd van de Europese aanbestedingsplicht. Hoewel de aanbestedingsregels een spoedprocedure en een verkorte procedure kennen, kunnen deze niet altijd worden toegepast omdat niet aan de vereisten wordt voldaan. Door de vereiste naleving van de aanbestedingsregels kan daarom in sommige gevallen meer tijd zijn gemoeid met de verwerving van deze goederen dan vanuit operationeel oogpunt gewenst is.
Vraag:
Hoe gaat Defensie om met de operationele verliezen in Afghanistan? Worden er ook beschermingsmaatregelen genomen ten aanzien van de voertuigen waarmee we nu in Uruzgan opereren? Kan de Fennek bijvoorbeeld beter beschermd worden? Beschikt de staatssecretaris over voldoende budget om een aantal concrete voorstellen, zoals die door de industrie zijn gedaan, het operatiegebied te laten bereiken?
Antwoord:
Er is rekening gehouden met verliezen en aanvulling van voertuigen in de missie. Voor de Bushmaster is in het contract met de leverancier een optieregeling opgenomen om eventuele verliezen te kunnen aanvullen.
De leverancier van de Fennek, Krauss-Maffei Wegmann, zal binnenkort inzicht geven in de mogelijkheden van extra bescherming van dit voertuig tegen IED’s. Deze inzichten zullen worden meegenomen in de besluitvorming over de wijze waarop de Fennek-voertuigen in Afghanistan beter kunnen worden beschermd. Met de toepassing van een versnelde verwervingsprocedure (Fast Track Procurement) zou dit in de tweede helft van 2009 tot een betere bescherming kunnen leiden
Vraag:
Hoe staat het met het beleid ten aanzien van radarverstoringsgebieden? Talrijke potentiële bouwprojecten kunnen geen doorgang vinden. Hoe staat het met de revolutionaire radartechnologie waarvan de staatssecretaris onlangs in een toespraak melding maakte?
Antwoord:
Windmolens en hoogbouw kunnen het bereik en de dekkingsgraad van radars verstoren. Deze verstoringen hebben in bepaalde gevallen ernstige gevolgen voor de vliegveiligheid en de nationale veiligheid. Ontoelaatbare verstoring van de radar moet worden voorkomen. Daarom worden de bouwplannen van windmolens en hoogbouw ter toetsing aan Defensie voorgelegd. Bij een ontoelaatbare verstoring van de radar leidt dit tot bezwaar tegen bouwplannen.
Het kabinet heeft de ambitie nog deze kabinetsperiode het aandeel windenergie op land fors te laten toenemen. Om aan beide doelstellingen, veiligheid en windenergie, recht te doen, zijn VROM en Defensie reeds in overleg over de mogelijkheden om radar en windmolens beter samen te laten gaan. Zo wordt onderzocht of door het gecombineerde gebruik van radarbeelden de verstoring kan worden verminderd. Dit is technisch mogelijk omdat de dekkingsgebieden van de radars elkaar overlappen (meervoudige radardekking). Verder wordt bekeken of technische verbeteringen aan de radar mogelijk zijn. Ook door aanpassingen aan windturbines of hoge gebouwen kan de verstoring worden beperkt.
Vorige week is bij de begrotingsbehandeling van VROM de motie-Vermeij c.s. (Kamerstuk 31 700-XI, nr. 30) ingediend waarin wordt verzocht te zoeken naar technische oplossingen ter vermindering van radarverstoring om meer ruimte te bieden aan hoogbouw, duurzame energie-initiatieven en het overige beleid uit de Nota Ruimte. De minister van VROM heeft laten weten dat zij deze motie beschouwt als ondersteuning van het kabinetsbeleid.
VROM en Defensie hebben inmiddels afgesproken een aantal projecten waartegen Defensie bezwaar heeft gemaakt, nog eens tegen het licht te houden. Een besluit over aanpassing van de verstoringsnorm wordt voor medio 2010 voorzien.
Vraag:
Is de minister het met mij eens dat de Defensiebegroting zou moeten worden opgedeeld in een deel voor beheer dat op zijn minst zou moeten worden geïndexeerd en een deel voor inzet dat afhangt van de aard van de missie?
Antwoord:
Defensie volgt de voorschriften van de minister van Financiën, die verantwoordelijk is voor de rijksbrede coördinatie van de begrotingsindeling, met het oog op de consistentie tussen departementen en de bewaking van de VBTB-richtlijnen. Een andere begrotingsindeling, waarbij het beheer en de inzet worden gescheiden, past niet in de bestaande kaders.
Vraag:
Is de minister het met mij eens dat OS-gelden zouden moeten worden ingezet niet alleen voor politietrainingen maar ook voor de training van krijgsmachten?
Antwoord:
Er wordt in beginsel geen geld van Ontwikkelingssamenwerking gebruikt voor de training van militairen. Het afgelopen jaar kwamen op grond van de OESO-DAC criteria alleen de kosten van de Provincial Reconstruction Teams (PRT’s) in Afghanistan en de politiemissies in Bosnië-Herzegovina, Soedan en Kosovo in aanmerking als ODA. In 2007 ging het in totaal om 5,2 miljoen euro. De criteria worden in OESO-verband vastgesteld. Nederland kan bij de OESO-rapportage niet afwijken van deze criteria.
Voorts worden uit het Stabiliteitsfonds van het ministerie van Buitenlandse Zaken Security Sector Reform-activiteiten gefinancierd. Het Stabiliteitsfonds beschikt over een ODA- en een non-ODA component. De training van militairen wordt gefinancierd uit de non-ODA component van het Stabiliteitsfonds.
Vraag:
De projectgroep DHC zou binnenkort met een integraal overzicht komen van de mogelijkheden om het faseonderhoud op één locatie onder te brengen. Hoe staat het daarmee?
Antwoord:
In antwoord op schriftelijke vragen van de leden Boekestijn en Van Baalen is de Kamer op 6 oktober jl. meegedeeld (Handelingen TK 2008–2009, aanhangsel 211) dat de Projectgroep Defensie Helikopter Commando (DHC) een integraal overzicht zal maken van de mogelijkheden om het faseonderhoud van de NH-90 op één locatie onder te brengen. Daarbij worden drie locaties in beschouwing genomen, te weten De Kooy, Gilze-Rijen en Woensdrecht. De financiële gevolgen van nieuwe of aan te passen infrastructuur worden bij de inventarisatie betrokken. Het onderzoek naar de optimale belegging van het faseonderhoud is nog gaande. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd zodra de resultaten van het onderzoek bekend zijn.
Vraag:
De PvdA wil een werkgarantiecertificaat voor de gehele veiligheidssector. Ik vraag de staatssecretaris nu om actie-inhoud en professionele afstemming met de brancheorganisaties aan te geven. Ik wil graag weten wanneer de Kamer een eerste aanzet kan verwachten. Zou dit bijvoorbeeld kunnen bij de eerste uitwerking van de rapportage Flexibel Personeels Systeem volgend jaar?
Antwoord:
Zoals bekend zijn wij in samenwerking met de Regionale Opleidingscentra bezig met de vormgeving van opleidingsmogelijkheden binnen de veiligheidsketen. Daarbij streeft Defensie naar meer uitwisseling binnen de sector veiligheid. Zo heeft Defensie onlangs de overeenkomst met BZK verlengd om de doorstroommogelijkheden van defensiepersoneel naar de politie voort te zetten. Vanuit defensieperspectief zou wederkerigheid bij dergelijke afspraken wenselijk zijn, zodat er een verruiming ontstaat van de loopbaanmogelijkheden binnen de veiligheidssector. Dit zal worden besproken met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Vraag:
Hoeveel is bij de Network Enabled Capabilities «joint» en hoeveel is «combined» met andere landen?
Antwoord:
Het Network Enabled Capabilities (NEC) concept wordt stapsgewijs ingevoerd door bij elk materieelproject de eisen die voortkomen uit dit concept integraal mee te nemen. De extra investeringen op het gebied van NEC richten zich in 2009 vooral op de totstandkoming van een gedeeld situatiebeeld, het verder verbeteren van de gegevensuitwisseling tussen commandosystemen, datanetwerken en identificatiemiddelen om eigen en vijandelijke eenheden te kunnen onderscheiden, en op het verbeteren van de verzameling, de verwerking en de distributie van sensorinformatie. Vanwege de samenhang komen deze investeringen ten goede aan zowel het joint (samenwerking tussen krijgsmachtdelen) als het combined (samenwerking tussen verschillende landen) optreden.
Vraag:
Mensen binden en boeien gaat ook via zeggenschap en medezeggenschap. Wij hebben nog steeds geen CMC. De staatssecretaris was hier op 4 juni erg enthousiast over. Er is een besluit, maar er zijn geen bijkomende maatregelen en implementatie.
Antwoord:
De eerste stappen om te komen tot een verbetering van de medezeggenschap zijn gezet. Bij de totstandkoming van het nieuwe Besluit Medezeggenschap Defensie (BMD) is in overleg met de centrales van overheidspersoneel een implementatietraject afgesproken. De verschillende maatregelen die daarin zijn opgenomen zijn al voor een deel uitgevoerd, zoals:
– Het organiseren van themadagen: na 4 juni zijn al vervolgbijeenkomsten georganiseerd bij KMar, CZSK en CDC met ieder hun eigen verbetertraject;
– Het instellen van een kennisweb medezeggenschap Defensie op het intranet;
– Het opstellen van een gebruikershandleiding BMD die voor een praktijktoets aan de medezeggenschap is aangeboden.
Een andere belangrijke maatregel betreft de invoering van de Centrale Medezeggenschaps Commissie (CMC). Dat de CMC nog niet is ingesteld komt doordat, in overeenstemming met het rapport-Goodijk, de nieuwe medezeggenschapsstructuur fasegewijs wordt ingevoerd. Het is in het belang van alle partijen – personeel, medezeggenschap, organisatie en centrales – dat de CMC op het moment van invoering goed uit de startblokken kan komen. Op zeer korte termijn zullen wij een voorstel aanbieden aan de centrales van overheidspersoneel voor de invoering van een CMC per 1 april 2009.
Vraag:
Ik vraag de staatssecretaris een symposium te organiseren op de Internationale Vrouwendag op 8 maart, waarin aandacht wordt besteed aan de werkomgeving van vaders, beleefd door de ogen en oren van de dochters.
Antwoord:
Ieder jaar organiseert Defensie op internationale vrouwendag een evenement rondom het thema «vrouw in de krijgsmacht». Ook volgend jaar zal dat niet anders zijn. Het voorstel om daarbij aandacht te besteden aan de doelgroep «dochters van militairen» spreekt ons aan. Of de vorm van een symposium daarvoor het aangewezen middel is zal nader worden bezien.
Vraag:
Kan de staatssecretaris ingaan op mijn voorstel om op het moment dat een militair graag generaal wil worden, te eisen dat hij minimaal één vrouw op een managementpositie binnengebracht moet hebben?
Antwoord:
Tijdens het wetgevingsoverleg Personeel heeft de staatssecretaris al gezegd dat hij dit voorstel niet ondersteunt. Het gaat bij bevorderingen in het algemeen, en bij die naar het niveau van generaal in het bijzonder, om de kwaliteiten van de persoon voor de functie die hij of zij gaat vervullen.
Vraag:
De prijzen in bedrijfs- en kazernerestaurants zijn behoorlijk verhoogd. Ik wil graag weten hoe dat gevallen is binnen Defensie. Ik wil graag weten of dat niet op een andere manier geregeld kan worden, zodat het personeel daar tevreden over is.
Antwoord:
Met de prijsverhoging bij Paresto komen deze prijzen op een niveau dat vergelijkbaar is met bedrijfscatering. Overigens ontvangt het personeel tijdens inzet en oefeningen gratis voeding en ontvangt het personeel dat inwonend is en een eigen huishouding voert een vergoeding voor de voeding. Tegen deze achtergrond was het redelijk de bijdrage van Defensie aan Paresto te beperken en dat geld voor andere doeleinden te gebruiken.
Bij de prijsverhoging is rekening gehouden met een afname van de klandizie bij Paresto. Vooralsnog is deze afname minder groot dan verwacht.
Vraag:
Militair personeel dient in vrije tijd in uniform de kans te krijgen om mee te lopen in de gay parade.
Antwoord:
Defensie tracht de acceptatie van homoseksualiteit binnen de krijgsmacht te bevorderen door een pakket van maatregelen en activiteiten, dat deel uitmaakt van het diversiteitsbeleid. Deelname aan op deze doelgroep gerichte evenementen behoort daarbij tot de mogelijkheden. Per evenement maken wij de afweging of de zichtbaarheid van Defensie past bij de professionaliteit die Defensie als organisatie wil uitstralen. Wij hebben al eerder betoogd dat de extravagante sfeer en uitstraling van de Gay Pride niet past bij het beeld van de professionele militair in uniform. De deelneming van militairen in uniform aan dit evenement vonden wij daarom niet gepast en onwenselijk.
Vraag:
De verkoop van overtollig materieel kan minder opbrengen, want niet alleen Nederland heeft te maken met problemen bij de uitgaven; ook andere landen zullen wellicht de hand op de knip houden. In hoeverre wordt dit een bottleneck?
Antwoord:
Bij de raming van de verkoopopbrengsten wordt voorzichtig te werk gegaan. In totaal is voor de periode 2009 tot en met 2013 ongeveer € 1 miljard aan ontvangsten uit verkoop van roerende zaken geraamd. Hiervan kan op basis van gesloten contracten ongeveer € 750 miljoen aan termijnbetalingen tegemoet worden gezien. De vooruitzichten voor de verkoop van nog niet verkocht materieel zijn niet ongunstig. Voor een aantal overtollige zware landsystemen ligt de markt moeilijker. Defensie beschikt echter over een goed georganiseerde verkooporganisatie. Er is alle reden erop te vertrouwen dat ook voor het grootste deel van dit materieel kopers zullen worden gevonden.
Vraag:
Het risico van personeelstekort is dat wij een te grote afhankelijkheid van private militaire bedrijven krijgen. Wij bepleiten terughoudendheid in de private inhuur. Ik denk dat wij verder nog een principiële discussie moeten voeren over waar de grenzen daarvan liggen.
Antwoord:
Elk besluit over inhuur van civiele dienstverleners wordt door Defensie zorgvuldig en weloverwogen genomen. Voor de uitvoering van de operationele taken is ondersteuning door civiele partijen soms wenselijk. Er is echter geen sprake van een permanente of volledige afhankelijkheid. Als dat nodig is kan de Nederlandse krijgsmacht in operatiegebieden altijd beschikken over voldoende eigen militaire capaciteiten.
Civiele dienstverleners zijn geen huurlingen. In het internationale recht beperkt het begrip «huurling» zich tot personen die deelnemen aan vijandelijkheden. Dat geldt niet voor de civiele dienstverleners die Nederland inhuurt.
Bij het bepalen van de gewenste mate van inhuur wordt uitgegaan van een zo effectief mogelijke inzet van de krijgsmacht. Het gaat erom zoveel mogelijk eenheden «buiten de poort» te krijgen. Bij het vaststellen van de gewenste ondersteuning door civiele dienstverleners spelen de criteria in het rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken een belangrijke rol. Hoewel deze criteria nu al worden gebruikt bij het bepalen van de gewenste ondersteuning, zullen zij in de toekomst expliciet worden gebruikt in het besluitvormingsproces. Voor de principiële aspecten die verbonden zijn aan civiele dienstverlening verwijs ik naar de brief van 25 april jl. (Kamerstukken 31 200 X nr. 116) en het algemeen overleg dat daarover is gevoerd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20082009-2606-2620.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.