Vragen van het lid Arib aan de minister voor Wonen, Wijken en Integratie over allochtone meisjes die na de zomervakantie niet meer naar school terugkeren en in landen van herkomst worden achtergelaten.

Mevrouw Arib (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Jaarlijks worden tientallen en misschien honderden meisjes in landen van herkomst achtergelaten en soms uitgehuwelijkt. Deze signalen zijn niet nieuw. Ik heb hierover in 2001 en 2005 schriftelijke vragen gesteld. Wij weten nog steeds niet om hoeveel meisjes het gaat, laat staan wat de gevolgen voor deze meisjes precies zijn.

Rotterdam heeft gelukkig het initiatief genomen om deze problematiek nu eindelijk aan te pakken. Rotterdam wil dat meisjes die het risico lopen om achtergelaten of uitgehuwelijkt te worden, voorafgaand aan de reis een verklaring tekenen. Op die manier kan, wanneer een meisje daadwerkelijk wordt achtergelaten, later actie worden ondernomen om het meisje te helpen of de ouders te vervolgen. Dit lijkt mij een goed initiatief.

De problematiek van uithuwelijken en achterlaten komt niet alleen voor bij meisjes in Rotterdam. Daarom de volgende vragen.

Is de minister bereid, een onderzoek te doen naar de omvang van dit probleem? Bij welke bevolkingsgroepen doet dit probleem zich voor? Er wordt van uitgegaan dat het om Marokko en Turkije gaat. In welke mate betreft het echter ook andere landen, zoals Irak en Pakistan?

Is de minister bereid, een meldpunt in te stellen waar scholen, verenigingen en andere instanties die kinderen na hun schoolvakantie missen, de vermissing kunnen melden en waar zij ook informatie kunnen krijgen om achterlaten of uithuwelijken te voorkomen en meisjes op het tekenen van een verklaring te wijzen?

Rotterdam werkt nu met een verklaring die meisjes kunnen tekenen wanneer zij het risico lopen, te worden uitgehuwelijkt of achtergelaten. Deze verklaring heeft echter geen juridische basis. Is de minister bereid in overleg met de minister van Justitie onderzoek te doen naar de juridische mogelijkheden om gedwongen huwelijken en achterlating strafbaar te stellen?

Minister Vogelaar:

Voorzitter. Ik wil geen enkel misverstand laten bestaan over de onwenselijkheid van gedwongen huwelijken, waaraan vaak ook eergerelateerd geweld en achterlating in het land van herkomst verbonden kunnen zijn. Zoals u weet, wordt in het kader van het Programma Eergerelateerd Geweld het nodige ondernomen. Ook heeft de minister van Justitie in een algemeen overleg van 13 december toegezegd te kijken of de maatregelen die wij al hebben, verder versterkt kunnen worden, om huwelijksdwang tegen te gaan.

Mevrouw Arib vraagt om een onderzoek naar de omvang van het probleem en naar de groepen waarbij het voorkomt. Ik heb in elk geval op dit moment Turkse, Marokkaanse en Pakistaanse groepen op mijn netvlies. De Irakese nog niet, die noemt zij nu met name. Daar moeten wij zeker naar kijken. Zoals bekend zijn wij bezig met het in kaart brengen van de problematiek van eergerelateerd geweld, waarbij Rotterdam en Haaglanden een voortrekkersrol vervullen. Ik stel voor dat wij met hen bespreken in hoeverre het mogelijk is, huwelijksdwang binnen de aanpak van eergerelateerd geweld mee te nemen, zodat wij die verbijzondering kunnen aanbrengen.

De tweede vraag van mevrouw Arib is of er een meldpunt voor scholen kan worden ingericht, waaraan mogelijke vormen van huwelijksdwang kunnen worden gemeld. Ik zeg haar toe dat wij dat zullen doen. Wel wil ik nader met de betrokken collega's overleggen hoe wij dat gaan doen. De Kamer zal daarover nader worden geïnformeerd.

De derde vraag van mevrouw Arib gaat over strafbaarstelling. Ik begrijp dat men in Engeland al werkt met zo'n verklaring. De gedachte om haar hier breed te introduceren, komt mij sympathiek voor. Dit zou een goed instrument kunnen zijn om meer zicht op de problematiek te krijgen en meisjes te beschermen. Mijn voorstel is om, voordat wij dit breed uitrollen, met Rotterdam in overleg te treden om te zien wat de ervaringen zijn. Ik zeg mevrouw Arib toe dat ik dat overleg, waarbij ook het ministerie van Justitie zal worden betrokken, zal aangaan.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden en voor de gedane toezeggingen. Minder blij ben ik dat de problematiek van gedwongen huwelijken wordt opgehangen aan het brede programma eergerelateerd geweld. Er is een verschil, omdat slachtoffers van eergerelateerd geweld aangifte doen, terwijl het bij gedwongen huwelijken gaat om minderjarigen, waarvoor ouders een beslissing nemen. Een apart onderzoek lijkt mij daarom wel degelijk belangrijk om een beeld te krijgen van omvang en aard van de problematiek. Over de laatste toezegging van de minister vraag ik binnen welke termijn dat gebeurt.

Minister Vogelaar:

Ook de vraag of gedwongen huwelijken worden meegenomen binnen het programma eergerelateerd geweld, neem ik mee. Ik vind het lastig om nu te zeggen aan welke termijn ik denk, want ik kan mij voorstellen dat daar nogal wat juridische haken en ogen aan zitten. U moet mij dat niet euvel duiden. Zodra er zicht op is, informeer ik de Kamer daarover. Dat kan allemaal in dezelfde brief.

De voorzitter:

Gezien de tijd en het feit dat wij pas bij de tweede van de vierde serie vragen zijn, vraag ik de leden korte vragen te stellen, terwijl ik de minister vraag kort te antwoorden.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zou het wat breder willen trekken dan alleen eerwraak en huwelijksdwang. Stel dat een meisje angstig is omdat zij het vermoeden heeft dat haar vader haar gaat dumpen in Marokko. Waar kan zij dan in Nederland terecht? Wie vertelt haar bijvoorbeeld dat zij een kopie van haar paspoort moet meenemen? Weet de ambassadeur in Marokko ook wat hij moet doen als zo'n meisje op de stoep staat?

Mijn tweede vraag is of de Leerplichtwet in dezen niet toepasbaar is. Zouden de leerplichtambtenaren bijvoorbeeld in de eerste week na de schoolvakantie niet direct moeten melden wanneer jonge meisjes niet aanwezig zijn op school? Op die manier kom je er achter wie er mogelijk in het land van herkomst is gebleven.

Minister Vogelaar:

Ik kan mij voorstellen dat bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon op school een aangewezen figuur is aan wie zo'n leerling een signaal zou kunnen afgeven. Op uw vraag over de rol van de ambassadeur kan ik nu geen antwoord geven, omdat ik er onvoldoende over geïnformeerd ben. Toen ik mij voorbereidde op dit punt heb ik mij wel bedacht dat de vraag of in dezen niet een rol voor de ambassade is weggelegd, betrokken zou dienen te worden bij de vraag hoe zo effectief mogelijk om kan worden gegaan met zo'n verklaring.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zou nog graag antwoord krijgen op mijn vraag over de Leerplichtwet.

Minister Vogelaar:

Volgens mij zijn er duidelijke voorschriften als het gaat over het verzuim in het onderwijs en het door de school melden aan de leerplichtambtenaar. Ik kan nog wel een keer met de collega van OCW opnemen dat ook dit specifieke punt daarin aandacht verdient. Deze regels gelden overigens ook als er het vermoeden is dat een meisje is achtergelaten in het land van herkomst.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Het is onacceptabel dat meisjes achtergelaten worden. Ik heb nog twee vragen. Als het meisje in het land van herkomst is en pas dan ziet dat er problemen zijn, wie kan zij dan bellen? Is er een bepaald nummer dat van tevoren voor iedereen bekend is? Wordt er ook met de ambassades van de landen van herkomst gesproken? Als paspoorten worden verlengd bij de consulaten, wordt dan automatisch informatie gegeven over de consequenties indien een kind achterblijft in het land van herkomst?

Minister Vogelaar:

Zo'n algemeen nummer is er bij mijn weten nu niet. Het lijkt mij iets wat overwogen zou kunnen worden met betrekking tot het meldpunt. Ik zal dat dus meenemen als suggestie.

Op uw vraag over de kwestie rond de paspoortverlenging moet ik u het antwoord schuldig blijven. Ik zal dat opnemen met de collega van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik vraag ook graag aandacht voor de jongens die achtergelaten worden, daar waar de ouders denken dat het beter voor hun kinderen is om ze een paar jaar ontheemd te laten zijn. Ik zou dan ook graag zien dat die kinderen worden geregistreerd. Volgende week hebben wij waarschijnlijk een debat over de ongewenste bemoeienis van de Marokkaanse overheid in Nederland. Laat dit nu eens een punt zijn waar de Marokkaanse overheid haar schouders onder kan zetten om dit vanuit Marokko op te lossen. Dus ik krijg graag de toezegging van de minister dat zij dit gaat bespreken met de minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Vogelaar:

Dat heb ik al gedaan naar aanleiding van de vragen van uw collega over de rol van de Nederlandse ambassade en de ambassades van de landen van herkomst, maar ik wil u dat graag nog wel een keer toezeggen.

Naar ik aanneem doelt u op jongens die een aantal jaren in het land van herkomst blijven om daar onderwijs te volgen, omdat ouders denken dat dit goed voor ze is. Dit lijkt mij toch wel een iets ingewikkelder vraagstuk dan wanneer er sprake is van huwelijksdwang. Los van de vraag of ik het wel of niet gewenst acht, is er natuurlijk wel de vrijheid van ouders om te beslissen waar hun kind verblijft.

De voorzitter:

Maar dat valt wel buiten deze discussie.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ik word zo moe van de antwoorden van de minister.

Minister Vogelaar:

Wat tragisch!

Mevrouw Karabulut (SP):

Ja zeker, het is erg tragisch. U begint over een meldpunt, maar ik zou graag van u concreet willen horen wat zo'n meisje moet doen op het moment dat zij bang is om op vakantie te gaan en daar achtergelaten te worden door haar familie? Wat moet datzelfde meisje doen – het gaat vaak om meisjes – als zij daar uitgehuwelijkt wordt? Op dit soort vragen wil ik graag antwoord van de minister. Ik wil het niet hebben over het zoveelste meldpunt. Ik wil gewoon concreet dat de leraren daar samen met de leerplichtambtenaar en schoolmaatschappelijk werk mee aan de slag gaan.

Minister Vogelaar:

Even voor alle helderheid: ik heb de gedachte van een meldpunt niet opgeworpen dus als u daar moe van wordt moet u bij uw collega zijn die mij een vraag daarover heeft gesteld. Ik kan mij voorstellen dat dit een effectief middel kan zijn om zicht op de problematiek te krijgen, in ieder geval voor leerkrachten en vertrouwenspersonen op scholen, want wij hebben er nu geen zicht op. Dus misschien wordt u nu iets blijer.

Wat moeten meisjes doen? Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de situatie in Nederland en het buitenland. Als een meisje in Nederland bang is dat zoiets haar overkomt als zij op vakantie gaat, dan lijkt mij het meest voor de hand liggend dat zij, eventueel gesteund door een vriendin, contact opneemt met de vertrouwenspersoon op school om te bekijken wat het meest adequaat is om te doen. De situatie kan zich ook voordoen in Marokko of Turkije. Specifiek voor Marokko bestaat de Stichting Steun Remigranten die daar hulpverlening biedt aan achtergelaten vrouwen en meisjes.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Het gaat hier om jonge meisjes die achtergelaten worden en vaak gedwongen worden om in het huwelijk te treden. En dan zegt deze minister dat zij deze informatie niet heeft en dat het volgens haar niet zo'n vaart loopt. Nou, ik kan de minister zeggen dat de Nederlandse ambassades precies weten wat zij hiermee moeten doen. Er is nauw overleg met de Marokkaanse en Turkse ambassades, er is een meldpunt en er zijn voorlichtingsfolders waarin gesteld wordt dat men vooral een kopie van het paspoort moet meenemen. Ik verbaas mij erover dat het gevoel van urgentie voor deze hulpeloze kinderen die achtergelaten worden bij deze minister totaal ontbreekt.

Minister Vogelaar:

Dat is dan uw constatering. Dat bij mij het gevoel voor urgentie daarvoor ontbreekt, zijn uw kwalificaties. Ik begon mijn beantwoording met te zeggen dat ik dit een volstrekt ongewenste situatie vind en dat ik er dan ook alles aan zal doen om te voorkomen dat dit zich voordoet.

De voorzitter:

Hiermee is de beantwoording van deze vraag afgerond. Wij gaan nu over tot de vraag van de heer Hessels.

Naar boven