Vragen van het lid Van Hijum aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat hoogopgeleide vluchtelingen geen kans krijgen om op hun eigen niveau aan het werk te komen.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. In ons land komen ook vandaag de dag nog hoger opgeleide vluchtelingen moeilijk aan het werk. Wij hebben een tekort aan goed opgeleide vaklieden, onder meer in de techniek, in de dienstensector en in de zorg. Terwijl wij discussiëren over het binnenhalen van kennismigranten uit verschillende landen om die vacatures te vervullen, lukt het maar moeilijk om deze groep hoger opgeleide vluchtelingen aan de slag te krijgen. Het gaat hier om een groep mensen die hier op basis van een verblijfsstatus verblijft, een groep van wie ongeveer 30% werkloos is. Als men al werkt, is dat vaak onder het opleidingsniveau dat men in het land van herkomst heeft genoten. Dat is niet alleen frustrerend voor de vluchteling zelf, maar ook een verspilling van talent, kennis en vaardigheden in onze samenleving.

Ik heb namens de CDA-fractie al in 2006 een door vrijwel de gehele Kamer ondersteunde motie ingediend waarin wij het kabinet oproepen om hieraan aandacht te besteden, en te komen tot gerichte taal- en opleidingstrajecten voor deze groep vluchtelingen, zodat men ook daadwerkelijk meer op het eigen niveau aan de slag komt. En om ook gemeenten aan te sporen om daarvoor ruimte te bieden. Nu lazen wij afgelopen zaterdag in het dagblad De Stentor dat het UAF, het vluchtelingenstudentenfonds, aan de bel trekt over het feit dat maatwerk door gemeenten nog in onvoldoende mate wordt geboden, in elk geval dat er een groot verschil is in de manier waarop gemeenten daaraan invulling geven.

Herkent de staatssecretaris dat beeld en ziet hij aanleiding in die berichtgeving om nogmaals een oproep aan gemeenten te doen? Op welke wijze denkt hij het talent, de kennis en de vaardigheden van de hoger opgeleide vluchtelingen beter tot hun recht te laten komen?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Voorzitter. Ik dank de heer Van Hijum voor het stellen van deze vraag omdat dit echt een punt van voortdurende zorg is, ook mijn zorg. Ik merk ook in alle regionale bijeenkomsten die wij zo ongeveer om de twee weken beleggen in het land dat dit thema te weinig aandacht krijgt, en als het aandacht krijgt versnipperd. Ik merk wel op dat de oproep en de acties van mijn voorganger Van Hoof wel degelijk resultaat hebben gehad. Ik vind dat de uitlatingen van het UAF ietwat negatief. Het resultaat is een stijgende lijn. Het aantal gemeenten dat werkelijk specifiek beleid voert is gegroeid. Dat is overigens uitgerekend door het asielfonds zelf, met steun van het ministerie. Vandaag heb ik nog bericht gekregen van twee gemeenten die zich aansluiten bij specifiek beleid, te weten de gemeente Eindhoven – toch niet de kleinste – en hier in de buurt de gemeente Leidschendam/Voorburg. Dus de aandacht groeit, maar het kan uitdrukkelijk beter.

Daarnaast hebben wij begin dit jaar ook nog specifieke afspraken gemaakt met het UAF, waarmee ik een tijdje geleden heb gesproken, en met VluchtelingenWerk Nederland. Beide clubs worden ook gesubsidieerd om aan de werkgelegenheid van deze groepen te werken. Deze extra acties hebben er tussen 2006 en september jongstleden toe geleid dat 2000 mensen aan de slag zijn gekomen. Dit zijn niet al te grote getallen. Los van de acties van de overheid zijn echter ook veel mensen aan het werk gekomen.

Het feit dat deze hoogopgeleide mensen niet altijd direct aan de slag komen, heeft overigens niet altijd te maken met de werkgevers of de gebrekkige taalvaardigheid. Soms spelen ernstige traumatische ervaringen een rol waarmee deze mensen vaak kampen. Het duurt dan een tijd voordat zij in staat zijn om zich aan te dienen bij een werkgever. Sommige bedrijven in de regio's hebben uit zichzelf aandacht voor vluchtelingen gekregen. Zij ontdekken deze groep als een bron waaruit te putten valt. Dit gebeurt zeker ook onder druk van de tekorten op de arbeidsmarkt.

Ik herken dus het beeld dat wordt geschetst. Voor dit probleem is nog te weinig aandacht, en de aandacht die er is, is te versnipperd. In antwoord op Kamervragen van de SP-fractie heb ik eerder toegezegd dat ik in een verzamelbrief aan gemeenten aandacht zal vragen voor dit onderwerp. Deze verzamelbrief gaat in december de deur uit. Dit onderwerp komt hierin uitvoerig aan de orde. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik dit onderwerp ook zal agenderen voor het bestuurlijk overleg met de gemeenten. Dit punt moet mijns inziens structureel aandacht krijgen in alle regionale bijeenkomsten die het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid belegt om te spreken over werkgelegenheid.

Het UAF doet de suggestie om een speciaal fonds op te richten. Daarmee kan aandacht worden besteed aan de werkgelegenheid onder hoog opgeleide vluchtelingen. Dit lijkt mij een goede gedachte. De overheid hoeft hierin niet de leiding te nemen. Als er volgens het UAF aanleiding is om zo'n fonds op te richten en men verwacht dat daarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de oplossing van dit probleem, dan juich ik zo'n initiatief toe.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik leid eruit af dat hij aanleiding ziet om hiervoor nog eens nadrukkelijk aandacht te vragen bij gemeenten. Dat lijkt mij een goede zaak. Ik wil de staatssecretaris vragen om daarbij expliciet in te gaan op het dilemma waar gemeenten tegenaan lopen en waarvoor ik begrip heb. Ik doel op het feit dat wij de uitvoering opdragen om de kortste weg naar werk te kiezen. In specifieke gevallen wordt hiervan afgeweken. Kan de staatssecretaris hierop wat gerichter ingaan bij gemeenten? Kan hij de Kamer hierover informeren?

Mijn tweede vraag is minstens zo belangrijk. Er moeten daadwerkelijk arbeidsplaatsen voor deze groep beschikbaar komen. Kan de staatssecretaris iets zeggen over de voortgang van het Banenoffensief voor Vluchtelingen? Enerzijds zijn er bedrijven die kampen met personeelstekorten en anderzijds hebben wij kennis en vaardigheden bijna op de plank liggen. Het zou mooi zijn als wij deze twee kanten bij elkaar kunnen brengen. Wij moeten de taal- en opleidingstrajecten kunnen aanbieden die hiervan een goede match kunnen maken en die ertoe leiden dat er duurzame arbeidsrelaties ontstaan. Kan de staatssecretaris ingaan op deze suggestie?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik ben mij bewust van het dilemma waarover de heer Van Hijum spreekt. In de Wet werk en bijstand wordt inderdaad gesproken over de kortste weg naar werk. Dezelfde wet biedt echter ook mogelijkheden om maatwerk te leveren. Ik heb de neiging om ervan uit te gaan dat in een aantal situaties gemeenten ten onrechte kiezen voor de kortste weg naar werk in plaats van voor maatwerk voor deze mensen. Het lijkt mij verstandig dat wij hiervoor aandacht blijven vragen. Ik heb al toegezegd dat ik dit probleem zal agenderen voor het overleg met gemeenten. Sommige gemeenten gaan ervan uit dat de regel van de kortste weg naar werk min of meer een verbod met zich meebrengt op al het maatwerk. Ik zeg gemeenten vaak dat alles is toegestaan wat niet verboden is in deze gevallen.

Actuele cijfers over het banenoffensief verwacht ik in december. Als de Kamer dus een beetje geduld heeft, kunnen wij deze cijfers in december met elkaar delen. Het lijkt mij belangrijk dat wij dit thema agenderen bij alle komende activiteiten die wij ondernemen in het kader van het najaarsakkoord om in de regio te komen tot concrete afspraken over werkgelegenheid met de werkgevers. Dit lijkt mij de juiste plek om dit te agenderen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Al twee jaar geleden heb ik voorgesteld om maatregelen te nemen om onbenut potentieel beter te kunnen benutten onder asielzoekers die in Nederland onderwijs volgen, de Nederlandse taal spreken en een diploma hebben. De motie met dat voorstel is tot op heden niet uitgevoerd. Ik vraag de minister om dit voorstel uit te voeren en om de studerende asielzoekers net zo te behandelen als de kennismigranten.

Ik heb dit voorstel twee jaar geleden gedaan. De enige partij die tegengestemd heeft, was het CDA. Is dit weer zeggen en niet doen? Dan is de voorpagina van De Telegraaf snel gehaald. Anders zou de CDA-fractie met mij ervoor moeten pleiten dat uitvoering wordt gegeven aan dit voorstel.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik vervulde destijds een andere functie, maar ik herinner mij dat ik een telefoontje kreeg van toenmalig staatssecretaris Van Hoof, met de vraag of ik wilde meewerken aan het tot stand komen van het Banenoffensief voor Vluchtelingen. Dit offensief is begonnen in 2006, volgens mij naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer. Ik heb de geschiedenis niet helemaal in mijn zak, maar ik vermoed dat de motie van mevrouw Koşer Kaya een rol speelde bij de besluitvorming van het vorige kabinet om met het banenoffensief te komen. Ik wil graag uitzoeken of dit niet hetzelfde is.

De positie van studerende asielzoekers gelijkstellen aan de positie van kennismigranten is volgens mij niet helemaal juist. De ene groep moet namelijk worden toegelaten tot Nederland, terwijl de andere groep al in Nederland is en een status heeft. Zelfs de wiskunde verzet zich tegen het aan elkaar gelijkstellen van twee ongelijke grootheden.

De heer Van Hijum (CDA):

Mevrouw Koşer Kaya stelde mij een vraag over een motie die ik niet gesteund zou hebben. Bij de vragen heb ik al verwezen naar een motie die wij nota bene samen hebben ingediend, met de PvdA-fractie. In deze motie hebben wij het kabinet gevraagd om deze problematiek serieus op te pakken en te komen met korte en gerichte taal- en opleidingstrajecten waarmee deze groep zijn perspectieven kan vergroten. Volgens mij hebben wij hierbij dus al samen opgetrokken. Ik begrijp dus eerlijk gezegd de vraag niet zo goed.

De voorzitter:

Mevrouw Koşer Kaya krijgt het woord niet meer.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Die motie ging over...

De voorzitter:

Nee mevrouw Koşer Kaya, het woord is aan de heer Ulenbelt.

De heer Ulenbelt (SP):

De staatssecretaris zei zojuist al dat hij antwoord heeft gegeven op vragen van de SP-fractie. In die antwoorden zegt hij heel iets anders dan wat hij nu zegt. In antwoord op die vragen zegt hij dat het gewoon de bevoegdheid van de gemeenten is om te beoordelen wat zij doen met zo iemand, in dit geval met een hoog opgeleide vluchteling. Hij zegt dat men er in een gesprek van mens tot mens uit moet komen. De staatssecretaris zegt altijd dat de Wet werk en bijstand zo'n groot succes is. Nu zegt hij in reactie op de vraag van de heer Van Hijum, die de Wet werk en bijstand ook zo'n groot succes vindt, dat hij indringend gaat praten met gemeenten. Ik vind dit goed, maar misschien moet de staatssecretaris toch iets veranderen in de Wet werk en bijstand, zodat alle gemeenten op dezelfde wijze omgaan met dezelfde mensen.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Niet ik ben degene die zegt dat de Wet werk en bijstand een succes is. Objectief onderzoek heeft vastgesteld dat de Wet werk en bijstand een toegevoegde waarde heeft van 10% ten opzichte van wat je onder normale economische condities kunt verwachten aan uitstroom. Ik vind het best als de SP-fractie een gevecht wil aangaan met de wetenschap. Ik doe het niet. De Wwb heeft uitdrukkelijk een toegevoegde waarde van 10%. Dat is wetenschappelijk vastgesteld.

Ik heb in de brief met de beantwoording van de Kamervragen van de SP-fractie aangegeven wat de basis is. Deze is dat het gesprek tussen de werkzoekende en de gemeente ertoe moet leiden dat maatwerk wordt ontwikkeld voor de persoon in kwestie. Wat ik vandaag zeg, wijkt daarvan niet af. Ik wil vandaag alleen benadrukken dat ik dit thema agendeer voor het bestuurlijk overleg met de gemeenten. Dat doe ik met enige regelmaat, soms eigener beweging en soms op verzoek van de Kamer. De autonomie van de gemeenten blijft intact, maar het kan geen kwaad om de urgentie ervan vanuit Den Haag nog eens te benadrukken door middel van een goed gesprek met de gemeenten. Dat ben ik van plan te doen.

De heer Kamp (VVD):

Ik vind het prima dat er extra aandacht wordt gevraagd voor hoogopgeleide mensen met een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris zal zich toch wel realiseren dat als je opgeleid bent tot werktuigbouwkundige in Irak of tot arts in Sudan, dit niet meteen betekent dat je onmiddellijk bij een Nederlands ingenieursbureau of in een Nederlands ziekenhuis aan de slag kunt gaan? Hierbij moet zorgvuldig gehandeld worden. Ik denk dat te veel druk van de staatssecretaris niet verstandig zou zijn.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik was dit ook niet van plan. Het thema bespreekbaar maken is iets anders dan te veel druk uitoefenen. Wat de heer Kamp stelt, is valide. Een ander adagium is net zo valide. Wij hebben namelijk te maken met mensen die kant-en-klaar zijn voor de arbeidsmarkt, maar niet worden opgenomen. Dat komt ook voor. Sommige bedrijven zijn gericht op zoek en stuiten op mensen die direct bij hen plaatsbaar zijn. Beide situaties komen voor. Rekening houdend met de opvattingen van de heer Kamp, kan het geen kwaad om te proberen,het andere punt te agenderen.

De heer Biskop (CDA):

Voorzitter. Voor mensen die uit het buitenland komen, zijn er de zogenaamde elders verworven competenties (EVC's) waarmee de diploma's vergelijkbaar gemaakt kunnen worden. Is er voor deze specifieke doelgroep voldoende deskundigheid om die EVC's toe te passen? Zo ja, weten de gemeenten die deskundigheid dan ook te vinden en te benutten?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Bij het CWI is er de mogelijkheid om internationale diploma's te erkennen. Daarnaast is er het instrument van de elders verworven competenties. Hiermee kan het startniveau in Nederland vastgesteld worden. Ik weet dat gemeenten dit niet altijd en in dezelfde mate herkennen. Wellicht is deze kennis wel op bestuurlijk niveau aanwezig, maar niet bij degenen die het uitvoerend werk doen. Het is dan ook gewenst om er bij de gemeenten de nadruk op te leggen dat mensen uit het buitenland niet altijd op nul hoeven te beginnen. Vaak is het een kwestie van het bijbrengen van taalvaardigheden en het volgen van een extra module om bijvoorbeeld een buitenlandse ingenieur het Nederlandse equivalent van een bepaald diploma te kunnen geven. Wat mij betreft, krijgt dit thema aandacht.

Naar boven