Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (III) voor het jaar 2008 (31200 III);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Huis der Koningin (I) voor het jaar 2008 (31200 I).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

De minister-president heeft zijn betoog opgedeeld in een aantal blokken. Hij begint met een algemene inleiding en zal daarna spreken over het Koninklijk Huis. Ik verzoek de leden, de interrupties zo veel mogelijk aan het einde van ieder blok te plaatsen.

Minister Balkenende:

Mevrouw de voorzitter. Graag zeg ik de leden van de Kamer dank voor hun inbreng in eerste termijn. Er zijn opmerkingen gemaakt en vragen gesteld over een aantal onderwerpen. Allereerst betreft dat het ministerie van Algemene Zaken zelf. Bij dit onderdeel ga ik ook in op de vragen van de heer Van de Camp over waarden en normen en op de vragen van de heer Anker over de prioriteit respect uit mijn begroting.

Het volgende onderwerp betreft het Koninklijk Huis en de kosten van het Koninklijk Huis. Hierbij neem ik ook de antwoorden mee op de vragen over de koninklijke paleizen, de vlaggen en vijf mei.

Ten slotte voorlichting en communicatie. Daarbij gaat het met name over vragen die betrekking hebben op de effectiviteit van voorlichtingscampagnes en van postbus 51.

Ik begin met een algemene opmerking over de begroting van mijn ministerie van Algemene Zaken. De begroting van Algemene Zaken bevat voor het grootste deel de Dienst publiek en communicatie, inclusief voorlichting aan burgers via postbus 51 die als shared service voor alle ministeries werkt; de onafhankelijke Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en diens wetenschappelijke staf; het kabinet van de Koningin dat onder mijn verantwoordelijkheid valt maar geen onderdeel is van het ministerie; communicatieondersteuning door de Rijksvoorlichtingsdienst aan de Koningin en aan andere leden van het Koninklijk Huis en de facilitaire ondersteuning die verband houdt met de bijzondere gebouwen van het ministerie aan het Binnenhof, rond de Hofvijver en het Catshuis. Daardoor is wat resteert aan directe ondersteuning van de minister-president en van de ministerraad voor beleid en communicatie relatief compact. Een beperkt aantal mensen ondersteunt deze specifieke taken

Al met al herbergt mijn compacte ministerie een aantal noodzakelijke functies. Het geven van voorlichting aan en het beantwoorden van individuele burgers, bedrijven en medeoverheden via postbus 51 van de Dienst publiek en communicatie; een onafhankelijke multidisciplinaire wetenschappelijke kijk op maatschappelijke vraagstukken door de WRR. Deze vormt daarmee een verbindende schakel in het geheel van het kennis- en adviesstelsel van de overheid. Verder het bevorderen van het algemene regeringsbeleid – een grondwettelijke taak van de minister-president en van de ministerraad – door het kabinet van de minister-president. Tevens geldt dat voor het secretariaat van de ministerraad. Het bevorderen van eenheid van communicatie over het regeringsbeleid door de Rijksvoorlichtingsdienst die samenwerkt met de voorlichtingsafdelingen van alle ministeries.

Ondanks de kleine omvang van het ministerie, zal ook Algemene Zaken voluit een bijdrage leveren aan de vernieuwing van de Rijksdienst en de komende jaren met 20% inkrimpen. De Dienst publiek en communicatie zal als shared service voor nog meer activiteiten van ministeries gaan optreden, denk aan gezamenlijke webredacties en analyse- en informatiediensten. Dat levert bij andere ministeries – dus voor het totaal van de Rijksdienst – winst op in geld en fte's. De WRR zal bijdragen aan het beoogde nieuwe, meer compacte stelsel van kennis- en adviesraden. Daar waar de WRR stimulerend en coördinerend optreedt, hebben andere adviesraden meer mogelijkheden tot besparing. Het ministerie van Algemene Zaken zal zo veel mogelijk bedrijfsvoeringfuncties inbesteden bij andere ministeries.

De beleidsmatige en communicatieve ondersteuning van de minister-president en van de ministerraad zal scherp prioriteit blijven geven aan de kerntaken. Ik heb daar bij de schriftelijke beantwoording al op gewezen. Mijn ministerie is het ministerie van Algemene Zaken en niet het ministerie van alle zaken. Dat is ook zo verwoord in het kabinetsstandpunt, opgenomen in de begroting van vorig jaar, over de positie van de minister-president in het Nederlandse politieke bestel. Het ministerie van Algemene Zaken dient met mij daarmee de grondwettelijk vastgelegde taak van de gemeenschappelijkheid van de regering.

De heren Van de Camp en Anker zijn ingegaan op het onderwerp "respect" en het thema "waarden en normen". Bij de voorgaande begrotingen van Algemene Zaken werd in de beleidsagenda aandacht besteed aan waarden en normen. Bij de begroting van 2008 niet, maar dat wil niet zeggen dat het onderwerp geen aandacht van het kabinet krijgt of dat het zou zijn afgerond. Respect is als thema een belangrijk onderdeel van het coalitieakkoord en van het beleidsprogramma en kan worden beschouwd als de voortzetting van waarden en normen. Burgers hechten gelukkig groot belang aan dit thema, zo blijkt uit het recente rapport De sociale staat van Nederland 2007 van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Het rapport geeft de indruk alsof de burger vooral naar de overheid kijkt. Dit wordt bevestigd door het onderzoek op www.21minuten.nl: 65% van de ondervraagden vindt dat de overheid er meer zorg voor moet dragen dat burgers respectvol met elkaar omgaan. Uit talloze initiatieven in de samenleving blijkt ook dat burgers elkaar en de overheid weten te vinden in initiatieven die in het teken staan van het bevorderen van respect en fatsoen. Vorige week was ik in Doetinchem op werkbezoek en daar heb ik onder anderen gesproken met vertegenwoordigers van de politie en de gemeente en met nachtwachten en jongerenwerkers. Gezamenlijk proberen zij de jeugdcriminaliteit in Doetinchem tegen te gaan. Ook de FC De Graafschap neemt zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van jongeren uit de regio. Dit zijn uitstekende voorbeelden van projecten waarbij met passie en inzet wordt geprobeerd de omgang met elkaar in de publieke ruimte te verbeteren.

Het kabinet legt heldere accenten ten aanzien van het thema "respect", de totstandkoming van gedragscodes in buurten, het tegengaan van asociaal gedrag in verkeer en openbaar vervoer, het aanpakken van agressie tegen werknemers met een publieke taak, het actief opvolging geven aan discriminatieaangiften, het normeren van een vergunningenbeleid bij risicomanifestaties en het veiliger maken van het media-aanbod.

Men heeft hier gesproken over een nadere uitwerking van de concrete thema's op het gebied van respect. Met het programma Een veilige publieke taak wordt een dam opgeworpen tegen agressie tegen werknemers met een publieke taak. Het gaat daarbij om het stellen van duidelijke grenzen, het registreren van de dader en het geven van een duidelijke reactie door de overheid. Het kabinet wil een veiliger media-aanbod bereiken langs drie lijnen: de oprichting van een media/educatie- en expertisecentrum waarmee jongeren, hun ouders en scholen worden ondersteund in het omgaan met de veelheid van media-uitingen, een onderzoek naar het instellen van een klachtensysteem van media-uitingen naar Amerikaans voorbeeld en het opstellen van een gedragscode. Het kabinet vraagt de omroepen zelf na te denken welke grenzen ze in acht nemen, vooral op de tijden dat ook kinderen en jongeren kijken of meekijken.

Zoals bekend mag zijn, voel ik mijzelf al jarenlang zeer verbonden met het thema "respect". De concrete activiteiten zoals ik die heb genoemd, vinden plaats onder de verantwoordelijkheid van de vakministers. Ik zal echter ook zeker persoonlijk de voortgang bewaken op de thema's en ik zal het onderwerp regelmatig agenderen in onderraad en de ministerraad. Anderzijds moeten wij oppassen te veel onderwerpen te scharen onder de noemer "respect", of zoals de CDA-fractie het noemt, het beschavingsoffensief. Daarmee zou het begrip diffuus worden en te veelomvattend. Zoals destijds aan uw Kamer bericht naar aanleiding van het thema "waarden en normen", is het belangrijk om focus te brengen in een dergelijk onderwerp. De onderwerpen die de CDA-fractie noemt, zijn overigens belangrijke onderwerpen die zeker raken aan het thema"respect" en die alle aandacht hebben van zowel de vakministers als het kabinet.

De heer Pechtold heeft nog twee specifieke vragen gesteld, namelijk over de vertrouwelijkheid van de ministerraad en over de bemensing van het secretariaat door ambtenaren van commissie.

De voorzitter:

Bent u aan het eind van het eerste blokje?

Minister Balkenende:

Ik heb nog twee korte vragen te beantwoorden, dan heb ik echt alles gehad.

De vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de ministerraad heeft een functie. De vertrouwelijkheid bevordert namelijk dat er goede afwegingen pro en contra kunnen worden gemaakt. Regelmatig gaat het om onderwerpen die gevoelig zijn, bijvoorbeeld als ze te maken hebben met veiligheid, buitenlandse betrekkingen, financiële markten en ga zo maar door. Openbaarheid lijkt mooi, maar kan ertoe leiden dat zaken in de ministerraad niet of minder vrij aan de orde worden gesteld. Dat verzwakt de kwaliteit van de beraadslagingen en dus uiteindelijk van de beleidsvoornemens.

Op de tweede vraag van de heer Pechtold ingaand, stel ik vast dat niet elke commissie eenzelfde aard, doel of status heeft. Ik aarzel derhalve om er algemene uitspraken over te doen, maar wil er wel dit over zeggen. Enerzijds moet ambtelijke deelname aan het secretariaat bijdragen aan het beschikbaar stellen van kennis en ervaring aan een commissie. Anderzijds is het niet de bedoeling dat dit leidt tot vermindering van de onafhankelijkheid van zo'n commissie. Ik zeg toe dit vraagstuk te zullen bespreken met de minister van BZK, mede in het kader van het project Vernieuwing Rijksdienst.

Dit waren de opmerkingen die ik bij het eerste blok naar voren wilde brengen, voorzitter.

De heer Anker (ChristenUnie):

Bij het thema respect heb ik expliciet gevraagd of het handvest burgerschap dat in het beleidsprogramma staat eronder kan worden geschaard. Daarom heb ik ook gevraagd naar een meer concrete uitwerking van het thema en op z'n minst een verwijzing ernaar in de begroting.

Minister Balkenende:

De heer Anker heeft volkomen gelijk. Het thema handvest burgerschap heeft zoals bekend ook een plaats gekregen in het coalitieakkoord. Wij gaan dit punt ter hand nemen. Het is inderdaad een onderdeel van de bredere aanpak van hoe wij met elkaar omgaan in dit land. Met zijn fractiegenoten heb ik in het verleden ook al over dit onderwerp gediscussieerd. Zo'n handvest kan bijdragen aan het onder ogen zien van de verplichtingen die mensen hebben om te komen tot een respectvolle omgang met elkaar. Ik heb het niet genoemd, maar het zit dus eigenlijk al in de plannen. Ik geef de verzekering dat wij er als kabinet mee bezig zijn en blijven. Het past inderdaad ook bij dit onderwerp.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik begrijp de uiteenzetting van de minister-president over zijn taak en de taak van de vakministeries, maar toch zit ik nog met een punt. De vakministeries doen hun werk. Dat doen ze prima. Daar gaat het mij niet om. Mijn vraag is of wel de koppeling wordt gelegd met respect. Ik merk dat veel jongeren die de overheid over drankmisbruik horen praten, dat niet in verband brengen met respect. Seksueel misbruik van heel jonge kinderen, het thema dat door de Rotterdamse wethouder Geluk op de agenda is gezet, wordt als zodanig behandeld, maar komt niet terug onder de noemer respect. Mijn vragen ging daar eigenlijk over. Het zijn allemaal bouwsteentjes, maar ik vraag mij af of wij een visie hebben richting de burger die meeromvattend is.

Minister Balkenende:

De heer Van de Camp stelt een terechte vraag. Hij spreekt terecht over het thema respect als een verbindend thema dat in algemene zin heel veel zegt over hoe wij als mensen met elkaar omgaan in de samenleving. Is er sprake van respectvolle omvang? Wat betekent fatsoen? Wat zijn de gezamenlijk gedragen waarden? Aan welke normen willen wij elkaar houden? Dat is het algemene beeld. Dat vertaalt zich naar diverse aspecten. Het heeft ook te maken met opvoeding. Dan praat je over jeugd- en gezinsbeleid. Het raakt het functioneren van scholen: wat krijgen jonge mensen mee als toerusting in opleiding, aan gedachtegoed, aan hoe om te gaan met elkaar? Dat vertaalt zich naar de rol van sportverenigingen bij het bijbrengen van respect voor de ander en discipline. Het geldt ook voor de thema's die de heer Van de Camp noemde. Ik beschouw het thema respect als een integraal thema dat meerdere elementen omvat. Ik heb als minister-president een bijzondere rol te vervullen om het thema als zodanig te bespreken in een onderraad, maar evenzeer in de ministerraad. Wat de algemene oriëntatie betreft, verwijs ik naar datgene wat er nadrukkelijk staat in het coalitieakkoord en het beleidsprogramma. Daarin treft men de aanknopingspunten aan.

Het algemene pleidooi van de heer Van de Camp om aan een beschavingsoffensief te werken, is goed, maar dat is niet iets van een kabinet of parlement alleen. Daarvoor hebben wij elkaar in het land nodig. Ik heb de heer Van de Camp goed beluisterd. Hij zei dat het soms lijkt alsof de discussie theoretisch is. Als ik op scholen of sportverenigingen kom of in wijken en buurten zie ik echter zeer praktische aanknopingspunten en geweldige resultaten die zijn geboekt. Is het genoeg? Nee, het is nog niet genoeg. Er is nog veel te doen. Uit alle onderzoeken blijkt dat de heer Van de Camp terecht heeft onderstreept dat het vraagstuk hoe wij met elkaar omgaan bij burgers buitengewoon hoog op hun agenda staat. Daarin hebben wij ook een rol te spelen. Ik heb dit thema de afgelopen jaren zwaar op de politieke agenda gezet. Wij hebben de nodige resultaten geboekt en ik ga ermee door en beschouw de opmerking van de heer Van de Camp als een aansporing daartoe.

De heer Pechtold (D66):

Ik bedank de minister-president voor de toezegging dat hij samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal terugkomen op de samenstelling van adviescommissies. Begrijp ik uit het feit dat de minister-president uitgebreid is ingegaan op het veiliger maken van het media-aanbod, dat hij dat als zijn taak ziet en dat dus niet neerlegt bij de minister van OCW? Het zal in samenwerking gebeuren. De minister-president heeft verder gesproken over gedragscode. Ziet hij die als een gedragscode die media zelf moeten ontwikkelen of wil hij daarbij als overheid een sturende rol spelen? Hij heeft gesproken over een instituut dat kan worden gevormd. Kan hij iets meer zeggen over tijd, omvang, plaats en wanneer wij concretere plannen over dat hele gebied zullen ontvangen? Mijn fractie is zeer terughoudend om de media te controleren of codes op te leggen.

Minister Balkenende:

De heer Pechtold heeft gelijk dat dit een verantwoordelijkheid is die in eerste instantie ligt op het terrein van de bewindslieden van OCW, meer in het bijzonder van de minister, maar uiteraard volg ik dit onderwerp met belangstelling. Ik heb hierover opmerkingen gemaakt omdat het onderdeel is van de vraag hoe wij in dit land met elkaar omgaan. Over de gedragscode heb ik zo-even gezegd dat het kabinet de omroepen zal vragen zelf na te denken over het opstellen van zo'n code. De verantwoordelijkheid wordt gelegd waar zij hoort, op het terrein van de omroepen zelf.

Het media-educatie- en expertisecentrum moet informatie gaan bieden over media-uitingen, het verantwoord gebruik van de media. Dat kan te maken hebben met tijden waarop zaken worden uitgezonden en met de inhoud van producten. Het lijkt mij goed dat de discussie daarover wordt gevoerd bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het is goed om er dan meer in detail op in te gaan. Ik heb hier in algemene zin willen aangeven dat wij wensen te werken aan de oprichting van zo'n centrum.

De heer Pechtold (D66):

Ik dank de minister-president voor het heldere antwoord. Het opstellen van de code is dus aan de media zelf en zal niet verplichtend door de overheid worden opgelegd. De minister-president komt met het voorstel over het instituut bij de behandeling van de OCW-begroting.

De minister-president heeft geciteerd uit het 21minuten.nl-onderzoek. Dat ging over democratie. 100.000 mensen hebben aangegeven dat volgens hen de stand van onze democratie achterloopt. Ik zie graag nog eens de reactie van het kabinet op de plannen die onder het kabinet-Balkenende II zijn gemaakt, door mijzelf, en die door de heer Balkenende mee omarmd zijn. Wij wachten nu een jaar op die plannen. Die hebben wij samen gemaakt dus dat krijg ik binnenkort van hem te horen. Nu hij toch uit het onderzoek van 21minuten.nl put, daarin staan de democratie en de achterstand heel centraal. Ik heb hem zojuist gecomplimenteerd vanwege Europa en integratie. Zal hij de komende jaren op het punt van democratie ook als premier dat leiderschap tonen en een agenda tentoonspreiden die niet alleen gaat over cultuur maar ook over structuur?

Minister Balkenende:

Dit raakt aan de opmerking van de heer Heijnen. Er is eerder gesproken over zijn idee van het Huis van de Democratie als instituut, als instelling waarin wij dit soort zaken belichamen. Het gaat natuurlijk veel verder dan dat. Het gaat over democratisch burgerschap, het heeft te maken met een democratische oriëntatie, met weten hoe de spelregels zijn. Dat raakt het onderwijs en de vraag wat leerlingen meekrijgen. Dat raakt ook onze vorm van communiceren, hoe wij zaken uitleggen, wat hier kan worden gedeeld aan ervaringen. Al die elementen zijn daar onderdelen van. Ten diepste gaat het erom hoe wij staan in het politieke en maatschappelijke leven in dit land, daarin heeft de heer Pechtold gelijk. Daarin zit de component respect, de vraag hoe men met elkaar omgaat, wat de rol is van maatschappelijke instituties en hoe het is gesteld met onze democratische gezindheid. Dat is een proces dat niet zo maar iets is voor beleidsplannen. Het heeft te maken met een oriëntatie, met opvoeding, met onderwijs, maar ook met acties die wij zelf ondernemen.

Het Huis van de Democratie is daarvan een voorbeeld, maar het is er maar een. Het heeft ook te maken met de ontvangst van groepen, met scholieren en studenten en met stageplaatsen, noem alles maar op. De vorige week heb ik bijvoorbeeld zelf enkele middelbare scholieren langs gehad, ook weer als voorbeeld om aan te geven hoe een ministerraad functioneert. Het is een concreet voorbeeld om aan te tonen dat ook dat bijdraagt aan een democratische oriëntatie.

Het is een vraagstuk waarvoor wij iedereen nodig hebben. Dat kunnen wij niet alleen. Daarvoor hebben wij scholen en maatschappelijke instellingen nodig. Maar de heer Pechtold heeft gelijk dat wij dit thema zwaar op de agenda moeten zetten.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb heel concreet gevraagd naar structuur. De zaken waarover de minister-president nu spreekt, opvoeding, onderwijs en communicatie hebben betrekking op cultuur. Uit 21minuten.nl blijkt dat mensen meer vormen van democratie willen, of die nu representatief of direct zijn. De burgers van Utrecht hebben de indruk dat hen vandaag een fopspeen wordt voorgehouden. Ik ben geneigd om dit met hen eens te zijn als wij in Den Haag niet bereid zijn de structuur van onze democratie te bespreken en na te gaan of die houdbaar is voor de 21ste eeuw. Heeft de minister-president daar een agenda voor?

Minister Balkenende:

Deze discussie vertoont overeenkomsten met het debat dat wij vorige week hebben gevoerd over het thema referendum en wijzigingsverdrag. Ik ben toen ingegaan op het standpunt van het kabinet. Met een vraag over de democratische gezindheid in de zin van structuurveranderingen kun je verschillende kanten uit. Die veranderingen kunnen het gevolg zijn van een verdieping en versterking van de vertegenwoordigende democratie. De heer Pechtold is gericht op meer directe vormen van democratie, dat is geen nieuws. Hij weet dat ik daar anders over denk. Er is echter ook nog een tussencategorie, bijvoorbeeld betere communicatie, het instellen van focusgroepen en de mogelijkheden van internet. Al die zaken hangen hiermee net zo goed samen. De fundamentele vraag is echter of je kiest voor een representatieve of voor een directe democratie en daar wordt verschillend over gedacht.

De heer Pechtold (D66):

De minister-president loopt weg voor het thema. Hij zegt dat je hier anders over kunt denken. Ik stel vast dat hij geen agenda heeft. De minister van Binnenlandse Zaken zei vrijdag in het vraaggesprek op televisie heel duidelijk dat zij niets wil. Dit is geen debatje over de keuze tussen representatieve of directe democratie. Al zou hij maar ingaan op de voorstellen van de nationale conventie over de Grondwet. Beaamt hij dat hij daarmee niets zal doen de komende jaren? Dat is een antwoord en dan weet ik waar ik aan toe ben.

Minister Balkenende:

Het is de heer Pechtold bekend dat er een staatscommissie wordt ingesteld voor de Grondwet. Over het referendum verschillen wij echt van mening en dat weet hij ook. Wij werken aan andere categorieën, bijvoorbeeld aan de vraag hoe de burgers tegen Europa aankijken. Wij hebben vastgesteld dat er meer gecommuniceerd moet worden. Dat is de afgelopen jaren ook gebeurd en wij zullen daarmee doorgaan. De instrumenten die ons dan ten dienste staan zijn ook zaken als internet, onderzoek, focusgroepen enzovoort. De communicatie moet worden verbeterd, maar dit zijn ook elementen die de structuur kunnen versterken. Dit hoeft niet de keuze te zijn die de heer Pechtold maakt.

De heer Heijnen (PvdA):

Zal de minister-president in het verloop van zijn betoog nog uitvoeriger ingaan op het Huis van de Democratie en de vragen die ik daarover heb gesteld? Ik vraag dit tegen de achtergrond van zijn antwoord op de woorden van de heer Pechtold over de betrokkenheid van velen bij het in stand houden van het democratisch burgerschap die mij uit het hart zijn gegrepen. Ik heb meer in het bijzonder een aantal vragen gesteld aan de minister-president als coördinerend bewindspersoon en als verantwoordelijke voor de rijksvoorlichting.

Minister Balkenende:

Ik heb goed geluisterd naar de opmerkingen van de heer Heijnen over het Huis van de Democratie. Het viel mij op dat hij zei: de minister van BZK, maar nu ook de premier. Hij kan mij aanspreken op mijn verantwoordelijkheid voor het ministerie van Algemene Zaken en hij kan uiteraard mijn algemene regeringsverantwoordelijkheid aan de orde stellen. Tegelijkertijd heeft de minister van BZK op dit punt een eerste verantwoordelijkheid, omdat het haar vakdepartement betreft. Ik heb in algemene zin iets willen zeggen en ik ga ervan uit dat deze discussie verder wordt gevoerd tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van BZK. Dat is daar het geëigende moment voor, maar weet dat ik het belang van deze thematiek onder ogen zie. Dan wordt er natuurlijk vervolgens gevraagd of er budgettaire ruimte is en welke ideeën er zijn, maar ik heb alleen een positieve opmerking gemaakt over het idee om hier werk van te maken in welke vorm dan ook. Het is een eerste verantwoordelijkheid van de vakminister om naar de invulling en implementatie te kijken en daarvoor voorstellen te doen. Wat dit betreft schijnt er geen licht tussen de opvattingen van de minister van BZK en die van de minister-president.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik ben blij om dit te horen, maar vanuit het perspectief van de Kamer is kabinetsbeleid kabinetsbeleid. Natuurlijk is er een ministeriële verantwoordelijkheid voor afzonderlijke beleidsterreinen. In antwoord op een vraag van de heer Pechtold zei de minister-president – terecht naar mijn smaak – dat het in stand houden en bevorderen van democratisch burgerschap een betrokkenheid van iedereen vergt. Dat wil zeggen van OCW, BZK, maar ook van de minister-president in zijn verantwoordelijkheid voor de algemene coördinatie van regeringsbeleid, voor overheidsvoorlichting enzovoorts. Ik denk dat de Kamer, ik in ieder geval, het helemaal niet erg zou vinden, het zelfs noodzakelijk vindt dat u wat verder gaat in uw beantwoording en de vraag hoe u aan de wens tegemoet wil komen die een deel van de Kamer toch heeft gesteld, namelijk om aan de realisatie van het Huis van de Democratie een bijdrage te leveren.

Minister Balkenende:

Ik zou vandaag niet een institutionele discussie willen voeren over het instituut het Huis van de Democratie. Ik herhaal dat ik dat niet op mijn weg vind liggen. Wel vind ik het op mijn weg liggen om nu het algemene debat te voeren en daarin hebt u belangrijke onderwerpen aangesneden: respect en in het bijzonder het democratisch burgerschap. In dat verband heb ik nog eens de betekenis van dit onderwerp onderlijnd en daar tegenover gesteld dat u ook moet kijken hoe mensen in de samenleving zelf functioneren. Dat heeft te maken met maatschappelijke participatie, met omgaan met elkaar. Al die elementen dragen wel bij aan een respectvolle omgang met elkaar. Dat is mijn algemene antwoord geweest. Over het instituut heb ik het nodige gezegd en kan daar op dit moment ook niet meer over zeggen, omdat ik dan in de verantwoordelijkheid ga treden van de minister van BZK.

De heer Van Raak (SP):

Vandaag is het burgemeestersreferendum in Utrecht waar men tussen twee kandidaten van dezelfde partij kan kiezen. Veel mensen in Utrecht zijn daarover erg teleurgesteld, veel mensen zijn eerder teleurgesteld omdat er geen onderzoek komt naar onze betrokkenheid bij de oorlog in Irak, veel mensen zijn teleurgesteld omdat er geen referendum komt over het Europees Verdrag. Ik denk dat wij heel veel moeten doen om de democratische gezindheid te bevorderen. Is de minister-president het niet met mij eens dat wij ook heel veel moeten laten, namelijk dit soort wantrouwen organiseren?

Minister Balkenende:

Zeker nu het referendum op dit moment wordt gehouden, vind ik dat ik geen uitspraak moet doen over een situatie in een gemeente in Nederland. Ik heb er trouwens eerder behoefte aan om daar in het kabinet bij stil te staan, ook bij de constitutionele aspecten van het een en ander. Dit heeft bovendien ook te maken met de verantwoordelijkheid van gemeenten zelf. Sommige gemeenten kiezen voor een vertrouwenscommissie die een aanbeveling doet en vervolgens komt er een burgemeester. Een aantal gemeenten – het zijn er niet zo veel – heeft gekozen voor het referendum om de bevolking een keuze voor te kunnen leggen. Ik volg de discussie in Utrecht natuurlijk met grote belangstelling maar ik vind het te vroeg om daar nu opmerkingen over te maken. Op het aspect referendum ben ik overigens al ingegaan in antwoord op de heer Pechtold.

De heer Van Raak (SP):

De heer Pechtold wil allerlei nieuwe voorstellen doen, ik vraag de minister-president of wij niet zouden moeten ophouden met het organiseren van teleurstellingen. Als hij het daarmee eens is, kan hij er in de toekomst misschien ook wat beter mee omgaan. Misschien kunnen wij alsnog een referendum over Europa houden en een onderzoek instellen naar Irak.

Minister Balkenende:

Dat laatste moeten wij nu maar niet doen. Dat debat hebben wij vorige week al gevoerd. De implicatie van uw opmerking is eigenlijk: moeten wij niet ophouden met bepaalde vormen van volksraadpleging? U vraagt eigenlijk of wij wel zouden moeten doorgaan met referenda op lokaal niveau, zoals nu in Utrecht? Deze vraag komt volgens mij echt even te vroeg. Het raakt in de eerste plaats de lokale autonomie en in de tweede plaats een verantwoordelijkheid van het kabinet. Ik ga nu niet zomaar opmerkingen maken met een dergelijk vergaande strekking. Ik begrijp in ieder geval dat u echt niet tevreden bent over het referendum in Utrecht en dat u daar kritische kanttekeningen bij plaatst. Ik heb daar met belangstelling kennis van genomen en ik zeg u toe dat ik deze gevoelens zeker in de ministerraad aan de orde zal stellen.

De heer Van Raak (SP):

Ik ben niet tegen referenda, maar wij moeten dergelijke zaken wel heel goed organiseren. Nu organiseren wij teleurstellingen. Als de minister-president deze zorg deelt...

De voorzitter:

Dat punt had u al heel duidelijk gemaakt!

Minister Balkenende:

Wij organiseren het niet, het gaat om een gemeente.

De voorzitter:

Ik vraag de leden eraan mee te werken dat wij om half drie met het volgende debat kunnen beginnen.

De heer Pechtold (D66):

Maar het is een belangrijk begrotingsdebat en dan zou de minister-president ook iets ruimhartiger moeten antwoorden. Het Huis van de Democratie wilde Balkenende II al. Minister Ter Horst heeft afgelopen vrijdag aangegeven dat het er ook komt, dus kunt u dat nu ook gewoon zeggen.

Als het gaat om het referendum op lokaal niveau heeft uw kabinet aangekondigd om de subsidies aan gemeenten stop te zetten per 1 januari, dus kunt u nu ook gewoon zeggen: dat willen wij dus niet meer!

Ik wil het nu graag hebben over de bezuiniging op uw ministerie, de algemene bezuiniging van 20% die u doorvertaalt naar Algemene Zaken. Is het nu een bezuiniging of is het beleid als u spreekt over webredacties. Ik ken de niet aflatende inzet van de Rijksvoorlichtingsdienst om het liefst alle ministeries toch een beetje onder zijn verantwoordelijkheid te krijgen als het gaat om de communicatie. Wij hebben nu dat relletje over het feit dat de ministers geen weblogs meer mogen schrijven, althans niet als zij daarop iets schrijven wat hun image zou kunnen versterken of hun partijpolitieke ideeën zou kunnen ondersteunen. Gaat de RVD nu de voorlichting van alle andere ministeries zo naar zich toe trekken dat die onder zijn verantwoordelijkheid komt?

Minister Balkenende:

Laat ik maar niet ingaan op wat vrijdag in de ministerraad aan de orde is. Ik zal één opmerking maken. Wat nu speelt, is feitelijk wat in de afgelopen jaren ook altijd naar voren is gebracht. Maar ik kom hier vrijdag wel op terug, dat hoeft nu niet gedaan te worden.

Over de webredactie het volgende. Bij departementsoverschrijdende onderwerpen kan het nuttig zijn om een zekere samenhang na te streven. Nu is er ook "regering.nl". Laat ik het thema "respect" als voorbeeld nemen. We moeten ervoor uitkijken om dit allemaal op elk departement apart te regelen, we moeten hier meer samenhang in brengen. De RVD verricht ook activiteiten voor het algemenere kabinetsprofiel. Dit heeft allemaal gewoon te maken met effectieve communicatie. Zo moet u het lezen; u moet er niet te veel achter zoeken.

De heer Pechtold (D66):

Nou, ik zoek daar wel van alles achter, omdat dit al jarenlang speelt. U kunt het wel mooi brengen, maar u draait gewoon om mijn vraag heen. Gaat u de RVD uitrusten als een orgaan dat op uw ministerie de persconferenties organiseert? Met andere woorden, u bent niet meer te gast bij de pers, de pers is te gast bij u. Gaat u andere ministeries onder uw verantwoordelijkheid in de communicatie aansturen? Dat is de politieke vraag. Het gaat mij er niet om hoe u communiceert en welke achtergrondkleur u nu weer uit Amerika heeft overgenomen. Het gaat mij erom of wij in dit land nog de onafhankelijke, en staatkundig zo geregelde, zaken hebben die wij altijd hadden, of dat u dit alles langzaam, met mooie woorden en bewegingen wegdraait. Dit is jarenlang tegengehouden in kabinetten waar onder andere de VVD en wijzelf in zaten; toen stond in rapporten dat de RVD dat wilde, maar wij wilden dat niet. Ik heb gewoon een politieke vraag: gaat u dit nu wel doen?

Minister Balkenende:

Een minister-president heeft toe te zien op het algemene regeringsbeleid. Daarbij moet sprake zijn van afstemming. Om die reden hebben we een voorlichtingsraad. Ik neem aan dat dit geen probleem voor u is. Voor de zaken die te maken hebben met de algemene uitstraling van het kabinet is er de RVD; die zorgt voor de afstemming. Daarnaast zijn er de afzonderlijke directies voorlichting bij departementen. Dat blijft allemaal bestaan. Maar het grote probleem in de politiek is dat de eenheid van het regeringsbeleid wordt ondermijnd als de ene dit zegt en de ander dat. Wij en de RVD zien toe op die eenheid van het regeringsbeleid. Het heeft gewoon te maken met de helderheid van de communicatie.

Inderdaad is de locatie van de persconferentie veranderd, maar qua inhoud is de persconferentie identiek: alle vragen kunnen worden gesteld en zij vindt wekelijks plaats. En er is sprake van één groot voordeel, dat we niet in Nieuwspoort kenden: zij wordt nu ook integraal uitgezonden. Wat wil je nog meer?

De heer Pechtold (D66):

Als dat laatste het probleem was: ik ben er zeker van dat Nieuwspoort dat zo voor u zou regelen.

Maar misschien is dat verhaal over het weblogje wel the pudding; vrijdag zullen we wel zien hoe het is. U kunt namelijk zoiets niet op die manier naar u toe trekken en elke keer aankomen met de eenheid van het kabinetsbeleid. Wij hebben hier veel over gesproken en het is geregeld in artikel 45, lid 3 van de Grondwet: de ministers hebben vrijheid. Straks kan men niet eens meer een partijpolitieke, of zelfs ideologische opmerking op een weblog maken; straks kan iemand niet eens meer over zijn eigen leven vertellen, omdat dat imagebuilding zou zijn. Dit is niet de goede weg, het past niet bij onze democratie, of u moet voor de gekozen minister-president gaan, wat ik dan weer wel zou steunen.

Minister Balkenende:

Voor een goed begrip: ik heb zo-even opgemerkt dat de Dienst Publiek en Communicatie als shared-service zal optreden voor nog meer activiteiten van ministeries; denk aan gezamenlijke webredacties en analyse- en informatiediensten. Ik zie werkelijk niet in wat voor problemen dit hoeft op te leveren. U moet niet meer suggereren dan ik naar voren breng. Dit heeft gewoon te maken met eenduidigheid in de communicatie en goede afstemming; en als van gezamenlijkheid sprake is, gebeurt het zo. Ik kan dit niet mooier maken dan het is. Eerlijk gezegd, het zou dwaas zijn als dit niet zou kunnen.

Het tweede deel van mijn betoog zijn de antwoorden op de verschillende vragen over het Koninklijk Huis. Ik zal eerst ingaan op de toespraak van prinses Máxima bij de recente presentatie van het rapport van de WRR. Dan ga ik in op de algemene vragen van de heer Van Beek over de ruimte voor leden van het Koninklijk Huis. Met mijn uitleg over de systematiek beantwoord ik ook de vragen van de heer Brinkman en ga ik in op het betoog van de heer Pechtold. Vervolgens beantwoord ik de vragen over de kosten van het Koninklijk Huis, waarbij ik inga op vragen van onder anderen de heren Van Raak en Heijnen over systematiek en transparantie. Tot slot kom ik toe aan de volgende onderwerpen: de openstelling van paleizen, waarover de heer Van de Camp sprak; hoe om te gaan met de vlaginstructie, in reactie op de opmerking van de heren Van de Camp en Pechtold; en het verzoek van de heer Van Raak over 5 mei.

De voorzitter:

Ik stel de leden in de gelegenheid om na de blokjes over de rede en de verantwoordelijkheid interrupties te plaatsen.

Minister Balkenende:

In de media en in dit debat is veel gezegd over de toespraak van prinses Máxima bij de presentatie van het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Ik zou iedereen die meedoet aan dit debat, willen vragen om daarbij de gehele strekking van de toespraak te betrekken. Wat ik nu soms zie gebeuren, is dat één enkele zin, geïsoleerd, onjuist geciteerd en uit zijn context gehaald, wordt aangehaald. Daardoor ontstaat een geheel andere interpretatie dan zou ontstaan wanneer je de hele toespraak beziet.

De discussie draait om de zin: Dé Nederlandse identiteit bestaat niet. Deze zin heeft prinses Máxima niet uitgesproken. Voor alle duidelijkheid citeer ik wat zij wel in haar toespraak heeft gezegd: "Het thema identiteit houdt veel mensen in ons land sterk bezig. (...) Het raakt ons allemaal. (...) Zo'n zeven jaar geleden begon mijn zoektocht naar de Nederlandse identiteit. (...) Het was een prachtige en rijke ervaring waarvoor ik enorm dankbaar ben. Maar dé Nederlandse identiteit? Nee, die heb ik niet gevonden. (...) Nederland is veel te veelzijdig om in één cliché te vatten. Dé Nederlander bestaat niet. Als troost kan ik u zeggen dat dé Argentijn ook niet bestaat."

Vervolgens gaat de prinses in op haar persoonlijke ervaringen en vervolgt aldus: "We denken nog te veel in scheidslijnen. Ook nieuwkomers doen dat." En tot slot verwijst zij naar de plaatsen waar zij in haar leven heeft gewoond: "Al die plaatsen en de mensen die erbij horen, maken deel uit van mijn leven. Ze horen bij mijn identiteit als Nederlandse. Ze zijn me dierbaar."

Heeft de prinses ontkend dat er een Nederlandse identiteit is? Nee, dat heeft ze niet. De heer Heijnen zei dat buitengewoon duidelijk in zijn betoog. Die conclusie is door sommigen ten onrechte wel getrokken, op basis van een onjuist geciteerde zin uit een toespraak. De prinses heeft juist onderdelen genoemd die deel uitmaken van onze identiteit. Sterker nog: de prinses sprak over háár identiteit als Nederlandse. Eerder heb ik hierover gezegd dat de Nederlandse identiteit verweven is met cultuur, geschiedenis en de gevoelens van mensen en dat die identiteit zich niet zomaar laat wegblazen. Tegelijkertijd heb ik ook aangegeven dat het karakter van Nederland zich heeft ontwikkeld in een lange geschiedenis. De Nederlandse identiteit is nooit statisch geweest. Ik heb verder gewezen op de verscheidenheid in ons land.

Sommige reacties op de speech van prinses Máxima, op basis van een uit zijn context gehaalde zin, betreur ik zeer. Tegelijkertijd constateer ik dat het onderwerp van de Nederlandse identiteit ons alleen raakt en bezighoudt. Wat dat betreft is de grote hoeveelheid reacties ook wel weer begrijpelijk, want wij kunnen en mogen trots zijn op Nederland. Nederland is een land dat zijn kracht juist ontleent aan eenheid in verscheidenheid, een land waar, zoals de prinses zegt, ruimte is om Limburger of Amsterdammer, koopman of dominee, fan van Ajax of van Feyenoord, protestant of katholiek te zijn. Een land waarin wij verscheiden zijn op grond van afkomst, religie en cultuur, maar één zijn in het spreken van de taal, het koesteren van gezamenlijke waarden en gedeelde trots op het eigen land.

Over de Nederlandse identiteit heb ik in toespraken en interviews dezelfde elementen naar voren gebracht. De strekking van die uitspraken zijn volstrekt vergelijkbaar met de toespraak van de prinses bij de WRR. Ik heb over identiteit ook het volgende gezegd: landen met een open karakter en een grote diversiteit aan mensen staan sterker dan landen met een monocultuur. Verschillen en contacten tussen culturen en levensstijlen zijn namelijk een onmisbare bron van creativiteit en innovatie. Dat laat de geschiedenis van ons land ook zien. Verschillen moeten wij koesteren, maar wij moeten ze niet opblazen.

De rechtsstaat vormt daarbij het kader waarbinnen wij met elkaar in vrijheid kunnen leven en in vrede van elkaar kunnen verschillen. De Nederlandse samenleving is open en geeft ruimte aan verschillen tussen mensen. Bepalend is niet wie je bent, maar wat je bijdraagt aan de Nederlandse samenleving. Dat vraagt natuurlijk wel om ieders respect voor onze rechtsstaat.

De wijze waarop aan de ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis invulling wordt gegeven, brengt met zich dat deze niet alleen beperkend van aard is. Er wordt ook ruimte geboden voor maatschappelijke activiteiten. Deze toespraak, waarin de prinses haar persoonlijke ervaringen heeft verwerkt, is niet strijdig met het kabinetsbeleid, want hij bevat geen uitspraken over het beleid. Bovendien bevat de toespraak geen kwalificaties waarmee het kabinet niet zou kunnen instemmen. Daarom hadden de verantwoordelijke bewindslieden, de minister van Justitie, de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en ikzelf er geen enkel probleem mee om daarvoor de ministeriële verantwoordelijkheid te nemen en daarmee de ruimte te bieden voor het persoonlijke verhaal van de prinses.

Vrijwel direct na de speech van prinses Máxima heeft minister Hirsch Ballin bekend gemaakt dat de ministeriële verantwoordelijkheid door het kabinet is en wordt genomen. Hij heeft dit met mij afgestemd; ik was destijds bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. De minister van Justitie heeft daarbij gewezen op zijn bewoordingen in zijn toespraak bij de WRR: identiteit verandert voortdurend, maar drukt toch iets karakteristieks uit.

Ten slotte hecht ik eraan, te benadrukken dat juist prinses Máxima zich al jaren op uitstekende wijze inzet voor sociale cohesie en integratie in de Nederlandse samenleving. Zij is een belangrijke samenbindende factor. Laten wij dat in alle beschouwingen niet over het hoofd zien.

De heer Pechtold (D66):

Ik maak bezwaar tegen de manier waarop de minister-president het debat voert, in de trant van: de aanval is de beste verdediging en wij hebben het charmeoffensief van de prinses nodig. Het ging ons echter niet om de inhoud. Die heeft wel een vlucht genomen. U hoeft niet de hele speech voor te lezen; met het rode pennetje in de hand hebben wij die allemaal doorgelezen en wij kwamen tot dezelfde conclusie als u. Het gaat ons om de ministeriële verantwoordelijkheid. Of u laat zo'n speech schrijven – minister Vogelaar heeft toegegeven dat de speech van tevoren is gecontroleerd – en verdedigt die dan, of u laat de uiting niet toe.

Ik heb de vraag verbreed en ook de kroonprins genoemd die over Europa sprak. Terwijl wij ons hier nog afvroegen of er wel of geen referendum moest komen, zei hij dat wij wat trotser moeten zijn op het werk dat onze grootouders hebben verricht. Op beide punten, zowel wat betreft de identiteit als Europa, ben ik het eens met beide leden van de Koninklijke familie. Daarom vind ik dat ik deze vraag aan u mag stellen: waarom laat u de boel lopen op het moment dat het verkeerd gaat? Of u staat ervoor en zegt: het is ook mijn beleid, of u laat het niet toe. Wij kunnen niet hebben dat deze mensen, die zichzelf niet kunnen verdedigen, in het politieke debat onderwerp van gesprek worden. Dat staat los van hun inzet voor maatschappelijke onderwerpen zoals laaggeletterdheid en microkrediet, wat iedereen prima vindt. Ik vind het niet fair dat u in dit debat het hele charmeoffensief van de kroonprinses nodig hebt om uw punt te ondersteunen. Zeg gewoon: ik was te laat. U was namelijk te laat.

Minister Balkenende:

Dat zie ik totaal anders en ik zal u uitleggen waarom. Toen de bijeenkomst van de WRR plaatsvond, heeft de prinses haar speech gehouden. Wat gebeurde er die dag? De aandacht ging op die dag vooral uit naar de verkiezing van de voorzitter van de PvdA en de volgende dag naar de discussie over het referendum. Wat de aandacht heeft getrokken, waren de grote woorden van de kant van de heer Wilders. Na een aantal dagen was die discussie een eind weg. Wat gebeurde er op de vrijdag toen minister Bos de persconferentie deed, omdat ik afwezig was in verband met de Verenigde Naties? Er is niet één vraag over de kwestie gesteld. Afgelopen vrijdag, toen ik zelf de persconferentie deed, is er niet één vraag gesteld. Er zijn ook geen vragen van de Kamer gekomen. Het hele debat heeft een versnelling gekregen door de uitlatingen van de heer Scheffer in het kader van de presentatie van zijn boek en de publiciteit in de Telegraaf, in samenspel met de heer Zonnevylle van de Oranjeverenigingen. Toen kwam er ineens een geweldige upswing van de discussie. Wij hebben onze ministeriële verantwoordelijkheid genomen. Drie bewindslieden hebben de tekst gezien. Eerst werd de discussie geëntameerd door de heer Wilders, in bewoordingen die niet graag de mijne zouden zijn. Ik vind dat de heer Wilders absoluut geen recht heeft gedaan aan wat prinses Máxima naar voren heeft gebracht. De hausse in de discussie is afgelopen weekend begonnen. Zo liggen de feiten en dan vind ik dat de heer Pechtold niet op deze manier in mijn richting moet spreken.

De heer Pechtold (D66):

Een upswing is een hype. Een premier met vijf jaar ervaring moet daarmee inmiddels weten om te gaan. Als hij leden van de Koninklijke familie laat praten over Europa en Slovenië en een dergelijke speech laat houden, dan moet hij er als de kippen bij zijn. Nu voel ik mij bezwaard, gelet op het inderdaad vreselijke verhaal dat een Wilders staat te houden. Mijn kritiek is fundamenteel. Ik leg niet de fout bij prinses Máxima of bij prins Willem-Alexander. Ik zeg dat de premier zijn rol, te weten het aansturen van mensen die zich niet kunnen verdedigen in het publieke debat, beter moet oppakken en daarin sneller moet handelen. Of hij moet met ons debatteren over de ruimte die wij troonopvolgers geven. Wij hebben op dit moment de koningin die onderdeel uitmaakt van de regering, maar dat doet een kroonprins of een kroonprinses niet. Dus als u die mensen meer ruimte wilt geven om niet alleen over maatschappelijk brede thema's zoals water te spreken – en ik snap dat – dan moet u daar ook wel beleid bij voeren. En u moet ze verdedigen!

De voorzitter:

Mijnheer Pechtold, ik geef u veel ruimte en dat doe ik graag, maar u moet nu echt beknopt, kort en bondig uw vragen formuleren. Het woord is aan de minister-president.

Minister Balkenende:

Op die maandag hebben wij overleg gehad met de minister van Justitie en de vraag hoe hij zou reageren. Dat is direct gebeurd. Ik denk dat het beter was geweest als u niet direct was begonnen over mij te praten. Het zou immers moeten gaan over de vraag of prinses Máxima in de bejegening van de heer Wilders recht is gedaan. Het is mijn vaste overtuiging dat dit niet het geval is. Vervolgens zie ik een debat ontstaan dat met name de laatste paar dagen zo'n excessief karakter heeft gekregen. Wat is er gebeurd? Vrijdag waren er geen vragen bij de ministerraad. Dit weekeinde is het allemaal gekomen. Minister Vogelaar zat in een uitzending van Buitenhof en heeft daar een aantal belangrijke dingen gezegd en ik had vandaag dit debat. Ik vind dat wij de zaak in het goede perspectief moeten plaatsen en ik sta hier om aan te geven waarom wij onze verantwoordelijkheid hebben genomen. Ik heb de woorden van prinses Máxima in de juiste context willen plaatsen en ik wil hier nog eens nadrukkelijk zeggen dat de prinses geen recht is gedaan in de bejegening, noch hetgeen wat zij heeft beoogd te zeggen.

De heer Pechtold (D66):

Het gaat mij om een actieve of een passieve houding. U kiest voor een passieve houding. U zegt: mij worden al twee weken geen vragen gesteld. Ik vind dat u op zo'n moment – dat heb ik u ook al gezegd rondom integratie en rondom Europa – direct dient in te zetten. Dat geldt ook nu het gaat om de ruimte die het Koninklijk Huis heeft. U dient direct te zeggen: die speech is gecontroleerd, ik sta daar achter en wat nu wordt gezegd, is uit zijn verband gerukt. U moet niet wachten totdat wij de Wildersen, de Scheffers en iedereen over ons heen hebben gehad.

Minister Balkenende:

Heeft de heer Pechtold gisteren het stuk van de heer Blokker in de Volkskrant gelezen? De heer Blokker analyseerde heel duidelijk dat de discussie rustig leek te zijn geworden, en dat die zaak ineens opgeblazen is. Ik wil graag de feiten onder ogen zien. Het staat een parlementariër vrij om mij met felheid te bejegenen, maar ik heb u niet met die felheid horen reageren op de uitlatingen van de heer Wilders. Ik noem maar wat.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Mij wordt een vraag gesteld. Ik heb het stuk gelezen. Ik vind het interessant. Laat ik het maar op zijn Hollands zeggen: ik baal ook van die hypes en u hoeft mij niet te vertellen dat ik Wilders niet zo nu en dan van repliek dien. Ik vraag mij alleen af – wij controleren de media niet, daar hebben wij net een debatje over gehad – op welk moment je als leider van dit land ingrijpt en zegt: deze speech is door mij gecontroleerd en geaccordeerd, en nu gaat die speech een eigen leven leiden en dat accepteer ik niet. Dan is het voorbij en hoeft u niet drie weken later dit verhaal te houden.

Minister Balkenende:

De minister van Justitie heeft op de dag zelf al aangegeven hoe de bewindslieden – dus ook de minister-president – in dit alles zaten en wat wij van de zaak vonden. Toen was ook helder dat wij achter de prinses stonden en dat goedkeuring was verleend. Daar kon niemand, maar dan ook niemand iets van maken. Ik vind dat u veel te grote woorden gebruikt.

De heer Van Beek (VVD):

Hier was ik bang voor en daarom heb ik in mijn tekst dit voorbeeld juist niet gebruikt. Ik wilde proberen om wat meer in algemene termen over dit onderwerp te spreken. In dat verband zou ik u willen vragen om nog even te kijken naar de tekst die u net uitsprak. Heb ik u nu echt horen zeggen dat u onder andere akkoord was met de tekst van de prinses omdat die niet strijdig was met het kabinetsbeleid?

Minister Balkenende:

Dat klopt.

De heer Van Beek (VVD):

Sinds wanneer is het een criterium dat leden van het koningshuis het kabinetsbeleid naar buiten brengen?

Minister Balkenende:

Dat hoeft ook niet. De heer Van de Camp zei het heel erg scherp. Het nemen van verantwoordelijkheid betekent dat je kijkt of er geen sprake is van strijdigheid, maar het betekent tegelijkertijd dus ook het bieden van ruimte. Dat is precies wat er gebeurd is toen minister-president Lubbers destijds heeft gekozen voor een verruiming. Wanneer zich situaties voordoen waarin er spanning ontstaat, heb je een ander verhaal. Dat is ook de reden waarom leden van het Koninklijk Huis hun speeches altijd voorleggen aan de minister-president of aan de vakminister dan wel staatssecretaris. Wij hebben die spanning geconstateerd en ik heb u net aangegeven dat de opmerking die ik zelf heb gemaakt over de pluriformiteit in Nederland en de opmerkingen die prinses Máxima eerder heeft gemaakt op dezelfde lijn lagen. Dat zijn de elementen die je meeweegt bij het nemen van je ministeriële verantwoordelijkheid en in dit geval is dat ook gebeurd.

De heer Van Beek (VVD):

De minister-president verdedigt nu de omgekeerde stelling, namelijk dat hij niet wil dat een dergelijk verhaal strijdig is met zijn beleid. Ik kan mij dit voorstellen. Ik vroeg hem echter iets anders. Het criterium kan toch niet zijn dat een speech van een van de leden van het Koninklijk Huis het kabinetsbeleid moet volgen? Ik denk dat een speech boven het kabinetsbeleid zou moeten staan. Dit soort speeches zou acceptabel moeten zijn voor zowel mensen die zich in het beleid herkennen, als mensen die zich hierin niet herkennen.

Minister Balkenende:

Ik begrijp goed wat de heer Van Beek zegt. Ik heb mij voorgenomen om een aparte beschouwing aan zijn vraag te wijden.

De heer Brinkman (PVV):

Ik hoor u van alles zeggen en zie u rookgordijnen optrekken over zaken die wel of niet gezegd zijn. Ons doet dit er eerlijk gezegd niet toe. Voor ons is van belang dat de minister-president als politiek verantwoordelijk persoon mensen niet dingen laat zeggen die zij eigenlijk niet zouden moeten zeggen. Vindt hij ook niet dat, als de ingeslagen weg gevolgd wordt, leden van het Koninklijk Huis in de positie zouden kunnen komen dat het volk geen vertrouwen meer in hen heeft? Zij vertolken immers het kabinetsbeleid en worden zelfs hiervoor ingezet. Prinses Máxima was ook adviseur van deze raad. Zij heeft daadwerkelijk meegewerkt aan de totstandkoming van dit rapport.

De voorzitter:

Mijnheer Brinkman, wat is uw vraag?

De heer Brinkman (PVV):

Mijn vraag is of dit niet kan wringen in de toekomst.

Minister Balkenende:

Ik heb u vanochtend horen zeggen dat u achter het Koninklijk Huis stond, mijnheer Brinkman. Ik mag toch aannemen dat u achter het Koninklijk Huis staat?

De heer Brinkman (PVV):

Hier gaat mijn vraag niet over.

Minister Balkenende:

In de eerste termijn heb ik u horen zeggen dat wij het Koninklijk Huis hebben te respecteren. Dit is de reden waarom u mij een aantal verwijten maakt. Begrijp ik u goed?

De heer Brinkman (PVV):

Nee, ik maak u verwijten, omdat u uw taak niet goed uitvoert. U bent een slechte coach. Op het moment dat de ministeriële verantwoordelijkheid in het geding is, blijft u niet thuis. Op het moment dat er een aantal weken een debat speelt, hoor ik u verder helemaal niet. Op dit punt heeft de heer Pechtold volkomen gelijk. U laat de prinses bungelen.

Minister Balkenende:

Wat betreft dat "bungelen", weet u wat er was gebeurd als de heer Wilders een andere kwalificatie had gebruikt toen hij sprak over de prinses? Dan hadden wij een heel ander debat gehad.

De heer Brinkman (PVV):

Wij kunnen het altijd hebben over de toon. U weet dat het niet klopt. Gaat u nu eens gewoon in op de inhoud.

De voorzitter:

Hiermee was de minister-president juist bezig.

Minister Balkenende:

Uw fractievoorzitter heeft heel grote woorden gebruikt. Hij heeft een bepaald beeld opgeroepen over iets dat op die manier niet is gezegd en ook niet is bedoeld. Degene die de zaak in samenhang had gelezen, was tot een ander oordeel gekomen. Het kabinet gaat ook niet over één nacht ijs. Wij konden deze opmerkingen dragen. En woorden als "laten bungelen"...

U zegt dat ik anders moet opereren. U gebruikt het beeld dat de prinses betrokken is geweest bij dit rapport. Ik zal u precies uitleggen wat er aan de hand is geweest. In het kader van het onderzoek ten behoeve van het rapport zijn gesprekken gevoerd met groepen jongeren over hun beleving van identiteit. De prinses heeft twee van deze gesprekken bijgewoond: een met studenten uit het hbo en wo en een met mbo-scholieren, een kappersopleiding uit Rotterdam. In het rijtje adviseurs dat in de bijlage van het rapport is opgenomen, staan alle personen met wie is gesproken in het kader van het rapport, dus ook de prinses. De prinses is dus niet betrokken geweest bij het opstellen van het rapport.

De prinses is dus bij twee van dit soort gesprekken aanwezig geweest. Waarom suggereert u dan dat de prinses op een of andere manier verantwoordelijk is voor de inhoud van het rapport? Daarmee geeft u een verkeerde voorstelling van zaken. Als de prinses vanuit de beste motieven stilstaat bij de verscheidenheid van de Nederlandse samenleving, gaat dat niet om het wegnemen van beelden of karakteristieken in de samenleving. Daar wordt volledig aan voorbij gegaan. De vraag is of uw fractievoorzitter recht heeft gedaan aan hetgeen de prinses beoogde te zeggen. De prinses is, net als ikzelf, trots op dit land. Zij heeft ook vaak gesproken over elementen van verscheidenheid, maar met eenheid.

Ik denk dat wij het debat op de goede manier moeten voeren. Als wij het betoog hadden genomen zoals het er lag, hadden wij een andere discussie gehad dan de afgelopen dagen is gevoerd. Ik ben met de discussie van de afgelopen dagen niet gelukkig; dat kan de heer Brinkman zich voorstellen. Dit hangt samen met de manier waarop het debat wordt gevoerd. De commissie-PaVEM houdt zich bezig met integratie van allochtone vrouwen, zodat zij de Nederlandse taal beter leren spreken. De heer Brinkman vindt dat de prinses geen lid had mogen zijn van deze commissie. Hij vindt ook dat zij geen gesprekken mag hebben met scholieren over de vraag hoe je kunt meedoen in dit land, en dat zij niet mag zeggen hoe zij de Nederlandse samenleving ervaart. Op die manier is er sprake van een grote beperking. Het is de vraag of dit past bij het functioneren van de monarchie in deze tijd. Ik ben juist blij dat er ruimte is ontstaan en dat leden van het Koninklijk Huis kunnen meedoen aan activiteiten. Dit moet uiteraard altijd gebeuren met respect voor de ministeriële verantwoordelijkheid. De manier waarop de heer Brinkman het debat voert, doet geen recht aan de intenties van de prinses. Ik vind het jammer dat hij het op deze manier doet.

De heer Brinkman (PVV):

Op dezelfde manier ben ik teleurgesteld over de opstelling van de minister-president in dit debat. Hij gaat niet in op mijn kritiek, maar heeft het alleen over de inhoud van het rapport. Daar gaat het mij helemaal niet om. De minister-president behoort de leden van het Koninklijk Huis te behoeden voor betrokkenheid bij dergelijke debatten. Toen prinses Máxima direct betrokken raakte bij dergelijke bijeenkomsten en toen zij haar speech uitsprak, had hij moeten voorzien dat dit tot een discussie zou kunnen leiden zoals de huidige. Hij heeft dit echter niet voorzien en daarop gaat hij ook nu weer niet in.

Minister Balkenende:

Als ik steeds zou moeten ingaan op de grote woorden van de heer Wilders, zou ik daaraan een dagtaak hebben. Een premier heeft meer te doen. Het kabinet heeft direct gereageerd via de minister van Justitie. Ik betreur de uitlatingen van toen, die niet in de eerste week maar wel in de afgelopen dagen behoorlijke gevolgen hebben gehad. Met die uitlatingen is geen recht gedaan aan wat de prinses heeft gezegd en heeft beoogd te zeggen. Het doet ook geen recht aan wat zij wil bijdragen aan een samenleving met verscheidenheid en een samenleving waarin plaats is voor iedereen. Zo liggen de zaken.

De heer Heijnen (PvdA):

Ik heb complimenten voor de beantwoording van de minister-president op dit punt, zeker voor de beantwoording in eerste aanleg. Ik heb ook complimenten voor de opmerking dat het hem heeft verbaasd dat een aantal leden wel in de media heeft geroepen wat men ervan vond, maar niet de gelegenheid te baat heeft genomen om, zoals het hoort, het kabinet in de Kamer ter verantwoording te roepen op het moment dat een en ander aan de orde was. Hierbij moet bovendien worden gezegd dat deze opmerking de premier staatsrechtelijk uiteraard niet helemaal past, want de Kamer had die opmerking moeten maken. Ik maak zijn woorden echter graag de mijne. Overigens heeft niet alleen de heer Wilders zich op dit punt wel in de media en niet in de Kamer laten horen, maar ook de heer Zijlstra.

Ik ben het dus eens met het beeld dat de minister-president schetst van de gang van zaken in de afgelopen twee weken. Met de opmerking dat er meer media zijn dan alleen de pers, maak ik de premier geen verwijt, maar doe ik hem een suggestie aan de hand. Er zijn heel veel en heel veel soorten websites. Hierop is te zien dat de onrust naar aanleiding van de toespraak van de prinses niet is gestopt, los van de inbreng van de heer Scheffer en die van anderen. Wellicht is het een goede zaak om dit in de toekomst ook in de gaten te houden en sneller te reageren als dat nodig is.

Minister Balkenende:

Hiervan neem ik uiteraard kennis. Wij leren altijd weer; dat zeg ik bij elk debat. Het is waar wat u zegt. Ik heb echter zojuist geschetst hoe de zaken de afgelopen twee weken zijn gelopen. Ik heb ook gezegd dat er sinds afgelopen donderdag en vrijdag een versnelling is opgetreden. Ik heb het woord "upswing" gebruikt. Ik wijs in dit verband op het betoog van de heer Blokker in de Volkskrant van gisteren.

De heer Van Raak (SP):

De minister-president zegt dat prinses Máxima onderwerp is geworden van een mediahype. Hij verwijst hiervoor naar de Oranjeverenigingen, naar De Telegraaf en naar de heer Wilders. Het ontstaan van deze hype is niet de schuld van de minister-president, maar wel zijn verantwoordelijkheid. Hij moet kiezen. Hij kan stellen dat prins Willem-Alexander en prinses Máxima mogen meedoen aan politiek gevoelige debatten zoals die over de toekomst van Europa en over de nationale identiteit. Dan moet hij echter accepteren dat zij onderwerp kunnen worden van politieke controverses terwijl zij zich niet kunnen verdedigen. Hij kan ook stellen dat hij deze mensen gaat beschermen en dat dit zijn taak is. Hij kan stellen dat hij moet zorgen dat deze mensen niet in de branding van de politieke discussie komen te staan, juist omdat zij zich niet kunnen verdedigen. Hij kan echter níét zeggen: wij doen van allebei een beetje.

Minister Balkenende:

Ik begrijp de vraag van de heer Van Raak. Het is terecht dat hij die stelt. Ik heb aangegeven wat onze rol was bij de totstandkoming van de speech, wat de minister van Justitie kenbaar heeft gemaakt op de bewuste maandag en wat minister Vogelaar heeft gezegd. Ten slotte heb ik iets gezegd over hoe het debat is gelopen. Nu, hier in de Kamer, is het moment gekomen om verantwoording af te leggen; wat waren de intenties en waar ging het precies om? Ik ben de Kamer dankbaar dat ik deze mogelijkheid heb gekregen. Op deze manier kan ik nog eens aangeven hoe een en ander is gelopen, hoe ik het zelf zie en wat de invulling van de ministeriële verantwoordelijkheid heeft omvat.

Dat brengt mij bij de opmerking van de heer Van Beek over de ruimte van de leden van het Koninklijk Huis. Ik reageer tevens op het interruptiedebatje tussen de heer Van de Camp en de heer Pechtold. Ik bevestig dat de beleidslijn over de ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis ten opzichte van een aantal jaren geleden niet is veranderd. Tijdens de begrotingsbehandelingen van het ministerie van Algemene Zaken in 2004 en 2005, evenals tijdens de algemene politieke beschouwingen in de Eerste Kamer in die jaren, heb ik uitgebreid bij dat vraagstuk stilgestaan. De beleidslijn houdt enerzijds in dat het niet de bedoeling is om te krampachtig te zijn en anderzijds dat de leden van het Koninklijk Huis geen speelbal mogen worden van politiek debat. De lijn is dus dat er sprake is van ministeriële verantwoordelijkheid voor het staatshoofd. Voor de overige leden van het Koninklijk Huis geldt dat eveneens in de mate waarin zij als zodanig functioneren. Naarmate zij dichter bij de troon staan, geldt een grotere ministeriële verantwoordelijkheid.

De Kamer kent de exacte formulering. De ministeriële verantwoordelijkheid houdt niet louter het stellen van grenzen in, maar ook het bieden van ruimte voor maatschappelijk functioneren en optreden. Daarbij speelt zeker een rol dat het kroonprinselijk paar midden in de moderne samenleving staat. Daarop kunnen wij overigens trots zijn. Van geval tot geval moet echter gezocht worden naar het evenwicht en dat dient te worden bewaakt. Wij moeten niet denken dat wij met regels voor alle denkbare situaties en voor de eeuwigheid alles kunnen vastleggen. Casuïstiek is immers ook afhankelijk van plaats en tijd. Dat blijkt ook uit het interruptiedebatje tussen de heer Van Beek en de heer Pechtold. Er is daarom een systeem waarbinnen dat evenwicht moet worden bewaakt. Uiteraard gebeurt dat in interactie met de leden van het Koninklijk Huis, met mij en alle bewindslieden die samen met mij ministeriële verantwoordelijkheid dragen.

De heer Van Beek (VVD):

Ik dank de minister-president voor zijn reactie. Die kan ik goed volgen. Ik kom terug op de discussie over de vraag in hoeverre de uitingen van leden van het Koninklijk Huis overeen moeten komen met het kabinetsbeleid. Ik kan mij voorstellen dat de minister-president niet wil dat die uitingen met dat beleid in strijd zijn. Naar mijn idee is het echter niet noodzakelijk dat die uitingen exact met het kabinetsbeleid overeenkomen. De visie van de leden van het Koninklijk Huis mag naar mijn oordeel iets breder zijn dan die van het kabinet dat op dat moment toevallig in vak K zit.

Minister Balkenende:

Dat is een welgeplaatste opmerking van de heer van Beek. De ruimte is altijd wat groter naarmate de afstand tot de troon groter is. Dat hangt samen met de positie van het staatshoofd. Zij maakt onderdeel uit van de regering. Het zou daarom niet wenselijk zijn om uiteenlopende signalen uit te zenden. Ter voorkoming van misverstanden moet tegenstrijdigheid worden voorkomen. Tegenstrijdigheden zullen ongetwijfeld vragen oproepen. Speeches worden dan ook vooraf door de betreffende ministers of door de minister-president beoordeeld. Dat neemt niet weg dat er ruimte is om opmerkingen te maken. Zoals gezegd, zal van geval tot geval moeten worden nagegaan hoe groot die ruimte is. Dit is het algemene kader en het is naar mijn oordeel goed mogelijk om daarmee te werken.

De heer Pechtold (D66):

Ik vind de woorden van de minister-president helaas nog te vaag. De essentie van het debat is of andere leden van het Koninklijk Huis die dicht bij de troon staan de ruimte krijgen om over het regeringsbeleid uit te wijden. Ik heb Europa en identificatie als lastige thema's genoemd. De kroonprins heeft veel ervaring met het onderwerp uitzending naar Uruzgan. Ik hoop niet dat in de toekomst daar de ruimte moet ontstaan. Als er in een regeringsperiode een troon- en een kabinetswisseling zijn, kunnen er problemen ontstaan. Ik hoef met de minister-president niet op de details in te gaan, maar ik hecht eraan dat hij de verantwoordelijkheid bij het staatshoofd houdt en dat hij het kroonprinselijk paar vrij houdt van het politiek debat.

Minister Balkenende:

Ik weet niet precies hoe ik de aanduiding "vrijhouden van politiek debat" moet opvatten. U zegt terecht dat leden van het Koninklijk Huis de mogelijkheid hebben, te spreken over onderwerpen die ook te maken hebben met beleidskeuzen. Neem prinses Laurentien als voorbeeld; zij maakt zich – terecht – zorgen over de positie van kinderen met een leesachterstand. Wel, daar geeft zij uiting aan en als zij een speech houdt, wordt die uiteraard bekeken. Als de prins van Oranje, zoals onlangs nog in Slovenië, opmerkingen maakt over Europa, dan is dat zijn goed recht, zoals ook de koningin vaak iets heeft gezegd over Europese perspectieven. Er zal alleen van geval tot geval bekeken moeten worden of dit past bij de ministeriële verantwoordelijkheid. Ik denk dat het systeem dat wij hebben, zeer wel functioneert. En u zegt natuurlijk terecht dat leden van het Koninklijk Huis geen onderwerp van politiek gedoe moeten worden, maar daarmee zijn wij terug bij deze discussie. Er is natuurlijk niet voor niets door drie bewindslieden naar deze tekst gekeken en wij vonden dat wij er gelet op alle omstandigheden de verantwoordelijkheid voor konden nemen.

De heer Pechtold (D66):

Het gaat mij juist niet om de tekst, maar om de onderwerpen. Er is niemand die zegt dat wij laaggeletterdheid toch vooral in stand moeten houden. En water vinden wij allemaal belangrijk, daar moeten wij goed mee omgaan. Als een thema niet actueel is of als iedereen het steunt, dan is het prima. Helaas zitten deze mensen in een gouden kooi, waarin zij zichzelf niet kunnen verdedigen. Neem Uruzgan als voorbeeld, ik wil niet dat zulke onderwerpen leiden tot hyperige debatten. Ik hoop dat u het met mij eens bent dat de grens bij het staatshoofd gelegd moet worden en dat de verantwoordelijkheid niet moet gelden voor de overige leden van het Koninklijk Huis, noch voor die van de Koninklijke familie.

Minister Balkenende:

Ik heb het algemene kader aangegeven, ik denk dat het volstrekt helder is dat de ruimte groter is naarmate de afstand tot de Koning groter is. Voor het overige zal er per geval bekeken moeten worden of het zich verhoudt tot ons systeem waarin er verantwoordelijkheid moet worden genomen voor uitlatingen van leden van het Koninklijk Huis. En ik begrijp heel goed dat een onderwerp zoals Uruzgan zeer gevoelig is; bij zulke onderwerpen behoort een bewindspersoon buitengewoon zorgvuldig te zijn. Maar ik denk dat onder anderen de heer Van Beek, de heer Pechtold en ik geen principieel verschil van mening hebben over de invulling van het systeem van de ministeriële verantwoordelijkheid.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter, ik maak mij toch een beetje ongerust. De minister-president zegt dat hij er geen enkel probleem mee heeft als Willem-Alexander zijn mening geeft over de Europese integratie en de toekomst daarvan. Maar het verschil tussen de regering en de kroonprins is dat hij van ons allemaal is, terwijl de minister-president wordt gekozen. Als de kroonprins uitgesproken standpunten verkondigt over politiek controversiële onderwerpen, dan zal een groot deel van de Nederlandse bevolking zich daar toch niet in herkennen.

De voorzitter:

Ik snap het punt, maar de minister-president is hier echt op ingegaan.

De heer Van Raak (SP):

Ik kom er in tweede termijn wel op terug.

Minister Balkenende:

Met wat ik zei, wilde ik aangeven dat de ministeriële verantwoordelijkheid dit soort situaties juist kan voorkomen. Wij hebben een constitutionele monarchie, wat exact aangeeft binnen welk raamwerk leden van het Koninklijk Huis kunnen functioneren.

Recentelijk zijn er in de publiciteit en ook door leden van de Kamer vragen gesteld over de kosten van het Koninklijk Huis. Voordat ik hier meer concreet op inga, wil ik een algemene opmerking maken. Het gebeurt nogal eens dat de nadruk op de kostenkant wordt gelegd zonder dat daarbij ook de batenkant wordt betrokken. De Koningin, ons staatshoofd, maar ook de prins van Oranje, prinses Máxima en de andere leden van het Koninklijk Huis vervullen een rol in onze samenleving. Hun activiteiten dragen bij aan het versterken van de samenbindende krachten in ons land. Ik noem Koninginnedag, 4 en 5 mei, en de rol die onze koningin kan vervullen bij vreugdevolle gebeurtenissen, maar ook bij treurige, zoals Volendam, Enschede en de herdenking van de slachtoffers van de tsunami. Ons land wordt door hen vertegenwoordigd bij staatsbezoeken en officiële bezoeken. De prins van Oranje en prinses Máxima hebben onlangs – ik zei het al – een succesvol bezoek aan Slovenië gebracht en wij hebben zojuist een bezoek van de Duitse president aan ons land afgesloten. Binnenkort zullen de koningin, de prins en de prinses ons land vertegenwoordigen bij een bezoek aan India. Deze bezoeken dragen bij aan het bestendigen en versterken van de bilaterale relaties. Goede ontwikkelingen in onze samenleving worden gestimuleerd en aangemoedigd door de aandacht die het Koninklijk Huis eraan geeft. Ik wijs op de activiteiten van de prins van Oranje op het gebied van het watermanagement. Prinses Máxima begeeft zich nu ook op het terrein van de microfinanciering in ons land. Vele tientallen keren per jaar zijn de koningin, prins en prinses aanwezig bij congressen, bijeenkomsten, vieringen, herdenkingsplechtigheden en andere officiële evenementen.

Dit alles ontslaat ons echter niet van de verantwoordelijkheid om doelmatig om te gaan met de middelen die ter beschikking worden gesteld van de koninklijke functie. Daarbij is het volgende van belang. Elke staatsvorm kost geld. Te gemakkelijk wordt gesproken over dé kosten van de monarchie. Voor een staatsvorm in welke vorm dan ook, koningin, president of anderszins, worden kosten gemaakt voor beveiliging, woningen, ontvangsten, vervoer et cetera. Wij – dat wil zeggen: Staten-Generaal en regering – hebben grondwettelijk en wettelijk vastgelegd hoe om te gaan met de kosten van de Koning en het Koninklijk Huis. In artikel 41 van de Grondwet staat: de Koning richt met inachtneming van het openbaar belang zijn Huis in. Vervolgens is er de Wet financieel statuut Koninklijk Huis uit 1972. Deze wet kent de systematiek van niet-declarabele kosten die verantwoord worden in de begroting Huis der Koningin en van declarabele kosten die verantwoord worden op de begrotingen van andere ministeries. Het verantwoorden van de declarabele kosten op de begrotingen van andere ministeries – daarbij gaat het voornamelijk om beveiliging, vervoer en huisvesting – zorgt er juist voor dat de ministers die gaan over de diensten die deze taken uitvoeren, zoals de DKDB en de Rijksgebouwendienst, verantwoordelijkheid voor de kosten dragen.

Er zijn concrete vragen gesteld over de ontwikkeling van de kosten over de afgelopen jaren. De stelling is dat deze in 2005 84 mln. bedroegen en in 2008 113 mln. bedragen. Dat is een stijging van 30 mln. Ik kan de Kamer geruststellen. Deze stijging is voor het overgrote deel te lokaliseren bij de Rijksgebouwendienst, vanwege de renovatiekosten voor het Koninklijk Paleis op de Dam in Amsterdam, en voor een kleiner deel bij de beveiligingskosten. Ter toelichting: de zogenaamde uitkeringen aan leden van het Koninklijk Huis bedroegen in 2005 6,5 mln. en in 2008 6 mln. De zogenaamde declarabele kosten bedroegen in 2005 circa 25 mln. en in 2008 nog steeds circa 25 mln. De overige kosten bij de diverse ministeries bedroegen 53 mln. in 2005 en bijna 85 mln. in 2008. Daar zit dus de stijging. Ook de heer Heijnen duidde daarop. Daarbinnen is het aandeel van het ministerie van VROM gestegen van 12 mln. naar 35 mln. en van BZK van 7 mln. naar 13 mln. Deze twee stijgingen betreffen, zoals gezegd, de renovatie van het Koninklijk Paleis in Amsterdam en de beveiliging. De eerste stijging is van tijdelijke aard. Daarmee is ook de stijging verklaard.

Mevrouw Ouwehand heeft nog een opmerking gemaakt over het jachtdepartement. Over het jachtdepartement zijn de vorige week twee reeksen vragen gesteld door mevrouw Thieme en mevrouw Van Velzen. Die vragen zijn nog niet beantwoord. De termijn ervoor is ook nog niet verstreken. Een gedegen beantwoording van de vele en gedetailleerde vragen vergt onderzoek naar concrete gegevens in de beheersadministraties. Ik neem aan dat u hier ook prijs op stelt en zorgvuldigheid en betrouwbaarheid voor snelheid laat gaan. De beantwoording door het kabinet zal in overleg met de verschillende betrokken bewindspersonen plaatsvinden door de beide bewindspersonen van Financiën, minister Bos en staatssecretaris De Jager. Inderdaad: Bos en De Jager!

Er zijn opmerkingen gemaakt over de transparantie van de kosten voor het Koninklijk Huis. Ik wijs erop dat de begroting en de verantwoording van kosten is gebaseerd op een wettelijke systematiek, namelijk de Wet financieel statuut Koninklijk Huis. Op grond van die wet worden zogenaamde declarabele kosten bij diverse verantwoord. Het gaat dan vooral om personele en materiële kosten van de Dienst Koninklijk Huis. De verantwoording gaat altijd gepaard met accountantsverklaringen. De controle op de rechtmatigheid van de uitgaven is daarmee verzekerd. Vervolgens zijn er kosten die door andere ministeries worden gemaakt en die toegerekend kunnen worden aan de koninklijke functie. Gevraagd is waarom deze uitgaven op verschillende begrotingen worden gedaan en niet op één begroting, bijvoorbeeld op die van het Huis van de Koningin. Het antwoord op die vraag is dat het gaat om kosten die worden gedaan door bijvoorbeeld de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging of de Rijksgebouwendienst of de Rijksvoorlichtingsdienst enzovoorts. Deze diensten vallen nu eenmaal onder de desbetreffende ministeries c.q. ministers. Het kan niet zo zijn dat deze diensten als het ware kunnen worden overgeheveld naar de begroting Huis van de Koningin. Dat zou bijna betekenen dat zij onderdeel worden van de Dienst Koninklijk Huis. Om een integraal overzicht van alle kosten, de zogenaamde uitkeringen, de declarabele kosten en de indirecte kosten weer te geven, is sinds een paar jaar een aparte bijlage in begrotingshoofdstuk I opgenomen. Dat is gebeurd op verzoek van de Kamer. Ik herinner mij nog de betogen van mevrouw Kalsbeek indertijd.

Er is nu gevraagd om een nadere specificatie. Als ik de vraag zo mag vertalen dat de Kamer niet zozeer een doorbreking van de systematiek wil maar een nadere specificatie van de afzonderlijke onderdelen van dit integrale overzicht, zeg ik toe dat aan de desbetreffende ministers te zullen vragen. De Kamer kan bij de behandeling van die begrotingshoofdstukken de ministers nadere vragen stellen. Ik zal bevorderen dat het integrale overzicht in het vervolg een nadere toelichting geeft, met de aantekening dat het aggregatieniveau van de toelichting uiteraard niet moet afwijken van wat bij de andere begrotingen gebruikelijk is.

De heer Pechtold heeft een opmerking gemaakt over de stijging van het inkomen van de Koningin en een koppeling gelegd met de discussie over topinkomens. De heer Van Beek heeft terecht aangegeven dat het inkomen niet stijgt met 4%. Het volgt slechts de ontwikkeling van het netto-inkomen van de vicepresident van de Raad van State. Dat is gebruikelijk sinds 1972. De ontwikkeling van de c-component is zeer transparant en volgt geheel uit de systematiek van het financieel statuut waarin dit is vastgelegd.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De minister-president heeft geen antwoord gegeven op twee vragen die ik in deze zaal heb gesteld, even los van mijn schriftelijke vragen. De eerste vraag ging over de sluiting van het kroondomein voor het Nederlandse publiek gedurende een aantal maanden per jaar, terwijl het kroondomein eind jaren vijftig geschonken is aan het Nederlandse volk.

De tweede vraag betreft de opbrengsten uit het kroondomein. In de begroting staat dat de Staat wel opdraait voor de kosten, maar zijn er ook opbrengsten? Zo ja, waar vloeien die dan naar toe?

Minister Balkenende:

Als ik mij goed herinner, zijn over dit onderwerp in eerdere stadia vragen gesteld. Ik zou daarnaar willen refereren en willen vragen of het goed is dat ik hierop in tweede termijn terugkomen voor een precieze beantwoording?

De voorzitter:

Ja. Mevrouw Ouwehand is helemaal gewend dat haar vragen in tweede termijn aan de orde komen. Dat gaan wij in deze periode veranderen, mevrouw Ouwehand!

De heer Van Beek (VVD):

Ik vond dat de minister-president de Kamer tekort deed in de start van de beantwoording van dit blokje. Hij zei: jullie praten wel over de kosten maar kijk nu eens naar de baten. Ik denk dat geen van de fracties de discussie gestart heeft omdat zij vindt dat de kosten van Koninklijk Huis te hoog zijn, of omdat zij vindt dat er te weinig baten zijn. Sterker nog, er zijn collega's geweest die zich hebben gevraagd of wij dat niet veel meer zouden moeten uitventen, want het is fantastisch wat er allemaal gebeurt. Het is misschien wel de goedkoopste rechtsvorm die wij kunnen bedenken. Dus daar gaat het allemaal niet om. Het gaat erom dat wij in de begroting graag inzicht willen krijgen hoe het ervoor staat. Dat inzicht geeft de minister-president vandaag. Hij geeft aan dat de grote stijging vooral zit in investeringen in verband met verbouwingen. Het is jammer dat dit nu pas gezegd wordt. Het heeft een heleboel verkeerde publicaties opgeleverd. Ik ben erg blij met de toezegging dat in het vervolg meer duidelijkheid gegeven zal worden. Dat is goed voor het instituut, dat is goed voor het Koninklijk Huis en dat is goed voor de kwaliteit van onze discussies. Er valt niets te verbergen, er hoeft niets verborgen te worden, er wordt niet getwijfeld aan het instituut noch aan de baten noch aan de inzet. Dat is allemaal niet aan de orde. Vanuit het parlement moet echter wel over begrotingen gesproken kunnen worden. Ik ben dan ook blij met die toezegging en kijk met belangstelling daarnaar uit.

Minister Balkenende:

Ik beschouw deze opmerking als een ondersteuning van hetgeen ik zojuist naar voren heb gebracht: een betere toelichting bij het betreffende begrotingshoofdstuk en wat meer toelichting in het begrotingshoofdstuk dat vandaag aan de orde is.

De heer Pechtold (D66):

Dat betekent dus dat wij afgaan van het woord adequaat want adequaat is niet volledig! Wij willen graag transparant en volledig zien wat de kosten zijn. Dat is het punt. Ik ben het helemaal met de VVD eens, wij willen geen gedonderjaag over een begrotingspost hier of een begrotingspost daar. Wij willen ook niet dat het Koninklijk Huis daar kwetsbaar is.

Mijn tweede punt betreft het inkomensdeel, deel c. Ik vind niet dat de minister-president kan volstaan met het antwoord dat dit in 1972 zo afgesproken is. Ik heb hem zelf verteld dat het inkomen gekoppeld was aan het inkomen van de vicepresident van de Raad van State. Dat is allemaal duidelijk. Het gaat om 8 ton netto en dat in een tijd dat wij spreken over inkomens en over de vraag hoe daarmee maatschappelijk verantwoord om te gaan. Moeten wij vasthouden aan een systeem uit 1972 of zijn wij bereid om er jaarlijks een andere verhoging op te doen dan 35 jaar geleden is afgesproken?

Minister Balkenende:

Wij hebben in elk geval geen verandering van de regeling in de zin. Wij denken dat er zeer goed te werken is met de gemaakte afspraken. Ik wil geen discussie ten principale beginnen over de beloningen. De heer Pechtold ziet dat misschien anders.

Ik heb aangegeven hoe de systematiek werkt en ik denk dat het goed gaat op deze manier. Er valt goed mee te werken. Niet voor niets zijn in het verleden afspraken gemaakt over hoe de verschillende componenten tot hun recht kunnen komen. Wat dat betreft hoeft u van de kant van het kabinet geen initiatieven te verwachten.

De heer Pechtold (D66):

Dat zijn veel woorden om te zeggen: nee, ik wil gewoon de cao blijven volgen en dan vind ik een verhoging netto van een modaal inkomen in één keer verantwoord. Dat is prima, dat kun je zeggen.

Nu het tweede punt. Gaat u ons volledig informeren of blijft u bij uw begrip "adequaat"? Daarvoor was het een nog zwakker begrip. U bent nu naar "adequaat" overgestapt, terwijl wij Kamerbreed vragen om volledige transparantie en controleerbaarheid.

Minister Balkenende:

De intentie van de Kamer is duidelijk. De Kamer zegt: breng gewoon in kaart wat de uitgaven zijn, dat voorkomt misverstanden. De afgelopen maanden hebben wij een aantal discussies hierover gehad en dat begrijp ik zeer wel. Daarom heb ik antwoord gegeven zoals ik heb gegeven. Er is alleen een probleem met het woord "volledig", want wat moet je daaraan toerekenen? Moeten bijvoorbeeld ook de inzet van mijzelf als minister-president en de inzet van de Kamerleden eronder vallen? Datgene wat wordt besteed aan het Koninklijk Huis zullen wij zo volledig mogelijk aangeven, maar bepaalde categorieën hebben een zekere overlap. Neem nu een RVD. Is precies aan te geven welke kosten van de RVD zijn voor het Koninklijk Huis en welke voor het ministerie? Hier vraag ik uw begrip voor. Er zijn soms overlappingen in een functie, hierin moet u redelijk zijn.

Ik heb ondersteunende woorden gehoord van de heer Van Beek, en ik dacht dat de heer Pechtold dezelfde opmerkingen maakte, namelijk dat het goed is dat wij de toelichting versterken en dat ik ervoor zal zorgen dat in de bijlage bij begrotingshoofdstuk I de zaak wordt aangescherpt. Dan zijn wij al een heel eind.

De heer Pechtold (D66):

Wij snappen elkaar. Maar ik wil ook dat u naar het woord "volledig" gaat. Dat betekent niet dat je doorberekent wat het kost als u er op maandag bent. Wellicht is het historisch zo gegroeid dat bepaalde zaken, zoals het onderhoud van een privéjacht of het gebruik van paleizen of landerijen, op andere ministeries of op de begroting van andere overheidslagen – provincies, gemeenten – zijn weggestopt. Dat willen wij niet meer, omdat wij die niet democratisch kunnen controleren en verantwoorden. Daarmee vraag ik om de toezegging om over te stappen naar dat woord "volledig". Dat is een woord dat natuurlijk menselijkerwijs moet worden uitgelegd, maar "adequaat" suggereert wat anders.

Minister Balkenende:

Ik heb zo-even de woorden "zo volledig mogelijk" gebruikt. Ik wil namelijk een voorbehoud maken ten aanzien van die zaken waarbij sprake is van een zekere overlap. Die ruimte heb ik gewoon nodig, anders gaat het te ver.

De heer Van Raak (SP):

Dat lijkt mij een goed uitgangspunt en een hele verbetering. Wij zullen controleren of dat voldoende is.

Het probleem voor de Kamer was volgens mij dat er allerlei nieuwe kosten opdoken over het privéschip van de koningin en de jachten op paleis Het Loo. Dus wij krijgen nu een integraal overzicht van alle kosten van alle ministeries?

De voorzitter:

Dat is toegezegd.

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd dat het aan Balkenendede vakministers is om in hun begroting duidelijk aan te geven hoe het zit en dat ik voor een totaaloverzicht zal zorgen. Het onderhoud van de Groene Draeck is inmiddels besproken via de beantwoording van onze kant. Daar lagen decenniaoude afspraken aan ten grondslag en dat is een zaak die is gedragen door het ministerie.

Dat u vraagt om meer transparantie is evident, maar ik wil graag het beeld wegnemen dat allerlei zaken niet zouden kloppen. Alles heeft zo zijn achtergronden. De afgelopen maanden hebben wij op al die vragen, en op al die verschillende onderdelen, antwoord gegeven.

De voorzitter:

Ik probeer de leden aan te sporen om in hun interrupties vooral nieuwe punten aan te dragen en niet een herhaling van eerdere punten.

De heer Van Raak (SP):

Het is goed om te weten wat deze toezegging precies betekent. Wij krijgen dus een integraal overzicht van alle kosten van alle departementen, zodat verrassingen in de toekomst uitgesloten zullen zijn. Een ander probleem is dat het overzicht dat wij nu krijgen, veel te globaal is. De Kamer kan nu niet beoordelen of het extra geld dat wij elk jaar aan het Koninklijk Huis geven, goed is besteed. Daarom hebben wij om een nadere uitwerking gevraagd. De minister-president heeft die toegezegd. Hoe specifiek die moet worden kan ik niet beoordelen, want ik weet niet precies wat al die uitgaven zijn. Maar ik vraag de minister-president om die uitwerking in elk geval dit jaar al te geven, voor deze begroting. Dan kan de Kamer beoordelen of de uitwerking goed is en of naar ons idee alle kosten daarin zijn ondergebracht.

Minister Balkenende:

De systematiek had te maken met volgend jaar. Ik vind dat u bij de schriftelijke vragen die altijd voorafgaan aan de begrotingsbehandeling gerichte vragen moet stellen. De bewindslieden kunnen deze dan beantwoorden. Dat lijkt mij voor de korte termijn de aangewezen weg. Voor volgend jaar heb ik al gezegd wat wij zullen doen.

De heer Van Raak (SP):

Voor dit jaar hebben wij deze vragen aan de minister-president gesteld. Aangezien hij verantwoordelijk is voor de eenheid van het beleid, zou ik graag het overzicht over deze begroting willen hebben.

De heer Brinkman (PVV):

Deze toezegging van de minister-president is heel belangrijk. Als er nog meer dingen uit de hoge hoed komen, is het misschien goed om bij het stuk dat wij krijgen aan te halen aan welke in het verleden gemaakte afspraken wordt gerefereerd. Dat bespaart ons weer een hoop heen-en-weergevraag.

Minister Balkenende:

Ik heb hier kennis van genomen. Ik heb gezegd hoe wij er dit jaar en volgend jaar mee zullen omgaan. Dat lijkt me eerlijk gezegd het antwoord dat gegeven moest worden.

Mijn ambtsvoorganger had de commissie-Jessurun ingesteld om een onderzoek te doen naar de openstelling van koninklijke werkpaleizen, om te beginnen bij de Koninklijke Stallen. Vanwege de fysieke beperkingen van de paleizen en de eisen van beveiliging en veiligheid was de conclusie dat algemene openstelling niet mogelijk is.

In lijn met de begrotingsbehandeling in de Kamer in 2004 is er de laatste tijd wel het nodige gebeurd. Op aanvraag worden gecontroleerde rondleidingen gefaciliteerd voor groepen. In 2006 was er een significante stijging van het aantal rondleidingen. In totaal werden in het Huisarchief 42 rondleidingen gegeven. Voor het Staldepartement geldt een vergelijkbaar aantal. Bij de toelating van bezoeken wordt gelet op spreiding naar regio en soorten bezoekers. Bovendien zijn er recentelijk rondleidingen geweest voor de media. Let wel, het Huisarchief en het Staldepartement zijn geen musea. Het normale werk moet doorgaan.

Bovendien is dit jaar een nieuw onderdeel op de website "Koninklijk Huis" geopend, met virtuele exposities uit het Koninklijk Huisarchief. De eerste keer ging het om historische geboorteartikelen naar aanleiding van de geboorte van prinses Ariane en een overzicht van portretminiaturen. Het streven is om tweemaandelijks nieuwe virtuele exposities te lanceren. Ik zal nagaan of het tot de mogelijkheden behoort om in een virtuele expositie aandacht te besteden aan de onderdelen die de heer Heijnen heeft genoemd in het kader van de door hem voorgestelde jaarlijkse wisselexpositie.

Ik zeg dit nu, omdat wij moeten begrijpen dat een werkpaleis zijn beperkingen kent. Incidenteel gebeuren er bepaalde dingen. Dat geldt ook voor een woonpaleis. In Soestdijk bestaat een andere situatie, omdat koningin Juliana en prins Bernhard zijn overleden. Wij stonden voor de vraag wat wij voorlopig moesten doen. Daar is nu sprake van openstelling. Vandaag is overigens de 100.000ste bezoeker verwelkomd. Openstelling geldt ook voor het Paleis op de Dam. Ten aanzien van de stallen zijn wij al behoorlijk opgeschoven met het instrument van gecontroleerde bezoeken. Wij zullen bekijken hoe wij het beste recht kunnen doen aan de opmerking van de heer Van der Camp over wisselexposities. Zo hebben wij stap voor stap een aantal veranderingen gerealiseerd waarmee wij rekening houden met de beperkingen die er zijn, lettend op de commissie-Jessurun, maar tegelijkertijd handreikingen bieden om aan de gedane suggesties tegemoet te komen.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik ben niet snel tevreden, voorzitter.

De voorzitter:

Wij kennen u.

De heer Van de Camp (CDA):

De minister-president sprak heel tactisch over zijn ambtsvoorganger. Van wanneer was dat rapport precies?

Minister Balkenende:

Het rapport-Jessurun is volgens mij een jaar of twee, drie geleden verschenen. Maar deze discussie herinner ik mij nog zeer wel. Ik heb hierover ongeveer bij elke begrotingsbehandeling van Algemene Zaken gesproken. Keer op keer heb ik gezegd dat bepaalde paleizen zich niet lenen voor openstelling. Noordeinde is een werkpaleis. Dit brengt op het gebied van beveiliging en allerlei andere zaken beperkingen met zich. Dat geldt eens te meer voor het woonpaleis van de koningin.

De heer Van de Camp (CDA):

Laten wij dat onderwerp meteen buiten haken zetten. Het gaat niet om woonpaleizen van de koningin. Wij zijn allemaal gehecht aan onze privacy. Die discussie gaan wij niet voeren. De bekendheid van de mogelijkheid om de Koninklijke Stallen te bezoeken is miniem. Daar weet niemand in Nederland van, behalve enkele selecte groepen. Ik vind het aantal van 22...

Minister Balkenende:

42.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik verstond 22. Ik vind het aantal van 42 niet veel, gerelateerd aan het aantal paarden! Ik weet dat er een enorme behoefte is om het paleis Noordeinde te bezoeken. Ik weet dat de majesteit daar terecht moeite mee heeft. Bezoek is echter de hele zomer niet mogelijk. Dan denk ik aan burgemeester Deetman met zijn koninklijke stad. Is het niet mogelijk om in de zomer rondleidingen te geven in paleis Noordeinde?

Minister Balkenende:

Dit is een discussie die wij elk jaar hebben gevoerd en gezien de logistieke aspecten, de beveiliging enzovoorts, vind ik de conclusie overtuigend dat wij daaraan niet zouden moeten beginnen. Bovendien kunnen inmiddels allerlei zaken via internet bekeken worden. Die mogelijkheid bestaat in ieder geval. Aan degenen die over het bezoek aan de stallen gaan, zal ik nogmaals het verzoek overbrengen om te bezien of er mogelijkheden zijn. Ik wil echter graag rekening houden met een aantal beperkingen. De argumentatie daarvoor heb ik gegeven.

De voorzitter:

Mag ik vragen hoeveel spreektijd u nog nodig hebt, zonder interrupties?

Minister Balkenende:

Zonder interrupties kan ik in een kwartiertje klaar zijn.

De voorzitter:

En hoeveel blokjes had u nog?

Minister Balkenende:

Ik ga nu nog kort iets zeggen over het opnemen van het Nederlands in de Grondwet, over het vlagprotocol en over 5 mei. Daarna heb ik nog het een en ander te zeggen over het communicatiebeleid, maar dat kan vrij snel.

De voorzitter:

Wij gaan door.

Minister Balkenende:

Tja, voorzitter, wat is het alternatief?

De heer Van de Camp vroeg naar het grondwetsvoorstel over de Nederlandse taal. Het coalitieakkoord bevat de afspraak dat de Nederlandse taal in de Grondwet wordt opgenomen. Een grondwetsvoorstel is in voorbereiding bij het ministerie van BZK. Dit voorstel zal mogelijk worden voorgelegd aan de staatscommissie die ook is opgenomen in het coalitieakkoord. Na deze voorbereidingen zal het grondwetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik maak van de gelegenheid gebruik om te vragen hoe het zit met die staatscommissie.

Minister Balkenende:

Daarmee zijn wij ook druk bezig. Wij zijn aan het kijken naar de taakstelling en dergelijke. Uw Kamer krijgt daar nog nadere informatie over.

Voorzitter. De heer Van de Camp heeft gevraagd om een duidelijke regeling van het vlagprotocol en heeft een suggestie gedaan over de wimpels. De heer Pechtold wees in dit verband op de Europese vlag. Ik herinner mij overigens de eerdere discussie hierover. Het voeren van de vlag markeert dat er sprake is van een bijzondere gebeurtenis die door het protocol wordt geaccentueerd en zichtbaar gemaakt. Er bestaat een duidelijke structuur in het vlagprotocol. Er is een algemene vlaginstructie, gepubliceerd in de Staatscourant, waarin precies wordt vermeld op welke dagen de rijksoverheid de Nederlandse vlag voert. Naast deze algemene vlaginstructie worden eenmalige, bijzondere vlaginstructies uitgegeven bij bijzondere gebeurtenissen, zoals de herdenking van de terroristische aanslagen van 11 september 2001 en de aanslagen van 2004, en bij het overlijden van leden van het Koninklijk Huis. Deze vlaginstructies gelden voor de rijksoverheid. De medeoverheden wordt verzocht op eenzelfde wijze te handelen. De ministeries zullen voortaan de Europese vlag voeren op Europadag. Tot slot, het staat burgers en bedrijven vrij vlaggen of wimpels te gebruiken wanneer zij dat willen. Dat staat los van een protocol. Dit is een overzichtelijk geheel dat ruimte biedt om het voeren van de vlag op flexibele wijze aan te passen aan de omstandigheden. Verdere regelingen van het vlagprotocol kunnen al snel leiden tot beperkingen van de vereiste flexibiliteit en onnodige bureaucratie. Wat ik nu zeg, is in het verlengde van wat al eerder met deze Kamer is besproken.

De heer Van Raak heeft gevraagd om van 5 mei een vrije dag te maken, een wel vaker gehoorde gedachte. Van tijd tot tijd komt deze discussie op. De heer Van Raak heeft dat punt ook naar voren gebracht op 5 mei jongstleden Ik refereer daar graag aan. Hij heeft zich inmiddels ongetwijfeld verder verdiept in dit onderwerp. Hij heeft daarbij ongetwijfeld vastgesteld dat voor de rijksoverheid op dit punt al een regeling geldt: eens in de vijf jaar, het zogenaamde kroonjaar, is er sprake van een vrije dag. De overheid als werkgever heeft dus haar verantwoordelijkheid genomen. Dit brengt ons bij het punt waarom het gaat. De introductie van een nieuwe vrije dag door uitbreiding van het reeds aanzienlijke aantal vrije dagen voor werknemers heeft negatieve gevolgen voor de economie. Eveneens staat vast dat de vervanging van een bestaande vrije dag door een andere vrije dag ook z'n bezwaren kent in de verhouding tussen werkgevers en werknemers. Al met al begrijp ik de gedachte van de heer Van Raak, maar als kabinet dienen wij ook oog te hebben voor de andere aspecten die in het geding zijn. Ik denk overigens dat stilstaan bij vrijheid niet automatisch een vrije dag hoeft te betekenen. Je kunt ook op een andere manier op die dag van belangstelling laten blijken.

De heer Van Raak (SP):

Het gaat dus toch weer om de centen. 5 mei is natuurlijk een prachtige dag, omdat die niet is verbonden aan een specifiek geloof noch aan een specifieke ideologie of levensbeschouwing. 5 mei zou een vrije dag moeten zijn waarop wij niet alleen feesten, maar ook stilstaan bij de staat van onze democratie. Nu hebben wij een Week van de Democratie. Wij zouden elk jaar een Dag van de Democratie moeten hebben. Volgens mij mag dat wel wat kosten en is de democratie minimaal net zo belangrijk als de economie.

Minister Balkenende:

Ik begrijp de argumentatie van de heer Van Raak, maar ik hoop dat hij ook begrip heeft voor mijn argumentatie.

Dit brengt mij bij het laatste blokje. Dat heeft betrekking op het communicatiebeleid. Ik kan niet anders dan het eens zijn met de opmerking van de heer Van Beek dat overheidscommunicatie gericht moet zijn op een overheid die beter toegankelijk is voor de burger. In mijn antwoord zal ik aan de hand van een aantal voorbeelden laten zien dat wij als kabinet datzelfde doel voor ogen hebben. De overheid wordt voor de burger beter toegankelijk doordat wij werken aan één loket. Hierkan de burger op termijn alle vragen aan de overheid stellen zonder zich te bekommeren bij welke organisatie hij of zij eigenlijk moet zijn. Aan de eenduidigheid van de overheid voor de burger wordt bijgedragen door de introductie in het voorjaar van 2008 van één logo voor de rijksoverheid. Op dit moment heeft ieder onderdeel van de rijksoverheid een eigen logo en huisstijl. De bedoeling is dat wij dit alles wat gaan veranderen om te komen tot een betere uitstraling en meer eenheid in de presentatie.

Naar aanleiding van de opmerking van de heer Van Beek zeg ik iets over de uitstraling van de overheidscommunicatie. Die moet aan de ene kant sober en doelmatig zijn, maar aan de andere kant is aantrekkelijkheid van de boodschap een eerste voorwaarde om burgers te bereiken. Ik zal straks terugkomen op een opmerking van de heer Van Beek over de coproducties.

Er zijn vragen gesteld over nut en noodzaak van voorlichting en Postbus 51-campagnes in het bijzonder. Het is goed om kritisch te blijven kijken naar de inzet van alle beleidsinstrumenten, dus ook naar de inzet van communicatie. Ik zeg eerst iets over de functie van overheidscommunicatie voor de burgers. Communicatie en voorlichting stelt burgers volgens het rapport van de commissie-Wallage in staat om "hun rol als staatsburgers en hun rol als onderdanen en klanten optimaal te vervullen." De regering voert campagnes om deze verplichting tot openbaarheid en informatie over nieuwe regelgeving na te komen en om burgers te betrekken bij het beleid.

Informatie en campagnes van de overheid worden al jaren over het algemeen positief gewaardeerd. Communicatie is daarmee een van de beleidsinstrumenten die de overheid inzet om gedrag te beïnvloeden. Zij doet dat niet om het beïnvloeden zelf, maar om de achterliggende doelen die in het belang zijn van de samenleving als geheel, zoals verkeersveiligheid en volksgezondheid. Concreet gaat het bijvoorbeeld bij de BOB-campagne om minder verkeersdoden. Dat is wel degelijk ook een verantwoordelijkheid van de overheid. Nu wij toch over voorbeelden spreken, kom ik terug op het voorbeeld dat de heer Heijnen aanhaalde. De campagne Wie is de man die op zondag het vlees snijdt, is een SIRE-campagne en dus geen overheidscampagne. Dat terzijde, maar voor de discussie leek het mij goed dit te melden.

Op dit moment voert het Rijk zo'n 30 Postbus 51-campagnes over verschillende thema's en met verschillende doelstellingen. Ik benadruk dat ministers, indachtig hun ministeriële verantwoordelijkheid, zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud van hun campagnes. Door het groeiende aanbod van de campagnes, in aantallen en omvang, zien wij dat de effectiviteit van de afzonderlijke boodschappen onder druk komt te staan. Dit naar aanleiding van een vraag van de heer Van de Camp. Besloten is om de hoeveelheid campagnes te verminderen en de samenhang tussen campagnes te vergroten. Men minder campagnes hopen wij de effectiviteit van de afzonderlijke campagnes te verhogen. Ook doen wij met deze wijziging recht aan de aanbevelingen uit het ibo. Vermindering van het aantal campagnes zal worden gerealiseerd door meer thematisch te werken, bijvoorbeeld langs de lijnen van de zes pijlers van het regeringsbeleid. Aan deze thema-indeling wordt nu gewerkt. Zij zal ook gaan gelden voor de inzet van coproducties, waarbij van ongeveer 50 producties zal worden teruggegaan naar ongeveer 25 per jaar. Het aantal campagnes ligt al jaren rond de dertig. Dat aantal zal worden teruggebracht naar twintig.

De Voorlichtingsraad zal vanaf 2008 ieder jaar aan de ministerraad een geïntegreerd voorstel doen voor de inrichting van de massamediale communicatie in het volgende jaar. De Kamer zal daarover net als in de huidige situatie op Prinsjesdag worden geïnformeerd. Onderdeel van deze veranderende werkwijze is ook een externe toetsing vooraf van de relevantie van de campagnethema's voor burgers. Dit zeg ik ook naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Heijnen. De verwachting is dat de overheidscommunicatie door deze maatregelen weer beter zal passen in het huidige medialandschap en het mediagebruik door de burger.

De heer Van Beek heeft een opmerking gemaakt over de coproducties. Die zijn zoals bekend aan strenge regels gebonden, de zogeheten Aanwijzingen voor coproducties. Alle ministeries en zbo's worden geacht zich aan die regels te houden. Een van de aanwijzingen luidt bijvoorbeeld dat in de begintitels en/of aftiteling van een programma duidelijk in beeld moet worden gebracht dat de overheid het programma heeft medegefinancierd en waarom. Dus ook bij coproducties is de overheid zichtbaar en herkenbaar als afzender en ook de bedoelingen van de overheid zijn herkenbaar. Deze aanwijzingen zijn de kaders waarbinnen ministers coproducties kunnen inzetten als communicatiemiddel. Ik benadruk dat ministers, indachtig de ministeriële verantwoordelijkheid, zelf verantwoordelijk zijn voor de contracten met omroepen en de verhouding tussen de uitgaven en de kwaliteit van de coproducties. De afweging of een coproductie het beste middel is om een bepaald doel te bereiken, is dus een afweging van de ministers die het inzetten. Uitgangspunt is dat alleen coproducties worden aangegaan als een bepaalde doelgroep niet op een andere manier is te bereiken.

Mede naar aanleiding van de conclusies van het ibo overheidscommunicatie dat op 13 augustus jongstleden naar de Tweede Kamer is gestuurd, heeft het kabinet zich wel voorgenomen om als collectief scherper en selectiever te zijn in hetgeen wordt gecommuniceerd om versnippering van de communicatie van de overheid te voorkomen en het effect van communicatie-uitingen van de overheid te vergroten. Dit geldt ook voor de inzet van coproducties als communicatiemiddel. Daarnaast wordt op dit moment onderzocht hoe de kennis-, houdings- en gedragseffecten van de coproductie kunnen worden gemeten. Daarvoor wordt een bruikbaar instrument ontwikkeld, vergelijkbaar met de effectmetingen bij campagnes. Zodra de resultaten van de effectmeting duidelijk zijn, zullen wij criteria bijstellen om een coproductie aan te gaan. De verwachting is dat de kwaliteit van coproducties als communicatiemiddel door deze maatregelen zal worden verbeterd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van Raak (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn toezegging om alle kosten van het Koninklijk Huis en de ministeries op een rij te zetten en er een betere uitwerking van te geven. Zo kunnen wij beoordelen of het geld dat wij jaarlijks extra uitgeven voor het Koninklijk Huis ook goed is besteed. Ik wil zien hoe hard dit is. Dit is een historisch moment, want de Kamer vraagt al tientallen jaren om deze informatie. Ik wil het vastleggen voor de historie en dien daarom de volgende motie in:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de Kamer moet beschikken over een volledig overzicht van de kosten die gemoeid zijn met het Koninklijk Huis;

constaterende dat in de begroting van de uitgaven van het Huis der Koningin slechts een globaal overzicht wordt gegeven van deze kosten;

verzoekt de regering, alsnog een nadere specificatie te geven van de totale uitgaven ten behoeve van het Koninklijk Huis, zoals die worden gedaan door het ministerie van Algemene Zaken en door de andere ministeries,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raak, Ouwehand, Duyvendak, Pechtold en Brinkman.

Zij krijgt nr. 4(31200 I).

De heer Van Raak (SP):

Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de minister-president niet weet welke kosten er worden gemaakt. Wij willen dit overzicht dan ook eigenlijk nu hebben. Is hij bereid ons dit overzicht voor "verantwoordingsdag" te sturen? Wij kunnen het dan bij de verantwoording van het beleid betrekken.

Tot slot dien ik nog de volgende motie in:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat 5 mei voor iedereen een vrije dag moet zijn;

constaterende dat niet iedere Nederlander die dag vrij is;

verzoekt de regering, 5 mei uit te roepen tot een vrije dag,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(31200 III).

De heer Van Raak (SP):

Dit zal misschien wat centen kosten, maar de democratie is ons heel wat waard.

De heer Van de Camp (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister-president voor de gedachtewisseling met de Kamer. Ik heb een goed gevoel bij dit debat. Wij hebben een aantal substantiële onderwerpen besproken en op een aantal punten ververst en gemoderniseerd. Ik heb bovendien een nieuw woord geleerd, namelijk "inbesteden". Ik kende het nog niet. Dit heeft natuurlijk alles te maken met het vreselijke "shared servicesconcept", maar dat is Engels en mag dus ook niet.

Ik vond de minister-president erg zuinig in zijn reactie op de opmerkingen over het Huis van de Democratie. Kan dit nu niet wat ruimhartig? Straks dient de heer Heijnen weer een motie in en dan moeten wij daar weer voor stemmen. Het gaat de minister-president aan het hart en ik begrijp ook wel dat er niet onmiddellijk geld beschikbaar is, maar hij kan toch een plan maken of een schets? Kan het niet – zoals dit in mijn kringen heet – iets katholieker?

Minister Balkenende:

Dat helpt niet.

De heer Van de Camp (CDA):

Dat weet ik.

De voorzitter:

"Roomskatholieker"?

De heer Van de Camp (CDA):

Ik neem genoegen met het antwoord over de paleizen, maar ik ga er wel vanuit dat de minister-president de verantwoordelijke voor de Koninklijke Stallen op het hart drukt dat wij iets meer ruimte willen. Natuurlijk, er moet gewerkt worden, maar dit is ook een symbool van onze democratie.

Er blijft toch altijd iets hangen rond het vlaggenprotocol. Staat het vlaggenprotocol op de website? Is het een beetje toegankelijk? Wordt het vlaggen gestimuleerd?

Ook wij vinden het prima dat de kosten van het Koninklijk Huis transparant en integraal worden verantwoord, maar om dit nu weer te beleggen met een motie...

De heer Heijnen (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Nadat ik de minister-president heb bedankt voor zijn antwoorden, begin ik maar meteen met mijn motie.

De HeijnenKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het belang van een "Huis van de Democratie" voor een adequate ontvangst van de bezoekers van onder meer beide Kamers der Staten-Generaal;

overwegende het belang van een "Huis van de Democratie" voor het bevorderen van het democratisch burgerschap, in het bijzonder onder jongeren;

overwegende dat een "Huis van de Democratie" kan bijdragen aan de voorlichting over (onderdelen van) het regeringsbeleid en over het parlement;

verzoekt het kabinet, in overleg met beide Kamers nog dit jaar een plan van aanpak te doen opstellen voor de realisatie van een "Huis van de Democratie",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Heijnen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(31200 III).

De heer Heijnen (PvdA):

Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Van de Camp als het gaat om het antwoord van de minister-president over dit onderwerp. Ik weet dat een beetje uit ervaring. Zo'n onderwerp is dan in het collectief van bewindspersonen aan en nog wat andere instanties aan de orde en heeft dan al snel de neiging om de vorm te krijgen van een bal die voortdurend wordt rondgespeeld. De Kamer zou graag zien dat de minister-president die bal van het Huis van de Democratie oppakt en met elkaar een schop verder brengt in plaats van voortdurend rondspelen. Dat is de essentie van deze motie, niets meer en niets minder. De Kamer begrijpt ontzettend goed dat er op enig moment vanuit verschillende begrotingen geld zal moeten worden toegevoegd.

De heer Van de Camp (CDA):

Zo sprak de nieuwe voorzitter van ADO!

De heer Heijnen (PvdA):

De minister-president moet het ons niet kwalijk nemen, zeker niet na zijn uitvoerige antwoord inzake coproducties en publiekscampagnes, dat er volgens ons ook in de sfeer van rijksvoorlichting mogelijkheden voor bijdragen moeten zijn.

Ik dank de minister-president voorts voor zijn opmerkingen over het onderzoeken van de mogelijkheid van openstelling van de Koninklijke Stallen en over de wisselexpositie. Die zou overigens niet uitsluitend virtueel moeten zijn. De belangstelling onder de bevolking en de behoefte aan de identificatiemogelijkheid die het Koninklijk Huis biedt, zijn geweldig groot. De minister-president verwijst zelf naar de bezoekersaantallen in paleis Soestdijk. Om iedere suggestie te vermijden dat de gemeente Den Haag hier belang bij heeft – ik zeg dit met name richting de heer Van de Camp – zeg ik dat die expositie ook in paleis Soestdijk kan, ook in paleis Het Loo en zelfs in het paleisje aan de Lange Voorhout als daarover een goed gesprek met andere partners in deze stad plaatsvindt.

Voorzitter. Ik sluit af met de minister-president te bedanken voor het feit dat hij vandaag het misverstand heeft weggenomen dat ontstaan is naar aanleiding van de toespraak van de prinses. Het leek erop alsof de prinses afstand had genomen van de Nederlandse identiteit als reëel bestaande identiteit. Velen hebben dat anders opgevat, zeker die mensen die zich zorgen maken over die Nederlandse identiteit. Ik ben blij dat de minister-president dit misverstand heeft kunnen wegnemen, zodat prinses Máxima daadwerkelijk als de prinses van het hele volk kan blijven worden gezien.

De voorzitter:

Als het juist is wat de heer Van de Camp net zei, namelijk dat u voorzitter van ADO bent geworden, wil ik u daarmee van harte feliciteren!

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ook ik wil de minister-president danken voor de gedane belofte als het gaat om de financiën. Wij zien dat met veel spanning tegemoet.

Wij zijn geschokt over de beantwoording van de vragen over de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister-president. Wij zijn in onze beleving terecht bang dat in de toekomst leden van het Koninklijk Huis worden ingezet als voorportaal van het kabinetsbeleid. Dat dient en mag volgens ons de onafhankelijkheid van die leden van het Koninklijk Huis zelfs niet aantasten. Leden van het Koninklijk Huis dienen boven partijen te staan en zouden zich daarom moeten onthouden van publieke uitspraken over politiek gevoelige kwesties, met uitzondering van de koningin tijdens de Troonrede. Daarom dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt het kabinet ervoor te zorgen dat leden van het Koninklijk Huis zich in het vervolg onthouden van publieke uitspraken over politiek gevoelige kwesties, zoals bijvoorbeeld het thema integratie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(31 200 I).

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. In de motie wordt één voorbeeld genoemd, namelijk integratie. Ik kan mij voorstellen dat leden van het Koninklijk Huis een prima verhaal over integratie kunnen houden. Er zijn bepaalde aspecten van integratie waarover verschil van opvatting bestaat, maar over andere aspecten bestaat meer eenheid van denken.

De heer Brinkman (PVV):

Dat is helder, maar in onze beleving past het leden van het Koninklijk Huis niet om publieke uitspraken over het thema integratie te doen. En er zijn meer thema's waarover zij zich prima kunnen uitspreken, zoals waterhuishouding of ongeletterdheid, waar iedereen zich achter zal kunnen scharen. Het thema integratie is echter te controversieel.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik moest de zaal net even kort verlaten vanwege een procedurevergadering voor Justitie en heb daarom niet het gehele antwoord van de minister-president kunnen horen. Uit goede bronnen heb ik echter vernomen dat een paar van mijn vragen nog niet zijn beantwoord. De ene ging over het lekken: er zijn wederom zaken uit de ministerraad gelekt naar RTL Nieuws. Ik wil daar graag een reactie van de minister-president op hebben: wat vindt hij daarvan en welke maatregelen neemt hij om het tegen te gaan?

Ook heb ik gevraagd naar het onderzoek dat het Sociaal en Cultureel Planbureau moet gaan doen naar de publieksagenda. Daarbij worden termen gebruikt als "onderstromen" van wat in de samenleving leeft. Graag hoor ik van de minister-president wat het verband is tussen dat onderzoek en de manier waarop dit kabinet het land ingaat en contact onderhoudt met de samenleving. Als het goed is en je die contacten goed onderhoudt, zou je namelijk die onderstromen ook moeten kunnen oppikken. Ik ben heel benieuwd naar dat verband.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor de beantwoording. Ik dank hem ook voor zijn toezegging dat hij de kosten voor het Koninklijk Huis zo volledig mogelijk – we zijn alweer een stapje verder! – inzichtelijk gaat maken. Wij zien dit graag snel tegemoet.

Over de ministeriële verantwoordelijkheid voor uitspraken van het Koninklijk Huis het volgende. Mijn kritiek was niet primair gericht op de inhoud; die ging om de vraag of de minister-president snel genoeg leiderschap toont en ingrijpt. Mijn kritiek richt zich dus op hem, niet op de inhoud van hetgeen de prinses zei. Het staatshoofd kan zelfs troonredes uitspreken waarin het beleid van het kabinet puur ceremonieel wordt uitgedragen, maar om dit soort gedoe met actuele thema's als Europa en de Nederlandse identiteit te voorkomen, dienen wij uiterst voorzichtig te zijn. Ik zou willen dat de minister-president dit als les van vandaag meenam.

D66 zal uiterst scherp blijven letten op opgelegde codes, media-instituten of een Rijksvoorlichtingsdienst die overheidscommunicatie wil centraliseren. Ik voel daar allemaal niks voor, ik blijf dit allemaal scherp in de gaten houden. De actualiteit rond de weblogs van ministers en staatssecretarissen maakt het voor mij echt mogelijk om aanstaande vrijdag te bekijken of de minister-president de goede weg opgaat, om na te gaan of hij van dat idiote pad afgaat. Die weblogs zijn tenminste eens normale communicatie, met menselijke trekjes, en zo nu en dan gelukkig ook een normaal standpunt.

Op de Europese vlag komen wij graag terug. Ik snap nog steeds niet die verkramptheid daarover. Het CDA heeft al gezegd dat het met betrekking tot de Nederlandse driekleur allemaal wat meer moet worden vastgelegd.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de minister-president dat de begroting van het Koninklijk Huis inzichtelijker en transparanter wordt. Ik blijf echter sceptisch, want in zijn beantwoording deed hij het voorkomen alsof het neerkomt op het op een rijtje zetten van een aantal zaken. Als dat zo zou zijn, had het geen maanden hoeven duren voordat ik antwoord kreeg op een simpele vraag over de financiering van het Koninklijk Jachtdepartement. De vragen die wij naar aanleiding van dit antwoord hebben gesteld, bleken niet voor vandaag beantwoord te kunnen worden. Dat duidt er toch zeker op dat hiervoor nogal wat onderzoek nodig is.

Ik dien drie moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor het parlement deugdelijk inzicht in de rijksuitgaven onontbeerlijk is;

constaterende dat dit inzicht bij de uitgaven ten behoeve van het Koninklijk Jachtdepartement ontbreekt en dat bovendien onduidelijk is bij welke begroting de uitgaven van het Koninklijk Jachtdepartement zijn ondergebracht;

verzoekt de regering, onverwijld inzicht te geven in de directe en indirecte rijksuitgaven voor het Koninklijk Jachtdepartement, aan te geven bij welke begrotingen deze kosten worden ondergebracht en alle declaraties ter zake met onderliggende accountantsverklaringen openbaar te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(31200 I).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het onwenselijk is dat publieke middelen worden aangewend voor de financiering van privéactiviteiten van het Koninklijk Huis, zoals de Hofjacht;

verzoekt de regering, vanaf het jaar 2008 geen financiële middelen ter beschikking te stellen ten behoeve van het Koninklijk Jachtdepartement en alle betalingen die op enigerlei wijze kunnen worden ingezet ten behoeve van jachtactiviteiten van het Koninklijk Huis per 2008 op te schorten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(31200 I).

De OuwehandKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Kroondomein in 1959 is geschonken aan de Nederlandse burgers;

constaterende dat de kosten voor het beheer en de instandhouding van het Kroondomein gedragen worden door de Nederlandse samenleving, maar dat de opbrengsten voor een belangrijk deel ten goede komen aan het Koninklijk Huis;

verzoekt de regering om per 2008 alle opbrengsten die voortvloeien uit het Kroondomein terug te laten vloeien in de Staatskas,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(31200 III).

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik bedank de leden voor de Kamer voor hetgeen zij in tweede termijn naar voren hebben gebracht.

De heer Van Raak dient een motie in over het overzicht van de kosten van het Koninklijk Huis. Ik heb de indruk dat hij mijn toezegging probeert op te rekken. Bijlage 1 van het begrotingshoofdstuk Algemene Zaken bevat informatie. In de komende periode zal ik de toelichting daarop uitbreiden en specificeren. Ik heb verder iets gezegd over de informatie die de vakministers beschikbaar kunnen stellen. Ik zie niet in wat zijn motie toevoegt aan mijn toezegging. Eerlijk gezegd vind ik dat de motie verwart wat wij dit jaar en wat wij volgend jaar gaan doen. De motie lijkt mij overbodig, maar ik wacht het oordeel van de Kamer af.

In de tweede motie gaat de heer Van Raak in op de viering van vijf mei. Hij verzoekt de regering deze dag uit te roepen tot een vrije dag. De motie is consistent met wat hij al naar voren heeft gebracht, maar ik heb op mijn beurt ook al aangegeven waarom ik vind dat wij dat niet zouden moeten doen. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

De heer Van de Camp heeft een opmerking gemaakt over het vlaggenprotocol. De vlaginstructie is terug te vinden op de door de RVD onderhouden website koninklijkhuis.nl onder het hoofdstuk veelgestelde vragen. Ook op de website van het ministerie van BZK is deze vlaginstructie terug te vinden.

De heer Heijnen is vooral ingegaan op het Huis van de Democratie. De overwegingen in de motie spreken mij aan. Die liggen in het verlengde van hetgeen eerder door de heer Heijnen en de heer Van de Camp naar voren is gebracht. De minister van BZK heeft al toegezegd dat zij met die zaak aan de slag gaat. Ik wil de motie graag uitvoeren, maar er is naar mijn idee wat meer tijd nodig dan drie maanden. Het lijkt mij tevens goed dat het plan van aanpak in overleg met de Staten-Generaal tot stand komt. Het is immers niet alleen een zaak van de regering. De Staten-Generaal maken ook deel uit van het Huis van de Democratie. Bovendien lijkt het mij van belang om contact te leggen met de gemeente Den Haag. Als de indiener van de motie zich daarin kan vinden, zeg ik toe dat het initiatief wordt genomen. Het overleg moet dan op korte termijn van start gaan.

De heer Van Beek (VVD):

In onze visie is dit een prototype van een ongedekte motie. Begrijp ik goed dat de minister-president zorgdraagt voor de dekking?

Minister Balkenende:

Ik heb gezegd dat het belangrijk is om na te gaan wat de mogelijkheden zijn. Ik merk duidelijk dat de Kamer er behoefte aan heeft dat hiervan werk wordt gemaakt. De financiële aspecten moeten dus ook in het overleg en in het plan van aanpak aan de orde komen.

De heer Heijnen (PvdA):

De minister-president heeft gevraagd of hij uit de woorden in de motie mag opmaken dat er niet voor 31 december aan de Kamer wordt gerapporteerd. Dat is correct.

In de laatste versie van de motie staat inderdaad dat het in overleg met zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer gevoerd moet worden. Ik ben bereid om daaraan ook de gemeente Den Haag toe te voegen. Het lijkt mij goed om de motie aanstaande dinsdag in stemming te brengen.

De voorzitter:

De heer Heijnen draagt zorg voor een gewijzigde motie.

Minister Balkenende:

De heer Heijnen heeft gesproken over de wisselexposities en het archief van het Koninklijk Huis. Het is juist dat niet alleen een website tot de mogelijkheden behoort. Ik wijs erop dat er geregeld exposities in paleis Het Loo zijn die samenhang vertonen met de collecties van het huisarchief. Een dergelijke expositie met kinderportretten is er ook op dit moment. Ik zeg toe dat ik met de bewindslieden naga welke andere mogelijkheden er zijn.

De heer Heijnen (PvdA):

Het gaat mij om de actualiteit, dus dat wat de leden van het Koninklijk Huis het afgelopen jaar voor ons land hebben gedaan. Ik doel bijvoorbeeld op die prachtige werkbezoeken. Die moeten op een aantrekkelijke manier worden gepresenteerd. Wat mij betreft, hoeft men dus niet ver terug in de tijd.

Minister Balkenende:

De heer Brinkman heeft een motie ingediend over politiek gevoelige uitspraken van leden van het Koninklijk Huis. Ik heb in dat kader een toelichting gegeven op de ministeriële verantwoordelijkheid en ontraad de Kamer om die motie aan te nemen. Het past immers niet in ons systeem om bij voorbaat het spreken over onderwerpen te verbieden.

De heer Anker heeft gevraagd naar de relatie tussen deskundig opinieonderzoek naar de beleving van issues, thema's en onderstromen en ook naar de kabinetsbrede communicatie. Belevingsonderzoek is een belangrijk ondersteunend instrument om voeling te houden met de samenleving. Het onderzoek maakt inzichtelijk welke onderwerpen bij het publiek leven en waarom. Daarmee wordt de maatschappelijke antenne van het kabinet versterkt. Ook wordt het gemakkelijker om op ontwikkelingen te anticiperen. Communicatie wordt pas echt effectief als je weet wat er leeft. Direct contact met de bevolking via werkbezoek en andere vormen van dialoog blijft hierbij voorop staan. Eerlijk is eerlijk, wij kunnen niet met iedereen persoonlijk spreken. Daarom is goed additioneel onderzoek nuttig en nodig. Het kabinet heeft deze taak belegd bij het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dat is in staat gegevens vanuit een brede expertise goed te duiden op basis van demografisch gegevens, culturele ontwikkelingen en internationale bronnen, zodat de ontwikkelingen ook in een context kunnen worden geplaatst.

Over het lekken denken wij precies hetzelfde. Maatregelen zouden absoluut niet in de openbaarheid besproken moeten worden. Deze zaak heeft onze volle aandacht. Een en ander heeft een beetje te maken met de bestaande cultuur. Ik deel de kritiek die naar voren is gebracht. Op concrete maatregelen kan ik beter maar niet publiekelijk ingaan.

De heer Pechtold heeft zijn kritiek uit de eerste termijn nog een keer herhaald. Mijns inziens is ministeriële verantwoordelijkheid genomen voor de speech. De minister van Justitie heeft direct gereageerd. Ik kan niet veel toevoegen aan hetgeen ik eerder heb gezegd.

Ik heb kennis genomen van de opvattingen over de weblog. Vrijdag hebben wij hierover een nader gesprek in de ministerraad. Wat betreft de vlag het volgende. Als je iets in een code vat kunnen hierin ook beperkende elementen zitten. Iedereen kan, indien gewenst, ook de Europese vlag gebruiken. Hiervoor is geen code nodig. Wij hebben hier al zo veel over gezegd, dat wel duidelijk is wat onze standpunten zijn.

Mevrouw Ouwehand heeft in de eerste termijn twee vragen gesteld die raakvlakken hebben met schriftelijke vragen die zijn ingediend op 3 oktober. Ik moet echt verwijzen naar het schriftelijke antwoord dat de bewindslieden Bos en De Jager nog zullen geven. Haar vragen raken ook de motie die zij heeft ingediend over het onverwijld inzicht geven in de directe en indirecte rijksuitgaven van het Koninklijk Jachtdepartement. Ik zou liever hebben dat zij die motie nog even aanhoudt. Eerst moeten de vragen worden beantwoord. Hetzelfde geldt voor de motie over het verzoek om vanaf het jaar 2008 geen financiële middelen ter beschikking te stellen ten behoeve van het Koninklijk Jachtdepartement en alle betalingen die op enigerlei wijze kunnen worden ingezet ten behoeve van jachtactiviteiten, op te schorten. Dit gaat mij te ver. Er zijn vragen gesteld en ik wil eerst de antwoorden daarop afwachten. Ik ontraad het aanvaarden van de moties en verzoek deze op zijn minst aan te houden. Ook het verzoek aan de regering op per 2008 alle opbrengsten die voortvloeien uit de kroondomeinen terug te laten vloeien in de staatskas, raakt weer de vragen die zijn gesteld. Kortom, ik vind deze moties op dit moment niet passen. Immers, er zijn vragen gesteld waarop de betrokken bewindslieden bij Financiën nog ingaan. Wacht eerst die antwoorden af om vervolgens over te gaan tot het indienen van moties.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Wat de eerste twee moties betreft, heeft de minister-president een punt. Ik zal overwegen om die moties aan te houden. Ik hoopte, zoals ik al heb gezegd, dat ik vandaag de antwoorden zou hebben op mijn schriftelijke vragen. Ik vind namelijk dat dit onderwerp thuishoort in dit debat. De vraag in de laatste motie is nog niet gesteld, namelijk over de eventuele opbrengsten vanuit het kroondomein. Ik wil weten welke opbrengsten er zijn en naar wie zij gaan. Als blijkt dat die opbrengsten naar de koninklijke familie vloeien, zoals wij verwachten, dient de motie om ervoor te zorgen dat die opbrengsten naar de staatskas vloeien. De Staat draait immers ook op voor de kosten van de kroondomeinen.

Minister Balkenende:

Ik wil het volgende voorstellen, mevrouw Ouwehand. U krijgt antwoord op uw schriftelijke vragen. Als u deze vragen daaraan toevoegt, kunt u deze motie aanhouden. Dan kan alles in een keer worden behandeld. Dit is meer een procedurele suggestie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Kunt u geen antwoord geven op die vraag?

Minister Balkenende:

Ik vind dat wij de zaken op een goede manier moeten bekijken. Ik ga er daarom nu niet op in omdat in erop zal worden ingegaan door de bewindslieden van Financiën.

De voorzitter:

Zegt u nu toe dat u ook de vraag die is verwoord in de derde motie wilt meenemen in de beantwoording?

Minister Balkenende:

Ik zal het nog even na laten gaan. Ik kan mij ook voorstellen dat mevrouw Ouwehand deze vraag nog toevoegt aan haar schriftelijke vragen. Ik kan ook de vraag doorgeven aan de bewindslieden van Financiën zodat zij kunnen bezien of zij die kunnen beantwoorden. Is dat laatste niet de beste oplossing?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik wil een procedurele opmerking maken. Wij hebben aanvullende vragen gesteld toen wij na maanden antwoord kregen op een vraag die wij in mei hadden gesteld over de financiering van het Koninklijk Jachtdepartement. Die beantwoording riep bij ons veel nieuwe vragen op. De vraag was ook bij welke begrotingsbehandeling wij die het beste zouden kunnen stellen. Wij hebben ervoor gekozen om in elk geval schriftelijke vragen te stellen omdat maar onduidelijk was bij wie wij moesten zijn. Het stellen van schriftelijke vragen had niet onze voorkeur. De begrotingsbehandelingen kwamen er immers aan. Wij zouden onze vragen dan in het debat aan de orde kunnen stellen en dezelfde dag nog antwoord kunnen krijgen. Het was voor ons dus eigenlijk een noodgreep.

De voorzitter:

Wilt u het procedurele debat een beetje kort houden, mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Kan ik op de ene vraag die ik vandaag gesteld heb, wel antwoord krijgen? Dat zou ik erg prettig vinden.

Minister Balkenende:

Ik ga nu even niet op die vraag in. Ik heb al aangegeven dat er allerlei vragen gesteld zijn en dat ik daar nu niet op inga. De moties hangen samen met de gestelde vragen. Er was een nieuw element. Daarover heb ik gezegd dat ik ervoor zal zorgen dat ook daarop wordt ingegaan. Dat lijkt mij nu het beste. Mijn aanbod is dus dat de vragen en de moties aan de orde komen bij de beantwoording door de bewindslieden van Financiën. Nogmaals, dat lijkt mij het beste. Verder dan dit kan ik ook niet gaan.

Hiermee heb ik het antwoord in tweede termijn afgerond. Ik zeg de leden van de Kamer nogmaals dank voor hun inbreng in het debat over de begroting van Algemene Zaken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Er is toch nog een vraag onbeantwoord gebleven, waarover ik geen motie heb ingediend. Dat betreft een principe-uitspraak van het kabinet. De vraag is of de minister-president het gerechtvaardigd vindt dat het kroondomein, dat in bezit is van de Nederlandse staat en dat aan het volk geschonken is, ieder jaar een aantal maanden voor het publiek gesloten wordt ten behoeve van de koninklijke jacht.

Minister Balkenende:

Ik meen dat in het verleden over dit onderwerp ook al vragen zijn gesteld. Ook deze vraag zal ik evenwel doorsturen naar de desbetreffende bewindspersoon, zodat die kan aangeven wanneer hierover in het verleden gesproken is en wat toen de antwoorden zijn geweest. Verder komt het aan de orde bij de beantwoording door de bewindslieden van Financiën.

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand moet er wel op kunnen rekenen dat het antwoord op die vragen is ontvangen voor de begrotingsbehandeling. Ik constateer dat dit is toegezegd door de minister-president.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven