Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 17, pagina 1142-1146 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 17, pagina 1142-1146 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 11 oktober 2007 over campussen.
Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter. Het doel van de campussen is motivering, scholing en arbeidstoeleiding. De doelgroep betreft jongeren tussen de twaalf en zeventien jaar zonder zicht op opleiding of baan, die met de gebruikelijke instrumenten niet worden bereikt. Dat vind ik veel te vaag, en ook de beantwoording van de minister in het algemeen overleg roept bij mij nog veel vragen op. Om welke jongeren gaat het, wat is de samenstelling van die groep, wat zijn de verschillen met andere gesloten instellingen voor jongeren met gedrags- of andersoortige problemen zonder dat zij ooit eerder veroordeeld zijn? Om de minister enige richting mee te geven, heb ik drie moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, duidelijkheid te verschaffen over het ongewenste gedrag dat tot plaatsing in een campus moet leiden, en over het beoogde aantal, de afkomst en de sociaaleconomische status van de jongeren die in de campussen zullen worden opgenomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 25(31001).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, de campussen op die wijze vorm te geven dat de jongeren worden gedrild en dat hun discipline en respect wordt bijgebracht zodat ze worden klaargestoomd voor terugkeer naar school of werk,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 26(31001).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering, duidelijkheid te verschaffen over de verschillen en overeenkomsten tussen bijvoorbeeld de Hoenderloo Groep, de Glenn Mills school, de civielrechtelijke gesloten jeugdzorg en andere soortgelijke instellingen en de campussen omdat het in al deze instellingen gaat om jongeren die nog niet zijn veroordeeld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 27(31001).
Mevrouw Agema (PVV):
Bij de laatste motie plaats ik de kanttekening dat in de setting van de Glenn Mills school zowel sprake is van zowel jongeren die wel veroordeeld zijn, als van jongeren die niet veroordeeld zijn.
Mevrouw Leijten (SP):
Het verhaal van de campussen heb ik eerder een pr-verhaal genoemd. Jongeren die niet willen gaan wij hard aanpakken, dat is het devies. Daarom komt er een landelijk netwerk van campussen, ook wel pr-kampen. Het lijkt ons heel erg een praatje voor de bühne. Wat is precies de definitie van "onwillig"? Om de minister daarin enige steun te geven, hebben wij een motie opgesteld.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering voornemens is om onwillige jongeren te plaatsen in heropvoedingscampussen;
verzoekt de regering, duidelijkheid te verschaffen over de definitie van "onwillige jongeren",
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 28(31001).
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter. Het begeleiden van jongeren op maat en het voorkomen dat zij niet meer willen, moeten de kernpunten zijn van het beleid. Wij moeten zorgen voor goed onderwijs en voor voorzieningen in de buurt. De SP is niet tegen projecten die jongeren met discipline begeleiden naar werk, en die hun de nodige opleiding en perspectieven biedt. Dan moet echter wel sprake zijn van vrijwilligheid, of van een rechterlijke toets. Wij willen waken voor willekeur als het gaat om het plaatsen van onwillige jongeren. Daarom hebben wij de volgende motie.
De Kamer,Leijten
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat plaatsing in een heropvoedingscampus als allerlaatste middel gezien wordt voor onwillige jongeren;
van mening dat bij gedwongen plaatsing een rechterlijke toets noodzakelijk is om willekeur te voorkomen;
verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat een gedwongen plaatsing te allen tijde getoetst wordt door de rechter,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 29(31001).
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Campussen voor jongeren die tussen de wal en het schip dreigen te raken en die werken, daar kan niemand tegen zijn. In het plan staan echter bepaalde dingen waar ik jeuk van krijg. Om dat gevoel weg te nemen dien ik twee motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er op vervelen geen straf staat;
van mening dat jongeren nooit tegen hun in zin in een campus kunnen worden opgenomen als zij geen strafbare feiten hebben gepleegd en/of geen uitkering ontvangen;
verzoekt de regering, deze jongeren uitsluitend vrijwillig dan wel met enige drang naar campussen toe te leiden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 30(31001).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering start met een pilotfase rondom campussen voor jongeren waarna de effectiviteit geëvalueerd gaat worden;
overwegende dat de evaluatie serieus genomen dient te worden;
verzoekt de regering, pas na de evaluatie van de experimenten met campussen definitief te besluiten over het al dan niet invoeren van een landelijk dekkend stelsel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 31(31001).
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Voorzitter. Ik heb begrepen dat wij nog een brief van de minister krijgen, omdat nog niet alle vragen zijn beantwoord. Wanneer wordt die brief naar de Kamer gestuurd?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Het CDA heeft altijd gepleit voor voorzieningen waar jongeren die volledig dreigen te ontsporen of totaal niets meer willen, op de rails kunnen worden gehouden of op de rails kunnen worden gezet. Het gaat ons in eerste instantie niet om drilinstituten, maar om instellingen voor scholing en arbeidstoeleiding waar jongeren op een stevige wijze worden voorbereid op een wel maatschappelijk aanvaardbaar bestaan. Centraal daarbij staan scholing en arbeidstoeleiding in een strakke structuur waar deze jongeren zich niet weer aan kunnen onttrekken. Ook hechten wij aan discipline, want het is belangrijk om een toekomst op te bouwen. Wij begrijpen dat dit niet zo maar is geregeld, maar wij zijn wel ongeduldig. Wij zijn tevreden met de uitkomsten van het algemeen overleg, met name over de toezegging van de minister dat er voor de zomer wordt gekomen met een uiteenzetting van de doelgroep, de methode en de wettelijke basis voor de toeleiding naar de campussen. Er staat nog wel een vraag open. Wij willen graag de toezegging gestand zien dat de Kamer halfjaarlijks een rapportage over de stand van zaken krijgt.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Rouvoet:
Voorzitter. Er zijn zeven moties ingediend over het onderwerp campussen. Ik heb in het algemeen overleg aangegeven dat het de bedoeling is dat wij gaandeweg lessen zullen leren van deze pilots die deels al een tijdje draaien en deels van start gaan in deze periode om uiteindelijk tot een meer definitieve opzet te komen. Dan zullen wij ook bekijken hoe wij de doelgroep die wij in algemene termen hebben gedefinieerd als met name de jongeren die wij met de normale arbeidsmarktinstrumenten, zoals banenmarkten en dergelijke, niet meer bereiken, maar die niet meer in beeld zijn voor arbeid, niet naar school gaan, niet op zoek zijn naar werk en ook nog het risico lopen, af te glijden naar ernstige vormen van criminaliteit of vormen van grote overlast, een laatste kans kunnen geven om zich wél naar scholing en arbeid te laten leiden. Er is ook een aspect van discipline bijbrengen: houd je aan je afspraken, kom op tijd en lever net werk af. Zo gaat het nu al bij de pilots en zo moeten de campussen ook gaan werken. Maar de precieze doelgroep, het dagprogramma, de eventuele behandeling en dergelijke zal uit de pilots moeten blijken. Ik heb de Kamer een tussenrapportage en een eindrapportage toegezegd en in een brief van naar ik meen eind augustus staat ook een tijdschema voor het leveren van deze rapportages. Daar zou ik het ook graag bij houden, juist om de pilots niet te belasten met de plicht om voortdurend te registreren en te veranderen. Dat willen wij nu juist verminderen, er moet op de juiste momenten goede informatie geleverd worden om ook de Kamer in staat te stellen, zich een goed beeld te vormen van het verloop van de pilots en van wat wij daarvan zullen gebruiken voor een definitieve opzet. Tegen deze achtergrond zal ik de moties van een oordeel voorzien.
Mevrouw Agema heeft vanuit de sympathieke gedachte om de minister wat sturing te geven – zij vindt de plannen nogal vaag – een aantal moties ingediend. Zoals ik zojuist al aangaf, is het helemaal niet vaag, wat wij willen. Wij hebben een heel concreet oogmerk met de campussen en ik heb ook veel steun van de Kamer gevoeld voor de opzet van en de gedachte achter de campussen. Er is dus geen sprake van vaagheid, ik houd dit dan ook echt verre van mij. En dan is het dus tegen de achtergrond van wat ik zojuist gezegd heb, prematuur om van de regering duidelijkheid te vragen over de omvang en de precieze omschrijving van de doelgroep.
Dit leidt ertoe dat ik de moties van mevrouw Agema eigenlijk alledrie als prematuur moet bestempelen en dat ik de Kamer dan ook wil ontraden, deze moties aan te nemen. Daarmee zou de Kamer vooruitlopen op het resultaat van de pilots, wat mij niet verstandig lijkt. De pilots zijn nu van start gegaan en ze moeten de kans krijgen, zich te bewijzen. En zoals ik al aangaf, zal ik de Kamer voor de volgende zomer een eerste rapportage leveren. Dan zullen wij er ongetwijfeld over debatteren of het resultaat is wat wij ons ervan hadden voorgesteld, of er aanpassingen nodig zijn en welke elementen bruikbaar lijken.
Mevrouw Agema (PVV):
Weet u wat ik nu zo gek vind? De pilots zijn al begonnen en er zijn al allerlei zaken bekend waarover u zult rapporteren, maar in de brief en in het algemeen overleg is er niets duidelijk geworden over de dingen die ik heb gevraagd. U weet nu toch wel om welke doelgroepen en om hoeveel jongeren het gaat? En u weet toch ook wat de afkomst van deze jongeren is, en welke problemen zij hebben? Waarom geeft u de Kamer niet wat meer duidelijkheid?
Minister Rouvoet:
Voorzitter, mevrouw Agema is wellicht verontschuldigd, want zij was bij een groot deel van het algemeen overleg over de campussen of van het algemeen overleg over kindermishandeling afwezig wegens verplichtingen elders. Ik heb in beide overleggen wel degelijk het een en ander gezegd en ik heb de Kamer ook een toezegging gedaan. Maar ik herhaal graag dat ik heb toegezegd om de informatie die ik toen bij mij had, niet voor te lezen, maar op papier aan de Kamer te verstrekken. Het gaat om feitelijke informatie over de huidige pilots, over de populatie, over het type programma, over de aanpak enzovoorts. Die informatie heb ik beloofd en die zal de Kamer uiteraard bereiken, maar dit laat onverlet dat ik het onverstandig zou vinden, vooruit te lopen op de definitieve omschrijvingen, aantallen en verschillen met de aanpak van de Hoenderloo Groep, de Glen Mills school en dergelijke. En nogmaals, ik heb ook aangegeven dat de campussen echt iets anders zijn dan bijvoorbeeld de gesloten jeugdzorg, want daarbij gaat het om kinderen met ernstige gedragsproblemen die een professionele behandeling in de jeugdzorg krijgen. Bij de campussen gaat het om een andere aanpak, gericht op toeleiding naar scholing of arbeid. In de tweede motie komt het woord "drillen" voor, het gaat in de lopende pilots absoluut ook om het bijbrengen van discipline en respect, juist om de jongeren klaar te stomen voor terugkeer naar school of werk. Dat is de essentie van de pilots. In die zin is de motie overbodig. Voor zover er meer wordt gevraagd, vind ik de motie prematuur.
Dan kom ik bij een tweetal moties van mevrouw Leijten. Ik vind het jammer dat zij de term "pr-campussen" gebruikt. Ik was er juist zo van gecharmeerd dat mevrouw Leijten op de website van de Socialistische Partij zo enthousiast stond te glunderen over het succes van één van de pilots, waar ik ook erg enthousiast over ben. Die pilot doet precies wat zij wil en wat wij willen. Dat is dus een succesverhaal. Voor dat project is er geen sprake van "pr-campussen"; die pilot biedt deze jongens een laatste kans om weer aan de slag te komen of een opleiding te krijgen. Het enthousiasme dat zij heeft voor die ene pilot gaat bij mij op voor alle pilots en voor het verschijnsel campus als zodanig. Ik hoop dat zij in de loop van de tijd dat enthousiasme weet te verbreden naar alle pilots en campussen. Het is geen pr-verhaal. Het is echt essentieel dat wij deze jongens en soms ook meiden een laatste kans geven om hun leven weer op de rails te krijgen.
Mevrouw Leijten vraagt in haar eerste motie aan de regering om duidelijkheid te verschaffen over de definitie van onwillige jongeren. Die definitie heb ik in algemene zin gegeven tijdens het algemeen overleg. In de brief aan de Kamer staat wat de doelgroep van de pilots is. Nogmaals, de precieze informatie over de huidige populatie krijgt de Kamer op afzienbare termijn. Mevrouw Bouchibti vroeg wanneer ik in algemene zin aan de toezeggingen uit het overleg gevolg zal geven. Er wordt hard gewerkt naar aanleiding van de toezeggingen die in dat overleg zijn gedaan. De Kamer zal in ieder geval voor de begrotingsbehandeling die antwoorden hebben ontvangen. Desgewenst kan dit punt daarbij betrokken worden. Dat geldt ook voor de punten die nu aan de orde zijn. Over een verdere definiëring van de groep onwillige jongeren wil ik graag na de eerste rapportage voor de zomer met de Kamer spreken. In die zin vind ik de motie op stuk nr. 28 prematuur en wil ik aanvaarding ervan ontraden.
In de motie op stuk nr. 29 van mevrouw Leijten wordt de regering verzocht ervoor zorg te dragen dat een gedwongen plaatsing te allen tijde getoetst wordt door de rechter. Ik heb aangegeven dat bij de pilots het uitgangspunt is dat het op basis van vrijwilligheid is. Dat kan ook niet anders. Dat zal naar het zich laat aanzien ook in de toekomst het uitgangspunt zijn. Je biedt iemand op vrijwillig basis een laatste kans. Tegelijkertijd is aangegeven dat er ook een accent is op het punt van de dreiging om af te glijden naar ernstiger vormen van criminaliteit of zware overlast, waarbij ook de vraag naar voren komt of met drang of zelfs met dwang gewerkt moet worden. Er is geen bezwaar tegen om met drang te werken. Op de vraag of een gedwongen plaatsing te allen tijde getoetst wordt door de rechter, kan ik antwoorden dat dit in de praktijk bij een aantal vormen van dwang aan de orde zal zijn. Zoals de minister van Justitie en ik hebben aangegeven in het overleg bezien wij juist in die oplopende trap van instrumenten, van vrijwillig naar drang naar dwang, wat dan de aangewezen weg is in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel dan wel van de bijkomende straf. De minister van Justitie heeft daar toezeggingen over gedaan in de Kamer. Ik zal daar nader op ingaan in de brief die ik samen met de minister van Justitie aan de Kamer zal sturen. Dan zal ook duidelijk worden of in alle gevallen vooraf een toetsing door de rechter nodig is of dat er aanvullende wetgeving nodig is in geval er sprake is van dwang. Dus de Kamer wordt daarover geïnformeerd. De motie loopt daarop vooruit en vraagt om een uitspraak. Tegen die achtergrond moet ik aanvaarding van deze motie ontraden.
Mevrouw Leijten (SP):
De minister doet hetzelfde als in het algemeen overleg, namelijk aanhalen dat ik een werkbezoek heb gebracht aan de Stichting Herstelling in Amsterdam. Het is werkelijk fantastisch wat men daar doet met jongeren, maar ook met mensen die een re-integratietraject volgen. Daar krijgen zij maatwerk, daar worden zij serieus genomen en daar worden mensen toegeleid naar werk. Daar zijn wij voor. Dat is maatwerk. Ik heb in het algemeen overleg bezwaar gemaakt tegen het verhaal over de campussen en over het wegzetten van jongeren die niet willen. Dat weet de minister heel goed. De pilots die nu lopen zijn op basis van vrijwilligheid. Ik wil nu juist weten welke definitie voor onvrijwilligheid gehanteerd wordt. Wij hebben die definitie nodig om willekeur te voorkomen. Daarbij vinden wij dat het langs de rechter moet als iemand gedwongen geplaatst wordt. Het lijkt mij niet meer dan logisch in een rechtstaat.
Minister Rouvoet:
Ik denk dat wij op dat punt vrij dicht bij elkaar staan, juist omdat de huidige pilots ook in de visie van mevrouw Leijten een succes zijn, ook waar het gaat om het element vrijwilligheid. Op dit moment is er nog geen sprake van heel nieuwe regimes waarmee via gedwongen plaatsing allerlei campussen worden gevuld. De huidige pilots zijn op basis van vrijwilligheid. Ik vind dat onrecht wordt gedaan aan de inspanningen die geleverd worden in de huidige pilots als daar het stempel pr-campus of pr-verhaal op wordt gezet. Als mevrouw Leijten zegt dat het haar om de situatie in 2011 gaat, zou ik zeggen dat wij moeten afwachten hoe het er dan uit ziet. Laten wij het plaatsen van het stempel pr-verhaal opschorten tot wij dat weten. We zitten nu in de pilotfase. U bent er net als ik enthousiast over. Wij gaan kijken welke elementen van die pilots wij wel of niet kunnen gebruiken, welke versterking dan wel aanvulling verdienen. Als wij elkaar dan in 2011 weer treffen, is het best mogelijk dat u nog steeds enthousiast bent over de oorspronkelijke pilots en dat u de pilots met veel meer gedwongen elementen geen succes vindt. Dan zouden wij kunnen besluiten dat ze er in de eindfase heel anders moeten gaan uitzien, maar laten wij daar nu niet op vooruitlopen. Het opleggen van het stempel pr-verhaal op het idee van de campussen dat wij nu kennen in de succesvolle pilots vind ik als het gaat om de eindfase in ieder geval prematuur. Juist in het belang van de mensen die ermee bezig zijn en de jongeren die daar hun laatste kans krijgen, zou ik het jammer vinden als die term blijft hangen.
Mevrouw Agema (PVV):
Tijdens het AO over de prep camps had ik plenaire verplichtingen. Daarna heb ik mij laten informeren over de gang van zaken in het AO. Er zou extra informatie komen over de campussen, maar wanneer komt die dan? Ik had dit VAO willen uitstellen om de minister de gelegenheid te geven om met die informatie te komen. Die kwam echter niet en daarom heb ik het VAO toch door laten gaan om de minister enige richting mee te geven en hem te vragen of hij kan aangeven wanneer hij met die extra informatie over de campussen komt.
Minister Rouvoet:
Ik heb dat zojuist meegedeeld, namelijk in ieder geval voor de begrotingsbehandeling. Alle toezeggingen die ik in dat AO heb gedaan en die nog open staan, worden dan ingelost met een brief met een reactie. De vragen die mevrouw Agema nu heeft gesteld, zijn dus nogmaals gehoord. Ik heb net al iets gezegd over het feit dat wij de eerste evaluatie nog niet hebben gehad.
De voorzitter:
U hebt nog twee moties!
Minister Rouvoet:
Inderdaad, van de heer Dibi. Ik zou hem graag van zijn jeuk af helpen, maar of deze moties de aangewezen route daarvoor zijn, moet hij maar zelf beoordelen. In zijn eerste motie vraagt de heer Dibi de regering om jongeren uitsluitend vrijwillig dan wel met enige drang naar de campussen toe te leiden. Ik heb daar net al inhoudelijk op gereageerd. Hoewel vrijwilligheid inderdaad het uitgangspunt is, zeker in de huidige pilots, wil ik nu niet vooruit lopen op de conclusies die wij gaan trekken na de evaluatie. Wij kunnen dan pas bezien of er wel of geen reden is om ook op andere basis dan vrijwilligheid jongeren naar de campussen te geleiden en te krijgen. Deze motie moet ik om deze inhoudelijke redenen echt ontraden. Wij hoeven de evaluatie anders ook niet meer te doen en dat zou ik betreuren. Dus ontraden met een streep onder het absolute uitgangspunt in deze fase, namelijk de vrijwilligheid.
In de tweede motie van de heer Dibi wordt overwogen dat de evaluatie serieus moet worden genomen. Ik ben ook vast van plan dat te doen. In de motie wordt de regering verzocht om pas na de evaluatie van de experimenten met campussen definitief te besluiten over het al dan niet invoeren van een landelijk dekkend stelsel. Wij hebben het daar uitvoerig over gehad in het algemeen overleg. Ik heb toen aangegeven dat uiteraard de knoop pas definitief wordt doorgehakt op het moment dat wij beschikken over alle informatie. Dat is logisch, ook omdat ik de tussenrapportage en de eindrapportage van de evaluatie aan de Kamer zal toesturen en met de Kamer zal bespreken.
Niettemin gaan wij het traject niet voor niets in. Het kabinet heeft voor ogen dat het die weg echt moet inslaan. Dat is ook in lijn met de breed ondersteunde en verwelkomde aanbevelingen van de Taskforce Jeugdwerkloosheid van Hans de Boer. Het is niet verkeerd om dat nog eens in herinnering te roepen. Het maakt een heel belangrijk onderdeel uit van zijn aanbevelingen die door kabinet en Kamer met groot enthousiasme zijn onthaald. De precieze vormgeving is echt afhankelijk van de pilots. De heer Dibi zal van mij willen aannemen dat wij geen landelijk dekkend stelsel van campussen zullen invoeren als wij in 2010, 2011 moeten concluderen dat die pilots nergens toe leiden. Ik heb dit in het overleg ook gesteld. Ik heb evenwel de overtuiging dat wij de elementen die wij kunnen gebruiken in de definitieve opzet zullen kunnen verwerken. Om die reden ontraad ik ook aanvaarding van deze motie.
De heer Dibi (GroenLinks):
De minister spreekt zichzelf zeer tegen. De pilots zijn gebaseerd op vrijwilligheid. Op dit moment wordt in geen enkele pilot gewerkt met dwang voor jongeren die geen strafbare feiten hebben gepleegd en geen uitkering ontvangen. Hoe kan een evaluatie over deze pilots dan iets zeggen over deze doelgroep? Tegelijkertijd zegt de minister dat hij op zoek gaat naar aanvullende wetgeving om deze doelgroep toch gedwongen te kunnen opnemen. Dit is niet met elkaar te rijmen.
Minister Rouvoet:
Ik moet dat tegenspreken. In ieder geval kent Crossroads in Tilburg wel degelijk het element dwang, zoals al eerder is gemeld. Nogmaals, de precieze informatie zal ik de Kamer nog geven, maar er zijn wel degelijk ook andere elementen in. Ik heb al toegezegd dat wij samen met de minister van Justitie de mogelijkheden en wenselijkheden gaan onderzoeken. Wij zullen nagaan wat er mogelijk in de wetgeving moet worden gewijzigd als wij eventueel die kant op willen. Wij hebben er alle vertrouwen in dat er een voldoende breed scala aan vormen van aanpak in de huidige pilots beschikbaar is om tot een goede evaluatie te komen.
Aan de ene kant is de evidentie zo groot dat je pas definitieve beslissingen neemt aan het eind van het traject en niet aan het begin, dat ik de motie overbodig zou kunnen verklaren. Aan de andere kant zit er iets meer achter die motie, gelet op de kritische inbreng van de heer Dibi over de campussen. Hij wil de handen nog even vrijhouden. Daar voel ik niet veel voor. De richting die wij zijn ingeslagen, is heel duidelijk, maar uiteraard vindt de definitieve besluitvorming pas plaats aan het einde van het traject. Niettemin handhaaf ik mijn oordeel dat ik aanvaarding van de motie moet ontraden. Overigens, de Kamer is er zelf steeds bij.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de ingediende moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-1142-1146.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.