Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet werk en bijstand, de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met eenmalige gegevensuitvraag aan burgers (Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen) (30970)

, en van:

- de gewijzigde motie-Omtzigt c.s. over het groeipad van de Wet eenmalige gegevensuitvraag (30970, nr. 15);

- de motie-Ulenbelt over het correctierecht van burgers (30970, nr. 13);

- de motie-Nicolaï c.s. over een verplichte aansluiting van de sociale diensten op de systemen van de overige ketenpartners werk en inkomen (30970, nr. 14).

(Zie vergadering van 6 september 2007.)

De algemene beraadslaging wordt heropend.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Er past een woord van dank aan de staatssecretaris, die zo snel na afloop van het debat de Kamer een brief heeft geschreven waarin op een aantal nog openstaande punten opheldering wordt verschaft. Voor ons was de brief op een aantal punten helder, maar op één punt schrokken wij toch enorm. Dat is het punt dat wij pas in december het groeipad krijgen voor de eenmalige gegevensuitvraag. Dat vinden wij toch wel erg aan de late kant, want wij hopen dan inmiddels over het volledige wetsvoorstel gestemd te hebben. Dan moeten wij wel precies weten wat er aan de hand is.

Ik zal kort ingaan op een aantal punten. De staatssecretaris heeft een vraag gesteld over het amendement en heeft daarvoor ook een voorstel gedaan. Wij hebben inmiddels een gewijzigd amendement op stuk nr. 18 ingediend, waarin wij inderdaad de voorhangen weghalen bij de ministeriële regelingen. Wij zouden het bijzonder op prijs stellen als bij de voortgangsrapportages de ministeriële regelingen nog wel een keer gebundeld aan de Kamer toegezonden worden, zodat het doel van die voorhang, namelijk het kunnen kijken of de gegevens die gebruikt kunnen worden ook gebruikt moeten worden, gehaald wordt. Dat kunnen wij net zo goed achteraf als vooraf controleren. Als er dan nog vragen van onze kant zijn, zullen wij die te berde brengen. Ik hoor graag een toezegging op dit punt.

Mijn volgende opmerking gaat over de gegevens in de polisadministratie. Wij schrokken natuurlijk van het feit dat de gegevens van de polisadministratie niet gekoppeld zullen worden aan het hele systeem van de eenmalige gegevensuitvraag. Die gegevens moeten zo snel mogelijk beschikbaar zijn. Ik hoor graag een toezegging dat er, mede naar aanleiding van mijn motie, uitgebreid op teruggekomen wordt in een snelle brief. Daaraan gekoppeld noem ik het klantbeeld. Wij zouden graag alle gegevens van de polisadministratie die gebruikt worden, ook onmiddellijk willen zien in het klantbeeld. De professional kan die zien, maar het individu niet, zeker niet de gegevens van die polisadministratie waarin toch gegevens staan over het inkomen van een individu, over het aantal dagen dat iemand per jaar op zee is en nog een aantal andere relevante en iets minder relevante gegevens. Die moeten echter wel beschikbaar zijn, want er worden heel belangrijke zaken, zoals de hoogte van de uitkering, op afgesteld. Als dat niet goed is, moet iemand toch onmiddellijk kunnen zien wat er gebeurt. Ik hoor dus graag een toezegging dat die inkijk heel makkelijk zal zijn. Ik begrijp dat het correctierecht wat moeilijker uit te voeren zal zijn. Immers, als je wilt corrigeren, zul je in sommige gevallen gewoon een bewijs moeten leveren dat de gegevens die erin staan, fout zijn. Gaat dat inzagerecht digitaal gelden voor de gegevens van de polisadministratie? Dat is voor de CDA-fractie een buitengewoon belangrijk punt.

Ik kom te spreken over de Basisregistratie Inkomensgegevens (BRI) en de polisadministratie. De staatssecretaris stelt in zijn brief dat er in de BRI maar één gegeven zal worden opgenomen, namelijk het jaarinkomen – zeg maar het verzamelinkomen – van iemand, en dat in de polisadministratie alle andere gegevens zullen staan. Om dat verzamelinkomen te vinden, zou de staatssecretaris toch de beschikking moeten hebben over alle loonstrookjes. Hij zou moeten weten hoe hoog de hypotheekrente van iemand is. Hij zou inzicht moeten hebben in de aftrek van alle buitengewone uitgaven. Hij zou moeten weten of er een overheveling van de heffingskorting plaatsvindt. Voorts noem ik de aftrek van het aantal zeedagen per jaar. Kortom, hij moet een schat aan informatie hebben voordat hij die gegevens kan berekenen. Dat is ongeveer dezelfde schat aan informatie die in de polisadministratie aanwezig is. Daarom vragen wij om aan de Kamer mee te delen welke velden er aanwezig zijn in de Basisregistratie Inkomensgegevens en welke velden er aanwezig zijn in de polisadministratie. Naar het ons lijkt, komen de fiscale gegevens weer in de Basisregistratie Inkomensgegevens, terwijl de sociale gegevens in de polisadministratie worden opgenomen. En de bedoeling van de operatie Walvis/Wfsv was juist om die twee zaken te harmoniseren. Als ons vermoeden juist is, willen wij dit graag nu horen. Voordat wij over de wet gaan nadenken, willen wij weten of wij misschien een administratie aan het opzetten zijn die een toekomstige harmonisatie in de weg zal zitten in plaats van te vergemakkelijken.

Omdat de staatssecretaris niet in staat is om ons voor de kerst het groeipad toe te sturen, willen wij van hem de toezegging dat hij ons jaarlijks apart zal informeren over hoe het gaat met de eenmalige gegevensuitvraag en dat hij in die voortgangsrapportage zal ingaan op de vormgeving van het elektronische inzagerecht en het correctierecht. Hij heeft hierover mooie woorden gesproken die evenwel niet in de wetstekst staan. Wij willen dat het recht op inzage van de polisadministratiegegevens handen en voeten krijgt. Verder willen wij dat hij in de voortgangsrapportage ingaat op de wijze waarop het masterplan Walvis invloed zal hebben op de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen en op bijstellingen van het groeipad, want ik kan mij voorstellen dat wij het groeipad niet voor 100% gaan volgen en dat er jaarlijks sprake zal zijn van kleine bijstellingen. Als bijlage willen wij, zoals al is gevraagd, bij die voortgangsrapportage een overzicht van de AMvB's en ministeriële regelingen, zodat wij kunnen zien of de gegevens die kunnen worden gebruikt ook worden gebruikt. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Is hij voorts bereid de Kamer in mei 2008 een korte tussenrapportage te doen toekomen?

Voorzitter. Dit waren mijn resterende punten voor deze derde termijn. Dank voor het snel inplannen daarvan.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn brief. Naar aanleiding daarvan trek ik mijn amendement op stuk nr. 7 over de gegevensuitvraag bij potentiële werkgevers in.

De voorzitter:

De amendementen-Ulenbelt (stuk nrs. 7, I tot en met V) zijn ingetrokken.

De heer Ulenbelt (SP):

De toelichting op mijn amendement op stuk nr. 17 heb ik naar aanleiding van het plenaire debat veranderd. De staatssecretaris deed het voorkomen dat het uitstekend mogelijk is om via het College Bescherming Persoonsgegevens en de Nationale ombudsman foutieve gegevens te corrigeren, maar die procedure duurt mij veel te lang. Beide instanties willen dat de klager eerst de instantie benadert die de administratie voert. Men moet dan vier weken wachten op het antwoord van die instantie. Vervolgens heeft men zes weken om in beroep te gaan. Pas daarna kan men een beroep doen op college of ombudsman. En dat, terwijl op het moment dat het klantbeeld verschijnt en gegevens fout zijn, ook het probleem verschijnt. Met het amendement beoog ik daarin te voorzien. Let wel, ik stel voor, in de wet een raamvoorziening op te nemen, zodat later aan de hand van de ervaringen concreet kan worden ingevuld of het CPB, de Nationale ombudsman of een andere instantie het kan doen. De essentie is snelheid. Die ontbreekt in de huidige procedures.

De heer Omtzigt (CDA):

Het is ongebruikelijk om een amendement in te dienen waarin om een onafhankelijke derde wordt gevraagd, zonder dat men een idee heeft van welke derde dat moet zijn. Wil de heer Ulenbelt aangeven of hij net als de CDA-fractie is tegen invoering van een nieuwe ombudsman in het land naast het College Bescherming Persoonsgegevens, de Nationale ombudsman en de commissies voor de Verzoekschriften van de Kamer?

De heer Ulenbelt (SP):

Ik wil dat best zeggen, maar ik heb het met opzet zo open mogelijk gelaten. De meest voor de hand liggende oplossing om de snelheid erin te brengen, is een speciale afdeling bij de Nationale ombudsman of het College Bescherming Persoonsgegevens. Laat duidelijk zijn dat ik niet uit ben op nieuwe instituties in dit land. Als een bestaande institutie in deze wens kan voorzien, vind ik dat prima.

Het is al zeker dat de stemmingen over dit wetsvoorstel na Prinsjesdag worden gehouden. Voor Prinsjesdag zouden wij de informatie krijgen over wat ik noem de toekomst van de polisadministratie. Het is zeer wel mogelijk dat minister Donner gelijk heeft met zijn uitspraak dat er nog geen licht aan het eind van de tunnel is. Ik overweeg om als wij die informatie krijgen, nog een keer heropening te vragen van dit debat. Op dat moment zal ik mogelijk aan mijn collega's voorstellen om de stemming aan te houden. Ik sluit mij op dit punt aan bij de kritische vragen van de heer Omtzigt. Als ik denk over de afloop van dit project, maakt wanhoop zich van mij meester. Ik zou mij doodschamen als in de kranten komt te staan dat het digitaal klantendossier het voor de burger makkelijker maakt terwijl wij weten dat dat absoluut niet het geval zal zijn.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Voorzitter. In mijn brief van 7 september ben ik uitvoerig ingegaan op de discussie in tweede termijn over het groeipad van de eenmalige gegevensuitvraag. In deze brief heb ik toegezegd, de Kamer te informeren zodra ik in bestuurlijke en technische zin met enige zekerheid iets kan zeggen over het groeipad. Verder heb ik toegezegd om in ieder geval voor de Kerst de stand van zaken te melden. Ik begrijp dat de Kamer graag eerder inzicht in het groeipad wil krijgen, maar dat lukt op korte termijn helaas niet. Ik maak graag alleen afspraken die ik kan nakomen. Bij grootschalige ICT-projecten heeft de overheid de afgelopen jaren de les geleerd dat er een goede balans moet zijn tussen slagvaardigheid en zorgvuldigheid.

De inschatting is dat in 2008 een zeer beperkte set gegevens onder de eenmalige gegevensuitvraag zal vallen. In de brief heb ik gesteld dat bij het gebruik van de polisadministratie als bron voor het digitaal klantdossier de integrale probleemanalyse van de loonaangifteketen mede het groeipad zal bepalen. Ik benadruk nogmaals dat het bij dit wetsvoorstel niet gaat om welke bestanden zullen worden aangehaakt. Wij organiseren met het wetsvoorstel een juridische pijplijn waaraan die bestanden kunnen worden gekoppeld. De discussie over specifieke bestanden is in dit stadium aardig om te voeren, maar het gaat nu om het creëren van de wettelijke en technische mogelijkheden.

Ik zeg de heer Omtzigt toe, de Kamer jaarlijks apart te informeren over de invulling van het groeipad, met daaraan verbonden het groeipad voor inzage- en correctiefaciliteiten.

De heer Ulenbelt (SP):

De staatssecretaris vergelijkt het nu opnieuw met een pijplijn. Dan krijg ik sterk de neiging om een vergelijking te maken met de hsl of de Betuwelijn. Er zou meer zekerheid moeten zijn over wat er in de toekomst kan worden bereikt voordat zulke vergaande maatregelen worden getroffen.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Die zekerheid is er wel degelijk in zekere mate. De proefnemingen tonen aan dat interessante stappen worden gezet. Er zal in 2008 worden gestart, maar nog niet in volle omvang. Vervolgens zal het moeten aangroeien. De start zal bescheiden zijn, maar ik heb er alle vertrouwen in dat het snel aangroeit.

Ik zal de gegevens waarom de heer Omtzigt vroeg, jaarlijks in december verstrekken. Dit gezien de relatie met de SUWI-jaarplannen.

Het groeipad heeft betrekking op de eenmalige gegevensuitvraag. De ontwikkeling van het digitaal klantdossier en de aansluiting van de gemeenten zijn net iets anders.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn heldere toezegging. Kan ik eruit verstaan dat ook de ministeriële regelingen en een korte toelichting daarop, daaraan worden toegevoegd? In mei 2008 kan de staatssecretaris dan nog een kort briefje naar de Kamer sturen over hoe het erbij staat op dat moment.

Staatssecretaris Aboutaleb:

U was mij net een beetje te snel, maar het antwoord daarop is ja. Het moet duidelijk zijn dat het groeipad betrekking heeft op de eenmalige gegevensuitvraag. De ontwikkeling van het digitale klantdossier en de aansluiting van de gemeenten is wat anders. Daarvoor wil ik verwijzen naar de eerdere opmerkingen van de heer Heerts in de tweede termijn van ons vorige debat. Er kan met dit wetsvoorstel volgens mij inderdaad iets moois tot stand worden gebracht. Met de ontwikkeling en implementatie van het digitale klantdossier zijn en worden er in 2007 belangrijke stappen gezet.

Het streven is dat de verplichting om elektronische voorzieningen, het digitale klantdossier, in stand te houden voor gegevensuitwisseling en raadpleging vanaf 1 januari 2008 kan ingaan. Het streven blijft ook dat gemeenten hun aansluiting in technische zin per 1 januari 2008 gereed hebben. Misschien lag daar het misverstand tussen de heer Nicolaï en mij in het vorige debat. In de motie van de heer Nicolaï ging het om 1 april. Ik verstond dat hij sprak over de koppeling van bestanden, maar waarschijnlijk doelde hij op het aansluiten van gemeenten in technische zin. Het is ook wel mijn verwachting dat eind 2007 een groot deel van de gemeenten in technische zin kan worden aangesloten.

De heer Nicolaï (VVD):

Het gaat in de motie niet om de technische mogelijkheid. Het gaat erom dat de gemeenten het inderdaad doen, dat zij die gegevens geven. Het gaat erom dat zij ook van beneden naar boven de verplichting hebben om die gegevens te geven. Daar doelt mijn motie op en dat is iets anders dan het aansluiten in technische zin.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Dan heb ik dat goed begrepen.

Het inzage- en correctierecht is in Nederland al sinds enige tijd geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. Het wetsvoorstel dat wij hier nu bespreken, wijzigt niets aan het recht van belanghebbenden als het gaat om inzage en correctie. Op dit moment kan de klant ook inzage krijgen in zijn gegevens en hij heeft de mogelijkheid, indien nodig, tot correctie. Dit wetsvoorstel betekent wel een verbetering in de ketensamenwerking en klantgerichtheid, onder meer door een groeiproces van papieren naar digitale mogelijkheden van inzage en correctie. Dit streven van de overheid is alleszins vooruitstrevend te noemen. Wat mij betreft, is dit ook het antwoord op de vraag die de heer Omtzigt zojuist heeft gesteld.

Het is al mogelijk om een meningsverschil over gegevens voor te leggen aan een onafhankelijke instantie. Een burger kan het College bescherming persoonsgegevens verzoeken, te bemiddelen bij correctieverzoeken. De burger kan zich met zijn klacht ook tot de Nationale ombudsman wenden. Ik hecht eraan om met dit wetsvoorstel ook niet af te wijken van de bestaande rechtsgang zoals voorzien in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Algemene wet bestuursrecht. In dit licht ontraad ik dan ook de aanneming van het amendement-Ulenbelt op stuk nr. 17.

Tijdens het debat heb ik u toegelicht hoe inzage en correctie bij aanvang van een WW- en een Wwb-uitkering geregeld zijn. Uitgangspunt is dat de correctie dient plaats te vinden bij de registerhouder. Welke gegevens er worden uitgewisseld via het digitale klantdossier blijkt uit het gegevensregister van het SUWI. Het register is een bijlage bij de regeling SUWI. Via het klantbeeld worden de gegevens getoond die voor de belanghebbenden relevant zijn. De klant krijgt inzicht in zijn eigen gegevens, het klantbeeld dat je op het scherm ziet. Uit oogpunt van klantvriendelijkheid zal een selectie van alle beschikbare gegevens worden gepresenteerd, namelijk die gegevens die voor de aanvraag in kwestie relevant zijn. Die gegevens kan de klant zelf ook zien. Dit alles laat overigens onverlet het recht van burgers op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens om op elk moment inzage te eisen in alle gegevens.

In het klantbeeld wordt aangegeven wie er verantwoordelijk is voor de gegevensverwerking, tot wie de burger zich kan wenden. Correctie moet in de praktijk slim worden georganiseerd. Bij elk gegeven in het digitale klantdossier zal aangegeven worden welke organisatie houder van het gegeven is en hoe het gecorrigeerd kan worden. In het klantbeeld zal ook zichtbaar worden gemaakt dat een gegeven in onderzoek is. Daarnaast zal binnen het implementatietraject van het digitale klantdossier in de praktijk ervaring worden opgedaan met de nieuwe elektronische vorm van inzage en correctie, de digitale correctiefunctionaliteit waar de heer Omtzigt op doelde. Belangrijk is ook, inzicht te krijgen in hoeveel procent van de vooringevulde formulieren tot correctie leidt en hoe een en ander efficiënt kan worden georganiseerd. Als een burger vragen heeft over een aanvraag WW of WWB, is het CWI het fysieke loket waar hij terecht kan en waar hij dus ook correctie van de gegevens kan vragen.

De heer Omtzigt (CDA):

Mag ik hieruit concluderen dat alle gegevens uit de polisadministratie die worden gebruikt bij de gegevensuitwisseling in ieder geval via doorklikken in het klantbeeld zullen zijn opgenomen?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Er zijn twee mogelijkheden. Als de klant een aanvraag bij het CWI heeft gedaan, kunnen daar de gegevens worden ingezien. In principe kunnen dan bij het CWI alle gegevens die beschikbaar zijn, digitaal worden geraadpleegd. Maar wij gaan nog iets verder. Bij Binnenlandse Zaken wordt op dit moment gewerkt aan de mogelijkheid dat burgers thuis alle relevante over hen opgeslagen gegevens via het internet kunnen opvragen. Daarvoor is een andere bewindspersoon verantwoordelijk. Eigenlijk is dit dus de voorloper van iets groots waarmee de rijksoverheid bezig is.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik kan dus concluderen dat alle gegevens uit de polisadministratie in ieder geval binnen een jaar bij het CWI geraadpleegd kunnen worden, en mensen deze – wanneer BZK op tijd klaar is – ze ook thuis kunnen inzien?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Daarbij gaat het er wel om of het bestand aan het systeem is opgehangen. Als het bestand valide is en als een uniek bestand wordt beschouwd en aan het systeem is opgehangen, zullen de gegevens in principe in digitale vorm raadpleegbaar zijn. Dat zal een groeiproces zijn.

De heer Omtzigt (CDA):

Als het als authentiek wordt aangemerkt, is een bestand dus volledig inzichtelijk? Pas dan wordt het bestand gekoppeld, en als het wordt gekoppeld is het ook meteen inzichtelijk voor de burger?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Wij willen straks niet alleen via het CWI-loket de mogelijkheid bieden om je eigen gegevens in te zien. De overheid wil de burgers in zijn algemeenheid via een eigen systeem een eigen inlogmogelijkheid bieden om thuis via het internet alle relevante opgeslagen gegevens te raadplegen. Je kunt dan thuis bekijken of alles wat over je is opgeslagen, klopt.

Ik pak de draad van mijn betoog op. Als een burger zich aandient met het verzoek om correctie van de gegevens, dient het CWI een verzoek tot correctie door te zenden aan de betreffende registratiehouder. De registratiehouder blijft verantwoordelijk om het gegeven na onderzoek, indien van toepassing, te wijzigen. Dit is staande praktijk en is geregeld conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bescherming persoonsgegevens.

Voor het digitaal klantdossier is bovendien een elektronische servicedesk ingericht. Daar kunnen burgers terecht voor antwoorden op hun vragen over het digitaal klantdossier, dus ook over vragen met betrekking tot correctie daarvan.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel ten aanzien van het burgerservicenummer, dat als ik mij niet vergis in de Eerste Kamer aan de orde is, heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken toegezegd dat, als de burger wordt geconfronteerd met al dan niet vermeende fouten in zijn persoonsgegevens, het BSN-punt ondersteuning biedt aan de burger. Deze zal dus niet van het kastje naar de muur worden gestuurd.

De heer Omtzigt heeft tevens een aantal vragen gesteld over de basisregistratie Inkomen. Het is lastig om hierover onder deze omstandigheden en vanuit mijn positie te discussiëren. Door een collega-bewindspersoon is een wetsvoorstel bij de Kamer aanhangig gemaakt. Als ik mij niet vergis zal de Kamer er spoedig met mijn collega over spreken. Er zijn uiteraard raakvlakken tussen de basisregistratie Inkomen en de polisregistratie. Deze discussie is niet ingegeven door nut en noodzaak van elektronische gegevensuitwisseling. Ik verzoek de Kamer om het debat over het verband tussen de basisregistratie en de polisadministratie te voeren bij de behandeling van dat wetsvoorstel.

Ik ben verantwoordelijk voor de gegevensuitwisseling. Vanuit die optiek is er maar één ding van belang. Elke registratie die na de behandeling van dat wetsvoorstel door de Kamer relevant wordt geacht, elk bestand dat authentiek is en bruikbaar zal zijn om de gegevensuitwisseling tot stand te brengen, zal aan het systeem moeten worden gekoppeld. Dat is waar het mij om gaat.

De heer Omtzigt (CDA):

Beide hebben toch met elkaar te maken. Als wij twee verschillende bestanden gaan verzamelen die hetzelfde betreffen, moeten beide aan het gegevensbestand worden gekoppeld. Er zouden dan twee authentieke bestanden, mogelijk met verschillende waarden, in twee administraties kunnen staan. Daar heeft niemand iets aan. Daar begrijpt ook niemand iets van. Ik heb een heel specifieke vraag gesteld. Ik heb er alle begrip voor dat de staatssecretaris in dit debat niet alle velden noemt. Ik juich het enorm toe. Ik veronderstel, haar aankijkend, dat dit ook voor de voorzitter geldt. Ik vraag de regering echter wel, om in voorbereiding op het wetsvoorstel over de BRI deze vergelijking naar de Kamer te sturen. Het maakt mij niet uit welke bewindspersoon dit doet, maar als ik hier nu deze vraag stel, kan die toch beantwoord worden?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Zeker, want wij houden ons aan de functiescheiding. Ik wil met alle plezier de uitkomst van deze discussie overbrengen aan mijn collega van Financiën en dit betrekken bij de voorbereiding van het debat over het BRI-wetsvoorstel.

De heer Omtzigt (CDA):

Mag ik uit dit antwoord afleiden dat wij de vragen per brief beantwoord krijgen die zojuist gesteld zijn en die ook in de tweede termijn van het vorige overleg zijn gesteld? Zegt u zo'n brief nu toe? Wij hoeven die wat mij betreft niet per se te ontvangen vóór de stemming over het wetsvoorstel. De gegevens zijn echter in de nadere uitwerking belangrijk. Het is ook belangrijk dat wij bij uw kerstbrief precies weten welke gegevens opgeslagen kunnen worden. Anders kunnen wij zelfs helemaal niet om inzage op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens vragen, want wij zouden dan niet eens weten welke gegevens er precies zijn opgeslagen.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Voorzitter, ik ben bereid de heer Omtzigt op dit punt tegemoet te komen.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 18, die in gewijzigde vorm is ingediend door de heren Omtzigt en Heerts. De toelichting daarbij is mijns inziens zeer toereikend. Ik blijf van mening dat hetgeen in het amendement wordt gevraagd in principe dekkend is. Ik verwijs daarvoor naar mijn betoog in de tweede termijn. Toch heb ik geen bezwaar tegen het amendement en de wijze waarop een en ander daarin is geformuleerd.

Ik kan mij voorstellen dat de heer Ulenbelt vindt dat het vaak wat lang duurt voordat burgers antwoord krijgen op hun vraag. Ik heb al gezegd dat je ook kunt overwegen de burger zelf het recht te geven om wijzigingen aan te brengen. Dit is echter lastig te organiseren vanuit het oogpunt van fraudebestrijding en beheer. Wij blijven het hierover met elkaar oneens zijn. Ik verwacht dat de serviceverlening van het CWI en straks ook van de helpdesk van het servicenummer toereikend zal zijn om bij meningsverschillen problemen op te lossen. Daarnaast blijft er de toezichthouder op de privacywetgeving, die waar nodig kan interveniëren. Bovendien is er de Nationale ombudsman. Dat lijken mij voldoende instituties.

Ik begrijp de link die de heer Ulenbelt legt met de polisadministratie en de discussie die daarover gevoerd moet worden. Ik heb al duidelijk gemaakt waarom ik hecht aan deze discussie, maar ik heb ook gezegd dat ik tegelijkertijd wil voorkomen dat die discussie interfereert met het feit dat wij met elkaar bezig zijn met het maken van een juridische infrastructuur. Daaraan zullen vele bestanden worden opgehangen; de polisadministratie is er daarvan een, zij het een niet onbelangrijke. Ook andere belangrijke gegevens zullen via dit systeem gaan lopen. Ik zou het jammer vinden als wij dit wetsvoorstel om deze reden zouden ophouden. Als wij dat doen, zijn wij nog verder van huis. Wij willen de overheid immers ook graag positioneren als een elektronische overheid die zich in hetzelfde tempo ontwikkelt als de burgers. Wat mij betreft is hiermee voldaan aan het vereiste van zorgvuldigheid.

De heer Ulenbelt (SP):

U zegt dat wij dan nog verder van huis zijn, maar hoe ver raken wij van huis als dit wetsvoorstel wordt opgehouden? Als het met de polisadministratie nog een paar jaar duurt, heeft het invoeren van deze wet geen enkel effect op het digitaal klantendossier. Dan zou er een infrastructuur worden neergelegd die niet, of pas na jaren zou worden ingevuld. In zo'n situatie is het toch veel slimmer als de Kamer nog even wacht om te bezien wat er allemaal aan de hand is?

De heer Ulenbelt doet het voorkomen alsof er een soort rampspoed aan de orde is. Wij hebben nu echter een goed functionerend systeem, dat wij perfect maken door het digitaal te maken. Ook als nog meer tijd nodig is om de polisadministratie tot volle wasdom te laten komen, is het niet zo dat er verder niets meer gebeurt, integendeel. De gemeenten staan in de startblokken om van het systeem gebruik te gaan maken. Hoe bescheiden de start ook is, dit is een belangrijk signaal om door te gaan. De polisadministratie zal op enig moment worden aangehaakt. Het is een van de bestanden die gebruikt gaat worden. Ik heb echter niet de indruk dat als op dit punt men niet per 1 januari aan de slag kan er een rampspoed over Nederland komt.

De heer Ulenbelt (SP):

Hoe ver zijn wij van huis? Hoe erg is het als wij pas stemmen na de ontvangst van bijvoorbeeld het groeipad, dus in december?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik wil voorkomen dat alle troepen die in het land bezig zijn om het systeem op te tuigen, bij het CWI, bij de gemeenten, bij UWV en overal elders, het gevoel krijgen dat wat zij doen door parlement en kabinet niet belangrijk wordt gevonden. Als iedereen achterover gaat leunen, zijn wij echt ver van huis. Dan moet te zijner tijd alles weer worden opgestart en moet iedereen weer worden gemotiveerd. Dat is volgens mij niet in het belang van de zaak.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen in verband met het wetsvoorstel zullen helaas volgende week donderdag, na afloop van de algemene politieke beschouwingen, plaatsvinden.

Naar boven