Vragen van het lid Kraneveldt-van der Veen aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het toezicht op de vrije scholen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. Kinderen hebben recht op goed onderwijs, op welk soort school zij ook zitten. Uit een artikel in NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag blijkt dat de onderwijsinspectie in 2004 en 2005 ontdekte dat de kwaliteit van het onderwijs op een opvallend aantal vrije scholen ver onder de maat was. Volgens dat artikel velde de inspectie niet alleen per individuele school een oordeel, maar twijfelde zij er zelfs aan of de onderwijsfilosofie waarop de vrije scholen gebaseerd zijn, überhaupt kwalitatief goed onderwijs zou kunnen opleveren.

Als dat klopt, is het uit de mond van de inspectie een hard en ook bijzonder oordeel. Een dergelijke uitspraak zou namelijk ook consequenties kunnen hebben voor andere schoolsoorten met een soortgelijke filosofie. Verder staat er in dat artikel dat de inspectie vervolgens contact zou hebben opgenomen met de landelijke Vereniging van vrijescholen. Er zou een breed verbetertraject zijn gestart en nu schijnt het de goede kant op te gaan. Die aanpak lijkt mij evenmin een dagelijkse gang van zaken bij de inspectie, hoewel ik hem wel toejuich. Als de inspectie immers zo doortastend ingrijpt en de scholen het signaal vervolgens ook nog heel goed oppakken, is dat een compliment waard.

Wat ik echter niet goed vind, is dat wij daar als Kamer niet goed over geïnformeerd zijn. Daarom heb ik de volgende vragen aan de staatssecretaris. Klopt de strekking van het NRC-verhaal? Zo ja, waarom is de Kamer dan niet apart en veel duidelijker geïnformeerd over deze toch wel heel bijzondere analyse? Is de analyse inmiddels achterhaald en gaat het echt beter met de betreffende scholen? Is de staatssecretaris bereid, de complete analyse over de vrije scholen alsnog naar de Kamer te sturen? Is een dergelijke aanpak van de inspectie uitzonderlijk of komt dit vaker voor? Er zijn namelijk ook vrije scholen die wel onderwijs van voldoende kwaliteit leveren, dat mag ook gezegd worden, denk ik. Moeten zij nu ook een verbetertraject starten?

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. De Kamer is een aantal keren geïnformeerd over de zeer zwakke vrije scholen, om te beginnen bij het onderwijsverslag 2004/2005. Er is toen ook een apart rapport meegestuurd met de titel "Ontstaan en ontwikkeling van zeer zwakke scholen in het primair onderwijs". In dat rapport konden Kamer en ministerie al lezen dat de vrije scholen verhoudingsgewijs vaak zeer zwak zijn. Ook in de beleidsreactie op het onderwijsverslag 2005/2006 is de Kamer daarover dit voorjaar geïnformeerd. Naar aanleiding van de toen verstrekte informatie is aan ons de vraag gesteld wat er nu verder gebeurt met de constatering dat vrije scholen vaak relatief zwak zijn. Wij hebben daar specifiek antwoord op gegeven. Wij hebben de Kamer meegedeeld dat de Vereniging van vrijescholen dit ook onderkent en dat men met een breed verbetertraject aan de slag is. Zo is daarvoor al in 2006 een taskforce in het leven geroepen. Ik kan voorts meedelen dat daarover in juni van dit jaar overleg is geweest met die vereniging en de Onderwijsinspectie. Daarbij is afgesproken om via de door de vereniging voorgestelde aanpak verder te handelen.

Mevrouw Kraneveldt vraagt vervolgens hoe het met de analyse zit, waarover ook in NRC geschreven is. Het is goed om te melden dat dit een interne analyse van de inspectie betreft. Die heeft men gemaakt op basis van alle individuele rapporten over de scholen die men eerder onderzocht heeft. Men heeft die rapporten in zekere zin gebruikt als een soort secundaire analyse om na te gaan of men met het beleid op het goede spoor zit of dat er meer nodig is. De conclusie van de inspectie is toen geweest dat de conclusies van de analyse overeenkwamen met bevindingen die zij eerder aan het departement en aan de Kamer had laten weten. Ik heb de Kamer daarover dus niet kunnen informeren, omdat de inspectie die analyse, die men voor intern gebruik heeft opgesteld, niet aan mij heeft doorgestuurd.

Dit neemt niet weg dat dit toch wel interessante informatie bevat. Inmiddels heb ik daar kennis van genomen. Ik begrijp de vraag om over deze informatie te kunnen beschikken. Daarbij moet ik echter opmerken dat deze analyse inmiddels achterhaald is, gezien de huidige ontwikkelingen. Dat zegt de inspectie zelf ook. Er is inmiddels namelijk een stijgende lijn waarneembaar in de kwaliteit van het onderwijs aan de vrije scholen. Dit neemt niet weg dat er nog tien scholen zeer zwak zijn. Dat is een groot aantal. Dit betekent dat wij wat dat betreft verder moeten gaan om ervoor te zorgen dat die scholen kwalitatief op orde komen.

Ik heb de inspectie intussen gevraagd om een "geüpdate" analyse te maken. Ik stel voor dat die naar de Kamer wordt gestuurd voor het algemeen overleg begin oktober. Verder ben ik van harte bereid om, als de Kamer daar prijs op stelt, de eerdere analyse mee te sturen. Zoals gezegd, is dat voor een deel wel achterhaalde informatie.

Er is gevraagd of er sprake is van een aanpak voor de hele sector. Verder is gevraagd of dat zo maar mag. In de NRC staat dat er van bovenaf door de inspectie een soort reorganisatie is ingelast. Dit is niet correct. De inspectie heeft wel alle individuele scholen beoordeeld, dus ook vrije scholen die het goed doen. Scholen die het goed doen, worden uiteraard niet onderworpen aan een verbetertraject. Dat lijkt mij logisch.

Voor de scholen waar een probleem is, heeft de Vereniging van vrijescholen zelf aangegeven dat zij daar met een taskforce een stevige aanpak wil neerzetten. Dat is ook precies het soort handelen dat wij alleen maar van harte kunnen toejuichen. Het is dus niet zo dat er door de inspectie als het ware aan de hele categorie scholen een beleid wordt opgelegd waarin is aangegeven op welke manier er gehandeld moet worden. Dat zou ook in strijd zijn met de bevoegdheden. Nogmaals, dat is niet aan de orde.

De bedoelde analyse heeft dan ook verder geen directe consequenties voor individuele andere scholen. Ik hoop dat ik hiermee de vragen van mevrouw Kraneveldt voldoende heb kunnen beantwoorden.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft mij met de beantwoording van mijn vragen voor een groot deel gerustgesteld. Als de indruk die het artikel wekt, terecht zou zijn, zou dat consequenties hebben voor de manier waarop de inspectie in de richting van zeer vernieuwende scholen opereert. Dit is nu helder. In het AO van 3 oktober kunnen wij daarover verder van gedachten wisselen.

De staatssecretaris zei ook dat de Kamer eigenlijk afdoende geïnformeerd is. Als wij hebben zitten slapen, moeten wij zeker de hand in eigen boezem steken. Dat geldt ook voor mij, maar het onderzoek van 2006 inzake zeer zwakke scholen bevat niet zo veel over vrije scholen. Ik heb de passages met roze gemarkeerd. Hetzelfde geldt voor het Onderwijsjaarverslag 2004-2005. Het zou winst van deze mondelinge vragen zijn, als wij zouden kunnen afspreken dat dit soort zaken wat explicieter aandacht krijgen in de rapportage aan de Kamer. Laten wij daar open en eerlijk over zijn.

Staatssecretaris Dijksma:

Laat helder zijn dat het toezichtkader voor het onderwijs voor alle scholen gelijkelijk geldt. Als je er niet aan voldoet, heb je een probleem, zoals wij hier met elkaar hebben afgesproken. Ik hecht eraan om dit nogmaals op te merken. Relatief veel vrije scholen voldeden niet aan dat toezichtkader. Wij maken ons dus wel zorgen over die scholen, maar niet over alle vrije scholen.

Over het informeren merk ik op dat de beleidslijn is dat er met de Vereniging van vrijescholen een verbetertraject wordt afgesproken en dat er wordt gehandeld op basis van eerdere onderzoeken. Dat weet de Kamer. Ik moet erbij zeggen dat ik mij, gezien de analyses, goed kan voorstellen dat de Kamer daar ook kennis van wil nemen. Ik stuur haar dan ook graag een geüpdate analyse toe, desgewenst met de verouderde analyse. Ook kan ik mij voorstellen dat wij ervoor zorgen dat wij eerder te veel dan te weinig informatie sturen, mochten wij in het vervolg weer tegen dergelijke kwesties aanlopen. Ik hecht er wel aan, te zeggen dat er in dit geval niet te weinig informatie is verschaft.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Het is Dijksmaheel duidelijk dat een school die niet aan het toezichtkader van de inspectie voldoet, moet worden gebonden aan een verbetertraject. Als er verhoudingsgewijs veel vrije scholen onder vallen, gaat het over die scholen. In het artikel in het medium dat ons de informatie heeft verstrekt, las ik dat ook het pedagogisch-didactische concept ter discussie zou zijn komen te staan. Dan ontstaat er een zeer principiële discussie, zoals de staatssecretaris uiteindelijk heeft erkend door de zaak op dit punt al te nuanceren. Is de inspectie gerechtigd om überhaupt het pedagogisch-didactische concept ter discussie te stellen, als daar aanleiding toe is?

Staatssecretaris Dijksma:

Volgens mij is het antwoord op uw vraag andersom belangrijker. De inspectie moet zich houden aan het toezichtkader. Als een school op basis van het toezichtkader in de problemen komt, moet die ook op die basis aan de bel trekken. Dat kan een spanningsveld opleveren doordat aan scholen wordt gevraagd, hun opbrengsten zichtbaar te maken. Het beste antwoord is natuurlijk dat sommige vrije scholen die volgens dat pedagogische concept werken, toch overeenkomstig de normen van het toezichtkader functioneren. Op grond daarvan moet worden vastgesteld dat niet het pedagogische concept ter discussie staat, maar de prestaties van de individuele scholen. Ik hecht eraan dat zo te houden, anders krijg ik met de heer Van der Vlies ongetwijfeld een heel andere discussie.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft net toegezegd dat zij de Kamer meer analyses zal toezenden van de analyses die zij maakt. Is het niet verstandig dat zij analyseert of het probleem in het systeem schuilt indien sommige schooltypen vaker op het lijstje van zeer zwakke scholen komen te staan en dat zij de Kamer daarover informeert? Zij zegt dat de Kamer op de website wel kan zien welke scholen zeer zwak zijn, maar het is voor de Kamer lastig om te analyseren of die zwak zijn vanwege het systeem. De staatssecretaris kan dat wel. Als zij dat niet doet, verzoek ik haar om dat wel te doen en een dergelijke analyse in het jaarverslag van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op te nemen.

Staatssecretaris Dijksma:

Twee veronderstellingen van de heer Van Dijk zijn niet correct. Ik maak geen analyse; dat doet de inspectie. De inspectie is daarin uiteraard ook enigszins onafhankelijk. Dat wil ik zo houden. Het lijkt mij desalniettemin goed om de inspectie te vragen of er reden tot zorg over bepaalde typen scholen bestaat als er in de categorie zwakke scholen bepaalde rode draden lopen. Dan kunnen wij dat ook op die manier beoordelen. Ik zeg toe dat de door de heer Van Dijk gevraagde informatie volgend jaar in het Onderwijsverslag van de inspectie wordt opgenomen, zij het met inachtneming van het feit dat de Inspectie van het Onderwijs natuurlijk een zelfstandige, onafhankelijke rol in het onderwijs vervult.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wat zwakke scholen met elkaar gemeen hebben – niet alle vrije scholen zijn zwakke scholen – is dat zij vaak niet werken met de Cito-toets. Wordt het niet tijd om de Cito-toets verplicht te stellen in het primair onderwijs?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik begrijp dat de heer Dibi deze discussie wil voeren, maar daarmee gaan wij een heel ander debat in. Het lijkt mij zinvoller om dat te voeren in het kader van de discussie over de kwaliteitsagenda van het komend najaar. Er is heel veel nodig om de kwaliteit van het onderwijs van goed naar beter te krijgen. Ik heb de Kamer ook al een onderzoek over de Cito-toets toegezegd. De inspectie beziet op dit moment ook de werking daarvan. Daar zitten veel aspecten aan. Het lijkt mij verstandig om op basis van die informatie deze discussie op een later moment met de Kamer te voeren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Er zijn inderdaad behalve op vrije scholen ook problemen op andere basisscholen, bijvoorbeeld met het lezen en het rekenen. Van de leerlingen in groep acht kan 20 tot 25% niet goed lezen. Het toezicht speelt daarin natuurlijk een enorm belangrijke rol. Onlangs is in het nieuws gekomen dat de staatssecretaris de rol van het toezicht wil gaan veranderen en het wil gaan verminderen op scholen waar het goed zou gaan. Daarover is veel bezorgdheid geuit vanuit het veld. Scholen hebben aangegeven dat zij juist willen dat de inspectie regelmatig op school blijft komen. Wat is de reactie van de staatssecretaris daarop?

Staatssecretaris Dijksma:

De brief hierover heeft de Kamer afgelopen maandag ontvangen. Daarin valt onze reactie te lezen, veel uitgebreider dan ik nu in enkele woorden kan vertellen.

De voorzitter:

Er komt ook nog een algemeen overleg over ditzelfde onderwerp.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mee dat de volgende leden zich hebben afgemeld:

Halsema, Van der Ham, Tichelaar en Vermeij.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven