Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen (30551).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Vandaag ligt een bijzondere wetswijziging voor. Over twee van de vier wijzigingsvoorstellen is in de Kamer al een aantal keren uitgebreid gesproken. Minstens een van de twee zal bij de discussie van vandaag en morgen wellicht nog niet definitief afgerond worden, namelijk het vestigen van ouderschap van een niet-biologische moeder binnen een lesbische relatie waarin een kind geboren wordt. Op dit onderdeel kom ik terug aan het einde van mijn betoog.

In deze bijdrage ga ik allereerst in op die wijzigingen in het voorstel die tot op heden nauwelijks aandacht hebben gekregen in de publiciteit, maar die voor heel veel aspirant-adoptiefouders van groot belang kunnen zijn. Het gaat over de verlenging van de geldigheid van de beginseltoestemming van drie naar vier jaar. De leden van de CDA-fractie steunen deze wijziging van harte. Wij hebben tevens goed kennisgenomen van de internationale ontwikkelingen in de adoptie. Steeds meer landen hebben het internationale verdrag ondertekend. Steeds meer landen moeten voor de wezen in hun land of voor die kinderen waarvan de biologische ouders afstand hebben gedaan, eerst in eigen land naar geschikte adoptieouders zoeken. In toenemende mate lukt dat, zelfs in die landen waar voor een groot deel van de bevolking de levensomstandigheden erbarmelijk genoemd kunnen worden. Met name in de afgelopen maanden, waarin ook sprake was van misstanden bij afstandsituaties in landen van herkomst, wordt de aandacht gevestigd op afname van de aantallen kinderen die voor adoptie voor Nederland of voor het welvarende Westen beschikbaar komen. Wij steunen verlening van de beginseltoestemming. Wij willen echter niet de illusie wekken dat daardoor meer aspirant-adoptiefouders in Nederland hun kinderwens vervuld zien.

Het tweede wijzigingsvoorstel gaat over de mogelijkheid om in één adoptieprocedure twee kinderen uit hetzelfde gezin te adopteren. Ook dat krijgt onze steun. Voor de adoptiefouders is het een grote opgave. Het kan echter een gunstig effect hebben op de ontwikkeling van kinderen als kinderen uit eenzelfde gezin samen opgroeien in een nieuw gezin.

Een andere wijziging waarover de Kamer al een aantal keren heeft gesproken, is de mogelijkheid van interlandelijke adopties voor echtgenoten van gelijk geslacht. Die mogelijkheid bestaat sinds 2001. De geldende procedures verdienen niet de schoonheidsprijs. Eerder heb ik deze mogelijkheid "een onmogelijke U-bochtconstructie" genoemd. Die term komt dichterbij de feiten.

Uit de correspondentie van de afgelopen maanden begrijpt de CDA-fractie dat enkele tientallen echtparen van deze constructie gebruik hebben gemaakt. Opvallend is dat het praktisch altijd geadopteerde kinderen betreft die afkomstig zijn uit een beperkt aantal staten binnen de Verenigde Staten. Gelet op de internationale ontwikkelingen is dit een opmerkelijk fenomeen. Deze door sommige zo geprezen liberale staten binnen de zo welvarende Verenigde Staten kunnen voor hun afstandskinderen in eigen land geen geschikt adoptiegezin vinden, zoals het internationaal verdrag vraagt. Hoe zit dat precies? Hoe kan het dat er in de Verenigde Staten, net zoals in Nederland, daarnaast nog steeds wachtlijsten voor aspirant-adoptiefouders bestaan voor interlandelijke adoptie?

In de schriftelijke bijdrage aan de behandeling van dit wetsvoorstel heb ik gevraagd of echtgenoten van gelijk geslacht in de afgelopen jaren ook binnen Nederland hebben geadopteerd. Ik vroeg dit omdat de procedures hier van begin af aan dezelfde waren als die welke golden voor paren van ongelijk geslacht. Het antwoord was bevestigend, maar de mate waarin het mogelijk is gebleken voor deze groep adoptiefouders om binnen Nederland te adopteren was uiterst beperkt. Wat de CDA-fractie betreft, mag aan deze mogelijkheid meer aandacht worden besteed.

Ik schets nog even de ontwikkeling die de CDA-fractie sinds 2001 inzake deze onderwerpen heeft doorgemaakt. In 2001 gaf een grote meerderheid van de CDA-fractie geen steun aan het wetsvoorstel dat huwelijk voor paren van gelijk geslacht mogelijk maakte, dus ook niet aan de consequenties die dat had voor landelijke en interlandelijke adoptie. Inmiddels zijn wij twee fracties verder en is het homohuwelijk een gegeven. Namens een grote meerderheid van mijn fractie heb ik er bij eerdere debatten over het onderwerp interlandelijke adoptie voor echtparen van gelijk geslacht al voor gepleit, een einde te maken aan die onmogelijke U-bochtconstructie en dezelfde procedure te hanteren bij interlandelijke adoptie die echtgenoten van ongelijk geslacht ten dienste staan. Met dit wetsvoorstel wordt daaraan voldaan.

Tot slot ga ik in op het vestigen van ouderschap van de niet-biologische moeder binnen een huwelijk van twee vrouwen. Of, om het in juridische termen te zeggen, het creëren van de mogelijkheid voor de partner van de biologische moeder binnen een lesbische relatie om voluit het ouderschap op zich te nemen van het kind dat haar partner ter wereld brengt. Het kabinet stelt voor, de adoptieprocedure die voor deze ouders openstaat te verkorten, zodat vanaf de geboorte dit ouderschap gevestigd wordt. De discussie over deze vorm van ouderschap, de adoptie, in deze situatie loopt al enige tijd. Bij dit wetsvoorstel heeft ook de Raad van State zich hierover uitgelaten. De raad heeft ingebracht dat een adoptie eigenlijk geen goed instrument is, omdat adoptie in feite een kinderbeschermingsmaatregel is.

Achter die gedachte, adoptie als kinderbeschermingsmaatregel, gaat een slepende discussie schuil over de vraag of adoptie uitsluitend een kinderbeschermingsmaatregel is of ook deels een mogelijkheid biedt om een kinderwens in vervulling te laten gaan. De Raad van State kiest daarbij duidelijk de lijn van adoptie als kinderbeschermingsmaatregel, dus om het kind een goede opvoedings- en verzorgingssituatie te bieden. De raad stelt daarbij ook dat "ten tijde van een verzoek tot adoptie het kind, voor zover redelijkerwijs te voorzien, niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft". De raad adviseert in de gevallen die in dit wetsvoorstel worden bedoeld, een aan de erkenning gelijkwaardige regeling te formuleren waarin rekening wordt gehouden met de positie van de biologische ouder als deze bekend is.

Aanvankelijk koos het kabinet ervoor, dit advies van de Raad van State niet te volgen en de adoptiemogelijkheid te handhaven, maar dan wel de procedure te verkorten tot het moment vanaf de geboorte. Inmiddels is een onafhankelijke commissie ingesteld om te adviseren over de meest geschikte ouderschapsvorm. De CDA-fractie wacht met belangstelling het advies van deze commissie af. Ik zal daarom bij dit onderdeel vandaag niet verder ingaan op allerhande mogelijkheden en/of wenselijkheden. Wanneer het advies is uitgebracht, kan die discussie ten volle worden gevoerd. In de tussentijd heeft de CDA-fractie geen bezwaar tegen de in dit voorstel gekozen oplossing. In de huidige praktijk is adoptie namelijk al de juridische vorm waarmee ouderschap wordt gevestigd voor de niet-biologische moeder. Door de termijn waarop dit ouderschap wordt gevestigd te stellen vanaf de geboorte, wordt al een enorme verbetering tot stand gebracht. Mocht in de toekomst blijken dat een andere vorm meer recht doet en juridisch geen bezwaren oplevert, noch in het binnenland noch in het buitenland, dan kan een nieuwe wetswijziging worden overwogen. Echter, wetswijzigingen, zeker van deze ingrijpende aard, hebben in ons land een lange doorlooptijd, alle geboden adviseringsgremia incluis. Vandaar ons akkoord met de verbetering op dit moment.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb nog een vraag over het voorafgaande onderdeel waarover mevrouw De Pater sprak, namelijk de mogelijkheid van interlandelijke adoptie voor homoparen. Begrijp ik goed dat zij zegt: wij hebben nu eenmaal een homohuwelijk en dan hoort daar ook bij dat je dit aanvaardt?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Als de heer Van der Staaij die stappen zo zet, zou je dit inderdaad zo kunnen zeggen. Ik heb eraan herinnerd dat een overgrote meerderheid van de CDA-fractie destijds geen voorstander was van het homohuwelijk. Het homohuwelijk is inmiddels een feit. Op dat moment zegt een meerderheid van de huidige fractie: dan behoort er in Nederland één huwelijk erkend te worden met dezelfde rechtsgevolgen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Adoptie mogelijk maken is toch iets heel anders dan de rechtsgevolgen van een huwelijk aanvaarden. In tal van andere landen wordt deze discussie heel anders gevoerd. In België maakt de aan het CDA-verwante fractie een onderscheid tussen het homohuwelijk en de mogelijkheden voor adoptie. Zou het belang van het kind niet het meest bepalend moeten zijn?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik twijfel er niet aan dat het belang van de kinderen het beste wordt gediend met een vergelijkbare adoptieprocedure voor paren van ongelijk geslacht en paren van gelijk geslacht, ten minste ten opzichte van de huidige procedure.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw De Pater heeft gezegd dat er een einde moet komen aan de U-bochtconstructie. Dit kan toch ook worden bereikt door dit onmogelijk te maken in plaats van te kiezen voor legalisatie? Is het uitgangspunt van de CDA-fractie dat het voor het belang van het kind niet uitmaakt of het door een vader en moeder wordt opgevoed of door twee vaders of twee moeders? Staat dit naar de mening van de CDA-fractie volstrekt op een lijn?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Wij zijn inderdaad van mening dat het op dit moment absoluut niet uitmaakt of kinderen door een vader en moeder of twee ouders van gelijk geslacht worden opgevoed. Dit blijkt ook uit opvoedkundige situaties. Meer bepalend is de ontwikkeling van het gezin.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik begin met een formele opmerking. Het is op z'n minst ongebruikelijk om plenair te spreken over een wetsvoorstel waarvan een belangrijke onderdeel nog onderwerp is van bezinning. Er is immers inmiddels een commissie ingesteld die zich buigt over de juridische vragen over het lesbisch ouderschap. De commissie is gevraagd in oktober te rapporteren. Het had daarom volstrekt in de rede gelegen om in afwachting van de conclusies van deze commissie dit wetsvoorstel aan te houden.

De haast die hier wordt gemaakt staat in contrast met de traagheid waarmee diverse andere onderwerpen rond adoptie worden behandeld. Waar blijft het tweede wetsvoorstel rond adoptie dat door het vorige kabinet al in de brief van 25 april 2006 was aangekondigd? Hierin zou onder meer worden geregeld: het toezicht op de vergunninghouders, de leeftijdsgrens en de machtiging van vergunninghouders om in een niet-verdragsland te mogen bemiddelen. Dit wetsvoorstel zou al in de tweede helft van 2006 bij de Kamer worden ingediend. Dit is niet gebeurd. Wordt dit nu allemaal op de lange baan geschoven?

Het risico is dat wij nu een wat rommelig wetgevingstraject krijgen. Er zijn nu bepaalde aspecten toegevoegd door de nota van wijziging en in amendementen wordt voorgesteld de leeftijdsgrens hierbij te betrekken. Voor al deze aspecten is geen normale procedure gevolgd en is er dus ook geen advies gevraagd. Ik vind dit niet goed.

Ik vrees dat de haast met dit wetsvoorstel dat interlandelijke adoptie door homoparen mogelijk wil maken, er alles mee te maken heeft dat in dit voorstel een gevoelige snaar wordt bespeeld. Heteroparen kunnen iets wat homoparen niet kunnen: kinderen uit het buitenland adopteren. Dan is in het huidige politieke en culturele klimaat de keus al snel gemaakt: dit moet zo snel mogelijk gelijkgesteld worden! Dat is de ideologische gedrevenheid waaruit dit belangrijke onderdeel van het wetsvoorstel is voortgekomen. Naar mijn mening staat ten onrechte niet het belang van jeugd en gezin centraal, maar zet de doelstelling van homo-emancipatie de toon. Dit is de kern van onze kritiek.

Na de indiening van dit wetsvoorstel is er een nieuw kabinet aangetreden met sterke aandacht voor jeugd en gezin – terecht is daar zelfs een aparte ministerspost voor in het leven geroepen – maar wat merken wij daar nu van bij dit wetsvoorstel? In hoeverre is dit wetsvoorstel met het oog op het belang van jeugd en gezin zorgvuldig heroverwogen? Het is opvallend dat zelfs de paarse kabinetten er niet voor voelden om de mogelijkheid van interlandelijke adoptie voor homoparen te open. Dit kabinet ziet geen problemen. De wereld moet en zal blijkbaar weten dat Nederland vindt dat homoparen kinderen moeten kunnen adopteren.

De zorgvuldigheid van de voorbereiding van deze wetgeving. Heeft de regering bij het opstellen van het wetsvoorstel wel eens gevraagd naar de standpunten van de vele oudere interlandelijk geadopteerden zelf? Die mening lijkt mij zeker relevant. In een brief aan de Kamer is door een geadopteerde uit het buitenland verbazing uitgesproken over het feit dat hen nooit naar een standpunt is gevraagd. Welk adviestraject is eigenlijk aan dit wetsvoorstel voorafgegaan?

De SGP-fractie wijst op principiële gronden adoptie door homoparen hartgrondig af. Wij zijn er diep van overtuigd dat het geen toeval is dat het krijgen van kinderen in de natuur verbonden is met het samenleven van een man en een vrouw. Dat is de natuurlijke orde die door de Schepper is gegeven. De opvoeding van kinderen is ermee gediend als die wijsheid in acht wordt genomen en niet opzettelijk genegeerd. De aanvullende en verschillende eigenschappen van een vader en een moeder zijn van wezenlijk belang voor het opgroeien van een kind. Huiselijk gezegd: een kind is het beste af met een vader en een moeder.

Niet voor niets was in het verleden het heldere vertrekpunt van het adoptierecht dat zo dicht mogelijk moet worden aangesloten bij de situatie van het biologische ouderschap. Dat is voor mijn fractie nog steeds de leidraad. Zo vinden wij dat er flexibel omgegaan moet worden met de leeftijdsgrenzen voor adoptie, maar dat er ook grenzen bewaakt moeten worden. Om welke wensen het ook gaat: aan het belang van het kind moet niet slechts lippendienst worden bewezen; het moet ook daadwerkelijk worden waargemaakt.

De heer Pechtold (D66):

De heer Van der Staaij verwijt de voorstanders van het wetsvoorstel ideologie. Bij hen zou het doel van homo-emancipatie vooropstaan. Zijn eigen verhaal bevat echter ook de nodige ideologie. De heer Van der Staaij stelt met mij het kind centraal. Kan hij een onderzoek noemen waaruit blijkt dat homoparen slechter of anders opvoeden dan heteroparen? Laten alle onderzoeken van de laatste jaren eigenlijk niet zien dat het geen verschil maakt?

De heer Van der Staaij (SGP):

Niet alle onderzoekers vinden dat het allemaal niets uitmaakt. Zo stelde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in reactie op de aanklacht van discriminatie tegen een staat die adoptie door homoparen niet toestaat: wij moeten vaststellen dat hierover ook in wetenschappelijke kring diepgaande verschillen van mening bestaan en dat er alleen kortlopend en beperkt onderzoek voorhanden is. Dat is de realiteit en de heer Pechtold kan dan ook niet zeggen dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het geen probleem is.

De heer Pechtold (D66):

Is het voor de SGP-fractie een wetenschappelijk of een ideologisch probleem?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is niet de vraag of het een wetenschappelijk dan wel een ideologisch probleem is. Het is een politieke vraag of je deze vorm van adoptie wel of niet mogelijk wilt maken. Dat uit bepaalde onderzoeken zou blijken dat er geen wetenschappelijk aantoonbare schadelijke effecten optreden, vind ik een veel en veel te magere basis om adoptie door homoparen toe te staan. Uiteindelijk beantwoordt iedereen dit soort vragen niet alleen op basis van wetenschappelijk onderzoek maar ook basis van zijn of haar levensbeschouwing. Je overvraagt de wetenschap als je verwacht dat die een objectieve scheidsrechter is. Dat zie je ook bij de discussies uit het verleden over kinderpornografie en pedofilie. Dat zijn heel andere onderwerpen, maar hier werd ook gevraagd of de schadelijkheid was aangetoond. Hierover bestond heel veel verschil van mening en ik houd dan ook staande dat de wetenschap nooit zomaar de doorslag kan geven.

De heer Pechtold (D66):

Ik hoop dat de heer Van der Staaij voortaan betere voorbeelden weet te bedenken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zei nadrukkelijk dat het heel andere onderwerpen zijn. Het zijn echter wel goede voorbeelden, want bijvoorbeeld de partij van de heer Pechtold vond eerst dat het privébezit van kinderpornografie zou moeten kunnen. Toen bleek dat er toch schadelijke effecten optraden, vond zijn partij dat het toch maar strafbaar moest worden gesteld. Ik stel vast dat mijn fractie dat al eerder vond. Ik vind al met al dat wij niet moeten wachten tot zichtbaar is hoe schadelijk iets is, voordat wij het onmogelijk maken dan wel strafbaar stellen.

Voorzitter. Kinderen worden geboren uit een vader en een moeder en hebben ook voor hun identificatiebehoefte een vader en een moeder nodig. Dat is de normale gang van zaken. Dit zei professor René Hoksbergen, emeritus hoogleraar adoptie. Gelukkig is dat voor velen in onze samenleving, door alle partijen heen, nog steeds een evidentie. Wij weten dat hierover in sociaal-wetenschappelijke kring heftig wordt gediscussieerd. Daar kun je heel lang over bomen. Het is niet eenvoudig om allerlei causale verbanden aan te tonen, maar de wetenschap zal hierin de doorslag niet kunnen geven. Terecht wordt door het Europese Hof in een uitspraak die ik net al noemde aangehaald dat bij adoptie centraal moet staan "providing a child a family, not family with a child". Er moet gezocht worden – en dit moet in het recht zeker een uitgangspunt zijn – naar de best mogelijke opvoedingsomgeving voor een kind. Diens belangen hebben de doorslag boven de wensen van aspirant-ouders. De optimale opvoedingsomgeving is er naar onze overtuiging een waarin een kind in liefde en geborgenheid kan opgroeien in een gezin met een vader en een moeder.

In het dagelijks leven vinden wij het buitengewoon ingrijpend als een kind moet opgroeien zonder zijn vader of moeder. Er is heel wat extra inzet nodig om te voorkomen dat het wegvallen van hetzij de vader, hetzij de moeder leidt tot gedragsproblemen of psychische problemen voor de kinderen. De pijn blijft gevoeld van het niet samen als vader en moeder de kinderen kunnen opvoeden. De ingrijpende consequentie van dit wetsvoorstel, althans van het mogelijk maken van adoptie voor paren van hetzelfde geslacht, is dat een adoptiekind vanuit het buitenland welbewust en definitief een vader of een moeder wordt onthouden, terwijl het hier juist gaat om kinderen die vaak al het nodige hebben meegemaakt. Alsof het belang van een kind niet het meeste is gediend met een vader en een moeder, alsof binnen de opvoeding de rollen van vader en moeder volstrekt uitwisselbaar zouden zijn en de rol van de moeder niets toevoegt aan de rol van de vader en die van de vader niets toevoegt aan de rol van de moeder. Ik acht dat een miskenning van de wezenlijk verschillende aanleg en gaven van beide geslachten.

Adoptiekinderen verkeren hoe dan ook reeds in een uitzonderingspositie. Deze positie van het kind wordt nog uitzonderlijker als het twee vaders of moeders krijgt, een dubbele uitzonderingspositie met alle mogelijke schadelijke consequenties van dien voor de ontwikkeling van de eigen identiteit. In dit verband denk ik ook aan de mogelijkheid dat kinderen gepest worden op school en dergelijke. Kinderen mogen niet willens en wetens in een dergelijke positie worden gebracht. Als wij werkelijk redeneren vanuit het belang van het kind, waarom zouden wij dit dan ook doen? Er is een grote beschikbaarheid aan echtparen bestaande uit man en vrouw die bereid zijn tot adoptie. De wachtlijsten zijn groot. Het is geredeneerd vanuit het belang van het kind volstrekt onnodig en daarom onverantwoord om deze risico's te nemen. Het voorgaande sluit ook aan bij de stelling van de al eerder aangehaalde professor Hoksbergen: "Wat adoptiekinderen betreft, zou ik vanuit de samenleving graag uiterste voorzichtigheid zien. Als samenleving hebben wij namelijk de verantwoordelijkheid om voor deze kinderen een plek te vinden waar zij zich thuis voelen, veilig zijn en zich niet anders voelen dan andere kinderen. Het moet niet zo zijn dat adoptie van kinderen de laatste strohalm is voor de emancipatie van homoseksuelen. Je kunt dan ook niet van discriminatie spreken. Als je op een natuurlijke manier geen kinderen kunt krijgen, word je niet gediscrimineerd. Integendeel, adoptiekinderen discrimineer je door hen bewust in een uitzonderingspositie te plaatsen."

Ik heb al gezegd dat mijn fractie van oordeel is dat het niet in belang van het kind is om te worden opgevoed door een homopaar. Voor degenen die hierover onzeker zijn, zou die onzekerheid al voldoende reden moeten vormen om niet over te gaan tot de voorgestelde mogelijkheid. Het belang van het kind verdraagt zich niet met het experimenteren met mogelijke leefverbanden waarin het kan opgroeien. Hier geldt naar onze mening: bij twijfel niet inhalen. Het is op zichzelf reeds merkwaardig dat zo vaak wordt geroepen dat niet is aangetoond dat de opvoeding door een homopaar schadelijk zou zijn voor het kind. Dat is een onlogische insteek; wij moeten zoeken naar het meest optimale voor een kind. Die meest optimale leefomgeving voor een kind is een compleet gezin met een vader en een moeder. Dat mag niet worden weggepoetst door een eenzijdige en ideologisch geladen nadruk op de gelijke behandeling van hetero- en homoparen. Ik wil in dit verband aanhaken bij de trefzekere woorden van de liberaal Patrick van Schie, thans directeur van het wetenschappelijk bureau van de VVD, in het Liberaal Reveil van 1998: "Op het moment dat er kinderen bij betrokken worden, is het samenlevingsverband niet meer louter een kwestie van vrije keuze. Bij adoptie van een kind is er een derde partij in het geding die niet in staat is geweest om uit vrije wil voor het desbetreffende samenlevingsverband te kiezen. Daarom moet de maatschappij hieromtrent regelingen treffen waarbij uitsluitend het belang van de zwakste partij, dat wil zeggen het niet tot in vrijheid kiezen in staat zijnde kind, richtsnoer mag zijn. Een liberaal mag niet volstaan met het zonder meer honoreren van een kinderwens van de volwassenen waarin niet op natuurlijke wijze kan worden voldaan, maar dient voor ogen te houden dat de Staat in zijn huwelijksregelgeving de meest optimale leefomgeving weet te verzekeren."

De heer Teeven (VVD):

Ik kon dit verwachten van u. Deelt u mijn mening dat het helemaal niet van belang is of een kind wordt opgevoed door twee ouders van gelijk geslacht of door een man en een vrouw, maar dat het gaat om de kwaliteit van een opvoeder? Daarbij gaat het om de vraag wat men een kind kan meegeven in de samenleving, als het opgroeit en wat men een kind bijbrengen. Bij de opvoeding hangt het volgens mij dus niet zozeer op gelijk of ongelijk geslacht, maar op de kwaliteit van de persoon die het kind gaat opvoeden. Bent u dat met mij eens? Daar gaat het in essentie toch om?

De heer Van der Staaij (SGP):

U zult wel uit mijn bijdrage tot nu toe begrepen hebben dat ik het niet eens ben met de stelling zoals u die nu formuleert. Ik ben het er wel mee eens dat het om de kwaliteit gaat, zeker. Daarbij is een sfeer van liefde en geborgenheid van belang. Ik meen bovendien dat juist een onderdeel van de kwaliteit is dat daarbij de verschillende eigenschappen van een vader en een moeder tot hun recht kunnen komen.

De heer Teeven (VVD):

Ik had ook niet de verwachting dat wij het direct eens zouden worden, nadat ik mijn vraag had gesteld. Toch probeer ik het nog een keer. Als je kijkt naar het belang van het kind, is de essentie toch de kwaliteit van de opvoeder en niet het geslacht?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is nu precies het punt. Ik ben het ermee eens dat het om de kwaliteit gaat. Ik ben echter van mening dat juist ook voor die kwaliteit de verschillende eigenschappen en gaven van een vader en een moeder bepalend zijn. Het is dus ook relevant dat er een vader en een moeder zijn en niet alleen een abstracte ouder 1 en ouder 2. Dat is en blijft mijn opvatting. Ik vind het best lastig bij dit debat dat iets wat mijns inziens een evidentie is, namelijk dat een kind het beste af is met een vader en een moeder, bijna als een bijzondere of abnormale stelling verdedigd moet worden. Ik hoop en denk werkelijk dat het bij velen in dit land nog een evidentie is dat een kind het beste af is met een vader en een moeder.

Voorzitter. In dit verband maak ik nog een opmerking over de vermeende discriminatie van homo's, indien zij geen kinderen zouden mogen adopteren. Ik verwijs hierbij naar een uitspraak naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit 2002. Daarin staat dat Frankrijk geen discriminatie pleegt, als het een homoseksuele man verbiedt, een kind te adopteren. Een van de gronden voor deze uitspraak was dat de wetenschappelijke wereld er nog lang niet uit was of het opvoeden van kinderen door een of meer homoseksuele ouders nadelige gevolgen kon hebben. Daarom hebben volgens het Hof landen het recht om te verbieden dat homoparen kinderen kunnen adopteren. Erkent de regering ook dat het verbieden van adoptie, het onmogelijk houden van adoptie door paren van gelijk geslacht interlandelijk op zichzelf geen discriminatie vormt en dat dit in dat opzicht geen doorslaggevende reden is om adoptie door homoparen mogelijk te maken?

Vervolgens wil ik nog wijzen op een ander mogelijk gevaar van de onderhavige wetgeving. Ik blijf bevreesd dat verschillende buitenlandse adoptiebureaus Nederland van de lijst met adoptieouders zouden kunnen schrappen. De mogelijke publiciteit omtrent de wetswijziging kan namelijk een eigen dynamiek hebben die een heel ander resultaat te zien kan geven dan uit de gehouden enquête bleek. In een flink deel van de wereld huivert men bij de gedachte dat kinderen zouden kunnen worden ondergebracht bij een paar van gelijk geslacht. De minister wijdt daaraan wel een aantal geruststellende woorden, waarbij hij naar onderzoeken verwijst, maar hij kan dit risico ook niet uitsluiten. Zoals gezegd, was dit punt voor het paarse kabinet mede een reden om aan homoparen niet de mogelijkheid te bieden om buitenlandse kinderen te adopteren.

Een andere belangrijke reden die in het verleden is aangevoerd, is dat met deze wettelijke mogelijkheid bij homoparen verwachtingen gewekt worden die niet waar gemaakt kunnen worden. Ook toen zijn er in een groot aantal landen enquêtes gehouden. Die hadden dezelfde uitkomst als de recent gehouden enquêtes: er zijn geen landen bereid om kinderen ter adoptie aan homoparen af te staan. Ook de Raad van State verwijst daarnaar in zijn advies over dit wetsvoorstel. Daarin staat dat het een wetsvoorstel is met een zeer hoog symbolisch karakter. De Raad zegt ook: schrap die mogelijkheid maar die het wetsvoorstel gaat bieden, want het is in feite een schijnvertoning, nu er geen enkel land bereid is om een kind ter adoptie af te staan aan homoparen. Ik vraag het kabinet dan ook hoe het nu precies zit. Waarom gaat het kabinet voorbij aan de bezwaren die het paarse kabinet wél zag? Is er volgens de huidige inzichten enig land dat volgens de waarborgen van het Haags Adoptieverdrag kinderen voor adoptie wil afstaan aan paren van gelijk geslacht? Gaat de regering er nog steeds van uit dat geen enkel land daartoe bereid is? Ik sprak zojuist over een schijnvertoning, maar dat is iets te gemakkelijk gezegd, want het heeft ten minste al de consequentie dat paren van gelijk geslacht volledig een beroep kunnen doen op de zeer schaarse capaciteit van Justitie voor gezinsonderzoeken, verplichte voorlichtingscursussen voor adoptieouders. In hoeverre betekent dit wetsvoorstel dus een extra beroep op de schaarse capaciteit bij Justitie?

Is het verder duidelijk in hoeverre dit wetsvoorstel een negatieve invloed kan hebben op de bereidheid van potentiële nieuwe adoptielanden om adoptiebetrekkingen met Nederland aan te gaan? Hoe kijkt de regering daar tegenaan? Mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen, hoe wordt dan gevolgd of deze negatieve consequenties zich voordoen?

Het is bekend hoe gevoelig deze kwestie (homohuwelijk en adoptie door homoparen) ligt op Aruba en de Nederlandse Antillen. Terecht heeft de Raad van State erop gewezen dat de invoering van adoptie van een buitenlands kind door een homopaar een ingrijpende wijzing betekent van het bestaande recht. Daarom ligt het zonder meer in de rede om de desbetreffende regeringen in staat te stellen om hun zienswijze over dit wetsvoorstel te doen blijken, conform het Statuut. Daar dring ik alsnog op aan. Zelfs al zou de regering van mening zijn dat daartoe materieel gezien geen reden is, dan nog zou zij hen vanuit de zorgvuldige omgang met de Koninkrijksdelen, wetende hoe precair deze zaak ligt, daartoe in de gelegenheid moeten stellen. Zou dat niet tot de normale omgangsvormen behoren tussen Nederland en de andere Koninkrijksdelen?

Ik besef dat er in dit wetsvoorstel meer wordt geregeld dan alleen de mogelijkheid van adoptie door homoparen. Ik denk bijvoorbeeld aan de bij nota van wijziging toegevoegde verlengde duur van de beginseltoestemming. Hetzelfde geldt voor de beginseltoestemming waarmee meerdere kinderen kunnen worden geadopteerd. Mijn fractie heeft tegen zulke veranderingen geen enkel bezwaar. Een belangrijke kern van dit wetsvoorstel is en blijft echter het openen van de mogelijkheid van interlandelijke adoptie voor paren van gelijk geslacht. Het mag duidelijk zijn, dat wij dat met kracht verwerpen. Daarom roepen wij regering en Kamer op om niet langer een verabsoluteerde gelijkheidsideologie, maar daadwerkelijk het belang van het kind centraal te stellen.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Vandaag voeren wij een debat over een onderwerp dat een lange geschiedenis kent. Een veel te lange geschiedenis wat D66 betreft, want de verruiming van de adoptiemogelijkheden door paren van gelijk geslacht ligt D66 zeer na aan het hart. Hoewel ik mijn teleurstelling wil uitspreken over het feit dat de verruiming van de leeftijdsgrenzen en het lesbische ouderschap niet in deze wet worden meegenomen, ben ik blij dat wij de wet als zodanig voor de zomer kunnen behandelen. Hiermee verdwijnt eindelijk de discriminerende bepaling uit de Nederlandse wet die het voor paren van gelijk geslacht onmogelijk maakte om samen te adopteren. Hiermee verdwijnt eindelijk de absurde situatie dat een kind, dat naar Amerikaans recht gezamenlijk in bijvoorbeeld New York is geadopteerd, op de terugvlucht naar Nederland half wees wordt omdat de Nederlandse wet gezamenlijke adoptie door homo's en lesbo's nog niet toestaat.

Vandaag spreekt de Kamer hierover. Vandaag gaan wij eindelijk datgene regelen waar al in 2003 in de motie-Van der Laan om werd gevraagd. Ik weet hoeveel paren hierop hebben gewacht. Enkele zijn vandaag in de Kamer aanwezig en volgen het debat. Van sommige weet ik dat zij, zodra de wet is geïmplementeerd, naar de VS zullen afreizen om samen te adopteren en vervolgens samen als ouders thuis zullen komen. Dat vind ik een prachtige gedachte.

Die gedachte heeft D66 de afgelopen jaren doen vechten om dit mogelijk te maken. Wij beoordelen mensen niet op basis van hun geloof, huidskleur, haarkleur of sociale status, maar op hetgeen zij de maatschappij te bieden hebben. Wij beoordelen gezinnen niet op basis van de samenstelling en ouders niet op basis van hun seksuele voorkeur, maar op hetgeen zij hun kinderen te bieden hebben. Onderzoek na onderzoek toonde de afgelopen jaren aan dat kinderen die opgroeien bij ouders van gelijk geslacht, minstens even goed, zo niet beter af zijn dan kinderen met hetero ouders.

Ik heb het zonet al even over de Verenigde Staten gehad. Negen van de 51 Amerikaanse staten staan adoptie door homoparen zonder meer toe. Nog eens vijftien staten staan het toe, afhankelijk van het juridische district, de county. Toch wordt in de memorie van toelichting als voorwaarde gesteld dat het land van herkomst een kind beschikbaar stelt. Mag ik ervan uitgaan dat het feit dat een staat een kind beschikbaar stelt, voldoende is indien de beslissingsmacht niet bij de federale overheid ligt, maar bij een staat, zoals in de Verenigde Staten? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister. Natuurlijk hoopt de fractie van D66 dat er in de toekomst meer landen hun adoptiekinderen beschikbaar stellen voor adoptie door paren van gelijk geslacht. In Zuid-Afrika is nationale adoptie door paren van gelijk geslacht al mogelijk. Interlandelijke adoptie lijkt derhalve binnen handbereik. Daartoe bezoekt een ambtelijke delegatie dit jaar Zuid-Afrika opnieuw. Is de minister bereid om na de openstelling van de Wobka met Zuid-Afrika een bilaterale overeenkomst af te sluiten om dit mogelijk te maken?

Ik kom op de verzorgingstermijn. Homoparen kunnen aangewezen blijven op twee achtereenvolgende eenouderadopties als het land van herkomst geen kinderen beschikbaar stelt voor adoptie door paren van gelijk geslacht maar wel voor adoptie door een van de partners in zo'n relatie. De fractie van D66 is daarom blij dat de verzorgingstermijn bij eenouderadoptie wordt teruggebracht van drie naar één jaar. Wanneer een van de partners van een paar van gelijk geslacht echter middels een eenouderadoptie een kind adopteert, gaat de verzorgingstermijn ten behoeve van een tweede eenouderadoptie, namelijk door de partner, pas lopen wanneer de eerste adoptie is uitgesproken. Daardoor verkeert het kind alsnog een jaar lang onnodig in juridische onzekerheid over het ouderschap. Dat is niet in het belang van het kind. De fractie van D66 heeft daarom een amendement ingediend, waarmee wordt beoogd de verzorgingstermijn bij eenouderadoptie voor de tweede adoptant te laten vervallen als de beide eenouderadopties plaatsvinden binnen de relatie van de eerste en de tweede adoptant. Dit amendement heeft mijn fractie samen met die van de PvdA en GroenLinks ingediend.

Ik kom nog even terug op uw commissie, mijnheer de minister; de commissie-Kalsbeek. Het is bekend dat de fractie van D66 het lesbisch ouderschap liever direct had geregeld. De politieke werkelijkheid was echter helaas anders. Deze coalitie wil de juridische mogelijkheden nog eens extra goed door een commissie laten bekijken, om een en ander vervolgens ook extra goed te regelen. Heb ik het zo goed begrepen? Op zo'n moment ben ik de beroerdste niet en denk ik graag constructief mee over de vraag hoe wij alvast wat praktische problemen uit de weg kunnen ruimen. Op dit moment moeten twee lesbische moeders namelijk nog fors betalen voor de adoptie van hun kind door de meemoeder. Dat is oneerlijk, want een hetero-ouder hoeft dat niet. Het is bovendien praktisch erg lastig voor het kind, omdat het een drempel is voor ouders om de zaken snel en goed te regelen. Ik neem aan dat u dit met mij eens bent. Ik vraag daarom, de adoptieprocedure voor de meemoeder van het kind dat geboren is in de relatie van twee vrouwen kosteloos te maken, in afwachting van het rapport van de commissie-Kalsbeek dat in oktober zal verschijnen.

Ik sluit af met een kwestie die wat afwijkt van de kwesties waarover ik het had in de rest van mijn betoog, maar die ik graag in dit debat ook aan de orde stel. Zij gaat over het ongedaan maken van de naamswijziging na adoptie. Er bereiken mij berichten waaruit blijkt dat het voor geadopteerden onmogelijk is om de naamswijziging na het 23ste levensjaar te herroepen. Daarbij komt dat het grote gevolgen kan hebben als de geadopteerde dit vóór zijn 23ste doet. De geadopteerde kan bijvoorbeeld op deze manier de Nederlandse nationaliteit verliezen. Als beide zaken juist zijn, lijkt mij dit een zeer ongewenste situatie. Kan de minister mij hierover vandaag of binnenkort wat meer duidelijkheid geven?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik heb het amendement voor mij, waarover de heer Pechtold zojuist sprak. Het gaat in de tekst van het amendement over eenouderadoptie ongeacht de situatie. Het kan dus ouders betreffen waarvan de ene ouder nog binnen de leeftijdsgrenzen valt en de andere niet meer, want dan is er ook sprake van eenouderadoptie. In de toelichting bij het amendement staat echter dat het gaat om de gevallen waarbij het land van herkomst geen kinderen voor adoptie door paren van het gelijk geslacht beschikbaar stelt. In de laatste zin van de toelichting staat: "Aangezien er dan nog steeds sprake is van twee achtereenvolgende adopties, wordt gerespecteerd dat het kind door het land van herkomst is afgestaan voor adoptie door een van de partners." Het land van herkomst heeft dus bewust het kind afgestaan aan een van de partners. Waarom wordt er gesproken over het "respecteren" van het land van herkomst? Als ik het amendement goed begrijp, is het in feite van het begin af aan de bedoeling dat de eenouderadoptie gebruikt wordt als instrument om twee ouders te laten adopteren. Ik noem dat "voor het lapje houden".

De heer Pechtold (D66):

Misschien houdt de werkelijkheid ons allen zo nu en dan voor het lapje. Deze landen staan eenouderadoptie toe waarvan zij weten dat die voortkomt uit een homoseksueel paar dat vervolgens samen het kind kan opvoeden.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Vindt u het in zo'n situatie toch niet normaal dat, gelet op deze wetswijziging, de beide partners vanaf het begin duidelijk zijn? In de Nederlandse wetgeving is er immers geen beletsel om samen te adopteren.

De heer Pechtold (D66):

Duidelijkheid? Graag! En als de CDA-fractie mij wil helpen om de ongelijkheid weg te nemen die er nog steeds is, waarvoor ik dit amendement heb ingediend, dan ben ik graag bereid om dit samen met u te bekijken. Het gaat mij erom dat wij de onmogelijkheid die wij samen zien, eruit halen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De ongelijkheid wordt eruit gehaald met dit wetsvoorstel, maar ik vind het toch wat ver gaan om daarvoor in de plaats een leugentje te zetten.

De heer Pechtold (D66):

Dat vind ik een toch wel heel zware term voor het regelen van iets waarbij wij allemaal dezelfde intentie hebben. Ik ben heel blij met de ommezwaai of in ieder geval de verandering in het denken over paren van gelijk geslacht en ik ben dan ook graag bereid om met u te bekijken hoe wij het amendement misschien nog zo kunnen vervolmaken dat u er geen leugentje meer in ziet en dat uw fractie het misschien ook zou kunnen steunen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dan zal het in ieder geval gewijzigd moeten worden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Voor de behandeling van dit wetsvoorstel ben ik een beetje in de geschiedenis van dit onderdeel van het familierecht gedoken. Ik moet zeggen dat ik er verbaasd over ben dat de mogelijkheid van adoptie pas in januari 1956 in Nederland is geïntroduceerd. Dat is laat! In de Nederlandse rechtssfeer werd adoptie als onnatuurlijk en als strijdig met de landsaard beoordeeld. Kort gezegd moest familieverwantschap op bloedverwantschap berusten. Dat het in 1956 toch tot invoering van adoptie kwam, heeft er vooral mee te maken dat adoptie als een effectieve kinderbeschermingsmaatregel werd gezien, en dus niet als een instituut in het belang van adoptieouders, bijvoorbeeld om te voorkomen dat een geslacht zou uitsterven, zoals in het Romeinse recht. Dit blijkt ook wel uit de prominente plaats van artikel 1:227, derde lid, waarin is bepaald dat adoptieverzoeken alleen kunnen worden ingewilligd indien dit in het kennelijke belang van een kind is dat van zijn natuurlijke ouders niets meer te verwachten heeft.

Het is goed dat het kennelijke belang van het kind nog steeds voorop staat in de huidige adoptieregeling. Hier behoren zorgvuldige procedures en onderzoek bij, maar in het algemeen kunnen wij toch stellen dat kinderen die anders in zeer moeilijke omstandigheden zouden opgroeien, zonder liefhebbende ouders, veelal wel degelijk gebaat zijn bij adoptie. Het dagblad Trouw schetste wat mij betreft een goed beeld hoe veranderlijk en misschien ook wel verraderlijk de publieke opinie kan zijn. Terwijl in de jaren zeventig adoptie, en zeker internationale adoptie, een hip fenomeen was, een vanzelfsprekendheid, is adoptie heden ten dage, zeker als het gaat om interlandelijke adoptie, steeds meer in een kwade reuk komen te staan. Adoptieouders zouden alleen voor hun eigen wens gaan.

Mijn fractie vindt het goed dat er een maatschappelijk debat wordt gevoerd over interlandelijke adoptie. Het is goed dat er verschillende geluiden te horen zijn en dat zowel de zonnige kant als de schaduwzijde van internationale adoptie bekeken worden. Maar laten wij niet vergeten dat de gemiddelde adoptieprocedure voor heteroparen zeer ingewikkeld en tijdrovend is. Mensen die een kind willen adopteren, moeten vastberaden en vasthoudend zijn. Het kind dat zij uiteindelijk adopteren, is in deze zin zeer gewenst. Ik zou willen dat menig gewoon op natuurlijke wijze verkregen kind zo gewenst en geliefd zou zijn. Deze kant van de zaak wil ik nu toch ook even naar voren brengen, zeker gelet op het wat polemische karakter van de discussie van de afgelopen maanden in de kranten.

Mijn fractie is heel blij met dit wetsvoorstel. Wij zijn blij met de praktische handvatten die dit wetsvoorstel biedt; mevrouw De Pater noemde al de beginseltoestemming en de mogelijkheid van het tegelijkertijd opnemen van verschillende kinderen. Maar voorop en centraal staat natuurlijk dat er nu ook sprake is van de mogelijkheid van adoptie door paren van gelijk geslacht. Ik moet zeggen dat mijn fractie het betreurt dat wij zo lang op deze maatregel hebben moeten wachten. Dit had al bij het openstellen van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht geregeld kunnen worden. Onze fractie heeft bij die gelegenheid verschillende amendementen ingediend, die het toen helaas niet gehaald hebben. Dit neemt niet weg dat wij blij zijn dat wij vandaag dit wetsvoorstel kunnen behandelen, aangezien het tal van problemen oplost. En het gaat niet alleen om praktische problemen, zoals de onmogelijke U-bochtconstructie die de procedure bij adoptie door één ouder enorm lang maakte. Dit leverde kostbare procedures en langdurige juridische onzekerheid over het ouderschap van het kind op, wat in mijn ogen in het nadeel van het kind was. Bovenal is dit wetsvoorstel een principiële stap vooruit. Hiermee wordt immers een ongerechtvaardigd en in onze ogen discriminerend onderscheid tussen homo- en heteroparen ongedaan gemaakt. Ik zeg "ongerechtvaardigd", omdat er gewoonweg geen bewijzen, geen argumenten zijn dat ouderschap van of adoptie door paren van gelijk geslacht anders of slechter zou zijn dan ouderschap van of adoptie door paren van verschillend geslacht. Uit alle onderzoeken die in de afgelopen jaren zijn gedaan, in het afgelopen decennium alleen al vijf, blijkt dat de eigenschappen en de kwaliteit van de ouders bepalend zijn voor het welzijn van het kind en niet zozeer het geslacht. Die mythe moet uit de wereld worden geholpen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Betekent de stellingname van mevrouw Azough dat zij ervan uitgaat dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in mythes gelooft, als het in de uitspraak nadrukkelijk zegt dat er geen sprake is van discriminatie als een lidstaat weigert om adoptie door homoparen toe te staan, omdat er wezenlijk verschillende opvattingen zijn over dit onderdeel en er wetenschappelijk gezien geen uitsluitsel kan worden gegeven?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Op dit onderwerp worden ideologische standpunten ingenomen. Ik vond uw inbreng zeer ideologisch gekleurd. In de wetenschappelijke onderzoeken, een stuk of vijf, in de afgelopen tien jaar zie ik niets waaruit kan blijken dat paren van gelijk geslacht slechtere ouders zouden zijn. Ik heb de uitspraak van het Europese Hof niet goed bekeken; ik heb die niet nader kunnen bekijken. Ik vraag mij af of dit zo makkelijk en zo eenduidig te stellen is als u nu doet voorkomen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb die uitspraak wel bekeken. Het valt mij op dat in het Nederlandse debat wel erg gemakkelijk citaten van belangenorganisaties – "uit onderzoek blijkt" – worden overgenomen zonder dat in ogenschouw wordt genomen dat er slechts heel beperkt wetenschappelijk onderzoek voorhanden is om de simpele reden dat wij er nog helemaal niet mee te maken hebben dat kinderen al jarenlang in die relaties opgroeien en dat je dat allemaal wel even kunt beoordelen en meten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Er zijn de afgelopen decennia wel degelijk kinderen in dergelijke relaties geboren en opgegroeid. Ik vraag mij af waar u uw mening vandaan haalt dat er absoluut geen wetenschappelijk bewijs is. Volgens mij is dat onzin. Er is wel degelijk wetenschappelijk onderzoek gedaan en er zijn wel degelijk wetenschappelijke conclusies te trekken. U neemt hierin een minderheidsstandpunt in. Dat is prima, maar ik zou graag een duidelijkere argumentatie van u krijgen waarom homoparen, dus ook lesbische paren, slechtere ouders zouden zijn. Ik vind dat een nogal stellige opvatting die u ook hier niet heeft weten te beargumenteren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is het oordeel van mevrouw Azough. Ik was overigens bezig met een interruptie in haar bijdrage, maar ik wil met alle plezier ingaan op mijn bijdrage van zojuist. Ik heb duidelijk geredeneerd vanuit mijn opvatting dat de natuurlijke orde hierin niet een gril of een toevalstreffer is, maar dat het een bewuste keuze is. Mijn standpunt is dat het een natuurlijk gegeven is waaraan wij niet makkelijk voorbij moeten gaan. Ik vind het veel te makkelijk om ervan uit te gaan dat het allemaal niet uitmaakt in welke opvoedingsomgeving een kind opgroeit.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ga daar niet van uit. Uw opvattingen en uw programma zijn niet die van GroenLinks. Het is mijn overtuiging dat het voor kinderen het belangrijkste en het beste is om op te groeien in een liefhebbend gezin waarin de kwaliteit van het ouderschap vooropstaat, waarin de opvoeding goed is en waarin de zorgvoeding is. Dat is belangrijker en beter dan te worden opgevoed in een gezin met hetero-ouders waarin sprake is van mishandeling, van onvoldoende opvoeding en van onvoldoende zorg.

De heer Van der Staaij (SGP):

Laat er geen enkel misverstand over bestaan dat de liefdevolle opvoeding van groot belang is voor alle kinderen. Daarover verschillen wij niet van mening. Dat moet er altijd zijn. De vraag is of het daarbovenop nog uitmaakt of er een verschil in geslacht is, een vader en een moeder en of het toeval is dat zij samen een kind krijgen. De vraag is of het verschil in geslacht ook een aspect is van de kwaliteit van de opvoeding.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U gaat ervan uit dat homoparen een schending zijn van de natuurlijke orde. Dat is gewoonweg niet onze opvatting. Wij gaan ervan uit dat homo's en hetero's in onze samenleving wel degelijk horen bij de natuurlijke orde, voor zover er in een juridisch debat sprake is van een natuurlijke orde.

De voorzitter:

Ik stel voor dat mevrouw Azough haar betoog vervolgt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Nog één laatste opmerking. Het gaat mij er niet om dat homoparen een schending van de natuurlijke orde zouden zijn. Ik heb het uitgangspunt gekozen dat het krijgen van kinderen in de natuur verbonden is met het samengaan van man en vrouw. Voor zover mij bekend is dat niet alleen de opvatting van de SGP, maar is dat nog steeds de realiteit. Twee mannen samen of twee vrouwen samen kunnen geen kinderen krijgen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Maar het gaat hier niet om de geboorte, maar om de opvoeding en de zorg. Daarbij doet die natuurlijke orde er uiteindelijk niet toe. Dan gaat het erom op welke manier de ouders ervoor zorgen dat hun kind veilig en beschermd opgroeit. Maar goed, op dit punt zullen de heer Van der Staaij en ik het niet eens worden.

De minister heeft een onderzoekscommissie voorgesteld. Mijn fractie acht deze commissie niet nodig, maar legt zich neer bij de meerderheid die de commissie wél wil. In de brief van 8 juni staat dat de commissie zich onder meer gaat richten op denkbare rechtsfiguren die in het buitenland op draagvlak kunnen rekenen. Ik begrijp deze doelstelling, maar als dat het centrale punt is waarop voorstellen zullen worden afgerekend, is er een grote kans dat er geen voorstel zal kunnen worden gedaan. Immers, internationaal kan er ogenschijnlijk op weinig draagvlak gerekend worden. In hoeverre ziet de minister mogelijkheden om niet alleen van internationaal draagvlak uit te gaan, maar ook van "binnenlands gebruik"? Als wij in de jaren negentig van internationaal draagvlak waren uitgegaan, zou er geen wettelijk homohuwelijk tot stand zijn gekomen. Waarom niet uitgaan van erkenning of een aan erkenning gelijkwaardige rechtsfiguur als binnenlandse rechtsfiguur voor lesbische meemoeders? Voor degenen die extra bescherming wensen, zou adoptie als extra mogelijkheid kunnen worden geboden.

Over de leeftijdscriteria woedt al zeer lang een discussie. Ook hierover zal de commissie-Kalsbeek adviseren. Op dit onderdeel zal pas in 2008 worden geadviseerd. Dat betekent dat wij wel heel lang moeten wachten op een conclusie, terwijl wij al klaar waren met een conceptvoorstel. Om die reden heeft mijn fractie het amendement van de heer Wolfsen medeondertekend. Gezien het feit dat de maatschappelijke realiteit is dat veel koppels pas op latere leeftijd aan kinderen beginnen en gezien het feit dat de gemiddelde leeftijd bij hoger opgeleide vrouwen voor het krijgen van een eerste kind 34 jaar is, vind ik het aan deze maatschappelijke realiteit voldoen om de leeftijdscriteria te verruimen. Daarbij moet het belang van het kind natuurlijk voorop staan. Dat is vanzelfsprekend. Adoptie is maatwerk en dat geldt ook in dit geval.

Dan heb ik nog een aantal algemene punten die voor zowel homo- als heteroparen gelden. Er spelen problemen waardoor de procedures onnodig lang duren en die leiden tot onnodig veel beperkingen en bijkomende kosten. Vorig jaar is door het kabinet aangegeven dat er gewerkt wordt aan voorstellen en oplossingen. Wij hebben daar helaas nog weinig van kunnen merken. Misschien kan de minister in dit debat duidelijk maken waar hij mee bezig is als het gaat om de monopoliepositie van vergunninghouders, het feit dat de limiet op het aantal beginseltoestemmingen afgeschaft zou moeten worden en het verkorten van de doorlooptermijn bij aanmelding van adopties. Kan de minister aangeven hoe het met het werk op deze punten gesteld is? Dit zijn punten die voordelen hebben voor alle paren die proberen te adopteren.

Voorzitter. Hiermee ben ik gekomen aan het einde van mijn betoog. Ik hoop dat wij, aangezien ook de CDA-fractie dit wetsvoorstel steunt, kunnen rekenen op een spoedige behandeling van en stemming over dit wetsvoorstel, zodat mensen die hierdoor geraakt worden, zo snel mogelijk kunnen rekenen op de juridische zekerheid die bij dit wetsvoorstel hoort.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. De wet die het mogelijk heeft gemaakt dat homo's en lesbiennes in Nederland gewoon kunnen trouwen, was een mijlpaal in de Nederlandse geschiedenis. Het was zelfs zo bijzonder dat de burgemeester van Amsterdam zelf bij de voltrekking van die huwelijken aanwezig was. Het betekende namelijk een einde aan de discriminatie van homo's bij het huwelijk. Dat is goed. Als er kinderen in het spel zijn of komen, is er nog te veel niet goed of ronduit slecht geregeld. Het is voor niet-hetero-ouders nog steeds onnodig moeilijk om "normaal" volwaardig juridisch ouder te kunnen worden. Dat kan en moet anders. Deze wet levert daar een bijdrage aan. Het is een halve stap, maar wel in de goede richting.

Over de interlandelijke adoptie is al veel gezegd. Het gaat erom dat homoparen rechtstreeks hun kind uit het buitenland kunnen adopteren. Dat is een mooie stap vooruit. Ik wilde daar wel meer woorden aan wijden, maar het is eigenlijk zo normaal dat ik het bij deze constatering moet laten.

De heer Pechtold (D66):

Ik ben erg blij met deze constatering van de heer Wolfsen. De heer Van der Staaij vroeg net expliciet aan de minister of hij namens het kabinet wil aangeven dat het geen discriminatie is. De heer Wolfsen nam het woord discriminatie rond het huwelijk in de mond. Neemt hij ook het woord discriminatie in de mond als het gaat om adoptie?

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik heb een mooi citaat aangetroffen in een nota naar aanleiding van het verslag. Ik neem aan dat het van deze minister kwam, maar het kan ook van zijn voorganger zijn. Daarin staat: ik ben van mening dat lesbiennes, homoseksuelen en heteroparen voor de wet aan elkaar gelijk moeten zijn. Daar ben ik het van harte mee eens. Dan maakt het niet uit of het gaat om het huwelijk, adoptie of om andere relaties. Ouders zijn altijd gelijk onder alle omstandigheden. Een ouder is een ouder.

In deze wet worden ook andere dingen geregeld, onder andere de verlenging van de beginseltoestemming. Mevrouw De Pater had het erover dat meerdere kinderen uit een gezin in één keer kunnen worden geadopteerd. Ook dat is een stap in de goede richting. Ik doel ook op de ingewikkelde U-bochtconstructie voor adopties uit landen die kinderen niet willen afstaan aan een homopaar. Die U-bochtconstructie wordt in het wetsvoorstel versneld en verbeterd. Natuurlijk wordt vaak gevraagd om hoeveel gevallen het gaat. Waar regelen wij het voor? Al was het maar één geval, onnodige discriminatie staan wij niet toe. Wij moeten het dus gewoon op deze wijze regelen. Om hoeveel mensen het gaat, is niet relevant. Het is overigens bijzonder en mooi dat onmiddellijk na inwerkingtreding van de wet mensen die een aanvraag hebben lopen deze aanvraag kunnen omzetten van een eenouderaanvraag naar een echtpaaraanvraag. Dat is een goede stap in de richting.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De heer Wolfsen zegt dat de onmogelijke U-bochtconstructie wordt versneld en verbeterd. Volgens mij wordt die echter afgeschaft.

De heer Wolfsen (PvdA):

De constructie wordt niet afgeschaft. Bij landen die kinderen niet afstaan aan homoparen moet de ene ouder het kind adopteren. Vervolgens adopteert de tweede ouder het kind in Nederland.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik wil de vragen die ik aan de heer Pechtold heb gesteld niet herhalen. Volgens mij is de winst van het voorstel dat de U-bochtconstructie wordt afgeschaft. Dat is ook het beste.

De heer Wolfsen (PvdA):

Die wordt inderdaad afgeschaft voor de landen die daaraan mee willen werken. Dat is inderdaad het beste. Dank voor de steun op dat vlak.

Een paar dingen worden niet geregeld in het wetsvoorstel. Bij een kind geboren in een lesbische relatie kan de meemoeder het kind nog niet erkennen. Die wordt niet van rechtswege ouder. Dat is een tekortkoming. In de plaats daarvan komt dat de meemoeder het kind versneld kan adopteren, met terugwerkende kracht vanaf het moment van geboorte. Dat is een goede stap vooruit. De Raad van State zegt terecht het een gewrongen constructie te vinden. Daarvoor moet een zelfstandige, nieuwe procedure gevonden worden. Daar gaat de commissie op studeren. Het is dan ook een ingewikkelde materie. Wij hopen dat de commissie snel en voortvarend aan de slag gaat. Wij zien uit naar de resultaten van de commissie.

Als een kind wordt geboren binnen een lesbische relatie moet de meemoeder op dezelfde wijze als bij hetero-ouders volwaardig ouder kunnen worden. Bij een homostel is dat niet simpel. Bij mannelijke homo's is het nog ingewikkelder. Ik heb het idee dat op dit vlak nog veel stappen gezet kunnen worden. Ik hoop dat de commissie ook op deze ingewikkelde constructie goed zal studeren en met verbetervoorstellen komt.

Het is relevant wat het buitenland er allemaal van vindt. Ik hoop oprecht dat de commissie zich daardoor echter niet laat leiden. Die moet het meenemen in het advies, maar het mag bepaald niet leidend zijn. Op dat vlak krijg ik graag helderheid van de minister.

Voor de leeftijdscriteria schijnt een wetsvoorstel in voorbereiding te zijn. Het is goed dat de commissie ook daarnaar kijkt. Omdat het bij herhaling tot onnodige situaties heeft geleid, moet er in de wet een uitzonderingsclausule komen voor ontheffing bij zeer bijzondere omstandigheden. Ik noem het voorbeeld waarin de ene ouder veel ouder is dan de andere en het paar feitelijk geen kind kan adopteren. In dat soort gevallen moet de minister ontheffing kunnen verlenen. Ik heb hierop inmiddels een amendement ingediend.

Ik heb een vraag over de lopende wachttijden. Is de nieuwe wet onmiddellijk van toepassing op alle lopende procedures?

Er is de laatste tijd negatief nieuws over de interlandelijke adoptie. Het gaat met name over de situatie in India met gestolen en ontvoerde kinderen en fraude. De minister heeft zeer adequaat gereageerd op dat nieuws door onmiddellijk onderzoek in te stellen. Wij zijn benieuwd naar de resultaten. Ik had vragen over de kwaliteit van het toezicht op de vergunninghouders. Wat gebeurt er in het land van herkomst? Wat is de rol van de ambassades? De uitkomst van het onderzoek komt echter al na de zomer naar de Kamer. Ik zal indien nodig deze punten op dat moment aan de orde stellen. Ik heb wel nog één vraag. Er lopen zijn allerlei adoptieprocedures, met name in India. Worden die extra gecontroleerd? Deze vraag wordt niet in de brief beantwoord.

Over het fenomeen van de interlandelijke adoptie in het algemeen wordt wel eens negatief geschreven. Er wordt wel gesteld: het zou niet mogelijk moeten zijn om kinderen van elders te adopteren, want die horen in het land van herkomst te blijven. Mijn fractie staat er vrij simpel in: opvoeden in een gezin hier in plaats van in een tehuis daar moet altijd de voorkeur hebben als in het land van herkomst geen adoptiepaar voorhanden is. Ieder kind heeft recht op een normaal gezinsleven. De seksuele voorkeur van de ouders is daarbij irrelevant. Ieder kind heeft ook recht op een liefdevolle opvoeding door voor dat kind bijzondere ouders. Natuurlijk stimuleert wetgeving dat niet, maar wetgeving kan ouders wel ongewoon maken als zij homo of lesbisch zijn en daarbij volgens de wet een andere relatie hebben dan niet-homo-ouders.

Ik ga terug naar de mooie uitspraak van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag: "Ik ben van mening dat lesbische, homoseksuele en heteroseksuele paren voor de wet aan elkaar gelijk zouden moeten zijn." Ik ben het hiermee van harte eens en wil die uitspraak aanvullen met de zinsnede: inclusief alle rechten en plichten die daarbij horen. Dus niet alleen die welke in dit wetsvoorstel worden geregeld. Er hoort meer bij en daar gaat de commissie op studeren. Het wetsvoorstel is een halve stap, maar wel in de goede richting. Kinderen hebben naast het recht op een liefdevolle opvoeding recht op een heldere juridische positie. Ook daarbij moet de seksuele voorkeur van de ouders voor de volle honderd procent irrelevant zijn.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Met het wetsvoorstel dat voorligt, wil het kabinet de procedure van een eenouderadoptie verkorten door het vereiste dat de aspirant-adoptieouder het kind ten minste drie jaar moet hebben verzorgd terug te brengen tot een jaar. Mijn fractie kan instemmen met het terugbrengen van dat verzorgingsvereiste. Bij de adoptie door twee ouders geldt namelijk nu ook al een minimale verzorgingstermijn van een jaar alvorens de adoptie kan worden uitgesproken. Wij zien geen reden om voor een eenouderadoptie een zwaardere eis te stellen.

Met het wetsvoorstel wil het kabinet voorts de voorwaarden voor adoptie versoepelen in geval van adoptie van een door kunstmatige bevruchting via een anonieme donor verwerkt kind dat is of wordt geboren binnen de relatie van de ouder en de adoptant. Als binnen de relatie van bijvoorbeeld twee vrouwen een kind wordt geboren, kan door middel van de adoptie de familierechtelijke betrekking met de meemoeder worden gevestigd. In de huidige wet is daarvoor nog vereist dat de moeder en de meemoeder ten minste drie jaar hebben samengeleefd. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om dit vereiste voor deze situatie te laten vervallen. Mijn fractie kan ook met deze versoepeling instemmen, want wij zien geen reden om voor deze situatie een zwaardere eis te stellen dan voor de geboorte van een door kunstmatige bevruchting binnen een huwelijk van man en vrouw verwekt kind. In zo'n geval wordt de echtgenoot namelijk gewoon van rechtswege de vader van dat kind. Een vereiste dat man en vrouw ten minste drie jaar moeten hebben samengeleefd, geldt dan ook niet.

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om adoptie van buitenlandse kinderen door echtgenoten van hetzelfde geslacht mogelijk te maken. Ik heb goed geluisterd naar de discussie die zich eerder hierover in deze zaal heeft afgespeeld. De strekking van een betoog dat ik vanmiddag hoorde was: het is niet wetenschappelijk bewezen dat adoptie door homoparen niet schadelijker kan zijn dan adoptie door heteroparen; zolang dat niet voor honderd procent vaststaat, moeten wij er maar geen risico mee nemen. Ik kan mij absoluut niet vinden in die benadering van deze zaak. Het leven is risico. In veel gevallen blijkt de opvoeding door heteroparen, of beter het gebrek aan opvoeding, schadelijk voor het kind te zijn. Nogmaals, het leven is een risico. Dit risico kan zich inderdaad voordoen bij adoptie door een homopaar, maar het doet zich ook voor bij adoptie door heteroparen.

Wat ons betreft is er dus geen reden om onderscheid te maken tussen adoptie van Nederlandse kinderen of buitenlandse kinderen door echtgenoten van gelijk geslacht. Op dit moment is de werkwijze zodanig dat bij echtgenoten van gelijk geslacht eerst de eenouderadoptie wordt verzocht en uitgesproken en dat daarna de adoptie door de andere ouder wordt gevraagd. Deze zogenaamde U-bochtconstructie vinden wij nodeloos ingewikkeld. Daarom verdient de voorgestelde wijziging naar onze mening instemming.

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de periode van de beginseltoestemming bedoeld in artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie te verlengen van drie naar vier jaar. Op basis van de omstandigheden van het gezin wordt voorgesteld dat een adoptie voor een periode van drie jaar kan worden toegestaan en dat deze periode ook aansluit bij de gemiddelde duur van een adoptieperiode die drie en een half jaar blijkt te zijn. Mijn fractie vindt om die redenen de verlenging tot vier jaar verstandig en wenselijk.

Kortom, wij hebben geen bezwaren tegen het voorliggende wetsvoorstel; het zal dan ook onze steun krijgen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Voorstellen met betrekking tot adoptie worden door de fractie van de ChristenUnie altijd met bijzondere belangstelling behandeld. Het zal geen verbazing wekken als ik zeg dat mijn fractie erg gehecht is aan de mogelijkheid van adoptie. De openingen die adoptie biedt aan kinderen en aan adoptieouders op een gezamenlijk gezinsleven en op het geven en ontvangen van liefdevolle zorg, aandacht en opvoeding, waardeert mijn fractie hoog.

Adoptie is een vorm van kinderbescherming, een mogelijkheid om kinderen een eerlijke kans op een goed leven te geven. Voor veel kinderen en adoptieouders is het een geschenk of, zo u wilt, een uitkomst. Tegelijk is het ook een oplossing die uit de aard der zaak nooit een gemakkelijke is. Niet voor niets heeft het heel lang geduurd – tot in de jaren vijftig - voordat Nederland een adoptieregeling instelde. De band met de oorspronkelijke ouder blijft immers altijd bestaan. Daar moet mee worden omgegaan, als oorspronkelijke ouder, als nieuwe ouder en niet in de laatste plaats ook als adoptief kind.

Vandaag debatteren wij over een wetsvoorstel dat wel die bijzondere belangstelling, maar niet dezelfde positieve waardering van mijn fractie krijgt. Het wetsvoorstel – wat ons betreft een onplezierige erfenis van het vorige kabinet – borduurt grotendeels voort op de voorstellen die huwelijk en adoptie door personen van gelijk geslacht mogelijk maken. Die voorstellen werden in september 2000 in dit huis besproken. Mijn voorgangers in de fracties van RPF en GPV zagen zich inderdaad genoodzaakt tegen deze wetsvoorstellen te stemmen evenals de fracties van SGP en CDA. Tot onze spijt kon dit echter de aanvaarding van beide voorstellen niet verhinderen.

De ChristenUnie wil het debat van vandaag niet aangrijpen om de principiële discussie uit 2000 over te doen alsof er toen niets gebeurd zou zijn. De Handelingen bewijzen zwart op wit het tegendeel en ik verwijs daarnaar. Wel wil ik hier met nadruk stellen dat ons standpunt sindsdien niet is gewijzigd. Nog altijd is mijn fractie van mening dat adoptie in het belang van het kind beperkt moet blijven tot gezinnen met een vader en een moeder. Nog altijd voelen wij ons gesterkt in de stelling dat de kans van slagen van adoptie het grootst is bij opname door adoptieouders die de biologische ouders van het kind hadden kunnen zijn. Nog altijd vinden wij dat de overheid een volstrekt verkeerd signaal afgeeft door net te doen alsof het helemaal niets uitmaakt of een kind opgroeit in een gezin met een vader en een moeder, een eenoudergezin of binnen een verhouding van twee mannen of twee vrouwen.

Voor alle duidelijkheid: hiermee zeg ik niets over de kwaliteit van de opvoeding in de een of de andere situatie. Situaties waarin kinderen slechts door een van beide ouders of zelfs geen van beide biologische ouders worden opgevoed, kunnen op enig moment ontstaan, bijvoorbeeld na een scheiding en vervolgens het samenwonen of een huwelijk van twee mensen van gelijk geslacht en de kinderen van een van beiden.

De heer Pechtold (D66):

Mevrouw De Pater zei dat haar fractie tegen de invoering van het homohuwelijk was, maar dat zij het nu als een gegeven beschouwd. Dat is geen ja en geen nee. Namens de ChristenUnie zegt u nog steeds tegen het homohuwelijk te zijn. U bent het kabinet ingegaan met een paar stevige punten, te weten het homohuwelijk, abortus en euthanasie. U zegt nog steeds tegen te zijn, maar blijkbaar wordt de soep niet zo heet gegeten als opgediend. U laat uw kans nu namelijk voorbijgaan, want u dwingt uw coalitiepartners niet om consequenties te trekken uit uw standpunt.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik ben van na de coalitiebesprekingen. Ik wil mij daar niet achter verschuilen, maar het is wel een punt. De verhoudingen in de Kamer zijn duidelijk. Nu de CDA-fractie ook voor dit wetsvoorstel is, zijn alleen de fracties van de SGP en de ChristenUnie nog tegen. In het coalitieakkoord is hierover niets geregeld en wij kunnen ons dan ook niet op een afspraak beroepen om onze coalitiepartners op andere gedachten te brengen.

De heer Pechtold (D66):

Uw laatste opmerking is helder, maar uw eerste opmerking is toch wat raar. Ik neem aan dat uw fractie op dit punt niet verdeeld is of gaan wij straks bij de stemmingen meemaken dat een deel van uw fractie voor en een deel tegen wetsvoorstel zal stemmen?

Het is niet geregeld. Dat is waar, maar er is wel meer niet geregeld. Ik denk aan het Irakonderzoek. Als het voor u een zwaarwegend principieel punt is, zou u binnen de coalitie druk uitoefenen. Waarom doet u dat niet?

De heer Anker (ChristenUnie):

Dit wetsvoorstel is het sluitstuk op een debat dat in 2000 is begonnen. In 2000 waren wij verklaarde tegenstanders van het homohuwelijk, maar het is er toch gekomen. Dat geldt ook voor de adoptie door homoparen. De interlandelijke adoptie door homoparen is het staartje van deze discussie. Ik ben daarop tegen, maar ik kan wat hiervoor is gebeurd, niet terugdraaien.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U brengt mij ook in verwarring, want u accepteert natuurlijk de bestaande situatie als u niet probeert om zaken terug te draaien.

U stelt dat de adoptiefouders de biologische ouders zouden moeten kunnen zijn van het adoptiefkind. Betekent dat dat u interlandelijke adoptie voor heteroparen eigenlijk ook ongewenst vindt?

De heer Anker (ChristenUnie):

Een van de uitgangspunten in het adoptiebeleid is dat een adoptie de meeste kans van slagen heeft als het kind wordt opgenomen door ouders die de biologische ouders van het kind hadden kunnen zijn. Dat betekent dat de adoptiefouders een man en een vrouw zouden moeten zijn. Twee mannen of twee vrouwen als adoptiefouders is een heel ander situatie die ver afstaat van dat uitgangspunt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Uw partijleider is vicepremier en minister voor Jeugd en Gezin. Ik ben erg benieuwd naar zijn opvatting over het wetsvoorstel, omdat het wetsvoorstel het belang van het kind wel degelijk voorop stelt. Bent u het met mij eens dat het in het belang van het kind is dat een adoptiefkind, ook bij interlandeljike adoptie, door liefhebbende ouders wordt opgenomen? Dan maakt het toch zeker niet uit of het ouders van gelijk geslacht zijn?

De heer Anker (ChristenUnie):

U legt mij nu in de mond dat ik vind dat ouders van gelijk geslacht een kind niet liefdevol zouden kunnen opvoeden. Ik heb echter al gezegd dat ik mij goed kan voorstellen dat twee vrouwen, twee mannen of één ouder een kind opvoeden. Dat kan gebeuren. Als de ouders van een kind door een vreselijk ongeluk zijn weggevallen, is het kind daarmee waarschijnlijk beter af. Wij voeren nu echter een juridische discussie over het afstammingsrecht. Als de Kamer interlandelijke adoptie mogelijk maakt, zeggen wij wederom: het maakt niet of een kind twee vaders of twee moeders heeft, want dat is een volstrekt normale situatie. Ik ben het daar niet mee eens, want volgens mij is het geen natuurlijke situatie. Die mogelijkheid moet volgens mij dan ook niet wettelijk geregeld worden. Er zijn voldoende mogelijkheden voor twee vrouwen of twee mannen om zich te ontfermen over een kind. Daarvoor is dit wetsvoorstel niet nodig.

De heer De Wit (SP):

Ik wil de heer Anker graag de vraag voorleggen die ook aan de heer Van der Staaij is gesteld. Waar baseert hij de visie op dat, omdat een kind wordt verwekt in een relatie tussen een man en een vrouw, het "dus" ook in die situatie moet worden opgevoed? Wij hebben al eerder bediscussieerd dat wetenschappelijk onderzoek hierover geen uitsluitsel geeft.

De heer Anker (ChristenUnie):

Het is een heel principieel standpunt, dat zal ik direct zeggen. Je zou kunnen zeggen dat het de normale, natuurlijke orde is dat als er kind wordt verwekt, daarbij een man en een vrouw nodig zijn. Dat is volgens ons zo in de schepping gelegd. Als het gaat over het adopteren van kinderen, moet je ook naar die situatie moet kijken. Dat moet het uitgangspunt zijn. Je moet dan niet de mogelijkheid creëren voor ouders van hetzelfde geslacht om net te doen alsof dat een natuurlijke situatie is.

De heer De Wit (SP):

Als gevolg van zijn religieuze achtergrond vindt de heer Anker dus dat een kind het beste kan worden opgevoed in een man/vrouwrelatie. Nu haal ik even het verhaal van de heer De Roon aan, die terecht zei dat wij eens om ons heen moesten kijken naar wat er op dit moment allemaal gebeurt. Waar ondervinden wij problemen in onze samenleving? Toch niet met kinderen die in een homorelatie of een lesbische relatie worden opgevoed?

De heer Anker (ChristenUnie):

Het gaat ons niet primair om de vraag waar wij nu problemen ondervinden. Wij zijn hier elke dag bezig met problemen die moeten worden opgelost. Toen ik de uitspraak van de heer De Roon hoorde dat het leven een risico is en wij dus af en toe risico's moeten nemen, dacht ik: als wij er elke dag op zo'n manier in zouden vliegen in de Kamer, zou Nederland een heel interessant land worden. Ik kan daar niet zo heel veel mee. Het is inderdaad een principieel standpunt. Wij denken dat dit gewoon in de natuur ligt besloten. Wij geloven dat de natuur geschapen is. Dat is inderdaad een heel principieel standpunt. Er zijn verschillende wetenschappelijke onderzoeken geweest en de meningen zijn verdeeld. Wij zijn daardoor niet overtuigd geraakt dat dit coûte que coûte nodig is.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Anker sprak zo-even over een onplezierige erfenis van het vorige kabinet. Wij hebben gezien dat dit kabinet allerlei voorstellen van het vorige kabinet in heroverweging heeft genomen en met sommige ervan niet is doorgegaan, soms door toedoen van coalitiepartijen. Betreurt de heer Anker het met mij dat dit kabinet dit wetsvoorstel wel heeft doorgezet?

De heer Anker (ChristenUnie):

Dit wetsvoorstel lag al bij de Kamer. Wij zijn er allemaal getuige van geweest dat de minister aan de Kamer heeft voorgesteld om het wetsvoorstel nog een keer in overweging te nemen. Hij vroeg of de Kamer het daarom wilde aanhouden. Wij zijn allemaal betrokken geweest bij dat proces. Dat wilde de Kamer niet, dus bespreken wij het wetsvoorstel nu. Volgens mij is dat de gang van zaken: het wetsvoorstel lag al in de Kamer, het is door het vorige kabinet gemaakt en dus bespreken wij het nu.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik geloof dat de heer Anker mijn punt niet helemaal begrijpt of er langsheen gaat. Het is toch altijd ter beoordeling van een nieuw kabinet of het wel wil doorgaan met oude wetsvoorstellen, ook al zijn ze al ingediend? Het ligt dan toch voor de hand dat je probeert om te bewerkstelligen dat een wetsvoorstel dat zo omstreden is bij een van de coalitiepartijen, niet door dit kabinet wordt doorgezet?

De heer Anker (ChristenUnie):

De zuivere staatskunde laat ik even aan de heer Van der Staaij. Volgens mij heeft het kabinet dit punt geagendeerd. Moeten wij dit nu wel willen, moeten wij het niet in heroverweging nemen? Die keuze heeft het kabinet aan de Kamer gelaten. Ik vind dat persoonlijk een heel nette manier van werken, omdat het wetsvoorstel al in de Kamer lag. Ik denk dat het kabinet ook weet hoezeer wij er tegen zijn en hoe zeer andere partijen het wel willen. Wij hebben het er gewoon over gehad met elkaar, en wij hebben het er nu over. Ik vind het niet prettig; ik ben tegen dit wetsvoorstel. Dat is vrij duidelijk.

Voorzitter. Het mogelijk maken van adoptie van buitenlandse kinderen door paren van gelijk geslacht werd indertijd bewust buiten de voorstellen gehouden vanwege de negatieve reacties uit het buitenland. Die zouden immers gevolgen kunnen hebben voor de bereidheid om kinderen beschikbaar te stellen voor adoptie door Nederlandse ouders, ook als het gewoon om een man en een vrouw zou gaan. Uit het onderzoek dat met het oog op het huidige voorstel is gedaan, blijkt dat de zogeheten landen van herkomst ook nu nog negatief reageren en geen kinderen beschikbaar willen stellen voor adoptie door paren van gelijk geslacht. Voor mijn fractie staat het niet vast dat deze afwijzende houding van de landen van herkomst niet zal leiden tot terughoudendheid of zelfs tot het niet langer beschikbaar stellen van kinderen, ook voor adoptie door paren van verschillend geslacht. Daarbij loopt wereldwijd het aantal kinderen terug dat in aanmerking komt voor buitenlandse adoptie. Wij vragen ons daarbij af hoe de achterdeur- of de verschrikkelijke U-bochtconstructie (een versnelde procedure via eenouderadoptie) in de landen van herkomst gewaardeerd wordt. Landen van herkomst kunnen dit namelijk gemakkelijk opvatten als een vorm van misleiding en hieraan vergaande consequenties verbinden.

Waar mijn fractie niet bij kan, is dat het kabinet kennelijk de mogelijk negatieve gevolgen van het wetsvoorstel simpelweg voor lief neemt, terwijl nu al duidelijk is dat paren van gelijk geslacht daar in feite totaal niet mee geholpen worden. Het lijkt erop dat het gaat om een soort gelijkberechtiging coûte que coûte en dat de belangen van de betrokken kinderen en die van de aspirant adoptieouders daaraan ondergeschikt gemaakt worden.

De heer Teeven (VVD):

De heer Anker zegt dat de landen dit als misleiding zouden kunnen opvatten. Mijn concrete vraag aan hem is of hij dat zelf misleiding vindt. Vindt hij de voorgestelde regeling door het kabinet, waarin uw fractie zitting heeft, dus misleiding van de landen van herkomst?

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik vind het op zich een vreemde constructie dat er, terwijl zo'n land heeft aangegeven dat het niet wil dat een kind wordt geadopteerd door ouders van hetzelfde geslacht, eenouderadoptie mogelijk is en een tijd later zich daar een tweede ouder naast schaart.

De heer Teeven (VVD):

Dat mag u een vreemde constructie vinden, maar zojuist zei u dat de adoptielanden dit als misleiding kunnen opvatten. Nu heeft uw partij zitting in het kabinet en u zegt tegen de minister: eigenlijk verdedigt u iets wat voor andere landen op misleiding lijkt. Vindt u het nu misleiding of niet?

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik meen dat ik gezegd heb dat die landen het als misleidend kunnen opvatten. Daarover wil ik wel graag de mening van de minister vernemen.

Voorzitter. Mijn fractie voelt zich gesteund door de Raad van State die in zijn advies over dit wetsvoorstel termen gebruikt, zoals weinig zinvol, ongewenst, afwijkend van de grondslag van adoptie en een gewrongen constructie.

Zoals gezegd, ligt het huidige wetsvoorstel in het verlengde van wat wij in 2000 hebben besproken en besloten. Op grond van de argumenten die ik heb genoemd, trekt mijn fractie de lijnen van destijds door in haar stemgedrag. De fractie van de ChristenUnie zal daarom dit wetsvoorstel niet steunen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik hoor vanmiddag regelmatig het woord "misleiding" vallen. In de huidige procedure is het bij de landen van herkomst echter ook bekend dat de kinderen terechtkomen in een relatie waar het paar van gelijk geslacht is. Er zou nu dus ook al sprake van misleiding zijn. Ik vind dus dat dit woord een beetje te gemakkelijk gebruikt wordt.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik begrijp uw vraag niet goed. Ik heb u misschien niet goed verstaan.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U zegt dat er bij dit wetsvoorstel sprake is van misleiding. In de huidige praktijk weten landen van herkomst echter al dat de kinderen die zij ter adoptie afgeven, terechtkomen bij een paar van gelijk geslacht. Die landen weten dus precies dat bij de eenouderprocedures vervolgens voor wordt gezorgd dat de geadopteerde kinderen uiteindelijk opgroeien bij een homopaar.

De heer Anker (ChristenUnie):

Wij waren ook niet zo enthousiast over de huidige praktijk. Ik vraag mij ook af hoe die praktijk werkt. Daarom heb ik ook aan de minister gevraagd op welke manier dit voorstel volgens hem internationaal uitwerkt. Ik blijf het een heel vreemde constructie vinden en daar waren wij in 2000 al tegen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wij zijn het erover eens dat het een vreemde constructie is. Daarom willen wij het voorstel veranderen. Toch vind ik dat u het woord "misleiding" iets te gemakkelijk gebruikt.

De heer Pechtold (D66):

Voor mij gaat het toch niet zo gemakkelijk met de ChristenUnie, als er gezegd wordt: in 2000 waren wij er tegen, toen zaten wij in de oppositie en toen lukte het ons niet om het voorstel te wijzigen; vandaag is ons stemgedrag een logische gevolgtrekking. Als u zegt dat adoptie een logische gevolgtrekking is van het huwelijk, vind ik ook dat u in het vervolg alle andere voorstellen, zoals het lesbisch ouderschap, die voortkomen uit gelijkberechtiging van homo's en hetero's, niet meer in de weg moet zitten.

De fractie van de ChristenUnie kan niet alleen zeggen dat zij tegen zal stemmen. Zij neemt deel aan een kabinet dat vandaag hiervoor de verantwoordelijkheid neemt. Daarmee neemt zij afstand van bijvoorbeeld de standpunten van de SGP-fractie. Die heeft een rechte lijn, maar de ChristenUnie wijkt daarvan af. De heer Anker zet niets in om dit te blokkeren. Hij wijst op een logische lijn vanaf 2000, maar die is er niet. Is de heer Anker dat met mij eens?

De heer Anker (ChristenUnie):

Wij hebben zes stemmen in te brengen om dit voorstel tegen te houden en dat zullen wij ook doen. Hier is niets over gezegd in het coalitieakkoord of beleidsprogramma. Ik kan mij best voorstellen dat de heer Pechtold mij even de nieren wil proeven op dit punt, maar volgens mij is hij er ook wel blij mee dat over dit punt en over een heleboel andere zaken in het regeerakkoord niets is gezegd. Op die manier valt er ook nog wat te doen in deze Kamer, valt er politiek te bedrijven. Ik vind het erg gemakkelijk dat de heer Pechtold mij vraagt waarom niet is geprobeerd, dat voorstel in het regeerakkoord dicht te timmeren. Het is een voorstel van het vorige kabinet dat behandeld moet worden. Het is ons niet gelukt om dit voorstel tegen te houden.

De heer Pechtold (D66):

De ironie van zes stemmen is natuurlijk wel aardig. Oppositiefractievoorzitter Rouvoet heeft, jaar in, jaar uit tegen de fractie van D66 gezegd dat zij haar macht moest gebruiken, hoewel zij zes stemmen had. Het gaat mij om het principe. In het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie staat dat zij het homohuwelijk wil terugdraaien. "Terugdraaien" vinden wij niet terug in het regeerakkoord. Adoptiewetgeving is anders dan huwelijkswetgeving. Ik ben blij dat de ChristenUnie in dit kabinet zit en dit vandaag mogelijk maakt, maar de heer Anker komt niet weg met enkel de woorden dat hij met zes stemmen tegen zal stemmen. Als dit punt echt belangrijk was geweest, had hij hoger ingezet. Dat doet hij niet. Hij is om.

De heer Anker (ChristenUnie):

Wij hebben zo onze eigen conclusie over de strategieën. Ik wil nog een ding over de term misleiding zeggen. Ik zei dat het misleidend kan overkomen. Ik zeg niet dat wij hier met elkaar internationaal een geheim plannetje aan het bedisselen zijn. Ik zeg dat het misleidend kan overkomen. Ik krijg graag een reactie van de minister.

De heer De Wit (SP):

voorzitter. De SP-fractie verheugt zich erover dat wij vandaag dit wetsvoorstel kunnen behandelen. Zij is het met dit voorstel eens. Wij zijn er alleen nog niet. Mijn fractie heeft de motie-Pechtold gesteund, waarmee eigenlijk een stap verder wordt gezet. In deze motie wordt de regering opgeroepen, dit wetsvoorstel uit te breiden met de mogelijkheid tot ouderschap van rechtswege en de mogelijkheid tot erkenning door de sociale moeder bij een lesbisch paar. Het is bekend wat het lot is geweest van deze motie. Het heeft heel lang geduurd voordat zij in de Kamer weer aan de orde kwam, omdat de uitvoering ervan op zich liet wachten. De minister heeft inmiddels een commissie benoemd waar andere sprekers het al over gehad hebben: de commissie-Kalsbeek. Zij moet nu een aantal voorstellen onderzoeken. Dat is een feit. De minister heeft daartoe besloten. Wij wachten de bevindingen van de commissie-Kalsbeek natuurlijk met belangstelling af. Desalniettemin behandelen wij vandaag dit wetsvoorstel waarin twee dingen aan de orde zijn: het verkorten van de adoptieprocedure en een aantal wijzigingen in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, de Wobka.

De procedure voor eenouderadoptie wordt verkort. Het kind dat binnen de relatie van de adoptant en de ouder wordt geboren, kan onmiddellijk worden geadopteerd. Men hoeft niet drie jaar samengeleefd te hebben. Dat is een goed voorstel, want op deze wijze wordt het juridisch ouderschap vanaf de geboorte bewerkstelligd, bijvoorbeeld in de relatie tussen de moeder en de vrouwelijke partner van de moeder. In artikel 2.27 en, naar ik meen, eveneens in andere artikelen is sprake van de relatie, niet zijnde een huwelijk, waarbinnen een kind wordt geboren. Voor alle duidelijkheid stel ik toch de vraag aan de minister, wat wij onder een relatie moeten verstaan. Ik hoop dat in ieder geval sprake is van volkomen gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden met gehuwden. Mensen die aantoonbaar samenleven, worden aangemerkt als relatie waardoor de adoptie al direct bij de geboorte plaatsvindt. Is dat juist? Ik vraag het voor alle duidelijkheid en voor alle zekerheid.

Het verkorten van de verzorgingstermijn bij eenouderadoptie van drie jaar naar een jaar heeft de instemming van de SP-fractie. Ook deze wijziging is nodig. De periode van juridische onzekerheid over de positie van het kind is bij deze eenouderadoptie niet langer dan bij een adoptie door twee personen tezamen. Anderen buiten dit parlement, waaronder het COC, doen de suggestie dat het beter zou zijn om de verzorgingstermijn bij eenouderadoptie voor de tweede adoptant te laten vervallen als beide eenouderadopties plaatsvinden binnen de relatie van de eerste en tweede adoptant. Ik acht dat een zinvolle suggestie. Het vermindert onnodige wachttijden en brengt paren van gelijk geslacht die nog steeds zijn aangewezen op twee opeenvolgende eenouderadopties in een betere positie. Ik heb inmiddels kennis genomen van het amendement dat over dit onderdeel is ingediend. Dit vergroot het belang van de vraag aan de minister. Uiteraard zal de minister er morgen op in gaan wat zijn oordeel is over deze situatie en over de noodzaak om de termijn van een jaar in dit geval te laten vervallen zoals deze van buiten de Kamer wordt gevraagd. Uiteraard luidt mijn vraag aan de minister hoe hij dit ziet.

Er wordt een bepaling ingevoerd die regelt dat het verzoek om adoptie kan terugwerken in de tijd om zo veel mogelijk gelijkstelling met bijvoorbeeld erkenning te realiseren. Al deze voorstellen leiden ertoe dat meer gelijkstelling ontstaat tussen personen van gelijk geslacht en personen van verschillend geslacht. Zoals gezegd, juicht mijn fractie dat toe.

In het kader van de wijzigingen in de wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt voorgesteld dat ook homostellen in de toekomst buitenlandse kinderen kunnen adopteren. Dat is natuurlijk een goede zaak. Hiermee wordt een onvolkomenheid in de wet gecorrigeerd. Het doet vreemd aan wanneer paren van gelijk geslacht wel een kind uit Nederland kunnen adopteren maar dat de Wobka nog expliciet sprak van echtgenoten van verschillend geslacht. Destijds was de motivering hiervoor dat andere landen niet bereid zouden zijn om kinderen aan homostellen af te staan. Inmiddels zijn er signalen dat bepaalde staten van de Verenigde Staten hiertoe wel bereid zijn en dat Zuid Afrika hiertoe in de nabije toekomst mogelijk ook toe bereid zou zijn. Het is dus een goede zaak dat de wet wordt opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Je zou dit bovendien kunnen zien als een principiële keuze. Nederland kiest er principieel voor dat adoptie door twee mensen van gelijk geslacht mogelijk is en laat zich daarbij niet leiden door de opvatting van andere landen. Mijn fractie is van mening dat gelijke behandeling van personen van gelijk geslacht vereist dat deze aanpassing van de wet nu wordt doorgevoerd.

Een andere aanpassing van de Wobka betreft het afgeven van de beginseltoestemming voor twee kinderen tegelijk. De Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt de geschiktheid van het gezin voor opname van twee kinderen tegelijk, bijvoorbeeld broer en zus. Ik ben van mening dat het wetsvoorstel hiermee tegemoet komt aan de wensen uit de praktijk. In plaats van een beginseltoestemming per kind kan nu worden volstaan met een enkel verzoek. Dat is winst en dat is positief.

Ik heb een vraag bij de derde aanpassing van de Wobka. De periode waarvoor de beginseltoestemming geldt, wordt verlengd van drie tot vier jaar omdat dit beter zou aansluiten bij de gemiddelde duur van de adoptieprocedure. De reden dat een beginseltoestemming, om het zo maar even uit te drukken, beperkt houdbaar is, is gelegen in het feit dat het onderzoek naar de geschiktheid van de adoptief ouders van niet al te lang geleden mag zijn. De beginseltoestemming kan worden verlengd voor een volgende periode van drie jaar, waarbij wederom een onderzoek naar de geschiktheid van de adspirant adoptiefouders wordt ingesteld. Wat is er mis met deze praktijk, dus met het opnieuw instellen van een onderzoek? Is het te veel werk? Is het te duur? Wanneer de beginseltoestemming voor vier jaar geldig is, is daarmee de kans groter dat op basis van oudere gegevens een besluit wordt genomen. Bovendien, uit gegevens van de Stichting Adoptievoorzieningen blijkt dat de gemiddelde duur van de adoptieprocedure momenteel minimaal drie tot ruim vijf jaar is. Dan zijn er dus nog steeds veel mensen die verlenging van de beginseltoestemming moeten aanvragen. Ook bij een geldigheid van vier jaar is dus in een fors aantal gevallen verlenging nodig. Gaat het belang van de juistheid en de volledigheid van de gegevens van een liefst zo recent mogelijk onderzoek niet boven het belang van het tegengaan van de last van het verlengen van de beginseltoestemming? Graag hoor ik hierover de mening van de minister.

Over de lange gemiddelde duur van de adoptieprocedure stond vandaag een uitgebreid artikel in Trouw. Ook daarover heb ik nog een vraag. Ik ga ervan uit dat de lange duur van de procedure wordt veroorzaakt door het feit dat een beperkt aantal kinderen beschikbaar is voor adoptie. Of zijn er andere factoren die leiden tot de lange duur van de procedure? Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Wanneer de wachttijden lang zijn vanwege het beperkte aantal beschikbare kinderen is daar helaas niet veel aan te doen. Het aantal kinderen dat vrijwillig door ouders is afgestaan, bepaalt natuurlijk het aantal adopties dat mogelijk is en niet de kinderwens van de ouders zelf, hoe legitiem die ook is.

Het belang van het kind moet steeds vooropstaan en niet het belang van de adoptiefouders. Wij moeten hiermee buitengewoon zorgvuldig omgaan. Bij ieder kind dat wordt aangeboden voor adoptie moeten wij er zeker van zijn dat het vrijwillig is afgestaan door de biologische ouders en dat het beter af is in een gezinssituatie, in een voor het kind nieuwe relatie in een mogelijk nieuw land.

Tegelijkertijd bereiken ons signalen dat er veel kinderen zijn met een handicap, zogenaamde special needkinderen, die moeilijk geplaatst kunnen worden, terwijl er juist ouders zijn die graag bereid zijn om die kinderen te adopteren. Uit de kritiek die ons bereikt blijkt dat er te weinig contacten zijn ontwikkeld met landen waar veel special need kinderen als wees opgroeien. Kent de minister die kritiek en wil hij hierop reageren?

Dan heb ik nog een opmerking over de recente berichtgeving naar aanleiding van illegale adoptiepraktijken. Wij hebben daarover vandaag een brief van de minister gekregen, met name naar aanleiding van de gerezen commotie over het kindertehuis in India. De trieste praktijk kent zowel slachtoffers aan de kant van de ouders in India, als aan de kant van de ouders in Nederland. En niet te vergeten zijn ook de kinderen slachtoffer. Ik wil de minister aansporen om, zoals toegezegd, het onderzoek na het reces en in ieder geval nog dit najaar de Kamer te doen toekomen.

Tot slot wil ik een enkele opmerking maken over de kosten van de adoptie. Voor het gehele traject van adoptie van een kind uit het buitenland kunnen die uiteenlopen van 2.500 tot € 26.000. Dergelijke bedragen lijken mij onbetaalbaar voor mensen met een laag inkomen. Daarover heeft de SP-fractie gediscussieerd met de voorganger van deze minister. Die antwoordde dat een tegemoetkoming in de kosten niet in de rede lag. Wat vindt de minister hiervan? Vindt hij dat mensen met een laag inkomen gehinderd mogen worden bij het vervullen van hun wens om een kind te adopteren? Graag krijg ik ook op dit punt een reactie van de minister.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Ik ben de laatste spreker in het rijtje. Door de sprekers voor mij is al veel gezegd en ik voeg daaraan toe dat ook de VVD-fractie met zeer veel instemming kennis heeft genomen van dit wetsvoorstel. Het wordt zelfs behandeld door een kabinet waarin ook de ChristenUnie is vertegenwoordigd en dat doet ons buitengewoon veel deugd.

Naar het oordeel van onze fractie wordt met dit wetsvoorstel tegemoetgekomen aan de in de Nederlandse samenleving heersende opvatting dat echtgenoten van hetzelfde geslacht op dezelfde manier worden behandeld als andere echtgenoten. Daarmee wordt internationaal het signaal afgegeven dat Nederland graag ziet dat deze vorm van interlandelijke adoptie in groot verband mogelijk wordt.

De VVD-fractie is er sterk van overtuigd dat als het gaat om het opgroeien van een kind, als het gaat om de opvoeding van een kind en als het gaat om de vraag waar het kind het meest geborgen is, geslacht of seksuele voorkeur niet bepalend zijn, maar altijd de persoon van de opvoeders die dat kind groot moeten brengen. Gezien het belang van het kind, is dat het eerste uitgangspunt. Daar moeten wij ons door laten leiden.

De vorige minister heeft vaak gezegd dat het buitenland problemen zou kunnen gaan veroorzaken, als wij de onderhavige wetgeving aannemen. Uit een onderzoek naar 25 landen van herkomst – ik meen dat dit staat in een stafnotitie van de griffie van het minister van Justitie – blijkt ook dat 16 landen in het algemeen vinden dat opneming van kinderen ter adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht vanuit die landen niet mogelijk is. Uit de reactie blijkt echter ook dat invoering in de Nederlandse wetgeving van de mogelijkheid van adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht geen invloed zal hebben op de huidige samenwerking met Nederland. Mijn vraag aan de minister in dit verband is of ik daaruit moet opmaken dat die landen de constructie die de afgelopen jaren is en ook nu nog wordt gehanteerd als er geen toestemming is voor de opneming door echtparen van gelijk geslacht, eigenlijk geen misleiding vinden en of zij niet vinden dat wij dat eigenlijk niet al te hard moeten zeggen. Kortom, hebben wij niet al een werkbaar model zonder dat er sprake is van misleiding? Vindt de minister trouwens zelf dat er sprake is van misleiding? Als dat het geval is, zitten wij nu over een wel heel bijzonder wetsvoorstel in bespreking.

Wij zijn bijzonder blij met het wetsvoorstel, maar wij hebben nog wel een aantal vragen aan de minister. Misschien kan een aantal zaken beter worden geregeld en kunnen opvoeders daar ook voordeel van hebben. Verschillende sprekers hebben al aandacht gevraagd voor adoptie uit Zuid-Afrika door echtgenoten van gelijk geslacht. Dat was niet mogelijk, ook al is er in 2004 een ambtelijke delegatie naar dat land gegaan. Uit recente informatie uit Zuid-Afrika blijkt evenwel dat met de adoptie in Zuid-Afrika zelf momenteel niet kan worden voorzien in voldoende plaatsingsmogelijkheden. In het licht van de motie-Van der Laan c.s. (28457, nr. 12) wil ik weten of de minister verwacht dat, als het overleg met Zuid-Afrika op korte termijn wordt hervat, Zuid-Afrika, gezien de huidige problemen met interne adoptie, wel bereid is om mee te werken aan adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht.

Verschillende sprekers hebben ook al gevraagd of de verzorgingstermijn bij de tweede eenouderadoptie kan vervallen. Dit probleem speelt natuurlijk in gevallen waarin de landen van herkomst geen kinderen voor adoptie door paren van gelijk geslacht beschikbaar stellen, maar wel voor adoptie door een van de partners in zo'n relatie. De tweede verzorgingstermijn van een jaar zou moeten kunnen vervallen, wanneer het kind door het land van herkomst is afgestaan voor adoptie door een van de partners in een relatie van partners van gelijk geslacht. Of moet je hier ook spreken van misleiding? Ik durf het bijna niet meer te zeggen.

Ik ben blij met de verruiming van de beginseltoestemming, maar ik vraag mij wel af of de beginseltoestemming voor meer dan alleen het eerste adoptiekind kan gelden of dat de procedure iedere keer opnieuw moet worden doorlopen. Naar mijn oordeel moet interlandelijke adoptie sneller kunnen verlopen dan thans. Waarom moet er 18 tot 24 maanden worden gewacht, voordat er weer kan worden begonnen met verplichte oriënterende voorlichting? Is het niet mogelijk om de beginseltoestemming voor een tweede kind te laten gelden, ook wanneer kinderen geen broertjes of zusjes zijn? Dat zou toch mogelijk moeten zijn, zeker wanneer de tussenliggende periode zeer kort is.

Kijkend naar de brief van de minister van vandaag vind ik het belangrijk om een antwoord te krijgen op de vraag of de centrale autoriteit op het ministerie van Justitie voldoende onafhankelijk toezicht uitoefent op de vergunninghouders. Die vraag speelt trouwens niet speciaal bij adoptie door paren van ongelijk geslacht, maar meer in het algemeen. Moet er niet een gelijke controle komen op vergunninghouders en zelfdoeners? Dan zou eenzelfde niveau van kwaliteit bij adoptie kunnen worden bereikt. Die serviceverlening breng ik ook ter sprake omdat onze fractie verschillende brieven heeft ontvangen waarin tot uitdrukking komt dat op dit punt de serviceverlening door de centrale autoriteit niet optimaal is. Ik weet niet of de minister deze berichten ook heeft gekregen... Blijkbaar is dat niet het geval want hij maakt nu een gebaar naar mij in de zin van: kom maar op met die berichten. Welnu, wij zullen ze hem doen toekomen.

Verder vragen wij om de deelbemiddeling beter te faciliteren. De laatste weken praten wij in dit huis veel over Europa. Waar er, zoals de minister in zijn brief van 27 juni aangeeft, mogelijk problemen zijn met vergunninghouders in eigen land en er ook problemen zijn om sommige landen goed te bereiken met die zeven of acht vergunninghouders die wij in Nederland hebben, vraag ik of het niet een goed idee zou zijn om in overleg te treden met de ministers van de lidstaten, met name de lidstaten waarop wij volop vertrouwen, om te bezien of er in die landen ook gebruik wordt gemaakt van vergunninghouders die mogelijk toegang hebben tot landen waar de Nederlandse vergunninghouders niet zo goed toegang toe hebben. Zou het niet een idee zijn om die vergunninghouders ook in te schakelen bij adoptie in Nederland? Waarom zou dat alleen moeten gebeuren door Nederlandse vergunninghouders en waarom zou het niet ook kunnen door bijvoorbeeld een Franse vergunninghouder die volledig aan de voorschriften voldoet en die toegang heeft tot een land in Afrika, gezien de achtergronden van Frankrijk? Daardoor zou er mogelijk enige ruimte komen ten aanzien van het schreeuwend tekort aan kinderen die beschikbaar zijn voor adoptie. Met andere woorden: is de minister bereid om ook te kijken naar geaccrediteerde vergunninghouders in andere landen teneinde na te gaan of zij ook aangewend kunnen worden in de thans in gebruik zijnde adoptieprocedure?

De amendementen van de heer Wolfsen komen mij zeer sympathiek voor. Ik denk ook dat mijn fractie deze gaat steunen, zeker het amendement met betrekking tot de hardheidsclausule. Wij moeten natuurlijk nog even wachten op het antwoord van de commissie over de leeftijdsgrenzen, maar die hardheidsclausule komt ons zeer sympathiek voor.

Het is goed dat mr. Oosting het onderzoek gaat doen met de Inspectie jeugdzorg. Wel ben ik benieuwd van de minister te vernemen of hij, in afwachting van het rapport van de commissie, nog problemen voorziet met betrekking tot het recht dat van toepassing is. Als er daadwerkelijk wordt vastgesteld dat er problemen zijn in India, is dan het Indiaas recht van toepassing en zouden de desbetreffende kinderen dan terug moeten naar hun biologische ouders? Of is het Nederlands recht van toepassing als de gehele adoptieprocedure is doorlopen? Wat is het standpunt van de minister in die zin over het internationaal privaatrecht? Heeft het Indiaas recht of het Nederlands recht dan voorrang? Op welke termijn kan de minister de Kamer en zeker ook de ouders die het aangaat hierover informeren?

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U had het zo-even over vergunninghouders in andere Europese landen, met name de landen die, zoals u zelf zei, te vertrouwen zijn. Betekent een en ander in uw wijze van zien dat wanneer Frankrijk een vergunninghouder heeft die bijvoorbeeld heel goede contracten heeft in Afrika, Nederlandse aspirant-adoptiefouders van dat kanaal gebruik zouden moeten kunnen maken, omdat de Franse wetgeving dusdanig veel waarborgen inhoudt dat die overeenkomt met de Nederlandse wetgeving? Betekent dit ook het omgekeerde, namelijk dat Franse, Duitse, Tsjechische, Zweedse of Britse adoptiefouders ook van onze vergunninghouders gebruik zouden moeten Teevenkunnen maken?

De heer Teeven (VVD):

Mijn vraag aan de minister komt voort uit het idee dat er weinig kinderen beschikbaar zijn voor adoptie en dat er bijzonder lange wachttijden zijn. De mogelijkheid bestaat dat vraag en aanbod niet in alle 27 lidstaten parallel lopen. Kijkend naar een groter aantal lidstaten, zijn wij misschien beter in staat om de belangen van de kinderen en die van de mensen die willen adopteren op elkaar af te stemmen. Wij moeten dan inderdaad nagaan of de Franse wetgeving op dat punt configureert met de Nederlandse. En als andere landen een beroep op ons doen, zullen zij zich moeten conformeren aan de Nederlandse wetgeving op het punt van het omgaan met vergunninghouders. Wij groeien in Europa dicht naar elkaar toe, maar het familierecht is terecht nog steeds uitgezonderd. Wij zouden toch moeten nagaan of er voor het genoemde probleem een oplossing voorhanden is. Dan zouden wij de zaken in het belang van de kinderen en de adoptanten meer naar elkaar toe kunnen brengen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik vind het een interessante gedachte. De heer Teeven zegt echter al dat er in Europa op het punt van het familierecht nog wat verschillen zijn. Wij zouden ons dus moeten beperken tot die landen waar een en ander precies op dezelfde manier of nagenoeg hetzelfde is geregeld. Ik heb de heer Teeven niet voor niets gevraagd of ook het omgekeerde het geval is. De landen die hij noemt, hebben immers allemaal met dezelfde problematiek te maken, namelijk die van de wachtlijsten. Ik ben het met de heer Teeven eens dat die landen soms andere contacten hebben. De problematiek is echter dezelfde. Ik vraag mij dus af of dit niet meer energie kost dan dat het oplevert.

De heer Teeven (VVD):

Als eenieder het afzonderlijk doet, kunnen vraag en aanbod soms zeer slecht op elkaar worden afgestemd. Als een aantal landen samenwerkt en de wetgeving op dat punt op elkaar afstemt, kan dat een beter resultaat tot gevolg hebben. Ik ben het met mevrouw De Pater eens dat het energie kost. Het is niet een kwestie die van vandaag op morgen kan worden geregeld. Het is echter te gek voor woorden dat wij mensen soms meer dan vier jaar in onzekerheid laten en dat wij niet nagaan of er in andere Europese landen mogelijkheden zijn. Het is een idee en de vraag is of de minister er iets in ziet. Natuurlijk moeten wij rekening houden met de wetgeving: het familierecht, de bestaande veto's op het terrein van het burgerlijk recht in Europa enzovoorts. Toch moet het naar mijn idee mogelijk zijn om met deze kwestie wat slimmer om te gaan.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Morgen zal de regering antwoorden. Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid.

De vergadering wordt van 16.55 uur tot 18.00 uur geschorst.

Naar boven