Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 13 juni 2007 over de Wet werk en bijstand.

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid welkom.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Ik wil naar aanleiding van het algemeen overleg over de Wet werk en bijstand graag twee moties indienen, waarvan de inhoud voor zichzelf spreekt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verstrekken van bijstand plaatsvindt op voorwaarde dat de ontvanger daarvan bereid is om arbeid te verrichten en te zoeken wanneer die daartoe in staat is;

overwegende dat het dragen van een boerka het vinden en verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid in de weg staat en dat de weigering om zonder boerka arbeid te verrichten dus aangeeft dat genoemde bereidheid om algemeen geaccepteerde arbeid te vinden en te verrichten niet aanwezig is;

overwegende dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2007, waarin is bepaald dat iemand die door het dragen van een boerka geen werk kon vinden, niet gekort mag worden op haar uitkering, niet in lijn is met de bedoeling van de Wet Werk en bijstand en een duidelijke reactie vraagt van het kabinet;

overwegende dat een Kamermeerderheid zich heeft uitgesproken voor een verbod op het in het openbaar dragen van een boerka;

verzoekt het kabinet om, vooruitlopend op genoemd verbod, vast te stellen dat eenieder die een boerka draagt en bijstand aanvraagt, zonder de bereidheid te tonen om het dragen van die boerka bij het verrichten van arbeid achterwege te laten, bij voorbaat en geheel wordt uitgesloten van bijstandsverlening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(30545).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onacceptabel is dat veel medewerkers van sociale diensten worden geconfronteerd met agressie;

overwegende dat dit gebruik van geweld maximaal ontmoedigd dient te worden en hard aangepakt dient te worden;

constaterende dat 52% van de sociale diensten wel eens gebruikmaakt van de mogelijkheid om een uitkering te verlagen in verband met agressie;

overwegende dat gelet op de ernst van het probleem een daadkrachtiger aanpak op zijn plaats is en dat elke vorm van agressie tegen medewerkers van sociale diensten duidelijke gevolgen moet hebben voor de bijstandsuitkering;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat de bijstandsuitkering van eenieder die verbaal of fysiek geweld gebruikt tegen een medewerker van de sociale dienst onmiddellijk en blijvend wordt ingetrokken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(30545).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Wij hebben tijdens het algemeen overleg over de Wet werk en bijstand gesproken over de 18-plusproblematiek. Alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering krijgen met een forse inkomensachteruitgang te maken op het moment dat hun schoolgaand of studerend kind 18 wordt. De uitkering wordt dan omgezet in een alleenstaandenuitkering, omdat het kind dan als economisch zelfstandig wordt gezien terwijl er feitelijk niets aan de inkomenssituatie verandert. Het kind dat de tegemoetkoming studiekosten of studiefinanciering ontvangt en misschien een bijbaantje heeft, heeft het geld net als andere jongeren nodig om de studie af te ronden en niet om in het levensonderhoud van de ouder te voorzien. Bovendien is gebleken dat veel gemeenten deze tegemoetkoming ook als inkomen meetellen en zeer verschillend met toeslagen omgaan. Ook wordt de bijverdienste meegeteld als inkomsten, terwijl dat voor andere jongeren uit een gezin boven dat bijstandsniveau niet geldt. Dit alles legt dus een enorme druk op de inkomenspositie van de groep ouders en werpt bovendien een onwenselijke drempel op voor de kinderen om de studie af te maken.

De staatssecretaris en een meerderheid van de Kamer onderkennen dit probleem gelukkig ook. Alleen ben ik niet helemaal tevreden over de toezegging van de staatssecretaris om samen met de FNV een monitor uit te voeren bij gemeenten en pas aan het einde van het jaar hierover te rapporteren. Ik vind dat wij het probleem zo snel mogelijk inzichtelijk moeten maken, zodat wij ook aan de slag kunnen gaan met oplossingen. Daarom wil ik drie moties indienen.

Mevrouw Spies (CDA):

In mijn herinnering heeft de staatssecretaris nog een andere toezegging gedaan, namelijk in de voortgangsbrief aan de gemeenten, waarin hij heeft aangegeven hoe er naar zijn mening met neveninkomsten van deze jonge mensen omgegaan zou moeten worden. Met die beide toezeggingen leek het mij redelijk compleet. De specifieke toezegging waarop u doelt, is naar mijn oordeel en in mijn herinnering ook heel expliciet gedaan.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat is correct. Ik wil dan wel weten of er sprake is van dezelfde bijverdienmogelijkheid zoals die voor andere groepen geldt. Het punt dat ik hier wil maken, is dat ik het toch niet allemaal wil laten afhangen van de monitor. Ik zou graag zien dat de staatssecretaris het snel inzichtelijk maakt en vervolgens concreet gaat werken aan de oplossingen. Sommige gemeenten zullen er namelijk wel gehoor aan geven maar andere niet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat alleenstaande ouders in de bijstand met inwonende schoolgaande of studerende kinderen te maken krijgen met een inkomensachteruitgang op het moment dat hun kind 18 jaar wordt;

constaterende dat gemeenten veel verschillende regelingen toepassen om met deze inkomensachteruitgang om te gaan waardoor er grote verschillen ontstaan in de hoogte van de uiteindelijke uitkering;

overwegende dat de verschillende regelingen de inkomenspositie van alleenstaande ouders in de bijstand met inwonende of studerende kinderen vanaf 18 jaar onder druk zetten;

verzoekt de regering, de verschillende gemeentelijke regelingen voor alleenstaande ouders in de bijstand en de effecten daarvan op de inkomenspositie in kaart te brengen, knelpunten en oplossingen inzichtelijk te maken en de Kamer hierover voor Prinsjesdag te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22(30545).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat alleenstaande ouders in de bijstand met inwonende schoolgaande of studerende kinderen te maken krijgen met een inkomensachteruitgang op het moment dat hun kind 18 jaar wordt;

constaterende dat het schoolgaande of studerende kind van deze alleenstaande ouder op het moment dat het 18 jaar wordt niet mag bijverdienen;

constaterende dat de schoolgaande of studerende leeftijdsgenoot uit een gezin met een gezinsinkomen boven bijstandsniveau wel mag bijverdienen;

verzoekt de regering, het voorstel uit te werken, zodat bijverdiensten van schoolgaande of studerende kinderen van alleenstaande ouders in de bijstand worden vrijgelaten en de Kamer hierover voor Prinsjesdag te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(30545).

Mevrouw Spies (CDA):

Ik vraag mij af of deze laatste motie feitelijk juist is. Eigenlijk zegt u dat het feitelijk onmogelijk en niet toegestaan is voor 18-jarigen om bij te verdienen. Dat lijkt mij niet in overeenstemming met de huidige wet- en regelgeving.

Mevrouw Karabulut (SP):

Natuurlijk mogen ze bijverdienen, maar het punt is dat ten aanzien van alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering die bijverdiensten worden meegeteld als inkomsten. Uiteraard ben ik wel bereid om naar de formulering van de motie te kijken.

Tot slot mijn derde motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat alleenstaande ouders in de bijstand met inwonende schoolgaande of studerende kinderen te maken krijgen met een inkomensachteruitgang op het moment dat hun kind 18 jaar wordt;

constaterende dat voor deze groep ouders de alleenstaandeouderuitkering wordt verlaagd naar een alleenstaande-uitkering;

constaterende dat de uitkering van ouders die beiden in de bijstand zitten met een inwonend schoolgaand of studerend kind dat 18 jaar wordt, ongewijzigd blijft;

constaterende dat de alleenstaande ouder in de bijstand hierdoor benadeeld wordt;

verzoekt de regering, het voorstel uit te werken, zodat alleenstaande ouders onder de bijstandsnorm "alleenstaande ouder" blijven vallen, totdat hun inwonend kind de studie heeft afgerond en de Kamer hierover voor Prinsjesdag te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(30545).

Mevrouw Spies (CDA):

Mevrouw Karabulut maakt het ons wel heel erg lastig om überhaupt positief naar dit soort moties te kijken door de absolute formulering die zij kiest. Zij zegt dat op het moment dat het jongste thuiswonende kind 18 jaar wordt, er dus gekort wordt. Er kán worden gekort. Ook in het debat en in de diverse stukken die wij hebben gekregen, is expliciet aangegeven: doe dat niet. De staatssecretaris heeft dat ook in zijn brief aan de gemeenten zo gesteld. Er zijn heel veel gemeenten die het op dit moment ook niet zo doen. Het is een mogelijkheid die gemeenten hebben, maar de absoluutheid waarmee mevrouw Karabulut dit in negatieve zin stelt, maakt het voor ons wel heel erg lastig om met een positieve grondhouding naar de moties te kijken.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik begrijp de verwarring. Het gaat om twee verschillende dingen. Je hebt de toeslagen die vanuit gemeenten worden geregeld. U heeft gelijk dat in sommige gevallen de gemeenten de toeslag wel uitkeren maar in andere gevallen niet. De staatssecretaris heeft daar inderdaad bij brief al op gewezen. Ik doel echter op de landelijke regeling waarbij de alleenstaandeouderkorting wordt omgezet in een alleenstaandenkorting op het moment dat het kind 18 jaar wordt dat in alle gevallen, studerend of werkend, als economisch zelfstandig wordt beschouwd. Dat is de feitelijke situatie. Het zijn dus twee verschillende regelingen.

De heer Nicolaï (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil drie moties indienen. De eerste gaat over het punt dat ook door de heer Fritsma is genoemd, namelijk de krankzinnige situatie waarin iemand die met een boerka solliciteert en om die reden geen baan krijgt, volgens de rechter niet gekort mag worden op de bijstandsuitkering. Ik heb gezegd dat dit onacceptabel is voor de VVD-fractie. De staatssecretaris leek in voorzichtige bewoordingen in het algemeen overleg daarin mee te gaan, maar eerst de definitieve uitspraak van de rechter af te willen wachten. Teleurstellend was het vervolgens dat de premier gisteren, nadat hem wel zes keer was gevraagd om er ook iets over te zeggen, volstrekt niet dat signaal afgaf. Daarom is het erg belangrijk dat de Kamer een uitspraak doet en het kabinet daarop vastpint. Tegen die achtergrond dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de rechter recentelijk in een voorlopige voorziening heeft uitgesproken dat de gemeente Diemen niet op de bijstandsuitkering mocht korten nadat een sollicitant niet was aangenomen, mede vanwege het dragen van een boerka;

overwegende dat bijstandsgerechtigden gehouden zijn naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden;

overwegende dat gemeentes de mogelijkheid moeten blijven houden te korten op de uitkering wanneer de bijstandsgerechtigde zich niet aan deze bepaling houdt, waaronder begrepen dient te worden iemand die niet bereid is om werk zonder boerka te aanvaarden;

verzoekt de regering, indien deze uitspraak in de bodemprocedure wordt bevestigd, de Kamer te informeren over te nemen stappen om in dergelijke gevallen het korten van uitkeringen mogelijk te laten blijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nicolaï en Spekman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(30545).

Mevrouw Spies (CDA):

Ik heb twee vragen aan de heer Nicolaï. Wat voegt deze motie toe aan het debat dat wij met de staatssecretaris hebben gevoerd en de toezeggingen die vrij helder zijn gedaan? Wanneer is de VVD-fractie afgestapt van het principe om zaken die onder de rechter zijn, niet in deze Kamer van een inhoudelijk oordeel te voorzien, laat staan daarmee te belasten?

De heer Nicolaï (VVD):

Voor dat laatste ben ik altijd zeer gevoelig. Daarom heb ik ook voor de keurige formulering gekozen om eerst de bodemprocedure af te wachten en de definitieve uitspraken van de rechter. Mevrouw Spies heeft gisteren ook de premier gehoord, die heel nadrukkelijk geen enkel signaal gaf dat hij vindt dat deze situatie onacceptabel is. Integendeel. Ik neem aan dat de regering met één mond spreekt, maar mevrouw Spies zal toch niet betogen dat het eerdere verhaal van een staatssecretaris zwaarder gewogen zou moeten worden door de Kamer dan het latere verhaal van de premier.

Voorzitter. Mijn tweede motie is ook naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak, maar ik zeg meteen tegen mevrouw Spies dat ik nadrukkelijk afstand houd van die zaak. Het gaat over de zaak van de Somaliër waarbij volgens de rechter van discriminatie sprake was bij de fraudehandhaving. Ik houd die zaak op afstand. Het is een zaak waarbij iemand op straat is aangesproken en daar valt het nodige over te zeggen. Dat zal ik niet doen. De mondelinge vragen die ik daarover heb gesteld, zijn onbevredigend beantwoord. Ook in het algemeen overleg vond ik de beantwoording onvoldoende, omdat ik het principe aan de staatssecretaris wil voorhouden dat het wel mogelijk moet blijven om gericht onderzoek te doen waarbij gevoelige factoren als leeftijd of etnische achtergrond een factor moeten kunnen blijven. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het belang van een effectieve bestrijding van uitkeringsfraude;

constaterende dat de rechter recentelijk een Somaliër in het gelijk heeft gesteld die bezwaar maakte tegen de wijze van bestrijding van uitkeringsfraude van de gemeente Haarlem;

overwegende het belang dat bij fraudebestrijding het verrichten van thematisch onderzoek naar doelgroep, waarbij indien relevant etnische achtergrond een aspect zou moeten kunnen zijn, gecontinueerd moet worden,

verzoekt de regering, de Kamer voor 1 oktober te informeren over hoe ervoor zorg gedragen kan worden dat deze vorm van fraudebestrijding mogelijk blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nicolaï en Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(30545).

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. In mijn beleving is deze vorm van fraudeopsporing nog steeds mogelijk, maar het moet wel goed gebeuren. In Haarlem is het feitelijk fout gedaan doordat niet is uitgegaan van een risicoprofiel, waarin dit een van de factoren was. Er is op dit ene feit beoordeeld. Is de heer Nicolaï het met mij eens dat deze motie overbodig is als de uitvoeringspraktijk het goed doet? Er is toch helemaal niets mee mis om dergelijke elementen mee te nemen?

De heer Nicolaï (VVD):

Als de heer Spekman betoogt dat in het risicoprofiel dat gemeenten hanteren bij het handhavingsbeleid, ook etnische factoren betrokken kunnen blijven worden, uiteraard indien relevant, dan kan ik daar genoegen mee nemen. In de praktijk is het werk dan immers nog steeds mogelijk op de manier zoals ik vind dat het nodig is. Dat antwoord heb ik echter niet helder van de staatssecretaris gekregen, niet op de mondelinge vragen en niet in het algemeen overleg. Sterker, in het algemeen overleg heeft de staatssecretaris vooral gezegd dat hij de brief van zijn voorganger Rutte over het aspect van de Somalische etnische achtergrond nooit zo geschreven zou hebben. Dat signaal is tegenovergesteld aan het signaal dat de heer Spekman nu schetst.

De heer Spekman (PvdA):

Er lopen twee dingen door elkaar. 1. De toenmalige staatssecretaris was hiervoor toen medeverantwoordelijk, want een en ander was toen nog niet gedecentraliseerd. 2. In de brief van de heer Rutte was de basis niet alleen de etniciteit, maar ook het dorp. Er wordt niet gezegd "het zijn Somaliërs", er wordt gezegd: "een groep mensen uit die plaats in Somalië doet het op die manier". Het is dus niet mono-etnisch. Daar vergist de heer Nicolaï zich in.

De heer Nicolaï (VVD):

De grap is dat de heer Spekman en ik het bijna eens lijken. Als ik hem goed begrijp, vinden wij namelijk allebei dat je in het risicoprofiel in het handhavingsbeleid, als dat relevant is, ook dergelijke aspecten zou moeten kunnen betrekken. Hij wekt in ieder geval de indruk dat de stap van de toenmalige staatssecretaris Rutte helemaal geen discriminatoir karakter had. Dat vind ik ook. Mijn vraag blijft dan waarom de staatssecretaris dat niet op die manier zegt, want dan kan hij mij inderdaad geruststellen omdat wij die uitvoeringspraktijk bij de handhaving dan kunnen blijven hanteren.

De voorzitter:

Wij kunnen straks naar de staatssecretaris luisteren.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter. Mijn derde motie gaat over de ontheffing van de sollicitatieplicht voor bijstandsgerechtigden. Daar zagen wij het krankzinnige percentage van 41. De staatssecretaris zegt dat dit maar een indicatie is. De VVD heeft al veel eerder in een motie gevraagd om duidelijkheid daarover, maar die komt maar steeds niet. In hoeveel gevallen worden mensen vrijgesteld of ontheven van de sollicitatieplicht en waarom gebeurt dit? Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het belang van helderheid over het ontheffingsbeleid van gemeenten van de sollicitatieplicht van bijstandsgerechtigden;

constaterende dat volgens de schatting van managers van de sociale dienst het percentage ontheffingen van alle uitkeringsgerechtigden in 2005 41 bedraagt;

verzoekt de regering, onderzoek te (laten) doen waaruit precieze gegevens blijken met betrekking tot de aantallen van en de overwegingen voor ontheffingen van de sollicitatieplicht;

verzoekt de regering, voor 1 oktober een kabinetsstandpunt aan de Kamer te sturen over dit onderzoek en aan te geven hoe zich de resultaten verhouden tot de uitzonderingsmogelijkheden van de Wet werk en bijstand,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Nicolaï. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(30545).

Mevrouw Spies (CDA):

Wat voegt deze motie toe aan het debat dat wij hebben gevoerd? Volgens mij heeft de heer Nicolaï van de toezegging voor september, 1 oktober gemaakt. Ik kan bij het spelletje "zoek de verschillen" niet meer verschillen vinden.

De heer Nicolaï (VVD):

Hier ben ik gevoelig voor, want ik haat overbodige moties. Ik heb de staatssecretaris terloops horen zeggen dat hij zou bekijken of dit bij het lopende CBS-onderzoek, dat een algemene evaluatie van de Wet werk en bijstand betreft, voldoende betrokken kon worden. Ik wil de toezegging dat wij ter hoogte van 1 oktober – die datum is niet het belangrijkste – duidelijkheid krijgen. Als de staatssecretaris dat voldoende kan betrekken bij het CBS-onderzoek, vind ik dat prima. Kan hij dat niet, dan hoop ik dat hij dit aspect apart laat onderzoeken.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Ik heb geen moties in te dienen, maar onder het geweld van de moties die al wel zijn ingediend, zou je bijna vergeten dat wij een algemeen overleg hebben gevoerd waarin wij vooral de successen van de wijziging van de Wet werk en bijstand hebben genoemd. Wij hebben geconstateerd dat het aantal mensen dat aangewezen is op de bijstand voor het eerst sinds 1982 onder de 300.000 is gezakt. Dat moment wil ik niet onopgemerkt voorbij laten gaan, ook niet in deze zaal.

Ik dank de staatssecretaris voor een groot aantal toezeggingen op specifieke punten. Ik noem de alleenstaande ouders wanneer het jongste kind 18 jaar wordt, het verbeteren van de kwantitatieve informatie en het grote aantal vrijstellingen dat wij in de komende maanden tegemoet kunnen zien.

Ik heb nog een paar overwegingen over de handhaving. De Wet werk en bijstand kan echt alleen goed worden uitgevoerd als er rechtvaardig en streng wordt gehandhaafd. Dat betekent dat er terecht veel van mensen wordt gevraagd bij het zoeken naar werk. Daartoe behoort al het mogelijke doen om een nieuwe baan te vinden. Een goede presentatie bij een sollicitatiegesprek is wat de CDA-fractie betreft onmogelijk als de sollicitant in kwestie een boerka draagt. Wij hebben dan ook waardering voor de stap die de gemeente Diemen heeft genomen om dat niet te accepteren en de uitkering te korten of volledig in te houden. Nu deze zaak onder de rechter is, onthouden wij ons in deze Kamer van een oordeel over het vervolg. Mocht de uitkomst van die rechterlijke procedure ons niet aanstaan, dan weet ik zeker dat de CDA-fractie, maar wellicht ook het kabinet, vervolginitiatieven neemt om te kijken wat ons dan te doen staat.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Voorzitter. Bij de drie moties van de SP moet ik vaststellen dat er kennelijk in het algemeen overleg misverstanden zijn gerezen over het vrijlaten van bijverdiensten en het inhouden van toeslagen. Dat loopt allemaal een beetje door elkaar. Ik ben het helemaal eens met mevrouw Spies dat de veronderstellingen van de SP in de motivering van de moties zo stellig zijn dat zij niet altijd raken aan de praktijk. Het is heel lastig om een en ander in de juiste context te zetten.

Verder houd ik de volgorde van indiening van de moties aan en begin bij de heer Fritsma. In de motie op stuk nr. 20 verzoekt hij het kabinet om vooruitlopend op het boerkaverbod vast te stellen dat eenieder die een boerka draagt en bijstand aanvraagt zonder de bereidheid te tonen om het dragen van die boerka bij het verrichten van arbeid achterwege te laten, bij voorbaat en geheel wordt uitgesloten van bijstandsverlening.

Bij de Wet werk en bijstand gelden bij dit soort zaken een aantal overwegingen als belangrijk criterium, namelijk de vraag of iemand geen werk heeft kunnen vinden als gevolg van verwijtbaar gedrag of verwijtbaar handelen. Indien er sprake is van verwijtbaar gedrag of verwijtbaar handelen, kan een korting of sanctie worden toegepast. Eventueel kan zelfs het achterhouden van de volledige uitkering in beeld zijn. De Wet werk en bijstand is in dat opzicht goed in elkaar geschroefd.

De vraag of er sprake is van verwijtbaar gedrag of verwijtbaar handelen moet in voorkomende situaties worden getoetst. Dat doet de rechter. Dat gebeurt ook in de casus waarover wij nu spreken. Een gemeente vindt dat er sprake is van verwijtbaar handelen en past een sanctie toe. Betrokkene is het daar niet mee eens en in een rechtsstaat stapt deze naar de rechter. Wat dat betreft is het verstandig om vast te stellen dat er sprake is van een voorlopige voorziening en dat er nog een definitieve uitspraak moet volgen. Als er een uitspraak ligt die nadelig is voor de gemeente Diemen, kan deze altijd nog besluiten om hoger beroep in te stellen. Wij hebben wat dat betreft nog even af te wachten hoe deze casus precies uitpakt. Om op voorhand op grond van het naakte feit dat er sprake is van een voorlopig oordeel van een rechter, nu al te roepen dat de wet tekortschiet, gaat mij te ver.

De heer Fritsma (PVV):

Als bij voorbaat duidelijk is dat iemand niet de bereidheid heeft om zich op een normale wijze in te zetten om werk te vinden of te verrichten, dan kan toch bij voorbaat vaststaan dat er dus geen recht bestaat op bijstand, omdat die bereidheid ontbreekt? Dat is precies waar het om gaat. Ik vind dat dit bij voorbaat vastgesteld kan worden. Hoe rijmt de staatssecretaris deze visie met de uitlatingen die hij vorig jaar deed in het tijdschrift Opzij? Daarin gaf hij zelf aan dat vrouwen die een boerka dragen en daardoor geen baan kunnen krijgen, geen recht hebben op bijstand. Hij zei toen: niemand wil immers een werkneemster in een boerka; in dat geval zeg ik: boerka uit en solliciteren; als u dat niet wilt, ook goed, maar dan geen uitkering.

Ik roep de staatssecretaris ertoe op om woord te houden.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Er is geen spatje licht tussen wat ik eerder gezegd heb en wat ik nu zeg. Als een gemeente, in dit geval Diemen, handelt zoals zij op grond van de feitelijke situatie gemeend heeft te moeten handelen – ik hoop dat de heer Fritsma dat met mij eens is, want wij leven hier wel in een rechtstaat – kunnen beslissingen van de overheid onderwerp zijn van bezwaar en beroep. Zij zijn vatbaar voor een uitspraak van de rechter. Dat is wat hier het geval is, staande de opmerkingen die ik gemaakt heb in Opzij over het verwijtbaar handelen, in algemene zin, inzake iemands manier om zich te presenteren.

De heer Fritsma (PVV):

Die rechtsgang is natuurlijk nog steeds mogelijk. Als bij beschikking wordt vastgesteld dat iemand geen bijstandsuitkering krijgt, omdat overduidelijk is dat iemand het door het dragen van een boerka onmogelijk maakt om zich normaal te bewegen in een werksituatie, dan is dat bij voorbaat vast te stellen en in een beschikking vast te leggen. Daartegen kan natuurlijk wel bezwaar worden ingediend of in een later stadium beroep worden ingesteld. Het gaat om een onmiddellijke afwijzing. Wat u voorstaat, is dat er eerst bijstand verkregen wordt, terwijl al duidelijk is dat iemand de bereidheid om te werken niet heeft. Vervolgens wilt u pas in een heel concrete situatie, als er gesolliciteerd wordt, overgaan tot sancties door eerst te korten op een uitkering en die uitkering later in te trekken. Dat is gewoon de verkeerde volgorde.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Het verkrijgen van bijstand is een grondrecht in Nederland. Laten wij dat vooropstellen. Het is een grondrecht. Vanuit die positie wordt de wet toegepast. Iemand wordt verzocht om te solliciteren en een baan te zoeken en wordt daarbij ook actief begeleid. Aldus heb ik de gemeente Diemen ook verstaan. De gemeente Diemen heeft op basis van de situatie zoals die zich voordeed besloten om sancties toe te passen. En toen gebeurde precies wat de heer Fritsma zojuist zei. Het is een beslissing van de gemeente die vatbaar is voor bezwaar en beroep. Dat kan in Nederland. Tegen de beslissing van de gemeente Diemen is betrokkene naar de rechter gestapt. Wat mij betreft, wachten wij die uitspraak keurig af.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter...

De voorzitter:

Nee, mijnheer Fritsma. De staatssecretaris gaat door naar de volgende motie.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik zie deze motie dus als volstrekt overbodig, omdat de Wet werk en bijstand precies doet waar die voor beoogd is. Als er sprake is van verwijtbaar handelen, dan kan de gemeente een sanctie toepassen en die sanctie is dan weer onderwerp van bezwaar en beroep. Dat is precies wat nu in Diemen aan de orde is. Ik herhaal mijzelf.

Dan kom ik op de motie-Fritsma op stuk nr. 21.

De voorzitter:

De heer Spekman wil over de vorige motie nog een vraag stellen.

De heer Spekman (PvdA):

Is de staatssecretaris bekend met gemeenten die op basis van de toepassing van de Wet werk en bijstand met succes schorsingen hebben opgelegd van bijstandsuitkeringen voor het dragen van een boerka?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Die voorbeelden ken ik. Dat is ook een van de redenen waarom ik in mijn vorige functie die uitspraak heb gedaan in Opzij.

In zijn motie op stuk nr. 21 verzoekt de heer Fritsma de regering te bewerkstelligen dat de bijstandsuitkering van eenieder die verbaal of fysiek geweld gebruikt tegen een medewerker van de sociale dienst onmiddellijk en blijvend wordt ingetrokken. De Wet werk en bijstand maakt het mogelijk dat sancties worden getroffen indien er sprake is van verbaal of fysiek geweld tegen medewerkers. De gemeenten hebben de mogelijkheid om dat in verordeningen vast te leggen. Dat gebeurt ook bij mijn weten in alle Nederlandse gemeenten als het aan de orde is. Ook hier doet dus de wet wat die moet doen. Deze motie is derhalve overbodig.

Ik ga over tot de bespreking van de door mevrouw Karabulut ingediende moties. In haar eerste motie vraagt zij de regering om de verschillende gemeentelijke regelingen voor alleenstaande ouders in de bijstand en de effecten daarvan op de inkomenspositie in kaart te brengen, om knelpunten en oplossingen inzichtelijk te maken en om de Kamer hierover voor Prinsjesdag te informeren. Het is de vraag of wij wel zoveel papieren rompslomp moeten creëren, want naar mijn overtuiging bestaat er al helderheid over wat er aan de orde is en over de mogelijkheden die er zijn voor de inkomenspositie van deze ouders. De discussie die wij in het algemeen overleg voerden, betrof de vraag of gemeenten correct handelen bij het toepassen van een bepaalde korting. Dat was ook het enige problematische punt. Ik meen dat wij dit ondervangen hebben door er in een verzamelbrief aan de gemeenten op te wijzen dat het niet de bedoeling is om deze korting toe te passen. Op verzoek van de CDA-fractie heb ik toegezegd dat ik deze opmerking zal herhalen in een een volgende verzamelbrief aan de gemeenten. Ik heb ook toegezegd dat ik dit zal monitoren, dat ik de vinger aan de pols zal houden en dat ik probeer om de Kamer aan het einde van het jaar te informeren of er nog gemeenten zijn waar dit fout gaat. Wij kunnen ons er dan op beraden of aanvullende maatregelen nodig zijn. Derhalve ontraad ik de aanname van de drie moties van mevrouw Karabulut.

Dat geldt des temeer daar in haar motie op stuk nr. 23 sprake is van het vrijlaten van de bijverdiensten van kinderen. Als een studerend kind een fantastische baan heeft waarmee hij € 2000 of € 3000 verdient, wordt de inkomenspositie van het gezin aanzienlijk beïnvloed. Het is dan de vraag of je dat zou moeten vrijlaten. De regeling is op dit punt helder. Voor zover de toeslagen nog moesten worden verhelderd, heb ik actie ondernomen. Derhalve acht ik de aanname van deze motie overbodig.

Mevrouw Karabulut (SP):

In mijn motie op stuk nr. 23 laat ik het kabinet vrij om met een voorstel te komen. Er bestaan wel degelijk verschillende normen voor bijverdienmogelijkheden. Dat is een probleem, omdat mensen erdoor gekort worden op hun inkomsten. Wij hebben hier echt met een serieus probleem te maken. Ik dacht dat de staatssecretaris samen met de FNV, die hierover een rapport heeft uitgebracht, van mening was dat dit een serieus probleem was voor de inkomsten van de ouder, maar zeker ook voor de studiemogelijkheden van deze kinderen. Het gaat niet alleen om de toeslagen die gemeenten al dan niet verstrekken, maar ook om de landelijke regeling. Ik vraag de staatssecretaris alleen om een en ander inzichtelijk te maken en om te kijken welke oplossingsrichtingen er zijn, in plaats van het onderwerp alleen maar te volgen en het te laten voortsudderen tot het einde van het jaar. Dat is niet te veel gevraagd, denk ik. Als de staatssecretaris mij dat kan toezeggen, ben ik bereid om de andere twee moties aan te houden en de eerste motie in te trekken.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik meen in alle oprechtheid dat ik met de brief die ik eind april naar de gemeenten heb gestuurd, helderheid heb geschapen over de vraag waar het kabinet op dit punt staat. Het gebruikelijke verkeer tussen kabinet en gemeenten houdt in dat gemeenten de richting waarin het kabinet een uitspraak doet, ter harte nemen, oppakken en uitvoeren. Ik heb mevrouw Spies toegezegd dat wij dit actief gaan monitoren. Daar gebruiken wij de komende periode voor, omdat de brief van april jongstleden ons nog niet in staat stelt om nu reeds de effecten ervan te meten. Het is nu eind juni; dat is gewoon nog te vroeg. Aan het einde van het jaar gaan wij er samen met de FNV naar kijken. Mocht blijken dat aanvullende rijksmaatregelen nodig zijn om de gemeenten op andere gedachten te brengen omdat zij handelen in strijd met datgene wat het kabinet belangrijk vindt, dan gaan wij daar met elkaar over spreken. Wat mij betreft, kan mevrouw Karabulut haar moties dus gewoon intrekken.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, is dit voldoende voor u om uw moties in te trekken dan wel aan te houden?

Mevrouw Karabulut (SP):

Nee, dit is onvoldoende. Waar het mij om gaat...

De voorzitter:

U mag het bij die constatering laten.

Mevrouw Karabulut (SP):

Helaas is de staatssecretaris niet bereid om naar dit grote probleem te kijken. Hij beperkt daarmee de studiemogelijkheden van deze kinderen. Deze groep ouders komt daardoor terecht in armoede, omdat zij op verschillende manieren worden gekort.

De voorzitter:

Ik begrijp dat u uw moties volgende week in stemming wilt brengen.

De heer Spekman (PvdA):

Ik begrijp de staatssecretaris net iets anders, want ik snap dat het niet op een achternamiddag te veranderen valt. Ik had ook begrepen dat de staatssecretaris de bereidheid heeft getoond om de gemeenten tegemoet te komen door de mogelijkheden te verruimen om dit geheel te financieren. Nu kan dat alleen via het armoedebudget, maar mogelijkerwijs kan ook het inkomensbudget hiervoor opengesteld worden. Ik zou hem dat graag horen herhalen.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Dat is in dit debat niet aan de orde, want dat is nog niet uitgewisseld. Tijdens het AO hebben wij hierover gesproken. Toen heb ik tegen de heer Spekman gezegd dat ik ernaar zal kijken en dat ik daar bij de Kamer op terug zal komen. Die toezegging ligt er nog. Ik zal daar nog nader over rapporteren.

De motie-Nicolaï/Spekman op stuk nr. 25 vraagt de regering de Kamer, indien de uitspraak te Diemen in de bodemprocedure wordt bevestigd, te informeren over te nemen stappen om in dergelijke gevallen het korten van uitkeringen mogelijk te laten blijven. Ik heb tijdens het AO gezegd dat er wat mij betreft geen misverstand kan zijn over mijn intenties. Dat geldt overigens niet alleen over het dragen van boerka's. Er zijn ook voorbeelden van mensen die geen zin hebben in een baan en gaan solliciteren met een hond. Op grond daarvan worden zij vervolgens niet representatief geacht tijdens de sollicitatieprocedure. Zo zijn er verschillende manieren waarop mensen zich presenteren tijdens het solliciteren, waardoor in de hand wordt gewerkt dat zij niet worden aangenomen. Het moet dus breder worden getrokken.

Je moet ervoor oppassen om in de wet limitatief aan te geven welke gedragingen van burgers verwijtbaar zijn. Daarom wordt het in de wet breder geformuleerd. Het is aan de dienstdoende ambtenaar om op dat moment naar eer en geweten vast te stellen of er sprake is van verwijtbaar gedrag, verwijtbaar handelen of verwijtbaar presenteren. Zo'n beslissing staat natuurlijk open voor bezwaar en beroep. Het spreekt voor zich dat ik met de Kamer zou willen praten over de situatie die ontstaat als deze uitspraak in bodemprocedure wordt bevestigd. Ik wil er echter niet op vooruit lopen door nu reeds te zeggen welke wetswijzigingen daardoor aan de orde zouden zijn. In gezamenlijk overleg tussen kabinet en Kamer moet dan worden bezien wat ons te doen staan. Ik waarschuw voor het feit dat er nog meer casussen zijn die ertoe kunnen leiden dat sprake is van verwijtbaar gedrag. Met deze aantekening heb ik geen bezwaar tegen de motie.

Dan kom ik op de motie-Nicolaï/Fritsma op stuk nr. 26, waarin de regering wordt verzocht de Kamer voor 1 oktober te informeren over hoe ervoor zorg gedragen kan worden dat deze vorm van fraudebestrijding mogelijk blijft. Dit naar aanleiding van de Somalische kwestie in de gemeente Haarlem. Ik heb tijdens het AO betoogd dat er wat mij betreft weinig valt af te dingen op de wijze waarop de Nederlandse gemeenten de fraudebestrijding ter hand nemen. De afgelopen jaren is er iets unieks gebeurd in de Nederlandse gemeenten ten aanzien van fraudebestrijding. Fraudebestrijding is opgepakt als nooit te voren. Er zijn gemeenten die daar behoorlijk wat geld aan oprapen. Zie bijvoorbeeld recentelijk de niet al te grote gemeente Delft, die bekendmaakte voor een paar miljoen euro te hebben gecollecteerd aan fraudebestrijding.

Ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan de mogelijkheden die gemeenten nu hebben – want die zijn onmetelijk groot – om fraudebestrijding ter hand te nemen. Het is ook erg goed dat aan de hand van concrete fraudeprofielen wordt gewerkt. Dit is inclusief profielen die vanuit de wetenschap worden aangedragen als objectief, zodat stigmatisering op voorhand kan worden tegengegaan. Vandaar dat tal van gemeenten naast objectieve criteria ook nog eens controlegroepen hebben geïntroduceerd om het allemaal netjes te doen. Zo ver gaan de Nederlandse gemeenten. Ik vind het dan eerlijk gezegd niet fair om die gemeenten van hieruit als het ware te melden dat zij het niet goed doen en dat wij over hun schouder gaan meekijken. Ik vind dat het goed gebeurt. De wet doet op dit punt precies wat deze moet doen en gemeenten pakken dat zeer serieus op. Ik vind deze motie derhalve overbodig.

De heer Nicolaï (VVD):

De heer Spekman plaatste een interessante interruptie. Het zou een onderdeel kunnen zijn van het schriftelijke antwoord dat ik vraag. De staatssecretaris reageert daarop echter niet, of misschien indirect. Het gaat er natuurlijk om of er over de volle breedte relevante factoren mogen worden meegenomen in zo'n fraudeprofiel. Het kunnen leeftijdsfactoren zijn, of zelfs seksuele geaardheid of andere gevoelige zaken, zoals etnische achtergrond. Als de staatssecretaris zegt: gemeenten doen dit en dat moeten zij kunnen blijven doen, heb ik in feite mijn antwoord. Hij zegt het echter net niet duidelijk genoeg, en daarom blijf ik bij mijn verzoek om een en ander op papier aan de Kamer te berichten.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Mijn eigen ervaring is dat de fraudeprofielen buitengewoon goed en slim in elkaar zijn gezet. Sommige gemeenten weigeren die zelfs aan de gemeenteraad openbaar te maken, omdat anders anticiperend gedrag kan worden vertoond. Ik denk dat wat er nu bij de Nederlandse gemeenten gebeurt, heel goed is. Laten wij dat zo houden.

In de motie op stuk nr. 27 wordt de regering verzocht, voor 1 oktober het kabinetsstandpunt over het ontheffingsbeleid aan de Kamer te sturen. In het algemeen overleg heb ik gezegd dat het Centraal Bureau voor de Statistiek is verzocht, te komen met een beeld van de ontheffingen bij gemeenten. Er is zelfs na het algemeen overleg contact geweest met het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarin precies de bedoelingen van Kamer en regering zijn verwoord. De verwachting is dat ik u kort na de zomervakantie kan berichten over dit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek inzake ontheffingen. Daarom is deze motie overbodig.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven