Aan de orde is het debat over de agenda van de Europese Top.

De voorzitter:

De minister van Buitenlandse Zaken heeft gevraagd of hij voorafgaand aan het debat een korte mededeling mag doen. Ik geef hem daarom als eerste het woord.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Ik wil de Kamer meedelen dat er een aanvulling is gekomen op de geannoteerde agenda die zij heeft ontvangen. Het Duitse voorzitterschap heeft namelijk laten weten alsnog meerdere onderwerpen te voorzien voor bespreking door de ministers van Buitenlandse Zaken tijdens het diner van donderdagavond. Op de geannoteerde agenda stond het onderwerp Kosovo al. Daarnaast zal nu ook gesproken worden over de relaties tussen de EU en Afrika en tussen de EU en Brazilië. Naar verwachting zal het inkomende Portugese voorzitterschap ons daarbij informeren over de stand van zaken bij de voorbereiding van de EU-Afrikastrategie. Die zal in de komende maanden verder gestalte krijgen. Verder zal het gaan over de voorbereidingen van de EU-top in Lissabon in december 2007. Ook wil het inkomende voorzitterschap ons nader informeren over de door hem georganiseerde top met Brazilië van aanstaande juli. Brazilië is een grote opkomende economie en speelt ook politiek een steeds belangrijkere rol op het continent. Daarom heeft het inkomende voorzitterschap de intentie om tijdens de top onder meer te spreken over de invulling van het strategisch partnerschap van de EU met Brazilië.

De voorzitter:

Dank u. Wij beginnen nu met de eerste termijn van de Kamer. Het woord is aan de heer Van Bommel van de SP.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. In de afgelopen dagen is er veel duidelijk geworden over de Nederlandse positie, maar ook over die van onze partners in Europa. Ik moet zeggen dat mij een en ander niet positief stemt. De jubelstemming die ik bij de minister van Buitenlandse Zaken enkele dagen geleden op televisiejournaals bespeurde, deel ik niet. Hij zei dat Nederland zijn zin krijgt op een aantal belangrijke terreinen. Er komt immers geen grondwet, geen vlag en geen volkslied en de minister van buitenlandse zaken gaat anders heten. Volgens de SP-fractie zijn dit altijd kwesties geweest die er wel toe deden, maar die niet de kern van het debat vormden. Veel interessanter en belangrijker zijn andere thema's, zoals in de eerste plaats de stemmenweging in de Europese Raad, in de tweede plaats het behoud van het vetorecht of de introductie van meerderheidsbesluitvorming, in de derde plaats de gele en de rode kaart – er is inmiddels ook een oranje kaart – en in de vierde plaats de Kopenhagencriteria bij uitbreiding en daaraan gekoppeld het absorptievermogen. Dit zijn volgens de SP-fractie veel belangrijker zaken dan alle symboliek, aanduidingen en kaftjes rond een volgend verdrag.

De heer Ten Broeke (VVD):

Gisteren zei tijdens een debat in de Eerste Kamer een partijgenoot van de heer Van Bommel, namelijk senator Kox, dat deze symboliek er wel degelijk toe deed en ook wel degelijk voor de SP een argument was geweest om twee of drie jaar geleden de campagne te voeren zoals zij dat heeft gedaan. Wil de heer Van Bommel nu hier zeggen dat het weghalen van de symboliek helemaal niets te betekenen heeft, of blijft hij bij zijn standpunt dat die symboliek en die verwijzingen naar een superstaat wel degelijk een steen des aanstoots voor de SP zijn geweest? Dat is namelijk het standpunt dat hij volgens mij in de campagne heeft ingenomen.

De heer Van Bommel (SP):

Zeker, de heer Ten Broeke heeft helemaal gelijk; de symboliek was onderdeel van het verhaal. Wij hebben gewezen op deze symboliek om duidelijk te maken dat het ging om staatsvorming. In het debat rond het referendum voor of tegen een grondwet heeft de SP deze symboliek dus zeker prominent naar voren gebracht. Ik heb de bijdrage in de Eerste Kamer van mijn collega Kox gelezen. Als je echter naar de inhoud kijkt, zijn kwesties als de vetorechten en de meerderheidsbesluitvorming, de gele en de rode kaart en de positie van het parlement uiteraard veel belangrijker dan de symboliek. Ik geef u dit punt echter graag cadeau. Wij verzetten ons tegen de symboliek. Chapeau dat de regering dat deel er wellicht heeft weten uit te halen, chapeau.

De stemmenweging is een belangrijk onderwerp, niet alleen omdat Nederland gezegd heeft dat de bevolkingssleutel een rol moet spelen bij de stemmenweging in de Europese Raad. Wij vinden dat ook. Het sluit ook aan bij gedachten die al eerder zijn geformuleerd en die hun weg inmiddels hebben gevonden naar het grondwettelijk verdrag. Dat is dus niet het probleem. De positie van Polen is veel meer een probleem. Op dit moment speelt Polen echt hardball. Dit land lijkt dwars te gaan liggen, met steun van Tsjechië. Andere landen steunen Polen niet, maar ik ben benieuwd wat de verwachting van de regering op dit punt is. Wij kunnen wel wensen hebben, maar als Polen op dit punt gaat dwarsliggen, is er sprake van een Europees probleem dat veel verder reikt dan de Nederlandse inzet. Dat zou ook kunnen inhouden dat er helemaal geen verdrag komt. Graag de appreciatie van de regering op dit punt. Je kunt het zelfs een risicoanalyse noemen, want als Polen dwars blijft liggen, reikt het dan ontstane Europese probleem veel verder dan het Nederlandse en Franse nee.

Dan kom ik op het behoud van het vetorecht, mutatis mutandis de introductie van meerderheidsbesluitvorming. Het belang van het vetorecht is recentelijk nog eens aangetoond via de houding van de minister van Sociale Zaken, de heer Donner, toen het ging over de overdraagbaarheid van pensioenen. Als je je pensioen niet kunt meenemen naar het buitenland, als de overdraagbaarheid daarvan niet goed is geregeld, is dat vooral voor Nederland een probleem, omdat wij onze pensioenen op een Nederlandse wijze hebben geregeld. Van alle werknemers in Nederland heeft 90% een aanvullend pensioen. Als je dat in het buitenland ook niet aanvullend kunt laten zijn, ontstaat een probleem. Nu tornen aan de vetorechten is wat ons betreft onverstandig en het zal het draagvlak in Europa ondermijnen. Ik noemde dat voorbeeld overigens niet, omdat deze kwestie op dat terrein ter discussie staat, maar om aan te tonen dat het vetorecht van belang is.

De heer Blom (PvdA):

De heer Van Bommel heeft namens zijn fractie een notitie geschreven, getiteld "Een beter Europa". Ik wil daar graag een zin uit citeren. Het gaat over het belang van het regelen van grensoverschrijdende kwesties. De heer Van Bommel schrijft dan: "...zoals terrorismebestrijding, milieu, energie en asielbeleid. Op deze gebieden moet de Europese Unie slagvaardiger kunnen handelen." Hoe wil de heer Van Bommel slagvaardig handelen als de veto's op die gebieden worden gehandhaafd?

De heer Van Bommel (SP):

Dat is de kern van de discussie. Daarover verschil ik van mening met de Nederlandse regering. Wij vinden dat het inleveren van het vetorecht en de introductie van meerderheidsbesluitvorming de laatste stap is die je kunt zetten in het bereiken van een slagvaardiger Europa. Daar begint het denken niet, daar houdt het denken op. Je moet dus heel erg voorzichtig zijn met het inleveren van vetorechten en de introductie van meerderheidsbesluitvorming, omdat er daarna geen weg meer terug is. Als je dat eenmaal hebt weggegeven, is er geen weg meer terug. Kijk naar het Verdrag van Prüm. Je kunt heel goed komen tot Europese samenwerking door elkaar te wijzen op het gedeelde belang van een bepaalde regeling. Dat hebben wij ook bereikt op het belangrijke terrein van terrorisme en criminaliteitsbestrijding, zonder dat sprake is van meerderheidsbesluitvorming.

De heer Blom (PvdA):

Het is goed dat wij dit uitdiscussiëren, want volgens mij is het ook de crux van de discussie, ook kijkend naar die van volgende week.

Neem een onderwerp als klimaat. Het zou slecht zijn als wij op dat punt het vetorecht zouden opgeven.

De heer Van Bommel (SP):

Ik koppel het vetorecht en de positie van lidstaten aan draagvlak. Het grote probleem van de Europese Unie nu heeft geen betrekking op de bestuurbaarheid – het licht gaat nog steeds aan en er is nog geen oorlog, ook al is er geen Grondwet – maar op het draagvlak. Wanneer wij meerderheidsbesluitvorming gaan introduceren op een aantal terreinen, al kennen wij de uitwerking daarvan op detail nog niet, dat mogelijk effecten heeft op het dagelijks leven van mensen, dan voorspel ik dat het draagvlak voor Europa afneemt. Ik doel bijvoorbeeld, omdat de heer Blom verwijst naar het klimaat, op hoe hard je op de snelweg mag rijden, op de uitstoot van CO2, en op het gebruik van gloeilampen waarover wij ook in Nederland discussiëren.

De heer Blom (PvdA):

Hoe slagvaardig zal een nationaal parlement zijn als de individuele leden veto's mogen uitspreken?

De heer Van Bommel (SP):

Ik vind dat je parlementen aan zet moet laten zijn, als het gaat om individuele belangen in het dagelijks leven. U wilt wat mij betreft te grote stappen zetten op weg naar een federaal Europa dat besluit over allerlei zaken in het dagelijks leven. Misschien is het wel de toekomst, maar ik zeg dat wij daarmee in een uitgebreid Europa waarin de verschillen tussen lidstaten zo groot zijn geworden, heel erg voorzichtig moeten zijn. Wij zien het nu ook in de discussie met Polen, Tsjechië, Engeland en andere landen, die veel grotere bezwaren hebben tegen de nu voorgestelde teksten dan Nederland en Frankrijk.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter, het is goed om eens te kijken naar draagvlak, veto's en de positie van de SP in dit verband. Ook ik heb de brochure van de heer Van Bommel goed gelezen en volgens mij geeft hij daarin wel degelijk aan, meer Europese samenwerking te wensen op het gebied van klimaat, asielbeleid en bestrijding van terrorisme en internationale criminaliteit, precies de zaken die de regering ook aangeeft. Het zou goed zijn als hij dit ruiterlijk toegaf, want het staat ook in zijn brochure, die al bijna een jaar oud is. Hij wil niet meer samenwerking op de interne markt, terwijl daar volgens mij een groot draagvlak voor is. En in ieder geval kun je zeggen dat wij onze banen en onze welvaart daaraan te danken hebben. Hij wil ook geen samenwerking op energiegebied, terwijl wij bij de inspraakronden wederom hebben gemerkt hoezeer Nederlanders verlangen dat ook daarover op Europees niveau afspraken worden gemaakt. En de heer Van Bommel wil al helemaal geen samenwerking bij het buitenlands beleid, waartoe ook nauwelijks voorstellen worden gedaan, maar waarvoor wel een groot draagvlak bestaat. Hoe verklaart hij dit?

De heer Van Bommel (SP):

Ik ben mijn collega's er dankbaar voor dat zij onze brochures zo goed lezen. Vroeger gebeurde dat niet, dit is een stap vooruit.

Natuurlijk willen wij meer samenwerking op de genoemde terreinen, maar dit betekent niet dat wij zonder meer ook die laatste stap zouden moeten zetten van het opgeven van de zelfstandige positie van een lidstaten. Meer samenwerking betekent met elkaar praten over het gemeenschappelijk belang. Ik ben ervan overtuigd dat wij elkaar er op alle belangrijke terreinen, zoals terrorismebestrijding, klimaatbeleid, energiebeleid en asielbeleid, van zullen kunnen overtuigen dat wij een gemeenschappelijk belang hebben. Kijk naar het asielvraagstuk, dat steeds groter wordt, naar de toestroom naar Europa, naar de buitengrenzen, naar de opvang van asielzoekers en naar het sluitstuk van het asielbeleid, het uitzettingsbeleid. Ik ben ervan overtuigd dat wij op dit terrein in Europa zaken kunnen doen, maar betekent dit nu dat wij onze eigen positie volledig zouden moeten opgeven door het vetorecht in te leveren voor meerderheidsbesluitvorming? Nee, deze laatste stap wensen wij op dit moment nog niet te zetten.

Op de interne markt hebben wij altijd kritiek gehad, maar tegelijkertijd hebben wij erkend dat meer dan 80% van de handel van Nederland en de andere lidstaten interne Europese handel is. Het is dus volstrekt logisch dat wij hierbij barrières hebben weggenomen om ervoor te zorgen dat de economie bevorderd wordt.

Wat buitenlandse zaken betreft, ik heb de staatssecretaris twee, drie weken geleden nog horen zeggen dat als het aan hem lag, ook voor dit beleidsterrein meerderheidsbesluitvorming zou gaan gelden, maar dat daar geen draagvlak voor is. Ik ben daar blij mee, want ik kan het me niet voorstellen en ik vind het onwenselijk en ondenkbaar dat er in Europa meerderheidsbesluitvorming op het gebied van buitenlandse zaken geïntroduceerd zou worden. Wij zouden dan geconfronteerd worden met de Britten, die nog vaker klakkeloos achter de Amerikanen aanlopen dan wij. Wij zouden geconfronteerd worden met beleidslijnen waar wij helemaal niet achter staan. Ook ik heb bij de hoorzittingen gemerkt dat men hier toch voor zou voelen, maar ik stel net als het IPP wel vast dat er aan de hoorzittingen geen representatief deel van de Nederlandse bevolking deelnam. Die hoorzittingen waren interessant, maar volgens mij is hiervoor geen steun in de Kamer, en zelfs niet bij de regering.

De heer Ten Broeke (VVD):

Het ging mij er niet om dat op het gebied van buitenlandse zaken alle veto's zouden moeten worden opgeheven, ik heb ook gezegd dat dit volgens mij niet eens wordt voorgesteld. Laten wij de terrorismebestrijding even bij de kop nemen; daarover is de regering in de brief buitengewoon helder. Er wordt duidelijk aangegeven in welke gevallen unanimiteit vereist zal blijven en wanneer er meerderheidsbesluitvorming zal worden geïntroduceerd. Het Verdrag van Prüm wordt zelfs nog genoemd. Waar bent u eigenlijk tegen?

De heer Van Bommel (SP):

Het is goed dat u dit zegt, ik zou er in mijn tekst ook al op teruggekomen zijn. Wij hebben vóór het Verdrag van Prüm gestemd, omdat wij vinden dat landen met eenzelfde staat van dienst op het gebied van het bestrijden van terrorisme en criminaliteit moeten samenwerken bij het uitwisselen van gegevens en dergelijke, maar wel op basis van vrijwilligheid. Landen zonder zo'n staat van dienst moet je hiertoe niet dwingen. Sterker nog, je moet niet eens willen dat die deelnemen aan een dergelijke samenwerking, omdat ze niet eenzelfde niveau van privacybescherming kunnen garanderen. Laat ik een voorbeeld noemen. Estland is een land dat kampt met een probleem van corruptie. Stel dat via Estland vanwege de samenwerking op het gebied van criminaliteitsbestrijding persoonsgegevens zomaar kunnen worden opgevraagd. Dan zou men uw doopceel of de mijne kunnen lichten via Estland en op die manier aan gegevens kunnen komen die in Nederland nooit zouden worden vrijgegeven op grond van de privacybescherming. Dat is toch onwenselijk? Je moet landen dus niet dwingen om in een dergelijk verband samen te werken. Je moet landen toetsen. Landen moeten zich kwalificeren om op dat punt samen te werken. Dat vind ik veel belangrijker en werkzamer dan zomaar het vetorecht weggeven en alle landen in een keurslijf dwingen, ook al zijn zij er niet klaar voor

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik neem het voorzetje van collega Blom graag over, want is er nog geen goed antwoord gekomen op de vraag waarom de SP zich verzet tegen versterkte samenwerking op het gebied van energie en klimaat, bijvoorbeeld in de vorm van het opgeven van een veto in de Raad die daarover beslist, als de Commissie initiatieven neemt en als het draagvlak onder de Nederlandse bevolking daarvoor zo evident groot is. De heer Van Bommel hamert toch de hele tijd op het draagvlak. De laatste opiniepeilingen wijzen uit dat 62% van de Nederlandse bevolking steunt dat Europa op die gebieden meer samenwerkt. Ik zie dus een tegenstelling. De heer Van Bommel wijst op draagvlak en hiervoor is draagvlak. Waarom is hij dan degene die daar niet naar luistert?

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb steeds gewezen op de Europese situatie. Het gaat niet alleen om Nederland. Als het alleen om Nederland zou gaan, zouden wij onze eigen normen gewoon kunnen opleggen aan de andere lidstaten. Dan zouden wij kunnen zeggen dat Nederland een gemeenschappelijk belang ziet en dat zij dat maar hebben te begrijpen en te aanvaarden. Zo eenvoudig ligt het niet. Ik heb het over draagvlak voor de EU, voor Europese besluitvorming Europabreed. Ik stel vast dat de crisis in Europa niet gaat over bestuurbaarheid, maar over draagvlak. De crisis is veel breder dan alleen in Nederland. Nederland heeft de grondwet weliswaar afgewezen, maar in feite is de steun in Nederland voor Europees beleid groter dan in het Verenigd Koninkrijk, Polen, Tsjechië en een aantal andere landen. De problemen over Europese samenwerking zijn in sommige andere landen veel groter dan in Nederland. Dus mogen wij de Nederlandse positie alsjeblieft tegen het licht houden? Bij het inleveren van vetorechten heb je het per definitie over draagvlak. Het meest ondermijnende wat kan gebeuren is dat regeringen naar huis gaan en kunnen zeggen dat zij het eigenlijk ook niet willen, maar het moeten van Europa. Die weg maak je vrij op het moment dat je vetorechten inlevert.

De heer Ormel (CDA):

U zegt dat niet de bestuurbaarheid het probleem is, maar het draagvlak. Ik vind het bijna aandoenlijk om te horen hoe u zich zorgen maakt om de bevolking van Tsjechië, Polen en het Verenigd Koninkrijk. Laten wij ons eens richten op de eigen bevolking. U zegt dat er geen draagvlak is voor het weggeven van vetorechten op buitenlands beleid en noemt vervolgens het Verenigd Koninkrijk, dat achter de Verenigde Staten aan zou lopen. U beseft toch wel dat het Verenigd Koninkrijk maar een van de 27 lidstaten is. Dat zou juist een pleidooi zijn, juist voor het draagvlak onder de Nederlandse bevolking, om bij het buitenlands beleid te zeggen dat het goed zou zijn als Europa met één stem zou spreken. U winkelt in verschillende beleidsterreinen om te kijken waar u het veto kunt verdedigen, terwijl het gaat – het zijn uw eigen woorden – om het verbeteren van het draagvlak. Begin bij de Nederlandse bevolking!

De heer Van Bommel (SP):

Dat zou ik nou niet doen. Ik zou niet het buitenlands beleid aanroepen om een discussie over vetorechten in de Kamer...

De heer Ormel (CDA):

Dat doet u! U begon erover.

De heer Van Bommel (SP):

Ik doe dat omdat ik vaststel dat het onwenselijk is, dat de regering die wens wel heeft geuit en dat ik heel erg blij ben dat het niet gebeurt. Nu begint u een discussie over het vetorecht met mij, wat ik overigens prima vind, en bepleit u dat dit eigenlijk wel zou moeten gebeuren. Ik vind het bijzonder onverstandig. Volgens mij is daarvoor geen draagvlak onder de Nederlandse bevolking. Het is ook een non-discussie. Ik begrijp niet waarom de heer Ormel begint over het vetorecht op buitenlandse zaken.

De heer Ormel (CDA):

U begint erover!

De heer Van Bommel (SP):

Zullen wij die discussie dan nu beëindigen?

De voorzitter:

De interruptieronde kan nu als beëindigd worden beschouwd. Ik verzoek de heer Van Bommel om zijn betoog te vervolgen. Anders halen wij het begin van de bijeenkomst over de Top niet.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik sta dag en nacht klaar als men met mij in discussie wil over de brochure van de SP. Dit punt is afgehandeld.

Het behoud van het vetorecht is een wezenlijk onderdeel in de Europese discussie. Ik zeg dit niet vanwege de Nederlandse positie, ik zeg dit vanwege de Britse positie. Daar ligt een veel groter probleem dan met Nederland. De Britten willen geen inlevering van vetorechten, zeker niet op het punt van justitie. Hoe schat de Nederlandse regering dat in? De Polen liggen dwars bij de stemmenweging, de Britten bij het Vetorecht. Het is echt onbespreekbaar in het Verenigd Koninkrijk. Graag krijg ik een appreciatie van de Nederlandse regering op dit punt.

Het Verdrag van Prüm heb ik genoemd, evenals de kwestie van de pensioenen. De meerderheidsbesluitvorming zou overigens met Prüm niets hebben veranderd. Dus wat dat betreft vind ik het voorbeeld op de geannoteerde agenda buitengewoon ongelukkig gekozen.

Ik kom op de gele, de oranje en de rode kaart. Het gaat hierbij om het versterken van de positie van nationale parlementen. Wat dat betreft deelt de SP-fractie de inzet van de Nederlandse regering. Het is van groot belang dat bij een discussie over de positie van lidstaten – het gewicht – de parlementen, die de regeringen uiteindelijk moeten controleren, meer aan zet komen. Nederland staat niet alleen in deze discussie. Wij krijgen steun van Polen en Tsjechië. Wat is de Europese stand van zaken? Ik heb niet de indruk dat daar Europees veel steun voor is. Kan de regering op dit punt een waardering uitspreken? Hoe denkt de regering over het voorstel van Tsjechië om te komen tot een zogeheten teruggeefoptie? Ik denk hierbij aan publiek-private constructies die gebruikt worden in het volkshuisvestingsbeleid, in het mediabeleid en op het punt van de gezondheidszorg. Dit zijn voorzieningen in Nederland die op geheel eigen wijze zijn vormgegeven. Het zijn voorzieningen die wij graag zelf betalen, die wij graag zelf inrichten en waarin wij graag rechten geven aan onze burgers. Dit zijn belangrijke arrangementen waar de lidstaten over moeten blijven gaan. Graag het oordeel van de regering op dit punt.

Belangrijk bij de uitbreiding is dat wij ons in Europa beter houden aan de afspraken volgens de Kopenhagencriteria. Moet dat dan in een verdrag? Ik weet het niet. De absorptiecapaciteit is een belangrijk onderwerp. Moet dat dan in een verdrag? Ik weet het niet. Ik weet één ding wel, wij moeten ons beter houden aan onze eigen afspraken. Wij moeten onze regering en Europa daar beter op controleren. Nederland heeft aanvankelijk gezegd dat dit integraal in een volgend verdrag opgenomen zou moeten worden. Ik stel vast dat daar geen draagvlak voor is. In het verleden zijn wij te lichtzinnig omgegaan met die criteria. Ik vraag mij af of de discussie naar aanleiding van de geannoteerde agenda waar is dat het EG-Hof rechtsmacht zou krijgen en dat er een automatisme zou ontstaan met verdere uitbreiding. Ik durf dat hier te betwijfelen. Ik hoor graag het nadere oordeel van de regering. In elk geval geldt wat de SP-fractie betreft dat de Kopenhagencriteria beter moeten worden nageleefd. Als dat verdragsrechtelijk vastgelegd moet worden om dat te garanderen, dan moeten wij daarnaar streven. Graag krijg ik een nadere uitleg over de positie van het Hof. Ik vind namelijk dat wij er niet aan moeten beginnen als dat automatisme eraan kleeft.

Voorzitter. Dan zijn er nog een paar korte onderwerpen die in de internationale discussie en ook in Nederland een belangrijke rol zijn gaan spelen. Ik stel vast dat de discussie over het Handvest van de grondrechten dreigt vast te lopen. Voor de SP-fractie is dit nooit een heikel punt geweest. Wij hebben altijd gezegd dat de politieke betekenis van het handvest duidelijk is. Het gaat om rechten van burgers ten opzichte van instellingen van de Unie. Ik begrijp maar niet dat die discussie zowel in Nederland als internationaal niet op een zuivere manier gevoerd kan worden. Engeland wil een uitzonderingspositie op dit punt. Men vreest dat vakbonden te veel rechten krijgen. Hoe zit dat? Kan het kabinet duidelijk uitleggen wat het betekent als het wel wordt opgenomen of er een referentie komt? Volgens mij is het Britse verhaal helemaal niet aan de orde. Hoe wenselijk het ook is dat de stakingsrechten in het Verenigd Koninkrijk worden versterkt, wij gaan dat niet regelen via het Handvest voor de Mensenrechten. Komt er een verwijzing in het verdrag, prima. Wordt het helemaal in het verdrag opgenomen, prima. Het verdrag is er. Het lijkt mij dat de rechten van burgers ten opzichte van instellingen van de Europese Unie afdoende zijn geregeld.

Nederland had oorspronkelijk bezwaar tegen het instellen van een vast voorzitterschap. De SP-fractie deelde dat en heeft dat bezwaar nog steeds. Een vaste voorzitter wordt een Zonnekoning met een eigen koninkrijk, een eigen staf, een eigen kabinet. Dat is niet wenselijk. Ik kan mij voorstellen dat premiers er voor zijn. Dat zal in Nederland ook wel het geval zijn. Men heeft immers de ervaring dat men met een eigen dienst en een eigen positie veel sterker in het veld staat. Op Europees niveau is dat absoluut niet gewenst. De oorspronkelijke bezwaren van de Nederlandse regering zijn nog steeds de bezwaren van de SP. Ik vraag het kabinet vast te houden aan die bezwaren. Het kan bondgenoten vinden voor het verzet tegen een vaste voorzitter. De Britten zijn er ook tegen. Kabinet, laat het niet zomaar weglopen, want daarmee komt u terecht in de discussie over de vraag of Europa iets wordt wat op een staat gaat lijken met een vaste voorzitter, een president, zoals die in het buitenland heet. Kabinet, reken het tot de symbolen. Als u toch de symbolen opruimt, ruim dit symbool dan ook op. Graag krijg ik inhoudelijk uitgelegd waarom Nederland de vaste voorzitter nu ineens toejuicht en er in het verleden absoluut niet aan wilde beginnen.

De heer Blom (PvdA):

De heer Van Bommel is heel sterk in het schetsen van beelden die op karikaturen lijken. Ik geloof dat de Zonnekoning een jaar of driehonderd geleden leefde. De heer Van Bommel heeft het over de noodzaak van efficiency en goed regelen binnen Europa. Wat vindt hij van dat rondreizende circus? Ieder halfjaar is een ander land voorzitter en trekt een hele stoet ambtenaren van de ene kant van Europa naar de andere kant. Zij slepen kisten met formulieren, boeken en toestanden mee. Het kost handenvol geld. Het vaste voorzitterschap is bedoeld om in Europa efficiënter te werken, maar de heer Van Bommel heeft het dan gelijk over een Zonnekoning. Is Gerdi Verbeet de Zonnekoning van Nederland?

De heer Van Bommel (SP):

De term Zonnekoning is niet van mij, maar is afkomstig van de Nederlandse regering. Ik deelde de opvatting van de Nederlandse regering dat je niet een vaste voorzitter moet willen. Als je een vast voorzitterschap creëert met eventueel ook nog recht op verlenging, dan creëer je een nieuwe functie die niet past bij de Europese Unie die wij nu kennen. Het roulerend voorzitterschap is veel beter. Dat doet veel meer recht aan de Europese Unie zoals wij die nu kennen. Zet je er een vaste voorzitter neer, dan krijg je een functionaris met zijn eigen staf die zijn sporen zal willen achterlaten. Dat past niet bij de Europese Unie zoals wij die nu kennen. Het is niet mijn verzinsel, maar de verwoording van het bezwaar van de Nederlandse regering in het verleden. Wij delen dat bezwaar als SP-fractie nog steeds.

De heer Blom (PvdA):

Denkt u eens aan de mogelijkheden. Je zou de taak van zo'n vaste voorzitter kunnen afbakenen door vast te leggen dat het een technisch voorzitter is en niet meer. Je kunt zeggen: die vaste voorzitter zit vergaderingen voor die wij gezellig altijd in Brussel houden en niet meer in Straatsburg. Dan zijn wij daar ook vanaf en Brussel is voor ons lekker dichtbij. Het is veel efficiënter, goedkoper, slagvaardiger en beter. En het is gemakkelijker om afspraken te maken. Nu zit je constant in de situatie dat een land dat voorzitter is tot eigen eer en glorie het een en ander wil bereiken.

De heer Van Bommel (SP):

Volgens mij verwart de heer Blom het voorzitterschap van de Europese Unie, van de Europese Raad met het voorzitterschap van het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft twee vergaderplekken. Ik ben er zeer voor dat het er een wordt. Ik ken de historie van dit probleem. Ik weet dat het gaat om een deal die met Frankrijk is gemaakt. Volgens mij kunnen wij er wel vanaf, al zal het een paar centen kosten, maar het heeft zeker mijn voorkeur. Ik heb alle acties gesteund die zijn gevoerd om te komen tot één zetel voor Europa. Het is mij om het even of dat Brussel wordt of Straatsburg. Het zal een paar honderd miljoen per jaar schelen, maar het heeft helemaal niks te maken met de discussie over een vaste voorzitter.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb het desbetreffende artikel er nog maar even bij gepakt. Die voorzitter heeft een agenderende bevoegdheid, zit er voor tweeënhalf jaar, stimuleert de werkzaamheden van de Europese Raad, legt na afloop een persconferentie af, mag geen nationaal mandaat uitoefenen. Wat is daar nu Zonnekoning aan?

De heer Van Bommel (SP):

Die term kwam van uw partijgenoot Nicolaï toen hij zelf over Europa ging en ik heb die overgenomen. Een langduriger voorzitterschap betekent immers dat mensen daar ook kleur en invulling aan zullen willen geven. Daar waar je lidstaten bij toerbeurt een halfjaar de Europese Unie laat besturen, is er geen enkele logica om dan te komen met een technische vaste voorzitter. Dat wordt een schertsfiguur. Dat moet u niet willen, het levert geen winst op maar alleen maar ongewenste neveneffecten. Dat is mijn probleem met een vaste voorzitter. Dus graag een inhoudelijke uitleg van de regering waarom zij nu ineens voorstander van die vaste voorzitter is.

Voorzitter. Het Duits voorzitterschap heeft weinig te vrezen van Nederland. De punten die de Nederlandse regering wil binnenhalen, de symboliek, de titel, grondwet of niet, de minister van Buitenlandse Zaken als functionaris, Commissaris of wat dan ook, lijken nagenoeg binnen. De Nederlandse regering is tevreden, maar de SP-fractie niet. De kern van de zaak betreft immers niet de symboliek, de aanduiding en al die andere zaken, de kern van de zaak zijn de vier inhoudelijke punten die ik heb genoemd. Ik stel vast dat andere lidstaten de discussie wel Europees wensen te voeren, maar de Nederlandse regering niet. Ik vind dat jammer, ik betreur dat en ik voorspel u dat er straks mogelijk een verdrag ligt waarvan de Nederlandse regering zegt dat haar punten zijn binnengehaald, maar waarvan de Nederlandse bevolking zegt dat het haar daar niet om was te doen. Dan krijgen wij het sluitstuk dat de Nederlandse bevolking ook een stem zal willen in het al dan niet goedkeuren van een dergelijk verdrag. Wat de SP-fractie betreft staat dan de weg naar een referendum vrij.

De voorzitter:

Ik verwelkom uiteraard iedereen op de publieke tribune, maar in het bijzonder de leden van het corps diplomatique die dit debat over de Europese Top willen bijwonen.

Het woord is aan de heer Ten Broeke.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. De Top in Brussel moet twee zaken opleveren. In de eerste plaats een stappenplan dat leidt tot een IGC, volgens mij in juni, daarna een conceptverdrag – ik begrijp dat dit per 1 oktober wordt voorzien – vervolgens gaan wij een wereldrecord ratificeren vestigen en vlak voor de Europese verkiezingen moet er dan een nieuw verdrag voor Europa liggen. In de tweede plaats moet deze top opleveren een duidelijk mandaat voor dat simpele verdrag. Buitengewoon ambitieus, maar het moet kunnen. Deze Raad kan ook een keerpunt opleveren. Waar twee maanden geleden in Berlijn de vijftigste verjaardag van de Unie werd gevierd onder een somber gesternte hoeft de begrafenis van de Europese grondwet geen treurmars te zijn. Ik zal vandaag niet de fameuze woorden van de heer Bot herhalen, maar nu een gewoon wijzigingsverdrag wordt voorbereid is een doodlopende weg verlaten. De VVD-fractie vond al in januari dat niet de verworpen grondwet maar het Verdrag van Nice het startpunt van de onderhandelingen moest zijn. Nu, zes maanden, 18 vrienden van de grondwet en een vracht aan binnenlandse commentatoren later, is deze opstelling de juiste gebleken. Alom werd het afgeserveerd als een keuze voor de achterste wagon. Premier Balkenende oogstte hoon terwijl Sarkozy de held werd. Afgelopen zondag moesten wij nog horen dat in buitenlandse kranten Nederland de zieke man van Europa was geworden. In werkelijkheid konden wij op diezelfde dag in Le Monde lezen dat Nederland een constructieve partner voor het Duitse voorzitterschap wil zijn.

Vlak voor de top is het te vroeg voor loven en prijzen – het bieden moet immers nog beginnen – maar de VVD-fractie is ervan overtuigd dat juist het in onze ogen constructieve Nederlandse nee uit 2005 zowel de meerderheid van deze Kamer als de regering op het juiste spoor heeft gezet. Ook de zeer nuttige inspraakrondes hebben ons daarbij geholpen. Vandaag geven wij u een mandaat om dat Nederlandse nee te vertalen in een verdrag dat de toekomstige bestuurbaarheid en slagkracht van Europa zeker stelt, maar tegelijkertijd recht doet aan de bezwaren van de Nederlanders die wij twee jaar geleden om advies vroegen. U was honderd dagen in het land, wij zijn vier dagen op pad geweest en de bijna 500 mensen naar wie wij hebben geluisterd, gaven een verhaal en een gezicht aan de vele cijfers uit de enquêtes die wij al kenden en die ons in staat stellen om het nee op een juiste manier te interpreteren.

Wat de VVD betreft zijn er drie hoofdpunten waar het kabinet bij deze top op moet letten. Ons uitgangspunt daarbij is dat wij willen dat er een Europa komt dat werkt en wel in het Nederlands belang. Het eerste hoofdpunt is dat het doel een klassiek wijzigingsverdrag moet zijn zonder grondwettelijke opsmuk en pretenties. Dit betekent geen grondwet of iets wat daarop lijkt.

Daar hoort vanzelfsprekend ook bij dat de symboliek verdwijnt. Voor- en tegenstemmers hebben misschien niet allemaal gedacht dat Europa een superstaat in wording was, zo leerde ook de tour die de Tweede Kamer maakte, maar zij bevestigden wel die indruk. Symboliek is een middel en geen doel in zich, dat ben ik met de heer Van Bommel eens. De regering kan zich dus niet achter symboliek verschuilen en denken dat het daarmee gedaan is. Heb ik het goed begrepen dat de munt, de euro, de meest gehate van alle symbolen, in het nieuwe verdrag blijft staan?

Als wij het dan toch over symbolen hebben, die vlag mag wat mij betreft best op alle regeringsgebouwen en stad- en provinciehuizen waaien. Ze hoeft niet in het verdrag, maar ze past zeker naast de Nederlandse vlag op de genoemde gebouwen.

De heer Pechtold (D66):

Ik was geïntrigeerd door de opmerking van de heer Ten Broeke dat het slechts middelen zijn. Waarvoor worden middelen gebruikt?

De heer Ten Broeke (VVD):

Om een doel te bereiken.

De heer Pechtold (D66):

Als je dit soort middelen zou inzetten om het Europees gevoel wat meer bij ons te brengen, zou je dan niet juist moeten trachten die een rol te geven? Is het niet typerend dat de voor- en tegenstanders zich scheiden bij een discussie over dit soort onzinnigheden als: hoe gaan wij met de vlag om? Waarom neemt de VVD dan weer zo'n half-halfpositie in? De heer Ten Broeke draagt trots het speldje, net als ik. "Zo lang het nog mag", hebben wij al tegen elkaar gezegd. Daarna gaan wij het vlaggetje achter de revers dragen, Waarom zouden wij nu juist deze middelen niet inzetten om draagvlak te verwerven?

De heer Ten Broeke (VVD):

Er is niets tegen die vlag. Daarom draag ik dit speldje net als de heer Pechtold. Hij is misschien bang dat de minister-president het gaat verbieden, maar aan de andere kant zijn er Nederlandse burgers die er bezwaar tegen zouden hebben als zij via een verdrag de pretenties van de grondwet opgelegd krijgen. Het gaat er mij niet om dat wij de vlag of de munt of de hymne op de een of andere manier zouden willen verdoezelen. De VVD-fractie maakt een duidelijke keuze. Als je een simpel wijzigingsverdrag wilt, als je terug wilt naar het uitgangspunt, als je de doodlopende weg wilt verlaten die wij eerder hebben ingeslagen, begin je met het uitgangspunt van Nice. Je maakt een wijzigingsverdrag waarmee je die elementen uit dat verdrag sloopt die bijdragen aan het verkeerde beeld. In dit geval waren de symbolen niet behulpzaam; ze leiden niet tot het doel dat de heer Pechtold wenst na te streven.

De heer Pechtold (D66):

De woorden "eruit slopen" ademen een sfeer waarin ik de VVD niet herken als pro-Europese partij. Ik probeerde goed te luisteren naar het antwoord van de heer Ten Broeke, maar in vak K ontstond grote onrust, naar ik vermoed over de vlag en de speldjes. Ik heb nog wel drie speldjes op mijn kamer liggen. Als de bewindslieden graag mee doen, laat ik ze wel even halen en dan dragen wij er vandaag allemaal een. Oh, de minister-president heeft een horloge? Er is altijd baas boven baas.

De heer Ormel (CDA):

Ik sloeg aan op de opmerking van de heer Ten Broeke die zei dat hij de euro als een van de meest gehate symbolen beschouwt. Ik wijs hem erop dat de euro mede dankzij een liberale minister van Financiën in Nederland is geïntroduceerd. Ik wijs hem erop dat de euro als munt allerminst een symbool is. Hoe ziet de VVD-fractie de euro op dit moment?

De heer Ten Broeke (VVD):

De heer Ormel begrijpt heel goed dat ik doelde op het gevoelen onder de Nederlandse bevolking. Wij kunnen niet ontkennen dat de euro nog steeds niet erg geliefd is bij de bevolking. Dan moeten wij ook zo eerlijk zijn om dat te erkennen. Het is mij opgevallen dat er in het gesprek over de symbolen die uit het verdrag moeten verdwijnen, kennelijk is gezegd dat de euro moet worden gehandhaafd. Daarom vraag ik aan het kabinet of die indruk klopt. Voor het overige zijn wij uitermate tevreden over de invoering van de euro en de resultaten die daarmee zijn behaald. Dit geldt misschien niet voor het kopje koffie waar de gemiddelde Nederlander zijn referentiekader aan ontleent, maar wel voor het feit dat de inflatie in de eurozone is beteugeld. Daar zijn wij gelukkig mee. Ik zou dit nooit willen terugdraaien. De eerlijkheid gebiedt echter dat wij toegeven dat wij moeite hebben om dit op markten en pleinen uit te leggen.

De heer Ormel (CDA):

U wilt de munteenheid euro dus op generlei wijze vermeld hebben in een verdrag?

De heer Ten Broeke (VVD):

Nee, ik vraag de Nederlandse regering of het klopt dat de euro in het verdrag blijft staan, terwijl die andere symbolen verdwijnen met de wens om er een wijzigingsverdrag van te maken. Ik wil daar graag uitleg over.

De Europese minister van Buitenlandse Zaken werd al genoemd. Als de VVD zou moeten kiezen tussen drie functionarissen die elkaar voor de voeten lopen – dat is namelijk het beeld op dit moment – en een die zowel door de Raad als door het Europees Parlement wordt gecontroleerd maar niet "minister" heet, dan kiezen wij liever voor die ene dubbele pet dan voor drie machteloze toupetjes. Zijn behalve de benaming ook de ophanging en de positie onderdeel van de inzet van de Nederlandse regering? Is dus behalve de symboliek van de naam ook de positie van deze figuur onderdeel van die inzet?

Het is wezenlijk dat het Handvest verdwijnt. Dat Europa beschaving is, wordt daarmee niet aangetast, zoals een van de insprekers in Groningen terecht opmerkte. Een verwijzingsartikel in combinatie met het verlenen van een rechtspersoonlijkheid aan de Unie, die maakt dat ook de EU het EVRM kan ondertekenen, heeft de voorkeur van de VVD. De VVD heeft daarop bij herhaling aangedrongen.

Een tweede belangrijk punt waarop moet worden gelet is dat er een duidelijke bevoegdheidsafbakening volgt: wat is exclusief van de Unie, wat is gedeeld met de lidstaten en wat kunnen we het best zelf doen? De VVD vindt dat het heldere onderscheid tussen deze drie categorieën moet blijven, dat de principes van subsidiariteit en proportionaliteit kunnen worden versterkt en dat de drie pilaren met wat communautair is en wat intergouvernementeel is kunnen verdwijnen. Is dit een juiste weergave van de Nederlandse inzet? Welke bevoegdheden moeten eigenlijk worden verduidelijkt of aangescherpt? De Kamer is hierover een brief beloofd, maar misschien kan de regering dit vandaag mondeling laten weten.

Is de regering van plan om een protocol toe te voegen waarin de verhouding tussen publieke diensten en de interne markt opnieuw juridisch wordt bekeken? De VVD is hiervan tegenstander als dit betekent dat diensten van algemeen economisch belang, die naar onze smaak reeds voldoende waarborgen kennen, als excuus worden gebruikt om de interne markt buitenspel te zetten. De heer Timmermans had daarover een buitengewoon goed verhaal en ik had hem daardoor bijna willen voordragen voor een Thorbeckepenning. Toch wil ik daar wat meer zekerheid over krijgen. Ik overweeg anders een motie in te dienen, om in ieder geval de internemarktdoelstellingen en internemarktprincipes zeker te stellen.

Wil de Nederlandse regering zich inzetten voor de VVD-wens, die ruim wordt gedeeld door de Nederlandse bevolking en ook in de inspraakrondes naar voren kwam, om energiebeleid tot de nieuwe bevoegdheden te rekenen? Wij hebben reeds onze reserves kenbaar gemaakt voor justitie en binnenlandse zaken, migratiebeleid en strafrecht. De VVD is van mening dat de nationale keuzevrijheid ten aanzien van de soort en hoogte van sancties moet worden gehandhaafd. Deelt de Nederlandse regering dat standpunt?

De aangescherpte inzet voor politiesamenwerking bij terrorismebestrijding en zware grensoverschrijdende criminaliteit lijkt ons bevredigend, maar de redenering van de regering over Prüm lijkt ons juist het omgekeerde: als het op het EU-niveau van de 27 niet lukt, dan is geïntensiveerde samenwerking juist de beste oplossing; het hoeft niet per se omgekeerd te zijn. Welke operationele taken blijven eigenlijk nog onder de unanimiteitsregel vallen, zoals in de brief wordt gemeld? Graag ook daarover meer duidelijkheid.

Tot slot moet de regering erop letten dat het "motorblok", deel 1, oftewel het institutionele pakket, bijvoorbeeld een kleinere Europese Commissie en de stemmenweging, grotendeels intact blijft en dat dit spelregels oplevert die de voortgang van Europa zeker. De VVD kan daar grotendeels mee leven. Er zijn zelfs enige aanvullingen nodig die recht doen aan het "nee". Allereerst de uitbreiding: naast de interne markt en vrede en veiligheid is die de derde succeskraker van de Unie, maar de Unie dreigt onbestuurbaar te worden door een verdere uitbreiding zonder heldere spelregels en handhaving. De tour door Nederland leerde ons dat dit niet langer wordt geaccepteerd. De regering heeft zich volledig vastgelegd om dit binnen te halen; in het regeerakkoord, brieven van 19 maart en 21 mei, en nu ook weer in het gisteren besproken beleidsprogramma. De VVD betwijfelt echter of de regering dit ook werkelijk kan binnenhalen, gezien het internationale verzet daartegen. Toch hechten ook wij zeer aan resultaten op dit gebied. De regering kan op dit vlak eigenlijk niet met lege handen thuiskomen. Daarom willen wij een handreiking doen. Al eerder suggereerden wij om niet de Kopenhagencriteria op te nemen, maar te verwijzen naar de "nieuwe politieke consensus" van de top in december 2006, die zowel de Kopenhagencriteria omvatte als het absorptie- en integratiecriterium. Door hiernaar te verwijzen, blijft het een politieke beoordeling, omdat ook de spankracht van de Unie meeweegt. Die is essentieel voor haar bestuurs- en slagkracht. Wat denkt de regering van deze suggestie?

De positie van de nationale parlementen en het Europees Parlement. Willen wij beter controleren wat er uit Brussel komt en ook nog eens beïnvloeden wat er naar Brussel gaat, dan is de meeste winst in eigen huis te boeken. Zowel onze rol als controleur als onze rol als medewetgever en mandaatgever gaan wij nadrukkelijk bekijken. Maar het democratisch tekort in Europa laat zich ook via nationale lijnen verkleinen. De regering is er niet in geslaagd uit te leggen wat Nederland met de rode kaart wil. Mijn fractie vond het een sympathiek idee en wij denken dat de regering hier een resultaat moet boeken.

Om aan het bezwaar tegemoet te komen dat rode en gele kaarten het institutionele evenwicht, het initiatiefrecht van de Europese Commissie en de controletaak van het Europees Parlement zouden aantasten, stel ik de volgende variant op de oranje kaart voor. Als een voorstel van de Europese Commissie door 55% van de nationale parlementen die 65% van de bevolking vertegenwoordigen – de dubbele meerderheid die in de Raad wordt gehanteerd – wordt afgewezen, moet het worden doorverwezen naar de Raad. De Raad beslist vervolgens in het openbaar om de Europese Commissie wel of niet te adviseren het voorstel in te trekken. Wat denkt de regering van deze suggestie?

Het Europees Parlement zou meer tanden kunnen krijgen door hem het recht te geven de benoeming van individuele commissarissen goed te keuren. Als de Commissie kleiner wordt, is dat een logische stap, want de nationale mantels der liefde kunnen dan niet langer slecht functionerende commissarissen, frauderende functionarissen als mevrouw Cresson of commissarissen die er opvattingen op na houden die strijdig zijn met de beginselen van de Unie, zoals de heer Butiglioni, bedekken. Dit goede idee heb ik uit de inspraakronde opgepikt. Kan de regering hiermee nog iets doen?

De dubbele meerderheid is een cruciale verbetering ten opzichte van het Verdrag van Nice. Een econometrist heeft voor mij uitgerekend dat de besluitvaardigheid, het aantal winnende coalities dus, daardoor maar liefst acht maal groter wordt. De EU-27 komt daarmee op het niveau van de EU-12. Dat is een spectaculaire verbetering en dat terwijl het Nederlandse stemgewicht maar met 0,1% afneemt. Niet dus. Deze innovatie moet absoluut behouden blijven, want ik heb nog geen beter systeem gezien. Ook de Poolse kwadraatwortels zijn dat niet.

Polen heeft misschien haar wortel, maar de VVD-fractie geeft de regering een stok in overweging. De Polen profiteren ruimschoots van de Europese structuurfondsen, maar blokkeren elke vooruitgang. Ze handelen in strijd met het EVRM als het gaat om de homorechten. Ze proberen een liberale Europarlementariër zijn democratische mandaat af te pakken. En nu stellen ze ook nog eens de volstrekt onredelijke eis dat ze met de helft van de bevolking van Duitsland hetzelfde stemgewicht moeten krijgen. Mijn fractie is daar een beetje klaar mee. De grenzen mogen voor gewone Polen open, maar de luiken voor hun leiders gaan bij ons zo langzamerhand dicht. De VVD-fractie steunt dan ook de harde taal van commissievoorzitter Barroso.

Nederland moet hard onderhandelen voor een Europa dat weer werkt in het Nederlandse belang. Het grotendeels constructieve nee was de steun in de rug die de regering een uitstekend uitgangspositie voor de komende onderhandelingen verschafte. Nu kan de regering laten zien hoezeer zij dat nee respecteert. Mijn fractie wenst de regering daarbij alle succes.

De heer Ormel (CDA):

U zei dat de regering een resultaat moet boeken bij de rode kaart. Dat is nogal een slag in de lucht. Wat bedoelt u daarmee? Wie krijgt waarvoor en op welk beleidsterrein een rode kaart? Hoe hard is verder dat "moet" voor de VVD-fractie?

De heer Ten Broeke (VVD):

Nederland moet een succes boeken in haar streven de nationale parlementen te versterken. Nederland moet uit Europa terugkomen met een resultaat, omdat het zo hoog heeft ingezet. Ik constateer tegelijkertijd dat de rode kaart door maar weinig lidstaten is begrepen. Daarom suggereer ik om de oranje kaart zo aan te passen dat de institutionele balans gehandhaafd blijft. Ik doe dat, omdat de belangrijkste kritiek op de rode kaart die mogelijkheid van onbalans was.

De heer Ormel (CDA):

U pleit dus niet voor een rode kaart.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik vind de rode kaart een sympathiek idee, maar de realiteit gebiedt mij te zeggen dat die er niet zal komen. Ik doe de regering daarom een handreiking met mijn suggestie om de oranje kaart aan te passen. Daarmee kom ik tegemoet aan de wens van nationale parlementen om meer invloed te krijgen. Ik stel voor om dezelfde dubbele meerderheid te gebruiken als in de Raad, namelijk 55% van de nationale parlementen en 65% van de bevolking. Als er zo'n meerderheid is, krijgen de nationale parlementen het recht om een voorstel van de Europese Commissie door te verwijzen naar de Raad. Dat is anders dan bij de rode kaart, want dan zou een voorstel onmiddellijk in de prullenmand verdwijnen. Ik moet nog zien dat de Raad een teruggewezen voorstel alsnog invoert. Ik hoop dat dit een constructieve suggestie is die tot resultaat kan leiden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Zijn er harde punten, waarvan u zegt: de VVD kan niet instemmen met een onderhandelingsresultaat als die er niet in zitten?

De heer Ten Broeke (VVD):

De VVD-fractie heeft in het debat in maart en ook vandaag aangegeven dat een aantal punten zeer moeilijk ligt. Als er een sociaal protocol komt met allerlei bindende rechten, waardoor de interne markt op het spel komt te staan, zal dat voor onze fractie een moeilijk punt zijn. Ik overweeg op dat vlak een motie in te dienen. Een ander punt is de rol van de nationale parlementen. Op dat gebied heb ik een suggestie gedaan, die het voor de Nederlandse regering misschien gemakkelijker maakt om tot overeenstemming te komen. Een hard punt voor ons is dat daarin vooruitgang wordt geboekt. Dat hoeft niet per se een rode kaart te zijn, als die er toch niet gaat komen. Ook de uitbreiding is voor ons een aangelegen punt. De Nederlandse regering heeft zelf al aangegeven, niet met een resultaat te willen thuiskomen als er op dit punt niet iets gebeurt. Wij zien graag het onderhandelingsresultaat tegemoet.

De voorzitter:

Tot zover de bijdrage van de heer Ten Broeke. De staatssecretaris laat alvast weten, met belangstelling een eventuele voordracht voor de Thorbeckepenning af te wachten.

Het woord is aan de heer Pechtold. Hij spreekt namens de fractie van D66.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Op weg naar het spreekgestoelte hoorde ik de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken iets zeggen over de Van Mierlopenning. Welnu, daar moet je echt meer voor doen.

Voorzitter. Het vaarplan zal deze week eindelijk worden onthuld. Na een reeks inleidende debatten staan wij aan de vooravond van de Europese Top. Ik zie dat de premier al niet kan wachten om ernaar toe te gaan. Wij hebben inmiddels een behoorlijk lange weg afgelegd. Eerst stond er een tamelijk nietszeggend stuk in het regeerakkoord onder de wat verraderlijke titel "Een actieve en internationale Europese rol". Na wat getouwtrek kwam er helaas een brief "voor de bühne". Uiteindelijk was er gelukkig een uitgelekte notitie, die ons de helderheid gaf van het vorige debat.

Na de snuffelstage van 100 dagen is het wel duidelijk: het kabinet streeft naar een minimalistische rol in en voor Europa. Dat niet alle lidstaten Nederland de opstelling van het kabinet in dank afnemen, is dan ook een understatement. De brief van het voorzitterschap...

Voorzitter, ik heb er bijna moeite mee mijzelf te verstaan met al het gekrakeel in Vak K. Ik weet niet of het aan mijn bijdrage tot nu toe ligt, of dat er overleg gaande is...

Minister Verhagen:

Dat is voor de voorzitters!

De voorzitter:

De heer Pechtold vervolgt zijn betoog.

De heer Pechtold (D66):

De brief van het voorzitterschap over de aanstaande top sluit goed aan bij de prioriteiten van dit kabinet: mijn complimenten daarvoor. De prioriteiten van dit kabinet zijn echter niet die van D66. Welke werkelijke verbeteringen gaan wij nu bereiken? De inzet van het kabinet is vooral gericht op cosmetische wijzigingen. Zo komt er minder symboliek; wij hadden het al over de vlag. Welnu, van mij mag er gewoon een vlaginstructie komen voor gemeenten en provincies. Er wordt een ander naampje gegeven aan hetzelfde beestje. En er komt een wijziging in plaats van "the real thing", om een referendum te voorkomen en bezorgde burgers te bezweren. Het debat in en over Europa gaat echter over meer dan semantiek. Het is de verantwoordelijkheid van deze regering om daarover eerlijk te zijn tegen de mensen. Het lijkt erop dat het grondwettelijk verdrag wordt omgedoopt tot een wijzigingsverdrag. Het Duitse voorzitterschap zegt er, vrij vertaald, wel bij dat de voorstanders heel duidelijk hebben gemaakt dat dit een majeure concessie zou betekenen. Een duur verlies van goodwill voor een cosmetische ingreep, dus. Een wijzigingsartikel in plaats van het hele handvest van de grondrechten: het is nog steeds niet duidelijk wat nu precies de juridische status van zo'n verwijzing is. Worden de rechten en vrijheden uit het handvest, zoals de bescherming van consumentenbelangen en het recht op staking, daarmee even goed verankerd als bij opneming in het verdrag zelf? De staatssecretaris gaf op mijn verzoek om meer duidelijkheid bijna een maand geleden het volgende aan: ik ben graag bereid tot explicitering en zeg dat graag toe. De Kamer ontvangt daarover van het kabinet een brief, en wij zullen dat met redenen omkleden. Hij – en dat was ik – vraagt een juridisch standpunt daarover, en dat zullen wij hem melden. De staatssecretaris gebaart nu dat het antwoord er is. Ik ben geen jurist, maar hij kennelijk ook niet. Helaas vernam de Kamer niets. Vorige week nog heb ik de regering herinnerd aan deze toezegging. De passage die er nu in staat, is volstrekt onvoldoende. Graag krijg ik alsnog duidelijkheid. Voor D66 staat het doel en niet het middel voorop, maar de conclusie dat Nederland een hoop politiek kapitaal heeft ingezet om dezelfde figuur anders aan te kleden, zou ik niet erg bevredigend vinden.

Voorzitter. Ik wil toch bezwaar maken tegen de constante onrust in vak K. Of men is in intern overleg, of men luistert naar mij. Het is nu echt non-stop mis daar.

De voorzitter:

De bewindslieden staan te popelen om te reageren.

De heer Pechtold (D66):

Dan stel ik voor dat zij mij mogen interrumperen, maar ik vind het irritant om op deze manier mijn verhaal te moeten doen hier. Naar mijn gevoel is er alle reden om een kritische toon aan te slaan tegen dit kabinet. Wij wachten er al maanden op, serieus met dit kabinet over zaken te kunnen praten en dat kan niet op deze manier. De premier is non-stop met zijn blackberry bezig of zit naar zijn horloge te kijken. Ik dacht nog even dat het een Europees geschenk was, maar dat blijkt ook al niet zo te zijn.

De voorzitter:

Ik wijs de bewindslieden erop dat zij straks hun eigen termijn hebben en stel voor dat u uw termijn vervolgt, mijnheer Pechtold.

De heer Pechtold (D66):

Dank u. In tegenstelling tot het handvest moeten de Kopenhagencriteria wel in het nieuwe verdrag komen, al mogen zij niet afdwingbaar zijn. Begrijp ik dat goed? Dit vraag ik aan de minister-president. Uiteindelijk gaat het bij de uitbreiding van de EU om het serieus nemen van afspraken die men zelf heeft gemaakt. Mensen weten ook wel beter en zijn er ook zonder windowdressing van te overtuigen dat Turkije niet aan de beurt is, zolang het zijn zaken niet goed op orde heeft.

Dit kabinet geeft weinig blijk van ambitie met Europa. De grote thema's laat het liggen. Dat zei ik gisteren en dat herhaal ik vandaag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De heer Pechtold gaf zojuist aan dat er wel wat cosmetische veranderingen aan lijken te komen, maar geen echt inhoudelijke veranderingen. Heb ik dat goed begrepen?

De heer Pechtold (D66):

U en ik moeten natuurlijk afwachten wat er precies uitkomt, maar wij staan hier niet voor niets veel te praten over verwijzingen, over het niet opnemen maar dan wel anders behandelen van zaken, en over dingen zoals de vlag en weet ik het allemaal niet. Dat doet mij toch denken dat het gaat om cosmetische veranderingen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar vindt u dan dat er op belangrijke inhoudelijke punten een verandering zou moeten komen om recht te doen aan het nee van het referendum waarop u in het verleden zo hebt aangedrongen?

De heer Pechtold (D66):

Ja, veel democratie, maar dat hebt u van mij al vernomen. Daarom zou ik ook erg tegen voorstellen zijn die ertoe leiden dat de rol van het EP minder wordt. Voor dat soort zaken wil ik met de heer Ten Broeke ruim baan. Daarnaast zou ik graag zien dat er zaken in komen die het draagvlak kunnen vergroten. Ik kom daar zo dadelijk nog op. Energie en klimaat horen naar mijn mening tot de onderwerpen die het draagvlak kunnen vergroten, meer dan zaken zoals de euro waar de heer Ten Broeke het over had.

De heer Van der Staaij (SGP):

Heeft de denkpauze voor D66 geleid tot een ander perspectief dan wat de D66-fractie drie jaar geleden naar voren bracht in het debat over de EU grondwet destijds? Of zegt u nog steeds, zoals de heer Dittrich toen deed, dat het eigenlijk allemaal niet ver genoeg gaat en dat wij naar een federatief Europa moeten, want daar ligt ons ideaal en daar moeten wij ons voor inzetten?

De heer Pechtold (D66):

Als consistentie tegenwoordig een verwijt is, dan neem ik dat graag op mij. Ik denk dat de positie van D66 altijd helder is geweest. Het grondwettelijk verdrag dat twee jaar geleden voorlag, was voor ons een belangrijke stap in de verdere Europese samenwerking en eenwording. Wat mij betreft, is Europa nog niet af, zeker niet met de processie van Echternach waar wij nu mee bezig zijn, met drie stappen vooruit en twee achteruit. Uiteindelijk wil ik weer stappen vooruit gaan zetten, ja. Ook na het afsluiten van dit wijzigingsverdrag.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik weet niet of ik de heer Pechtold consistentie kan verwijten, want naast de heer Dittrich hadden wij op een gegeven moment ook mevrouw Van der Laan en je kunt veel van haar zeggen, maar niemand zal ontkennen dat zij een ware Europeaan is. Na de uitslag van het referendum te hebben vernomen, zei echter ook zij als democraat op enig moment dat die uitslag maatgevend zou moeten zijn. Nu behoort u, mijnheer Pechtold, tot een partij die altijd weer om referenda vraagt. Dat is uw goed recht. U gelooft daar heilig in, maar wat leert u dan van de mensen die nee hebben gezegd? Wanneer kiest u ook inhoudelijk voor de beweegredenen die mensen hebben genoemd om nee te zeggen? Daar zat die symboliek wel degelijk bij. Daar zaten de pretenties die Europa had wel degelijk bij. Daar zat ook de uitbreiding bij. Wat zegt u dan over de Kopenhagencriteria? Kiest u ook voor de mensen die nee hebben gezegd, of blijft u standhouden en kiest u voor de minderheid en weten wij dus ook de volgende keer wat u zult doen?

De heer Pechtold (D66):

Alleen al uit het feit dat je moet uitleggen wat een referendum is, maak je op wat het verschil tussen sociaal-liberalen en conservatief-liberalen is. Dit woord staat in mooie, nieuwe beginselprogramma's, in Groningen vastgesteld, maar daarna hoor je er nooit meer wat van. Dat is het probleem met referenda bij de VVD. Een referendum betekent niet dat na een bepaalde uitslag 100% van de politiek moet doen wat een meerderheid heeft gedaan. Ik heb met mijn fractie sinds het begin van deze nieuwe kabinetsperiode altijd duidelijk gemaakt dat alle partijen er verantwoordelijk voor zijn om na te gaan wat de minderheid twee jaar geleden vond. Daarvoor moeten zij ook opkomen. Van het nee moeten grote delen overeind blijven. Wij hebben daarom vier dagen uitgebreid naar burgers geluisterd om erachter te komen wat echt het probleem was. Dat school niet in de zaken waar u en ik voor stonden. Dergelijke zaken moeten dus keihard overeind blijven. Gedurende het spel kunnen spelregels niet worden veranderd, ook de Kopenhagencriteria niet. Ik vind ze duidelijk. Zolang Turkije niet voldoet aan tal van zaken, met name qua mensenrechten, moet dat buiten de Europese Unie worden gehouden. Je kunt niet ineens de criteria naar binnen halen, waarmee het veel meer effect lijkt te krijgen. Daar ben ik niet voor.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik ben blij met uw laatste toevoeging, maar dan moet u ook erkennen dat veel Nederlanders hebben vastgesteld dat dezelfde Unie zich vaak niet aan die spelregels houdt. Dat is de steen des aanstoots. Daarom zoekt de VVD-fractie naar methoden om de spelregels beter afdwingbaar te maken. Het zou goed zijn als de fractie van D66 daarover mee kan en wil denken.

De voorzitter:

Ik hoor geen vraag, dus stel ik voor dat de heer Pechtold zijn betoog vervolgt.

De heer Pechtold (D66):

Wij zijn het eens.

Zorg ervoor dat de Europese Unie de echte problemen kan aanpakken. Het Midden-Oosten en Irak als tweede op de lijst van mislukte staten, komen tot mijn verbazing niet op de agenda voor evenmin als Iran, de klimaatverandering, asiel, migratie en terrorisme. Zorg ervoor dat de Europese Unie de kansen die er zijn, kan pakken. Zorg dat de Europese Unie haar afspraken nakomt. Schaf meer nationale veto's af. Pas dan kunnen wij ervoor zorgen dat de mooie afspraken over schone energie en energiebesparing echt worden uitgevoerd en niet door spijtoptanten, treuzelaars of ontduikers worden gefrustreerd, zoals eerder met ambitieuze plannen is gebeurd.

Een aantal maanden geleden is een motie van mijn fractiegenoot Van der Ham aangenomen, die de noodzaak van strengere EU-afspraken rondom onderzoek en ontwikkeling van schone energie onderstreept. Hoe staat het met de uitvoering van die motie?

Maak Europa democratischer en slagvaardiger. Creëer een echte Europese democratie. Over de bevoegdheden van het Europees Parlement wordt helaas met geen woord gerept. Over die van de nationale parlementen wel. Waarom heeft de Tweede Kamer een rode kaart nodig, terwijl wij de mogelijkheden die wij nu al hebben, slecht benutten? Ik zie de logica daar nog steeds niet van in. Op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken wil het kabinet stappen vooruit zetten. Complimenten daarvoor. Graag hoor ik wat meer over de noodremprocedure in het stuk over de passerelle. Hoe ziet de premier dit precies voor zich? Biedt die ruimte binnen het gemeenschappelijke JBZ-beleid om bepaalde verworvenheden, zoals het homohuwelijk en ons succesvolle softdrugsbeleid, te behouden? Is dat een Europese invulling van het goede, democratische principe dat de meerderheid de minderheid ook respecteert? Volgens D66 hoeft meer Europa helemaal niet altijd ten koste te gaan van de nationaliteit. Vaak bieden de Europese kaders meer ruimte dan de Nederlandse regering durft te benutten. Soms moeten de bakens worden verzet om meer ruimte te maken voor experimenten.

Investeer in draagvlak. Durf het verhaal te vertellen. Maak mensen bekend met de geschiedenis en het functioneren van de EU, te beginnen in het onderwijs. De premier had het vorige week over het ontwikkelen van een lespakket over de EU. Dat vind ik een goed initiatief, maar eerder zijn hier moties over ingediend, die beide opriepen tot het meer werk maken van de Europese dimensie in het onderwijs. Komt die ook aan bod bij de commissie Rechtsstaat?

Anders dan een krantenlezer misschien zou denken, worden deze week slechts een tijdpad en een mandaat voor een intergouvernementele conferentie vastgesteld en dus niet voor een nieuw verdrag. Dit najaar zou deze IGC al bijeen worden geroepen; aan het einde van het jaar zou zij klaar zijn met haar werk. Dat is een ambitieus traject. Als dat maar niet ten koste gaat van de betrokkenheid van burgers bij het proces! Ik krijg hierop graag een reactie van het kabinet. Het mandaat moet precise and comprehensive worden, maar een concept was gisteren nog niet beschikbaar. Is dat inmiddels wel het geval? Dan weten wij ook waarover wij praten.

Het zou zeer wenselijk zijn als een nieuwe basis voor de Europese toekomst in ieder geval voor de verkiezingen van het Europees Parlement in 2009 is gelegen. Ik wens de regering heel veel succes toe in de komende dagen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij staan aan de vooravond van de Europese Top. Ik benadruk nogmaals dat de ChristenUnie zich kan vinden in de inzet van het kabinet, zoals verwoord in de brieven van maart en mei jongstleden aan de Kamer.

Graag spreek ik ook mijn waardering uit voor de voorbereidingen en voor de inzet door het kabinet bij deze top. Uit de geannoteerde agenda die wij hebben ontvangen maak ik op dat de komende dagen zal worden gesproken over de procedure en het tijdpad om tot een nieuw verdrag te komen, maar ook dat de agenda zeer ambitieus is. Het Duitse voorzitterschap heeft aangegeven tot een concreet besluit te willen komen waarin ook inhoudelijk zeer nauwkeurig de reikwijdte van de onderhandelingen over een nieuw verdrag wordt vastgelegd. Het is dus de bedoeling dat het komend weekend daadwerkelijk knopen worden doorgehakt over de contouren van een nieuw verdrag.

In de geannoteerde agenda kom ik verschillende elementen tegen die mijn fractie positief stemt in haar verwachtingen. Er wordt gesproken van een intergouvernementele conferentie, waarin het nieuwe verdrag moet worden opgesteld. Het overgaan tot zo'n IGC geeft al aan dat de verdragen zullen worden aangepast. Dat zien wij als een bevestiging dat het grondwettelijk verdrag werkelijk van tafel is. Het voorzitterschap streeft ernaar om een duidelijk mandaat voor de IGC op te nemen. Wordt het mandaat ook aan een termijn gebonden?

Ook de fractie van de ChristenUnie is van mening dat het Verdrag van Nice geen goede basis meer vormt voor een Europese Unie die inmiddels 27 lidstaten telt. Er is een verdragswijziging nodig die de Europese Unie in staat stelt om effectiever te opereren, de democratische controle te versterken en de besluitvorming transparanter te maken. Op dit punt zijn er goede elementen uit het grondwettelijk verdrag over te nemen. Belangrijk is het dat de vertrouwensband met de burger wordt hersteld. In dit licht zijn wij van harte voorstander van het stroomlijnen van besluitvormingsprocedures en van de openbaarheid van raadsvergaderingen.

De ChristenUnie waardeert het verzet van het kabinet tegen overname in een nieuw verdrag van grondwettelijke verdragsbepalingen die zijn gerelateerd aan het beeld van staatsvorming op Europees niveau. Het is goed om te merken dat het politieke primaat van de lidstaten wordt benadrukt. Belangrijk is een heldere verdeling van bevoegdheden. Op de terreinen waar nu unanimiteit is vereist bij besluitvorming moet dat zo blijven.

Een vraag van de ChristenUnie is dan wel wat op het niveau van het verdrag aan verdeling van bevoegdheden kan worden geregeld. Terecht wordt de vrees genoemd van het sluipenderwijs toe-eigenen van bevoegdheden door de Unie. Het valt ons op dat dit in de praktijk met name langs de weg van het Europese Hof gebeurt. Ook zien wij oorzaken in de dynamiek van de interne markt. Via bepalingen van het strafrecht komen onderwerpen eigenlijk zomaar op Europees niveau terecht. Graag krijg ik een reactie van het kabinet op dit punt.

Het kabinet geeft aan te streven naar verheldering van een toepasselijk juridisch kader. Dit waardeert de ChristenUnie, maar wat is concreet de inzet op dit gebied? De afbakening van bevoegdheden tussen Unie en lidstaten speelt wat de ChristenUnie betreft ook een rol wanneer het gaat om het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De ChristenUniefractie is van mening dat de bescherming van grondrechten primair een taak van de lidstaten zelf is. De grondrechten van de burgers worden in de constituties van de lidstaten al voldoende gewaarborgd, terwijl er internationale borging is via het EVRM. Om te voorkomen dat het wijzigingsverdrag te veel een grondwettelijk karakter krijgt wil het kabinet het handvest niet meer integraal in het wijzigingsverdrag opnemen maar in plaats daarvan een verwijzingsartikel naar het handvest gebruiken. Dit is echter vooral een cosmetische ingreep. Het effect blijft namelijk hetzelfde. Het handvest krijgt een juridisch bindende status. Het kabinet geeft aan dat dit betekent dat burgers in geschillen over de uitleg en toepassing van het EU-recht een beroep kunnen doen op de rechten en de vrijheid van het Handvest van grondrechten. Deze afbakening is belangrijk. Een vraag is dan wel of de tekst van het huidige handvest zich wel leent voor de functie zoals in de agenda beschreven. De tekst van het handvest heeft namelijk veel weg van een basisdocument voor een staat.

De opname van de Kopenhagencriteria in het wijzigingsverdrag lijkt niet haalbaar. Het is inderdaad van belang dat lidstaten op basis van unanimiteit kunnen blijven beslissen over de toetreding van nieuwe leden. Tegelijkertijd hecht de fractie van de ChristenUnie sterk aan een steviger verankering van deze toetredingscriteria. Wat zijn hiervoor de mogelijkheden?

Ik kom ten slotte op het punt van het vaste voorzitterschap. Staatssecretaris Timmermans heeft eerder aangegeven dat het daarbij om een puur technisch voorzitterschap zou moeten gaan. Op dit moment zingt de naam van Tony Blair echter in het rond. Ik heb het hier nu even niet over alle technische kwaliteiten die hij mogelijk bezit. De fractie van de ChristenUnie vraagt zich wel af of híj nu de persoon is die deze rol van technisch voorzitter het beste kan vervullen. In zijn persoon zou deze functie toch weer haast een presidentiële status krijgen.

Tijdens mijn maidenspeech in maart citeerde ik uit het boek "In Europa" van Geert Mak. Ik heb minister Verhagen toen toegezegd om ook het boekenweekgeschenk "De brug" te lezen, dat juist die dag verscheen. Ik heb dat boekje meegenomen en ik ben mijn toezegging nagekomen want ik heb het gelezen. Ik heb ervan genoten. Ik hoop dat de minister het ook heeft gelezen. Ik wil graag een uitspraak van een theeschenker citeren die in het boekje wordt opgevoerd. "Natuurlijk wil ik naar Europa. Dat willen wij allemaal. Wie denkt daar niet over? Europa, wat willen wij daar graag heen! Er is geld, je mag doen wat je wilt en de mensen respecteren elkaar." Dit is zo maar een reactie van een buitenstaander die aangeeft wat de waarde van de Europese Unie is. De Europese samenwerking heeft geleid tot vrede, stabiliteit en welvaart. Het is de moeite waard om met dit Europa verder te gaan. De bewindslieden die dit weekend naar de Europese Raad afreizen, wacht zeker geen gemakkelijke taak. De fractie van de ChristenUnie wenst hun daarom veel wijsheid toe.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

U las uit "De brug" een prachtig citaat voor van een Turkse theeschenker. Mag deze theeschenker, deze Turk, van u toetreden tot de Europese Unie en, zo ja, op welke manier?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Die vraag had ik uiteraard een beetje verwacht; dit boekje gaat immers over Turkije. Het lijkt mij nu niet het moment om een uitgebreid debat over de toetreding van Turkije te voeren. Met het oog op het aanstaande weekend moeten wij nu goed nadenken over toetredingscriteria en de Kopenhagencriteria. In dit licht moeten wij op dit moment de toetreding van Turkije ook zien. Over de toetreding van Turkije in het kader van het Europadebat heeft de fractie van de ChristenUnie altijd gezegd dat Europa goed moet nadenken over zijn grenzen, in inhoudelijk en geografisch opzicht. Wij vinden het echt de vraag of Turkije geografisch bij Europa hoort. Juist ook in dit boekje speelt die grote vraag een rol, waar Turkije nu eigenlijk bij hoort. Om dat te illustreren zou ik nog veel meer moeten citeren. Het is een land met twee gezichten, een brug die twee kanten met elkaar verbindt. Maar goed, laten wij de discussie over Turkije op een ander moment voeren.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik constateer met enige spijt dat u de Europese dromen van deze Turkse theeschenker in rook doet opgaan.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Nee hoor, want ik geloof wel in een heel goed nabuurschapsbeleid. Ik denk dat Turkije in ieder geval een heel goede buurman van de Europese Unie zou moeten zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Drie jaar geleden debatteerden wij hier over de het Europees grondwettelijk verdrag dat juist daarvoor op een top was geboren. De heer Timmermans begon toen zijn betoog als woordvoerder van de fractie van de PvdA met de woorden: "De toppen zijn hoog en de valleien zijn duister". Mijns inziens had hij toen meer gelijk dan hij toen besefte, zeker nu wij zien dat wij vandaag, drie jaar later, aan de vooravond van een nieuwe top staan waar de cruciale vraag voorligt, hoe verder te gaan met Europa.

Het zal voor niemand een verrassing zijn als ik zeg dat de SGP-fractie vindt dat het nieuwe verdrag recht moet doen aan het nee van twee jaar geleden. Anders zijn de nadelige consequenties in allerlei opzichten groot. Wij weten dat deze top nog niet een compleet nieuw verdrag zal opleveren, maar dat wel het mandaat en het tijdpad moeten worden bepaald. De heer Pechtold noemde dit ook al.

Ik merk het volgende op over de afgelopen twee jaar. Na het Franse en Nederlandse nee verklaarden de EU-regeringsleiders unaniem dat er een periode van serieuze reflectie moest komen. Ik vraag mij af of die reflectie er Europabreed echt is gekomen. Is het niet heel lang stil gebleven op dit punt? Ik heb het niet over de inzet van het Nederlandse kabinet, maar Europabreed mis ik de principiële bezinning op waar men uiteindelijk met Europa naar toe wil. Als ik kijk naar de reacties van andere landen lijkt het erop dat men simpelweg is teruggekomen op bepaalde oude posities en vervolgens wil bezien hoe tegemoet kan worden gekomen aan bezwaren van bijvoorbeeld Nederland en Frankrijk wat betreft het uit de oude grondwet halen van bepaalde zaken. Is er kritisch gekeken naar welke taken er ten onrechte bij Europa terecht zijn gekomen in het verleden? Als dat niet het geval is, moet de discussie daarover worden bevorderd. Moet er op onderdelen niet sprake zijn van een renationalisatie? In heel serieuze analyses wordt opgemerkt, bijvoorbeeld als je kijkt naar de grootstedelijke problematiek in de Europese landen, dat moet worden gestopt met het oude denken over het alleen maar verder gaan met de Europese integratie als toekomstideaal en dat moet worden bezien of bepaalde bevoegdheden niet terug moeten naar het nationale niveau. Het is niet onmogelijk dat de nationale staten een sleutelrol kunnen vervullen bij de aanpak van bepaalde problemen in deze globaliserende wereld, hoe paradoxaal dat op het eerste gezicht ook moge klinken. Die discussie missen wij Europabreed nog te veel als wij kijken naar de stand van zaken met betrekking tot een verdrag nu, terwijl dat wel bepalend is voor hoe het verdrag er zal uitzien of hoe daarmee wordt omgegaan in de praktijk.

Mijn fractie heeft een Europa voor ogen van soevereine staten die waar dat nodig is op een goede en effectieve manier samenwerken. De inzet van het kabinet als gevolg van de nationale reflectie ademt een geest die ons aanspreekt. Er wordt uitgestraald dat er is geleerd van de uitslag van het referendum, dat het nieuwe verdrag geen grondwettelijke ambities of uitstraling mag hebben en dat er geen sluipende bevoegdheidsuitbreiding mag plaatsvinden. Het kabinet wil ook geen onderdelen terugzien in het nieuwe verdrag die zijn gerelateerd aan het beeld van staatsvorming op Europees niveau. Dat is taal die ons aanspreekt, maar het komt uiteindelijk wel aan op de concrete invulling. Daarom noem ik zelf enige concrete ijkpunten. Wij willen geen Europese minister van Buitenlandse Zaken, ook niet in vermomming. Wij willen geen verdrag dat grondwet heet. Wij willen ook niet de symbolen die bij een staat horen. Wij willen inhoudelijk gezien ook geen vast voorzitterschap dat kan uitgroeien tot een soort presidentschap. Dat heeft ook te maken met de instelling en de modellering van een nationale staat.

De heer Ormel (CDA):

Pleit de heer Van der Staaij voor het afschaffen van de functie van de Hoge Vertegenwoordiger, zoals die nu door de heer Solana wordt ingevuld? Als dat het geval is, hoe ziet hij dan de positie van de EU in de onderhandelingen met bijvoorbeeld Iran?

De heer Van der Staaij (SGP):

De figuur van Solana is voor ons niet heilig. Wij zeggen niet dat die functie per se zo moet blijven. Ik kan mij iets voorstellen bij een gemeenschappelijke spreekbuis op bepaalde momenten, maar wij zijn niet voor het aanwijzen van een aparte functionaris met bepaalde, misschien bescheiden bevoegdheden, want die kan gemakkelijk uitgroeien tot de Europese minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Ormel (CDA):

Maar wij hebben die figuur al. Begrijp ik goed dat de heer Van der Staaij daarvan af wil?

De heer Van der Staaij (SGP):

Als er geen enkele verandering wordt voorgesteld, ligt het niet voor de hand dat wij daar kritiek op gaan uitoefenen, omdat wij dat in het verleden ook niet hebben gedaan bij de discussies over de Europese Grondwet. Als er wel veranderingen komen, kijken wij heel goed of de figuur van een Europese minister op een bepaalde manier terugkomt. In het verleden wilde men namelijk wel een verandering ten opzichte van de bestaande situatie.

De heer Ten Broeke (VVD):

De heer Van der Staaij vroeg naar de harde punten van de VVD. Ik antwoordde dat wij het heel belangrijk vinden de principes van de interne markt overeind te houden. De heer Van der Staaij noemt de figuur van de voorzitter. Is dat een hard punt voor de SGP?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb drie jaar geleden al bepaalde zaken genoemd. Wij hebben bezwaren tegen een semipermanente voorzitter, tegen een Europese minister van Buitenlandse Zaken en tegen een vergaande uitbreiding van de meerderheidsbesluitvorming. Dat zijn voor ons heel zwaarwegende, harde punten.

Voorzitter. Wij zullen ook niet instemmen met een uitgehold vetorecht van nationale staten, met een verdrag dat het EU-handvest van grondrechten direct of indirect omvat. Als de tekst vervalt, maar als er wel een verwijzingsartikel wordt gemaakt zodat exact hetzelfde ontstaat als wat er in het concept voor een Europese grondwet stond, dan is het inderdaad alleen maar een cosmetische verandering. Wat ons betreft worden grondrechten van burgers allereerst beschermd door de nationale grondwetten van de lidstaten en door het EVRM. Wij hebben geen behoefte aan een aparte grondrechtencatalogus. Volgens was de politieke wens om zo'n catalogus te maken echt iets wat behoorde bij de grondwettelijke aspiraties, want als je een grondwet wilt, behoren daar ook grondrechten bij. Op basis van die strikt juridische benadering had ook de Nederlandse regering indertijd juist heel veel kritiek in verband met de problemen die zouden kunnen ontstaan als er wél een juridisch bindende werking aan het handvest werd gegeven. Daarom vinden wij het een onnodige duplicatie van het EVRM. De regering zegt dat je aan de bezwaren die eraan kleven, ook de bezwaren van de verschillende competenties, op allerlei manieren wel tegemoet kunt komen. Akkoord, je kunt allerlei noodverbanden leggen en dan kan de schade in de praktijk meevallen, maar waarom zou je dit willen? Wij vinden dat er alleen maar onnodig verwarring ontstaat door het opnemen van een grondrechtencatalogus in een nieuw verdrag of door daarnaar te verwijzen.

Nu ik heb aangegeven wat wij niet willen, is het ook belangrijk om te zeggen wat wij wél willen. Dat is een verdrag waarmee substantieel invulling wordt gegeven aan het beginsel van subsidiariteit; daar wachten wij al heel lang op. Wij willen ook een verdrag waarmee de institutionele basis van de Europees Unie van de nodige vereenvoudiging wordt voorzien, een verdrag waarmee de positie van de nationale parlementen serieus genomen wordt, onder meer door de invoering van een rodekaartprocedure. Een verdrag moet ook duidelijkheid scheppen over de geografische grenzen van de Unie en er moet een duidelijke taakafbakening tussen de lidstaten en Europa in zijn aangegeven. Kortom, wij willen een aan de nieuwe omstandigheden aangepast verdrag waarmee wordt voortgeborduurd op het Verdrag van Nice. Daarover willen wij meedenken, nationaal beleid waar mogelijk, Europees beleid waar dat geboden is, zoals bij het asielbeleid. Onze fractie heeft op dit punt een ontwikkeling gekend; aanvankelijk waren wij hier geen voorstander van en pleitten wij ervoor, dit zo veel mogelijk nationaal aan te pakken. Maar nu wij hebben gezien dat er concrete problemen op dit terrein ontstaan die ons ertoe nopen om deze weg op te gaan, kunnen wij ermee instemmen; wij hebben ons er ook een voorstander van getoond. Alleen zo kan de EU een gezonde nieuwe koers varen zonder dat zij nog langer geblokkeerd wordt door de ballast van een afgewezen grondwet.

De heer Ten Broeke (VVD):

U geeft aan hoe uw fractie een werdegang heeft gemaakt op het gebied van asielbeleid. In het begin van uw betoog zei u ook dat een aantal zaken misschien zou moeten worden gerenationaliseerd. Zou u daarvan misschien een of twee voorbeelden kunnen geven?

De heer Van der Staaij (SGP):

De landbouw, niet als geheel, maar wel op onderdelen, zoals het plattelandsbeleid. Je kunt je afvragen of dat niet doorgeschoten is. Je kunt ook denken aan de discussie over de structuurfondsen die wij hebben gevoerd. Ik denk dat er op alle terreinen wel voorbeelden te vinden zijn, maar het gaat er ook om of je bereid bent om op deze praktische manier naar Europa te kijken. Europa is vertrouwenwekkend als het er blijk van geeft dat het er niet om gaat, zo veel mogelijk bevoegdheden naar zich toe te trekken, maar te bekijken op welk niveau een beleidsterrein het effectiefst kan worden behartigd. En dan denken wij inderdaad dat minder Brussel en meer Den Haag op een aantal terreinen wel degelijk mogelijk is.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Onze fractie ziet de Europese Unie als een samenwerkingsverband van soevereine staten waarin de burgers van de lidstaten tevens burgers van de Unie zijn. Dit is immers de uitkomst van het Verdrag van Maastricht en deze heeft een uniek nieuw samenwerkingsverband tussen volkeren en staten opgeleverd. Sinds de totstandkoming van dit verdrag in 1992 zijn nieuwe landen toegetreden, zijn nieuwe deelverdragen afgesloten en is de wereld om ons heen drastisch veranderd. Het is naast een Europees ook een Nederlands belang dat de Europese Unie in staat is om uitdagingen op te pakken en bedreigingen het hoofd te bieden. Het CDA wil een offensief Nederland, waarbij wij duidelijk zijn over wat wij willen met Europa en wat wij willen met Nederland. Oude antwoorden op nieuwe ontwikkelingen werken niet. Het gaat niet om meer Europa, het gaat niet om minder Europa. Het gaat om het belang van Nederland in Europa en hoe wij beide versterken. Het CDA staat voor een eurorealistische koers. Een verdragswijziging is van het grootste belang voor de Nederlandse Staat, maar ook voor de Nederlandse burger die dankzij het Verdrag van Maastricht die Europese burger is. Daar praten wij ook voor.

In het Europese samenwerkingsverband geeft de Nederlandse Staat bevoegdheden over aan de Europese Unie als supranationale organisatie, maar behoudt tegelijkertijd controlerende en initiërende bevoegdheden. Dat is niet nieuw, dat is al lang aan de gang. De Europese Unie vormt een complexe organisatie en dat vereist een heldere uitleg over de structuur. In de geannoteerde agenda geeft de regering aan, meer helderheid te willen krijgen over de bevoegdheden van de EU en de lidstaten. Kan in navolging van deze inzet voor de burger een makkelijk toegankelijk overzicht gemaakt worden van beleidsterreinen die uitsluitend onder de competentie van de lidstaten vallen en die waarop de uitoefening van de bevoegdheden aan de Europese Unie is overgedragen? Kan bij de laatste categorie een onderscheid worden gemaakt tussen beleidsterreinen waarover lidstaten met gekwalificeerde meerderheid besluiten en beleidsterreinen waarop unanimiteit is vereist? Dit betreft dus gewoon de bestaande situatie. Kan vervolgens ook worden aangegeven op welke terreinen precies wordt gesproken over een wijziging van de bestaande situatie?

Voor de CDA-fractie is subsidiariteit, gespreide verantwoordelijkheid, een belangrijk uitgangspunt. Nationaal wat nationaal kan. Wat is op dit punt de inzet van de Nederlandse regering? Wat verstaat de regering onder een verzwaarde subsidiariteitstoets?

Wij steunen de inzet van de regering voor een verwijzingsartikel naar het EU Handvest van de grondrechten en het streven dat de EU dient toe te treden tot het EVRM.

In 1795 schreef Immanuel Kant in Koningsbergen zijn beroemde Zum ewigen Frieden. Kant had geen vertrouwen in een soort van universele regering en geloofde in een samenwerkingsverband van staten. Hij geloofde in gedeeld burgerschap. Hij zag het juist. De Europese Unie ontwikkelt zich nu in de richting die Kant in 1795 al aangaf. De Europese Unie is geen bedreiging van de soevereiniteit van lidstaten, maar juist een middel om de eigen identiteit vast te houden. Hoe denken wij dat wij zonder EU in een globaliserende wereld dat nog zouden kunnen? De uitdagingen voor Nederland en de EU zijn immens en zijn de realiteiten van de komende jaren. Laat ik er enkele noemen.

Rusland vaart een autoritaire koers en schrikt er niet voor terug om gasleveranties als politiek drukmiddel te gebruiken. Laten wij de Nederlandse invloed op Rusland absoluut niet overschatten. Een gezamenlijk Europees beleid ten opzichte van Rusland is gewoon nodig.

De bevolking in het instabiele Midden-Oosten en in Afrika zal de komende twintig jaar verdubbelen. Deze realiteit zal leiden tot migratiestromen naar Europa. Ook daar moet de Europese Unie haar rol vervullen. Nederland kan dat niet alleen.

Terroristische aanslagen en grensoverschrijdende criminaliteit kunnen alleen door grensoverschrijdende activiteiten en samenwerking in de EU worden bestreden.

De Nederlandse economie, die op dit moment de zestiende economie van de wereld is, blijft dat niet op de automatische piloot. De economie van de Europese Unie zal moeten kunnen concurreren met andere economieën. De Chinese economie zal over tien jaar waarschijnlijk groter zijn dan die van de Verenigde Staten en die van de Europese Unie. China heeft grondstoffen nodig. China denkt anders over mensenrechten. China laat zich, net als Rusland, primair leiden door macht. Wij kunnen dan wel een voorkeur hebben voor multilaterale instelleningen, zij hebben dat minder. Het is noodzakelijk om tegenmacht te ontwikkelen. Dat kan alleen in Europees verband. Ik kijk in dit kader naar Galileo. Wij steunen de inzet van de Nederlandse regering om met dit innovatieve project door te gaan. Echter, de 2,4 mld. extra die daarvoor nodig is, zal gevonden moeten worden in de Europese begroting.

De lidstaten van de Europese Unie zijn met de Verenigde Staten in hoge mate verantwoordelijk voor overmatig gebruik van grondstoffen en uitputting van onze aarde. Alleen gezamenlijk kunnen wij doelen uitzetten om deze neerwaartse spiraal te doorbreken. Dat willen wij toch allemaal? Nederland moet rekening houden met meer internationale spanningen, met een krimpende bevolking, afhankelijkheid van energie en mondiale economische uitdagingen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik steun de heer Ormel in zijn schets van de bedreigingen die op Europa afkomen, maar ik wil op één punt graag meer helderheid. Hij zegt dat de relevantie van Europa in de komende jaren zal afnemen en daarmee ook de relevantie van onze economische positie. Is de CDA-fractie er gerust op dat de interne markt, waaraan wij onze banen en onze welvaart te danken hebben en die noodzakelijk is om ons beschavingsniveau ook vol te houden op het moment dat Rusland, China en andere landen economisch in kracht toenemen, voluit overeind blijft en dat de principes van die interne markt geen geweld aangedaan zullen worden?

De heer Ormel (CDA):

Wat de heer Ten Broeke nu vraagt, is de realiteit van gisteren, van vandaag en van morgen. Wij zien de Europese Unie onder andere als een realiteit als het gaat om de interne markt. Wij zien de Europese Unie echter als meer dan een economische markt. Wij zien de Europese Unie ook als een waardengemeenschap. De heer Ten Broeke hoeft zich wat dat betreft geen zorgen te maken. Ik denk dat hij mij nu zal vragen of ik zijn motie wil steunen. Maar als zijn motie een open deur is, vraag ik mij af waarom hij haar indient.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik ben graag zelf meester over mijn vragen en over mijn moties. Of ik een motie zal indienen, hangt onder meer af van het antwoord van de Nederlandse regering en niet alleen van de heer Ormel. Hij mag echter altijd een motie van mijn hand medeondertekenen. Ik maak mij wel zorgen over de interne markt. In het regeerakkoord staat een passage, die ook door de heer Ormel is ondertekend, waarbij de principes van de interne markt nog eens moeten worden afgewogen tegen die van publieke arrangementen. Soortgelijke fraseringen hebben wij ook in andere brieven gezien. Dat maakt het niet voor de hand liggend dat de principes van de interne markt overeind blijven. Ik daag de heer Ormel uit, vast te houden aan het statement dat hij zojuist heeft gegeven.

De heer Ormel (CDA):

Daar hoeft u mij niet eens toe uit te dagen. Dat heb ik al gezegd, maar ik ga niet net als de VVD zeggen dat alles markt is. Duidelijk is dat er bepaalde afspraken gemaakt zullen moeten worden en dat die worden gemaakt.

Voorzitter. De Nederlandse landsgrenzen zijn niet bestand tegen klimaatverandering, criminaliteit of tegen virussen die over onze grenzen komen. Grip op al deze ontwikkelingen krijgt Nederland niet door alleen maar de eigen dijken op te hogen. Gezamenlijk met andere landen kunnen wij deze uitdagingen wel het hoofd bieden. Daarom steun aan de inzet van de regering om in EU-verband op onderdelen adequater te kunnen besluiten. Daarvoor alleen al is de Europese Unie onmisbaar en is een verdragswijziging een logische stap. Een verdrag is geen doel, het is slechts een middel om dat wat wij nu al vanzelfsprekend vinden ook aan onze kinderen te gunnen. Daarbij gaat het niet alleen om wat Europa voor Nederland kan betekenen, maar ook om wat Nederland voor de Europese Unie kan zijn. Wat de CDA-fractie betreft past Nederland een voortrekkersrol in Europa. De Nederlandse regering kan daartoe in de komende dagen een belangrijke stap zetten. De CDA-fractie heeft in een eerdere fase reeds aangegeven wat voor haar de vijf belangrijkste punten zijn:

  • - geen grondwettelijke pretenties, een modern en regulier wijzigingsverdrag;

  • - nationaal wat nationaal kan;

  • - een grotere rol voor de gekozen vertegenwoordigers van de burgers: de nationale parlementen en het Europees Parlement;

  • - versterking van de criteria voor toetreding, waarbij toetreding een politiek besluit dient te blijven;

  • - meer slagkracht voor Europa voor grensoverschrijdende zaken als energie, milieu, immigratie, buitenlands beleid, terrorismebestrijding en criminaliteit.

De Nederlandse burger heeft in een referendum nee gezegd tegen het Constitutioneel Verdrag. De regering heeft de afgelopen jaren, en ook nu, duidelijk laten blijken dat ze deze uitslag serieus neemt. Hoewel wij destijds volmondig ja hebben gezegd tegen het Grondwettelijk Verdrag, is de CDA-fractie van mening dat wijzigingen nodig zijn.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

De heer Ormel heeft gezegd dat Nederland iets voor Europa betekent en zelfs een voortrekkersrol moet spelen. Dat is een prachtige ambitie, maar om te voorkomen dit een holle frase blijft, vraag ik hem te illustreren wat dit voor de CDA-fractie inhoudt. Op welk terrein speelt Nederland een voortrekkersrol en op welke manier?

De heer Ormel (CDA):

Ik wil er niet een speciaal terrein voor afbakenen, maar wil wel een voorbeeld geven. Neem de afgelopen Klimaattop waarop dankzij de inzet van onze minister-president, en trouwens ook van de heer Blair, duidelijk een stap voorwaarts is gezet op de weg naar een gezamenlijk beleid om het klimaat en het milieu te sparen. Dat vind ik een praktisch voorbeeld van een situatie waarin Nederland de rol op zich neemt die bij ons land past. Ik roep de regering op om dat meer te doen, want als wij dat als Nederland meer doen, legt ons dat geen windeieren. Dat is goed voor de positie van Nederland en het is goed voor de wereld die wij aan onze kinderen willen doorgeven.

De CDA-fractie zal het kabinet beoordelen op de zojuist genoemde punten. In een unie met 27 lidstaten en 440 miljoen Europese burgers moet democratische controle op een transparante wijze gewaarborgd zijn. Nationale parlementen zijn het eerste aanspreekpunt voor de burger. Dat betekent dat democratische controle door nationale parlementen op Europese besluitvorming een plaats moet krijgen in een verdragswijziging. Daarnaast zal de democratische controle op de Commissie door het Europees Parlement, de andere rechtstreeks door burgers gekozen vertegenwoordiging, ook helder ingebed moeten zijn in een verdragswijziging. Hoe ziet het kabinet de versterking van de rol van de nationale parlementen in dit kader? Graag hoor ik wat de inzet van het kabinet is op dit punt.

Voorzitter. Ik rond af. Over twintig jaar voetbalt Nederland nog steeds tegen Duitsland, Italië en Spanje. Over twintig jaar hebben wij een koning en een prachtige kroonprinses. En over twintig jaar beoordelen wij of onze opvolgers in deze zaal de Nederlandse regering. Over twintig jaar voelen Nederlanders zich ook Europese burgers. Over twintig jaar maken wij deel uit van een Europese Unie die voorop zal gaan in de wereld op het gebied van innovatie, sociaal beleid, bescherming van milieu; een unie waarvan de lidstaten gezamenlijk economisch op z'n minst gelijkwaardig zullen zijn aan andere machtsblokken in de wereld. Als Europese burgers zullen wij Europese waarden uitdragen, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, gelijke rechten voor man en vrouw en respect voor de waardigheid van ieder individu. Dat zal geen uitzondering zijn in de wereld, dat zal regel zijn. Een aangepast verdrag moet de middelen bevatten om deze doelstellingen te realiseren. Wij roepen het kabinet op om zich keihard in te zetten om de komende dagen in het belang van de toekomst van Nederland, in het belang van de toekomst van Europa een volgende stap te zetten op weg naar zo'n Europa. Wij wensen de bewindslieden daarbij zeer veel succes.

De heer Ten Broeke (VVD):

De heer Ormel ging van de zeventiende eeuw naar het Europa van over twintig jaar, maar ik wil graag weten wat de CDA-fractie nu zelf wil. Wij weten volgens mij wat de inzet is van de Nederlandse regering inzake de versterking van de rol van nationale parlementen. Wij weten ook ongeveer wat daarvoor de steun is in Europa, maar weten nog niet wat de CDA-fractie daar zelf van vindt.

Vindt de heer Ormel dat er een rode kaart moet komen? Vindt hij dat een afgezwakt model ook mogelijk is?

De heer Ormel (CDA):

Wij vinden een rode kaart niet realistisch. Als wij een rode kaart eisen, zullen wij die ook andere lidstaten moeten gunnen en dat zou wel eens heel frustrerend kunnen werken in de voortgang van de Europese Unie. Het lijkt mij uiterst belangrijk om als parlement ook de hand in eigen boezem te steken. Wij hebben mogelijkheden om de regering te controleren en te mandateren. De regering zit namens Nederland in de Europese Raad. Daar zullen wij het komende jaar ook stappen voor moeten gaan zetten.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik constateer dat de regering niet alleen niet goed in staat is gebleken om de rest van Europa uit te leggen wat zij met die rode kaart bedoelt, maar dat het kennelijk ook voor de heer Ormel niet helemaal duidelijk is. Het is inderdaad geen rode kaart voor een parlement, dat recht zouden ook andere parlementen hebben. Maar, wat wilt u nu eigenlijk zelf? U wilt dit niet, u wilt wel meer gebruikmaken van de mogelijkheden. Ik heb daarover een motie ingediend die breed is gesteund, ook door u. Wat wilt u zelf, hebt u zelf nog ideeën?

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Wij denken dat een verzwaarde subsidiariteitstoets een belangrijk hulpmiddel kan zijn voor het nationaal parlement om gezamenlijk met andere nationale parlementen punten onder de aandacht van de Europese Raad en de Europese Commissie te brengen. Dat zal ook onze taak moeten zijn. In plaats van alleen maar te controleren – wat wij op dit moment te slecht en te laat doen – zullen wij ook moeten gaan prioriteren. Dat is een uitdaging, voor u, mijnheer Ten Broeke, maar ook voor mij. Het is een uitdaging om draagvlak te gaan creëren bij andere lidstaten, om meer te gaan reizen, om meer bilateraal met lidstaten te gaan praten om zo een volwaardige partner te zijn namens de Nederlandse burger in een Europese Unie!

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Vandaag spreken wij wederom over de toekomstige vormgeving van Europa, maar ik heb de indruk dat dit wel een beetje vanaf de zijlijn is. De Nederlandse regering heeft haar inzet bekendgemaakt bij de onderhandelingen door middel van verschillende brieven aan de Kamer. De berichtgeving in de media, de al dan niet verstandige uitlatingen van de staatssecretaris tegenover de media en de verschillende debatten die wij hier hebben gevoerd, hebben ertoe geleid dat het vertrouwen in het onderhandelingsresultaat bij de fractie van de Partij voor de Dieren in elk geval niet heel erg groot is. Wij krijgen niet erg veel inzage in het proces, wij kunnen niet bijsturen en het kabinet gaat vrijwel zonder mandaat met zijn inzet op pad. Ik heb het nu over het mandaat van de kiezer, want die heeft eenmalig de kans gehad om de grondwet naar de prullenbak te verwijzen, maar is niet in de gelegenheid gesteld om die keuze toe te lichten. Na twee jaar stilte wordt op de valreep nog een beetje inspraak gesimuleerd, maar de werkelijke dialoog met de burger is de afgelopen periode niet tot stand gebracht. Ik ken het antwoord op de vraag al, maar wil toch nog een laatste handreiking aan het kabinet doen. Bent u bereid om voordat u verdere afspraken gaat maken over de toekomst van de Europese grondwet de kiezer alsnog een mandaat te vragen door nu te zeggen: Wat wij gaan onderhandelen en wat wij gaan bereiken en binnenslepen, zullen wij aan u als kiezer voorleggen, omdat wij uw mening en oordeel serieus willen nemen en kunnen duiden wat u ons met dat nee heeft willen zeggen?

In dat licht zou ik van het kabinet ook graag willen horen hoe het zal omgaan met het advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat heeft voorgesteld om een zogenaamd preferendum te organiseren. Hoe moeten wij dat zien? Wordt de burger nog een reële keuze voorgelegd om nee te zeggen of mogen zij kiezen tussen tien varianten ja? Wat gaat u met dat advies doen?

De voorzitter van de WRR deed twee weken geleden nog opmerkelijke uitspraken over het referendum. Ik heb hem vorige week ook al genoemd. De burger zou als een boze Bogito nee hebben gezegd tegen de grondwet. Nu getuigt een dergelijke uitspraak niet van bovenmatig veel respect voor de weloverwogen keuze van de kiezer, maar interessant is zij wel, want dieren komen kennelijk alleen aan bod in vergelijkingen om de Europese crisis te duiden, terwijl als het om dieren gaat de werkelijke crisis natuurlijk wordt gevormd door de beschamende manier waarop jaarlijks tien miljard dieren over de kling worden gejaagd in de Europese bio-industrie. Wanneer wij zien dat een meerderheid van de Europese bevolking wenst dat er eindelijk eens werk wordt gemaakt van het welzijn van landbouwhuisdieren, is het volstrekt onmogelijk om een 50 jaar oud uitgangspunt op te nemen in de Europese grondwet dat productieverhoging als enige uitgangspunt van het landbouwbeleid stelt. Graag zou ik van het kabinet nog een concrete toezegging krijgen. Het is wel enigszins aangegeven in eerdere debatten die wij hebben gevoerd, maar omdat wij niet kunnen afdwingen waarmee u thuiskomt, zou ik graag nog extra benadrukt hebben dat deel 3, waarin deze bepalingen zijn opgenomen uit het nieuwe verdrag, wordt geschrapt. De Partij voor de Dieren vindt dat we een pas op de plaats moeten maken. De onderhandelingen over het nieuwe verdrag zullen wij volledig in het licht zien van democratische controle en de versterking van de democratie van Europa, voordat we willen praten over allerlei andere dilemma's die ons in Europees verband voor de voeten worden geworpen. Onze inzet is duidelijk; ik wens de regering sterkte bij de onderhandelingen en ik vraag me af wat de burger er nog over te zeggen zal hebben.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Morgen bij de Europese Top komt het er echt op aan. Na die twee jaar zijn we ineens in een stroomversnelling aan het raken. Morgen zal blijken welke kant het op gaat met het Europees Verdrag, waar Europa naar toe gaat, wat voor toekomst we willen. Zo'n moment is ook een moment om terug te kijken. Nu, twee jaar na het Nederlandse "nee" tegen de Europese grondwet, moeten we kijken welke verwachtingen de mensen toen hadden en welke ze nu hebben. En we moeten kijken of de regering daar recht aan doet.

Na het referendum sprak de hele politiek over het betrekken van de burger bij Europa, de kloof overbruggen. Vrijwel iedereen was het erover eens dat de burger daar te weinig bij betrokken werd. De Kamer ging op Europatour en de regering gaf, na wat trekken door de Kamer, ineens openheid, waardoor hier een serie Europadebatten kon plaatsvinden. De nieuwe manier waarop Nederland in het parlement en in het land met Europa omgaat, wordt dus gekarakteriseerd door openheid. Dat willen wij graag vasthouden, ook in het traject hierna.

Ik wil hier in herinnering brengen dat er in de aanloop naar de oude Europese grondwet nog sprake van openbaarheid was bij de Conventie: mensen konden kennisnemen van de discussies en de opvattingen daarin. Als straks met de collega-lidstaten wordt besloten tot een internationale gouvernementele conferentie, dreigt Europa terug te verhuizen naar de achterkamertjes, naar ambtenaren in wandelgangen, zonder procedures die met democratische waarborgen zijn omgeven.

GroenLinks zou zo'n terugtocht naar de achterkamertjes van Europa een grote politieke fout vinden. De burger moet juist betrokken blijven bij de totstandkoming van een nieuw verdrag. Dat hoeft niet ingewikkeld te zijn; een eerste stap is een besluit van de Europese Raad om die conferentie in de openbaarheid te voeren, of naar andere manieren te zoeken om deze conferentie transparant te laten zijn, zodat burger en Kamer er op allerlei manieren kennis van kunnen nemen. Graag de mening van het kabinet hierover.

Stapje voor stapje werd duidelijk waar de regering naartoe wilde met deze nieuwe grondwet. Het kabinet interpreteerde het Nederlandse "nee" steeds erg eenzijdig; het "nee" tegen de grondwet werd een "nee, geen vlag", "nee, geen volkslied". De regering heeft dit nu binnengehaald. Dat gun ik haar, maar graag hoor ik wat het betekent dat dit niet in het verdrag terechtkomt: wat betekent dit bijvoorbeeld voor de status van de vlag, die toch zal blijven wapperen, ook op Nederlandse overheidsgebouwen? De regering heeft ook binnengehaald dat het niet meer bij naam een grondwet zal zijn, maar een wijzigingsverdrag. Ook dat gun ik haar, al heb ik een beetje medelijden met toekomstige studenten Europees recht – daar was ik er zelf ooit ook een van – die nog al die dikke catalogi van vijftig jaar ingewikkelde Europaverdragen zullen moeten bestuderen. Dat is nog tot daaraan toe – studenten zullen er immers wel doorheen komen – maar wat zegt het over de toegankelijkheid en kenbaarheid van Europa als het slechts bij een wijzigingsverdrag blijft?

Bij het waarborgen van wat nationaal moet worden gehouden, was de inzet van de regering goed. Het is een goede zaak dat de regering inzet op een heldere afbakening van Nederlandse en Europese bevoegdheden. Laten we inderdaad de organisatie van sociale zekerheid en gezondheidszorg in eigen hand houden. Ook moet het Nederlandse systeem van de woningbouwcorporaties gewoon blijven bestaan. Wel vraagt de GroenLinksfractie zich af hoe de regering deze afbakening van bevoegdheden vorm wil geven, gegeven de weerstand die daartegen bij andere lidstaten bestaat.

Wij moeten ons realiseren dat Nederland en Europa niet meer los van elkaar kunnen worden gezien. Nederland is Europa. Het lelijke beest zit al in de woonkamer, placht wijlen advocaat-generaal van het Hof van Justitie, Ad Geelhoed, hierover te zeggen. Dit Europa is veranderd. Het Europa van de zes, negen, twaalf en vijftien bestaat niet meer. In 2007 loopt Europa van het ijzige Lapland tot aan het zonnige Malta en van Gibraltar tot aan Riga. De EU van de SP bestaat niet meer.

Wij zijn een vereniging geworden van landen met heel veel verschillende geschiedenissen, sommige met een sterk democratische, andere met een lange communistische. Het is vallen en opstaan, want de democratie en de civil society zijn in weerstand opgebouwd. Na de toetreding van de nieuwe lidstaten zijn de sociaaleconomische en de culturele verschillen groter dan ooit. De machtsverhoudingen zijn na de uitbreiding ook veranderd. Europa heeft een ander geografisch centrum. Dat centrum is in de richting van Berlijn verschoven, waar de winden uit Rusland waaien. Nederland blijkt ineens wel heel ver aan het randje te liggen. Dat voelt anders. Er is een circus aan besluitvormingsprocedures, waar nauwelijks meer doorheen te komen is. Er zijn andere uitdagingen, zoals de globalisering. Er is meer "unity in diversity".

In dit diverse Europa is het belangrijk om te kijken naar wat ons bindt. Europa is meer dan een economisch samenwerkingsverband. Europa is een echte waardegemeenschap. Ik vind het leuk om het op dit punt eens te zijn met de CDA-woordvoerder. Ik denk dan aan waarden als een fatsoenlijk bestaan voor iedereen, de rechtsstaat en een schoon milieu. Deze waarden worden in Europa breed gedragen. Die waarden nemen wij serieus. Daarom is de fractie van GroenLinks heel erg tevreden dat de regering weer inzet op een juridisch bindend grondrechtenhandvest. Mijn fractie heeft zich hiervoor altijd hard gemaakt en misschien heeft dat een klein beetje geholpen. Het is echter vooral een overwinning voor de burger, maar dan wel een pyrrusoverwinning. Wij waren hier immers al. Gelukkig is het behouden gebleven. Ik hoor de staatssecretaris al zuchten, maar het is wel behouden gebleven en daarover ben ik ontzettend blij. Het was echter nogal lang onduidelijk of het behouden kon blijven.

Waarom kon de regering pas op de vooravond van de top uitspreken dat zij zich zal inzetten voor juridische bindendheid? Hoe hard zet de regering zich er verder op de intergouvernementele top voor in dat het behouden blijft? In de Eerste Kamer zei de regering gisteren zich hard in te zullen zetten voor opname van de Kopenhagencriteria. Geldt dat ook voor de juridificering van het handvest? Overigens vraagt mijn fractie zich nog steeds af of de regering zich zal verzetten tegen integrale opname van het handvest als dat de uitkomst van de onderhandelingen is.

De rechtsmacht van het Hof van Justitie wordt versterkt door de juridificering van het handvest. De rechtsmacht van het Hof is verder niet eenduidig, want zij is minder goed geregeld voor onderwerpen uit de derde pijler zoals politie en justitie dan voor onderwerpen uit de eerste pijler. De pijlerstructuur hoeft niet te worden gehandhaafd. Als die verdwijnt, moet de rechtsmacht van het Hof van Justitie echter wel expliciet worden uitgebreid naar de onderwerpen uit de derde pijler.

De waarden uit het handvest draag je ook naar buiten uit. Het is duidelijk dat een ruime meerderheid van de Nederlandse bevolking wil dat Europa op de gebieden van Defensie en Buitenlandse Zaken intensiever gaat samenwerken. De GroenLinksfractie heeft dan ook nooit kunnen begrijpen waarom de Europese minister of coördinator van Buitenlandse Zaken uit het verdrag moest verdwijnen. Henry Kissinger beklaagde zich erover dat Europa geen telefoonnummer had. Hij kon Europa nooit bellen als er iets aan de hand was. Nu zou Europa één telefoonnummer kunnen krijgen en dan dreigt de regering de hoorn erop te gooien. Dat is een gemiste kans. Wie gaat het Europese buitenlandse beleid vertegenwoordigen?

Dan kom ik op het punt van de democratisering. Het democratisch tekort van Europa is voor veel Nederlanders een punt van grote zorg. Dat blijkt als wij de uitkomst van het referendum analyseren. Vele mensen hebben tegen de grondwet gestemd, omdat zij de Europese Unie te weinig democratisch vonden. Tijdens de Europabijeenkomsten bleek onlangs ook weer dat veel mensen de positie van het Europees Parlement willen versterken. Het is daarom teleurstellend dat de regering de democratisering van Europa slechts zoekt in de versterking van de nationale parlementen. Dat is zeker één aspect, en dat steunen wij ook. Het tweede punt is echter democratisering op Europees niveau, wanneer regelgeving daar tot stand komt. Hoe ziet de regering de versterking op Europees niveau en de rol van het Europees Parlement daarbij? Daarover heb ik nog weinig gehoord.

Het grootste probleem van onze tijd is het klimaat. Overstromingen en klimaatvluchtelingen dwingen ons tot actie. De Europese burger voelt goed aan dat het nemen van nationale maatregelen te weinig zoden aan de dijk zet. Uit de Eurobarometer blijkt dan ook dat maar liefst 62% van hen maatregelen op Europees niveau verwacht. Het is daarom goed dat Europa goede afspraken heeft gemaakt op de klimaattop. Maar hoe nu verder? Daarover is de inzet van de regering niet duidelijk. De conceptconclusies betreffende de Europese Top zijn op dat punt eigenlijk maar weinig ambitieus. De Nederlandse regering zegt eigenlijk: wij wachten wel af waar de Europese Commissie mee komt. Is dat nu een manier om met een probleem om te gaan waarvan wij met zijn allen hebben gezegd dat het urgent is? Op welke manier zou Nederland zich ervoor kunnen inzetten dat dit urgente probleem adequaat en snel wordt opgelost? Ziet de regering een mogelijkheid om dit via het nieuwe verdrag te doen? Mijn fractie vindt dat het verdrag een goed forum biedt om de ambities van Europa op het gebied van het klimaat te verzilveren, te verankeren en juridisch hard te maken, bijvoorbeeld door klimaat te noemen als een expliciete doelstelling van de Europese Unie, naast de interne markt. Hoe denkt het kabinet daarover? Wij stellen ook voor dat er in het verdrag harde afspraken worden gemaakt over de handhaving van de klimaatdoelstellingen, vergelijkbaar met het pact over de nalevingsmechanismen uit de Europese economische en monetaire unie. De Europese Commissie treedt daarbij op als bewaker van de normen, en het Hof van Justitie als scheidsrechter. Kan dit ook voor het klimaat worden geregeld in het verdrag? Wij hechten eraan dat er onderdelen over het klimaat in het verdrag komen, omdat dit het enige echt inhoudelijk nieuwe element zou zijn ten opzichte van de oude grondwet.

De heer Ten Broeke (VVD):

Hoeveel ambitieuzer kun je het nog willen? Binnen de Europese Unie is in maart een CO2-reductie van 20% in 2020 afgesproken, met nog een aantal andere doelstellingen. De Nederlandse regering neemt zich een reductie voor van 30%. Volgens mij is dat zeer ambitieus. Met het oog op het draagvlak bij de bevolking, de uitvoering van de maatregel en het waarmaken van de belofte vraag ik u of de ambitie niet zou moeten zijn om wereldwijd steun te verkrijgen, in plaats van nog verder door te schieten met de ambities. De kans is dan groot dat er niets van wordt waargemaakt.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Wij weten allemaal dat de Europese burger de ambities breed steunt. Niets is zo teleurstellend als het niet waarmaken van de ambities. Wie het een zegt, moet het ander ook doen. Natuurlijk is het beter om de zaak ook op mondiaal niveau aan te pakken, maar u weet dat het gemakkelijker is om dat eerst te doen met een club van gelijkgezinden. Vervolgens kunnen die gelijkgezinden eensgezind proberen de rest van de wereld zich achter de doelstellingen te laten scharen. Het is een kwestie van volgorde, maar wat mij betreft gebeurt dit het liefste tegelijkertijd.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Mijn fractie hoopt dat de regering de afspraken van de klimaattop aangrijpt als een aanleiding om nieuw elan te brengen in het project van het nieuwe Europese verdrag. Laten wij dit elan vandaag behouden en verder brengen.

De heer Blom (PvdA):

Voorzitter. Met alle respect: het echte debat vindt natuurlijk pas volgende week woensdag plaats. Dan kennen wij immers de resultaten van de top en dan kunnen wij spijkers met koppen slaan, of misschien juist niet.

Een ding weten wij zeker: het wordt een complex weekend voor de heren in vak K. Ik zat eerst te denken aan het oplossen van een Sudokupuzzel, maar vervolgens kreeg ik het briljante idee dat de Rubik's Cube uit het Oostblok kwam. Ik denk dus dat ik het maar ga vergelijken met de Rubik's Cube, al kwam die helaas niet uit Polen, maar uit Hongarije.

De politiek en de PvdA moeten zich, als je het hebt over de toekomst van Europa, wat vaker richten op wat men wél wil in plaats van wat men niet wil. Laat ik daarmee mijn betoog beginnen. Wat wil de PvdA nu eigenlijk met Europa? Allereerst, en dat zal niemand verbazen, willen wij een sterk en een sociaal Europa. Dat willen wij niet alleen voor Nederland. De grenzen van de sociaaldemocratie houden immers niet op bij Vaals en wellicht niet eens bij Riga, maar daar moeten wij het nog maar eens over hebben. In ieder geval vinden wij dat het peil dat wij in Nederland en in het Westen van Europa hebben bereikt op welvaartsgebied en sociaal gebied ook verwezenlijkt moet kunnen worden door de nieuwe toetreders.

Dat is niet alleen maar een sociale gedachte. Als je andere landen in Europa de kans biedt om op hetzelfde peil te komen als wij hier in het Westen, dan biedt dat ons ook weer kansen. Daar hebben wij het eigenlijk nooit over gehad. Wij zien vaak alleen bedreigingen – buitenlandse werknemers die naar Nederland komen – en veel te weinig de kansen. Nederland is groot geworden door de manier waarop het met buitenlandse handel is omgegaan en dat nog doet. Als je in Europa een uitbreiding krijgt die zo groot is en zoveel kansen biedt, zou je denken dat iedereen die kans met beide handen aanpakt, niet alleen in het belang van de Nederlanders, maar ook uit sociaal oogpunt, voor al die nieuwe toetreders.

Tegelijkertijd willen wij echter een democratisch Europa, dat ook te controleren is op haar democratische gehalte. De PvdA-fractie vindt dat de EU daar in de afgelopen periode nog wel eens tekort in is geschoten, zeker als het gaat om controle op de Commissie.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik had nog een vraag over de ambitie van de heer Blom om ook de landen die nog niet ons welvaartsniveau hebben bereikt, zo snel mogelijk te verheffen. Dat is een goede sociaaldemocratische gedachte, lijkt mij. Maar weet hij ook wat de beste methode is om dat doel te bereiken? De interne markt, het vrije verkeer van diensten en het vrije verkeer van personen. De PvdA probeert dat altijd tegen te houden. Zie ik daar nu een verandering in? Is de PvdA-fractie nu ineens voorstander van het vrije verkeer van diensten in de oorspronkelijke vorm die wij hadden willen invoeren?

De heer Blom (PvdA):

Ik begrijp de strekking van die opmerking niet helemaal, want in mijn optiek is mijn partij daar nooit tegen geweest. Het enige wat wij hebben gezegd in de laatste periode, is dat je het op een bepaalde manier moet faseren. Uiteindelijk is het natuurlijk zaak dat er een vrij verkeer komt van diensten en van personen, zeker werknemers. Dat staat als een paal boven water en daar verander ik niets aan.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik constateer met genoegen dat de PvdA-fractie hierin een draai heeft gemaakt. Het vrije verkeer van diensten inclusief het beginsel van het land van oorsprong vinden wij een heel goede zaak, maar daar heeft de PvdA nooit zo hard aan willen meewerken.

De heer Blom (PvdA):

Wacht even, nu hebt u het weer ergens anders over.

De voorzitter:

De heer Ten Broeke stelt u geen vraag, dus ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.

De heer Blom (PvdA):

Precies. Hij begrijpt het volgens mij niet goed, want als het gaat over het land van oorsprong, dan heeft hij het heel ergens anders over. Wij willen voorkomen dat men in Europa gaat concurreren op basis van arbeidsvoorwaarden. Dat is het verhaal. Wij willen dat ervoor gezorgd wordt dat ook de nieuwe toetreders in de rest van Europa de mogelijkheden krijgen die wij hier in het Westen hebben gehad. Dat vind ik een taak voor een sociaaldemocraat en voor de PvdA. Dat is waar het in wezen om draait. Dan kan de heer Ten Broeke wel zeggen: ik blijf liever zitten in mijn landje en zorg dat ik het hier goed heb, en het interesseert mij niet zo verschrikkelijk veel wat er aan de andere kant van de grens gebeurt. Dat is nu waar ik mij wel druk over maak.

De heer Ten Broeke (VVD):

Nee, mijnheer Blom, daar maken wij ons ook buitengewoon grote zorgen over, alleen denken wij dat de methode om die welvaartsstijging ook aan die kant te bereiken, een andere is: sociale randvoorwaarden zoals die zijn vastgelegd in cao's, minimumlonen en dergelijke en al die andere afspraken die wij tot ons welvaarts- en beschavingsniveau rekenen, worden op geen enkele manier aangetast. Die suggesties zou u hier eens moeten wegnemen in plaats van die voortdurend weer in stand te houden.

De heer Blom (PvdA):

Dit is een beetje een rare discussie. Ik kan mij de strekking van uw opmerkingen wel voorstellen, maar er zit een heel groot verschil tussen u en mij: u bent een liberaal en ik ben een sociaal-democraat. Daarin schuilt het verschil.

Wij willen een antwoord op milieuproblemen geven. Wij zijn ervan overtuigd dat dit alleen in Europees verband kan. Wij willen een sterk economisch Europa, bijvoorbeeld om kennisniveaus te versterken en om onze concurrentiepositie in de wereld te verbeteren. Dat is ook weer zo'n belangrijk punt. Niet in de laatste plaats vinden wij een groen Europa belangrijk. Wij willen een groen Europa dat bijvoorbeeld met de ontwikkeling van allerlei vormen van duurzame energie vooroploopt. Tot slot is mijn vurige wens dat Europa een veilige haven blijft voor allerlei mensen en vluchtelingen die in risicogebieden hun leven niet zeker zijn.

Wat voor een verdrag hoort hier vervolgens bij? Hier hoort uiteraard een verdrag zonder grondwettelijke symbolen bij. Laat ik daar verder niet over uitweiden, want dat is vandaag al genoeg gedaan. Hier hoort een verdrag bij dat de rol van de Europese Unie ten opzichte van de nationale parlementen bepaalt. Dit is ook al gezegd. Wij willen een gelekaartprocedure. Die is al genoemd. Ik neem de suggestie over van de heer Ten Broeke, deze dan weer wel, dat je het ook een oranje kaart kunt noemen, omdat dat zwaarder klinkt. Wij willen dat in het verdrag prioriteit wordt verleend aan energie, milieu, terrorismebestrijding en een gemeenschappelijk asielbeleid. Wij willen dat op deze terreinen meerderheidsbesluiten kunnen worden genomen. Wij willen ons veto daarvoor dus inleveren. Wij vinden dat heel erg belangrijk. De heer Van Bommel schrijft in zijn bijdrage: Europa is onveiliger geworden doordat het groter is geworden, waardoor terroristen zich gemakkelijker op een vrije manier binnen dat grote Europa kunnen verplaatsen. Dat is een bedreiging voor onze democratie. Ik heb die bijdrage goed gelezen. Ik lees de laatste tijd veel, veel meer dan vroeger. Hij voegt hieraan toe: wij moeten dit gezamenlijk in Europa aanpakken, maar hij wil wel het vetorecht handhaven. Dat is een logica waar een paard de hik van krijgt.

De heer Van Bommel (SP):

Een Zeeuws paard, denk ik.

De heer Blom (PvdA):

Dat is een mooi paard!

De heer Van Bommel (SP):

De SP-fractie heeft zeker door steun te verlenen aan het Verdrag van Prüm, dat over dit onderwerp en het uitwisselen van gegevens, vingerafdrukken en DNA-profielen gaat, aangetoond dat zij wil samenwerken. Andere landen moet geen samenwerking door de strot worden gedrukt, al helemaal niet als die er niet klaar voor zijn. Meent u dat u op dit vlak voor inlevering van het vetorecht bent, terwijl u met landen moet samenwerken die niet dezelfde privacybescherming hebben en met corruptie te maken hebben, waardoor dus via andere landen ingebroken kan worden in de veilige systemen van de landen die het Verdrag van Prüm wel hebben getekend? Europa wordt daar niet veiliger van.

De heer Blom (PvdA):

Het is heel simpel. Als er een probleem is, moet je proberen, dat op te lossen. Dan moet je voornamelijk nagaan wat je wel wilt en niet wat je niet wilt. Zodra blijkt dat een bepaald probleem niet op te lossen is door geen meerderheidsbesluitvorming te hanteren, maar door het vetorecht te behouden, dan is er maar een logische oplossing: inleveren dat vetorecht. Voor een ogenschijnlijk ingewikkeld probleem is meestal de simpelste oplossing de gemakkelijkste.

De heer Van Bommel (SP):

Dat lijkt het motto in Zeeland te zijn, maar in het algemeen geldt dat natuurlijk niet. Het gaat erom dat systemen niet door het maken van een afspraak zomaar opgewaardeerd worden tot de normen die in Nederland, Frankrijk, België en Duitsland gelden. Er zijn nu eenmaal lidstaten die op dit vlak een enorme achterstand hebben op het Europees gemiddelde. U denkt dat die landen zo op het Europees niveau komen door de introductie van meerderheidsbesluitvorming. Dat is een illusie. Met de introductie van meerderheidsbesluitvorming op dit soort terreinen vergroot u het draagvlak noch de bestuurbaarheid van Europa, maar verzwakt u Europa. Dat moet u niet doen.

De heer Blom (PvdA):

Weet u wat een illusie is? Een illusie is dat u denkt dat je met alle 26 lidstaten bilaterale afspraken kunt maken om terrorisme te bestrijden. Die illusie koestert u, niet ik. Zodra je grenzen in de vorm van vetorechten wegneemt, los je het probleem op. Dat denk ik echt.

Ik heb al gesproken over de verbeterde democratische controle op de EU-instellingen. Het lijkt mij ook voor de beeldvorming in deze zaal en daarbuiten goed dat er een helder en voor iedereen heel gemakkelijk te begrijpen EU-spelregelboek komt, op formaat van een half A4, met een leuke kaft eromheen en af en toe een plaatje. Daarin hoeft alleen maar te staan wat de EU regelt en wat Nederland regelt.

Belangrijk voor ons is dat er een goede definitie komt van "diensten van algemeen belang". Ik vraag niet een lijstje van de regering maar wel een goede definitie waarmee wij niet alleen de Nederlandse positie kunnen markeren maar ook kunnen controleren of andere landen in Europa zich aan dezelfde regels houden.

Vanavond speelt Jong Oranje tegen Engeland om misschien Europees kampioen te worden; daarvoor moet Jong Oranje nog twee wedstrijden winnen. De onderhandelaars gaan naar Brussel om ook een wedstrijdje te spelen. Ik hoop van ganser harte dat zij terugkomen met de beker. Als dat maar niet een gifbeker is.

De heer Van Bommel (SP):

Nu heeft de PvdA een wensenlijstje neergelegd dat naadloos aansluit bij de inzet van het kabinet. In het verkiezingsprogramma van de PvdA staat nadrukkelijk dat over een nieuw verdrag een referendum moet worden gehouden, waarbij voor het woord "verdrag" tussen haakjes de toevoeging "grondwettelijk" staat, wat impliceert dat men deze toevoeging ook zou kunnen schrappen. Als nu aan het wensenlijstje van de PvdA wordt voldaan, vindt de heer Blom dan dat er een referendum over een dergelijk verdrag moet worden gehouden?

De heer Blom (PvdA):

Wij wachten de tekst van een verdrag af en daarna het advies van de Raad van State. Vervolgens zal de PvdA over dat punt, dat voor u een hoofdpunt is, een beslissing nemen. U kunt doorvragen, maar ik blijf 86 keer hetzelfde zeggen.

De heer Van Bommel (SP):

Zo kennen wij u! Betekent dit dan dat u het standpunt uit uw verkiezingsprogramma tijdelijk hebt opgeschorst, dus dat dat even niet meer geldig is en dat het pas weer van stal wordt gehaald zodra er een verdrag is? Of is tot die tijd uw verkiezingsprogramma nog gewoon van kracht?

De heer Blom (PvdA):

Binnen de PvdA zijn wij inmiddels gewend om met regeerakkoorden om te gaan. Dat zal misschien een les voor u zijn, opdat u daarmee in de toekomst ook weet om te gaan. Dat hoop ik van ganser harte. Wij wachten het verdrag en daarna het advies van de Raad van State af, waarna wij zullen vertellen hoe wij hierover denken.

De heer Van Bommel (SP):

Dus de Raad van State gaat in feite over uw verkiezingsprogramma? Zo moeten wij dat opvatten.

De heer Blom (PvdA):

Wij wachten het verdrag en daarna het advies van de Raad van State af, waarna wij u zullen meedelen wat de beslissing van de PvdA is.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De krantenkoppen juichten de afgelopen dagen dat de Europese grondwet van de baan lijkt. "Lijkt" is inderdaad het juiste woord in dit verband. Het is natuurlijk slechts schijn dat de Europese grondwet van de baan zou zijn. Het feit dat bondskanselier Merkel nu heeft laten weten dat kan worden volstaan met aanpassing van de bestaande verdragen en dat sommige van de achttien vrienden van de constitutie bereid lijken om de naam, de vlag en het volkslied prijs te geven, betekent natuurlijk in het geheel nog niet dat ook de inhoud van de Europese grondwet van de baan is. Zij doen dat – en dan nog met tegenzin – slechts om die inhoud juist te redden.

Men kan een 2CV wel ontdoen van de naam Citroën, het chevron en de koplampen, maar het is en blijft een lelijk eendje. Een aanpassingsverdrag met dezelfde institutionele inhoud als de Europese grondwet is en blijft ook een lelijk eendje. Dat deze lelijke eend later een mooie zwaan wordt, is echt een sprookje.

De inhoud van de Europese grondwet staat nog als een huis. Ik constateer dat met spijt. Een huis dat weg moet en dat men daarom met de slopershamer te lijf moet gaan. De regering lijkt niet van zins te zijn om dat te gaan doen. Ook dat constateer ik met spijt. Het blijft als het aan de regering ligt bij twee inhoudelijke wijzigingen, namelijk een iets andere rol van de nationale parlementen en verankering voor de nieuwe lidstaten van de toetredingscriteria in het nieuwe verdrag. Ik vrees dat met deze twee punten de regering niet wil wat de PVV ermee wil, namelijk in de eerste plaats de opheffing van het Europees Parlement en de repatriëring van alle bevoegdheden naar het Nederlandse parlement en de andere nationale parlementen, die voor alle plannen uit Brussel rode kaarten moeten kunnen uitdelen. De PVV wil geen vetorechten inruilen voor meerderheidsbesluitvorming in Brussel en Straatsburg.

In de tweede plaats komen de toetredingscriteria. De PVV wil gewoon geen nieuwe lidstaten meer toelaten, omdat de EU door de recente uitbreidingen eerder zwakker dan sterker is geworden. Met minder hoeft de regering wat ons betreft volgende week niet thuis te komen.

De regering is veel te terughoudend bij het demonteren van de inhoud, het zogenaamde motorblok van de Europese grondwet. Waarom neemt de regering in dit opzicht geen voorbeeld aan Polen, dat ten minste opkomt voor een gunstiger stemverhouding ten opzichte van de grootste lidstaten, en daarmee voor een fundamenteel Pools belang? Dat is de houding die wij in Brussel van onze regering willen zien. Het opkomen voor een gunstiger stemverhouding is verder overigens ook geen slecht idee. Weliswaar dreigt men in Brussel dat als je daar over begint, de doos van Pandora opengaat, maar ik ben bang, nee de regering moet bang zijn dat die doos van Pandora dit weekend toch wel opengaat.

De heer Ten Broeke (VVD):

Iedereen snapt dat het afgelopen is met elke vorm van samenwerking als je een rode kaart op het niveau van één lidstaat wilt. Toch bepleit u dit. Dan is het bijvoorbeeld ook afgelopen met de interne markt waarvan u zo'n groot voorstander bent. U wilt graag in het Europees Parlement, dat u tegelijkertijd ook wilt afschaffen. U redenering is daarbij: better join them if you want to beat them. Waarom bent u niet reëel, en erkent u niet dat het voorstel dat u zojuist en ook al eerder deed, over een veto op het niveau van één staat, volstrekt onhaalbaar is? Waarom komt u hier niet met een redelijk voorstel als u werkelijk van mening bent dat wij in Europa met elkaar verder moeten? Als u dit laatste niet vindt, erkent u hier dan gewoon dat u geen Europa wenst, en blijft u dan lekker achter de Nederlandse dijken zitten.

De heer De Roon (PVV):

Dit is zuivere retoriek. Natuurlijk zijn wij niet tegen Europese samenwerking, maar wij willen alleen samenwerking op basis van politieke overeenstemming tussen staten. Die politieke overeenstemming komt het beste tot haar recht als staten elkaar uiteindelijk vinden op elk punt waarover wordt onderhandeld. Politieke overeenstemming ontstaat niet als wij door meerderheidsbesluitvorming bepaalde staten tegen hun zin iets opleggen waar zij geen zin in hebben. Je kunt in zo'n situatie verwachten dat zulke zaken worden gesaboteerd als dat zo uitkomt. Frontex is daarvan weer een heel goed voorbeeld. Er is van alles beloofd en afgesproken, maar het komt gewoon niet tot een goede uitvoering.

De heer Ormel (CDA):

Ik zal proberen niet in retoriek te vervallen, hoewel de verleiding daartoe groot is. U zegt enerzijds overal een veto op te willen, en anderzijds dat Nederland eigenlijk zou moeten aansluiten bij Polen en zou moeten vragen om een betere stemverhouding voor Nederland. Als u echter overal een veto op wenst, waarvoor hebt u dan nog een betere stemverhouding nodig? Het is van tweeën een; óf u wilt overal een veto op, óf u wilt een betere stemverhouding. Wat wilt u?

De heer De Roon (PVV):

De keuze die u mij voorhoudt, lijkt mij niet juist en reëel. Als je immers een vetorecht hebt, betekent dat niet dat je dit recht ook uitspeelt in alle gevallen waarover wordt onderhandeld en waarbij je niet voor honderd procent je zin krijgt. Als andere partijen echter weten dat je de rode kaart achter de hand hebt, dwingt hen dit al om rekening te houden met jouw standpunt. Het vetorecht is dus een zinvol instrument om onze stem het juiste gewicht te geven.

Ik had het over de doos van Pandora. De kans dat die opengaat, wordt steeds groter nu de Poolse regering het over de stemverhouding wil hebben. Vanmorgen zag ik in de EU-observer een bericht waarin er melding van wordt gemaakt dat Duitsland een concessie aan Polen heeft gedaan door in een document, een treaty proposal paper, dat gisteravond besproken en kennelijk ook geaccordeerd is, de wens van Warschau op te nemen om in het komende weekend een debat over de stemverhoudingen te houden. Ik weet niet precies wat dit document betekent, misschien kunnen de bewindslieden dit straks uitleggen. Ik wil ook graag weten of zij dit stuk kennen. En wat is hun oordeel over het bericht dat Duitsland kennelijk deze concessie aan de Poolse onderhandelaars heeft gedaan?

Ik vraag mij af of ik met een oproep tot een stevige opstelling in de komende onderhandelingen te veel vraag van bewindslieden die zich de vorige keer met hart en ziel bij voorbaat hadden gecommitteerd aan vorm en inhoud van de Europese grondwet. Sturen wij met dit onderhandelingsteam eigenlijk wel de juiste ploeg naar Brussel? Over enkele dagen weten wij het. De PVV wil in de komende dagen in Brussel een Nederlands onderhandelingsteam met souplesse zien opereren, maar met een ijzeren vuist als het aankomt op de Nederlandse belangen. Ik las vanochtend in Het Financieele Dagblad dat de staatssecretaris duimt voor een nieuw verdrag. Ik denk dat hij zich er beter zorgen over kan maken wat er met zijn duimen zal gebeuren als die straks klem komen te zitten in de draaideur van een nieuw referendum. Het staat immers met dit gebrek aan inzet van de regering om op te komen voor de Nederlandse belangen als een paal boven water dat er weer een referendum moet komen. Het gratis afstand doen van soevereine bevoegdheden van onze natie schreeuwt gewoon om een volksraadpleging.

In de Volkskrant van vandaag staat een artikel over de komende Europese top met de kop "een hoofdrol voor Parijs, Warschau en Londen". Waarom staat Den Haag hier niet bij? Er wordt zelfs niet van een bijrol voor Den Haag gerept. Heeft dit misschien iets te maken met het gebrek aan ambitie van de regering om werkelijk een rol van betekenis te spelen en de slippen van de geschiedenis aan te raken? Ik voorzie dat de bewindslieden ons volgende week zullen vertellen dat zij gevochten hebben als leeuwen, dat de benaming grondwet en de bijbehorende parafernalia van de baan zijn en dat zij ook nog een tekst over gele kaarten en over toedelingscriteria hebben binnengesleept, maar dat er echt niet meer uit te slepen was.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dan wil ik toch ook bij u de duimschroeven even aandraaien, want kunt u aangeven of terwijl uw partij een ongelooflijk voorstander van de interne markt, meerderheidsbesluitvorming in ons voordeel of in ons nadeel werkt? Ook bij het asielbeleid hebben wij voor een groot deel de besluitvorming bij unanimiteit opgegeven. Als u net zoals wij een generaal pardon wilt voorkomen, is unanimiteit dan in ons voordeel of in ons nadeel? Wij denken dat meerderheidsbesluitvorming daar nu juist een einde aan zou kunnen maken.

De heer De Roon (PVV):

Wij kunnen constateren dat de Europese samenwerking in de afgelopen jaren gunstig is verlopen en dat ze waarschijnlijk ook tot meer voorspoed heeft geleid. In wezen houdt u mij nu de vraag voor of dit zonder meerderheidsbesluiten niet bereikt zou zijn. Dat weten wij natuurlijk nooit zeker. Wellicht zou in sommige gevallen de besluitvorming iets langer hebben geduurd, maar dat is achteraf redeneren. Het is moeilijk om te concluderen dat het inderdaad tot veel meer voorspoed voor Europa heeft geleid nu wij nu met meerderheidsbesluiten samenwerken op het economisch vlak, dan wanneer wij dat niet gedaan zouden hebben. En wat het Europees asielbeleid betreft zou ik zeggen dat wij er zelf over moeten gaan wie ons land binnenkomt, wie wij hierbinnen houden en wie wij eruit willen hebben. En dit is het laatste wat ik erover wil zeggen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Maar daarmee voorkom je geen Spaans of Duits generaal pardon, waarvan wij wel last zouden hebben in Nederland.

De heer De Roon (PVV):

Het is onze taak om mensen die sluiproutes gebruiken om Nederland binnen te komen en die hier niet legaal verblijven, op te sporen, op te pakken en het land uit te zetten.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dan bepleit u dus het herstellen van de grenzen en de daarbij behorende douane?

De heer De Roon (PVV):

Helemaal niet. Die gedachtegang is mij al een aantal malen voorgehouden, maar die is echt onjuist. Als wij in Nederland de mensen opsporen die hier illegaal aanwezig zijn, als wij daartoe werkelijk een inspanning doen en het niet accepteren dat uit alle hoeken en gaten illegalen zich snel aanmelden om van het buitenkansje te profiteren als Nederland een generaal pardon aankondigt, dus als wij daadwerkelijk optreden tegen de aanwezige illegalen, is het helemaal niet nodig om hogere muren om onze landsgrenzen heen te zetten.

De voorzitter:

De heer De Roon vervolgt zijn betoog en ik vraag hem om de tijd in de gaten te houden.

De heer De Roon (PVV):

Wij zijn inderdaad nogal afgedwaald van het betoog dat ik wilde houden. Ik hervat het daarom, want anders wordt het vervolg misschien niet helemaal duidelijk.

Ik heb zojuist gezegd dat ik vrees dat de regering volgende week terugkomt met een resultaat en zegt dat er echt niet meer uit te halen was. Als dat de inzet is, gaat zij er ook zeker niet meer uit halen. Het gebeurt nooit dat je meer krijgt dan waar je om vroeg. Als je dus weinig of niets vraagt, krijg je ook weinig of niets. Dat lijkt helaas de inzet van de regering te zijn.

In dat verband heb ik nog een vraag over het voorzitterschap. Waarom heeft de staatssecretaris in de pers al bekendgemaakt dat het vaste voorzitterschap geen probleem is? De heer Blom heeft in zijn eerste termijn ook vragen daarover gesteld. Een paar weken geleden debatteerden wij hier met de minister-president, toen wij meer wilden weten over de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen. Toen heeft de minister-president gezegd dat hij er niet al te veel over kon vertellen, dat hij alle onderhandelingskaarten gesloten voor zijn borst had en dat hij die niet kon laten zien. Vervolgens lees ik tot mijn stomme verbazing in de krant dat de staatssecretaris zomaar zegt dat het vaste voorzitterschap wel acceptabel is. Ik vraag mij af of abusievelijk een kaart uit de handen van de staatssecretaris is gevallen of dat het met opzet is gebeurd. In het laatste geval wil ik natuurlijk weten waarom hij het dat opzettelijk heeft gedaan.

Voorzitter. Als wij hier volgende week weer staan met deze bewindslieden, hoop ik dat de minister-president trots en met opgeheven hoofd kan meedelen dat hij niet de 59 vetorechten waartoe de Europese grondwet ons nog verplichtte, heeft afgestaan en dat hij 59 rode kaarten in zijn beide handen kan laten zien. Daar kan hij dan heel trots op zijn.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik zeg de leden van de Kamer dank voor hun bijdrage aan dit plenaire debat. Er staat de komende dagen veel op het spel. Morgen en overmorgen wacht de Europese Raad onder leiding van de Duitse bondskanselier Merkel de taak overeenstemming te bereiken over een nieuw verdrag. Het Duitse voorzitterschap heeft enorme inspanningen verricht en de best mogelijke uitgangssituatie voor deze Top gecreëerd. Daarmee is uiteraard geen garantie gegeven, maar ik heb wel bewondering voor de manier waarop het Duitse voorzitterschap deze Top heeft voorbereid.

Ik zal op een aantal onderwerpen ingaan, in het bijzonder op het wijzigingsverdrag, de veto's, gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming, de rol van de nationale parlementen, de uitbreidingsregels en het thema van de vaste voorzitter van de Europese Raad. Vervolgens zal de minister van Buitenlandse Zaken spreken over de representant van de Europese Unie ten opzichte van het buitenlandse beleid. Daarna zal de staatssecretaris stilstaan bij de bevoegdheden, het handvest, de dienst algemeen belang en zaken op het gebied van passerelles.

Voorzitter. De inzet van het kabinet is gebaseerd op een dubbel gegeven. Enerzijds is het zonneklaar dat de grote meerderheid van de Nederlanders verder wil met Europa. Wij zijn ervan overtuigd dat de grote uitdagingen van de 21ste eeuw, zoals de opwarming van de aarde, milieuvervuiling, biodiversiteit, grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme, zich niet laten oplossen door individuele lidstaten of door een Unie zonder tanden. Zij willen een slagvaardige Unie. Ik was dan ook ingenomen met de woorden van de heer Ormel toen hij het had over de vraag wat het perspectief van Europa is. Hij stelde heel indringend: wat kunnen wij zonder de EU als wij het hebben over die internationale, grensoverschrijdende vraagstukken? Ik deel zijn opvatting daarover volkomen. Dat is precies het punt, zeker nu de onderwerpen een internationaal karakter krijgen. Dan kun je niet zonder elkaar. Dan mag je best kritisch zijn, maar het is wel zo dat onze toekomst in Europa ligt. Mevrouw Peters stelde dat Nederland en de EU bij elkaar horen. De heer Blom sprak over een sterk en sociaal Europa.

In Nederland zijn duidelijke zorgen gebleken over de richting waarin de Unie zich ging ontwikkelen. Dat is naar voren gekomen in de campagne rondom het referendum. Het kabinet heeft een inzet gekozen die met beide gegevens rekening houdt. Het kabinet zet zich in voor een spoedig akkoord over de nieuwe spelregels voor een democratisch en efficiënt Europa van 27 lidstaten, zodat Europa de belangrijke uitdagingen van nu aan kan gaan. Tegelijkertijd zal het kabinet ervoor zorgen dat recht gedaan wordt aan de zorgen van de Nederlandse bevolking die voor, tijdens en na het referendum zijn gebleken. Hoe belangrijk het ook is dat wij het deze week eens worden, het kabinet zal pal staan voor de punten die ook nu met de Kamer worden besproken.

Alvorens daar nader op in te gaan, wil ik herhalen dat een volledig antwoord op het nee ook veranderingen in het dagelijks handelen van de Unie veronderstelt. Nederland heeft zich daar de afgelopen twee jaar zeer voor ingespannen. Jammer genoeg bestaat op dit ogenblik het beeld, ook hier in het debat, dat het kabinet zich inzet voor een paar symbolen, de vlag en het volkslied, en meer niet. Ik houd niet van karikaturen in een debat. Degenen die de inzet van de Nederlandse regering op die manier simplificeren, doen volstrekt geen recht aan onze inzet. Dergelijke karikaturen storen mij, omdat zij geen zicht geven op een normaal debat en op wat werkelijk aan de orde is geweest. De afgelopen jaren hebben wij ons ingezet om de zorgen van de Nederlandse bevolking weg te nemen. Wij hebben ons ingezet voor een rechtvaardige begroting omdat de excessieve betalingspositie moest worden gecorrigeerd. Dat heeft geleid tot 1 mld. minder. Het thema minder en betere regelgeving is nadrukkelijk op instigatie van Nederland naar voren gebracht. Wij hebben het ingebracht tijdens het Nederlandse voorzitterschap en op dit ogenblik zijn de resultaten ervan zichtbaar. Wij hebben het gehad over meer transparantie in de besluitvorming en de werkwijze van de Raad. Dat was een duidelijk punt van Nederland. Wij hebben steeds gepleit voor een strikte toepassing van de regels die gelden, bijvoorbeeld de regels voor uitbreiding van de Unie. In de inbreng van de Kamer is gewezen op de striktere regels en de betere uitwerking ervan in de Europese Raad van december 2006. Toen heeft het zijn neerslag gevonden. En wij hebben een- en andermaal gepleit voor een strikte hantering van de criteria van het Stabiliteits- en Groeipact. Wij hebben ons ingezet voor onderwerpen die te maken hebben met het internationale karakter waarover de heer Ormel sprak. Wij hebben ons bijvoorbeeld ingezet voor het hoger op de agenda krijgen van het thema klimaatverandering. Ik wijs op de brief die ik samen met collega Blair heb gestuurd. Een- en andermaal heb ik gepleit voor versterking van de inspanningen van de Europese landen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking: zet je in om die 0,7% te halen om ook vanuit de Europese Unie recht te doen aan de millenniumontwikkelingsdoelen. Wij hebben het gehad over het thema subsidiariteit. Mede door de inzet van Nederland is dit thema veel hoger op de agenda gekomen in Europa.

Mevrouw Peters sprak over het thema waarden in Europa. Ik herinner aan ons voorzitterschap. Wij hebben gezegd dat het thema waarden in Europa veel meer aandacht behoort te krijgen. Het gaat dan om de vraag wat Europa maakt tot wat het is. Europa is meer dan iets van markt en munt. Wij hebben het dan over de morele kwaliteit van de Europese samenwerking.

Op deze punten waarvoor wij ons de afgelopen jaren sterk hebben gemaakt opsommend, wens ik niet te horen dat het de Nederlandse regering gaat om een vlag en een volkslied en dat de regering zich voor de rest stilhoudt. Met die opmerking wordt geen recht gedaan aan de inzet van Nederland.

Natuurlijk kunnen al deze onderwerpen niet alleen op het conto van Nederland worden geschreven, maar het is aantoonbaar dat Nederland deze zaken de afgelopen jaren sterk naar voren heeft gebracht. Dat is ook een van de redenen geweest waarom velen in Europa ervan overtuigd zijn geraakt dat zaken anders moeten, wil men het vertrouwen van de burgers versterken. Dat is naar voren gekomen in Nederland. Daar hebben wij ons sterk voor gemaakt. Dit zijn al antwoorden geweest de afgelopen jaren. Ik hecht eraan dat eens naar voren te brengen.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd wat de reflectie van de afgelopen paar jaar heeft opgeleverd. Het heeft in ieder geval opgeleverd dat vragen als waar Europa vooruit moet, waar wij Europa scherper kunnen krijgen, wat subsidiariteit betekent en hoe het met de noodzaak van regelgeving zit, een stuk hoger op de agenda zijn komen te staan. Dat was ook onze inzet.

De heer Pechtold heeft gezegd dat er bij dit kabinet geen ambitie is ten aanzien van Europa. Alle zaken op een rijtje gezet hebbend, neem ik daarvan krachtig afstand, Sterker, ik vind het gewoon onzin wat hij zegt.

Niet alleen wat de veranderingen betreft die de afgelopen jaren noodzakelijk waren, was die pauze in de verdragsdiscussie nuttig. Deze reflectieperiode heeft de voorwaarden geschapen voor een compromis. Nog maar een aantal maanden geleden was de overtuiging dat de achttien landen die ja hadden gezegd tegen het grondwettelijk verdrag hechtten aan handhaving van de constitutie. Nu, een aantal maanden verder, merken wij dat het speelveld is veranderd en dat wij praten over een wijzigingsverdrag. De zaken zijn in beweging gebracht. Het is goed om dat nog maar eens naar voren te brengen.

De heer Van Bommel heeft gezegd dat de crisis in de Europese Unie niet gaat over bestuurbaarheid, maar over draagvlak. Ik zeg op mijn beurt dat die zaken alles met elkaar te maken hebben, want zonder bestuurbaarheid en slagkracht kan de unie haar rol niet waarmaken. Alleen als de EU kan handelen, prestaties kan leveren voor klimaat, veiligheid, milieu, blijft er draagvlak. Er bestaat een relatie tussen het een en het ander. De situatie die nu is gecreëerd, schept goede voorwaarden voor een akkoord waarin rekening wordt gehouden met de Nederlandse punten. Ik loop die nog eens even langs.

Nederland wil een verdrag dat door zijn naam, vorm en inhoud Europa in het juiste perspectief plaatst, dus niet de pretentie heeft van een grondwet. Wij delen de ambitie om Europa beter te laten werken, maar de symbolische stap naar een grondwet geeft mensen het verkeerde beeld. Nederland pleit dus voor een wijzigingsverdrag dat de structuur van de bestaande verdragen volgt en de inhoud ervan verbetert. Dat is waar het om gaat: het aanbrengen van verbeteringen in onze werkwijze. Daarnaast acht het kabinet het van belang dat de tekst niet de inhoudelijke elementen bevat die aan de EU een statelijke dimensie geven. Het gaat, zoals ik al zei, niet slechts om een artikel over de vlag en de symbolen, maar ook over het artikel over het primaat van EU-recht, de overname van de volledige tekst van het Handvest van de Grondrechten en de termen "wet" en "EU-wet" voor het rechtinstrument. Ik benadruk dat dit voor het kabinet een wezenlijke zaak is, omdat de vorm hier tevens inhoud is. Een grondwet zet mensen op het verkeerde been. De doelstelling is niet Europese staatsvorming, de doelstelling is om de EU aan te passen aan de tijd en om het democratisch gehalte te verhogen. In het verleden hebben wij gezien dat juist een term als "superstaat" naar voren kan komen vanwege het hanteren van een grondwet, de symbolen en andere zaken. Als antwoord op de Nederlandse bevolking hebben wij gezegd dat er een wijzigingsverdrag zou moeten komen en ik ben blij dat het die kant nu ook uit gaat.

Een tweede punt betreft het verschaffen van duidelijkheid over de taakafbakening. Als die helder is, moeten wij het daarbinnen ook aandurven en willen om anders te gaan denken over veto's en meerderheidsbesluitvorming. Ik moet zeggen dat ik de discussie van vanmorgen wat merkwaardig vond, want als ik naar de heer Van Bommel luister, vind ik niet dat de discussie op een correcte wijze wordt gevoerd. Ik merk in dit debat dat er een soort tegenstelling ontstaat van: de SP is voor meerderheidsbesluitvorming en anderen zijn voor veto's. Net omgekeerd natuurlijk, maar dat krijg je met zo'n verwarrende discussie! Maar eerst de feiten. In het huidige systeem kennen wij veto's en meerderheidsbesluitvorming. Er kan reden zijn om het aantal terreinen waarop meerderheidsbesluitvorming plaatsvindt uit te breiden. Dat hangt samen met het feit dat de Unie van nu, de Unie van 27, anders is dan die van 15 of van 12 of van 6. Voor het Nederlandse kabinet is dat reden om die zaak eens goed te overwegen. De discussie over Polen geeft nu precies aan wat de macht is als een land als laatste op de rem zou kunnen gaan staan. Bovendien blijft het veto op een aantal terreinen gewoon in stand, bijvoorbeeld als het gaat om zaken op het gebied van buitenlands beleid, defensie en vredesmissies, belastingbeleid, sociale zekerheid. Dan blijft unanimiteit gelden.

Als wij het zo bekijken, zeg ik dat wij het vraagstuk van de QMV moeten koppelen aan de vragen waar Europa actief in dient te zijn en hoe het zit met de bestuurbaarheid van Europa. Het is geen zwart-witvraagstuk maar dat lijkt het wel te worden. Wij moeten niet doen alsof wij nu een situatie krijgen waarin wij veto's prijsgeven voor QMV. Op dit moment hebben wij beide, maar wij zien een zekere overgang en die kan wel eens hard nodig zijn. Ik heb meegemaakt dat landen in de Europese Raad soms wel eens te veel van die macht gebruik kunnen maken. Als wij het hebben over de voortgang in Europa op het gebied van de strijd tegen terrorisme, tegen klimaatverandering, dan zou de laatste remmer niet alles moeten kunnen tegenhouden.

Voorzitter. Zo kijk ik er tegenaan. Ik vind de benadering van de heer Van Bommel dan ook niet de mijne!

De heer Van Bommel (SP):

Dat is gezegd en ik ben het daarmee eens: mijn benadering is niet de uwe en omgekeerd. U zei dat de discussie op een incorrecte wijze werd gevoerd, maar dat bestrijd ik. Het is een Europese discussie en niet alleen een Nederlandse. De Britten denken hier volstrekt anders over dan de Nederlandse regering. Ik zou u dan ook willen uitnodigen om dat met een meer open blik tegemoet te treden. Ik stel ook vast dat de Nederlandse inzet niet bij voorbaat ook de uitkomst zal zijn.

U zegt dat de discussie over veto's niet een discussie is over het inruilen van het vetorecht voor meerderheidsbesluitvorming. Ik bestrijd dat, want daar waar besluitvorming op basis van unanimiteit wordt verlaten, komt men automatisch terecht bij meerderheidsbesluitvorming. Die twee zijn dus wel een op een aan elkaar gekoppeld.

Minister Balkenende:

Ik houd gewoon staande dat wij in de huidige situatie beide kennen: ook nu kennen wij meerderheidsbesluitvorming en dat zal in de toekomst niet anders zijn. Ook nu kennen wij veto's en ook dat zal in de toekomst niet anders zijn. Er gaat alleen een tussencategorie ontstaan die je de vraag doet stellen of wij nu beter af zijn met het een of met het ander. Zoals de discussie aanvankelijk verliep, vond ik dat het te veel het een of het ander was. Ik heb die discussie willen nuanceren, in het juiste perspectief willen plaatsen en onder ogen willen zien waarom wij op bepaalde terreinen vooruitgang zouden moeten boeken. Mijn stelling is dan dat een Europa van de 27 een andere is dan die van de 15. Als wij willen inspelen op de uitdaging waarover de heer Ormel sprak, moet je onder ogen zien of je dan kunt volstaan met de situatie zoals die nu is. De opvatting van de regering is dat dit niet het geval is en dat er dus een noodzaak voor verandering is.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik deel de opvatting dat je visie op het vetorecht afhankelijk moet zijn van de taakafbakening. Maar hoe geef je die heldere taakafbakening een plek in het nieuwe verdrag? Wat is daarbij de inzet van de regering?

Minister Balkenende:

Een overgang van unanimiteit naar meerderheidsbesluitvorming sluit natuurlijk een noodremprocedure niet uit. Dat kan een belangrijke waarborg zijn. Bij bepaalde onderwerpen zal worden vastgehouden aan het unanimiteitsvereiste, maar bij andere is het wellicht zinvol om over te gaan op meerderheidsbesluitvorming. Hierop zal de staatssecretaris meer in detail ingaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister-president benadrukt terecht dat de Unie wordt ingekleurd door zowel unanimiteits- als meerderheidsbesluitvorming. Welke onderwerpen vindt hij echter zo belangrijk dat hij zich zal inzetten voor het behoud van het Nederlandse veto?

Minister Balkenende:

Ik denk dan aan het belastingstelsel. Belastingen zullen op nationaal niveau moeten worden besproken, omdat dat te maken heeft met je visie op belastingdruk en de opbouw van het belastingstelsel. Een ander voorbeeld is ons pensioenstelsel. De manier waarop wij dat in Nederland hebben geregeld, is een grote verworvenheid. De heer Van Bommel herinnerde er dan ook terecht aan dat minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onlangs heeft gezegd dat bepaalde voorstellen Nederland niet bevielen, omdat wij zeer gehecht zijn aan de manier waarop wij ons pensioensysteem hebben ingericht. Hierin zal op de top geen verandering worden gebracht. Wij zullen namelijk een aantal onderwerpen definiëren waar sprake moet zijn van nationale invulling.

Anders ligt het bij problemen met een grensoverschrijdend karakter. Ik denk dan aan de mobiliteit van werknemers en de gelijke behandeling van man en vrouw. Verder kan de aard van een bepaald onderwerp dwingen tot een internationale aanpak, bijvoorbeeld de strijd tegen terrorisme en de zorg voor het milieu. Die zaken hebben een internationaal karakter en moeten dan ook op dat niveau worden aangepakt. Als je dat erkent, moet je de vraag beantwoorden of het niet beter is om te gaan werken met meerderheidsbesluitvorming.

In maart hebben wij criteria vastgesteld voor de reductie van de CO2-uitstoot. Dat was een moeilijk proces. Daar doet het feit niets aan af dat wij elkaar uiteindelijk hebben weten te vinden. Het staat desondanks voor mij vast dat wij hier op de langere termijn over geloofwaardige en effectieve besluitvorming moeten kunnen beschikken. Ik maak dus onderscheid tussen zaken die naar hun aard op nationaal niveau vastgesteld kunnen worden en zaken die naar hun aard op internationaal niveau moeten worden behandeld. Dat is het wezen van de subsidiariteit. Dit onderscheid moet volgens mij bepalend zijn voor de vraag of je kiest voor een veto of voor meerderheidsbesluitvorming.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp deze redenering, maar de minister-president zegt wel heel gemakkelijk dat grensoverschrijdende problemen impliceren dat het beter is om je vetorecht op te geven. Het is toch zeker ook mogelijk om op gelijkwaardige basis en met unanimiteit grensoverschrijdende problemen aan te pakken?

Minister Balkenende:

Besluiten over het belastingstelsel en de sociale zekerheid moeten in het parlement worden genomen. In het geval van dergelijke besluiten moet een koppeling worden gemaakt met het vraagstuk van veto versus meerderheidsbesluitvorming. De besluiten over onderwerpen met een internationaal karakter moeten op een ander niveau worden genomen. Hier rijst dan ook de vraag of een systeem van unanimiteit past bij de toekomstige ontwikkelingen. Ik denk dat dat niet zo is, omdat onze internationale verantwoordelijkheid in bepaalde gevallen gevolgen moet hebben voor de aard van de besluitvorming. Die afweging zullen wij moeten maken.

Het ligt dus niet zwart-wit. Wij kennen nu beide systemen en dat zal in de toekomst niet anders zijn. Wel moeten wij de vraag beantwoorden of er problemen zijn waarover wij op internationaal niveau effectiever moeten kunnen besluiten. Dat is de essentiële vraag en daarom verzet ik mij tegen het beeld dat de kern van het debat de vraag zou zijn of je voor of tegen het veto bent.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik begrijp het voorbeeld dat u geeft, maar als er iets is waarvan je hoopt dat de besluitvorming op Europees niveau effectiever plaatsvindt, is dat wel het klimaat. Acht u het mogelijk dat hierover in het wijzigingsverdrag afspraken worden gemaakt? Bijvoorbeeld het opgeven van een veto ten behoeve van effectief klimaatbeleid?

Minister Balkenende:

De staatssecretaris zal ingaan op het klimaat in relatie tot het verdrag. U hebt ook gevraagd naar de geloofwaardigheid van internationale afspraken. Daarop zal ik zelf ingaan, want uw vraag is belangrijk. Ik maak een vergelijking met de Lissabonstrategie. Deze hield een dusdanig algemeen geformuleerd doel in, dat het eigenlijk niet verplichtend was. Op basis van de midtermreview is toen onder anderen door Wim Kok gezegd dat wij toe moesten naar een meer verplichtende aanpak. Dat heeft twee zaken opgeleverd. In de eerste plaats is er een betere focus gekomen op het thema groei en werkgelegenheid. In de tweede plaats is ervoor gezorgd dat veel meer werd gewerkt aan nationale implementatiestrategieën. Deze twee elementen, het leggen van focus en elkaar aanspreken op de realisatie ervan, hebben geleid tot een veel betere aanpak om de doelstellingen te kunnen realiseren. Dit lijkt mij een aanpak die ook relevant kan zijn voor doelen die zijn gesteld op het gebied van CO2-reductie, duurzame energiebronnen enzovoorts. Uw opmerking om niet allen te letten op het vaststellen van doelen, maar ook te bezien hoe wij kunnen komen tot een goede aanpak en implementatie, vind ik zeer relevant.

Voorzitter. Het derde punt betreft de rol van de nationale parlementen. Zij dienen een relevante rol te krijgen, vooral bij het beantwoorden van de vraag of Europese voorstellen wel echt op Europees niveau moeten worden aangepakt. Een grotere betrokkenheid van de nationale parlementen zie ik als een diepte-investering in Europa. De Kamer kent onze inzet: indien een meerderheid van de nationale parlementen op grond van subsidiariteit bezwaar maakt tegen een Europees voorstel, moet dat consequenties hebben. De voorwaarde is dat het institutionele evenwicht tussen de instellingen niet wordt verstoord. Het initiatiefrecht blijft volledig bij de Commissie berusten, en de Commissie kan te allen tijde een nieuw voorstel indienen. De heer Ten Broeke zei het scherp: het is een buitengewoon gevoelig onderwerp. Ik heb dat zelf gemerkt toen ik in het Europees Parlement was. Je bent al bijna verdacht als je het hebt over de rol van de nationale parlementen. Ik vond dat bijzonder, omdat ik mij juist goed kan voorstellen dat ook Europarlementariërs voluit het recht erkennen van de nationale parlementen. De kwestie ligt dus buitengewoon gevoelig. In het grondwettelijk verdrag stonden waarborgen voor de nationale parlementen wat betreft de subsidiariteit. Wij zien graag een versterking daarvan.

Voor een rodekaartprocedure, waarover de heer De Roon sprak, waarmee één land alles kan blokkeren, krijg ik totaal geen steun. Ik vind het ook niet redelijk. Wel willen wij toe naar een zodanige versterking van de rol van nationale parlementen, dat deze bij het beantwoorden van de subsidiariteitsvraag voluit wordt erkend. Noem het een oranje- of gelekaartprocedure; dat is een kwestie van naamgeving. De komende dagen speelt de vraag hoe ver wij daarin kunnen gaan. Het vraagstuk van het evenwicht tussen de instellingen zal zeker aan de orde komen: Parlement, Commissie en Raad. Binnen dat evenwicht zullen wij moeten bezien hoe de rol van de nationale parlementen vorm en inhoud kan krijgen. Dit kan ook van invloed zijn op de rol van de Europese Raad, in relatie tot wat er op nationaal niveau gebeurt. Dat is een kwestie van verdere uitwerking. Ik vond de opmerking van de heer Ten Broeke op dit punt buitengewoon behulpzaam, maar het wordt een hard gevecht. Hij had dat zelf al aangegeven, en anderen ook. Voor ons staat vast dat dit een heel belangrijk thema is, dat heel zwaar weegt.

De heer Ten Broeke (VVD):

Het is altijd goed om de regering een handje te helpen, zeker bij zo'n belangrijk onderwerp. Mijn vraag was eigenlijk iets scherper. Juist om het institutionele evenwicht te bewaren, deed ik de suggestie om niet terug te verwijzen naar de Commissie, maar door te verwijzen naar de Raad, die vervolgens een beslissing kan nemen. Daardoor kunnen wij controleren of ministers inderdaad hun nationale parlementen volgen. Daarmee wordt voldaan aan de eisen die heel veel landen nu stellen en dus ook aan de bezwaren die zij inbrengen tegen de rode kaart zoals u die voor ogen hebt. Als tegenwicht moet de rol van het Europees Parlement worden versterkt. Ik heb een voorstel gedaan met betrekking tot de benoeming van individuele commissarissen. Zeker met een kleinere commissie lijkt mij dat niet onlogisch.

Minister Balkenende:

Wat de rol van het EP betreft zijn er een paar varianten. Een is de lijn uit het grondwettelijk verdrag waar Nederland nee tegen heeft gezegd. Die lijn was dat er een direct verband bestaat tussen een aantal parlementen die nee zeggen en de handelwijze van de Europese Commissie. Dat is een mogelijkheid. De tweede mogelijkheid is dat je zegt: nee, laat de rol van de Commissie nu even onverlet en kijk naar de band tussen nationale parlementen en wat er in de Raad gebeurt. Dat argument wordt ook in het EP gebruikt. Ik denk dat beide zouden kunnen, maar wat de uitkomst zal zijn, kan ik u nog niet zeggen. Het wordt een pittig gevecht. Ik geef u de twee routes aan. Wat hier genoemd wordt, is absoluut een van de modaliteiten die gebruikt kunnen worden ter versterking van de rol van parlementen ten aanzien van het vraagstuk van de subsidiariteit.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik wil het hebben over een benoemingsrecht voor het EP van individuele Commissarissen. Wij hebben op dat vlak natuurlijk ook een verleden. De facto zou je kunnen zeggen dat het EP zich dat recht reeds heeft verworven, maar het was tijdens de conventie een onbestaanbaarheid. Wij zouden van mening zijn dat dit ook zou kunnen worden toegevoegd.

Minister Balkenende:

Ik stel voor dat de staatssecretaris op die vraag ingaat, gegeven zijn betrokkenheid bij de Conventie. Ik herinner mij wel de discussie vanuit het verleden. Wij hebben toen ook opmerkingen gemaakt over de individuele beoordeling en het recht om ja of nee te zeggen tegen individuele Commissarissen in plaats van tegen de hele Commissie. De heer Timmermans gaat daar verder op in.

Ik heb iets gezegd over de eerste drie punten. Mijn vierde punt is de zorgvuldigheid ten aanzien van de uitbreiding. Dat de lidstaten bij die beslissing altijd het laatste woord hebben en dat de gereedheid van de kandidaat-lidstaten nauwkeurig wordt getoetst aan de overeengekomen criteria, zijn belangrijke aspecten. Zonder draagvlak bij de bevolking kan uitbreiding geen succes worden. Dat is ook de reden geweest waarom Nederland op de Europese Raad van december 2006 belangrijke resultaten heeft geboekt door een zorgvuldige toepassing van de overeengekomen criteria te verzekeren. Dat is neergelegd in de conclusies van toen, zoals u zich zult herinneren. Het kabinet wil op die lijn voortbouwen om tegemoet te komen aan de terechte zorg van burgers. Er is echter veel verzet van de lidstaten tegen integrale opname van de criteria in het verdrag. Dat is het punt waar de heer Van Bommel terecht op wees: de vrees kan bestaan dat het opnemen van die criteria in het verdrag een reden zou kunnen zijn voor het Hof van Justitie om dat te gaan toetsen. Dat is een serieus punt van aandacht en ik denk dat de SP en het kabinet daarover hetzelfde denken. Het kan niet zo zijn dat het toelaten van nieuwe leden een automatisme wordt en uitsluitend in juridische zin kan worden getoetst. Ook als een kandidaat aan de criteria voldoet, is een politieke weging nodig of die uitbreiding gewenst is en moeten alle lidstaten via hun eigen grondwettelijke procedures kunnen instemmen.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. De premier heeft het te pas en te onpas over de zorgen van de burgers. Het lijkt wel of heel Nederland angstig zit te wachten op wat er nu met Europa gebeurt en dat de premier daar maar aan tegemoet komt. Alsof er sprake was van één gevoel. Zou de premier ten aanzien van die uitbreidingscriteria willen ingaan op mijn stelling dat je de spelregels die je hebt, niet tijdens het spel moet veranderen? Wat mij betreft geldt voor de landen waarmee wij nu een proces in zijn gegaan, eenduidig wat eerder met ze is afgesproken. Het is voor het draagvlak juist in die landen, ik noem Turkije, heel slecht als er nu ineens anders wordt omgegaan met die afspraken.

Minister Balkenende:

Een ding moet helder zijn: het gaat nu even niet om de aanpassing van de criteria. Wij hebben de Kopenhagencriteria. De spelregels die vorig jaar zijn toegepast, hadden te maken met het feit dat die landen individueel getoetst zijn en niet als een blok. Bepalend is ook het moment waarop je een datum gaat noemen. In het verleden zijn wij er sneller in geweest om alvast een datum te noemen, terwijl nog niet aan alle criteria was voldaan. De spelregels zijn vorig jaar aangescherpt. Dat kon toen ook, want wij hadden te maken met de bestaande situatie van lidstaten. Die aanscherping is op een ordentelijke manier gebeurd. Waar wij nu over praten is de geloofwaardigheid van het proces. Dat heb ik willen onderstrepen. Het gaat inderdaad niet om het tussentijds veranderen van spelregels, maar om de geloofwaardigheid van het proces. Wij zijn nu aan het bezien of wij niet een bepaling kunnen opnemen, in de vorm van een verwijzing of anderszins, waarin het proces van de geloofwaardigheid van de uitbreiding gearticuleerd wordt. Dat was het punt van zorg.

Ik zeg daar direct bij dat ik erg blij ben met de uitbreiding. Ik ben blij dat de traditionele scheiding in Europa is weggevallen. Gelukkig was ik erbij toen wij de handtekeningen zetten in Ierland. Je voelde de emoties. Daar werd zichtbaar gemaakt dat Europa een nieuwe situatie ingaat. Tegelijkertijd zien wij ook dat er sprake is van zorg. Neem bijvoorbeeld de ontwikkelingen in Roemenië op dit ogenblik, de verhouding tussen parlement en president. Dat zijn ontwikkelingen in jonge democratieën. Juist daarom is het van belang dat de criteria streng blijven. Daarvoor hebben wij ook bij het Stabiliteitspact gezorgd. Wij doen dat dus ook ten aanzien van de uitbreiding. Dat punt is eigenlijk aan de orde. Het is ook de dimensie van deze discussie. De heer Ten Broeke heeft hier terecht op gewezen. Dit ligt zeer verschillend in Europa. Er worden ook zeer uiteenlopende argumenten gehanteerd om dit vooral niet te willen. Met andere woorden: dit zal een behoorlijk pittige discussie worden, omdat zo veel verschillende motieven een rol spelen. Dat weten wij. Ik heb gezegd wat de inzet van het kabinet is.

De heer Pechtold (D66):

Dit is een helder verhaal. Ik ben er blij mee. De uitleg van de Nederlandse regering is dus ook dat de criteria niet bedoeld zijn om voor toekomstige landen een muur op te trekken, of dat nu fysiek of gevoelsmatig is; de uitleg is puur bedoeld om nog eens duidelijk te maken hoe wij met de criteria omgaan en niet om ze te veranderen of te verzwaren.

Minister Balkenende:

Dat klopt precies. Wij willen geen blokkering van toekomstige uitbreidingen en ook geen inschakeling van het Hof van Justitie. Het gaat erom, op deze manier de geloofwaardigheid van het proces zichtbaar te maken.

De heer Ten Broeke (VVD):

Juist om de geloofwaardigheid te behouden, moeten inderdaad criteria worden opgesteld aan de hand waarvan wij kunnen laten zien dat wij ons daar zelf eindelijk aan gaan houden. Ook kunnen wij op grond daarvan politieke afwegingen blijven maken. Ik geef u in overweging om niet zozeer naar de Kopenhagencriteria als zodanig te verwijzen als wel naar de deal die vorig jaar tijdens de top is gesloten, omdat daar spankracht bij zit. Dat is per definitie een politieke afweging. Daar kan het Hof nooit over gaan.

Minister Balkenende:

Uw boodschap is helder: het woord Kopenhagencriteria als zodanig is sowieso moeilijk, maar de toelichting die u geeft, vind ik zeer behulpzaam, omdat dan wordt gekeken naar het criterium, naar wat er vorig jaar is afgesproken en naar wat nu de relevantie is voor het debat over de uitbreiding. Ik dank u dus voor uw opmerking. Dat geldt ook voor de opmerking van de heer Pechtold.

De heer Van Bommel (SP):

De inzet van het kabinet is mij toch niet meer helemaal duidelijk. Ik begrijp de twijfel die ook in de geannoteerde agenda is gerezen over de betekenis van de opname van de criteria in een verdrag. Is de inzet van het kabinet om toch nog te streven naar opname van de criteria in een verdrag of zegt u: gezien de onzekerheid over de interpretatie van het Hof, laten wij het voorlopig zitten, mede daar de criteria als zodanig toch wel blijven bestaan?

Minister Balkenende:

Uw vraag is heel terecht. Het hangt met name samen met het type discussie dat nu op gang komt. Ik zou er wel voor voelen dat de uitleg van de criteria wordt opgenomen, tenzij die een ongewenste lading krijgt, bijvoorbeeld in verband met de juridisering van het Hof van Justitie. Wij moeten nog eens goed achter de oren krabben of dat wenselijk is. In ieder geval zal dat van het debat van de komende dagen afhangen. Ik informeer u en uw collega's daar volgende week nader over. Ik vind dit wel een nuttige gedachtewisseling, omdat er verschillende aspecten mee gepaard gaan.

Tsjechië heeft voorgesteld om two way flexibility te hanteren. De heer Van Bommel heeft daar een opmerking over gemaakt. De regering vindt het een nuttige notie dat de overheveling van bevoegdheden geen eenrichtingsverkeer hoeft te zijn. Er hoeven niet steeds meer bevoegdheden aan de Europese Unie worden overgedragen. Bevoegdheden moeten ook teruggegeven kunnen worden als de situatie daar aanleiding toe geeft. Die gedachte van de Tsjechische regering steunen wij dus. Ik heb dat ook met mijn Tsjechische collega besproken toen hij voor een bezoek hier in Den Haag was.

Ten tweede wil ik iets zeggen over de vaste voorzitter van de Europese raad. Ik was verrast door de discussie, omdat volgens mij een aantal dingen door elkaar lopen. Toen wij over de Conventie spraken en over de beginfase van het grondwettelijk verdrag, was er nog sprake van een soort president van Europa met een groot apparaat daaromheen, die voor vijf jaar zou worden benoemd. Toen is gezegd: die uitstraling willen wij niet. Het gaat ons nu om iets anders, namelijk dat er een vaste voorzitter is van de Europese raad. Waarom is er voor dat voorstel gekozen? Om te werken aan meer efficiency in de voorbereiding van raden, maar ontdaan van dat eerste idee van een groot presidentschap. Een vaste voorzitter van de Europese raad wordt door veel lidstaten beschouwd als een deel van het pakket institutionele vernieuwingen van het grondwettelijk verdrag. Daar kleeft een aantal voordelen aan. Dat onderstreep ik hier graag. Een dergelijke voorzitter kan namelijk meer coherentie en continuïteit in het functioneren van de Unie brengen. Bovendien is de taakomschrijving van de vaste voorzitter van de Europese raad tijdens onderhandelingen al aanzienlijk beperkter geformuleerd dan de voorstanders aanvankelijk voor ogen stond. Dat heb ik zo-even al gezegd. Nederland heeft zich toen ook ingezet voor een andere invulling van de taken van deze voorzitter. De periode van vijf jaar is van de baan en de status die hij of zij had eveneens. De taken in het grondwettelijk verdrag hebben geresulteerd in een voorzitterschap dat vooral technisch van aard is: het voorbereiden en stimuleren van de werkzaamheden van de Europese raad en het zorgen voor de continuïteit van de werkzaamheden. De voorzitter oefent die taken uit in nauwe samenwerking met de voorzitter van de Commissie en op basis van de besprekingen in de Raad Algemene Zaken. Dat garandeert dat de functionaris voldoende is ingebed in de structuren van de Unie en dat wij dus niet hoeven te vrezen voor een zonnekoning.

In het verlengde daarvan ligt ook de vraag van mevrouw Wiegman over het feit dat bepaalde namen worden genoemd. Wij spreken nu eerst over de inhoud van de functie zelf en over de vraag of die straks wel of niet een plaats krijgt in het wijzigingsverdrag. Ik heb aangegeven dat deze constructie mij zeer zou bevallen, ook op basis van mijn eigen ervaring. Het is nu echt te vroeg om over namen te spreken. Dus eerst de inhoud en pas daarna de poppetjes.

De heer Van der Staaij (SGP):

Eerst de inhoud en dan de poppetjes, dat klinkt heel logisch. Aan de andere kant kan juist de dynamiek sterk worden bepaald door de achtergrond van de personen die worden benoemd. Dat weten wij in Nederland ook van de discussie over de positie van de minister-president en over de rol van de burgemeester. Dat is toch niet alleen in regeltjes te vangen maar heeft er toch ook mee te maken welke personen daarvoor in aanmerking komen? Hoe kunnen wij nu beheersen dat een bepaalde functionaris onbedoeld toch uitgroeit toch iets waarvan wij zeggen dat het nooit de bedoeling is geweest?

Minister Balkenende:

Ik heb daarnet de volgorde genoemd. Ik meen dat u en ik daarover hetzelfde denken. Wij spreken eerst over de structuur, de organisatie en de verandering en pas daarna over de personen. Dat moeten wij niet omkeren. Ik weet ook niet of de personen die worden genoemd nu gelukkig moeten zijn met het feit dat hun namen al in dit stadium circuleren. Ik heb daarom afstand genomen van het feit dat een naam van een regeringsleider al wordt genoemd. Dat vind ik niet de juiste weg.

Ik wil ook niet dat dat gebeurt omdat het mij gaat om de zuiverheid van de discussie, die wordt bepaald door te spreken over de vraag wat wij willen met deze functie. Dat moeten wij niet vermengen met de persoon die daarvoor in aanmerking zou kunnen komen. Het kan die kant uitgaan als wij wel deze discussie zouden voeren. Vandaar dat ik hecht aan de juiste volgorde, waarin wij het besluit nemen op het juiste moment en waarin wij niet zaken met elkaar verwarren.

In de afgelopen weken hebben minister Verhagen, staatssecretaris Timmermans en ik een groot aantal collega's gesproken. Wij hebben de afgelopen maanden zeer intensief samengewerkt met het voorzitterschap. Wij hebben begrip kunnen kweken, maar zo nu en dan kregen wij de wind stevig van voren. Een aantal van onze wensen, zoals de aandacht voor de uitbreidingscriteria, een scherpere bevoegdheidsverdeling en een grotere rol voor nationale parlementen, ligt moeilijk, vooral bij de grote groep landen die de grondwet heeft geratificeerd. In de Europese Raad moeten wij het eens worden over een verdrag dat de Unie klaarmaakt voor de toekomst. De belangen zijn groot. Onze inzet is daarom ook hoog.

Op sommige punten lijken wij vorderingen te hebben gemaakt, op andere punten is de oplossing er nog niet. Andere lidstaten hebben ook hun wensen, zoals Polen, dat de stemmenweging ter discussie wil stellen. De heer Van Bommel heeft daarnaar gevraagd. Ik zag zo-even een bericht dat van de twee broers de president zal worden afgevaardigd naar de Europese Raad, niet de premier. Dat schijnt een teken te zijn waaraan vertrouwen mag worden ontleend dat men zich coöperatief zal opstellen. Ik vertel overigens alleen maar wat ik lees, maar ik wil dit de Kamer toch niet onthouden.

De heer Van Bommel (SP):

Dit is een voorteken, dat geef ik toe, maar de vraag is of de minister-president deze broers uit elkaar kan houden.

Minister Balkenende:

Laat ik ter voorkomen van ieder misverstand zeggen dat de persoon die in Nederland is geweest voor een officieel bezoek de premier is.

Wat de stemmenweging betreft, is het niet verstandig om dit zwaar bevochten compromis ter discussie te stellen. Het zal tot grote vertraging leiden en er is geen enkele garantie dat het eindresultaat een verbetering is. Wij zullen dus zien wat de positie van Polen zal zijn.

Wij hebben geprobeerd om ons constructief op te stellen, oplossingen aan te dragen en bruggen te slaan. Ik heb goed geluisterd naar de heer De Roon, die vroeg of dit onderhandelingsteam nu wel goed is opgekomen voor de Nederlandse belangen. Ik zie de heer Pechtold nu instemmend knikken. Dat doet mij deugd. Ik zeg dit ook vanwege de inzet van Nederland in de afgelopen jaren, ook in uw parlement. U bent scherp als parlement. Daardoor heeft Nederland invloed uitgeoefend. Ik noemde al enkele zaken, zoals de betalingspositie van Nederland, het thema subsidiariteit, nieuw aan de orde gestelde thema's als de klimaatverandering en de administratieve lastendruk. Op al deze terreinen zijn wij buitengewoon succesvol geweest.

De heer De Roon vroeg waarom Nederland niet in de krant staat, terwijl er wel lange verhalen in staan over Polen, Groot-Brittannië en Frankrijk. Het lijkt mij niet de beste weg om het criterium "in de krant staan" tot uitgangspunt maken van beleid. Het doet mij denken aan een situatie die ik meemaakte als beginnend premier in 2002. Er is vorig jaar een wetenschappelijk boek verschenen over de onderhandelingen in de Europese Raad. In 2002 was daarin de vraag aan de orde of wij de stijging van de landbouwuitgaven konden afvlakken. Dat stond er op het spel. De wetenschapper constateert in zijn boek dat het sinds het ontstaan van de Europese Raad nog nooit was voorgekomen dat een beginnend premier die voor de eerste keer deelneemt en van niemand steun krijgt, in staat blijkt om de besluitvorming naar zijn hand te zetten. Voor nu is vooral van belang de bespreking van dit boek door de heer Jan Wets, een journalist die actief is in Brussel. Hij heeft voor die boekbespreking de bevindingen van de wetenschapper gelegd naast de kranten uit die tijd. In de Nederlandse kranten werd hierover niets bericht. In de Europese Raad was dit nog nooit voorgekomen, en wat doen de Nederlandse kranten? Zij schrijven de Nederlandse premier gewoon weg. Voorzitter, ik kon het niet laten om dit nog even te noemen naar aanleiding van de vraag van de heer De Roon.

De heer Pechtold (D66):

Dat voelt goed, hè.

Minister Balkenende:

Ja, dat geeft een goed gevoel.

De heer De Roon (PVV):

Ik hoopt dat u mij erg gaat verrassen volgende week.

Minister Balkenende:

Ik dank u voor de mogelijkheid die u mij hebt geboden om deze opmerking te maken. Natuurlijk krijg je niets als je niets vraagt, maar Nederland heeft vrij veel gevraagd. Ooit zei de Ierse voorzitter tegen mij: alstublieft, houd u op, want "you make so many points". Wij zetten ons in en het is goed om uw gevoelens deze ochtend en middag te horen.

Kort en goed: wat wil Nederland bereiken? Wij willen een wijzigingsverdrag, geen grondwet die het beeld oproept van een superstaat. Wij willen helder maken wat Europa moet doen en wat wij beter in Nederland zelf kunnen doen. Wij willen dat de nationale parlementen een vuist kunnen maken in Europa. Ten slotte willen wij dat burgers duidelijkheid krijgen over de uitbreiding en dat er serieus met beslissingen wordt omgegaan. Dit zijn enkele elementen van onze inzet. Wij zullen er alles aan doen om het nodige voor elkaar te krijgen. Het zal een pittig gevecht worden, het gaat niet vanzelf, maar weet dat wij ons gesteund weten door uw inbreng van deze ochtend. Wij gaan ons ervoor inzetten.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Mijns inziens geven de reactie van de minister-president op de inbreng van de Kamer tijdens dit debat, maar ook hetgeen wij in de brieven naar voren hebben gebracht en de explicatie van onze inzet duidelijk aan dat wij dit alles niet voor de bühne doen, maar om de Kamer zo veel mogelijk te informeren over onze inzet. Wij willen de Kamer erbij betrekken en de gedachten en opinies die daar leven serieus nemen. Niet voor de bühne dus, mijnheer Pechtold. Wij willen vanuit Europees perspectief en in het Nederlandse belang een antwoord geven op de vraagstukken waarvoor wij ons geplaatst zien. Tegelijkertijd moeten wij duidelijk rekening houden met het feit dat het grondwettelijk verdrag is weggestemd door de Nederlandse en de Franse bevolking.

De heer Pechtold (D66):

Wij moeten scherp naar elkaar zijn, maar ook durven reflecteren. Daarom vraag ik de minister van Buitenlandse Zaken of hij zich kan voorstellen hoe het voor ons als parlementariërs heeft gevoeld, toen wij de afgelopen tijd, in het proces naar deze top, serieus wensten te worden genomen. Ik vraag dit serieus aan hem. Wij hebben moeten trekken aan brieven en moeten zeuren om tafelnotities. De verhouding tussen enerzijds het aantal malen dat wij nieuws in de krant lazen en anderzijds het aantal malen dat wij dit nieuws eerst in de Kamer te horen kregen, is met name rond dit punt zwaar scheefgegroeid. Wij hebben gisteren in een breder kader over de relatie tussen regering en parlement gesproken. Maar het moet mij van het hart dat mijn toonzetting voor een deel gewoon daardoor gestuurd is: het gevoel dat wij achter de feiten aan lopen.

Minister Verhagen:

Ik ben het niet met u eens dat het parlement niet bij onze gedachtevorming betrokken zou zijn geweest. Niet alleen in het regeerakkoord, maar ook daarna heeft de regering de Kamer in de brieven van maart en mei jongstleden en in de debatten daarover ingelicht over de stand van zaken. Wij hebben inderdaad meer informatie uitgewisseld met de ambassadeurs van de Europese Unie, maar dat was juist om de onderhandelingen vlot te trekken. Waarop wij wilden inzetten, is overduidelijk aan de Kamer kenbaar gemaakt, niet alleen vandaag, maar ook in vorige debatten. Ik vind dat wij het niet alleen voor de bühne hebben gedaan, toen wij de Kamer met kleine stapjes informatie gaven zonder onze onderhandelingspositie te frustreren. Als u van mening bent dat de Kamer te weinig geïnformeerd is, dan betreur ik dat, maar ik constateer dat wij juist geprobeerd hebben om het Nederlandse parlement er zo veel mogelijk bij te betrekken.

De heer Pechtold (D66):

Ik wil niet dat de minister iets zegt te betreuren als hij dat niet zo voelt. Dan heb ik liever dat wij er gewoon verschillend tegen aan blijven kijken. De eerste brief telde vijf regels en er moest toen om een langere brief worden gevraagd. De acht punten van de tafelnotitie waren klip en klaar; die had de regering ook aan de Kamer kunnen voorleggen. Hoe Nederland zou omgaan met het voorzitterschap, lazen wij in de pers. Ook voor berichten over de symboliek waren wij op de pers aangewezen en tot op de dag van vandaag lezen wij dit soort berichten in de krant. Ik zie dat de staatssecretaris nu weer onrustig begint te worden, maar ik wil gewoon dat de minister geen begrip toont als hij het niet meent. De eerste brief telde vijf regels, dat was het.

Minister Verhagen:

Wij hebben er van het begin af aan geen onduidelijkheid over laten bestaan dat wij van mening waren dat wij zouden moeten inzetten op een regulier wijzigingsverdrag, zoals de verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice. Wij wilden dus geen grondwettelijk verdrag, maar een verdragswijziging. Dat wij derhalve ook zwaar wilden inzetten op een verdragswijziging die niet allerlei grondwettelijke franje met zich mee zou brengen die het idee zou geven dat wij wilden aankoersen op de vorming van een Europese staat, moge ook duidelijk zijn. En de regering wil de Kamer ook in de loop van de discussie betrekken bij wat er afgelopen maandag in de krant stond naar aanleiding van voorstellen van het Duitse voorzitterschap, dat dacht dat er consensus mogelijk zou zijn. Ik betreur dat u een ander oordeel heeft, maar ik ben van mening dat wij de Kamer wel degelijk zo veel mogelijk geïnformeerd hebben over de stand van zaken en over onze inzet.

Er is gezegd dat de minister van Buitenlandse Zaken in een juichstemming zou verkeren en dat hij zou doen alsof alles al binnengehaald is. Ik heb de Kamer erover geïnformeerd dat het er bij de discussie tussen de ministers van Buitenlandse Zaken en van Europese Zaken op leek dat er consensus over zou kunnen ontstaan dat er een klassiek wijzigingsverdrag tot stand zou komen, en dat het erop leek dat de grondwettelijke franje zou verdwijnen, maar dat er hierover geen akkoord zou kunnen ontstaan voordat er een akkoord over het totaal mogelijk zou zijn. Er zijn nog andere zware kwesties, zoals de rol van de nationale parlementen en de stemverhouding, waarbij de minister-president al uitvoerig is blijven stilstaan. De discussie moet nog gevoerd worden en er staat dus absoluut nog niets vast. Het is wel van belang, gelet op het nee van de Nederlandse bevolking tegen het grondwettelijk verdrag, om te streven naar een wijzigingsverdrag, naar een wijziging van de bestaande verdragen. Als daarover overeenstemming wordt bereikt, is dat meer dan symboliek. Dan is dat een belangrijk gegeven.

Verschillende leden hebben gesproken over het buitenlands beleid, het Europees buitenlands beleid en de Europese minister van Buitenlandse Zaken. De heer Van Bommel stond in een interruptiedebatje met diverse leden daarbij stil. Daarbij was onder andere de vraag naar het behoud van vetorechten in buitenlands beleid aan de orde. De heer Van der Staaij wil een grote mate van nationale zeggenschap behouden bij het Europees veiligheids- en defensiebeleid en het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid. Mevrouw Peters wees daarentegen op de wenselijkheid van zichtbare en effectieve Europese vertegenwoordigers. Zij wees op de oude verwijtende en smalende opmerkingen van de heer Kissinger, die geen telefoonnummer had om te kunnen bellen bij een crisis waarbij hij Europese partners wilde betrekken.

Nederland is op zich nooit een groot pleitbezorger geweest van de term Europese minister. Het was er ook geen groot tegenstander van want, zoals wij in de conventie ook hebben gezegd tegen het Verenigd Koninkrijk dat grote moeite had met een minister van Buitenlandse Zaken: what 's in a name? Het is toen heel nadrukkelijk gewisseld. Het volgende is wel belangrijk. De Europese Commissie en de Raad hebben beide een zeer intensieve externe rol; zij hebben contact met andere organisaties, met andere landen. Beider beleid moet gewoon sporen. Alleen als Commissie en Raad eenzelfde signaal uitzenden in relatie tot het Iran, in relatie tot het Midden-Oosten en in relatie tot Rusland, kan men een effectieve rol spelen. Iemand daarin coördinerend en verbindend laten optreden, is op zichzelf gewoon zinnig. Daarom kwam het Duitse idee van een dubbele pet, van iemand die de Commissie en de Raad vertegenwoordigt.

Het buitenlands beleid en het veiligheidsbeleid hebben in gronde alles te maken met de vraag hoe je wilt dat de wereld eruit ziet en hoe je dit wilt beïnvloeden en vormen. Het is noodzakelijk dat de eigen nationale opvattingen tot uitdrukking kunnen komen in dat gemeenschappelijk beleid. Daarom wil je ook, juist omdat het zo essentieel is, dat niet alles in het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid bij meerderheid kan worden besloten, Daarom hechten wij aan het compromis dat indertijd in Amsterdam en in Nice was gesloten. Dat houdt in dat er op grote lijnen dus unanimiteit, dus vetorecht, dus consensus als regel is. Bij de uitvoering is dan sprake van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming. Dus vormgeving van het beleid in consensus en unanimiteit en uitvoering bij meerderheid. Het is een compromis dat de slagvaardigheid absoluut bevordert.

Voorzitter: Verbeet

Minister Verhagen:

Voorzitter. Er zijn ook gewoon grenzen tot waar wij willen gaan op dit terrein. Inzet van Nederlandse militairen of van militairen in een Europese veiligheids- en defensiemissie zal altijd een nationale beslissing vergen. In dit parlement spreekt deze regering over de inzet van Nederlandse militairen bij dat soort operaties, ook als zij in Europees verband plaatsvinden.

Daar staat ook tegenover dat breed de overtuiging bestaat, ook in Nederland, zo bleek voor en na het referendum, dat Europa als zodanig een grotere rol moet spelen in de wereld. Niemand wil namelijk dat Nederland als een van de 193 landen van de Verenigde Naties autonoom de wereldproblematiek te lijf gaat. Niemand denkt dat dat effectief is. Dus om werkelijk invloed te hebben – of het nu gaat over mensenrechten of over het Midden-Oosten – moet Nederland de Unie gebruiken om een gemeenschappelijke positie in te kunnen nemen. Van onze kant betekent dat: kwaliteit inbrengen, aanvaarden dat er een gemeenschappelijk standpunt moet komen en dat ook effectief uitdragen. Dat laatste vergt een stevige positie. Precies dat beoogden wij met de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie waar ook de heer Ormel over sprak. Dit betekent niet dat Nederland door het hebben van een dubbele pet, zowel vertegenwoordiging in de Commissie als in de Raad Buitenlandse Zaken, zijn zeggenschap weggeeft. Integendeel, de unanimiteit blijft bestaan, maar bij het uitdragen van dat beleid maak je gebruik van een effectief instrument. Dat zou door de combinatie van een lidmaatschap van de Europese Commissie en coördinatorschap of voorzitterschap van de Raad Buitenlandse Zaken mogelijk zijn.

Wij willen de titel minister weg hebben. Dat hangt onder andere samen met het feit dat die naam het beeld oproept van staatsvorming, waarvan geen sprake is. Wel willen wij een betere institutionele inbedding voor de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid. Dat betekent een dubbele verankering, zowel in de Europese Commissie, belast met externe betrekkingen, als in de Raad. Dan kunnen wij naar onze mening effectief buitenlands beleid voeren en tegelijkertijd ons vetorecht op dit punt niet opgeven.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik kan het betoog van de minister van Buitenlandse Zaken goed volgen. Het bevat bijna alle elementen waar wij om hadden gevraagd. Voor mij gaat het echter ook om de vraag hoe de ophanging zich verhoudt tot de controle die wij op deze figuur kunnen uitoefenen. In het Europese Parlement heeft de liberale fractie bij monde van mijn collega Jan Mulder wel eens kritische opmerkingen geplaatst bijvoorbeeld bij de budgetten die de heer Solana op dit moment beheert. Dat gaat om veel geld waar wij geen zicht op hebben. Het gaat om veel geld. Wij willen weten hoe de activiteiten van de hoge vertegenwoordiger worden vormgegeven. Daar willen wij ook controle op, zowel van de kant van de Raad als van de kant van het Europese Parlement. Kunt u dat toezeggen?

Minister Verhagen:

Ja, dat is ook onze inzet. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat deze vertegenwoordiger namens de Raad extern optreedt en daar een geluid laat horen dat niet gedeeld wordt door die Raad.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat is er nu anders dan de naam in wat de minister naar voren brengt over deze personage voor buitenlandse zaken ten opzichte van de Europese grondwet?

Minister Verhagen:

Het is hier een kwestie van de vlag die de lading dekt. Nogmaals, een Europese minister zou inhouden dat hij een eigenstandige positie heeft die ook preludeert op Europese staatsvorming, waar wij niet voor zijn. Daarnaast opereert deze vertegenwoordiger op basis van het beleid dat geformuleerd is in de Raad. Hij coördineert dus meer dan dat hij zelf bepaalt. Hij verwoordt datgene wat in de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken op basis van consensus is geaccordeerd.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Is zo’n coördinator, of hoe die functie ook genoemd moge worden, dan de vertegenwoordiger van de unie buiten de unie? Is dat het enige gezicht dat de unie naar voren schuift, bijvoorbeeld bij onderhandelingen in Afghanistan over peperdure parlementsverkiezingen, zoals onlangs zijn gehouden, terwijl er krijgsheren aan willen meedoen? Ik heb dat aan den lijve meegemaakt: aan de ene kant was er de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie en aan de andere kant de Europese Commissie. Gaat dat anders met deze nieuwe figuur?

Minister Verhagen:

Op het moment dat deze vertegenwoordiger namens de Europese Unie in Afghanistan zijn ideeën naar buiten brengt, is betrokkene het aanspreekpunt. Dat laat onverlet dat ik als minister van Buitenlandse Zaken in Afghanistan ook gesprekken kan voeren en mijn invloed kan aanwenden.

De heer Van Bommel (SP):

Volgens mij zitten wij in de kern van de discussie op dit punt. Het gaat erom waar beleid ophoudt en waar uitvoering begint. Ik krijg graag de bevestiging dat ik het zo mag verstaan dat het de Raad van Ministers is die dat beleid in extenso formuleert en dat deze functionaris niet anders doet dan dat beleid uitvoeren.

Minister Verhagen:

Absoluut.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, die in het buitenland minister is.

Staatssecretaris Timmermans:

Dat is waar, voorzitter. Daarom verheug ik mij er ook zo op om zo naar Brussel te vertrekken.

De heer Pechtold zag terecht enige irritatie bij mij toen hij zei dat de Kamer een brief voor de bühne had gehad en dat wij de Kamer niet hadden geïnformeerd. Ik daag de heer Pechtold uit om mij één parlement te noemen in de Europese Unie dat in dit proces meer betrokken is geweest, meer in detail op de hoogte is gesteld van de positie van de regering en meer invloed heeft gehad. Ik wijs erop dat ik in de krant van een hele serie doctors Clavan de kritiek heb gekregen dat ik het parlement juist veel te veel heb verteld. Vandaar mijn irritatie.

De heer Pechtold (D66):

Nederland. Dankzij het parlement, niet dankzij dit kabinet.

Staatssecretaris Timmermans:

Ach, wat groots van u, mijnheer Pechtold.

Voorzitter. Ik zal proberen in staccato antwoord te geven, omdat u mij min twee minuten hebt gegeven om dat te doen. Als het aan de Nederlandse regering ligt, wordt het Handvest Grondrechten niet in het verdrag opgenomen. Het past niet in een klassiek wijzigingsverdrag. Als het aan de Nederlandse regering ligt, wordt het wel juridisch bindend voor de EU-instellingen en voor de Nederlandse burgers. Voor de Nederlandse burgers vloeien daaruit de rechten voort ten opzichte van de EU-instellingen en ten opzichte van EU-recht, indien dat in Nederland wordt toegepast. Niet meer en niet minder. De suggestie die door mevrouw Halsema, mevrouw Buitenweg en anderen is gedaan dat hier het stakingsrecht en horizontaal afroepbare rechten van burgers tegenover burgers en burgers tegenover andere overheden in het geding zijn, is onzin. Ik vind het fijn dat wij door zo'n verwijzingsartikel de mogelijkheid krijgen om in het artikel precies te stipuleren op wie die rechten van toepassing zijn en ten opzichte van wie die rechten ingeroepen kunnen worden. Wij hebben geprobeerd dat te adstrueren in de brief aan de Kamer.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Mevrouw Halsema en mevrouw Buitenweg zijn hier niet aanwezig, maar ik ken hun standpunt goed en draag dat ook uit. Ik ben het niet eens met de staatssecretaris als hij het standpunt van GroenLinks vertolkt als een pleidooi voor horizontale grondrechten. Wij hebben altijd gezegd: neem dat handvest op, dat heeft verticale werking. Tegelijkertijd is het een feit dat het Hof van Justitie en de Nederlandse Hoge Raad aan sommige grondrechten in sommige gevallen horizontale effecten toekennen. Dat is iets wat de rechter doet en niet iets wat GroenLinks benoemt.

Staatssecretaris Timmermans:

Vandaar ook dat het zo belangrijk is dat de wetgever kraakhelder bepaalt voor wie die rechten zijn en ten opzichte van wie deze inroepbaar zijn.

Als de wetgever dat helder doet, kan de rechter er niet mee op de loop gaan. Vandaar ook dat het voor de regering zo belangrijk is dat die rechten worden gedefinieerd ten opzichte van de EU-instellingen en het EU-recht, en niet meer dan dat.

De heer Van Bommel vroeg naar de opvatting van het Verenigd Koninkrijk over justitie en binnenlandse zaken. Het Verenigd Koninkrijk stelt zich hier tweeslachtig op, want het is niet ten principale tegen meerderheidsbesluitvorming op het JBZ-terrein. Zo sloeg het VK na de aanslagen in Londen met de vuist op tafel en eiste het meerderheidsbesluitvorming over dataretentie. Het Verenigd Koninkrijk is dus niet per definitie tegen meerderheidsbesluitvorming. Het gaat daar selectief mee om en dat geldt ook voor Nederland. Omdat wij in het hart van Europa liggen en geen eiland zijn, zijn wij op andere gebieden selectief. Met andere woorden: de regering is een groot voorstander van meer politionele samenwerking, omdat dat in het belang is van Nederland.

Welke taken op het jbz-terrein vallen straks nog onder het vetorecht? Ik kan de heer Ten Broeke antwoorden dat dat onder meer het familierecht is, een Nederland zeer aangelegen onderwerp. Verder moet hij denken aan bepaalde aspecten van grensoverschrijdende politieacties, de instelling van een Europees openbaar ministerie en de latere afbakening van zijn takenpakket, wederzijdse erkenning van vonnissen en specifieke aspecten van de strafvordering.

De heer Pechtold vroeg wat de noodremprocedure inhoudt. Die procedure maakt het een lidstaat mogelijk om na een met een meerderheid genomen besluit op het terrein van JBZ aan de noodrem te trekken. Een lidstaat kan dat doen als die van mening is dat die wetgeving afbreuk doet aan fundamentele aspecten van zijn strafrechtelijke stelsel. Als aan de noodrem is getrokken, gaat het voorstel naar de Europese Raad. En als daar geen besluit kan worden genomen – dat moet immers unaniem – moet de initiatiefnemer zijn voorstel zo wijzigen dat aan de bezwaren van die lidstaat tegemoet wordt gekomen. Met de initiatiefnemer wordt de Commissie of een groep lidstaten bedoeld.

De heer Ten Broeke heeft een opmerking gemaakt over het wegsturen van individuele commissarissen. Dit onderwerp is uitvoerig besproken. De regering ziet niet in wat de merites zouden zijn van het openbreken van het institutionele akkoord dat nu bereikt lijkt te zijn. Als dit akkoord wordt opengebroken, dan zal de regering ook wederom zaken in bespreking brengen. Daar kan het wegsturen van individuele commissarissen er een van zijn. Ik wil hem echter niet verhelen dat hieraan ook nadelen kleven, ook bij een kleinere commissie. Zo is het ongewenst dat meerdere lidstaten tegen een commissaris gaan samenspannen om de zo vrijgekomen plaats te laten innemen door een van hen.

Ik zeg graag toe dat Nederland niet zal schromen om dit voorstel aan de orde te stellen als het akkoord wordt opengebroken. Het heeft immers alles te maken met het evenwicht tussen de instellingen. Dat evenwicht dient te worden bewaakt. Als het evenwicht wordt verstoord, zal de regering dus niet aarzelen om aan de andere kant te gaan hangen.

Nederland is een voorstander van effectiever energiebeleid door de Europese Unie. Het kabinet vindt dan ook dat het artikel hierover uit het grondwettelijk verdrag overgenomen kan worden in het nieuwe verdrag. Wij willen dus, onder de bekende condities, zeker verder gaan. Nederland is inderdaad een belangrijk energieland en die belangen moeten door ons zeer goed in de gaten worden gehouden.

De GroenLinkswoordvoerder vroeg of in het verdrag het artikel over klimaat zal worden opgenomen en of dit artikel nog versterkt kan worden. Nederland vindt dat dit artikel versterkt kan worden. Als de bepaling hierover uit het grondwettelijk verdrag wordt overgenomen, krijgt het milieubeleid meer kansen. Als een specifieke verwijzing naar de klimaatsverandering kan worden opgenomen, zal de regering dat zeker steunen. Dit is nog in discussie, maar het zou een mooi signaal zijn. Het is echter niet zo dat het juridisch strikt noodzakelijk is om dan ook aan klimaatbeleid te doen. Wij hebben dit niet strikt nodig om de maatregelen te kunnen nemen die wij willen nemen, maar als er op dit punt een duidelijke vermelding komt, zal de Nederlandse regering zal zich zeker daarbij aansluiten.

De heer Pechtold vroeg hoe het staat met de uitvoering van de motie-Van der Ham. Welnu, deze motie is door de regering omarmd en wordt door de regering uitgevoerd. In contacten met de Europese Commissie vragen wij aandacht voor de langlopende financiering voor innovatieve oplossingen voor schone energie. Wij proberen ook te bewerkstelligen dat de Commissie dit meeneemt in het "strategic energy technology plan" dat zij in het najaar zal uitbrengen. Dit plan zal dan ter besluitvorming worden voorgelegd aan de voorjaarsraad in 2008. Wij proberen zo goed mogelijk de Kameruitspraak in beleid om te zetten.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Wij hebben in eerste termijn een vruchtbaar debat gevoerd; open en fair. Ik verschil van mening met de minister-president over het vraagstuk van, enerzijds, de bestuurbaarheid en de slagkracht en, anderzijds, het draagvlak. De minister-president zegt dat deze zaken alles met elkaar te maken hebben. Ik denk echter dat het een misvatting is dat er meer draagvlak komt voor Europa wanneer de slagkracht wordt vergroot. Ik relateer dit aan de discussie over de introductie van meerderheidsbesluitvorming. Als wij de positie van de lidstaten van de Europese Unie verzwakken omdat wij vetorechten inleveren, vrees ik dat wij in de toekomst vaker te maken zullen hebben met regeringen die naar huis gaan met de mededeling: wij wilden dit ook niet, maar het moest van een meerderheid in Brussel. Als een dergelijke situatie ontstaat, die lang van toepassing was op de nettobetalingspositie van Nederland, voorspel ik dat het draagvlak voor Europa verder zal afnemen.

De voorzitter:

Mijnheer Van Bommel, ik onderbreek u even, omdat ik aan de lichaamstaal van de premier zie dat hij in grote problemen komt wegens een afspraak. Ik weet dat hij nog naar Brussel moet. Ik stel voor, de minister-president te excuseren voor dit debat.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik verontschuldig mij voor het feit dat ik nu echt weg moet, maar ik heb een buitengewoon dringende afspraak, die ook relevant is in het kader van de onderhandelingen. Ik heb de inbreng van de Kamer zeer op prijs gesteld en dank haar daarvoor. De minister van Buitenlandse Zaken kan wat langer blijven, maar de staatssecretaris heeft hetzelfde probleem als ik. Uiteraard zal ik via de minister van Buitenlandse Zaken op de hoogte worden gesteld van het verdere verloop van dit debat.

De voorzitter:

Betekent dit dat ook de staatssecretaris verlof wil hebben om de vergadering te verlaten? Ik zie dat dit het geval is. Beide bewindslieden, de minister-president en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, zijn bij dezen verontschuldigd. De minister van Buitenlandse Zaken zal dan verder het kabinet vertegenwoordigen in dit debat. Ik zie dat zelfs de oppositie hieraan haar zegen geeft.

Het woord is aan de heer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Het versterken van de rol van de nationale parlementen is een heel belangrijk thema. Ik heb gevraagd naar de stand van zaken op Europees niveau. Ik weet dat hierover verschil van mening bestaat. De inzet van het kabinet is helder en heeft de steun van mijn fractie.

Het kabinet is duidelijk geweest over de Kopenhagencriteria. Het is een zeer heikel punt. De essentie voor de SP-fractie is een betere naleving van deze criteria. Wij moeten strenger zijn in de naleving ervan bij toekomstige uitbreiding. In het verleden zijn wij niet streng genoeg geweest.

Over het voorstel van Tsjechië inzake de teruggeefoptie is gezegd dat het overhevelen van bevoegdheden geen eenrichtingverkeer is. Daarmee ben ik het zeer eens, maar hoe gaat het kabinet dit handen en voeten geven? Gaat het kabinet concreet steun geven aan een dergelijk voorstel van Tsjechië?

Ik weet niet of wij mogen verwachten dat Polen de kwestie van de stemmenweging niet hard zal spelen. De Polen kennende, weet ik dat deze kwestie sterk speelt, vooral voor binnenlands gebruik in Polen zelf. Het gaat niet zozeer om de Europese discussie, maar om een Poolse discussie over de positie en het gewicht van Polen.

Ten slotte kom ik op het Duitse voorstel, de dubbele pet, iemand voor Buitenlandse Zaken die zowel de Commissie als de Raad vertegenwoordigt. De hamvraag is natuurlijk waar het beleid ophoudt en waar de uitvoering begint. Kunnen wij verwachten dat Nederland op dit punt volstrekte helderheid gaat betrachten in een verdrag? Daar zit de pijn wanneer het onduidelijk blijft wat de bevoegdheden zijn, waar het beleid eindigt en waar de uitvoering begint. Dan blijft er dus ook onduidelijkheid bestaan over het mandaat dat voor zo'n functionaris geformuleerd wordt. Die helderheid moet er in een verdrag komen, want anders kunnen wij absoluut niet accepteren dat er zo'n coördinator of hoe u hem ook noemen wilt, komt.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Als je met een zegening kunt bereiken dat het kabinet heengaat, dan moeten wij dat misschien vaker overwegen.

Ik wil vandaag mijn zegeningen tellen. Ik dank alle bewindspersonen voor hun uitgebreide beantwoording. Ik heb goed verstaan dat de premier de oranje kaart die ik heb genoemd, als een optie zou willen meenemen. Dat lijkt mij constructief. Wij zullen het verder met belangstelling volgen en zijn benieuwd naar wat er straks uit gaat komen. Voor de uitbreidingscriteria geldt hetzelfde. Ik denk dat je, juist door te verwijzen naar de afspraken die zijn gemaakt tijdens de top van december 2006, weer tegemoetkomt aan het politieke primaat dat uiteindelijk de doorslag moet geven bij het al dan niet toelaten van nieuwe landen.

Ik dank de heer Verhagen voor zijn heldere beantwoording van de vragen over de minister van Buitenlandse Zaken die dan geen minister meer heet. Dat vinden wij belangrijk. Nog veel belangrijker vinden wij de ophanging van die positie en daar heeft hij nu eindelijk duidelijkheid over verschaft. Dat vinden wij bemoedigend. Ik richt toch nog een woord aan de heer Verhagen over de afgelopen zes maanden. Wij hebben hier regelmatig gedebatteerd. Dat hebben wij allemaal moeten leren en wij gingen schurend door de bocht. De informatieplicht die de minister naar ons toe heeft aan de ene kant en de onderhandelingspositie die hij ook moet bewaken aan de andere, leidt niet altijd tot eenvoudige debatten. Ik hoop dat hij gezien heeft dat de Kamer van haar kant het beste heeft gedaan om hem kritisch te volgen en ik ben blij dat hij heeft opgemerkt dat dit zijn onderhandelingspositie geholpen heeft. Misschien dat dit het begin is van iets moois.

De voorzitter:

Mag ik u erop attenderen dat uw motie nog in uw spreektijd moet vallen?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ja, ik zal daaraan denken.

Indien het institutionele compromis wordt opengebroken, ziet de heer Timmermans ruimte voor het heenzenden van Commissarissen. Dat moet naar onze mening altijd op basis van reële argumenten gebeuren. Energie in het verdrag opnemen, vinden wij prima. Zorgen baart ons het feit dat hij blijft aangeven, de principes van de interne markt nog eens kritisch te willen afwegen tegen die van diensten van algemeen en economisch belang. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse regering bij de onderhandelingen over een nieuw Europees verdrag streeft naar een verheldering van het juridische kader wat betreft de verhouding tussen publieke diensten en de interne markt;

overwegende dat de huidige Europese wetgeving (art. 16 VEG en art. 86 VEG, lid 2, en uitspraken van het Europese Hof) garanties biedt voor een evenwichtige afweging tussen marktwerking en de kwaliteit van de publieke dienstverlening;

van mening dat juist de interne markt van cruciaal belang is voor de groei van de werkgelegenheid en van de welvaart in Nederland zoals recent nog is aangetoond door het Centraal Planbureau;Ten Broeke

roept de regering op om bij haar afweging van de belangen van de interne markt enerzijds en de publieke diensten, in het bijzonder de diensten van algemeen economisch belang, anderzijds, juist het cruciale belang van de interne markt voor de werkgelegenheid en de welvaart in Nederland zwaar te laten wegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Broeke en Pechtold. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 358(21501-20).

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Als drie bewindslieden op een rij beginnen je met naam te noemen en je uit te dagen, dan heb je in ieder geval dat losgemaakt. Ik vond het ook wel goed. Zo leidt namelijk – en dat gebeurde gisteravond ook al – enige prikkeling of het beleefd op teentjes staan, tot helderheid. Dat vond ik gisteravond heel sterk toen de minister-president over de islam sprak, en dat vond ik vandaag weer, toen de minister-president met grote bevlogenheid over Europa sprak. Van die dingen denk ik: ja, nu heb je me, nu is het een minister-president die niet alleen over de zorgen van mensen in het land praat, maar vooral ook over de kant die hij op wil met Europa. Daarover kun je met hem van mening verschillen, maar ik weet in ieder geval wat hij niet alleen niet wil, maar ook wat hij wel wil.

Laat ik toch nog even een prikkelende opmerking maken. De regering stelt zich op als een voetbalelftal dat zichzelf aan de vooravond van een beslissende uitwedstrijd politieke moed indrinkt, maar onvoorwaardelijke steun van de supporters wil hebben. Juist kritische supporters zorgen er soms voor dat een voetbalelftal bij uitwedstrijden goed presteert. Dat weten wij allemaal. Ik hoop dat het kabinet dergelijke supporters de komende tijd meeneemt. Dit zijn mijn punten van kritiek. De minister van Buitenlandse Zaken en ik blijven van mening verschillen over ons gevoel dat wij moeten smeken om informatie. Dat is niet bevredigend. Dat maakt ook wantrouwig, terwijl dat misschien wel helemaal niet nodig is.

Wij wachten op de uitkomst van dit overleg. Ik wens de regering daar nogmaals heel veel succes mee. Ik hoop van harte dat het niet in symboliek verzandt, maar dat het Europa daadwerkelijk vooruit helpt en dat het niet in namen zit. De fractie van D66 wenst een minder ambtelijk Europa, een democratischer Europa. Zij wil aandacht voor nieuwe thema's zoals energie en klimaat. Daarom moeten wij samenwerken. Ik hoop op een prima uitkomst voor Nederland en voor Europa.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. De termen vorm, benaming en inhoud zijn de afgelopen weken en dagen nogal eens over tafel gegaan. Naar vorm, benaming en inhoud zal het nieuwe verdrag zich wezenlijk verschillend moeten betonen van het grondwettelijk verdrag. Cosmetische aanpassingen liggen op een aantal punten binnen handbereik, maar voldoen in onze ogen niet. Het is prachtig dat de vlag en het volkslied zijn verdwenen, maar dit betekent nog niet dat bij mijn fractie de vlag uit kan. Dat kan eventueel op grond van de inhoud wel. Dat een Europese minister van Buitenlandse Zaken van de baan is, is prima, maar wat komt er voor in de plaats?

De opname van grondrechten is een belangrijk element van het grondwettelijke karakter van het nieuwe verdrag, zei de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken drie jaar geleden. Hij verdedigde juist de opname van grondrechten, dus het bindende karakter van grondrechten, met het feit dat het verdrag een grondwettelijk karakter had. Dat raakte dus wel aan het karakter van het verdrag. Daarom pleit mijn fractie er juist voor dat Nederland zich aansluit bij landen die geen juridisch bindend grondrechtenhandvest willen en evenmin een verwijzing daarnaar. Daarvoor is volgens mij alleen geen meerderheid in de Kamer. Over de andere inrichting van het hoger vertegenwoordigerschap van Buitenlandse Zaken rijst bij ons de vraag of er geen dubbele loyaliteit ten opzichte van de Raad en de Commissie kan ontstaan. De vertegenwoordiger moet namelijk in beide figureren en in beide uitvoerend optreden. Moet hij voor het vervullen van die taken niet een veel steviger stempel als persoon kunnen drukken?

Ik heb mij tot nu toe geconcentreerd op enkele punten van kritiek. Dat neemt niet weg dat mijn fractie de inzet van Nederland op een aantal punten, die ik eerder naar voren heb gebracht, van harte steunt. In ieder geval hoop ik dat wij de volgende keer kunnen spreken over een verdrag dat minder een Europa voor de eurocraten inhoudt en meer een Europa van de mensen.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Ik bedank de regering voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn. Ik zou deze tweede termijn met name willen gebruiken om de minister te vragen om het Duitse voorzitterschap te bedanken voor de enorme inspanningen die het zich heeft getroost om dit proces te begeleiden, voor de aandacht die wij als Nederlandse parlementsleden van het voorzitterschap hebben gekregen en de mogelijkheden die ons zijn geboden. Brengt u onze dank daarvoor over, ongeacht wat de uitkomst de komende dagen is. Mede namens mijn collega's Blom van de PvdA en Wiegman van de ChristenUnie rest mij de minister bijzonder veel succes toe te wensen in het belang van Nederland.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Ik kom nog even terug op de uitwisseling van daarnet met de staatssecretaris over het handvest. GroenLinks is heel blij met wat de Nederlandse regering tot nu toe heeft weten te behouden wat het handvest aangaat. Hoe staat de regering tegenover uitbreiding van de rechtsmacht van het Hof van Justitie naar onderwerpen die nu in de derde pijler zitten? Eventueel kan deze vraag ook schriftelijk worden beantwoord.

In ieder geval vindt GroenLinks dat de inzet van de regering goed is, met behoud van dit handvest, met hier en daar wat minder symboliek en met een wat duidelijker taakafbakening tussen de lidstaten en de Unie. Ook wij wensen de regering veel succes. Wij zouden het appreciëren dat als resultaat van druk vanuit het parlement een goede dialoog tot stand is gekomen tussen parlement en regering en daarmee ook tussen regering en burger. Wij willen die openheid graag behouden, ook als na afronding van dit parlementaire proces de zaak hoogstwaarschijnlijk verder in het diplomatieke circuit wordt doorgedragen op een intergouvernementele conferentie. Dat is een ondoorzichtig proces, zonder democratische waarborgen en zonder transparantie. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van belang is, de burger te betrekken bij de toekomst van Europa;

overwegende dat het van belang is dat onderhandelingen over een nieuw Europees verdrag in een zo groot mogelijke openheid geschieden;

constaterende dat het Duitse voorzitterschap een snelle bijeenroeping van de intergouvernementele conferentie aanbeveelt;

verzoekt de regering, zich in te spannen voor zo veel mogelijk transparantie in de onderhandelingen over een nieuw Europees verdrag,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Peters, Pechtold en Ten Broeke. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 359(21501-20).

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De minister was er niet bij toen de minister-president ons eerder vandaag uitlegde dat hij een veel beter onderhandelaar is dan de kranten denken. Ik ontleen daaraan de verwachting dat hij volgende week terugkomt met mooie cadeaus uit Brussel. Dan doel ik natuurlijk niet op Belgische chocola maar op onderhandelingsresultaten die aan de wensen van de Partij voor de Vrijheid tegemoetkomen.

Over het voorzitterschap heb ik nog niet een goed antwoord gekregen. Ik had gevraagd waarom, nadat de minister-president had gezegd dat hij de onderhandelingskaarten gesloten moest houden, de staatssecretaris voor Europese Zaken toch bekendmaakte dat hij het vaste voorzitterschap accepteert. Dat was toch een van de kaarten die hij gesloten had moeten houden tot aan de Europese Top? Graag hoor ik nog hoe ik dit moet zien.

Net als de vorige sprekers vond ik het prettig om te horen dat de regering de Kamer dankbaar is voor de kritische inbreng van vandaag, omdat dat de regering in haar onderhandelingspositie versterkt. Dat betekent in mijn ogen dat de regering mij vandaag het meest dankbaar moet zijn.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun reactie in tweede termijn en met name voor de succeswensen. Toen ik de heer De Roon hoorde spreken, moest ik even denken aan de quote "in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst". Wij zetten er echter uiteraard op in om zo veel mogelijk van onze wensen te realiseren. De Kamer kan er daarbij van verzekerd zijn dat deze inzet fors zal zijn. Het is tegelijkertijd overduidelijk dat het een zware discussie zal worden. Er is dus nog niets al bij voorbaat bereikt en wij kunnen geen garanties geven. De inzet is hier echter duidelijk gemaakt. Ik ben blij met het vertrouwen en het succes dat ons bij de onderhandelingen wordt toegewenst. Dat hebben wij nodig, want het zullen onderhandelingen worden op het scherpst van de snede.

Even los van de discussie over wel of niet inleveren van veto, heb ik naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Van Bommel twee opmerkingen. Hij koppelde zijn inbreng met name aan de financiën en de resultaten die wij op dit vlak hebben bereikt. Er is geen sprake van dat op het punt van de financiën het vetorecht wordt ingeleverd. Dat recht blijft juist op dit punt behouden. Op andere punten, bijvoorbeeld dat van milieubescherming en klimaatverandering ligt dit anders; daarover heeft de minister-president ook al gesproken. Als wij een verplicht roetfilter kunnen realiseren met meerderheidsbesluitvorming, waarbij niet meer één lidstaat zoiets kan tegenhouden, dan moeten wij die meerderheidsbesluitvorming niet blijven weigeren. Er is dus echter geen sprake van dat wij het vetorecht op bijvoorbeeld financiële zaken zouden willen inleveren.

Het is overduidelijk dat er nog zwaar gediscussieerd zal worden over de rol van de nationale parlementen. Hierover is absoluut nog geen overeenstemming. Dit is een van de punten die zeer nadrukkelijk aan de orde zal komen tijdens de aanstaande top en waarover het gevecht hard gevoerd wordt. Over de uitkomst is nog niets zeker. De minister-president zei al dat het onze inzet is om de rol van de nationale parlementen te versterken. Daarbij zullen wij verschillende varianten betrekken.

Ik ben het absoluut met de heer Van Bommel eens dat de uitbreidingscriteria strikt moeten worden nageleefd. Dat zullen wij moeten zeker.

De heer Van Bommel wil aansluiten bij het voorstel van Tsjechië over de "two-way flexibility", de mogelijkheid om bevoegdheden van de Europese Unie weer naar de lidstaten terug te voeren. Wij vinden dit een interessant idee. Zoals er goede argumenten zijn om, gelet op de huidige stand van zaken, op een aantal terreinen bevoegdheden aan de Europese Unie toe te kennen, is het ook te overwegen om onder bepaalde omstandigheden juist bevoegdheden weer terug te brengen naar de lidstaten. De exacte inhoud van het voorstel hebben wij nog niet, maar wij zullen het absoluut welwillend bezien.

Het is overduidelijk dat andere lidstaten het, bijvoorbeeld rond het onderwerp van de stemmenweging, zwaar zullen spelen. Iedereen heeft eigen wensen en ideeën over hoe de verdragswijziging zich moet vertalen.

Over de oranje kaart en de nationale parlementen heb ik al het een en ander gezegd. Wij zullen alle mogelijkheden gebruiken om die positie te versterken. Daarbij sluiten wij geen enkel idee uit. De minister-president heeft al gezegd dat wij in december 2006 voor het strikt naleven van de criteria en de implicaties daarvan een vervolgstap hebben gezet. Op die weg willen wij voortgaan. Het is overduidelijk dat bij uitbreiding uiteindelijk een politieke afweging noodzakelijk is om te beoordelen of een kandidaat-lidstaat voldoet aan de criteria of niet. Wat ons betreft is dat niet aan het Hof.

Ik ben blij dat de heer Ten Broeke mijn opmerkingen over de coördinator van het buitenlands beleid bemoedigend acht. Ik hoop in de toekomst op dat punt op zijn steun te kunnen rekenen.

De afgelopen zes maanden zijn naar de mening van de heer Ten Broeke niet eenvoudig geweest, maar zouden wel het begin van iets moois kunnen zijn. Ik hoop ook dat het het begin van iets moois is en dat wij een situatie krijgen met her majesty's most loyal opposition. Op basis van dat mooie kunnen wij tot een versterkte ondersteuning op de terreinen van de Europese samenwerking komen.

De heer Ten Broeke vraagt in zijn motie over de interne markt terecht aandacht voor de noodzaak om de interne markt zeker te stellen. Ik kan verzekeren dat die motie volledig in lijn met het beleid van de regering is. Zij wordt beschouwd als steun aan de regering. De nadere verheldering met betrekking tot de diensten van algemeen belang die wij voorstaan, mag uiteraard geen inbreuk maken op de regels van de interne markt of op het acquis communautaire. Wij willen enerzijds de interne markt overeind houden. Anderzijds willen wij niet dat met een oneigenlijk beroep op de regels van de interne markt bijvoorbeeld de woningbouwcorporaties of de publieke waarborgen ten aanzien van de gezondheidszorg door private ondernemingen ter discussie worden gesteld. Die woningbouwcorporaties en die diensten van algemeen belang zijn specifiek Nederlands. Daarover willen wij een nadere verduidelijking, maar binnen de regels van de interne markt, zoals in de motie wordt gesteld. Het cruciale belang van de interne markt wordt ook door ons onderschreven.

De voorzitter:

De heer Ten Broeke is de enige die een vraag met betrekking tot zijn motie mag stellen. Het is half drie en wij hebben nog wat anders te doen vandaag.

De heer Ten Broeke (VVD):

De minister zegt dat de motie een ondersteuning van het beleid is, maar ik leid dat niet af uit de formuleringen in het regeerakkoord en ook niet uit de verschillende brieven die wij hebben ontvangen. Mij bereiken berichten dat het kabinet wel degelijk overweegt om diensten van algemeen economisch belang onder andere voorwaarden te stellen. Indien de minister van mening is dat de motie een ondersteuning van het beleid is, is het misschien beter dat hij ons een brief of een notitie doet toekomen waarin hij dat uitlegt. Die brief was al eens toegezegd, maar die hebben wij nooit gehad. Wellicht kan ik dan overwegen om de motie aan te houden.

Minister Verhagen:

De motie is erop gericht om onze inzet bij de onderhandelingen donderdag en vrijdag te duiden dan wel te bepalen. Ik ga natuurlijk niet over de wensen van de Kamer, maar het lijkt mij vrij zinloos om een motie aan te houden die erop gericht is om onze inzet voor morgen te duiden. Ik laat het oordeel aan de Kamer over, omdat ik de motie zie als een ondersteuning van het beleid. De ideeën, de opvattingen of de vrees van de heer Ten Broeke over onze inzet herken ik niet.

De heer Van Bommel (SP):

Er is één vraag die ik nu toch echt nog moet stellen, voorzitter.

De voorzitter:

Nee, ik geef u daar geen toestemming voor.

De heer Van Bommel (SP):

Ik ben hier ook maar aan het werk...

Minister Verhagen:

Voorzitter. Ik ben blij dat de heer Pechtold erkentelijk is voor de bevlogenheid van de minister-president. Ik ben ook blij dat hij een supporter blijft, geen hooligan, maar een kritische supporter. Wij zijn niet onnodig wantrouwend. Ik ben blij met de waardering die in zijn bijdrage in tweede termijn doorklonk en ik ben het absoluut met hem eens dat wij een minder ambtelijk en meer democratisch Europa moeten hebben. De zaak moet niet in symboliek verzanden, zij het dat ik vind dat de symbolen wel richtinggevend zijn voor de ontwikkelingen. Daarom is het essentieel om de ontwikkelingen goed in de gaten te houden.

Ik ben het dan ook niet met de heer Van der Staaij eens dat het zou gaan om cosmetische aanpassingen. Wij willen dat het wijzigingsverdrag van het grondwettelijk verdrag verschilt qua vorm, inhoud en omvang. Ik ben blij dat hij onze inzet om Europa meer van de mensen en minder van de bureaucraten te maken van harte ondersteunt. Hij volgt eigenlijk dezelfde lijn als de heer Pechtold op dit punt.

De heer Ormel heeft in tweede termijn mede namens de fracties van PvdA en ChristenUnie gesproken. Ik ben het absoluut met deze fracties eens dat het Duitse voorzitterschap enorme waardering verdient voor zijn inspanningen. Ik ben ook blij dat zij ons in het belang van Nederland veel succes bij de komende onderhandelingen toewensen.

Op de vraag van mevrouw Peters over uitbreiding van de rechtsmacht zal ik, zoals zij al vermoedde, schriftelijk reageren. Ik ben blij dat zij bij de regering een goede inzet herkent. Haar verwachtingen van transparantie bij een IGC in relatie tot andere vormen van overleg wil ik toch enigszins temperen. De Conventie was gericht op meer transparantie en meer betrokkenheid van de burgers, maar dit bleek geen garantie voor succes. Juist de Conventie, die in een open dialoog met de samenleving leidde tot een voorstel voor een grondwettelijk verdrag, kon toch niet direct op brede instemming bij in ieder geval de Nederlandse bevolking rekenen. Naar aanleiding van de motie van mevrouw Peters zeg ik de Kamer toe dat de regering tijdens de intergouvernementele conferentie voor zo veel mogelijk transparantie zal zorgen. Wij zullen de Kamer op de hoogte houden, maar een intergouvernementele conferentie is per definitie geen openbaar, geen publiek proces. Hierin verschilt het ook zeer nadrukkelijk van de opzet van de Conventie, wellicht ook niet voor niets.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik vraag in de motie ook niet om dezelfde mate van openheid als bij de Conventie en uit de reactie van de minister maak ik op dat complete opening van zaken tegenover de burger misschien zelfs belemmerd werkt. Maar de minister heeft zojuist zelf geconstateerd dat openheid tegenover de Kamer de inzet van de regering en het draagvlak daarvoor juist versterkt. De transparantie die u nu toezegt, stellen wij dan ook zeer op prijs, voor een conferentie, na een conferentie, als er nieuwe elementen op tafel komen of als er oude verdwijnen.

Minister Verhagen:

Prima. Zoals ik al zei, zullen wij zo veel mogelijk transparantie betrachten, uiteraard zonder onze eigen positie te ondergraven, maar dat is inherent aan een intergouvernementele conferentie. Ook hierbij laat ik het aan het oordeel van de Kamer over of het nodig is om dit met een motie te onderstrepen.

Ten slotte wil ik reageren op de opmerkingen van de heer Van Roon waarmee hij ons vroeg aan de wensen van de PVV tegemoet te komen. Voor een deel hebben wij zijn vrees kunnen wegnemen. Tegelijk zeg ik dat de Nederlandse regering zich niet zal inzetten voor opheffing van het Europees Parlement, zoals hij voorstaat. Hoe kritisch hij ook is ten aanzien van bepaalde elementen, ons standpunt zullen wij daardoor niet veranderen en wij zullen dus niet opeens gaan pleiten voor de opheffing van het Europees Parlement. Uiteraard zullen wij streven naar een resultaat dat in ieder geval kan rekenen op brede steun in deze Kamer. Dat is onze eerste inzet.

De heer Van Roon vroeg waarom wij bepaalde onderdelen al weggeven. Ik wijs hem erop dat wij nog niet in de eindfase van de onderhandelingen verkeren. De heer Van Roon doelde met zijn vraag natuurlijk met name op het punt van de vaste voorzitter. Ik herhaal dan dat er ook in dezen niets nieuws onder de zon is. In de brieven en in eerdere debatten hebben wij namelijk aangegeven dat wij in essentie niet aan het institutionele compromis willen tornen. Daarom gaan wij ook niet mee in de discussie over de stemmenweging. Zouden wij aan dat compromis gaan tornen, dan zou alles weer ter discussie komen te staan. Om te komen tot een beter functioneren van de Europese Unie met 27 lidstaten willen wij de institutionele elementen in essentie overeind houden. Voor zover wij iets wilden veranderen, hebben wij dat met de brieven en de debatten met de Kamer kenbaar gemaakt. Wij hebben niet gezegd dat wij het punt van de vaste voorzitter ter discussie wilden stellen. In principe wilden wij een vaste voorzitter accepteren. Daarmee hebben wij dus niet onze onderhandelingspositie ondergraven. Ons standpunt was eenieder overduidelijk. Dat was het ook in de contacten met het voorzitterschap.

Voorzitter. Ik meen de Kamer hiermee naar behoren te hebben geantwoord.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dat is zeker het geval. De stemmingen over de moties worden morgenmiddag gehouden.

De vergadering wordt van 14.06 uur tot 15.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven