Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met onder meer de uitvoerbaarheid van die wet en de invoering van een kopopleiding in het hoger onderwijs, alsmede van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met onder meer Associate-degreepro­gramma's en masteropleidingen op het gebied van het hoger onderwijs (30971).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Driekwart van de leraren in het voortgezet onderwijs zal de komende tien jaar vertrekken. Uit onderzoek blijkt dat voor het hele onderwijs geldt dat er tot 2015 100.000 leraren nodig zijn. Het is dus twee voor twaalf. Alle zeilen moeten worden bijgezet. Het is tijd voor een stevig plan om het tekort aan te pakken. Daarom is het goed dat wij vandaag spreken over een jaar extra prestatiebeurs voor studenten die na hun opleiding in het hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs ervoor kiezen, nog door te leren om een lerarengraad te behalen. Op deze manier is de keuze van een student er niet een voor eigen rekening, omdat er niet geleend hoeft te worden.

De SP-fractie verbaast zich er wel over dat de minister in dit voorstel spreekt van maar 250 studenten die gebruik zullen maken van deze regeling. Is dat niet wat weinig? Kan de minister onderzoeken of hij kan stimuleren dat er meer studenten de lerarengraad zullen gaan halen? Want stelt u zich eens voor: 100.000 leraren vervangen, daar moeten wij toch veel meer voor doen dan deze logische maatregel alleen?

Wij moeten toe naar een situatie van verleiden en belonen. Het vak aantrekkelijk maken en zorgen voor een goede werkomgeving, zorgen voor perspectieven op de arbeidsmarkt, dat zijn belangrijke zaken. Maar ook een zo toegankelijk mogelijke manier om een opleiding te volgen is van groot belang. Wat vindt de minister van het idee om studenten die een extra jaar studeren om het docentenvak erbij te leren, hun collegegeld na afloop van dat studiejaar terug te geven als bonus? Want ook al krijgen de studenten een extra jaar prestatiebeurs, zij moeten wel zelf het collegegeld van ruim € 1500 betalen. Laten wij die drempel nu wegnemen door hen achteraf te belonen met deze gift. De SP vindt ook dat wij breder zouden moeten kijken dan alleen naar studenten die nog een jaar willen doorleren. Wij moeten namelijk ook kijken naar studenten of leraren die nog graag een extra graad willen halen, of in een extra vakgebied dan wel een hogere graad. Er wordt nu van uitgegaan dat een student die een extra prestatiebeurs heeft gekregen om tweedegraads leraar te worden na het behalen van de lerarenopleiding aan de slag gaat. Voor het halen van een eerste graad wordt geen prestatiebeurs meer verstrekt. De student zal dat geld moeten lenen.

Zo verleiden wij echter geen studenten om door te leren. Je werpt immers een drempel op. Er is bovendien niet alleen behoefte aan tweedegraads docenten, maar er is ook behoefte aan eerstegraads docenten. De SP-fractie is er dan ook voorstander van dat studenten na het behalen van hun tweede graad nog een eerste graad kunnen halen binnen de prestatiebeurs.

Waarom zouden wij de opleiding alleen aantrekkelijk maken voor jonge studenten? Waarom dus ook niet voor ouderen, als je mensen van boven de 30 al "ouder" mag noemen? Ook voor mensen die misschien uit een andere baan komen, moet het mogelijk zijn om toegankelijk een lerarengraad te halen. Wij vragen de minister daarom, te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de mensen die de overstap naar het onderwijs willen maken, in studiekosten tegemoet te komen. Wij vinden dat een dergelijke overstap niet enkel voor rekening van de toekomstige docent hoeft te zijn.

Ik maak de overstap naar het associate degree. Dit is een extra titel die wij willen invoeren om mbo-studenten die nog een tweejarige hbo-studie volgen, een titel te geven. De SP-fractie heeft in 2004 de motie-Lambrechts gesteund over een experiment met deze extra titel. Vandaag spreken wij er weer over. Dit experiment moet verder verankerd worden, maar de beslissing over een definitieve invoering wordt niet genomen. Wij vragen ons af waarom er nu al een extra verankering komt en men niet wacht tot 2008, wanneer de experimenten voldoende geëvalueerd zijn.

De SP wil niet voorstellen dat wij dit voorstel dan maar niet moeten behandelen; allesbehalve dat. Wij vinden het namelijk een goede zaak dat er een mogelijkheid wordt gecreëerd om mbo'ers in het hbo te laten instromen. De voorwaarde dat deze opleiding een onderdeel blijft van een vierjarige opleiding en dat je dus na afronding van een tweejarige opleiding en een tijdje werken kunt instromen in de vierjarige opleiding, vinden wij heel goed. Wij vragen de minister dan ook dat hij erop toeziet dat er geen wildgroei ontstaat van losse opleidingen buiten de vierjarige opleiding. Die losse opleidingen die niet zijn op te waarderen naar een vierjarige hbo-opleiding zijn volgens ons ongewenst. Dat zou ook de duidelijkheid van ons onderwijs niet ten goede komen.

Een andere voorwaarde is dat er een arbeidstoets is voor het verkorte hbo-programma. Die vinden wij ook erg belangrijk. Het moet niet zo zijn dat mbo-studenten die nog twee jaar een studie volgen geen perspectief op werk hebben.

De SP-fractie maakt zich wel zorgen, evenals andere organisaties, zoals de Landelijke Studenten Vakbond of de HBO-raad, dat het nieuwe programma een aanzuigende werking kan hebben op studenten met een havo-diploma. De bedoeling is dat mbo'ers zich in twee jaar verder verdiepen en verbreden, bovenop de studie die zij al hebben afgerond. Dat is heel mooi. Natuurlijk kunnen studenten met een havo-diploma ook een hbo-studie beginnen en die na twee jaar afronden. Deelt de minister onze zorg?

Ik stap over naar de studiefinanciering en de aanvullende beurs, ook een onderdeel van het wetsvoorstel. Wat schetste onze grote verbazing? De Informatie Beheer Groep, de instantie die de studiefinanciering aan studenten betaalt en die bepaalt hoe hoog de eventueel aanvullende beurs moet zijn, geeft aan meer tijd nodig te hebben voor dit laatste. Het is als volgt. Als ouders van een student het niet zo breed hebben dat niet redelijkerwijs van die ouders verwacht kan worden dat zij bijdragen aan de studiekosten van hun kind, kan de student een aanvullende beurs ontvangen. Om de hoogte van die aanvullende beurs te bepalen, heeft de Informatie Beheer Groep de inkomensgegevens van de ouders nodig. Die gegevens levert de Belastingdienst. De tijd die hiervoor staat, namelijk anderhalf jaar, lijkt te kort. Nu wordt aan de Kamer even gevraagd om de praktijk van drie jaar in de wet op te nemen. Wij zouden toch echt veel liever zien dat de IBG en de Belastingdienst deze gegevens sneller uitwisselen. Als je ouders opeens hun inkomen verliezen, is het mogelijk dat je drie jaar moet wachten op een aanvulling van je beurs. Dat vinden wij absoluut ongewenst. De minister heeft gesteld dat dit geen probleem is omdat de studenten aanvullend kunnen lenen. Als de aanvullende beurs alsnog wordt toegekend, kunnen zij de lening aflossen met de terugwerkende aanvullende beurs. Dat klopt, maar gaat de minister hierbij niet voorbij aan de rente die de student betaalt over zijn lening die hij moest aangaan omdat de IBG en de Belastingdienst niet snel informatie uitwisselen? Dat zou geen goede zaak zijn. Daarom verzoekt de SP-fractie de minister om de aanvullende lening die studenten nodig hebben omdat nog geen beslissing is genomen over hun aanvullende beurs renteloos te verstrekken. De studenten mogen niet met rente worden opgezadeld omdat de overheid zijn zaakjes niet op orde heeft.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Het element dat mevrouw Leijten naar voren brengt met betrekking tot de Informatie Beheer Groep klinkt logisch. Zou het echter niet verstandig zijn om hierover, bijvoorbeeld naar aanleiding van het jaarverslag van de IBG, uitgebreider van gedachten te wisselen? Ik wacht het antwoord van de minister af, maar kan mij voorstellen dat wij hierover een afzonderlijk overleg voeren. Ik heb vernomen dat mevrouw Leijten overweegt hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Ik kan mij voorstellen dat zij die even laat liggen en dat wij er eerst een algemeen overleg voeren en afwachten wat daar uit komt.

De voorzitter:

Ik heb de indruk dat dit een procedurele vraag is.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik wil er wel inhoudelijk op ingaan. Er ligt een verzoek in besloten om de motie die ik heb voorbereid niet in te dienen. Ik vind dat een heel logische vraag, maar ik wil het antwoord van de minister afwachten. Wij behandelen met dit wetsvoorstel veel verschillende zaken waarvan de Kamer en de minister hebben gezegd te willen dat deze worden geregeld met ingang van het komende collegejaar. Daarvan maakt een voorstel deel uit dat geen rente wordt betaald over de lening die je moet terugbetalen wanneer je meer verdient. Dat wordt op een heel ander terrein voorgesteld. Als dit, zoals wij het zien, een gat in de wet is, vinden wij het redelijk dat dit ook voor het komende collegejaar wordt geregeld. Ik voer graag een overleg over de werking van de IBG, maar dat neemt niet weg dat ik dit graag geregeld zou willen zien met ingang van het volgende collegejaar.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Wij behandelen vandaag een wetsvoorstel dat uit verschillende onderdelen bestaat. Wij hebben langzamerhand het gevoel dat het een veegwet aan het worden is waarin allerlei verschillende onderdelen bij elkaar zijn geschraapt om ervoor te zorgen dat een aantal zaken wordt geregeld. Ik hoop dat wij in de toekomst niet te veel van dit soort voorstellen voorgelegd zullen krijgen. Het is immers nogal lastig om alle onderdelen op hun merites te beoordelen. Ik hoop dat de wetgeving in de toekomst op een andere manier zal plaatsvinden. Toch hebben wij er wel begrip voor dat enkele onderdelen van een wetsvoorstel dat eerder is besproken, maar uiteindelijk niet is aanvaard snel moeten worden geregeld. Ik hoop dat het in de toekomst niet meer zal gebeuren.

De hoofdelementen van deze wet worden gevormd door de studiefinanciering voor de lerarenopleiding, het instellen van het subdegree en associate degree, het vraagstuk van accreditatie van opleidingen en een kwestie welke titel men krijgt bij internationale instellingen en opleidingen. Het eerste onderwerp, waarmee ik dan ook wil beginnen, betreft de studiefinanciering bij lerarenopleidingen. Zoals mevrouw Leijten zojuist al nadrukkelijk naar voren heeft gebracht, dreigt er een groot probleem te ontstaan, namelijk een groot tekort aan leerkrachten in het voortgezet onderwijs. Het geldt trouwens ook voor het basisonderwijs, maar wij praten vandaag met name over de leraren in het voortgezet onderwijs. Als wij dit probleem goed willen aanpakken, moeten wij nu maatregelen nemen. Het gaat er in belangrijke mate om, ervoor te zorgen dat er voldoende mensen zijn die überhaupt voor de klas willen gaan staan, maar het is ook belangrijke dat het aantrekkelijk wordt om zich in dit vak te verdiepen. Elk voorstel dat tot meer leerkrachten kan leiden, zal op grote steun kunnen rekenen. En als de minister er maatregelen aan wil toevoegen waarmee de kwaliteit verhoogd kan worden, dan kan hij nog meer steun van ons verwachten.

Wij hebben de situatie in de afgelopen periode nog eens goed bekeken en wij hebben geconstateerd dat er veertien verschillende mogelijkheden zijn voor een eerstegraadsopleiding. Dit zou op zichzelf nog niet zo'n probleem zijn, ware het niet dat er bij die veertien verschillende mogelijkheden ook nog verschillende rechten op studiefinanciering zijn. Wij zijn hiervan geschrokken en wij vragen de minister, nog voor de zomer voor de Kamer in een notitie helder uiteen te zetten op welke manieren je een eerstegraadsbevoegd­heid kunt verkrijgen, hoe het daarbij precies zit met de studiefinanciering – in het ene geval heb je recht op vier jaar studiefinanciering, in een andere situatie krijg je vijf jaar en in weer een ander geval zes jaar studiefinancie­ring – welke motieven daarbij gelden en of er geen sprake is van een ongerijmdheid die verholpen zou moeten worden. Wellicht zou de minister daarbij ook nog duidelijk kunnen maken, wat het verschil is tussen het behalen van een eerstegraads bevoegdheid via een master's degree op wo-niveau en het behalen van zo'n bevoegdheid via een graad op hbo-niveau.

Verder kun je nu, als je bijvoorbeeld een heao-opleiding volgt, alsnog via een kopopleiding een tweedegraadsbevoegdheid verkrijgen. Dat is geen enkel probleem, wij regelen daarvoor nu studiefinanciering. Maar wij zouden ons kunnen voorstellen dat het mogelijk wordt, direct daarna een eerstegraadsbevoegdheid te behalen. Hier hadden wij in het verslag om gevraagd, maar de minister heeft er terughoudend op gereageerd. Om hierbij toch voor extra studiefinanciering te zorgen hebben wij een amendement ingediend, medeondertekend door mevrouw Besselink.

In het kader van het aantrekkelijk maken van het beroep, maar ook met het oog op kwaliteitsverhoging zouden wij ervoor moeten zorgen dat mensen die nu voor de klas staat, een eerstegraadsbevoegdheid kunnen verwerven. Wil de minister nog eens bekijken hoe dit mogelijk zou zijn? Wij begrijpen dat de commissie-Rinnooy Kan hier nu ook naar kijkt – mevrouw Besselink zal hier nog op ingaan – maar het lijkt ons dat de minister op dit punt voorstellen zou kunnen doen zodra deze commissie rapport heeft uitgebracht.

Het tweede onderwerp, het associate degree. Op verschillende scholen voor hbo zijn er met ingang van het afgelopen studiejaar programma's voor het behalen van een dergelijke graad gestart. Dit is een proef die doorloopt tot 2010 en vandaag proberen wij eigenlijk te regelen dat de titel associate degree er komt. Het gaat om hbo'ers die hun kennis nog wel wat zouden willen verdiepen, maar die geen zin hebben om zich erop vast te leggen om nog vier jaar hbo te volgen, of om mensen die nu al werkervaring hebben en die hun vakkennis willen verdiepen. Het lijkt ons goed om deze mensen hiertoe in staat te stellen. Op dit moment zien wij wel dat de hbo's er op een verschillende manier mee omgaan. Bij sommige hbo's heb je een associate-degreetitel als je de eerste twee jaar van de normale bacheloropleiding hebt gevolgd. Bij andere hbo's heb je de propedeuse en zijn uit het tweede, derde en vierde jaar onderdelen gehaald die zij als een volledig associate-degreepro­gramma aanbieden. Wij weten dat er veel vrijheid voor hbo-instellingen zou moeten komen, maar wij vragen ons af of het uiteindelijk de titel van associate degree wel ten goede komt als instellingen er op een verschillende manier mee omgaan. Hoe ziet de minister dit?

Wij vragen ons ook af in hoeverre de titel van associate degree bekend is. Wij hebben daarover vragen gesteld in het verslag. De minister schrijft dat VNO/NCW en MKB Nederland ermee vertrouwd zijn. Ik heb echter links en rechts bij werkgevers gevraagd of zij de titel associate degree kennen en zij vroegen mij waar ik het over had. Wellicht is enige voorlichting op zijn plaats om ervoor te zorgen dat het op een goede manier wordt geregeld.

Wij hebben ook wel eens de indruk dat de titel associate degree in Nederland een andere connotatie en inhoud heeft dan in het buitenland. Zijn die titels met elkaar vergelijkbaar? Dat is ook van belang voor de arbeidsmarkt.

Mevrouw Leijten wees al op een ander belangrijk element, namelijk de vraag wie precies mag deelnemen aan het associate-degreeprogramma? Volgens ons is het bedoeld voor mensen met een mbo-achtergrond of mensen die werkervaring hebben, die een op de beroepspraktijkgerichte opleiding dan wel ervaring hebben. Het is nu ook mogelijk dat een havist of iemand met een vwo-achtergrond ernaar toegaat. Wij vragen ons af of dat wel de doelstelling moet zijn van hetgeen wij nu doen. De doelstelling is dat in het jaar 2010 50% van de mensen die actief zijn op de arbeidsmarkt, een hogere beroepsopleiding moeten hebben gehaald of hebben gehad. Wij vragen ons af of wij, door havisten een makkelijke manier te geven om een stukje beroepsscholing te volgen in plaats van de volledige hbo bacheloropleiding te doen, onze doelstellingen niet eerder onderuit halen dan dat wij ze bereiken. Wij horen graag hoe de minister dit ziet. Wij vragen de minister om in de monitor die in 2010 voorzien is, in elk geval dit element mee te nemen en na te gaan in hoeverre mensen met een algemeen vormende opleiding succesvol zijn in het totale programma. Zit er een groot verschil tussen mensen met een algemeen vormende opleiding en mensen met een mbo-achtergrond?

Voorzitter: Verbeet

Mevrouw Besselink (PvdA):

En daarbij wilt u niet nu al havisten uitsluiten van het associate-degreeprogramma?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Dat hebt u goed begrepen, mevrouw Besselink. Het is lastig om dat te doen, want het past niet in het karakter van de wet en sowieso niet in het karakter van de totale hbo- of hogeronderwijswetgeving. Om die reden willen wij daar nu van afzien. Als echter in 2010 blijkt dat er substantiële verschillen zijn, willen wij op basis van de ervaringen van dat moment kunnen zeggen dat het onverstandig lijkt om die mogelijkheid open te houden en dat het beter is om die af te sluiten. Ik vraag de minister ook om niet te wachten tot de volledige evaluatie in 2010. Ik krijg ook graag een tussentijdse evaluatie na twee jaar, waarin deze elementen worden meegenomen evenals de elementen waarvan de minister heeft gezegd dat hij ze wil evalueren. Verder moet daarin ook aan de orde komen in hoeverre de doelstellingen van het associate-degreeprogramma worden gehaald.

Voorzitter. Er zijn nog twee andere onderwerpen die ik wil bespreken.

Het eerste onderwerp is het voorstel ten aanzien van accreditatie van opleidingen. Dat houdt in dat niet meer eerst wordt geaccrediteerd en dat daarna de macrodoelmatigheidstoets wordt gedaan. Het doel is om de omgekeerde werkwijze te volgen. Het kabinet heeft onze zegen. Wij hebben er immers vaak voor gepleit om het op deze manier te doen. Het verbaast ons echter wel dat voorheen voor die accreditatie acht weken nodig was en dat daarvoor in het vervolg zes maanden nodig zal zijn. Wat is daarvan de reden?

Het tweede onderwerp waarover wij een amendement hebben ingediend, heeft betrekking op de graden die op internationale instellingen te behalen zijn. Met de eerste nota van wijziging heeft de minister het al mogelijk gemaakt om de master of science of de master of arts te verkrijgen indien een opleiding bij een instelling voor internationaal onderwijs is gevolgd. Wij zijn van mening dat dat terecht is. In de WHW is echter gesteld dat alleen initiële opleidingen het recht hebben om de titel master of arts of die van master of science te verstrekken. Voor de post-initiële opleiding geldt dat het alleen mogelijk is om de titel van master te verstrekken. In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek was er al in voorzien dat dit element wordt geschrapt, dus dat een en ander voor de initiële opleidingen en de post-initiële opleidingen volledig gelijk wordt getrokken. Omdat de Eerste Kamer het eerste element controversieel heeft verklaard, is dat uiteindelijk niet doorgegaan. Wij stellen voor om er alsnog voor te zorgen dat die post-initiële opleidingen de titel master of science of die van master of arts mogen verstrekken die zich al hebben aangemeld voor de toets nieuwe opleiding bij de Nederlands-Vlaamse organisatie voor accreditatie en die deze toets al grotendeels hebben doorlopen. Wij spreken de hoop uit dat de minister ons amendement op dat punt steunt.

Kort gezegd, komt het erop neer dat wij ons kunnen vinden in het voorliggende wetsvoorstel. Wij hebben echter wel een aantal amendementen ingediend en willen antwoord op enkele vragen om het voorstel op bepaalde punten ietwat te verbeteren.

De heer Zijlstra (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Diverse sprekers hebben al gezegd dat het wetsvoorstel het karakter heeft van een veegwet. Het bevat veel onderwerpen en zaken die goed zijn om te regelen. Wij moeten niet te vaak op deze wijze te werk gaan, want dat is verwarrend. Het is echter beter om zodanig te werk te gaan dan zaken op de plank te laten liggen.

De VVD-fractie vindt het een goede zaak dat de officiële graad wordt ingevoerd. Studenten die afstuderen, dienen naar onze mening een graad te krijgen. Bovendien is het associate degree een belangrijk middel om die doelstelling voor hoger opgeleiden te behalen.

De fracties van de SP en het CDA hebben gewezen op de aanzuigende werking voor havisten en vwo-studenten. De vraag is of zij daadwerkelijk voor de vierjarige opleiding gaan. Uit de evaluatie zal dat blijken. Ik benadruk dat ik ook graag wil weten in hoeverre havisten en vwo'ers, die normaal gesproken hadden overwogen om meteen aan het werk te gaan, nu toch kiezen voor het associate degree. Wij zeggen niet op voorhand dat wij die groep willen uitsluiten.

Wij stemmen in met de drie maatregelen die worden genomen om het tekort aan docenten terug te dringen. Het is belangrijk dat meer academici lesgeven. In mijn tijd stonden er alleen academici voor de klas. Het is dus goed om academici te stimuleren om docent te worden. Wij hebben natuurlijk een erg groot probleem: de komende tien jaar gaat 70% van ons lerarenbestand met pensioen. De voorgestelde maatregelen zijn dan ook prima, maar ze zijn ook niet meer dan een goede stap. Immers, arbeidsvoorwaarden zijn minstens zo belangrijk. Laten wij eerlijk zijn: dan ben je master in de economie, en dan heb je na het volgen van een kopopleiding een gratis leraar. Maar waarom zou je dat in vredesnaam doen? Je kunt meteen aan het werk, met een goed inkomen, en een baan als leraar is wat dat betreft weinig concurrerend. Hoe gaan wij het vak van leraar verbeteren? Wacht de minister op de resultaten van de ingestelde commissie, of heeft hij daarover nu al ideeën? Welke andere maatregelen wil de minister gaan nemen om het probleem van de grote uitstroom aan te pakken?

Ik kom toe aan de bekostiging meetellende studenten, in de volksmond beter bekend als hbo-fraude. Ook wij zijn het daarmee eens. Wij moeten de mazen in de wet dichten. De hbo's hebben hiervan onterecht gebruik gemaakt. Wel horen wij graag waarom in het wetsvoorstel wordt gesproken van "vermeende onregelmatigheden". De minister procedeert toch niet voor niets? Deelt de minister de mening van de VVD-fractie dat hier sprake was van misbruik? Als het dan niet juridisch was, dan op zijn minst moreel. Ik hoor daarover graag een uitspraak van de minister, want wat ons betreft toont deze fraude aan dat financiën, en niet de kwaliteit de belangrijkste drijfveer zijn voor hbo-bestuurders, een kwalijke zaak. In de hbo-wereld is daarom een cultuuromslag nodig: de kwaliteit van het onderwijs moet centraal staan. De organisatie zou wat ons betreft platter moeten. Leraren en leerlingen, en niet de managers moeten de belangrijkste partij zijn binnen de instellingen. Wij gaan hierover ongetwijfeld nog spreken. Graag krijgen wij de bevestiging dat hiermee het fraudeprobleem is afgezekerd.

Wij vinden het prima om de doelmatigheidstoets eerst te houden, dat is een stuk efficiënter dan zoals het nu gebeurt. De aanvullende lening bij een verstoorde relatie met een ouder vinden wij een goed voorstel. Kinderen mogen niet de dupe worden van een verstoorde relatie met een ouder. Het is dan ook goed om de dubbele vrije voet bij de draagkrachtberekening niet af te wentelen op de overige kinderen in het gezin. Dit is een stap vooruit en een erkenning van de moeilijke situatie waarin kinderen met gescheiden ouders soms komen te zitten. Wat ons betreft is hier sprake van een verbetering van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor deze specifieke groep.

Ook andere maatregelen die onvolkomenheden in de huidige wet rechtzetten, kunnen op onze steun rekenen, bijvoorbeeld omzetting van de formulering "ontvangen beurs" naar "toegekende beurs". Wij gaan ook akkoord met de maatregelen op het gebied van de theologische opleiding, aangezien dat feitelijk een formalisering van de bestaande situatie is. Wij zijn het eens met het standpunt van de SP over verlenging van de termijn van anderhalf naar drie jaar. Het kan niet zo zijn dat een probleem bij de Belastingdienst ertoe leidt dat studenten daarvan de dupe worden. De overheid heeft hier zijn zaakjes niet voor elkaar, en dat zou de studenten geld moeten gaan kosten? Ik vind de suggestie van de SP interessant, maar eigenlijk zou dat niet nodig moeten zijn: de Belastingdienst moet die gegevens gewoon binnen achttien maanden kunnen leveren. Het is toch te gek voor woorden dat daar drie jaar over moet worden gedaan? Graag een reactie van de minister. De Belastingdienst valt onder de staatssecretaris van Financiën, dus als er al een financieel probleem is, zou hij genegen moeten zijn dat voor de minister op te lossen, want hij heeft het ook zelf veroorzaakt.

Ik kom toe aan amendement op stuk nr. 12, waarmee ik meteen aangeef dat amendement op stuk nr. 11 is ingetrokken. Het was onduidelijk of het hbo daar wel of niet onder viel. Nadat de wetgevingsbureaus van ministerie en Kamer het eens zijn geworden, is dit het amendement geworden dat wij graag steunen.

Wij horen graag eerst de reactie van de minister op het amendement op stuk nr. 10. Als ik het wetgevingsrapport lees, krijg ik de indruk dat het geregeld is. Lezen wij het fout en hebben de anderen het goed gelezen, of niet? Wij zijn het eens met de strekking zoals in ieder geval door de heer Van Dijk is aangegeven. Je moet proberen zo veel mogelijk te stimuleren dat mensen een lerarenopleiding gaan volgen. Wij hebben de indruk dat dit wel geregeld is, maar wij horen eerst graag de reactie van de minister voordat wij ons definitieve standpunt over dit amendement innemen.

De voorzitter:

Welk amendement heeft u ingetrokken?

De heer Zijlstra (VVD):

Ik heb het amendement op stuk nr. 11 ingetrokken.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voor alle helderheid, het amendement op stuk nr. 10 is ook ingetrokken, want daarvoor in de plaats is het amendement op stuk nr. 13 gekomen.

De heer Zijlstra (VVD):

Mijn fractie wacht dan graag de reactie van de minister op het amendement op stuk nr. 13 af.

De voorzitter:

Het amendement-Zijlstra (stuk nr. 11) is ingetrokken en het amendement-Jan Jacob van Dijk/Besselink (stuk nr. 10) is dus vervangen door het gewijzigde amendement-Jan Jacob van Dijk/Besselink (stuk nr. 13).

Mevrouw Besselink (PvdA):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat nu voorligt, lijkt op een soort veegwet. Het bevat allerlei zaken die geregeld moeten worden, maar theoretisch zou het kunnen zijn dat de Kamer één of twee onderdelen absoluut niet wil aannemen, waar de rest van het wetsvoorstel dan onder zou lijden. Je zou je dan ook de vraag kunnen stellen of het in het vervolg niet beter zou zijn de verschillende onderdelen weliswaar gezamenlijk te behandelen maar om er vervolgens apart over te stemmen, zodat alles toch zo veel mogelijk doorgang zou kunnen vinden.

Ik zal de voor mijn fractie belangrijkste thema's even noemen en niet verder op elk punt afzonderlijk ingaan. Het lerarentekort is al uitgebreid aan de orde geweest. Het is inderdaad twee voor twaalf. Wij moeten er als overheid in investeren om ervoor te zorgen dat wij mogelijkheden creëren om het beroep van leraar weer aantrekkelijk te maken. Het gaat ons daarbij om zowel de kwaliteit als de kwantiteit. Er komt niet alleen een groot tekort aan, maar ook de kwaliteit moet omhoog. Wij willen weer meer eerstegraadsleraren voor de klas. Dat willen wij stimuleren.

De voorliggende voorstellen gaan over studenten die de mogelijkheden krijgen om óf vanuit de vakopleiding nog een educatieve kop erbovenop te zetten, óf vanuit de lerarenopleiding door te kunnen van tweedegraads naar eerstegraads. Ik hoor graag de reactie van de minister of hij heeft overwogen om leraren die al in het vak zitten en tweedegraadsdocent zijn, een gemakkelijker manier te bieden om bij te scholen naar eerstegraadsleraar. Dat is volgens ons een belangrijke slag die snel gemaakt kan worden. Hiermee vinden wij misschien een snelle oplossing voor een aankomend probleem. Kan de minister aangeven wat de mogelijkheden zijn? Ik overweeg hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Wij vinden dit punt zodanig essentieel dat wij het gewaarborgd willen hebben.

Wij verwachten veel van de door de minister ingestelde commissie-Rinnooy Kan die zal onderzoeken hoe de positie van leraren verbeterd kan worden op het gebied van arbeidsvoorwaarden en carrièreperspectief. Graag krijgen wij nog een nadere toelichting van de minister op dit punt.

De pilot met betrekking tot de Ad-programma's vinden wij belangrijk. Wij zien het als een tussenvorm in het Nederlandse onderwijs, waarbij mbo'ers en werkende mensen een kans krijgen om op een hoger plan te komen. Ook in het kader van de Lissabondoelstellingen zou het een mooie stap zijn. Ik ben overigens benieuwd naar het antwoord van de minister op de vraag of je die mogelijkheid ook voor havisten of vwo'ers zou moeten openen. Ik wil wel alvast aangeven dat voor ons hetzelfde geldt als voor de VVD-fractie: wij sluiten dat op voorhand niet uit. Volgens mij zijn er ook best mensen die ertoe besluiten om anders te stoppen met studeren, niet te gaan studeren of geen opleiding aan het hbo te gaan volgen. Als die havisten of "algemene mensen" door dit programma wel besluiten om toch twee jaar het Ad-programma te volgen, heeft dat absoluut veel meerwaarde. Daarom willen wij die weg niet afsluiten.

Wij vinden het heel goed dat de volgorde wordt omgedraaid, zodat men niet eerst geaccrediteerd wordt en vervolgens een macrodoelmatigheidstest krijgt. Dat klinkt heel efficiënt. De vraag is natuurlijk wel waarom dat zoveel langer moet duren.

Wij stemmen dus in grote lijnen in met het wetsvoorstel en overwegen om in tweede termijn een motie in te dienen.

Mevrouw Leijten (SP):

Het gaat vooral om een toestroom van nieuwe leraren. Wij proberen vandaag te regelen dat, als je een jaar extra studeert, dat binnen de prestatiebeurs valt. Daar is volgens mij brede steun voor. Ik heb echter een voorstel gedaan. Die studenten moeten nog wel hun collegegeld, ruim € 1500, betalen. Ik heb voorgesteld dat zij dat geld terugkrijgen als zij de opleiding met goed gevolg hebben afgerond.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Het voorliggende wetsvoorstel geeft al heel veel extra mogelijkheden voor mensen die door willen studeren om leraar te worden. Dat vind ik een goede zaak. Uw voorstel gaat nog een stap verder. Het klinkt sympathiek, maar ik wil wel weten wat de consequenties daarvan zijn en welke financiële middelen er zijn. Volgens mij gaat het immers om heel grote groepen en brengt dit dus enorme kosten met zich mee. Wij moeten dus goed bekijken hoeveel geld wij daadwerkelijk te besteden hebben. Voor mij heeft het prioriteit om ervoor te zorgen dat de mensen die nu tweedegraadsdocent zijn, in een korte klap eerstegraadsdocent worden. Ik wil graag het antwoord van de minister op dat punt afwachten.

De vergadering wordt van 17.30 uur tot 17.40 uur geschorst.

Minister Plasterk:

Mevrouw de voorzitter. Ik wil allereerst ingaan op de procesgang. Ik ben het ermee eens dat dit geen fraaie vertoning is. De gang van zaken is bekend. Een aantal wetsvoorstellen is in verband met de formatie van een nieuw kabinet teruggetrokken en die zijn daarna bijeen geveegd in het wetsvoorstel dat hier nu ter behandeling voorligt. Ik zeg de Kamer toe dat ik hier geen gewoonte van zal maken.

Ik kom nu op de ratio achter dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel heeft betrekking op mensen die ervoor hebben gekozen om een vierjarige hbo-opleiding, niet zijnde een lerarenopleiding te volgen en die aan het einde van die vier jaar misschien verleid kunnen worden om leraar te worden. Daartoe wordt er nu een kopopleiding van één jaar gefinancierd. Na die kopopleiding zijn mensen tweedegraads leraar en daarvoor bevoegd. Zij krijgen dan overigens ook toegang tot de hbo-masteropleiding zoals zij die ook zouden hebben na een vierjarige lerarenopleiding.

Ten slotte nog in algemene zin iets over de associate-degreeopleiding. De gedachte achter die opleiding is dat het voor een behoorlijk deel van de mensen die vier jaar vmbo hebben gedaan en vervolgens vier jaar mbo, geen aantrekkelijk vooruitzicht is om dan nog weer vier jaar hbo te doen. Dit duurt hen te lang en zij stoppen met de opleiding. Die groep kan op deze manier worden verleid om een traject in te gaan dat meestal een duaal traject is met een deel werk en een deel studeren, en op die manier het associate-degreediploma te verkrijgen. Dit is een erkend en geaccrediteerd diploma.

Ik heb gisteren een bezoek gebracht aan het Windesheim College in Zwolle. Ik heb daar gesproken met de opleidingstoelater voor het associate-degreeprogramma. Hij heeft de indruk dat het bedrijfsleven veel interesse heeft voor deze titel en dat deze opleiding een goede combinatie biedt van een praktijk-/werkervaring en een opleiding op hbo-niveau voor twee jaar.

Omdat ik de aarzelingen ken die hierover in de Kamer leven, heb ik hem ook gevraagd naar zijn oordeel over de situatie waarin mensen met uitsluitend een havo-opleiding toegang zouden vragen tot een associate-degreeopleiding. Mensen met een havo-opleiding kunnen natuurlijk een hbo-opleiding volgen; zij hebben geen enkele reden om voor de tweejarige associate degree te kiezen. Voor velen zal het een rationele weg zijn om voor een vierjarige hbo-opleiding te kiezen. Die jongens en meisjes zijn 16 of hooguit 17 en waarom zouden zij niet voor een volledige hbo-opleiding kiezen?

Mijn gesprekspartner vindt het niet de bedoeling dat mensen zo van de havo instromen. Als die situatie zich voordoet, probeert hij hen dat ook uit het hoofd te praten. Hij zegt dan dat dit echt is bedoeld voor mensen met werkervaring, dus niet voor mensen die zo maar uit de havo-schoolbanken binnen willen komen. Het is zijn ervaring dat je mensen ervan kan overtuigen dat dit niet de bedoeling is en dat er voor iemand die rechtstreeks van de havo komt, andere mogelijkheden open staan.

Op mijn vraag of je dit moet uitsluiten, was zijn antwoord dat hij dit niet zou doen. Ik vond zijn antwoord overtuigend en daarom geef ik het hier nu weer. Er zijn immers ook mensen die een aantal jaren hebben gewerkt en uitsluitend een havo-opleiding hebben. Daar kan dit wel een geschikte combinatie zijn. Hun deficiëntie zit niet in het intellectuele deel; zij kunnen het associate degree met het havo-niveau voor het leerdeel wel in. Hun deficiëntie zit juist in de werkervaring. Die kunnen zij op verschillende manieren verwerven. Er zijn misschien wel mensen die na hun havo-opleiding bijvoorbeeld in het garagebedrijf van hun vader of moeder hebben gewerkt en dan kan dit voor hen een goede weg zijn.

Daarom stel ik voor dat wij dit niet dichtregelen. Laten wij markeren dat het niet de bedoeling is dat hier een vervolgopleiding direct na de havo ontstaat. Ik verwacht niet dat dat gebeurt. Ik ga in op het verzoek van sommige leden om dat goed in het oog te houden en na te gaan of zich geen onbedoelde effecten voordoen. Als die zich voordoen, dan informeer ik de Kamer daarover. Dan kan altijd nog worden bezien of een en ander moet worden dichtgeregeld.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Wilt u dit punt als expliciet onderdeel in de evaluatie meenemen? Bent u bereid om dat tussentijds te evalueren, bijvoorbeeld eind 2008?

Minister Plasterk:

Ik zeg u dat toe. Ik zeg u ook toe dat als er eerder signalen zijn dat er onbedoelde effecten optreden, ik dat direct meld.

Mevrouw Leijten (SP):

Wellicht is het goed om het hbo erop te wijzen dat het associate degree echt bedoeld is voor mensen met praktijkervaring, dus voor later instromende havisten of mensen die van het mbo komen. Voor sommige hbo-instellingen kan het aantrekkelijk zijn om studenten die het hbo niet halen of vertraging hebben opgelopen te laten uitschrijven omdat zij dan wellicht nog bekostiging krijgen omdat een student een opleiding heeft afgerond. Ik pleit niet voor dichtregelen, maar ik vraag de minister wel om het punt in het overleg met de instellingen die met het associate degree beginnen goed aan te stippen.

Minister Plasterk:

Dat zeg ik toe. Het foldermateriaal dat ik tot nu toe gezien heb, maakt dat ook duidelijk. Ik heb dus op dit moment geen reden voor zorg.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik kan de minister hier helemaal in volgen. Ik wil de mogelijkheid ook zeker niet uitsluiten. Kan de minister nog eens ingaan op de situatie van mensen die van de havo afkomen, niet aan een hbo-opleiding willen beginnen maar toch een Ad willen halen? Zegt de minister dat die mensen gewoon eerst aan het werk moeten en het over een paar jaar moeten proberen?

Minister Plasterk:

Ik zeg dat die opleiding daar niet voor bedoeld is.

De heer Zijlstra (VVD):

U zegt feitelijk: ga eerst een paar jaar aan het werk en dan kun je daarna misschien alsnog die Ad halen.

Minister Plasterk:

Ja, of denk er eens over na of je op je zeventiende niet toch een hbo-opleiding wilt volgen. Het zou natuurlijk het mooiste zijn om mensen daartoe te verleiden met het argument dat je daar je hele leven lang wat aan hebt.

Met deze paar inleidende opmerkingen heb ik hopelijk al wat antwoorden opgeveegd in een veegantwoord. Ik zal nu de individuele sprekers langsgaan. Mevrouw Leijten vraagt naar die schatting van 250 studenten. Dat is de schatting op dit moment. Ik ben het volledig met haar eens dat het nog geen deuk in een pakje boter betreft op het punt van het lerarenbeleid. Nu de commissie is samengesteld – Rinnooy Kan, mevrouw Van Es en een aantal zwaargewichten, inclusief mensen uit het veld – en bereid is om binnen een paar maanden te rapporteren, moeten wij even wachten op de bevindingen. Ik ben daarom geen voorstander van de suggestie, hoe sympathiek ook, om met een specifieke gift te proberen om extra mensen te lokken. Die maatregel zou naar mijn mening een hapsnapkarakter hebben. De middelen zijn beperkt. Er worden natuurlijk middelen ingezet om mensen te verleiden om leraar te worden, maar het gaat mij te ver om dat zomaar te doen omdat onbekend is hoeveel geld terechtkomt bij mensen die anders ook verleid waren. De kunst van het verleiden is natuurlijk om iemand tot iets te krijgen wat hij of zij anders niet gedaan had. Ik ben er dus niet voor om dit zomaar te doen, hoe sympathiek ik de doelstelling ook vind.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik stel hier toch een vraag over aan de minister. Het is heel lastig om te overzien hoeveel mensen door deze maatregel verleid worden. Hoe toets je wat iemand eventueel had gedaan als hij het niet doet? Als iemand met steun van zijn ouders, die ook niet veel verdienen, vier jaar heeft gestudeerd, dan heeft hij het vier jaar lang niet breed gehad. Misschien maakt € 1500 dan het verschil tussen nog een jaar doorgaan of aan de slag gaan.

Minister Plasterk:

Ik zie dat graag in de volledige context. Het behalen van de eerste graad levert vaak een hoger salaris op. Misschien moeten wij het behalen van die extra graad aantrekkelijker maken. Als dat effect sterker wordt gemaakt, dan hoeft er misschien aan de kant van de studiefinanciering minder gedaan te worden. Nogmaals, mijn voorstel is om er in samenhang met het advies van de commissie-Rinnooy Kan nader op terug te komen en dan te bezien hoe wij het verleidingspakket optimaal in stelling kunnen brengen.

Mevrouw Leijten (SP):

Het is goed dat je nog een heel jaar de prestatiebeurs krijgt, maar de studiefinanciering is niet hoog en er zit vaak een component van lenen in. Ziet u niet in dat dit een drempel kan zijn?

Minister Plasterk:

Op zichzelf zie ik dat in, maar op de vraag of wij die drempel nu moeten slechten met dit budget heb ik al geantwoord, naar ik meen.

Mevrouw Besselink (PvdA):

In het kennismakingsoverleg hebt u gezegd dat de commissie-Rinnooy Kan in september/oktober met een voorstel komt. Is dat nog steeds de planning van de commissie?

Minister Plasterk:

Ja.

Mevrouw Leijten vroeg naar de mogelijkheid om werkende tweedegraads docenten hun eerste graad te laten halen. Ik kom daarop zo dadelijk terug, mede naar aanleiding van vragen van anderen.

Zij vroeg ook waarom ik nu het voorstel over het associate-degreeprogramma doe. Zij zei overigens niet voor uitstel te willen pleiten. Door de Kamer is er eerder op aangedrongen om het nu te doen. Ik kom dus aan die wens tegemoet.

Een van de redenen waarom ik zo-even een schorsing wilde, was dat ik wilde uitzoeken hoe het zit met de rente waarover zij sprak. Er is sprake van een misverstand: die rente wordt vergoed. Hiermee worden heel wat problemen opgelost en in feite wordt haar verontwaardiging dus volledig gedeeld.

Ik heb al gezegd dat ik de onvrede van de heer Van Dijk over het veegkarakter van de wet deel. Bij de voorbereiding vond ik net als hij de verschillende trajecten om leraar te worden complex. Hij heeft gevraagd om een notitie voor de zomer waarin de verschillende trajecten inzichtelijk worden gemaakt, inclusief de mogelijkheden daarbij van studiefinanciering. Ik zeg die notitie graag toe.

De heer Van Dijk heeft een amendement ingediend op stuk nr. 13 over de eerstegraads bevoegdheid. Dit behelst in feite dat mensen die een vierjarige hbo-opleiding, niet zijnde een lerarenopleiding, hebben afgerond en via de kopopleiding tweedegraads leraar zijn geworden voor de masters dezelfde studiefinancieringsmogelijkheden krijgen als zij zouden hebben gehad indien zij direct de lerarenopleiding waren gaan doen. Ik zie de logica daarvan in en sta er positief tegenover. Ik laat het oordeel over het amendement aan de Kamer over. Ik kan natuurlijk niet overzien in welke mate dit grotere aantallen mensen zal aantrekken. Op dit moment wordt geschat dat het 0,5 mln. tot 1 mln. gaat kosten. De dekking daarvoor kan worden gevonden binnen de begroting van OCW.

Zijn vraag over de studiefinanciering voor tweedegraads leraren die nu voor de klas staan en eerstegraadsleraar willen worden, wil ik betrekken bij de zojuist toegezegde notitie over trajecten voor de studiefinanciering. Het heeft namelijk alles te maken met de leeftijd van die groep, het restant aan jaren studiefinanciering et cetera.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Het gaat mij niet alleen om de studiefinanciering. Het gaat mij meer in het algemeen om wat er zou kunnen worden gedaan om ervoor te zorgen dat die leerkrachten het aantrekkelijk vinden om dat traject te gaan volgen. Ofschoon het lastig was omdat mevrouw Besselink na mij aan het woord kwam, sloot ik mij in mijn eerste termijn – wij hadden er enig vooroverleg over gevoerd – aan bij haar suggestie om pas te bezien hoe wij ermee kunnen omgaan, nadat bekend is wat de commissie-Rinnooy Kan op dat terrein voorstelt.

Minister Plasterk:

Daarmee ga ik akkoord, maar ik spreek met u af dat ik al voor de zomer laat weten hoe wij met de studiefinanciering omgaan. Op de meer algemene vraag hoe je leraren die voor de klas staan kunt stimuleren om de eerste graad te halen, komen wij dan kort na de zomer terug in het kader van een reactie op de voorstellen van de commissie-Rinnooy Kan.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik dank u voor uw toezegging.

Minister Plasterk:

Het associate degree is nog niet erg bekend als titel. Volgens mijn informatie stelt het bedrijfsleven er zeker in de huidige krappe markt prijs op; men heeft het vrij snel in de smiezen. De titel wordt gebruikt in landen als de Verenigde Staten en Australië. Ook daar gaat het om hoger onderwijs en duurt de opleiding meestal twee jaar. Bij het getuigschrift krijgen de studenten een diplomasupplement waarin staat wat de inhoud van het programma is. Men kan dus altijd, ook in het buitenland, een papier overleggen waaruit blijkt wat de aard van het diploma is. Op die manier maken wij het zo compatibel mogelijk.

Kan het associate degree bestaan uit zomaar de eerste twee jaar van een hbo-opleiding? In de meeste opleidingen snijdt men het specifiek toe op mensen met een mbo-opleiding en werkervaring. In het kader van de accreditatie moet maar worden beoordeeld of het een geschikte opleiding is. In ieder geval is het niet de bedoeling dat het automatisch de eerst twee jaar van een hbo-opleiding zijn. Men moet erover hebben nagedacht en hebben geconcludeerd dat het een goed programma is. Ik sluit niet uit dat het in sommige gevallen de eerste twee jaar van een hbo-programma zijn. Het monitoren heb ik al toegezegd en op de toegang van havisten ben ik ingegaan.

Er is een misverstand bij de accreditatie over de zes maanden en de acht weken. Door die omdraaiing houd ik zes weken. De zes maanden horen bij de accreditatieorganisatie en die termijn was er al. Daaraan verandert dus niets.

Het amendement van de heer Van Dijk op stuk nr. 12 gaat over het toevoegen van science aan de titulatuur. Dat vind ik oké; het oordeel laat ik over aan de Kamer.

De heer Zijlstra heeft gevraagd of ik los van de commissie-Rinnooy Kan opvattingen heb over het lerarentekort. Reken maar dat ik daar opvattingen over heb, maar het is niet nuttig om daarover in deze setting heel veel te zeggen. Het lijkt mij beter om nog een paar maanden te wachten en er serieus voor te gaan zitten, als de heer Zijlstra daarmee genoegen neemt.

De heer Zijlstra vroeg waarom in de tekst wordt gesproken van de "vermeende" hbo-fraude. Dat is natuurlijk omdat het nog onder de rechter is. Ik wil de positie van de Staat in die procedures op geen enkele manier beïnvloeden, dus ik blijf er het liefste van weg. Het is helder dat in de gevallen dat de Staat procedeert tegen instellingen, de Staat meent en daarmee ik meen dat er sprake is van fraude. Het oordeel daarover van de onafhankelijke rechter wachten wij af. In dat licht moet "vermeende" worden gelezen.

De heer Zijlstra had weinig goede woorden over voor de leiding van de hbo-instellingen. Hij vindt dat de organisaties platter moeten worden; dat vind ik ook. Het nieuwe kabinet heeft natuurlijk de erfenis van de VVD aangetroffen; mijn voorgangers waren van die partij. In dat licht vond ik het frappant dat de VVD-partijleider eerst zei dat het schandalig is dat het kabinet honderd dagen nadenkt over wat het gaat doen en vervolgens constateerde, na twaalf jaar VVD-regeringsdeelname, dat de schaalvergroting achteraf niet zo'n goed idee was. Toen dacht ik: ik denk toch liever eerst honderd dagen na dan twaalf jaar beleid te voeren en vervolgens binnen een week te concluderen dat het achteraf niet zo'n goed idee is geweest.

De heer Zijlstra (VVD):

Dit zijn allemaal heel mooie kort-door-de-bochtconclusies. De minister kan toch moeilijk volhouden dat de VVD verantwoordelijk is voor de schaalvergroting in het hoger onderwijs.

Minister Plasterk:

De heer Rutte zei dat wel: wij hebben dat verkeerd gezien.

De heer Zijlstra (VVD):

De minister moet de citaten nog maar eens nakijken. De heer Rutte heeft uitdrukkelijk gesproken over het onderwijs in de volle breedte, roc's en het hoger onderwijs. De VVD heeft een deel van de verantwoordelijkheid gedragen, maar die lag breder. Wij hebben het onderwijs een aantal vrijheden gegeven, waarvan wij nu moeten bezien of die goed zijn ingevuld. Ik heb daarvoor een voorzet gegeven, net als de heer Rutte. Het is echter te makkelijk om alles kort door de bocht op het bordje van de VVD te schuiven.

Minister Plasterk:

De enige partij die de afgelopen twaalf jaar aaneengesloten heeft geregeerd, is de VVD. Mijn laatste ambtsvoorganger op het terrein van hbo is van de VVD. Wat zei u? Financiën en niet kwaliteit zijn de belangrijkste drijfveren van de bestuurder van het hbo. Dat laat ik voor uw rekening. Ik verbaas mij er echter wel over als uw partij zo ongeveer tot voor een paar weken verantwoordelijk is geweest voor de besturen.

De heer Zijlstra (VVD):

Laten wij de zaak even goed op orde brengen. Er lag een wetsvoorstel dat door de Eerste Kamer controversieel is verklaard. Dat voorstel ging in op kwaliteit en bekostiging, omdat de VVD-bewindslieden, het kabinet en ook uw partij – want de heer Tichelaar was daar heel duidelijk in – hun twijfels hadden over de wijze waarop het gaat in het hbo. Dat wetsvoorstel is niet voor niets ingediend, want daar moest wat aan gedaan worden. Dat is mede door uw partij tegengehouden. De VVD heeft het probleem geconstateerd en heeft daar iets aan willen doen. U kunt het niet eens zijn met de oplossing, maar zeggen dat de VVD verantwoordelijk is voor het probleem, gaat mij echt te ver.

Minister Plasterk:

Hoe het ook zij, ik heb de situatie aangetroffen zoals deze nu is. Ik vind dat de schaalvergroting hier en daar te ver is doorgeschoten. Ik zit daar nu maar mooi mee. Sommige dingen die onder het bewind van eerdere kabinetten zijn gebeurd, zijn niet zo maar meer terug te draaien. Wij zullen er het beste van moeten maken.

De heer Zijlstra (VVD):

Dan ga ik ook flauw doen, maar dat zit bij een onderzoekscommissie. Wij hebben het ook over schaalvergroting die is ingezet door de heer Wallage, mevrouw Netelenbos en mevrouw Adelmund. Als wij gaan zwartepieten, wil ik ook best meedoen. Het lijkt mij echter niet dat wij daarmee vooruit komen. Wij kijken naar de situatie zoals die nu is. Die situatie staat ons niet aan en u ook niet. Laten wij maar eens kijken wat voor maatregelen wij gaan nemen. Onze bewindslieden hebben daartoe een aantal voorzetten gegeven. U gaat andere voorzetten geven en wij wachten dat af.

Minister Plasterk:

Dat is akkoord. Ik zou dan in het kader van het niet zwartepieten de opmerking dat financiën en niet kwaliteit de belangrijkste drijfveer is van de mensen die de hbo's besturen, niet blijven herhalen. Ik kom op veel hbo's en daar kom ik veel mensen tegen die proberen om het onderwijs zo goed mogelijk te maken.

Mevrouw Besselink heeft gevraagd hoe het met de leraren zit die nu al in het vak zitten. Zij overweegt hierover een motie in te dienen. Die motie zie ik tegemoet. Ik ben het volledig met haar eens dat het belangrijk is om die mensen te verleiden tot verder doorleren. Ik denk ook dat het perspectief dat je niet klaar bent als leraar maar altijd nog een extra graad kunt halen, het leraar worden al aantrekkelijker kan maken. Voorts wilde zij de toevoer van havisten bij het associate-degreeprogramma niet op voorhand uitsluiten. Die opvatting deel ik.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister, zeker voor zijn toezegging dat wij dit soort wetsvoorstellen niet meer gaan samenvegen of er grabbeltonnen van maken. Je kunt er veel van zeggen, maar ik denk dat dit een goede afspraak is. Tegen mijn collega's zeg ik dat wij natuurlijk zelf kunnen beslissen of wij dit zo willen of niet.

Met betrekking tot het lerarentekort staan wij voor de gezamenlijke taak om zo veel mogelijk te doen om dit tekort zo klein mogelijk te laten zijn in 2015. Er is een commissie ingesteld. De minister zegt dat een jaar extra studeren een drempel kan zijn en dat hij het afraadt. Ik vind dat erg jammer. Het zou volgend jaar om 250 studenten gaan. Ik heb even zitten rekenen. Het zou dan om € 375.000 gaan. Als wij die regeling zouden invoeren, dan willen wij dat die succesvol is. Hoe meer studenten daarvan gebruik zouden maken en toe zouden treden, hoe meer studenten zich ook laten opleiden tot docent. Ik vind het heel goed dat de minister zegt dat hij sympathiek tegenover het amendement van de heer Van Dijk en mevrouw Besselink staat. Daarvoor zijn ook middelen te vinden. Ik vind het eigenlijk wel een beetje jammer dat hierin dan weinig wordt meegedacht. Daarom wil ik toch mijn motie indienen. Zij luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat tussen nu en 2015 honderdduizend nieuwe leraren nodig zijn;

van mening dat studenten die na hun hbo- of wo-opleiding een lerarenopleiding volgen, beloond moeten worden door middel van het kwijtschelden van het collegegeld;

verzoekt de regering, financiële ruimte vrij te maken Leijtenom vanaf 2008 studenten die na hun hbo- of wo-opleiding met goed gevolg een lerarenopleiding hebben afgerond, een beloning te geven in de vorm van één jaar collegegeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(30971).

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik wil mevrouw Leijten vragen of zij in haar overwegingen iets mee zou kunnen nemen. Kan zij haar motie dusdanig formuleren dat zij de minister uitdaagt, een reactie te geven op wat zij hier nu voorstelt, zodra de commissie-Rinnooy Kan met haar rapport naar buiten is gekomen?

Mevrouw Leijten (SP):

Ik doe hiermee een voorstel aan de Kamer om de minister een opdracht te geven. Er is een commissie bezig dingen uit te werken. Zij kijkt naar de aantrekkelijkheid van het werk en de hoogte van het salaris. Zij zal ongetwijfeld ook kijken naar de toetreding en naar de studenten die kiezen voor het vak. Dit is een suggestie die wij als Kamer doen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ja, maar u gaat een stap verder. U zegt nu al dat de minister moet zoeken naar financiële ruimte. U zegt tegen de commissie: wat u ook doet, dit moet.

Mevrouw Leijten (SP):

Er wordt nu al op meerdere terreinen in het onderwijs gewerkt met prikkels. Zo worden scholieren bijvoorbeeld geprikkeld om hoge cijfers te halen, zodat zij een bèta-opleiding kunnen volgen. Bepaalde studies worden aantrekkelijk gemaakt. Met ons voorstel zeggen wij: een student studeert een jaar langer, hij of zij zit in de studiefinancieringsregeling, die niet bepaald ruim is – u weet hoe mijn fractie daarover denkt – en moet dus vaak lenen. Hij of zij investeert op dat moment. Die investering waarderen wij zo dat wij dat collegegeld willen teruggeven aan studenten die de extra lerarenopleiding met goed gevolg afronden.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Volgens mij loopt u langs mijn vraag heen. Mijn vraag is of het verstandig is dat wij nu al inzetten op dit instrument, terwijl wij nog niet weten met welke andere, wellicht buitengewoon aantrekkelijke instrumenten de commissie-Rinnooy Kan zou kunnen komen. Is het verstandig om nu al deze keuze te maken? Zou het niet verstandiger zijn om de minister nu te vragen eens na te denken over deze suggestie en die mee te geven aan de commissie? Dan kunnen wij zodra de commissie klaar is met haar rapport bepalen welk instrument wij nu precies kiezen.

Mevrouw Leijten (SP):

Nee. Wij wachten met heel veel interesse de uitkomsten af van die commissie, maar wij zijn nu al van mening dat een student die kiest voor een lerarenopleiding en een jaar extra investeert, de € 1500 terug moet krijgen. Dat vinden wij nu al.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden en voor de toezeggingen die hij heeft gedaan, met name op het terrein van de twee amendementen. Het eerste heb ik met mevrouw Besselink ingediend en het tweede samen met de heer Zijlstra, maar ook met ondersteuning van mevrouw Besselink.

Ik dank ook voor de toezeggingen die wij van de minister hebben gekregen over het associate degree en de monitoring op dat terrein. Impliciet heeft hij aangegeven dat het niet de bedoeling is dat iemand die vanaf een havo komt, direct de weg van een associate degree inslaat. Hij zou het liefst zien dat die student gewoon een bachelor op een hbo gaat halen, en dat het volgen van een associate degree eerder een uitzondering zou zijn dan de regel.

Ik begrijp uit de gemaakte toezeggingen impliciet ook dat de minister een associate degree als apart programma aangeboden wil zien. Het is dus niet de bedoeling dat iemand zegt: ik heb straks wel een pakketje bij elkaar gescharreld van twee jaar hbo-opleiding en krijg daarmee mijn associate degree wel. Nee, hij vindt eigenlijk dat het door een hbo-instelling als apart programma moet worden aangeboden. Dank daarvoor.

Ik begrijp dat men in het kader van het aantrekkelijk maken van het vak van leraar wil kijken naar de mogelijkheden om iemand die nu al een tweedegraads bevoegdheid heeft en al een aantal jaren voor de klas heeft gestaan, te stimuleren om naar de eerste graad te gaan. Mevrouw Besselink heeft aangegeven dat zij daarover een motie gaat indienen. Die zal mijn steun krijgen. Verder wacht ik de reactie van de minister af.

Uit mijn interruptie heeft men kunnen opmaken wat mijn standpunt is ten opzichte van de suggestie van mevrouw Leijten. Ik zeg dus niet dat het een slecht instrument is, maar ik wil dat alleen beoordelen in het totale kader. Ik wil dan ook afwachten waar de commissie-Rinnooy Kan mee komt. Immers, die commissie hebben wij niet voor niets ingesteld. Wij moeten niet allemaal dingetjes die wij misschien leuk vinden snel per motie gaan regelen, waardoor er straks voor de commissie-Rinnooy Kan eigenlijk niets meer overblijft en wij een hapsnap-beleid gaan voeren. Ik vind dus dat wij dit integraal moeten doen.

Ongetwijfeld zal mevrouw Leijten vragen waarom ik dan met het amendement kom over de studiefinanciering. Welnu, omdat dit een ongelijkheid in de systematiek betreft. Dat willen wij gelijk trekken.

Mevrouw Leijten (SP):

De heer Van Dijk denkt dat hij weet wat ik ga zeggen, maar ik ga een andere kant op. De vorige keer dat wij elkaar hier troffen, hebben wij besloten om het collegegeldkrediet in te voeren. Nu zeggen wij tegen studenten: het collegegeld mag je gaan lenen en dat komt dus niet meer uit de basisbeurs, kies maar. Het is heel goed mogelijk dat studenten die de docentenopleiding gaan volgen, het geld voor het ene extra jaar moeten lenen. Ik wil dat zij dat als een blijk van waardering terug krijgen. Dat perspectief is er namelijk ook. Ik vind dat wij studenten in bepaalde situaties wel eens laten vallen. Wij kunnen hun dit evenwel geven, vanwege het maatschappelijke belang dat er meer docenten komen.

De voorzitter:

U wil graag een reactie van de heer Van Dijk?

Mevrouw Leijten (SP):

In het kader van het collegegeldkrediet kan het een lening zijn.

De voorzitter:

De bedoeling van een interruptie is dat u een vraag stelt aan de woordvoerder.

Mevrouw Leijten (SP):

De vraag is of de heer Van Dijk het met mij eens is dat het misschien heel sympathiek is dat wij het mogelijk maken dat het geleende geld dat noodzakelijk voor de studie is, wordt teruggegeven.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik ben het met u eens dat dit misschien het geval is. Ik leg echter de nadruk op"misschien". Ik wil namelijk dat de commissie-Rinnooy Kan daar op een zorgvuldige manier naar kijkt. In het totale pakket van suggesties dat op tafel komt, wil ik een goede afweging kunnen maken. U haalt echter een elementje naar voren. Daarmee wordt nu al een instrument gekozen, terwijl er later misschien talloze andere instrumenten zijn die veel aantrekkelijker zijn en die de aantrekkelijkheid van het vak wel honderd keer vergroten in vergelijking met dit ene element. Ik besteed dan liever daar mijn geld aan. Ik gooi uw idee dus niet weg; integendeel. Ik zou het aan de commissie-Rinnooy Kan willen meegeven om de voor- en nadelen daarvan te bekijken. Wij zien wel waar die commissie mee komt. Daarna wachten wij de reactie van de minister af.

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. De minister heeft in verband met deze veegwet de val van het vorige kabinet aangehaald. Toen hij hierover sprak, had ik de neiging om te zeggen: misschien moet zo'n veegwet er toch maar vaker komen.

Nu even serieus. Het antwoord van de minister inzake het niet uitsluiten van havisten vonden wij duidelijk. Wij kunnen de redenering daarin volgen: havisten die eerst aan het werk gaan, moeten later wel de kans krijgen om een Ad te behalen. Wij kunnen de gedachtegang van de minister volgen om te ontmoedigen dat men direct aansluitend aan de havo of zelfs vwo aan een Ad beginnen. Deze lijn kunnen wij dus steunen.

Er is gesproken over de rente die vergoed wordt voor de aanvullende beurs, omdat het langer duurt. Dat is prima, maar het laat onverlet dat de VVD op schrift verduidelijkt wil hebben waarom het zo lang moet duren. De minister zal de verklaring ongetwijfeld te horen krijgen van de staatssecretaris van Financiën. Anderhalf jaar vind ik al heel lang en drie jaar vind ik te gek voor woorden. Welke problemen bij de Belastingdienst zorgen ervoor dat het zo lang duurt? Ik kan mij voorstellen dat de minister het antwoord nu niet paraat heeft. In dat geval ontvang ik het graag schriftelijk.

Mevrouw Leijten (SP):

Wat vindt de heer Zijlstra ervan dat wij met terugwerkende kracht dingen repareren die al in de praktijk plaatsvinden? Tijdens het reces is er een hamerstuk langsgekomen waarmee ook iets met terugwerkende kracht werd gerepareerd. Daarmee werd namelijk een gat in de begroting van OCW gedicht. Wat vindt hij daarvan?

De heer Zijlstra (VVD):

Het is op zichzelf goed dat wij iets repareren wat niet goed is. Wij moeten echter niet alleen aan gevolgbestrijding doen, maar ook aan oorzaakbestrijding. Dit lijkt mij een klassiek geval. Daarbij is het prima dat er een gat wordt dichtgespijkerd, want studenten worden met een probleem geconfronteerd. Ik wil echter ook graag iets doen aan de bestrijding van de oorzaak van het probleem. Daarvoor moet de Belastingdienst zijn zaakjes op orde krijgen.

De uitvoering van het amendement op stuk nr. 13 kost 0,5 tot 1 mln. Dit kan gedekt worden. De VVD-fractie is het met de inhoud van het amendement eens, ook al omdat het de extra vraag invult. Wij zullen het amendement daarom steunen. Voor het amendement op stuk nr. 12 geldt hetzelfde; wij hebben het zelfs mede ondertekend. Wij zijn zeer nieuwsgierig naar de opvattingen van de minister over het lerarentekort, maar wachten daarvoor de commissie af.

Net toen ik echt helemaal blij werd met de minister, begon hij het een en ander op het bordje van de VVD te schuiven. Ik wil daarover het volgende zeggen. Bij de afdelingen financiën van hbo's – ik heb het hierbij over wat wij nu de hbo-fraude noemen – zijn de mazen in de wet gebruikt en is het geld boven de kwaliteit gesteld. Ik begrijp dat de minister, in zijn nieuwe rol van minister, de mensen die hiervoor verantwoordelijk zijn wil verdedigen, maar toch blijf ik bij deze mening. Ik noem ook de schaalvergroting. De heer Rutte heeft de afgelopen jaren in zijn functie van staatssecretaris het hbo en de HBO-raad steeds bijna een kartel genoemd en heeft gezegd dat daaraan iets moest worden gedaan. De wetgeving die voorlag, was mede bedoeld om daaraan iets te doen, maar die is gesneuveld. Onze fractie kijkt met nóg meer nieuwsgierigheid uit naar de voorstellen op dit punt van de huidige minister van Onderwijs. Hij heeft al aangegeven dat hij voor een andere lijn gaat kiezen. In ieder geval weet hij al hoe de VVD-fractie zijn voorstellen zal beoordelen, namelijk op kwaliteit, op het ontbreken van grootschaligheid en op het voorkomen van onnodig management.

Ten slotte spreek ik nog eens mijn waardering uit over de vele zaken die in deze wetsvoorstellen goed worden geregeld.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Hij heeft veel toezeggingen gedaan; dat is heel prettig. Ik ben ook blij met zijn uitleg over de positie van de havisten in het Ad-programma. Ik ben het met hem eens dat het niet de eerste inzet moet zijn dat een havist een Ad-programma gaat volgen. Toch vind ik het erg prettig dat dit niet wordt uitgesloten als er werkervaring is opgedaan. Ik ben heel benieuwd naar de monitoring van de minister. Ik ben namelijk erg nieuwsgierig hoeveel havisten er uitvallen na alleen het havo. Ik hoop niet dat de situatie ontstaat dat havisten eerst werkervaring moeten opdoen voordat zij iets anders kunnen gaan doen. Met een tussenevaluatie, zoals die ook bij andere wetsvoorstellen is ingesteld, ben ik erg blij. Op die manier kunnen wij de vinger aan de pols houden.

Ik ben het eens met de reacties van de minister en de heer Van Dijk op de motie van mevrouw Leijten. Ook ik heb niet de behoefte om de commissie-Rinnooy Kan voor de voeten te lopen. Dit zou inderdaad een oplossing kunnen zijn, maar ik ben benieuwd naar het totaalpakket en zou in die context een afweging willen maken. Ik vind het echter zeker geen raar voorstel.

Wat de amendementen betreft, het moge duidelijk zijn dat ik die steun.

Ik heb een motie aangekondigd, die ik nu ook zal indienen. De minister heeft er iets over gezegd, maar mijn fractie vindt het ongelooflijk belangrijk om mensen de mogelijkheid te bieden om zich te scholen van tweedegraads- tot eerstegraadsdocent, gelet op de hele discussie die wij hebben gevoerd over de redenering dat je eigenlijk het management in zou moeten gaan, als je carrière wilt maken.

De heer Zijlstra (VVD):

Onze fractie is het er ontzettend mee eens om leraren zulke perspectieven voor een vervolg op hun loopbaan te bieden, maar kunt u nu uitleggen waarom u de maatregel afwijst die mevrouw Leijten voorstelt, omdat u het rapport van de commissie-Rinnooy Kan wilt afwachten, terwijl u over dit aspect wel een motie wilt indienen? En dit terwijl de minister deze wens eigenlijk al helemaal heeft overgenomen. Zouden wij nu niet eens moeten ophouden met die motiediarree als een minister al een toezegging heeft gedaan?

Mevrouw Besselink (PvdA):

Het verschil is dat dit wetsvoorstel gaat over mensen die studeren, terwijl het in mijn motie gaat over een korte klap die nu mogelijk is. Ik betrek er overigens ook de commissie-Rinnooy Kan bij; het is niet mijn bedoeling om deze commissie voor de voeten te lopen, ik wil een extra impuls geven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op korte termijn vooral in het voortgezet onderwijs een tekort aan leraren zal ontstaan;

overwegende dat er voor leraren weinig tot geen mogelijkheden zijn om binnen het beroep leraar carrière te maken zonder daarvoor in managementtaken terecht te komen;

voorts overwegende dat het wenselijk is dat er meer eerstegraadsdocenten voor de klas komen te staan;

constaterende dat het voorliggende wetsvoorstel niet voorziet in een opleidingskans voor leraren die het diploma tweedegraadsdocent al enige tijd in hun bezit hebben en die al ervaring hebben als tweedegraadsdocent;

overwegende dat de commissie-Rinnooy Kan onderzoek doet naar verbetering van de positie van de leraar en dat zij daarbij arbeidsvoorwaarden, carrièreperspectief, scholingsmogelijkheden en beloning betrekt;

voorts overwegende dat de commissie-Rinnooy Kan in september/oktober 2007 met haar eindrapport komt;

verzoekt de minister, voor tweedegraadsdocenten die al enige tijd in het bezit zijn van hun diploma, de mogelijkheden te verbeteren om zich bij te laten scholen tot eerstegraadsdocent, ook als de werkgever dit niet mee wil bekostigen;

verzoekt de minister tevens, deze voorstellen met voorrang te behandelen en in concrete maatregelen aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Besselink, Jan Jacob van Dijk, Zijlstra en Leijten. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(30971).

Mevrouw Leijten (SP):

De heer Zijlstra vroeg zojuist ook al waarom mijn motie te veel richtinggevend zou zijn en waarom wij daarmee de commissie-Rinnooy Kan voor de voeten zouden lopen, terwijl u zelf een motie indient, overigens met mijn steun, om voorrang te geven aan de in de motie genoemde maatregelen. Klopt dit wel?

Mevrouw Besselink (PvdA):

In mijn beleving wel. In uw motie wordt het al helemaal vastgelegd en beoordeeld, met mijn motie krijgt de commissie wat meer ruimte en laten wij het aan de minister over om een voorstel te doen.

De voorzitter:

Het is niet gebruikelijk om vragen te stellen over een motie die je zelf hebt ondertekend. En volgens mij is het antwoord op de vraag al gegeven. Wij moeten niet gaan herhalen. Ik geef de heer Zijlstra nog de gelegenheid voor een interruptie, maar alleen over de andere motie, niet over deze laatste.

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter, wij kunnen de redenering van de fracties van CDA en PvdA bij de motie van mevrouw Leijten volledig volgen. In combinatie met de toezegging van de minister wil ik nog een laatste poging wagen. Als wij nu concluderen dat dit geregeld zal worden, is er geen motie nodig. Dan zullen wij de motie van de SP-fractie ook niet steunen. Maar als de motie van mevrouw Besselink wél in stemming gebracht wordt, waarvan wij overigens een voorstander zijn, want ik heb deze motie ook ondertekend, kan ik toch moeilijk tegen stemmen.

De voorzitter:

U geeft al aan hoe ingewikkeld het Besselinkis.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Ik stel voor dat wij de minister even aan het woord laten.

De voorzitter:

Ik merk nogmaals op dat u moties niet moet tekenen als u aarzeling hebt.

De heer Zijlstra (VVD):

Ja, maar de motie was voor die tijd al opgesteld. Inhoudelijk steunen wij de motie echter volledig. Ik vind echter ook dat een debat aanleiding moet kunnen zijn om een motie niet in te dienen.

Minister Plasterk:

Mevrouw de voorzitter. Ik ben positief over het amendement op stuk nr. 13 omdat dit logica aanbrengt in de systematiek dat mensen die een tweedegraadsbevoegdheid op het hbo hebben gehaald, of zij dat nu via route A of via route B hebben gedaan, op dezelfde manier een studiefinanciering kunnen krijgen wanneer zij hun eerstegraadsbevoegdheid willen halen. Het lijkt mij dus een logische toevoeging. Uw Kamer heeft mij ervan overtuigd dat het dit is.

Ik ontraad inderdaad aanvaarding van de motie van mevrouw Leijten. De effectiviteit ervan, dus van het teruggeven van collegegeld aan mensen die de lerarenopleiding inmiddels achter de rug hebben, is een open vraag. Onderzoek in het verleden wijst erop dat het niet de meest effectieve manier is om mensen te stimuleren. Ik vind het op zichzelf best een sympathieke gedachte. Ik zeg ook graag toe dat ik de suggestie bij de commissie-Rinnooy Kan nadrukkelijk onder de aandacht wil brengen en wil vragen of zij dit wil meenemen in de afweging van wat nog meer met hetzelfde budget kan worden gedaan. Op dit moment wil ik de Kamer echter afraden om dit vast te leggen.

Mevrouw Leijten verleidde mij om in te gaan op de discussie die wij hier de vorige keer hadden over het wetsvoorstel over meeneembare studiefinanciering. Daar heeft zij toen helaas tegen gestemd. Dus laat ik het niet doen.

De heer Van Dijk vroeg specifiek of het de bedoeling is dat het associate degree een apart programma is. Het is inderdaad een apart programma. Het gaat niet om zomaar wat bijeen gesnipperde studiepuntjes.

De heer Zijlstra vroeg hoe het mogelijk was dat de Belastingdienst de zaken niet op orde heeft. Op dit punt wil ik de Belastingdienst in bescherming nemen. Het vaststellen van het belastbaar inkomen kan een heel complexe zaak zijn. Het kan heen en weer gaan tussen de betrokkene en de Belastingdienst en een uitgebreide discussie opleveren. Het is niet zo dat de Belastingdienst anderhalf jaar niets doet. Feit is dat dergelijke procedures wel eens lang duren. De rest van de portee van de discussie valt inderdaad buiten de context van dit debat, maar daarmee wil niet gezegd zijn dat ik het met u eens ben dat de Belastingdienst de zaken niet op orde heeft. Het gaat puur om de tijd die nodig is om het belastbaar inkomen vast te stellen.

Het enthousiasme voor het nieuwe beleid dat dit kabinet in gang zet voor terugdringing van het management en niet-enthousiast zijn over schaalvergroting beschouw ik als een steun voor de koerswijziging die is ingezet. Ik hoop dat ik dat volledig kan waarmaken in de komende vier jaar.

Mevrouw Besselink heeft een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om de voorstellen met voorrang te behandelen. Omdat ik de noodzaak daarvan inzie en naar aanleiding van de opmerking dat het niet eerlijk is dat een andere motie geen positief advies krijgt, merk ik op dat in deze motie het verzoek uiteindelijk is om het te behandelen en hier met voorstellen te komen. Dat zeg ik graag toe, want wij zijn het allen eens over het belang ervan. Wat vervolgens gebeurt, welke maatregelen worden genomen, wat de kosten zijn en de vraag of het de beste bestemming van middelen is, is vervolgens aan de Kamer ter beoordeling met alle informatie die zij daarvoor nodig heeft.

De voorzitter:

De volgende toezeggingen die leiden tot een brief of notitie, zijn gedaan:

  • - de minister zal de eventuele effecten monitoren van havisten met werkervaring, die instromen in een associate-degreeopleiding en de Kamer daarover informeren;

  • - voor de zomer ontvangt de Kamer een beleidsnotitie inzake studiefinancieringstrajecten, waaronder die voor tweedegraadsleraren die eerstegraadsleraar willen worden;

  • - de Kamer zal een vervroegde tussenevaluatie van de werking van de wet, voor zover het gaat om het associate-degreeprogramma, ontvangen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen zullen volgende week plaatsvinden.

De vergadering wordt van 18.30 uur tot 20.00 uur geschorst.

Naar boven