Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 april 2007 over de WMO.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Vorige week hebben wij gedebatteerd over de gevolgen van de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning en vooral over de gevolgen van de marktwerking voor het personeel en de patiënten. De staatssecretaris heeft gezegd dat haar geen signalen bekend zijn over ontslagen. Voor, tijdens, maar ook na het debat hebben ons nog verschillende berichten bereikt van niet alleen dreigende, maar ook daadwerkelijke ontslagen en van daadwerkelijke omzetting van thuishulp A naar alfahulp. Dat betekent dat er dan geen vast contract meer is. Er is dus veel aan de hand en er moet snel iets gebeuren. Daarom wil ik een aantal moties indienen. De eerste motie heeft als oogmerk de oorzaken weg te nemen die het meest hebben bijgedragen aan de ontstane problemen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kwaliteit van de zorg, de keuzevrijheid en de continuïteit van zorg voor de gebruiker voorop moeten staan bij de WMO;

overwegende dat dit het best gewaarborgd is indien gemeenten alle instellingen toelaten die voldoen aan opgestelde kwaliteitseisen (Zeeuws model);

verzoekt de regering, een dergelijk systeem van aanbesteding landelijk in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant, Agema en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(29538).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aanbesteden heeft geleid tot tarieven onder de kostprijs waardoor het onmogelijk wordt om de kwaliteit van de huishoudelijke zorg te garanderen;

verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen naar de reële kostprijs van huishoudelijke zorg gebaseerd op de inhoudelijke kwaliteitscriteria en vervolgens een minimumtarief in te voeren, gebaseerd op reële kostprijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(29538).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door de uitkomsten van de aanbestedingen ontslagen dreigen;

verzoekt de regering, te komen met een wetswijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning om een wettelijke verplichting tot overname van het personeel op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(29538).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op de arbeidsmarkt in de huishoudelijke verzorging zichtbaar een verschuiving waarneembaar is naar de alfahulp;

constaterende dat dit leidt tot een verlies van inkomen en verslechtering van de arbeidsvoorwaarden en rechtspositie van nog meer werkers in de zorg;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen die de rechtspositie en de inkomenspositie van alfahulpen verbeteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant, Agema en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44(29538).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er sprake is van een verschuiving van geschoold personeel in loondienst naar ongeschoolde alfahulpen en minder bij- en nascholingen, werkoverleg en mogelijkheden tot professionele begeleiding/controle van de zorgverleners;

overwegende dat het unieke van de thuiszorg is dat de huishoudelijke verzorging gekoppeld is aan begeleiding en signalering en daarmee een belangrijke preventie- en zorgfunctie heeft;Kant

verzoekt de regering, kwaliteitseisen in te voeren voor de huishoudelijke zorg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant, Agema en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45(29538).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er veel meldingen uit de zorg komen dat mensen te snel alfazorg toegewezen krijgen, ook als er sprake is van verminderde regiefunctie;

overwegende dat het niet in staat zijn de werkgeversrol te vervullen, voortdurend huishoudelijke zorg nodig hebben en ontvangen van AWBZ-zorg contra-indicaties zijn voor de inzet van alfahulp;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat deze contra-indicaties worden opgenomen in de indicatiestelling huishoudelijke zorg, en dat bij de eerste indicatiestelling huisbezoeken plaatsvinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant, Agema en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(29538).

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Het zijn er nogal veel. Zoals ik al zei, ontbreekt er nog eentje, die ik nog hoop te vinden. Het is spijtig dat het er zo veel moeten zijn, maar de reden is dat er zo veel loos is dat dit het juiste moment is om in te grijpen.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Voorzitter. In het algemeen overleg over de eerste beelden rond de invoering van de WMO hebben wij met de staatssecretaris goede afspraken gemaakt over de punten die zij in het bestuurlijke overleg met de gemeenten extra onder de aandacht wil brengen. De PvdA-fractie vindt dat liggen in de lijn van de wet: lokaal wat lokaal kan, centraal wat centraal moet. Wij wachten de uitkomsten van het overleg met de gemeenten dus in vertrouwen af. Het gaat ons om maatwerk dat langs de WMO beter kan worden gerealiseerd. Wij dienen de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat in de huishoudelijke zorg de positie van verzorgenden wordt verdrongen door alfahulpen;

  • - dat de alfahulp geen sociale zekerheid kent en geen pensioen opbouwt;

  • - dat ook in meer algemene zin de arbeidsrechtelijke positie van werkers in de markt van persoonlijke dienstverlening niet of nauwelijks geregeld is;

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk een standpunt te bepalen over de markt van persoonlijke dienstverlening, waarbij de positie van werkers zoals alfahulpen nadrukkelijk wordt betrokken, evenals het behoud van werkgelegenheid van hoger gekwalificeerd personeel, zoals verzorgenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wolbert, Willemse-van der Ploeg en Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47(29538).

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Voorzitter. Er zijn moties ingediend over verschuiving van een vast dienstverband naar alfahulpen, en er komen steeds meer zzp'ers. Nu is mij ter ore gekomen dat de Belastingdienst een landelijk onderzoek is begonnen naar de verhouding tussen zelfstandige zorgverleners en de bureaus die hen met klanten in contact brengen. Uitgangspunt van de Belastingdienst is dat dat niet mag, maar dat werken in de zorg altijd via een uitzendconstructie zou moeten gaan. Kan de staatssecretaris daarop reageren?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Wij kunnen terugkijken op een goed algemeen overleg over de WMO. De staatssecretaris heeft verschillende toezeggingen gedaan, onder andere dat zij de aandachtspunten aan de orde zal stellen in haar gesprekken met de gemeenten, de zorgaanbieders en andere organisaties. De ChristenUnie dient een motie in over het zogenaamde toelatingsmodel met het oog op keuzevrijheid voor cliënten en inbedding in een lokale sociale structuur.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de aanbesteding van de huishoudelijke zorg in het kader van de WMO in te veel gevallen heeft geleid tot gunning aan een beperkt aantal aanbieders;

  • - het in die situaties ook regelmatig is voorgekomen dat de betreffende aanbieders een beperkte binding hebben met het betreffende werkgebied en dat de lokale sociale netwerken in die gevallen daardoor eerder zijn verzwakt dan versterkt;

  • Wiegman-van Meppelen Scheppink- in de gevallen waarbij sprake is van een gering aantal aanbieders de keuzevrijheid voor cliënten ten opzichte van de situatie van voor 1 januari 2007 is afgenomen;

  • - zowel de keuzevrijheid voor de cliënten als de versterking van de lokale sociale netwerken kunnen worden vergroot wanneer de aanbesteding van deze vorm van zorg primair wordt gezien als een toelatingsmodel van al die zorgaanbieders die aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen;

verzoekt de regering om, voordat in het kader van de WMO de volgende aanbestedingsronde in gang wordt gezet, zodanige voorwaarden te scheppen dat de aanbesteding van de huishoudelijke zorg als een "toelatingsmodel" kan worden vormgegeven, waarbij de keuzevrijheid voor cliënten op basis van kwaliteitskenmerken wordt gemaximaliseerd en de inbedding in de lokale sociale structuur kan worden gewaarborgd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink, Willemse-van der Ploeg, Wolbert en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(29538).

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Op 8 april jongstleden heeft er een goed overleg plaatsgevonden met de staatssecretaris over de eerste voortgangsrapportage van de WMO. De CDA-fractie vindt het behoud van de zorgmedewerkers voor de sector daarin belangrijk. Dat is onder andere bereikt door het amendement-Joldersma/Bussemaker over scholing. Verder is belangrijk dat er zo min mogelijk bureaucratie is bij de uitvoering van het pgb en gelijkwaardigheid van het pgb bij zorg in natura, ondersteuning van het vrijwilligerswerk en de mantelzorg binnen de WMO, alsmede volop ruimte voor burger- en cliëntenparticipatie.

Wij willen een duidelijke uitspraak van de Kamer over de gecombineerde indicatie huishoudelijke hulp 1 en 2. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onderzocht wordt of de indicaties recht doen aan de compensatieplicht waarbij tevens wordt bekeken of de indicaties Huishoudelijke Hulp 1 (HH1) op een zorgvuldige wijze worden uitgevoerd;

overwegende dat een deel van de cliënten een gecombineerde indicatie ontvangen van HH1 en HH2;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat gemeenten in geval van een gecombineerde indicatie HH1 en HH2, daadwerkelijk HH2 leveren en toe te zien op de uitvoering daarvan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Willemse-van der Ploeg, Wiegman-van Meppelen Scheppink en Wolbert. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(29538).

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik citeer een gedeelte van de staatssecretaris uit het verslag van het algemeen overleg van vorige week: "Als iemand deels een indicatie voor Huishoudelijke Hulp 1 en deels een indicatie voor Huishoudelijke Hulp 2 heeft gekregen, moet altijd Huishoudelijke Hulp 2 worden geleverd." Wat voegt de motie van mevrouw Willemse toe aan die toezegging?

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

De toegevoegde waarde van onze motie is dat wij de staatssecretaris nadrukkelijk verzoeken om dit bij de gemeenten te bewerkstelligen. De gemeenten zijn verantwoordelijk binnen de WMO. Ook hebben wij haar gevraagd of zij toe wil zien op de uitvoering daarvan. Het gaat ons erom dat het daadwerkelijk gebeurt en dat er een vorm van nazorg is.

Mevrouw Kant (SP):

De staatssecretaris heeft tijdens het algemeen overleg al gezegd dat het ongewenst is. De teneur van dat overleg was dat er veel goede dingen gezegd zijn, maar dat daarmee nog niet duidelijk is hoe dat uitgevoerd wordt en hoe dat gegarandeerd wordt. Dat is ook de strekking van deze motie. Hoe ver gaat uw motie? Ik heb een motie ingediend waarin ik duidelijk als eis heb gesteld dat de contra-indicaties moeten gelden bij de indicatiestelling. Eisen is natuurlijk iets anders dan ergens op aandringen.

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Wij vragen uitdrukkelijk aan de staatssecretaris om de gemeenten te vragen om dit te doen en ook toe te zien op de uitvoering daarvan. Zo ver gaat de motie, niet verder.

Mevrouw Kant (SP):

Dit vind ik een beetje gek. U doet een verzoek en vervolgens moet erop worden toegezien dat het gebeurt. Dan legt u het de gemeenten op, lijkt mij. Dan kun je erop toezien dat zij zich eraan houden. Een verzoek is een verzoek, dat kun je niet opleggen. Wilt u nu iets opleggen of wilt u de gemeenten iets verzoeken?

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Je kunt een verzoek indienen en ook vragen om op de uitvoering ervan toe te zien. Het gaat om het monitoren van de uitvoering en de voortgang daarvan. Wij nemen aan dat wij daarover door de staatssecretaris geïnformeerd worden.

Mevrouw Kant (SP):

U vindt dus niet dat gemeenten het per definitie zo zouden moeten doen?

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA):

Wij gaan ervan uit dat het daadwerkelijk gebeurt, maar wij vragen of de staatssecretaris daar bij de gemeenten op aandringt.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat mevrouw Kant nog een motie in wil dienen. Ik geef haar daartoe nu de gelegenheid.

Mevrouw Kant (SP):

Dank voor uw coulante houding, voorzitter. Ik dien de volgende, naar mijn mening cruciale, motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, maatregelen te treffen om de aanbestedingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning te stoppen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(29538).

Staatssecretaris Bussemaker:

Voorzitter. Mevrouw Kant heeft een motie ingediend die ertoe strekt het Zeeuwse model van aanbesteding landelijk in te voeren. Ik ontraad aanvaarding van deze motie. In het algemeen overleg ben ik vrij duidelijk geweest over de positieve kanten van de WMO, maar ik heb ook gezegd dat ik een aantal knelpunten zie. Ik heb gezegd dat ik op een aantal punten nadere gegevens moet hebben en dat ik in september met nadere voorstellen kom in het kader van wat de heer Van der Vlies tijdens het overleg het uur U heeft genoemd. Nu is het belangrijk om de aanbevelingen van Research voor Beleid te verspreiden. Tijdens het algemeen overleg heb ik ook gezegd dat ik de positieve ervaringen van aanbestedingsmodellen zoals het Zeeuwse model wil promoten en onder de aandacht van de gemeenten wil brengen. Maar dat geldt ook voor andere modellen, zoals het Eindhovense model. Het is aan de gemeenten om daarin een keuze te maken. Ik leg er de nadruk op dat ik met verantwoordelijke partijen als Actis en VNG afspraken heb gemaakt over de inventarisatie van een aantal knelpunten. Mevrouw Kant had het over mensen die ontslagen zijn. Het ligt in de bedoeling om met werkgevers en werknemers precies uit te zoeken waar dat zich voordoet, waarom zich dat voordoet en wat wij eraan kunnen doen.

Vervolgens heeft mevrouw Kant een motie ingediend die ertoe strekt een onderzoek in te stellen naar de reële kostprijs van huishoudelijke zorg, gebaseerd op de inhoudelijke kwaliteitscriteria. Ik moet aanvaarding van deze motie ontraden. Binnen de huidige contracten is geen ruimte om minimumtarieven in te voeren, want de contracten zijn al afgesloten. Ook hiervoor geldt dat er een eerste ronde heeft plaatsgevonden waar wij van moeten leren. Wij kunnen proberen om met iedereen af te spreken dat men zich houdt aan de wettelijk vastgestelde minimumlonen en het niet onder de kostprijs contracteren. Ik heb duidelijk uitgesproken dat ik daar absoluut geen voorstander van ben. Ik zal hierop in september terugkomen.

In een andere motie verzoekt mevrouw Kant de regering om in de WMO een wettelijke verplichting tot overname van personeel op te nemen. Het aannemen van deze motie ontraad ik. Ik stel vast dat al een kwart van de gemeenten dit in het bestek heeft opgenomen. Vele anderen hebben dit in contractbesprekingen gedaan. Hierbij treedt ook binnen de gemeente een leereffect op. Gemeenten kunnen op dit punt van elkaar leren. Ik wil er wel in het overleg met de VNG op aandringen dat ook andere gemeenten dit overnemen, maar verplichtstellen kan ik niet zomaar. Niet alleen is de techniek daarvoor te ingewikkeld, maar het zou ook het openbreken van contracten betekenen. Ik heb al gezegd dat dit wel een van de opties is als blijkt dat de aanbesteding structurele effecten heeft, zodat wij de scherpe kanten van de aanbesteding af kunnen halen. Maar ook daarover wil ik dan pas in september uitspraken doen.

Dan kom ik op de motie van mevrouw Kant waarin om voorstellen wordt gevraagd die de rechtspositie en de inkomenspositie van alfahulpen verbeteren. Tijdens het algemeen overleg heb ik al gezegd dat ik de verplichte overgang van werken in loondienst naar alfahulp absoluut onwenselijk vind. Ik heb ook zorgen op dit punt. Daarom is al actie ondernomen. Ik ga ervan uit dat het overleg dat ik met Actis, de bonden en de VNG heb, zal leiden tot concrete voorstellen om die onwenselijke, verplichte overgang van werken in loondienst naar de alfahulpconstructie te verbeteren. Ik wil de Kamer vragen om deze motie aan te houden, omdat een en ander ook verband houdt met een motie die door mevrouw Wolbert is ingediend. Daarin wordt gevraagd om een kabinetsreactie op het advies van de RWI over het invoeren van de markt voor persoonlijke dienstverlening. Naar mijn mening liggen daar de aanknopingspunten om de rechtspositie van alfahulpen te verbeteren, als een en ander al niet tijdelijk uit het overleg met sociale partners en VNG voortvloeit.

Mevrouw Kant vraagt in een motie om kwaliteitseisen in te voeren voor de huishoudelijke zorg. Het aannemen van deze motie ontraad ik. Het dictum van de motie suggereert dat de ondersteuning die alfahulpen bieden kwalitatief onder de maat zou zijn en dat wil ik echt bestrijden. Ik vind dat zij niet gedwongen kunnen worden om alfahulp te worden. Er is een heel grote groep alfahulpen die haar werk met grote inzet en naar volle tevredenheid van de cliënt doet.

Verder stel ik vast dat de Kwaliteitswet van toepassing is op alle hulp bij het huishouden. Die eisen liggen dus al vast. Bij het algemeen overleg heb ik al gezegd dat er een toetsingskader met de inspectie wordt ontwikkeld dat vanaf 2008 gelaagd en gefaseerd zal worden ingevoerd. Het toezicht moet echter vanaf nu absoluut ter sprake kunnen komen bij incidenten. Daarover ben ik met de inspectie in gesprek.

Dan kom ik op de motie van mevrouw Kant waarin wordt verzocht te bewerkstelligen dat de contra-indicatie wordt opgenomen in de indicatiestelling huishoudelijke zorg en dat bij eerste indicatiestelling huisbezoeken plaatsvinden. Deze motie is naar mijn mening overbodig en om die reden ontraad ik het aannemen daarvan. De contra-indicatie en het onderzoek naar de indicatiestelling heb ik immers al in het algemeen overleg van vorige week toegezegd. Daar heb ik ook mijn zorgen geuit. Misschien zaten wij eerst te veel aan de bovenkant en nu te veel aan de onderkant. Dat moet echt goed bekeken worden. Het is nog niet zo heel simpel om uit te vinden waar het probleem ligt. Ik ben het met mevrouw Kant eens dat huisbezoeken nuttig kunnen zijn, maar zij zijn niet in alle gevallen noodzakelijk. Als een cliënt kampt met een evident probleem dan is een telefonisch gesprek misschien voldoende. Bij complexe aanvragen zal een huisbezoek voor de hand liggen. Daar kan ik dus geen algemene regel van maken.

Mevrouw Kant heeft nog een motie ingediend waarin wordt gevraagd, de aanbestedingen in de WMO te stoppen. Uit mijn reactie op de vorige moties en in het algemeen overleg van vorige week zal mevrouw Kant begrijpen dat ik geen voorstander ben van het stoppen van de aanbestedingen. Dan zouden wij immers alle fouten en alle tekortkomingen uit het oude model overnemen. Bovendien zouden wij een enorme chaos creëren door een proces dat net in gang is gezet, op deze manier te onderbreken.

In de motie van mevrouw Wolbert wordt de regering verzocht, zo spoedig mogelijk een standpunt te bepalen over de markt van persoonlijke dienstverlening en daarbij de positie van werkers zoals alfahulpen te betrekken, evenals het behoud van werkgelegenheid van hoger gekwalificeerd personeel zoals verzorgenden. Ik heb in het algemeen overleg gezegd dat ik veel mogelijkheden zie in het ontstaan van die markt voor persoonlijke dienstverlening; om mensen die daar werken, gereguleerde contracten te geven en meer mensen in de richting van de arbeidsmarkt te leiden. Ik vind deze motie sympathiek, maar ik laat het oordeel verder aan de Kamer.

In de motie van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink wordt gevraagd om een toelatingsmodel. Ik heb wat moeite met deze motie, omdat ik niet precies begrijp wat de indiener in dat toelatingsmodel opgenomen wil hebben. Er is sprake van keuzevrijheid voor cliënten op basis van kwaliteitskenmerken. Daarvoor verwijs ik naar wat ik tegen mevrouw Kant heb gezegd. Er wordt ook gesproken over de inbedding in de lokale sociale structuur. Ik verwijs naar wat ik hierover in het algemeen overleg tegen de heer Van der Vlies heb gezegd, dat identiteitsgebonden aanbieders en lokale aanbieders natuurlijk een plek moeten kunnen krijgen. Mocht dat niet goed lopen, dan krijg ik daarover graag signalen. Als het erom gaat dat aanbieders onderdeel moeten zijn van de lokale structuur voordat de gunning plaatsvindt, moet ik zeggen dat dit juridisch niet kan. Ik heb minder moeite met de motie, als deze zou betekenen dat aanbieders die de gunning hebben gekregen, vanaf dat moment onderdeel moeten zijn van de lokale sociale infrastructuur. Misschien moet de motie iets helderder worden geformuleerd, zodat wij precies weten wat er wordt bedoeld. Als dat wordt bedoeld, laat ik het oordeel aan de Kamer.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

De motie is heel duidelijk richtinggevend bedoeld. U hebt gezegd dat u graag in overleg gaat en dat de lokale inbedding en de keuze van cliënten de belangrijkste aandachtspunten zijn. Het is niet zozeer de bedoeling om dit van bovenaf heel hard op te leggen. Dat is juridisch ook niet aan de orde, maar ik merk wel dat bij gemeenten nog erg veel onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheden om dit voor elkaar te krijgen. De gesprekken hierover moeten geen vrijblijvende uitwisseling zijn, maar er moet worden gekeken naar de randvoorwaarden om tot een goede uitwerking en inbedding van de WMO te komen.

Staatssecretaris Bussemaker:

Dan begrijp ik dat dit niet vooraf wordt geëist en ook niet in een toelatingsmodel wordt opgenomen, maar dat wij met elkaar afspreken dat degenen die de gunning krijgen, onderdeel moeten zijn van de lokale sociale infrastructuur. Begrijp ik het zo goed?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Het gaat er inderdaad om, die voorwaarden onder de aandacht te brengen en dat uit te zoeken, zodat in een later stadium dingen duidelijker worden.

Staatssecretaris Bussemaker:

Ik wil niet flauw doen, maar ik wil wel weten of ik de motie kan uitvoeren, als ik daarover een oordeel vel. Als deze een oproep is om degenen die een gunning krijgen, onderdeel te laten zijn van de lokale sociale infrastructuur op het moment dat zij de gunning hebben gekregen, heb ik er geen problemen mee. Als het verder gaat, heb ik er wel vraagtekens bij, want dan kan het juridisch simpelweg ook niet.

In de motie van mevrouw Willemse-van der Ploeg wordt gevraagd om te bewerkstelligen dat gemeenten in geval van een gecombineerde indicatie HH1 en HH2 daadwerkelijk HH2 leveren en toe te zien op de uitvoering daarvan. In het algemeen overleg heb ik al gezegd dat ik dat wenselijk acht, dus ik beschouw deze motie als een ondersteuning van mijn beleid.

Mevrouw Miltenburg zei dat de Belastingdienst zou onderzoeken of zelfstandige zorgverleners in een zzp-functie kunnen werken of dat dit altijd een uitzendfunctie zou moeten zijn. Voor zover ik weet, is de taak van de Belastingdienst om een verklaring van arbeidsrelaties af te geven, en daar is niets mis mee. Zij kunnen dat niet zomaar voorschrijven. Ik ben graag bereid om daar met mijn collega van Financiën naar te kijken. Wellicht is het een punt dat ook meegenomen kan worden bij de reactie die gevraagd is in de motie van mevrouw Wolbert over de markt voor persoonlijke dienstverlening.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Het gaat om de Verklaring Arbeidsrelaties (VAR) wordt nu niet meer afgegeven door sommige belastingdiensten. Daar zit nu het probleem. Als u daar dan ook op wilt ingaan, ben ik tevreden.

Staatssecretaris Bussemaker:

Voorzitter. Dat zeg ik toe.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de behandeling van dit VAO. Alle moties gaan door naar de stemmingen van vanavond.

Voorzitter: Verbeet

Naar boven