Noot 1 (zie blz. 973)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken op vragen gesteld in de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Economische Zaken voor het jaar 2007 (30 800-XIII)

1. De VVD wil een harde toezegging over de liberalisering van de postmarkt per 1 januari 2008, waardoor er voor alle post concurrentie ontstaat.

Ik zal er alles aan doen wat binnen mijn mogelijkheden ligt om de volledige liberalisering van de postmarkt per 1 januari 2008 te realiseren. De realisatie daarvan hangt echter niet alleen van mij af, maar ook van de Kamer in zijn rol als medewetgever en het nieuwe kabinet. Uw Kamer zal het wetsvoorstel na het verkiezingsreces behandelen. Ik kijk daar naar uit.

2. Is de minister bereid om in te grijpen in de tariefsverhogingen van de monopoliediensten bij de post?

Er is een tariefbeheersingssyteem van kracht voor de verhogingen van de tarieven van de universele postdiensten. Binnen de marges die TNT als leverancier van de universele postdienst zijn toegestaan (deze worden beheerst door de ontwikkeling van de loonsomindex) kan TNT tariefsverhogingen doorvoeren. OPTA ziet daar op toe. Ik heb de Kamer eerder bericht dat de aangekondigde verhoging valt binnen de daartoe gestelde regels. Een ingrijpen in de verhoging kan alleen door de bestaande Postwet en de desbetreffende lagere regelgeving te wijzigen.

Met het wetsvoorstel voor de nieuwe Postwet dat nu in de Kamer ligt, worden de monopoliediensten afgeschaft, wat een tariefdrukkende werking zal hebben. Voorts is ook in het nieuwe wetsvoorstel voorzien in een tariefbeheersingssysteem voor de universele diensten.

3. De Minister heeft toegezegd om de sancties in de Mededingingswet te verzwaren door bestuurverboden en gevangenisstraffen te introduceren. Wat vindt de Minister van verzwaring van de sancties van andere toezichthouders, zoals de OPTA, de DTe en de AFM?

Ik heb van OPTA en DTe geen signalen gekregen dat verzwaring van de sanctiemogelijkheden met bestuursverboden en gevangenisstraffen nodig is. Het huidige instrumentarium voldoet wat dat betreft.

OPTA en DTe beschikken thans over een met de NMa vergelijkbaar sanctie-instrumentarium, de maximaal op te leggen boetes zijn van vergelijkbaar niveau.

Zo kan DTe afhankelijk van de aard van de overtreding een boete opleggen van maximaal 10% van de omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.

Voorts kan de OPTA bij ernstig en herhaaldelijk niet-nakomen van verplichtingen gesteld in de Telecommunicatiewet (wanneer boete en last onder dwangsom hebben gefaald), een aanbieder voor een redelijke termijn verbieden nog langer elektronische communicatienetwerken of -diensten aan te bieden.

Het verzwaren van de sancties voor overtredingen van de Mededingingswet heeft overigens zijn werking op alle markten, dus ook op de energiemarkt en de post- en telecommunicatiemarkt.

4. We kunnen trots zijn, want Nederland heeft het meest efficiënte en goedkope betalingsverkeer van Europa. De CDA-fractie is daarom bezorgd over de nieuwe Richtlijn Europees Betalingsverkeer, die nationale betalingssystemen wil stroomlijnen. Dit kan ten koste gaan van de consument. Hoe wil de Minister dit voorkomen? Waarom kan het Nederlandse systeem niet als model dienen? Ook zijn er geluiden dat banken het Nederlandse pinbetalingssysteem willen vervangen door duurdere internationale systemen zoals Mastercard en Visa. Wat doet de Minister om het efficiënte Nederlandse betalingsverkeer te behouden?

In uw vraag over het betalingsverkeer onderscheid ik twee onderwerpen: de Richtlijn betreffende betalingsdiensten in de interne markt en de totstandkoming van de zogenaamde Single Euro Payments Area (SEPA).

De minister van Financiën heeft de Kamer in september via de Voortgangsrapportage Betalingsverkeer geïnformeerd over de Europese ontwikkelingen. Hieruit blijkt onder meer dat het door u genoemde richtlijnvoorstel niet de invulling van het systeem bepaalt en daarmee de efficiency en het kostenniveau. Het creëert slechts de randvoorwaarden voor de Europese betaalruimte. De richtlijn heeft juist tot doel de marktwerking en de positie van de consument te versterken. Dit gebeurt onder andere door middel van:

• het vaststellen van heldere informatievereisten en het vergroten van de transparantie, en

• het versterken van de rechten en plichten van gebruikers en aanbieders van betaaldiensten.

Afzonderlijk van het richtlijnvoorstel werkt de Europese bancaire sector momenteel aan de totstandkoming van de Single Euro Payments Area (SEPA). Dit moet leiden tot één Europese betaalruimte. Daarin kunnen girale betalingen in Euro overal op vergelijkbare wijze worden verricht, binnen en buiten landsgrenzen. Hiertoe zullen de banken op termijn de bestaande nationale betaalproducten, waaronder het Nederlandse PIN-systeem, vervangen door nieuwe Europese betaalproducten.

Ik begrijp uw zorgen op dit terrein en kan u melden dat dit onderwerp volop de aandacht heeft van de minister van Financiën, de NMa en mijzelf. Reeds meerdere malen heeft de minister van Financiën de Kamer aangegeven dat de bestaande nationale producten, zoals PIN, slechts kunnen worden uitgefaseerd wanneer de nieuwe Europese producten serieuze en concurrerende alternatieven bieden op het gebied van efficiency, kwaliteit en prijsstelling. Het is essentieel dat de nieuwe Europese betaalproducten:

• zich qua efficiency- en prijsniveau ten minste kunnen meten met de meest efficiënte nu bestaande nationale producten, en

• worden aangeboden in een competitieve omgeving, waar sprake is van een gelijk speelveld voor alle marktpartijen.

Dit vraagt dan ook om een geleidelijke en marktgerichte migratie naar SEPA.

De Europese ministers van Financiën hebben dit in de Ecofin van vorige week nog kenbaar gemaakt. Ook heeft de Ecofin de Europese Commissie gevraagd om spoedig de economische en competitieve effecten van SEPA in kaart te brengen. De Commissie heeft overigens laten weten wet- en regelgeving te overwegen wanneer SEPA geen stap voorwaarts betekent.

5. Hoe lang duurt het totdat Nederlandse ondernemers eerstedagmeldingen eenvoudig via internet kunnen regelen?

Ondernemers kunnen steeds meer formulieren via het internet invullen. Aan het einde van dit jaar zijn er ten minste 200 van zulke e-formulieren voor ondernemers beschikbaar. Dit zijn dus geen formulieren die geprint moet worden en vervolgens opgestuurd, het betreft online formulieren. In 2008 kunnen ondernemers via het bedrijvenloket hun zaken met de overheid deels op elektronische wijze regelen. Denk bijvoorbeeld aan de asbestmelding. De e-formulieren zullen gefaseerd worden geïmplementeerd bij steeds meer gemeenten en overheidsinstanties. Overigens kunnen ondernemers een groot deel van hun zaken nu al elektronisch regelen bij o.a. de Belastingdienst.

Overheidsbrede informatie over wet- en regelgeving kunnen ondernemers vinden via het bedrijvenloket1, via email, telefoon en het internet.

6. Veel ondernemers maken zich zorgen over de regeling die gaat over doorbetaling bij ziekte. Ik wil het kabinet vragen naar deze regeling te kijken.

De Wet loondoorbetaling bij ziekte is een effectief middel gebleken bij preventie van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Ondernemers kunnen er voor kiezen het ziekterisico te verzekeren.

7. Kan het Kabinet het voor vrouwelijke ondernemers mogelijk maken om zwangerschapsverlof op te nemen via de UWV-verzekering?

Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen heeft de Minister-president een notitie van het kabinet toegezegd waarin de voor- en nadelen van een collectieve, publieke regeling bij zwangerschap en bevalling voor vrouwelijke zelfstandigen worden geschetst. Ik verwijs naar de reactie die de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierop zal geven.

8. Sluiting luchthaven Twente: wat is de stand van zaken van het flankerend beleid?

De ontwikkeling van een eventuele doorstart van de luchthaven Twente staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van de integrale gebiedsontwikkeling van de regio Twente.

De hoofdlijnen van deze integrale gebiedsontwikkeling zijn opgenomen in de uitvoeringsagenda 2006 van de Nota Ruimte.

9. Zijn SenterNovem en Syntens wel in staat om de kennistransfer naar het MKB te realiseren? Met kleiner apparaat Senter even effectief? Leidt stijging van personeelskosten tot beter resultaat?

SenterNovem en Syntens voeren beleid uit dat voor het grootste deel gericht is op het MKB. SenterNovem verstrekt bijvoorbeeld de innovatievouchers en faciliteert de innovatieprestatiecontracten met brancheorganisaties, naast vele andere regelingen. Syntens verstrekt jaarlijks zo’n 20 000 individuele adviezen aan ondernemers in het MKB en werkt bij het opstellen van Sector Innovatieplannen nauw samen met brancheorganisaties.

SenterNovem en Syntens werken in toenemende mate samen met Octrooicentrum Nederland en de EVD, die beide ook veel werk voor het MKB verrichten. Voorts wordt samengewerkt met andere (onderzoeks)organisaties als TNO en branche- en ondernemersorganisaties. Door deze samenwerking kan het MKB steeds meer integraal worden bediend. Daarbij is de kennis- en innovatiebehoefte van het MKB leidend.

De werkzaamheden van Syntens en SenterNovem worden door het MKB gewaardeerd. Dat blijkt uit de resultaten van klanttevredenheidsonderzoeken. Voor Syntens laten die een rapportcijfer van 8,1 zien; SenterNovem scoort daarop een 7,4.

SenterNovem is een agentschap dat werkt op basis van opdrachten die zij krijgt van diverse Ministeries (EZ, VROM, OS, etc.) om beleid uit te voeren. Door de fusie tussen Senter en Novem is sprake van daling van materiële kosten, zoals huisvesting, door gebruik te maken van schaalvoordelen. SenterNovem bewaakt de omvang van het apparaat zeer stringent. Dit alles komt tot uitdrukking in de tariefontwikkeling. Ten opzichte van het fusiejaar zijn de reële tarieven met 12,5% gedaald.

In 2007 verwacht SenterNovem een groei in de opdrachtportefeuille. Hierdoor laat de begroting 2007 een stijgende raming zien van de personeelskosten. Deze toename aan kosten is niet het resultaat van hogere kosten van het huidige personeel, maar zijn kosten voor benodigd nieuw personeel om de extra opdrachten goed uit te kunnen voeren.

10. Concrete uitwerking actieplan om de overheidsrol als inkopende partij meer te gebruiken om innovaties te stimuleren. Graag aangeven hoe ze kleinere bedrijven meer kans gaat geven om in aanmerking te komen voor overheidsopdrachten.

De rol van overheid als «launching customer» voor innovatieve ontwikkelingen en producten kan bij het aanbesteden vorm krijgen doordat bij een opdracht uitdagende eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers waardoor innovatie in de marktsector bevorderd kan worden. De aanbestedingswet biedt daar alle ruimte voor.

Een verdergaande integratie van het huidige innovatiebeleid en de rol van de overheid als innovatiebevorderende inkoper en aanbesteder ligt dan ook voor de hand.

In de brief van 14 juni jl. van mijn ambtsvoorganger en de Staatssecretaris bent u over het actieplan Launching Customer geïnformeerd. Dit plan bevat 17 actiepunten die thans in uitvoering zijn.

11. FES-voeding fixeren en toekomstige FES gelden inzetten voor innovatie en duurzaamheid.

De Studiegroep Begrotingsruimte heeft een advies opgesteld over het FES aan het nieuwe Kabinet. De Studiegroep stelt voor om aan het begin van elke kabinetsperiode de voeding van het FES vast te stellen en om de selectie van projecten te baseren op een lange termijn agenda. Naast innovatie zou ook duurzaamheid een onderdeel hiervan kunnen zijn. Dit spoort dus met de suggestie van de heer Bakker. De beslissing hierover ligt bij het volgende Kabinet.

12. Waarom niet veel ambitieuzere rol overheid bij open software, zie België, Duitsland en Frankrijk?

De afgelopen vier jaar zijn, mede ter uitvoering van de motie-Vendrik, talloze initiatieven tot stand gekomen voor het gebruik van open standaarden en open source software in de publieke sector. Hierdoor is de bewustwording over en het gebruik van open standaarden en open source software binnen de publieke sector fors gestegen.2 Belangrijke ontwikkelingen in de afgelopen periode zijn:

– Het gereedkomen van ICT-voorzieningen voor de elektronische overheid, gebaseerd op open standaarden of open source software, zoals:

• de overheidstransactiepoort: dit is een elektronische postbus voor gegevensuitwisseling tussen bedrijven en overheden;

• het bedrijvenloket: dit is een elektronische informatiepunt voor ondernemers;

• en een voorziening om formulieren voor bijvoorbeeld het aanvragen van vergunningen door burgers en bedrijven ook elektronisch te kunnen doen;

Met behulp van dergelijke voorzieningen kunnen bijvoorbeeld gemeenten, provincies en waterschappen met burgers en bedrijven hun informatie eenvoudiger uitwisselen voor een betere dienstverlening.

– Het project Kiezen op Afstand, met als doel verkiezingen via internet te organiseren, is open source gemaakt om burgers inzicht te geven dat er geen «achterdeurtjes» in de software zitten.

– Het stimuleringsprogramma OSOSS (open standaarden en open source software) en het vervolg daarop per 1 januari 2006 in de vorm van een nieuw tweejarig stimuleringsprogramma voor open source;

– En de instelling van een College en Forum Standaardisatie. Deze hebben een belangrijke taak bij de bevordering van de ontwikkeling en het gebruik van (open) standaarden voor elektronische gegevensuitwisseling tussen overheden onderling en tussen overheden, bedrijven en burgers.3

Mijn ambitie en mijn inzet zijn om het gebruik van open standaarden en open source software in de publieke sector in de komende jaren onverminderd verder te stimuleren, mede gebruik makend van ervaringen in het buitenland. De motie vormt daartoe nog steeds een prima uitgangspunt.

Over het gebruik van ODF neem ik een besluit zodra ODF door het Forum Standaardisatie als standaard voor de overheid onderzocht en getest is. De migratie van bestaand gebruik van gesloten software naar open software binnen de publieke sector is moeilijk vanwege (soms langlopende) juridische en financiële verplichtingen. Het afdwingen van migratie door bijvoorbeeld regelgeving brengt dan risico’s met zich mee. Op dit moment geef ik er de voorkeur aan om op basis van stimulering, het maken van goede onderlinge afspraken en voorbeeldgedrag te komen tot een groter gebruik van open software.

13. Kunt u een toelichting geven op de financiering van het Genomics Iniatief (life sciences)?

Het Genomics Initiatief, looptijd 2002–2007 zal eind volgend jaar aflopen.

Met het oog hierop zijn dit jaar gesprekken gevoerd met het regieorgaan Genomics, dat het programma beheert.

Om te voorkomen dat onzekerheid ontstaat over het continuïteit van de financiering – met als mogelijk gevolg het vertrek van onderzoekers – heeft het Kabinet toegezegd om begin 2007 te beslissen over een eventuele overheidsbijdrage ter overbrugging van het jaar 2008. Dit besluit vindt plaats conform de gebruikelijke Fes procedure.

14. Hoe kijkt de minister aan tegen de mogelijke risico’s die RFID met zich meebrengt en heeft de overheid volgens hem een rol bij de beperking van deze risico’s? De Christen-Unie fractie voelt veel voor een maatschappelijk debat over deze kwestie. Hoe kijkt de minister tegen een dergelijk debat aan?

In de u onlangs toegezonden notitie over Radio Frequency Identification (RFID) ben ik uitgebreid ingegaan op diverse aspecten van RFID(30 800 XIII). RFID kan grote voordelen hebben voor het bedrijfsleven en mogelijk risico’s voor consumenten opleveren. Er zijn echter al tal van toepassingsgebieden die geen risico’s vormen voor de consument, zo noem ik het RFID gebruik door de bloemenveiling van Aalsmeer. De toepassingsgebieden die wel risico kunnen opleveren bevinden zich nog in een prematuur stadium. Hoewel de ontwikkelingen snel gaan, worden de toepassingen nog niet op grote schaal op consumentenniveau ingezet. Het is daarom in mijn ogen nog te vroeg om nu al met aanvullende regulerende maatregelen te komen. Het CBP komt in haar recente bijdrage aan de maatschappelijke discussie over RFID tot dezelfde conclusie. Ook de Europese Commissie heeft na een uitgebreide consultatie over RFID geconcludeerd dat regulering nog niet aan de orde is. Het te vroeg introduceren van aanvullende wet- en regelgeving zou op dit moment de ontwikkeling en grote economische kansen van de RFID-toepassingen kunnen belemmeren. Naar aanleiding van de consultatieronde zal de Europese Commissie eind 2006 een communicatie over RFID uitgeven.

Een maatschappelijk debat over de implicaties van nieuwe technologieën zoals RFID is noodzakelijk en belangrijk. Op het gebied van RFID wordt het debat gelukkig al lang en intensief gevoerd in tal van nationale en internationale gremia. Zo heeft de themacommissie technologiebeleid van de Tweede Kamer op 5 april van dit jaar een debat over RFID gehouden en is de Europese Commissie volop bezig met een uitgebreide consultatieronde over deze technologie. Voorbeelden van resultaten van dit debat zijn de recente publicaties van het CBP, de OESO en ECP.nl. Ook een interdepartementale werkgroep zal op dit vlak een bijdrage gaan leveren aan dit maatschappelijk debat. Daarnaast is deze werkgroep ook alert op de verdere ontwikkelingen van RFID en de mogelijke risico’s die daarbij kunnen ontstaan. Een separaat maatschappelijk debat lijkt gelet op het voorgaande niet nodig.

Uw Kamer ontvangt een brief na het verschijnen van de communicatie van de Europese Commissie over RFID. Deze communicatie verschijnt eind 2006. In deze brief zal eveneens een reactie worden gegeven op het onlangs verschenen rapport van het CBP.

15. De SGP vindt het belangrijk dat de Minister doorgaat met de voorbereidingen voor de nieuwe MEP. De SGP vraagt zich af of de Minister nu al bezig is met deze voorbereidingen en of de ambtenaren hiermee aan het werk zijn.

Ik heb toegezegd, naar aanleiding van de motie van de heer Hessels (TK 2005–2006, 28 665 nr 73), om een notitie te schrijven voor de informateur waarin diverse stimuleringsvarianten naast elkaar worden gezet. Dit als input voor een politiek besluit van een nieuw kabinet. Aan deze notitie wordt momenteel gewerkt.

Daarnaast worden reeds nu voorbereidingen getroffen om, nadat het nieuwe kabinet geïnstalleerd is, desgewenst snel van start te kunnen gaan met de nieuwe MEP.

1 www.Bedrijvenloket.nl

2 Een peiling bij overheidsorganisaties in 2003 gaf aan dat veertig procent van de respondenten niet wist of binnen de eigen organisatie open source software werd gebruikt; in december 2004 was dat gedaald tot bijna nul procent. Bij deze peiling in 2004 meldde meer dan de helft van de respondenten dat open source software gebruikt werd in de eigen organisatie; van de niet-gebruikers gaf een kleine zestig procent aan positief te staan tegenover gebruik van open source software in de toekomst, een verdubbeling ten opzichte van 2003.

3 Dit doet zij onder andere door het erkennen en/of aanbevelen van standaarden en door het versterken van de internationale afstemming met vergelijkbare initiatieven op dit gebied in het buitenland (onder andere in Denemarken).

Het accent ligt hierbij op het mogelijk maken dat gegevens tussen organisaties kunnen worden gedeeld en ICT-systemen kunnen worden gekoppeld. Bijvoorbeeld door standaarden af te spreken voor uitwisseling van informatie over bestemmingsplannen of uitwisseling van financiële gegevens tussen bedrijven en publieke instellingen.

Noot 2 (zie blz. 1002)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen gesteld in de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2007 (30 800-V)

1. Vraag van het lid Koenders: Kunt u informatie geven over Nederlandse contacten met de Taliban?

Nederland heeft in Afghanistan contacten met alle geledingen van de Afghaanse maatschappij waaronder overheid, tribale leiders en NGO’s. Voor zover er al één centrale Taliban-organisatie zou bestaan, onderhoudt Nederland daar geen directe contacten mee.

2. Vragen van de leden Koenders en Karimi: Over de Nederlandse inzet voor het uitbannen van clusterbommen.

Clusterbommen als zodanig zijn legitiem. Hun inzet is binnen de kaders van het humanitair oorlogsrecht toegestaan. De Nederlandse strijdkrachten zien dan ook op dit moment geen aanleiding clusterwapens uit hun arsenalen te verwijderen. Derhalve geen moratorium, wel zal Nederland zich in internationale fora blijven inzetten voor de aanscherping van technische criteria waaraan clusterwapens moeten voldoen teneinde de humanitaire risico’s van deze wapens te verminderen. Daarbij kan gedacht worden aan maatregelen die de «dud-rate» beperken, zodat na afloop van een conflict minder onontplofte submunities blijven liggen.

3. Vraag van het lid Samsom: Er is geen verbetering van de goed-bestuursituatie in Egypte. Desondanks is er toch Nederlandse steun en zelfs een verhoging van het budget van 7,5 miljoen euro naar 16,3 miljoen euro. Hoe kan dit?

De Nederlandse bilaterale hulpinspanning in Egypte beliep in 2005 7,0 miljoen euro en dit jaar 7,5 miljoen. Op dit moment staan 16,3 miljoen euro aan uitgaven geraamd voor 2007. De stijging van het budget wordt grotendeels veroorzaakt door uitgaven op het terrein van (drink)water. Deze waterprogramma’s bevatten een substantiële goed bestuurscomponent, zoals de opzet van waterboards en de versterking van het Ministerie van Water en Irrigatie. Met deze stijging zullen dus ook de uitgaven aan goed bestuur stijgen. Daarbij geldt ook dat Nederland zichzelf tot doel heeft gesteld om in 2015 50 miljoen mensen aan drinkwater en sanitaire voorzieningen te helpen. In Egypte kan een deel hiervan worden gerealiseerd. De armste delen van de bevolking profiteren dan ook direct van de extra Nederlandse inspanningen in de watersector. De intensivering van de watersector maakt tenslotte deel uit van meerjarige afspraken gebaseerd op een doorstart van het OS-programma. Opgemerkt wordt dat continuïteit, met nadruk op verbetering van goed bestuur, van groot belang is voor de effectiviteit van het OS-programma.

4. Vraag van het lid Samsom: Wat zijn de plannen m.b.t. het ORET-programma?

De motie Samson die vorig jaar tijdens de begroting is ingediend, is aangehouden. Ik heb vorig jaar gezegd graag het debat over de toekomst van het ORET-programma aan te willen gaan met de Kamer op basis van de uitkomsten van de evaluatie van het ORET-programma. Op dit moment is de externe evaluatie van het ORET-programma nog niet afgerond. Wel bevindt de evaluatie zich in een vergevorderde fase. Ik verwacht het eindrapport voor het eind van het jaar. Inmiddels heb ik eind september het eindrapport van de evaluatie van het ORET-programma in China naar de Kamer gestuurd. Zoals ik in de beleidsreactie daarop aangaf zal ik de uitkomsten van zowel de evaluatie van het ORET-programma in China als de programma-brede evaluatie gebruiken om besluiten te nemen over de toekomst van het ORET-programma. Ik wil opnieuw niet vooruitlopen op de uitkomsten van de evaluatie door nu in te gaan op het verzoek tot afschaffing van het ORET-programma, maar zal hierop ingaan in de beleidsreactie op de evaluatie. Deze zal ik samen met het eindrapport van de evaluatie aan de Kamer sturen.

5. Vraag van het lid Samsom: Kunnen we de slachtoffers van de Trafigura geen bijstand verlenen in het proces tegen dit bedrijf? Moet NL niet in de rij staan als het gaat om steun aan de VN wanneer dat oproept tot steun van donor-landen voor hulp voor opruiming en nazorg?

Ook de regering betreurt zeer wat in Ivoorkust is gebeurd. Nederland heeft dan ook direct na het bekend worden van de ramp in Abidjan deskundigen ter beschikking gesteld aan het VN-team ter plekke (UNDAC). Bovendien heeft Nederland ook op juridisch terrein vanaf het begin zeer nauw samengewerkt met Ivoorkust. Buitenlandse Zaken heeft voor dit alles een voormalig ambassadeur in Abidjan ingeschakeld, te meer daar we op dit moment geen ambassade in Ivoorkust hebben.

Op dit moment loopt er een onderzoek van het Openbaar Ministerie naar de gang van zaken rond de Probo Koala toen die begin juli in Amsterdam afval aanbood. Daarnaast loopt nog een aantal andere onderzoeken, zowel hier als in Ivoorkust. Zolang nog niet onomstotelijk is vastgesteld wie er nu precies verantwoordelijk is, acht ik het niet opportuun om vanuit Nederland middelen ter beschikking te stellen voor juridische bijstand van slachtoffers. Voorop staat dat de vervuiler betaalt. Daarenboven ligt het niet voor de hand om dergelijke bijstand vanuit de OS-begroting te financieren: het gaat hier om ondersteuning van een juridisch proces, dat zou niet ten kosten moeten gaan van ontwikkelingshulp.

Over een verzoek om extra fondsen dat de VN volgende week zou doen, is geen nadere informatie beschikbaar. De regering kan alleen maar toezeggen dat zij nadere informatie, in wat voor vorm dan ook, van de VN afwacht en daarop verdere beslissingen zal baseren.

6. Vraag van het lid Samson: Komt er verbetering van het beleid m.b.t. kritische organisaties in Rwanda?

Het budget voor Rwanda voor de sector «verbetering van het ondernemingsklimaat» is gekort met EUR 2.16 miljoen. Ik ben van mening dat het amendement hiermee wel degelijk naar letter en geest is uitgevoerd. Er zijn geen programma’s in de sector ondernemingsklimaat die via de Rwandese overheid of overheidsbegroting worden uitgevoerd. Na zorgvuldige afweging is er voor gekozen een korting uit te voeren op een garantiefonds voor verstrekking van rurale kredieten en op een activiteit gericht op positieverbetering van boeren en hun organisaties in Rwanda, omdat dit voor de armen de minst pijnlijke manier was om de korting door te voeren. In mijn brief van augustus heb ik u reeds aangegeven dat ik voornemens ben om het budget voor Rwanda in 2007 te normaliseren. Zoals reeds gemeld in antwoord op uw vragen over de begroting, ben ik gezien het grote belang van intensivering van steun aan onderwijs in ontwikkelingslanden voornemens op korte termijn ook het Silent Partnership onderwijs met DfID van start te laten gaan.

7. Vraag van het lid Ferrier: Wat vindt de minister van de draft anti-corruptieprincipes, zoals door de OESO opgesteld?

De regering onderschrijft de anti-corruptieprincipes volledig. Zij werden in september 2005 door het Development Assistance Committee goedgekeurd en zijn uitgangspunt van het beleid van alle OESO-DAC landen. Op basis van deze nog vrij algemene beginselen is in het afgelopen jaar hard gewerkt aan een meer specifiek beleidsdocument. Nederland leidt de OESO-werkgroep die werkt aan de afronding van dit document met het oog op voorlegging aan de Senior Level Meeting in november. Conform het document hoort corruptiebestrijding gezien te worden als symptoom van slecht bestuur en is een alomvattend goed bestuursbeleid bij corruptiebestrijding geboden. Ook legt het document de nadruk op de verantwoordelijkheid van geïndustrialiseerde landen om te voorkomen dat bedrijven zich schuldig maken aan het omkopen van buitenlandse ambtenaren.

8. Vragen van de leden Ferrier, Van der Staaij en Huizinga-Heringa: Hoe lang gaan we door met de bilaterale relatie met Eritrea als er geen resultaat en politieke wil zichtbaar is? Wat kunnen we doen om de druk op Eritrea te vergroten? Is de regering in staat om door middel van de bilaterale ontwikkelingsrelatie die Nederland met Eritrea onderhoudt invloed uit te oefenen om de situatie te verbeteren?

Als een van de weinige donoren is Nederland nu nog in staat met de Eritrese autoriteiten op het hoogste niveau te spreken over mensenrechten en andere onderwerpen. Zo heb ik onlangs en marge van de Wereldbank-jaarvergadering bij de Eritrese regering gepleit voor vrijlating van de «groep van 11» danwel een transparant eerlijk proces, en aandacht gevraagd voor het respecteren van vrijheid van godsdienst. De druk die Nederland met deze politieke dialoog samen met de rest van de internationale gemeenschap uitoefent op Eritrea, waarbij met name aandacht wordt gevraagd voor mensen die vanwege hun geloofsovertuiging worden vervolgd en vastgehouden, heeft inderdaad onvoldoende resultaat opgeleverd. De Eritrese regering is tot nu toe ongevoelig gebleven voor goed gefundeerde pleidooien van de internationale gemeenschap. Tijdens de Wereldbankjaar­vergadering heeft de minister van Ontwikkelingssamenwerking bij de Eritrese minister gepleit voor vrijlating van de groep van 11 dan wel spoedige transparantie en eerlijke rechtsgang. In zijn reactie op dit pleidooi gaf de Eritrese Minister aan dat er geen gevangenen zijn op grond van religieuze overtuiging. Als een van de weinige donoren is Nederland nog in staat met de Eritrese autoriteiten op het hoogste niveau te spreken over mensenrechten en andere onderwerpen. Nederland zal dit, daar waar mogelijk tezamen met de rest van de internationale gemeenschap, blijven doen. Beëindiging van de ontwikkelingsrelatie als zodanig zou wellicht betekenen dat dergelijke mogelijkheden wegvallen. Onder de huidige omstandigheden zou dit dan ook een verkeerde maatregel zijn. Overigens bestaat de ontwikkelingsrelatie met name uit noodhulp en programmatische hulp via NGO’s, er wordt in Eritrea geen begrotingssteun gegeven.

9. Vraag van het lid Ferrier: Wat zijn de plannen op het gebied van migratie en ontwikkeling? In hoeverre ziet de minister mogelijkheden om het voorbeeld van Nederland ten aanzien van Ghana te doen volgen in andere landen en is zij bereid daar een voortrekkersrol in te spelen?

Nederland heeft de afgelopen periode een voortrekkersrol gespeeld in de internationale discussie over ontwikkeling en migratie. Tijdens conferenties in Brussel en Rabat heeft Nederland aangegeven dat op het gebied van o.a. tijdelijke migratie nauwe nationale én internationale samenwerking essentieel is. Tijdens de «High Level Dialogue on International Migration and Development» (HLD), in september in New York, vormde het bevorderen van tijdelijke arbeidsmigratie één van de punten van Nederlandse inzet.

Door Nederland wordt bijgedragen aan «brain gain» door het stimuleren van tijdelijke en vrijwillige terugkeer. Concrete projecten op dit terrein houden in dat gekwalificeerde migranten tijdelijk teruggaan naar hun land van herkomst voor werk en kennisoverdracht. Naast het MIDA project voor Ghanese artsen is er het project «Temporary Return of Qualified Nationals» (TRQN), voor de wederopbouw van Afghanistan, Sierra Leone, Soedan, Bosnië en Herzegovina, Servië, Montenegro en de provincie Kosovo.

Deze projecten zijn een leerervaring voor mogelijke vervolgprojecten op het gebied van tijdelijke uitzending. In diverse bilaterale gesprekken en in EU-verband is gesproken over de opzet van projecten in internationaal verband. Nederland zal ook de komende periode voortrekker blijven op het gebied van ontwikkeling en migratie, waarbinnen tijdelijke arbeidsmigratie een belangrijk thema vormt.

10. Vraag van het lid Ferrier: Welke visie heeft de regering op een mogelijke bijdrage aan het democratiseringsproces in Cuba en welke rol ziet men voor Europa en zeker Oost Europa daarbij weggelegd?

De regering vindt dat de Cubanen zelf de gelegenheid moeten krijgen zich uit te spreken over hun toekomst. De regering heeft zich steeds, tezamen met de overige lidstaten van de Europese Unie, sterk gemaakt voor het bevorderen van een vreedzame transitie naar een pluralistische democratie in Cuba en zal dat blijven doen. Dialoog met zowel de regering als de vreedzame oppositie is daarbij een belangrijk instrument. Sinds president Fidel Castro zijn taken heeft overgedragen is nog niets te bespeuren van een democratiseringstendens. Over de toekomstige politieke ontwikkelingen in Cuba bestaat momenteel nog veel onzekerheid.

Wat betreft de rol van de Oost-Europese lidstaten is de regering van mening dat hun inbreng in het Cuba beleid van de Europese Unie, mede vanwege hun ervaringen in het verleden, van grote waarde is en dat ook in de toekomst zal kunnen zijn.

11. Vraag van het lid Ferrier: Is de minister bereid om – bij voorkeur in Europees verband – een analyse te maken van de wijze waarop goed bestuur in het kader van wederopbouw in Haïti bevorderd zou kunnen worden?

Zoals met uw Kamer is besproken in het kader van de notitie «Aan Elkaar Verplicht», behoort Haïti niet tot de partnerlanden. In de beleidsnotitie «Wederopbouw na gewapend conflict» heeft de regering een bewuste keuze gemaakt voor een beperkt aantal regio’s. Haïti behoorde daar niet toe, omdat Nederland bij dit land tot nu toe nauwelijks betrokken is geweest. Bovendien zijn reeds andere donoren actief, met name Canada. De internationale gemeenschap heeft op 25 juli jl. bijna 600 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de wederopbouw van Haïti.

12. Vraag van het lid Ormel: In tegenstelling tot wat de minister van Defensie hierover heeft gezegd, is de CDA-fractie van mening dat wij nu niet moeten spreken over beëindiging van onze missie in Bosnië. Eerst de review afwachten. Graag reactie van de minister.

Besluitvorming over eventuele verdere reductie van de Nederlandse bijdrage aan EUFOR in Bosnië en Herze­govina zal pas plaatsvinden na de evaluatie van die operatie, later dit jaar. Dat is zo afgesproken met de minister van Defensie. Tijdens zijn bezoek aan Bosnië, eerder deze week, heeft de minister van Defensie zijn inschatting gegeven van hoe hij verwacht dat de evaluatie zal uitvallen en wat de verwachte Nederlandse bijdrage in de toekomst zou kunnen zijn. Hij heeft daarbij ook expliciet gewezen naar de evaluatie eind dit jaar.

13. Vraag van het lid Ormel: Op welke wijze kan Nederland bijdragen aan de voorbereiding van vrije en eerlijke verkiezingen in Pakistan?

Op voorspraak van Nederland en andere EU-landen heeft de Europese Commissie besloten middelen vrij te maken voor het sturen van een EU-waarnemersmissie om een bijdrage te leveren aan een vrij en eerlijk verloop van de verkiezingen in Pakistan. Daarnaast heeft Nederland een bedrag van 2 miljoen euro beschikbaar gesteld om de verkiezingen te ondersteunen. Zo worden door de Nederlandse ambassade in Islamabad samen met andere ambassades nuttige activiteiten geïdentificeerd, zoals trainingen in democratie.

Tijdens een gesprek in mei jl. met president Musharraf is aangedrongen op het houden van vrije en eerlijke verkiezingen. Bij toekomstige gesprekken zal dit opnieuw worden opgebracht.

14. Vraag van het lid Szabó: De minister wordt verzocht om de stichting PUA te activeren en de organisatie een startkapitaal te verschaffen voor 2007 zodat de benodigde activiteiten kunnen worden opgestart.

De opvatting dat het programma PUA Afrikaanse landen op EPA’s dient voor te bereiden, wordt niet gedeeld. PUA is namelijk gericht op het ondersteunen van kandidaat-lidstaten bij hun toetreding tot de Europese Unie door het inzetten van ambtenaren. Bij EPA’s gaat het om vrijhandelsakkoorden. Hiervoor hoeven deze landen niet te voldoen aan EU interne wet- en regelgeving; zij moeten vooral hun tarieven afbouwen. Waar ACS-landen wel behoefte aan hebben is ondersteuning bij financiering en uitvoering van de noodzakelijk aanpassingen zodat zij kunnen profiteren van de markttoegang tot de EU. Hiervoor is het PUA niet geschikt en is juist het «Aid for Trade Mechanism» van de EU in het leven geroepen.

15. Vraag van het lid Szabó: Adoptie van David Banda door de popster Madonna is juridisch verwerpelijk. Het geeft een verkeerd signaal. Rijke landen plukken arme landen leeg. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Wil de Minister bij UNICEF bepleiten dat dit niet meer gebeurt?

De adoptie van kinderen in het buitenland wordt geregeld via het internationale recht. «The Hague Conference on International Private Law» heeft op dit terrein veel werk verzet. In 1993 is in dit kader het Verdrag inzake de Bescherming van Kinderen en Samenwerking op het gebied van de Interlandelijke Adoptie opgesteld. Iedereen – en zeker een publiek figuur – zou zich aan deze regels moeten houden. De regering gaat ervan uit dat de autoriteiten van Malawi en het land waar Madonna zich gevestigd heeft er zorgvuldig op toezien dat deze regels worden nageleefd. Dit is dus niet een zaak die bij UNICEF thuishoort. Evenmin ben ik voornemens om de regering van Malawi over deze zaak te benaderen.

16. Vraag van lid Van Baalen: Wat heeft de regering gedaan met de aangenomen motie uit de vorige begrotingsbehandeling die de regering oproept binnen de EU te bevorderen dat Taiwan waarnemerstatus van het WHO krijgt?

Naar aanleiding van de motie Van Baalen heeft de regering bezien of bij EU-partners steun bestond voor Taiwanees waarnemerschap bij de WHO. Zoals eerder aan de Kamer gemeld (brief dd. 19 december 2005), bleek dat niet het geval. Wel heeft de EU, mede op Nederlands aandringen, afgelopen voorjaar zowel schriftelijk als mondeling bij de toenmalige Directeur-generaal van de WHO het belang van een zo goed mogelijke praktische samenwerking tussen Taiwan en de WHO benadrukt, ook om zeker te stellen dat op hoog-ambtelijk en technisch niveau kan worden overlegd en samengewerkt. De Directeur-generaal heeft dat belang erkend. Voorts is in EU-kader afgesproken dat zodra de nieuwe Directeur-generaal van de WHO is aangetreden de EU direct contact zal opnemen om nogmaals het belang van betrokkenheid van Taiwan bij de WHO te benadrukken.

17. Vraag van het lid Karimi: Wat is de inzet van Nederland voor de totstandkoming van een internationaal wapenverdrag?

Nederland is voorstander van internationaal bindende afspraken over de uitvoer van wapens en over de toetsing van wapenexporten aan bepaalde minimumnormen. Het is van belang dat een toekomstig verdrag daarover wordt ondersteund door zoveel mogelijk landen. Met name de steun van grote wapenexporteurs is gewenst, zowel binnen de EU als daarbuiten (bijvoorbeeld de VS, China, Oekraïne en de Russische Federatie).

Het VK is sinds voorjaar 2005 de aanjager van deze zgn. «Arms Trade Treaty». Kort geleden heeft het VK met een evenwichtige groep andere landen een resolutie ingediend bij de VN waarin opgeroepen wordt tot een formeel onderzoek naar de mogelijkheden om tot zo’n verdrag te komen. De EU steunt dit initiatief. Nederland heeft ter bevordering van het Britse initiatief démarches uitgevoerd in de VS, China, Rusland, Pakistan, Oekraïne, Indonesië en Suriname. Daarnaast wordt en marge van de AVVN een actieve lobby gevoerd. Momenteel lijkt het erop dat de resolutie wordt aangenomen. Mocht dit inderdaad gebeuren, dan zal Nederland zich in een kerngroep inzetten voor de verdere promotie en uitwerking van dit initiatief. De Kamer kan daarbij rekenen op mijn persoonlijke inzet.

18. Vraag van het lid Karimi: Is Nederland bereid om deelname aan Enduring Freedom te beëindigen?

Nederland neemt op dit moment niet deel aan Operatie Enduring Freedom. Beëindiging van een Nederlandse deelname is dus niet aan de orde. Overigens is de evaluatie van de meest recente maritieme deelname aan die operatie tezamen met die van de Nederlandse «special forces» op 12 oktober jl. uitvoerig met de Kamer besproken.

19. Vraag van het lid Karimi: Ik wil de minister vragen om een lijst op te stellen van Nederlandse bedrijven die daar actief zijn en alle instrumenten die hem ter beschikking staan gebruiken om die bedrijven te bewegen daarmee te stoppen.

In zijn algemeenheid ontmoedigt de regering economische relaties met bedrijven in de bezette gebieden. Betrokken Nederlandse bedrijven zullen daar waar nodig ook op worden aangesproken. Het is Nederlandse bedrijven echter niet verboden handelsrelaties te onderhouden met bedrijven uit Israëlische nederzettingen. De regering voert dan ook geen actieve controle uit op dergelijke relaties. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv of andere instellingen die onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken vallen, verlenen niet actief diensten aan bedrijven die gevestigd zijn in Israëlische nederzettingen. Indien gevraagd zullen dergelijke diensten worden geweigerd. De regering zal het UCP-rapport terzake nader bestuderen en bezien of de daarin vermelde informatie aanleiding geeft tot nader onderzoek en eventuele actie richting daarin genoemde bedrijven. Omdat de overheid niet structureel bijhoudt welke Nederlandse bedrijven in het buitenland actief zijn, valt overigens te betwijfelen of het mogelijk is om een dergelijke lijst op te stellen.

20. Vraag van het lid Karimi: De Kamer heeft in de schriftelijke ronde vragen gesteld over de weigering om NIZA subsidie te geven, en over de dubbele korting aan Cordaid. Maar de echte antwoorden hebben we niet gekregen. Wil de Minister de vragen alsnog beantwoorden?

In reactie op de «dubbele korting» op Cordaid: de Adviescommissie heeft, in lijn met de wens van de Kamer om diversiteit te bewerkstelligen, besloten om organisaties met aanvragen van een zeer grote omvang te onderscheiden van de categorie kleinere organisaties. De additionele korting komt voor Cordaid – dat relatief slechter scoorde ten opzichte van de overige «groten» – neer op 7% van haar subsidie-aanvraag. Indien de additionele korting zou worden verlegd naar de categorie «kleine organisaties» zouden de aanvragen in deze categorie met gemiddeld 19% gekort worden. Dat staat in geen verhouding tot het relatief geringe kwaliteitsverschil tussen de grote en kleine organisaties. Daar komt bij dat Cordaid in haar aanvraag had ingezet op een groei van ca. EUR 50 miljoen ten opzichte van de huidige subsidie. De korting gaat dus deels ten koste van door Cordaid beoogde groei.

Op beoordeling van individuele organisaties kan de regering nu niet ingaan, want daarmee wordt vooruitgelopen op de bezwaarprocedure.

21. Vraag van het lid Karimi: Tegelijkertijd blijkt dat vrouwenrechtenorganisaties de laatste tien jaar steeds minder financiering krijgen, vooral organisaties die zich voor seksuele en reproductieve rechten inzetten. Om die trend tegen te gaan stel ik voor het vrouwenfonds te herintroduceren.

Ik geloof niet dat herintroductie van het vrouwenfonds het verschil zal maken. Mijns inziens zijn twee complementaire strategieën nodig om vrouwenrechten en gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bereiken: mainstreaming in (sectorale) programma’s en empowerment. Belangrijke mechanismen voor empowerment zijn onderwijs, tewerkstelling en economische rechten. Om een voorbeeld te geven: toegang tot landrechten schept voorwaarden voor vrouwen om zich te ontwikkelen en emanciperen. Onze steun voor de onderwijssector en private sector bieden gericht kansen aan vrouwen en meisjes. Daarnaast moeten ambassades op een geharmoniseerde wijze met andere donoren vrouwenrechtenorganisaties kunnen ondersteunen, zoals in Burkina Faso, Zambia of Ethiopië al gebeurt.

22. Vraag van het lid Koşer Kaya: Is er tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Rusland gesproken over de homofobie en de misstanden tijdens de gayparade in Moskou? Wat is de stand van zaken rondom de behandeling van Russische gevangenen?

Onlangs heeft uw Kamer een brief ontvangen over de reis van de mensenrechtenambassadeur naar Rusland. Uiteraard is zo’n brief niet uitputtend. De mensenrechtenambassadeur heeft geen gevangenen bezocht. Wel heeft hij in St. Petersburg met de gevangenisleiding van stad en district gesproken. Daarbij kwam naar voren dat in ieder geval in de regio St Petersburg veel is geïnvesteerd in het gevangeniswezen. Niettemin lijden nog steeds grote aantallen gevangenen aan besmettelijke ziekten zoals turberculose en HIV/AIDS. Niet alleen in Tsjetsjenië, maar ook in de Kaukasus heeft de mensenrechtenambassadeur nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de berichten over martelingen van gedetineerden. Over onze diplomatieke activiteiten na de gayparade in Moskou is u al in antwoord op eerdere Kamervragen bericht. Tijdens dit bezoek is homofobie in de bredere context van racisme en xenofobie aan de orde gekomen.

23. Vraag van het lid Koşer Kaya: D66 is niet tevreden met de inzet van de minister op het sojabeleid.

Slechts drie Europese landen bekommeren zich om de negatieve consequenties van de grootschalige productie van soja. Nederland (overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke middenveld) is voorloper daar waar het gaat om de discussie over duurzame productie en de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria. Zo heeft Nederland zich met succes ingezet voor de Round Table Palmolie. De inzet van de regering op dit terrein valt uiteen in twee trajecten: het productie-exporttraject en het importtraject.

Binnen het exporttraject heeft Nederland in augustus de tweede Rondetafel-bijeenkomst over soja in Paraguay ondersteund, zowel inhoudelijk als financieel. Hierdoor werd de participatie van lokale NGO’s mogelijk. Nederland was vertegenwoordigd door onze ambassade in Brazilië. Positieve ontwikkelingen zijn dat de Braziliaanse overheid zich aan dit proces heeft gecommitteerd, evenals Cargill, de grootste soja-verwerker ter wereld, en ABN-AMRO.

Belangrijke uitkomst van de bijeenkomst is dat nog in 2007 criteria zullen zijn ontwikkeld voor duurzame productie van soja. Verder zal het secretariaat van de Rondetafel worden versterkt en zullen pilots worden opgezet voor duurzame productie en export.

Binnen het importtraject is het onmogelijk als Nederland alleen duurzaamheideisen te stellen aan de import van soja. Dit geldt ook voor producten als biobrandstoffen en palmolie. Dit vanwege de strijdigheid met WTO- en EU-regelgeving. Vooralsnog kunnen alleen duurzaamheideisen gesteld worden via vrijwillige afspraken met importeurs, door middel van convenanten of in publiek-private partnerschappen.

Over al deze onderwerpen vindt overleg plaats met betrokkenen uit het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld waaronder de Soja Coalitie. Ook met collega-donoren als het VK en Zwitserland vindt geregeld overleg plaats. In de tussentijd zet de regering zich in het onderwerp op Europees en internationaal niveau te agenderen.

24. Vraag van het lid Herben: LPF heeft in het verleden een motie GEMAP ingediend. Doel was corruptie met OS-gelden tegen te gaan d.m.v. instelling van commissie van financieel deskundigen met tekeningsbevoegdheid. Motie was afgewezen. LPF overweegt motie in aangepaste vorm in te dienen, waarin de taken van de commissie worden beperkt tot financieel monitoring. Wat is de mening van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking hierover?

Ook indien de taken van de commissie worden beperkt tot financiële monitoring, blijft het standpunt van de regering negatief. Conform de GEMAP (Government and Economic Management Assistance Program) benadering wordt getracht corruptie te bestrijden via de inzet van buitenlandse deskundigen die vervolgens een toezichthoudende taak krijgen in het betrokken partnerland. De praktijk in Liberia, waar dit programma op dit ogenblik loopt, laat zien dat hiermee een afhankelijkheidsrelatie wordt gecreëerd, waarbij het partnerland niet wordt gemotiveerd zelf verantwoordelijkheid te nemen voor corruptiebestrijding. Na afloop van het programma – dat thans voorzien is voor drie jaar – is er dan ook naar verwachting geen sprake van capaciteitsopbouw in het land zelf, maar heeft buitenlandse expertise de rol vervuld die juist door de autoriteiten van het partnerland zelf zou moeten worden vervuld.

25. Vraag van het lid Herben: Wat vindt de Minister van opvang in de regio zelf?

Nederland doet al het een en ander op dit terrein, samen met UNHCR, bijvoorbeeld in Somalië. Volgend jaar wordt dat in Europees verband uitgebreid naar Tanzania. Opvang in de regio is wenselijk, omdat het de terugkeer en hervestiging in eigen land bevordert.

26. Vragen van lid Huizinga-Heringa: Wat is er gebeurd om de situatie van de Noord-Koreaanse vluchtelingen in China te verbeteren? Is de minister bereid er bij de UNHCR op aan te dringen zich meer in te spannen om toch toegang tot het grensgebied met Noord-Korea te krijgen? Is de regering bereid om in het kader van het streven naar meer opvang in de regio ook andere landen in de regio te stimuleren om Noord-Koreaanse vluchtelingen op te vangen?

Tijdens zijn bezoek aan China in december 2005 heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur bij Chinese gesprekspartners aangedrongen op inachtneming van het non-refoulement-beginsel bij Noord-Koreaanse vluchtelingen. China heeft daarop aangegeven Noord-Koreanen als illegale economische migranten en niet als vluchtelingen te beschouwen. Om die reden behoudt China zich het recht voor hen terug te sturen. Slechts in uitzonderingsgevallen gaat het volgens China om echte vluchtelingen. Dan wordt gezocht naar een praktische oplossing, zoals vestiging in een derde land.

Nederland blijft in gesprek met de UNHCR over de situatie van de Noord-Koreaanse vluchtelingen. Bij de UNHCR en Nederland is geen gebrek aan inzet om hierover in gesprek te blijven met China.

Op dit moment zijn de migratiestromen vanuit Noord-Korea naar derde landen niet inzichtelijk. Uiteraard zal Nederland de omringende landen waar nodig wijzen op het non-refoulement-beginsel.

27. Vraag van het lid Van der Staaij: Hoe kijkt de regering aan tegen het idee van een speciale VN-gezant voor Colombia, evenals we die in Soedan en het Midden-Oosten hebben?

In Colombia wordt het vredesproces gevolgd en begeleid door de G-24, waarvan Nederland dit halfjaar voorzitter is. Een belangrijk deel van de bewaking van de voortgang van het vredesproces ligt bij de OAS die met haar «Mission in Support of the Peace Process» het DDR-proces faciliteert en volgt en lokale initiatieven voor «conflict resolution» in de conflictgebieden ondersteunt. Noch de Colombiaanse regering noch de gewapende groepen hebben in dit stadium om een VN-gezant gevraagd.

28. Vraag van het lid Van der Staaij: Welke mogelijkheden zijn er om effectieve hulp aan Haïti te geven?

Zie antwoord op de vraag 11 van het lid Ferrier.

Noot 3 (zie blz. 1072)

Interpellatievragen van het lid Wilders (Groep Wilders) aan de ministers voor Vreemdelingenzaken en Integratie en van Justitie over de uitvoering van de motie-Wilders over het boerkaverbod

1

Waarom heeft u de in december door de Kamer aangenomen motie-Wilders1, die vraagt om een verbod van het openbaar gebruik van de boerka in Nederland, nog steeds niet uitgevoerd?

2

Waarom is besloten om deskundigen te raadplegen? Was er onvoldoende expertise binnen de ministerraad en op de departementen of was het kabinet intern verdeeld over deze kwestie?

3

Hoe is het mogelijk dat pas vorige week, tien maanden na aanvaarding van de motie, de deskundigen voor het eerst bijeen zijn gekomen?

4

Bent u nu eindelijk bereid op de kortst mogelijke termijn een wetsvoorstel in te dienen strekkende tot de introductie van een wettelijk verbod op het openbaar gebruik van de boerka in Nederland?

1 Kamerstuk 29 754, nr. 41, vergaderjaar 2005–2006.

Naar boven