Aan de orde is de voortzetting van de gezamenlijke behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2006 (30300 XIII);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 2006 (30300 D).

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van Economische Zaken op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel van de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie)1

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik ben de Kamer zeer erkentelijk voor haar bijdrage in eerste termijn. Misschien is het goed dat ik eerst iets zeg over de opbouw van mijn verhaal. Ik begin met het internationale speelveld waar de Nederlandse economie mee te maken heeft. Ik zal daarbij ingaan op een aantal concrete ervaringen in de afgelopen paar weken, toen ik met een grote handelsmissie op reis ben geweest naar Japan en India.

In de tweede plaats zal ik iets zeggen over de gevolgen en welke aanzetten dat naar mijn oordeel moet betekenen voor de agenda in Nederland en in de EU. Ik zal dus ingaan op de consequenties daarvan en de rol van het ministerie van Economische Zaken daarbij.

In de derde plaats zal ik spreken over een aantal specifieke acties op het terrein van Economische Zaken. Daarbij doel ik op de onderwerpen slimmer en meer werken, excellentie en innovatie, duurzaamheid en de marktordening. In het kader van de marktordening zal ik op een aantal deelgebieden ingaan, waaronder de problematiek van het aanbesteden in het mkb, de mededingingswetgeving en de PBO's.

Aan het eind van mijn betoog zal ik een aantal afsluitende opmerkingen maken. De staatssecretaris zal uiteraard uitvoerig ingaan op de vele vragen op het terrein van het ondernemingsklimaat. Vanzelfsprekend zal hij ook de vragen beantwoorden die onder die bredere context vallen waarop ik zojuist heb gedoeld.

Aan het begin van mijn betoog heb ik gezegd dat ik de afgelopen twee weken in Japan en in India ben geweest. Ik heb geconstateerd dat er wel wat aan de hand is in de wereld. Het is belangrijk om dat aan het begin van dit debat over Economische Zaken aan de orde te stellen. In antwoord op de vraag van de heer Vendrik over Teheran en Iran merk ik op dat ik dit land voorlopig niet zal bezoeken. Daarover hoeft hij zich dus geen zorgen te maken. Een voorgenomen missie van het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering is voorshands uitgesteld, omdat die gezien de recente ontwikkelingen aldaar op dit moment minder effectief wordt geacht.

Mijn bezoek aan Azië heeft mij wel gesterkt in mijn ideeën over de ontwikkelingen in de wereldeconomie.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het doet mij deugd om te horen dat de minister voorlopig niet naar Teheran en Iran zal gaan. Zijn argumentatie begrijp ik echter niet. Hij spreekt van een te geringe mate van effectiviteit van de handelsmissie. Ik neem aan dat het in eerste instantie gaat om de prioriteit die de Nederlandse regering met dit signaal overbrengt aan de regering van Iran. Dat is een politieke keuze die is gericht op mensenrechten, uitspraken over Israël enzovoort. Mag ik de opmerking van de minister als zodanig interpreteren?

Minister Brinkhorst:

Om die reden ben ik mijn interventie daarmee begonnen. Als ik dat als een posterioriteit beschouwde, zou ik daarover een slotopmerking hebben gemaakt alsof het een voetnoot was.

Ik heb opgemerkt dat mijn bezoek aan Azië mij heeft gesterkt in mijn ideeën over de ontwikkelingen in de wereldeconomie. Het is vooral intrigerend dat India in een relatief korte periode, namelijk tien tot hooguit vijftien jaar, niet langer kan worden beschouwd als een klassiek ontwikkelingsland. Ook in Nederland hebben wij altijd de neiging om in schema's te denken: de ontwikkelingslanden en de ontwikkelde landen. Voor India gaat dat absoluut niet meer op. Daar is inmiddels sprake van een serieus opkomende markt. Uit een recent rapport van de grote Amerikaanse investeringsbank Goldman Sachs blijkt dat India in het jaar 2035 de derde economie in de wereld kan vormen. Dat land komt dan na de VS en China. De premier van India heeft zijn land kort geleden een slow moving elephant economy genoemd. Het is bekend dat het nogal wat verschil maakt als een olifant eenmaal van de grond komt. Ook is duidelijk dat de eerste stofwolken van het overeind komen van dat beest in Azië al heel duidelijk zichtbaar zijn.

Tijdens die bezoeken waren twee zaken opvallend. In de eerste plaats was dat de geweldige inzet van veel individuen die gepaard ging met het streven naar excellentie. Er was sprake van een enorme drive en passie bij mensen om te ondernemen, te innoveren en grenzen te verleggen. De redenering daarvoor is heel eenvoudig: vandaag is beter dan gisteren en morgen is beter dan vandaag. Die mentaliteit is overal in India en China duidelijk voelbaar. In Japan is de enorme drive naar excellentie opvallend. De mensen daar willen hun taken beter doen dan anderen.

In de tweede plaats was de netwerkeconomie opvallend. Markten over de hele wereld raken steeds meer met elkaar verbonden. Een land als India concurreert al lang niet meer op grond van laagwaardige arbeid en dat geldt nog meer voor China. Wij moeten nu eindelijk een keer het beeld uit ons hoofd zetten dat ze daar vooral bamboefluitjes en rotanstoelen produceren. Op technologisch en dienstverlenend vlak spelen deze landen een steeds grotere rol. De concurrentie op kennis, kunde en inhoud scherpt de geest en stimuleert een race naar de top. Dat is geen race to the bottom, zoals in het antiglobaliseringskamp nog wel eens valt te beluisteren. Interessant was in dat verband een opmerking van de CEO van een van de grootste Indiase bedrijven, het bedrijf TATA, dat binnen vijf jaar tot de tien grootste global multinationals zal behoren. Hij merkte op dat hij er over dacht om een deel van zijn hoofdkantoor naar Nederland te outsourcen. Wij denken altijd over outsourcen van Nederland naar India. Hier wordt ge-outsourced van India naar Nederland, omdat men denkt dat bepaalde activiteiten beter hier kunnen worden verricht dan in India. Ik verwijs ook naar de enorme order van 400 mln. voor het inbouwen van milieuvriendelijke lpg-tanks, waarover het Financieele Dagblad gisteren berichtte. Dat is een van de resultaten van onze handelsmissie.

Burgers en bedrijven in Japan en India zijn zich zeer bewust van de ontwikkelingen in derde landen en zij handelen daar ook naar. Globalisering wordt in toenemende mate in die landen gezien als een kans op een betere toekomst.

De heer Irrgang (SP):

De minister heeft in Deloitte Magazine gezegd: met angst kun je mensen niet motiveren. Geldt die uitspraak ook voor de waardering van de ontwikkelingen in China en India? Je ziet namelijk vaak dat er een soort angstbeeld wordt opgeroepen dat wij in Nederland onze banen verliezen. Ik ben blij dat de minister het voorbeeld noemde van de outsourcing naar Nederland. Mag ik dus van hem begrijpen dat hij dus niet bang is voor die ontwikkeling?

Minister Brinkhorst:

De heer Irrgang zit op het goede spoor. Met angst kun je mensen niet motiveren. In Nederland kom ik nog te vaak tegen dat men te angstig is voor de toekomst en dat men de ontwikkelingen in China, India en andere ontwikkelingslanden als een bedreiging ziet in plaats van als een kans en een uitdaging. In mijn visie is het inderdaad een uitdaging. Ik kom verderop in mijn betoog nog te spreken over de vraag hoe wij er verder op moeten reageren. Voor niets gaat namelijk de zon op. Wij kunnen niet blijven zitten waar wij zitten en verder dat proces door laten gaan. Dus wij moeten wel reageren. Na veertig, vijftig jaar kunnen onder andere degenen, tot wie ik ook behoor, die van mening zijn dat armoede in de wereld moet worden bestreden, eindelijk zien dat de armoede in India en China effectief terugloopt. In de afgelopen tien jaar zijn er 300 miljoen mensen minder onder het bestaansminimum gekomen. Dat komt omdat ze deel zijn geworden van een globaliserende economie. Er zijn nog steeds heel veel problemen in China en India, maar de kern is dat het een ontwikkeling is van de hoop en niet van de angst.

De heer Irrgang (SP):

De afgelopen jaren heeft het kabinet de mensen veel angst aangejaagd. Daarbij is ook wel eens verwezen naar China, ook door deze minister. Ik mag het dus goed begrijpen dat de minister in de toekomst niet meer naar de ontwikkeling in China en India zal verwijzen om afbraak van de sociale zekerheid in Nederland te legitimeren?

Minister Brinkhorst:

De heer Irrgang is kort lid van deze Kamer. Hij zou mij maar een keer moeten aangeven wanneer ik ooit het woord angst heb gebruikt in verband met de ontwikkelingen in India en China. Ik ben geen angsthaas, mijnheer Irrgang. Degenen die in dit land er voortdurend de nadruk op leggen dat dit kabinet angst aanjaagt, hebben het bij het verkeerde eind. Het gaat om inspiratie en om uitdaging. Ik hoop dat het de laatste keer is dat ik deze opmerking van de heer Irrgang hoor.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het was nota bene uw partijgenoot, die leuke minister voor Bestuurlijke Vernieuwing, die toch laatst zei: dit kabinet jaagt mensen angst aan? Dus het is een van uw naasten in dit kabinet die dit zei. Ik begrijp dat de mededeling die u hier zo emotioneel doet, overigens waardering daarvoor, vooral bedoeld is voor de heer Pechtold.

Minister Brinkhorst:

Ik kan mij niet voorstellen dat de heer Pechtold ooit over mij zou zeggen dat ik mensen angst aanpraat, dus ik vrees dat de heer Vendrik inderdaad aan het verkeerde adres is.

De heer Irrgang (SP):

In Tegenlicht van 12 september vorig jaar zei u dat de Chinezen harder en sneller zullen lopen en ons uiteindelijk voorbijgaan en dat u dat niet wilt. Ik vind dat een vorm van bangmakerij. Ik vind het hartstikke mooi als de Chinezen ons voorbijlopen. Er wonen een miljard mensen. Ik hoop dat zij ons voorbijlopen.

Minister Brinkhorst:

De heer Irrgang is toch van mening dat welvaart en groei van de Nederlandse economie een essentiële voorwaarde is voor het behoud van het socialezekerheidsstelsel? Dat is misschien een van de weinige dingen waarover hij en ik het eens zijn. Als ik wijs op het feit dat de Chinezen harder lopen, is dat een uitdaging voor Nederland en geen verzoek om te blijven zitten waar je zit. Het verschil tussen de SP en het kabinet is dat de heer Irrgang vindt dat wij moeten blijven zitten waar wij zitten, dat globalisering een bedreiging is en dat outsourcing gestopt moet worden. Dat vind ik eigenlijk conservatief en dat ben ik nooit geweest, ook niet toen de heer Irrgang nog niet geboren was.

De voorzitter:

Vorig jaar ging het ook zo en ik vind dit soort opmerkingen tegenover volwaardige leden van de Kamer zo flauw. U heeft er een handje van om te zeggen: ook toen u nog niet geboren was. Doet u dat toch niet. De jongere leden kunnen met z'n allen veel onvriendelijker zijn over uw leeftijd dan u in uw eentje over hun leeftijd.

Minister Brinkhorst:

Daar hebt u helemaal gelijk in, maar ik houd van een aangenaam en spannend debat, zoals u weet. Ik vind het boeiend dat ik nu al voor de derde keer een interruptie van de heer Irrgang heb gekregen.

De heer Irrgang (SP):

Dit is mijn laatste, als de minister mij niet verder uitdaagt. Ik hoop dat de Chinezen nog heel lang harder zullen lopen, want een land dat heel arm is, moet wat mij betreft harder groeien dan ons land. Daar worden de inkomensverschillen in de wereld kleiner van en dat vind ik een goede zaak.

Minister Brinkhorst:

Daarover zijn wij het eens. Als u dat nu meteen had gesignaleerd, en niet op zo'n verdedigende toon, dan waren wij het met elkaar eens.

Wat zijn de gevolgen van de gesignaleerde ontwikkelingen voor Nederland en voor Europa? Er is naar mijn gevoel een scherpe inzet, gericht op excellentie en het ontwerpen van een netwerkeconomie. Er moet een moderne beleidsagenda worden neergezet voor de Europese Unie en daarmee voor Nederland. Oude reflexen uit de negentiende eeuw, die ook heden ten dage nog wel eens de kop op dreigen te steken, zoals het protectionisme, voldoen niet langer in de eenentwintigste eeuw.

In dit tweede blokje zal ik ingaan op wat dit alles betekent voor de Europese Unie en voor Nederland. De gesignaleerde ontwikkelingen in Europees verband zijn belangrijk voor Nederland, omdat wij al vijftig jaar op constructieve wijze een grote Europese markt hebben ontwikkeld, die met alle onvolmaaktheden steeds verder dient te worden ontwikkeld. Daarmee hebben wij een belangrijk startpunt voor verdere ontwikkelingen.

Natuurlijk zijn er ook problemen met die markt. De staatssecretaris zal nog reageren op de brief die de heer Kortenhorst heeft gestuurd over ontwikkelingen rond het level playing field en dergelijke. Het uitgangspunt is dat het vervolmaken van de interne markt een belangrijk element is om te reageren op ontwikkelingen in India en Japan, die ook inzien dat Europa een grote markt is. Het wonderlijke is dat wij dat zelf vaak niet zien. Men kan van de Japanners en Indiërs niet verwachten dat zij Europeser zijn dan de Europeanen zelf. Als wij die grote Europese markt verwezenlijken en inhoud geven, hebben wij gezamenlijk het grootste handelsblok in de wereld, met 450 miljoen inwoners. Wij moeten zorgen dat dit ook inderdaad gebeurt.

Op onderdelen van die markt zijn wij veel te veel intern gericht geweest. Dat heeft ook geleid tot het afschermen van bepaalde markten. Ik denk dan aan de ontwikkeling van de Europese landbouwpolitiek in de laatste veertig jaar.

Nogmaals, hoewel die interne markt nog verre van perfect functioneert en wij nog veel moeten doen aan een aantal punten, zoals het ontwikkelen van de Europese dienstenrichtlijn, is het ook om die reden van grote betekenis om te pleiten voor een nieuwe fase in het Europese eenwordingsproces. In die nieuwe fase moet de Europese Unie de ramen openzetten en zich openstellen voor buitenlandse producten en diensten door een grotere externe gerichtheid aan de dag te leggen. Dat slaat ook direct op de lopende WTO-ronde.

Interessant is dat volgens het recente Four-futuresscenario van het Centraal Planbureau de scenario's die het meest zijn gericht op openheid tot oplopend 1% structurele groei opleveren. Scenario's die zijn gericht op een besloten Europa en op het behouden van de bestaande gerichtheid van Europa komen minder hoog uit. Om die reden zullen wij in de komende periode de openheid naar buiten moeten benadrukken. De Doha-ronde heet niet voor niets de ontwikkelingsronde. Dat geeft zowel kansen voor de minst ontwikkelde landen als voor opkomende markten. Beide zijn wezenlijk voor ons. De inzet van het kabinet zal dan ook zijn: het vergroten van de toegang tot onze markten en niet te zware verplichtingen voor ontwikkelingslanden, waarbij wij natuurlijk een onderscheid moeten maken tussen de verschillende soorten ontwikkelingslanden. Daar zal de Europese Unie nog het nodige voor moeten doen. Dat zijn de lessen die wij moeten leren van de periode die wij hebben meegemaakt met Japan en India.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U verwees zojuist naar het Four-futuresrapport van het CPB. Het meest open scenario zou het hoogste groeipercentage opleveren. Van u als milieuminister mag ik dan toch tegelijkertijd vernemen dat precies dat scenario tot een enorme toename van de milieudruk leidt? Juist u als minister van duurzame groei, volgens mij nog steeds groene groei, zou dat ook hier naar voren moeten brengen.

Minister Brinkhorst:

U zult mij niet horen pleiten voor het Global-Economyscenario. Ik pleit voor het Strong-Europescenario. Dat is een van de twee scenario's waarvoor een grote groei wordt voorzien. In het Strong-Europescenario is uitdrukkelijk rekening gehouden met het aspect duurzaamheid. Daarin is sprake van een volwassen klimaat- en milieupolitiek. Ik kom straks nog even terug op de energiedimensie en de duurzaamheid. Ik ben het met u eens: het is van groot belang niet alleen naar het handelsaspect te kijken maar ook naar de milieudimensie. Wij waren beiden in Cancun. Wij weten beiden dat er vooral in ontwikkelingslanden, maar ook in de VS en Japan, grote reserves zijn om die duurzaamheidsdimensie als een onderdeel van de WTO te behandelen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb gisteren gevraagd om een opheldering van de woorden van staatssecretaris Nicolaï over de inzet van de Nederlandse regering voor het komende WTO-overleg.

Minister Brinkhorst:

De staatssecretaris zal op dat specifieke punt ingaan, maar de algemene lijn van het beleid van het kabinet is zoals ik net heb gezegd.

Voorzitter. De recente Europese top in Hampton Court heeft een aantal belangrijke economische thema's binnen de context van de internationalisering geplaatst. Ik denk aan de voorzieningszekerheid van de energie, het belang van economische migratie en aan de hervorming van universiteiten. Overigens wil ik in Europees verband graag een belangrijk punten maken van het gelijke speelveld. Veel landen liggen niet op schema bij de liberalisering van hun netwerksectoren. Zo heeft bijvoorbeeld één derde van de Europese Unie van vijftien nog niet de vereiste telecomwetgeving geïmplementeerd. Een vergelijkbare ontwikkeling zien wij helaas op energiegebied. Ik werk er hard aan om deze vormen van concurrentievervalsing in Europees verband tegen te gaan. Mede door de inspanningen van Economische Zaken heeft de Europese Commissie besloten om de landen die de energiemarktrichtlijnen nog niet of niet goed hebben geïmplementeerd voor het Europese Hof te dagen. Ik heb ook een aantal MOU's gesloten met buurlanden over samenwerking op energiegebied. Op die wijze hopen wij het gelijke speelveld verder te kunnen versterken. Wat is tegen die achtergrond van de Europese ontwikkelingen het beeld van Nederland op economisch gebied? Als wij in Nederland een uitdagende samenleving willen hebben, zullen wij meer van die globalisering moeten profiteren. Daarom moeten wij werken aan nieuwe arrangementen en moeten wij proberen nieuwe evenwichten in onze economie te bereiken. Dat betekent in de eerste plaats dat wij een flexibele economie moeten hebben met een sterke overheid. Wij wensen geen Amerikaanse toestanden. Het kabinet werkt daaraan op de terreinen van de VUT en prepensioenen, de WAO, de WW, de nieuwe Zorgwet. Wij hebben al die hervormingen beschreven in het Nationaal Hervormingsprogramma Lissabon dat op 12 oktober jongstleden uitvoerig in een AO aan de orde is geweest. Alle landen stellen die programma's op. Vervolgens worden die uitvoerig besproken en beoordeeld. Bijna twaalf van die programma's zijn inmiddels ingediend, bijna veertien dagen nadat wij dat AO hebben gehad! Dit is een van de belangrijkste instrumenten waarmee de Europese Unie de concurrentiekracht in de afzonderlijke lidstaten als geheel wil versterken. Ik wijs in dit verband ook naar de bijdrage van de heer Ten Hoopen, maar ik begrijp dat de heer Aptroot mij hierover wil interrumperen.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Ik mis toch iets in dat uitgebreide verhaal van de minister en dat betreft nu net een punt van het kabinetsbeleid waarover de VVD-fractie niet tevreden is. Ik doel op het inflexibele ontslagstelsel waar met name het mkb veel last van heeft. Als de minister nu zo'n uitvoerig verhaal houdt over globalisering en ziet hoe groot de concurrentie wordt, waarom pakt het kabinet dit eindelijk niet eens aan, opdat het mkb veel sneller de omvang van de werknemers kan aanpassen?

Minister Brinkhorst:

U zult weten dat het kabinet deze problematiek nadrukkelijk aan de orde heeft gesteld in zijn aanvrage van een middellangetermijnadvies aan de SER. Als dat advies er is, zal het zo snel mogelijk daarna met een reactie komen.

Voorzitter. Het tempo in Europa op dit terrein moet inderdaad omhoog. De heer Ten Hoopen sprak over de sense of urgency. Mijn conclusie is dat in een groot aantal Europese landen parallel wordt gedacht, of men door rechts of links wordt geregeerd. De landen die het eerst en het scherpst reageren, liggen ook het beste op koers. Ik denk aan de Scandinavische landen, Ierland, voor een deel Spanje en zeker niet in de laatste plaats Nederland. Het hervormingsbeleid van dit kabinet in de afgelopen jaren heeft ons klaar gemaakt voor een aantal ontwikkelingen, met name op het gebied van de concurrentiepositie in de Europese Unie en in Nederland. Het ministerie van EZ wordt terecht vereenzelvigd met de hervormingen van dit kabinet, maar die vloeien direct voort uit de uitdagingen die ik net noemde.

Mevrouw Smeets (PvdA):

De minister spreekt mooie woorden over de hervormingsagenda. In mijn bijdrage heb ik gevraagd of hij zich realiseert wat dit betekent voor de individuele ondernemer. Het is mooi om er macro-economisch tegenaan te kijken, maar vertaal het nu eens naar die individuele ondernemer. Wij staan zeker achter enkele voorgestelde maatregelen, maar alles gaat te snel en is te veel!

Minister Brinkhorst:

Ik denk dat een echte ondernemer altijd actief zal reageren op uitdagingen. Die globalisering en de ontwikkelingen in de wereld om ons heen zijn niet te keren. De beste ondernemers zullen daar ook het best op reageren. De staatssecretaris zal nog uitvoerig ingaan op hetgeen dit kabinet zoal doet om een goed ondernemersklimaat te ontwikkelen. Straks zal ik nog iets zeggen over uw verwijt inzake grote versus kleine ondernemers. Het is essentieel dat het ondernemersklimaat wordt verbeterd en dat is dan ook een heel belangrijke zorg van dit kabinet.

Voorzitter. Met het oog op de toekomst zullen structuren moeten worden doorbroken. Naast de globalisering wil ik ook de vergrijzing noemen. De minister van EZ is zowel voor producenten als voor consumenten een belangrijk aanknopingspunt. U kunt zeggen dat wij in het verleden misschien te vaak waren gericht op het behartigen van de aanbodzijde van de economie. Ik denk dat zowel de aanbod- als de vraagzijde het algemeen belang vertegenwoordigen.

De gedachte van mevrouw Smeets dat ik alleen voor het grootbedrijf werk, werp ik verre van mij. Een groot deel van mijn inspanningen richten zich op het mkb en de starters. Ik denk aan de WBSO waarvan 70% naar het midden- en kleinbedrijf gaat. Ik denk aan de innovatievouchers, een nieuw instrument dat erg wordt gewaardeerd en dat met name is gericht op het mkb. Verder gaat in totaal 60% van alle researchuitgaven naar het mkb. Er is dus geen sprake van dat dit kabinet of deze minister speciaal naar het grote bedrijfsleven kijken.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Uit het antwoord op de feitelijke vragen blijkt dat het grootbedrijf een groter voordeel heeft bij de lastenverlichting dan het midden- en kleinbedrijf. Dit zijn gewoon feiten.

Minister Brinkhorst:

Daar is geen sprake van. De staatssecretaris zal uitvoerig op de verschillende onderdelen ingaan. Wij doen juist op dit terrein heel veel voor het mkb, omdat wij ons realiseren dat het mkb een belangrijke drager van de welvaart is. Mevrouw Smeets moet zich niet door beelden laten leiden die geen recht doen aan de werkelijkheid.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Het is toch vreemd dat alle woordvoerders aan het debat gisteren hebben gesproken over het mkb en over de steun voor het mkb. Ziet de minister dit ook als de rode draad van het debat gisteren?

Minister Brinkhorst:

Dit is zeker waar, daarom zal de staatssecretaris een groot deel van haar betoog aan dit onderwerp wijden. Ik hechtte eraan hier ook kort op in te gaan, omdat mevrouw Smeets zich zo nadrukkelijk tot mij richtte. Ik heb twee belangrijk feiten genoemd, namelijk dat 70% van de WBSO naar het midden- en kleinbedrijf gaat, net als 60% van de middelen voor research en onderzoek. De innovatievouchers waar ik al over sprak, zijn een groot succes en zijn door mij opgezet.

Los van die deelbelangen agendeer en initieer ik nieuwe ontwikkelingen. Dit heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat dit kabinet mensen stimuleert om langer te werken. Verder kunnen er nu veel meer mensen aan de slag vanuit een uitkeringssituatie.

De arbeidsparticipatie van vrouwen staat ook hoog op de agenda. Ik denk dat wij daarmee op de goede weg zijn, maar wij zijn er nog niet. Dit geldt zowel voor de randvoorwaarden als de kinderopvang als voor de in Nederland heersende cultuur. Hoe komt het toch dat er zo weinig Nederlandse vrouwen aan de top zijn? Dit heeft toch ook te maken met het feit dat zij worden ontmoedigd om meer dan in deeltijd te werken. Dit is natuurlijk een individuele keuze en er is geen sprake van dat ik iemand zou willen verplichten om vijf dagen in de week te werken. Ik vind het echter wel opvallend dat aan de top van de Indiase centrale bank vrouwelijke economen belast zijn met monetaire zaken en dat de top van het Indiase ministerie van Economische Zaken voor een deel uit vrouwen bestaat, zij werken allen vijf dagen per week, terwijl er tijdens de ontmoeting met president Poetin er geen enkele vrouw namens de top van het Nederlandse bedrijfsleven aanwezig was. Ik denk dat wij de discussie over de arbeidsparticipatie van vrouwen aan de top van het bedrijfsleven in Nederland hiermee gemarkeerd is. Dit is geen verwijt aan welk individuele vrouw dan ook, maar het valt mij op dat Nederlanders zich op de borst kloppen over hun hoge arbeidsparticipatie, maar dat het resultaat daarvan voor vrouwen aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven zo ver achterblijft. Ik ben van mening dat juist vrouwen daar een belangrijke rol kunnen spelen.

De heer Aptroot (VVD):

Kan de minister aangeven hoe de verhouding tussen mannen en vrouwen is in de top van zijn ministerie?

Minister Brinkhorst:

De heer Aptroot heeft hier een punt. Ik zou graag zien dat die verhouding verbetert en ik probeer dit ook te bevorderen. Niet alleen de staatssecretaris is vrouw, maar ook de plaatsvervangend directeur-generaal Economische Politiek, de directeur Marktwerking en de directeur van het Agentschap Telecom. Ik zou graag willen dat dit verder wordt uitgebreid en ik klop mij zeker niet op de borst. Ik signaleer en agendeer en constateer dat dit in Nederland een probleem is.

De heer Vendrik (GroenLinks):

In het beroemde interview in Het Financieele Dagblad stond het net iets anders. Daar ging de minister toch echt in de aanval met zijn opmerking dat al die vrouwen eigenlijk een beetje lopen te zeuren. Dat vrouwen in deeltijd willen werken, vind deze oudere heer een beetje gezeur.

De voorzitter:

Mijnheer Vendrik, nu doet u het zelf. Het is nu echt afgelopen met die leeftijdsgrapjes.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik ben het helemaal met u eens. Leeftijd speelt bij mij nooit een rol.

Wat de heer Vendrik zegt, is een parodie op de werkelijkheid. Ik ben niet verantwoordelijk voor de kop van dat interview. Hij moet zich dan ook beperken tot de tekst van het interview. Ik heb daarin met geen woord gerept over zeurende vrouwen. Ik heb er alleen maar op gewezen dat het klimaat, de cultuur in Nederland zo is dat er te vaak afwijzend wordt gereageerd op de wens om naar een topfunctie toe te werken en dat te combineren met een gezinssituatie. Nederland loopt op dit punt niet alleen achter bij India en de Verenigde Staten, maar ook bij andere Europese landen. In dit interview heb ik de discussie hierover proberen aan te moedigen, net zoals ik dat twee jaar geleden heb gedaan door het thema langer werken te agenderen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister gebruikt de woorden klimaat en cultuur. Misschien kan hij beter beginnen met het beleid. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het mislukte beleid voor de kinderopvang, waarvan vooral vrouwen de dupe zijn die in de toekomst voor topfuncties in aanmerking zouden kunnen komen.

Minister Brinkhorst:

Het kabinet heeft wel degelijk geïnvesteerd in kinderopvang. Kortgeleden is hiervoor nog eens 200 mln. extra uitgetrokken. Verder werkt het kabinet aan de uitvoering van de motie van de heer Van Aartsen. Uiteindelijk zullen wij echter zowel de cultuur als de structuur moeten veranderen.

Het kabinet heeft in andere dossiers ook een initiërende rol kunnen spelen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de Waddenzee en Borssele en de doorbraak in de bestaande arrangementen voor de aardgasmeevallers. Voortaan gaat meer geld, namelijk 50%, van de meevallers naar de zachte infrastructuur, kennis en innovatie, in plaats van naar de harde infrastructuur. Daarmee hebben wij in het voorjaar en deze zomer een belangrijke impuls gegeven aan de economische structuurversterking.

Nederland staat voor belangrijke uitdagingen. Deze uitdagingen moeten wij ook het hoofd bieden door jongeren te inspireren het beste uit zichzelf naar boven te halen. Het kabinet investeert 180 mln. in de vmbo-scholen en lesmateriaal voor het mbo. Dat geld wordt onder meer gebruikt voor arbeidspleksimulaties, het vernieuwen van lokalen en leertrajecten in bedrijven. Op deze manier moet de uitval worden teruggedrongen en jongeren de kans krijgen het beste in zich naar boven te halen.

De hervormingen van het kabinet beogen de productiviteitsgroei te bevorderen en een versterking van het groeivermogen op lange termijn te garanderen. Overigens reikt het belang van die economische groei veel verder dan louter en alleen pecunia, het geld. Uit recent onderzoek van professor Benjamin Friedman van Harvard University blijkt dat in samenlevingen waar de groei stagneert, problemen als etnische spanningen, discriminatie en intolerantie sneller en agressiever de kop op steken. Tegen die achtergrond is economische groei de smeerolie van de maatschappij. Ervoor zorgen dat er meer smeerolie in de raderen van de economie terechtkomt, is dus onze tweede rol.

Tegen de heer Van den Brink kan ik zeggen dat de statistieken laten zien dat het met de conjunctuur weer de goede kant opgaat. Het producentenvertrouwen is toegenomen. Wij zitten nu op het hoogste niveau sinds 2001. De zakelijke dienstverlening is positief: 40% van de ondernemers verwacht een hogere omzet. Het consumentenvertrouwen is licht toegenomen. De werkloosheid lijkt gestabiliseerd. Het aantal uitzenduren is toegenomen. De futureprijs voor olie vertoont een dalende trend. En ook het beeld in Duitsland, onze belangrijkste afzetmarkt, is weer positiever, evenals in de Verenigde Staten.

In december krijgen wij nieuwe cijfers van het CPB. De heer Vendrik vroeg mij naar de nieuwe directeur. Ik kan hem antwoorden dat ik iedere sollicitatie met belangstelling afwacht.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het was een serieuze vraag, want directeur van het CPB is geen onbelangrijke positie. Deze minister gaat hierover. Kan hij misschien tekst en uitleg geven over de gang van zaken na het vertrek van de heer Don? Wat moet die nieuwe directeur zijn? Hoe ziet deze minister dat? Ik weet dat het CPB een zbo is en dat de minister op afstand staat, maar hij is toch een beetje "de baas". Hij moet het arbeidscontract met de persoon in kwestie goedkeuren.

Minister Brinkhorst:

Dit geeft mij de gelegenheid om nog eens publiek mijn waardering te uiten voor het werk dat de heer Don de afgelopen elf jaar heeft gedaan. Hij heeft het CPB als een onafhankelijke, zeer zelfstandige organisatie neergezet. Hij is gezaghebbend en vanuit zijn rol als adviseur voor de samenleving als geheel van buitengewone betekenis. Als wij een tweede Don zouden kunnen krijgen, zou ik buitengewoon tevreden zijn. Er zijn sollicitaties mogelijk. Ik begrijp uw belangstelling hiervoor. Ik wacht de sollicitaties met belangstelling af.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Speelt partijpolitiek of de partijpolitieke achtergrond van de toekomstige directeur op een of andere manier een rol bij deze sollicitatie of is dat geheel uitgesloten?

Minister Brinkhorst:

Er kan geen sprake zijn van uitsluiting op grond van criteria als partijlidmaatschap, gezindte, sekse of religie. Iedere vorm van discriminatie moet ook bij de benoemingsprocedure voor een belangrijke functie als deze worden uitgesloten.

De heer Van den Brink is van mening dat de burger te veel de hand op de knip legt. De macrocijfers geven hem daarin ongelijk. Er is ontspaard en volgend jaar zal de koopkracht naar verwachting weer toenemen. De consumptie neemt waarschijnlijk met 1% toe. Ik ben het wel met hem eens dat wij het vertrouwen van de consument verder moeten zien te stimuleren. Het belangrijkste element daarbij is het schetsen van een aanlokkelijke toekomst waarin iedereen naar zijn of haar vermogens actief aan de maatschappij kan bijdragen.

Ik denk dat Nederland en de Europese Unie op dit moment op een kruispunt staan. De te volgen richting wordt niet bepaald door de ouderwetse links-rechtstegenstelling in de politiek. Het kruispunt waar wij nu op staan, betreft de vraag of wij willen vasthouden aan het oude of dat wij burgers en bedrijven perspectief willen bieden op een betere toekomst door modernisering van bestaande arrangementen en instrumenten. Het kabinet kiest voor het laatste. De heer Ten Hoopen vroeg of het gevoel van urgentie wel voldoende was. Het kabinet heeft de urgentie steeds benadrukt, heeft daar perspectief aan gekoppeld en actie op ondernomen. Ook in Europees verband benadrukken wij die urgentie. Het kabinet werkt daartoe aan een duurzame economie in de breedste zin van het woord, dus op het gebied van milieu, maatschappelijk draagvlak en betaalbaarheid.

Het volgende onderdeel betreft de specifieke acties waar EZ een speciale rol in moet spelen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ook in Europees verband?

Minister Brinkhorst:

Natuurlijk. Ik word beheerst door mijn denken dat wij deel zijn van een globaliserende wereld. Daarin is Europa essentieel en daarbinnen heeft een Nederland een speciale uitdagende rol en een speciale visie. Daar horen acties bij. Ik kan mijn acties niet los zien van het Europese kader. Dat is de modernisering waar de Nederlandse economie voor staat.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik onderschrijf dat. Ik heb ook betoogd dat het gaat om de kansen en mogelijkheden die er zijn. Het gevoel van urgentie moet zich vertalen in acties in Europa. Is er zoiets als een gezamenlijk denken over de concurrentieverhoudingen binnen Europa? De concurrentie in Europa is wel van belang, maar er moet wel een faire competitie zijn die Europa verder brengt en niet achterop. Kunt u zeggen welke acties worden ondernomen op dit terrein?

Minister Brinkhorst:

Als wij Hampton Court nog niet achter de rug hadden, zou ik daar aarzelender op reageren. De twee grootste economieën in continentaal Europa, Frankrijk en Duitsland, zijn de afgelopen jaren geen voorbeelden geweest van gedrag dat past binnen Europees verband. Politiek leiderschap moet ook economisch gerechtvaardigd zijn. In Duitsland zijn door het vorige kabinet verschillende hervormingen ingezet die inzet zullen zijn voor de nieuwe regering. Schröder en Merkel hebben op dat punt een gelijke ontwikkeling. Ik ga even voorbij aan de tijdelijke problemen rondom de kabinetsformatie aldaar, want daar gaan wij niet over. Ik constateer dat er in Frankrijk een grote spanning bestaat. Ik geloof niet dat er in Frankrijk leidinggevende ontwikkelingen zijn die juist de wat open benadering, die ik schets, aan de orde stelt. In het Verenigd Koninkrijk, Ierland, enkele Scandinavische landen die ik net heb genoemd en niet te vergeten de nieuwe EU-lidstaten in Centraal-Europa is het proces van globalisering volop gaande en bestaat de wens om meer concurrentie tot stand te brengen. Een aantal elementen die daar aan de orde zijn, dienen zeker ook als benchmark voor het Nederlands kabinet. Ik denk bijvoorbeeld aan de vennootschapsbelasting. In Europees verband is het niet houdbaar dat de landen in West-Europa allemaal gemiddeld boven de 30% tot 35% zitten, terwijl sommige landen in Centraal-Europa tussen de 10%, 15% en 20% zitten. De drive tot meer concurrentie is dus aanwezig. De Raad voor concurrentiekracht die ik geprobeerd heb, vorm te geven tijdens het voorzitterschap van Nederland, begint steeds meer met een meerjarenprogramma te werken. Dat meerjarenprogramma zal zowel door het Britse voorzitterschap als door het Oostenrijkse voorzitterschap worden besproken. Ik hoop binnenkort mijn Oostenrijkse collega, die ik sinds een paar jaar ken, op dat punt weer te treffen. Ik ben blij dat de heer Ten Hoopen hiernaar heeft gevraagd. Mijn oordeel is dat wij op de goede weg zijn. Eén zwaluw maakt echter nog geen zomer. Het feit dat het grondwettelijk verdrag door de bevolkingen is afgestemd, is natuurlijk een zeer negatief signaal geweest voor wat Europa verder kan doen. Ik spreek mij niet uit over het oordeel van individuele lidstaten; ik spreek vanuit de Europese optiek. Na de uitbreiding tot 25 lidstaten heeft de tijdelijke onzekerheid over de institutionele vormgeving van Europa in Europees verband tot grote onzekerheid aanleiding gegeven.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik kan het antwoord gemist hebben, maar gisteren heb ik aandacht gevraagd voor de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse mkb in Europa. Ik meen dat u daar net niets over zei. In ieder geval lijkt mij de positie van Nederland internationaal minder florissant dan het beeld dat u daarvan schetst. Het Nederlandse mkb staat qua internationale concurrentiepositie op dit moment op de twaalfde plaats in Europa. Vier jaar geleden stond Nederland nog derde. Nederland is dus negen plaatsen gezakt. Als die ontwikkeling aanhoudt, belandt Nederland binnen de kortste keren in de achterhoede van Europa. Die ontwikkeling moet u als minister van Economische Zaken toch zorgen baren, lijkt mij. Wat gaat u daaraan doen?

Minister Brinkhorst:

Precies dat element baarde het kabinet zorgen bij zijn aantreden in 2003. Toen zat Nederland inderdaad op een dieptepunt. Ik constateer in de eerste plaats dat de loonsituatie tussen 1997 en 2003 uit de klauwen is gelopen, om het maar even populair te zeggen. De lonen bedroegen gemiddeld 12% meer dan in de rest van Europa. Ik constateer dat Nederland een geweldige achterstand heeft opgelopen op het vlak van de arbeidsparticipatie. In de derde plaats constateer ik dat de arbeidsproductiviteitsontwikkeling en daarmee ook het innovatief vermogen in Nederland tussen 1995 en 2003 achteruit zijn gegaan. Op elk van die drie terreinen heeft het kabinet acties ondernomen. Die hebben natuurlijk aanleiding tot spanning gegeven. Vernieuwen doet pijn. Ik constateer dat wij dankzij de loonontwikkeling dit jaar voor het eerst veel meer in de pas lopen. Ik dank het bedrijfsleven en de vakbeweging dan ook voor de inspanning die zij zich hebben getroost om de lonen te matigen. Wij hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de herziening van het socialezekerheidsstelsel, waardoor arbeidsactie wordt bevorderd en WAO's niet meer worden gezien als enkel een vangnet, maar ook als een prikkel om te werken. Degenen die nog kunnen werken, zetten daardoor het deel wat in hun vermogen ligt, in. Ik constateer dat met het oog op innovatie het kabinet bij zijn aantreden een bedrag van 800 mln. structureel in de kenniseconomie heeft gestopt. Later heeft het kabinet er door middel van het paasakkoord voor gezorgd dat er een nieuwe verdeling kwam ten bate van kennis in plaats van de klassieke verdeling. Daarvoor is nog eens een bedrag van bijna 1 mld. ingezet. Ik constateer dat tijdens de algemene politieke beschouwingen uitvoerig is gesproken over de nieuwe gelden die in de begroting van 2006 zijn opgenomen om de structuurhervorming van de Nederlandse economie op gang te brengen. Dit alles heeft ertoe bijgedragen dat wij het jaar 2006 met veel meer vertrouwen tegemoet kunnen zien. Ik heb al iets gezegd over het producentenvertrouwen en over het consumentenvertrouwen. Natuurlijk moet er nog veel gebeuren op het vlak van regelgeving en administratieve lasten. Daar gaat de staatssecretaris uitvoerig op in. Al deze elementen moeten stimulansen zijn. Je kunt alleen niet volhouden dat er door het kabinetsbeleid in de afgelopen tweeënhalf jaar geen nieuwe startposities zijn waardoor het gerechtvaardigd is dat wij in het jaar 2006 de economie op een totaal andere manier zien dan toen het kabinet in 2003 aantrad. Dat is mijn antwoord.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ondanks deze mooie woorden en deze heel lange opsomming...

Minister Brinkhorst:

Daar vroeg u om, mijnheer Slob. U vroeg immers naar mijn concrete inzet.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb u gisteren gewezen op het onderzoek van de Erasmus Universiteit te Rotterdam, dat vorige maand is uitgekomen. Daarin is rekening gehouden met een aantal onderdelen van het kabinetsbeleid. Niettemin is het onderzoeksresultaat redelijk alarmerend, daar waar het gaat om de internationale concurrentiepositie. Ik heb u gevraagd wat u gaat doen met de vele aanbevelingen die in dat rapport zijn terug te vinden en die voor een gedeelte ook aan de rijksoverheid zijn gericht. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van ABN Amro en MKB-Nederland.

Minister Brinkhorst:

Een aantal van deze elementen is ongetwijfeld in dit onderzoek aan de orde geweest. Ik zal u daar in tweede termijn een concreet antwoord op geven, want het is een belangrijk punt. Het rapport van ABN Amro is mij bekend; in detail kunt u wat dat betreft een specifieke opsomming krijgen van wat wij doen. Ik denk overigens dat dit al begrepen is in een belangrijk deel van wat ik heb gezegd.

Voorzitter. Ik kom nu bij het slimmer werken. Ik constateer dat er een mentaliteitsverandering is opgetreden, daar waar het gaat om meer werken. De eerste tekenen daarvan zijn er. Ik geef te dien aanzien het volgende, interessante voorbeeld. De gemeente Amsterdam is voornemens om vanaf volgend jaar in principe geen uitkering meer te verstrekken aan jongeren tot 27 jaar. Deze jongeren moeten óf aan het werk óf naar school óf een stage volgen, met het doel om te voorkomen dat zij een uitkeringsafhankelijkheid krijgen. Wij bereiken daarmee het benutten van talenten van jongeren. Dit is een belangrijk punt en tevens een signaal dat aangeeft dat wij met een klimaatsverandering bezig zijn. De gemeente Amsterdam en haar burgemeester moeten ervoor geprezen worden dat daar een zodanig innoverende benadering wordt gekozen.

In de landen om ons heen zien wij dezelfde verschuivingen. Wij zien ontwikkelingen in België en wij zien ontwikkelingen in Duitsland. De Kamer wil vandaag bij twee zaken stilstaan, bij slimmer werken, waarbij de sociale innovatie een belangrijk punt vormt zoals opgebracht door de heer Ten Hoopen, en bij de problematiek van de kenniswerkers.

Wat betreft de sociale innovatie merk ik op dat er nog veel winst is te behalen in het Nederlandse bedrijfsleven door zaken slimmer te organiseren. De belangrijke input daarvoor vormt het eindrapport van de Taskforce Sociale Innovatie die ik in het leven heb geroepen. Het zou goed zijn als in elke cao aandacht aan sociale innovatie wordt besteed. Daarnaast zou sociale innovatie ook buiten de reguliere onderhandelingen op de agenda moeten staan. Er is een aantal concrete elementen zoals genoemd in het programma Investors in People. Dit betreft tevens het bewuste loopbaanbeleid. Er zijn voorts extra investeringen in het vmbo en het mbo tot een bedrag van 180 mln.

Het thema van de sociale innovatie staat ook binnen het Innovatie Platform hoog op de agenda. Dit komt onder andere tot uiting bij de Innovatie Event van 7 december aanstaande. Dit is een grote bijeenkomst in het kader waarvan geprobeerd datgene wat het Innovatie Platform de afgelopen tweeëneenhalf jaar gedaan heeft, te verzilveren. Verder gaan wij mogelijkerwijs werken aan een kenniscentrum voor sociale innovatie.

Ik kom vervolgens bij het punt van de kenniswerkers. Door onze eigen hervormingen vergeten wij wel eens de blik naar buiten te richten. Wij moeten niet alleen nationaal kijken hoe wij de talenten van mensen beter kunnen benutten, maar ook hier moeten wij de blik naar buiten richten. Sinds vorig jaar is er veel gebeurd. Ik heb destijds gepleit voor een regeling voor kennismigranten en die is er ook gekomen. Ik vond het wel ernstig om in India te vernemen dat de kans reëel is dat Indiase bedrijven zich, vanwege ons visumbeleid, buiten Nederland in Europa vestigen. De heer Bakker heeft mij gesuggereerd om dit punt aan te kaarten bij minister Verdonk, maar bij arbeidsmigratie zijn meer partijen betrokken dan minister Verdonk. Onder anderen minister Remkes is daarbij betrokken; de knelpunten bij de gemeenten zijn hem gesignaleerd. Ik heb het initiatief genomen om met de meest betrokken bewindspersonen tot snel resultaat te komen en ik hoop de Kamer daar spoedig over te berichten. Er vindt snel overleg plaats in het kabinet. Het gaat vooral over een paar problemen die ik deze keer ervoer. Ik denk aan de problematiek van de after sales, de overplaatsing binnen internationale bedrijven en de plaatsing van wetenschappelijke medewerkers. De staatssecretaris heeft een brief naar de Kamer gestuurd over de visaproblematiek. Wij moeten ons realiseren dat de vraag naar hoger opgeleiden alleen maar verder zal toenemen, zoals onder andere het Centraal Planbureau voorspelt.

Ik geef een concreet voorbeeld om aan te geven waar wij het over hebben. Het bedrijf Tata, dat ik eerder noemde, heeft als dochterbedrijf TCS. TCS zal zijn hoofdkwartier in Amsterdam vestigen en heeft kortgeleden een advertentie geplaatst voor 100 programmeurs op het terrein van de ICT. Er kwamen vijftien sollicitaties en slechts drie van de vijftien voldeden aan de criteria. Als wij zo'n gat hebben, zullen wij moeten kijken wat wij kunnen doen om dit tekort aan te vullen. Het hebben van kenniswerkers uit andere landen is daartoe een bijdrage. Tegen die achtergrond is het een rem op onze ontwikkeling en een belangrijk concurrentienadeel voor het internationaliserende bedrijfsleven en onze topinstituten als wij op dit punt vanwege de visumproblematiek in de problemen geraken.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik was zeer verbaasd toen ik de krantenartikelen las waarin de minister werd geciteerd, dat hij zo verbaasd was over het feit dat er een probleem was met de toegang tot Nederland van kenniswerkers. Mijn collega Van Dam heeft het daarover heel vaak gehad. Was het voor de minister echt de eerste keer dat hij vernam dat het zo'n groot probleem was of zegt hij: pas toen realiseerde ik mij het echt?

Minister Brinkhorst:

Sterker nog, ik heb het probleem vorig jaar in het Nederlandse kabinet op de politieke agenda geplaatst. In februari 2004 kwam ik terug van een reis door India. Ik zag toen voor het eerst wat de knelpunten waren. Het is evident dat wij een beperkt migratiebeleid hebben. Daar is brede steun voor en daar doe ik ook niet aan af. Wij schieten onszelf echter in de voet als wij internationaal talent dat cruciaal is voor onze eigen concurrentiepositie in een globaliserende wereld, door restricties niet aan de bak laten komen. Ik heb indertijd het voorbeeld genoemd van een Indiase professor die zes maanden moest wachten op een visum voor Nederland en vervolgens, nadat hij aan de VU in Amsterdam was aangesteld, naar Harvard gegaan is, omdat hij daar veel sneller een visum kreeg. Wat India betreft heeft dat te maken met de problematiek van het bevolkingsregister. In India zijn er geen geboortebewijzen van degenen die voor 1974 zijn geboren; ik bied mijn verontschuldigingen aan aan de heer Irrgang. Die problematiek moeten wij op een andere wijze oplossen dan wij tot nu toe gedaan hebben.

De heer Irrgang (SP):

Zoals de minister misschien bekend is, bevinden zich onder asielzoekers ook heel wat kenniswerkers. Ook deze, vaak heel hoog opgeleide mensen kunnen tijdens hun asielprocedure niet werken. Vindt de minister ook dat het voor deze kenniswerkers mogelijk moet zijn om te werken tijdens hun asielprocedure?

Minister Brinkhorst:

Ik ga niet over het asielbeleid. Het is een zaak van collega Verdonk. Mijn invalshoek is een economische, gericht op versterking van de concurrentiepositie. Ik streef ernaar dat wij in het kabinet een onderscheid maken tussen asielzoekers en degenen die een bijdrage kunnen leveren. Ik neem aan dat de heer Irrgang dit debat ook met mevrouw Verdonk voert.

Ik kom op innovatie en excellentie. Alleen op toegevoegde waarde kunnen wij concurreren. Wij moeten ons positioneren als een delta voor innovatieve diensten en productie. De Nederlandse innovatiepositie is de afgelopen jaren verslechterd, maar er is een kentering. Dit kabinet heeft veel energie en middelen weten los te maken die bijdragen aan een innovatiever bedrijfsleven. Het Innovatieplatform, waar soms wat badinerend over wordt gedaan, heeft daar een belangrijke katalyserende rol bij gespeeld.

Er is sinds het aantreden van het kabinet een extra impuls gekomen voor kennis en innovatie van 800 mln. Ik noemde al de FES-impuls van het voorjaar en de zomer. Ik wijs ook op de innovatievouchers, die voor het mkb een zeer succesvol instrument zijn. Mevrouw Smeets heeft gevraagd naar de marketingvouchers. De innovatievouchers zijn primair gericht op innovatie en onderzoek. Marketing behoort in wezen tot de essentie van het ondernemen. De vouchers zijn niet bedoeld om advertenties te plaatsen in de Telegraaf of een ander blad. Wij moeten voorkomen dat wij concurrentievervalsing krijgen. Het is wel mogelijk om informatie of kennis te verwerven over marketing. De kennisdimensie staat bij de innovatievouchers centraal.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik ben het met u eens dat de markt een aantal zaken moet regelen. Naar aanleiding van een aantal gesprekken, ook met de kennisaanbieders, heb ik begrepen dat zij vinden dat de kennis over de muur wordt gesmeten, waarna het vernieuwingsproces op de plank blijft liggen. Ik vraag of het laatste stapje kan worden gezet om de ondernemer te laten voelen hoe belangrijk het is om kennis op het gebied van marketing op te doen. Het is niet zozeer bedoeld om advertenties te betalen, maar om te helpen bij het opstellen van een business plan.

Minister Brinkhorst:

Kennis over marketing kan worden ingekocht. De kern van innovatievouchers is om twee werelden bij elkaar te brengen die uit elkaar lagen, namelijk het bedrijfsleven aan de ene kant en kennisinstituten, zoals hbo's en universiteiten aan de andere kant. Het is dus een soort matchmaking met een fantastisch resultaat, zodat wij daar volgend jaar mee doorgaan, waarbij ik verwijs naar de begroting. Interessant is dat men ook toegang kan hebben tot buitenlandse kennisinstellingen. Toen ik in Aken was, heb ik een akkoord gesloten met de minister van economische zaken en innovatie van Nordrhein-Westfalen en hetzelfde geldt voor de Vlaamse minister van innovatie. Wij zijn bezig te internationaliseren, zodat het mkb zich kan positioneren als een deel van het internationale bedrijfsleven.

De WBSO is een aantal jaren achter elkaar uitgebreid naar in totaal 100 mln. Per 2006 is er 25 mln. extra beschikbaar voor procesinnovatie, wat ook belangrijk is voor het mkb. Niet voor niets gaat het grootste deel van het innovatiebudget naar het mkb: 70% van de toegekende WBSO-gelden en 60% van de totale innovatiegelden gaat naar het mkb.

Wij passen de financiering van kennisinstelingen als TNO en ECN aan, door deze vraaggerichter te maken. Ook daardoor ontstaat meer samenwerking met de bedrijven.

Wij moderniseren het instrumentarium voor ondernemers drastisch.

Er is een eerste aanzet tot een meer moderne bekostiging van het universitair onderzoek: 100 mln.

Wij stellen een investeringsagenda voor de toekomst op, samen met het Innovatieplatform.

Maar het gaat niet alleen om geld, maar ook om nieuwe activiteiten. Ik wijs op de Telecomwet, waarmee wij waarschijnlijk koploper zijn geworden bij breedbandinternet. Nu is dat nog Zuid-Korea, maar in 2006 zullen wij dat land voorbijstreven. Dit betekent ook dat het innovatiebeleid pas goed kan gedijen wanneer eerst de juiste economische randvoorwaarden zijn vastgesteld. Alleen in een omgeving waarin bedrijven de vruchten van hun innovaties maximaal kunnen genieten, zullen vernieuwende activiteiten worden ondernomen. Ik heb een gezond fiscaal klimaat voor het mkb als randvoorwaarde genoemd. Dat gaat via de WBSO. Verder noem ik de verlaging van de vennootschapsbelasting met specifiek flankerend beleid voor het mkb.

De heer Aptroot (VVD):

Allereerst kijk ik wat bezorgd naar de voorzitter, met al zijn gehoest, maar ik begrijp dat dat niet nodig is. De minister stelt dat wij op het gebied van breedband op de tweede plaats liggen en misschien eerste worden. Is dat dankzij of ondanks het feit dat de overheid daarin investeert? Wij praten hier niet over het feit dat Kenniswijk failliet is gegaan. Daar zit geld in van de gemeente Eindhoven, van de regio Eindhoven, van hbo's en universiteiten, kortom, allemaal overheidsgeld dat weg is. Wij hebben hier en daar met belastinggeld glasvezel aangelegd, maar er is niemand die wil betalen voor een abonnement. Moeten wij niet de conclusie trekken dat wij koploper worden omdat de private partijen het goed doen, terwijl de overheid niet meer investeert? Van de 45 mln. voor Kenniswijk is 10 mln. in de grond gestopt, wat er nooit meer uitkomt. Is de minister bereid om de 35 mln. die nog niet is uitgegeven, op een verstandige manier te investeren, bijvoorbeeld in de harde infrastructuur, waarmee files worden weggenomen?

Minister Brinkhorst:

Ik ben de heer Aptroot erkentelijk voor zijn vraag. Het zal hem bekend zijn dat ik mij bij mijn aanstelling de vraag moest stellen of wij zouden kiezen voor soorten infrastructuren. Daarvoor heb ik uitdrukkelijk niet gekozen, omdat ik van mening ben dat dit typisch een zaak is voor de markt. Ik kan niet beslissen over wat er voor mijn tijd is gebeurd op het punt van verkeerde financiering. Dat zou flauw zijn en bovendien ben ik niet de persoon die dat moet doen. Ik heb wel het signaal afgegeven dat bijvoorbeeld gemeenten onder beperkte omstandigheden er verstandig aan doen om te investeren. Wij spreken in dit land echter over decentralisatie en eigen bevoegdheden. Ik ben in dialoog met gemeenten en vermoed dat wij langzamerhand op de goede weg zijn.

De tweede vraag van de heer Aptroot zal ik in tweede termijn beantwoorden. Ik wil mij namelijk eerst in de details verdiepen, waaronder de genoemde bedragen van 10 mln. en 35 mln. In de eerste plaats is mijn inzet gericht op het faciliteren met als doel om belemmeringen op het terrein van het aanleggen van infrastructuur weg te nemen. Het was een hele toestand in Nederland met die grondregeling, de aanleg van pijpen enzovoort. In de tweede plaats zet ik mij in om ervoor te zorgen dat vooral de dienstverlening met breedband wordt bevorderd. Daar was namelijk sprake van een groot knelpunt. Het beeld van die grote snelweg waarvan weinig auto's gebruikmaken is bij de Kamer bekend. Wij zijn daarom met pilotprojecten gestart en zetten ook geld in voor veiligheid, zorg, onderwijs en voor de verschillende sectoren van de economie. Ik noem de launching-customerbenadering, waarover de Kamer zojuist een motie heeft ingediend. Naar mijn idee is dat het punt waarop ik moet worden afgerekend als het gaat om het bevorderen van die infrastructuur. De heer Aptroot heeft echter gelijk als hij zegt dat de infrastructuur zelf vanuit de markt moet komen.

De heer Aptroot (VVD):

In tweede termijn zal de minister terugkomen op het bedrag van 35 mln. van Kenniswerk dat nog niet is weggesmeten. Wij willen dat bedrag op een goede manier aanwenden en niet voor die flauwekul.

Op het eerste punt zijn de minister en mijn fractie het met elkaar eens. Wij hebben ons ook steeds verzet tegen de overheid die belastinggeld gebruikt om in glasvezel te investeren. Ik verzoek de minister om door te pakken en de oekaze uit te laten gaan dat ook gemeenten moeten stoppen. Het is immers geld dat door de burgers en bedrijven wordt opgebracht. Amsterdam zal daarmee beginnen en Appingedam is daardoor al in de problemen gekomen. Laten wij ophouden met het gebruiken van belastinggeld om het bedrijfsleven te beconcurreren en uiteindelijk een zeperd te halen. Waarom grijpt de minister niet in? Hij heeft onze steun.

Minister Brinkhorst:

De heer Aptroot weet dat ik bezig ben met het maken van spelregels voor de overheid. Hij zegt feitelijk dat de medeoverheden weer lagere overheden moeten worden. Hij pleit ervoor om de spelregels die centraal aan de orde zijn onder omstandigheden toe te passen. In de afgelopen periode hebben wij echter een cultuur ontwikkeld die inhoudt dat iedere overheid op ongeveer hetzelfde niveau staat. Ik ben dus voorstander van duidelijke bevoegdheidsafbakeningen. In die zin vermoed ik dat ik het huis van Thorbecke nog wel ken.

Het tweede aspect van de innovatie is de excellentie. De door mij genoemde acties leveren een belangrijke bijdrage aan de verbetering van het Nederlandse innovatieklimaat. Die concurrentie dwingt ons echter ook tot meer excellentie, vooral in een globaliserende wereld. In een algemeen overleg hebben wij kort geleden uitvoerig gesproken over de aanpak van sleutelgebieden. Die aanpak is betrekkelijk revolutionair. Twintig jaar lang hebben wij in Nederland geen industriepolitiek gekend, doordat wij alles op een hoop wilde gooien. Nu worden er door het ministerie van Economische Zaken innovatieprogramma's ontwikkeld op vier sleutelgebieden: high-techsystemen en materialen, flowers and food, water en de creatieve industrie. Dat zijn bij uitstek gebieden waarvoor geldt dat wij een goede uitgangspositie hebben om tot de top van de wereld te kunnen behoren. Het punt van het water licht ik eruit. Het is de Kamer bekend dat de minister van V en W en de staatssecretaris daarmee bezig zijn. Het is mij ook duidelijk geworden dat wij de watersector moeten internationaliseren. Er zijn echter nog belemmeringen om vanuit een monopoliepositie internationaal te kunnen concurreren. Met de minister van V en W en met name met de staatssecretaris werk ik eraan om nieuwe wet- en regelgeving tot stand te brengen en om een verandering van mindsetting te bewerkstelligen. Juist op het terrein van water kunnen wij munt slaan uit onze wereldwijd geroemde kennispositie. Dat doen wij echter te weinig.

Er is meer waarvoor geldt dat wij leidend en excellent kunnen zijn. Instituten als MESA+ en het Holst Centre moeten internationaal gerespecteerde bolwerken van bedrijvigheid en onderzoek worden. Met onze programma's investeren wij fors in deze instituten. Het Holst Centre is een belangrijk voorbeeld van bilaterale grensoverschrijdende samenwerking. De heer Ten Hoopen heeft daarnaar terecht gevraagd. Ik noem ook de samenwerking tussen Maastricht en Aken rond de supercomputer. Ook wijs ik op het IOP spraaktechnologie dat in samenwerking met Vlaanderen plaatsvindt. Er gebeurt heel veel grensoverschrijdend. Dat is de enige manier waardoor Nederland toegevoegde waarde heeft en kan stijgen op de ladder van innovatieve landen. Verder verwijs ik wat betreft het Europees verband naar het kaderprogramma als belangrijk instrument voor samenwerking.

Mevrouw Smeets heeft gevraagd naar de financiering van het topinstituut Farma en naar de verschillen met andere sleutelgebieden. Het TTI Farma is gericht op het precompetitief onderzoek in een zeer R&D-intensief gebied, waar ook de investeringen door het bedrijfsleven zeer hoog zijn. Het bedrag voor Farma geldt voor een periode van vier jaar. Het gaat om ongeveer 30 mln. per jaar. De sleutelgebieden zijn pilots. Daar moeten wij eerst ervaring mee opdoen.

De heer Van der Vlies heeft mij gevraagd naar de voortgang van Farma. De organisatiestructuur is net vastgelegd evenals de samenstelling van de directie. Het onderzoeksprogramma wordt uitgewerkt en de eerste echte activiteiten zijn voorzien in 2006. Er is een verheugend aantal nieuwe bedrijven dat interesse toont om deel te nemen. Farma draaide de afgelopen tijd met verlies op het punt van R&D. Deze actie leidt ertoe dat wij in een nieuwe situatie komen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als de minister aan moderne industriepolitiek wil doen in het kader van het aanwijzen van sleutelgebieden, waarom wordt duurzame energie dan niet als sleutelgebied aangemerkt?

Minister Brinkhorst:

Energie is wat mij betreft een volstrekt door alle gebieden heen aanwezige activiteit. Sectoren waar tot nu toe te weinig power in is gestopt, proberen wij nu verder te ontwikkelen. De duurzame energie komt heel sterk aan de orde bij Energy Valley in het noorden van Nederland. Wat betreft de eerder door mij genoemde vier sleutelgebieden is sprake van goede internationale concurrentie. Door nieuwe impulsen eraan te geven kunnen wij onze internationale rol als Nederland verder versterken. Het is evenwel niet exclusief. Het is niet zo dat daarmee alle andere activiteiten tweederangs zijn geworden.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik heb nog geen antwoord gehad op mijn vraag hoe u de verhouding ziet tussen Farma en de overige sleutelgebieden.

Minister Brinkhorst:

Farma is een kennis- en kapitaalintensieve activiteit. Het kabinet heeft ervoor gekozen om de dreigende achterstand op farmagebied aan de orde te stellen. Een belangrijk signaal was dat Akzo Nobel zijn researchlaboratorium heeft gevestigd in MIT Harvard en niet in Nederland. Om ervoor te zorgen dat de beoogde maatregelen effect sorteren heb je een zeker volume nodig. Een bedrag van iets meer dan 30 mln. op jaarbasis vind ik in dat opzicht redelijk evenwichtig. Ten opzichte van de andere sectoren kun je dus niet zeggen dat Farma in een speciale positie is gekomen. Punt is nu eenmaal wel dat je soms iets meer middelen ergens voor moet inzetten om resultaten te boeken.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Het Innovatieplatform kiest duidelijk voor die sleutelgebieden. Dus blijkbaar is dat niet belangrijk genoeg voor u. Verder doet u alsof het ongeveer hetzelfde is maar dat is het volgens mij niet. Het gaat om een eenmalig bedrag van 20 mln. voor de sleutelgebieden en om 130 mln. over vier jaar voor Farma. Voor de jaren na 2006 zie ik geen geld voor de sleutelgebieden.

Minister Brinkhorst:

Dat is wel het geval. Ik kom er graag in tweede termijn op terug met om er preciezer over te kunnen zijn. Bij de versterking van de FES-gelden en bij het opstellen van onze begroting hebben wij er sterk op ingezet dat wij niet uitkomen op eenmalige bedragen. Het topinstituut Farma vereist op dit moment een bepaalde inzet zodat wij over vier, vijf jaar weer een zeer competitieve farmacologische industrie in Nederland hebben.

De smart mix biedt nieuwe mogelijkheden voor investeringen. Het gaat om structureel 100 mln. vanaf 2007. Dat bedrag kan bijvoorbeeld ook voor nieuwe TTI's naast Farma worden ingezet. Door de modernisering van de financiering van de universiteiten moeten wij dit soort ontwikkelingen in de toekomst verder versterken. Daarmee kunnen wij de excellentie in Nederland op een steeds hoger niveau brengen. Dan kunnen de universiteiten zelf de benodigde keuzes maken en kunnen deze ontwikkelingen autonoom tot stand komen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb de minister van VWS afgelopen maandag gevraagd naar dat topinstituut Farma. Over de eerste opzet was het Centraal Planbureau buitengewoon kritisch. Heeft het kabinet om een oordeel gevraagd over de definitieve opzet van het topinstituut Farma? Wat is het oordeel van het CPB?

Minister Brinkhorst:

Ik herinner mij dat eerste oordeel heel goed. Wij hebben toen de zaak teruggebracht en gezegd dat er een nader oordeel moet komen. Nu u mij deze specifieke vraag stelt, wil ik u geen onvolledig antwoord geven. Ik kom daar in tweede termijn op terug.

Dan kom ik op de specifieke acties op het terrein van duurzaamheid, waaraan de heer Vendrik veel aandacht heeft besteed. Ik vind dat hij ook recht heeft om daar zo specifiek mogelijk antwoord op te krijgen. Hij begon zijn betoog met de mededeling dat hij het jammer vond dat er geen minister voor Milieu meer is, maar wij hebben twee ministers voor Milieu. De ene is de staatssecretaris van VROM en de andere is de minister van Economische Zaken. Een integraal onderdeel van mijn economisch beleid is het vraagstuk van duurzaamheid. De heer Vendrik heeft speciaal aandacht gevraagd voor het energiebeleid en vroeg mij om alles uit de kast te halen op dat terrein.

Ik houd niet van grootspraak, zoals men weet, maar ik denk dat er de laatste vijfentwintig jaar geen minister van Economische Zaken is geweest die hiervoor meer concrete financiering heeft ingezet dan ik. Ik noem het enorme bedrag van 800 mln. voor het Waddenfonds. Dat zal voor een belangrijk deel kunnen worden besteed aan duurzame energie in Noord-Nederland. Energy Valley is een element dat wij daarmee tot uitdrukking moeten brengen. Daarmee bestaat voor het eerst fysiek het gevoel in Noord-Nederland dat er niet alleen gasvoorraden naar het zuiden verdwijnen, maar dat men als nieuwe waarde krijgt de ontwikkeling naar duurzaamheid. Toen ik dertig jaar geleden in Groningen woonde, zag ik dat probleem al. Ik ben van mening dat wij dankzij de beslissing over de Waddenzee nu eindelijk in die situatie kunnen komen. Naast die 800 mln. kan ik noemen 250 mln. uit het FES en mogelijkerwijs straks ook uit de markt en 1 mld. uit de MEP voor duurzame energie.

De heer Slob (ChristenUnie):

Als de heer Brinkhorst de historie recht wil doen, ook rond die 800 mln., is het goed om te zeggen dat de Kamer nogal heeft moeten aandringen op verhoging van dat bedrag, omdat het kabinet, waar hij deel van uitmaakte, veel lager had ingezet. Als hij terugkijkt en niet van grootspraak houdt, denk ik dat het goed is om die kanttekening erbij te maken.

Minister Brinkhorst:

Wanneer de Kamer het nog beter doet dan het kabinet, zal ik de laatste zijn om mij daar niet over te verheugen.

Ik zie wel degelijk de urgentie van verandering in onze energievoorziening. De heer Vendrik herinnert zich met mij de bespreking van het Energierapport. Mijn indruk is dat de Kamer en ik het eens zijn over de noodzaak dat wij nu echt doorbraken op het terrein van duurzame energie tot stand moeten brengen. Er is veel winst geboekt. Het aandeel duurzame elektriciteit is onder andere door de MEP fors gestegen tot 6,4%. Dat was in 2003 nog 3,3%. Wij gaan het doel van 9% in 2010 dus halen.

Wij hebben ook transitieplatforms in het leven geroepen, waar alle mogelijke interessante projecten uit voortkomen. Ik noem bijvoorbeeld de warmtepijpleiding naar het Westland. Ik noem ook de ontwikkeling van een groene kas, die energie produceert in plaats van kost. Ik herinner mij nog heel goed dat men bij Economische Zaken kwam voor de groene kas. De heer Waalkens is er kroongetuige van dat ik toen met de collega van LNV heb gezegd dat wij dat samen gingen financieren. Dat is van grote betekenis voor LNV, voor Economische Zaken en voor duurzame energie. Op die manier hebben wij dat beleid tot stand gebracht. Ik denk dat wij die 1,5% energiebesparing gaan halen, of nog meer, als er echt haalbare instrumenten zijn, waarover ik heb gesproken met de heren Samsom en Vendrik. Dat moet blijken uit het ECN-rapport van november aanstaande. De inzet hierbij blijkt uit de omvangrijke FES-middelen die het kabinet uittrekt: 250 mln. voor de energietransitie en 1 mld. voor de ondersteuning van de opwekking van duurzame energie.

De technologie voor ondergrondse opslag is nog te duur. Die zit ook vooral in de onderzoeksfase en in de fase van het mogelijk faciliteren van demonstratieprojecten. De verplichtingen zijn niet zo gemakkelijk op te leggen als de heer Vendrik schetst. In de nota evaluatie klimaatbeleid is duidelijk aangegeven welke extra maatregelen getroffen moeten worden. De zekerheid waarmee de Kyotodoelstelling in het binnenland wordt gehaald is daardoor toegenomen van 50% naar 90%. Wij hebben dus een aanzienlijke zekerheid. Het is absoluut geen reden om stil te blijven zitten. Ik realiseer mij dan ook dat de werkelijke uitdagingen pas na het jaar 2010 liggen.

De heer Vendrik vraagt naar het uitstootplafond voor de industrie na het jaar 2008. Daarover wil ik graag met de Kamer spreken tijdens het algemeen overleg over de evaluatie van het klimaatbeleid, in november of begin december.

Ik heb samen met de minister van VROM advies aan de SER gevraagd over het stimuleren van eco-efficiënte innovaties. Dat advies zal de input leveren voor zowel de toekomstagenda milieu van VROM als een verdere uitwerking van het innovatie-instrumentarium van Economische Zaken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb een procedurele vraag. De minister zegt graag met ons verder te praten over het CO2-plafond voor de industrie bij gelegenheid van het algemeen overleg over de evaluatienota klimaatbeleid. Ik ga ervan uit dat de minister tot dat moment geen enkele onomkeerbare stap neemt in de vorm van een toezegging aan de industrie of een handtekening onder een afspraak met de industrie. De Kamer moet immers geheel vrij zijn om met de minister het belangrijke thema van het CO2-plafond voor de industrie te bespreken.

Minister Brinkhorst:

De heer Van Duyne is voor mij aan het discussiëren met de energieproducenten en met de energie-intensieve industrie in Noord-Nederland. Daar speelt de problematiek van de CO2 een rol. Ik doe uiteraard de gevraagde toezegging. Zodra ik op dit punt helderheid heb, informeer ik de Kamer daarover. Voordat er sprake is van onomkeerbare situaties, zal de Kamer daarover met mij kunnen debatteren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb de minister indringend verzocht om mij duidelijk te maken wat zijn Europese positie is ten aanzien van energiebesparing. Ik heb geen antwoord gezien of gehoord. Ik vraag hiernaar omdat in de opsomming van de minister van zo-even over de transitie bij de energievoorziening sprake is van veel overheidsgeld. Geld geven kunnen wij allemaal. Een echt transitiebeleid moet echter afgemeten worden aan de vraag hoe moedig de minister is om pijn te willen doen. Hij moet zich dan ook sterk maken in Europa voor hoge energiebesparingsdoelstellingen die alle nationale lidstaten binden. Dat is niet de positie die de minister tot op heden heeft ingenomen.

Minister Brinkhorst:

De heer Vendrik spreekt badinerend over het uitgeven van geld. Een bedrag van 2 mln. extra voor duurzame energie in een korte periode is geen kattenpis. Het gaat echter over meer. Daar heeft de heer Vendrik gelijk in. Hier wreekt zich dat in Nederland en Frankrijk de Europese constitutie is afgestemd. Daarmee zouden wij immers voor het eerst in vijftig jaar een gemeenschappelijk energiebeleid voeren. De enige bevoegdheid van de Europese gemeenschap op het gebied van energie zijn aanbevelingen voor energiebesparingsdoelstellingen. Die aanbevelingen zijn niet in harde, wettelijke maatregelen vast te leggen. Om die reden stem ik in met een aanbevelingsstructuur en niet met een verplichting.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn informatie is anders, namelijk dat u geen genoegen hebt genomen met de aanbevelingen op het terrein van de energiebesparing, maar dat u zich samen met landen als Duitsland en Zweden hebt verzet tegen scherpe, harde, verplichte doelstellingen voor alle lidstaten in Europa op het gebied van energiebesparing. Zo heb ik het tot nu toe begrepen, maar als het anders is, hoor ik het graag. Ik heb niet de indruk dat u niet anders kon dan u aansluiten bij het slappe instrument van een aanbeveling. Het EP wil het anders, de Europese Commissie wil het anders en wij van GroenLinks in Nederland willen het ook anders.

Minister Brinkhorst:

Het gaat om unanimiteit. In dit geval was de keuze: ofwel niets en afzonderlijke maatregelen voor individuele lidstaten, ofwel een aanbeveling. Nogmaals, wij zijn het erover eens dat de grondwet er had moeten komen. Dan hadden wij de bevoegdheid gehad om in Europees verband werkelijk wat te doen op energiegebied. Het zal ons nog berouwen dat wij die mogelijkheid niet hebben, maar dat terzijde. Ik ben altijd een voorstander geweest van een actief energiebesparingsbeleid, maar in Europees verband is het niet mogelijk geweest om iets anders te doen dan een aanbeveling. Laat ik u deze toezegging doen: zodra de kans zich voordoet, zal ik pleiten voor verdere activering. Ik wil graag andere lidstaten aanspreken op hogere percentages, maar wel op het moment dat wij de mogelijkheid hebben om dat feitelijk door te zetten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U verschuilt zich opnieuw achter het afstemmen van de grondwet door Nederland en Frankrijk. Voor mij ligt een stuk van 13 juli 2005, waarin u verslag doet van de Raad waarin dit thema aan de orde is geweest. Daarin lees ik helemaal niets over het feit dat het afstemmen van die grondwet belemmerend is geweest voor de besluitvorming terzake. Ik geloof niet dat het relevant is voor dit punt. Het is voor mij in ieder geval nieuw. Ik heb nog steeds de indruk dat de politieke wil ontbreekt, helaas ook bij u, om op dat punt mee te gaan met de Europese Commissie, het Europees Parlement en GroenLinks.

Minister Brinkhorst:

U hebt gelijk dat er geen direct causaal verband is tussen dit specifieke thema en de grondwet. Als de grondwet was aangenomen, hadden wij werkelijk een dwingend Europees energiebeleid tot stand kunnen brengen. Dan hadden wij voor het eerst gekwalificeerde meerderheden en dan waren er wettelijke mogelijkheden om het vast te leggen. Dat is niet het geval. Het is juridisch niet mogelijk geweest om meer dan een aanbeveling te doen. Het opleggen van een scherpe doelstelling voor alle lidstaten was niet mogelijk. De lidstaat Nederland kan natuurlijk niet eenzijdig verdergaan en de consensus doorbreken. Wij hebben het vaak genoeg over het gelijke speelveld. Mijn inzet om tot verdergaande energiebesparing te komen, heb ik in de Kamer aan de orde gesteld. Wij hebben het er ook over gehad in het AO. Ik heb de bereidheid om verder te gaan als uit de ECN-studie blijkt dat dit kan.

De heer Van den Brink (LPF):

Dus u sluit duurzame energie af. Ik heb begrepen dat de heer De Krom een motie heeft ingediend, waarin de regering wordt verzocht maar 500 mln. beschikbaar te stellen voor windenergie. Later heb ik begrepen dat de CDA-fractie zich wat zwalkend heeft opgesteld. Geeft u die andere 500 mln. nu wel uit voor windenergie?

Minister Brinkhorst:

Die andere 500 mln. zal aan windenergie worden uitgegeven wanneer de kosten-batenanalyse aangeeft dat het juist is. Een totaalbedrag van 1 mld. is besteed aan duurzame energie met als doelstelling het jaar 2010 te halen en de duurzame elektriciteit een verdere impuls te geven.

Voorzitter. Ik kom bij de marktordening. Ik zal over drie thema's spreken: de problematiek aanbesteden en mkb, de mededinging en de bagatelregeling en de PBO's.

Allereerst wil ik reageren op enkele wat defensieve opmerkingen van de heer Irrgang over liberalisering. Diverse studies, waaronder die van de OESO, het IMF, de Nederlandsche Bank – u zult begrijpen waarom ik die noem – en de Europese Commissie geven aan dat waar de concurrentie sterk is de productiviteit groeit, de inflatie lager is en innovatie floreert. Een aantal voorbeelden van de voordelen van liberalisering. Liberalisering van de telecomsector heeft een geweldige impact gehad op lagere prijzen, meer keuzen en de rol van koploper in breedband. De heer Bakker vroeg overigens nog naar de kabel. Eergisteren heb ik u een uitvoerige brief gestuurd met de stand van zaken en het verloop van de procedures. Ik wacht op korte termijn de reactie van de Europese Commissie af. Ook op energiegebied is er met liberalisering veel winst geboekt. Qua energietransport heeft DTe bijvoorbeeld gezorgd voor een maatschappelijke kostenverlaging. De reële netwerktarieven zijn tussen 2001 en 2005 op basis van de prijzen 2000 met 12% voor de elektriciteit en 9% voor het gas gedaald. Alleen door te switchen van energieleverancier naar een goedkopere kan een huishouden een koopkrachtverbetering realiseren tot 0,4% op jaarbasis, uitgaande van een prijs van globaal € 50 tot € 52. Vanzelfsprekend moeten publieke belangen goed geborgd zijn. Ik ben geen fanatieke marktliberaal. Terecht wees de heer Irrgang daar in zijn betoog ook op. Het is bij uitstek een terrein waar ik aan werk. Ik geloof in een sterke markt en in een sterke overheid. In dat verband verwijs ik ook naar mijn werk op het gebied van de leveringszekerheid en de splitsing van energiebedrijven.

De heer Irrgang (SP):

Bij de telecom zijn er inderdaad lagere tarieven gekomen, maar ik heb ook niet gezegd dat alles helemaal fout is gegaan. Er zijn echter wel degelijk fouten gemaakt, zelfs op veel terreinen. Ik vind dat wij daarvan zouden moeten leren. Zo is toch vrij algemeen erkend dat het achteraf bezien niet zo verstandig is geweest om het vaste net van de telefonie aan een particuliere onderneming, KPN, te verkopen.

Minister Brinkhorst:

Ik heb dat zelf ook regelmatig geconstateerd!

De heer Irrgang (SP):

Akkoord, maar in de energiesector is bijvoorbeeld de import van vuile stroom toegenomen. Er zijn discussies gaande over de vraag of het onderhoud van de netten niet in gevaar komt. Het is toch heel verstandig als men leert van wat er de afgelopen jaren fout is gegaan? Ik ben al met al niet zo enthousiast over liberalisering en ik begrijp dat de minister daar anders over denkt, maar dat er fouten zijn gemaakt, zal hij volgens mij toch ook niet willen ontkennen.

Minister Brinkhorst:

Dat zeg ik ook niet en ik ben ook niet te oud om te leren. Inderdaad hebben wij die ervaringen gehad, maar dat betekent niet dat je daardoor principieel tegenstander van liberalisering moet zijn, zoals u min of meer in uw betoog aangaf. Dat is volgens mij aantoonbaar niet juist. Overigens reken ik op de steun van uw fractie waar het gaat om de splitsing van de energiebedrijven. De enige garantie om tot een echt behoorlijke financiering van netten te komen is als die financiering onafhankelijk is, los van overwegingen van distributie of commerciële productie.

De heer Irrgang (SP):

Die steun zult u niet krijgen als u die netten tegelijkertijd wil verkopen. Dat is een van de fouten die iedere keer bij privatisering en liberalisering worden gemaakt. Wat ons betreft moeten die netten bij de overheid blijven. U wilt een minderheidsprivatisering van die netten, of zie ik dat verkeerd?

Minister Brinkhorst:

Wij spreken elkaar hierover verder bij de behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel en ik hoop dat dit zo snel mogelijk kan.

De heer Bakker (D66):

Wat de kabel betreft, zei de minister dat hij wachtte op de reactie van Brussel op de conceptbesluiten van Opta. Wat vindt hij van de publieke uitlatingen van Eurocommissaris mevrouw Kroes waarin zij liet doorschemeren dat zij daar mogelijk niet mee akkoord zou gaan? Stel dat Brussel er inderdaad niet mee akkoord gaat, hoe zit het dan met die ondraaglijk hoge tarieven die zonder extra diensten de laatste jaren almaar zijn gestegen en waar de hele Kamer en de minister ook zo graag iets aan willen doen?

Minister Brinkhorst:

Ik vind dat wij niet vooruit moeten lopen op definitieve posities. Toen ik dit afgelopen maandag voor de eerste maal van mevrouw Kroes hoorde heb ik gezegd dat ik dat een interessante mededeling vond maar dat ik mijn oordeel opschortte totdat ik haar brief kreeg. Als ik het goed begrepen heb, is die brief vandaag of morgen te verwachten. Ik ben blij dat ik die brief toch naar Brussel heb gestuurd, ondanks aandrang van de Kamer om dat niet te doen, want als in de reactie vanuit Brussel een procedure wordt voorgesteld, treedt er een periode van twee maanden in voor een soort opschortingsprocedure. Dat geeft u en mij de gelegenheid om in die twee maanden ook nog eens na te denken. Ik vraag u nu om nog een paar dagen geduld te hebben, want ik zal volgende week reageren nadat ik bestudeerd heb wat de Commissie daarover heeft gemeld. Ik heb begrepen dat de Kamer heeft gevraagd om hierover nog een debat te voeren.

De heer Bakker (D66):

Stel dat het antwoord negatief is. Moeten wij dan de mogelijkheid van aanvullende wetgeving onder ogen zien?

Minister Brinkhorst:

Ik denk dat aanvullende wetgeving alleen maar een ultimum remedium is. Als wij de Telecomwet willen aanpassen, moeten wij wel binnen de Europeesrechtelijke grenzen blijven. In ons goede vaderland duurt zo'n wijziging dan al snel een paar jaar. Een van de redenen waarom ik destijds het Opta-besluit heb doorgestuurd naar Brussel, is dat ik hoopte dat ik voor januari aanstaande helderheid kan krijgen. Ik hoop dit nog steeds, maar ik verkeer nu nog in onzekerheid door de aarzelende positie die de Commissie op dit punt heeft ingenomen. Ik heb geen andere toelichting gekregen en ik moest die middag weg, anders had ik nog wel even nagepraat om wat persoonlijke informatie te krijgen.

De CDA-fractie heeft het kabinet bij monde van de heer Ten Hoopen gevraagd om een regeling te ontwikkelen en te integreren in het aanbestedingsbeleid. Wij hebben daar al een algemeen overleg over gevoerd. Ik onderschrijf het belang van een sterk mkb en ik betreur het dat het mkb een relatief klein aandeel in de overheidsopdrachten heeft. Dit is voor een deel te verklaren uit de omvang van de opdrachten. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de bouw waar de afgelopen tijd bepaald niet al te zeer innovatieve opdrachten zijn verstrekt. De aanbestedingen waren soms zo omvangrijk dat het mkb daarvoor minder in aanmerking kon komen.

Daarnaast geven het mkb en de starters aan dat er nog steeds belemmeringen zijn bij de aanbesteding. Ik wil hier serieus iets aan doen. Ik zeg dit tegen de achtergrond van het feit dat zaken als financiële draagkracht, track record of bekwaamheid vaak belemmeringen vormen. In de nieuwe aanbestedingswet die ik hopelijk voor de jaarwisseling aan de Kamer kan aanbieden, zijn regels voorzien die grenzen stellen aan te strenge selectie-eisen. Vooral kleinere bedrijven en starters kunnen daarvan profiteren.

Een andere belemmering wordt gevormd door de administratieve lasten bij aanbesteden. Die worden teruggedrongen door de stroomlijning van de procedures en door het stimuleren van het elektronisch aanbesteden.

Verder zal het innovatief aanbesteden ten faveure van onder meer het mkb worden bevorderd. Dit is een van de taken van het Professioneel en Innovatief Aanbestedingsnetwerk voor Overheidsorganisaties dat deze zomer van start is gegaan.

Ik experimenteer ook nog met zogenaamde SBIR-pilots (small business innovation research). Ik zal weldra voorstellen doen voor een kabinetsbrede aanpak van de SBIR. TNO heeft vandaag op het Holland Innovation Event het voornemen bekend gemaakt voor een eigen SBIR-pilot. Dit is een Amerikaans model dat veel interessante aspecten heeft.

De gedachte om een vast deel van het budget voor overheidsopdrachten te reserveren voor het mkb is in strijd met de Europese regelgeving. Ik wil er graag bij de Commissie voor pleiten om meer uitzonderingen mogelijk te maken, maar wij moeten ook rekening houden met het de Europese jurisprudentie en de recente voorstellen voor nieuw beleid van de Europese Commissie die voorstaan dat ook deze opdrachten openstaan voor alle bedrijven in Europees verband.

Samenvattend: ik vind dat wij alles op alles moeten zetten om belemmeringen voor het mkb tegen te gaan. Ik werk daar ook concreet aan, maar een vast percentage reserveren is op dit ogenblik op Europeesrechtelijke gronden niet mogelijk.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Het is toch gek dat dit in een marktgeoriënteerd land als Amerika wel kan en dat het in Europa niet kan. Ik zou de minister willen uitnodigen om ervoor te zorgen dat die regel hem niet belemmert.

Minister Brinkhorst:

Ik oriënteer mij op dit moment op mogelijkheden voor een uitzondering. De belangrijkste reden dat het moeilijk ligt, is het gegeven dat er nog geen echte Europese interne markt is. De hoofdregel bij het tot stand brengen van die markt is non-discriminatie. Als een land een deel van de markt voor het midden- en kleinbedrijf reserveert, reserveert dat land dat in de eerste plaats voor het nationale mkb. Die beperking leidt ertoe dat de Commissie zich kritisch opstelt tegenover dit soort percentageregelingen. Ik verwacht met het oog hierop dat de Commissie ook nu zal zeggen dat een dergelijke regeling non-discriminatoir moet zijn. Tegelijkertijd kan ik mij ook voorstellen dat er Europese regels komen voor het Europese mkb, maar zover zijn wij nu nog niet. Ik ben dus geen tegenstander van deze suggestie, maar ik vind dat ik u ook op de consequentie moet wijzen dat wij ongetwijfeld bij het Europese Hof worden aangeklaagd als wij daar op dit moment toe zouden overgaan.

De heer Van der Vlies vroeg naar de verruiming van de bagatelvrijstelling als mogelijkheid om verkoopcombinaties tot stand te laten komen. Ik acht een dergelijke verruiming niet het juiste middel om het mkb een betere concurrentiepositie te geven. De NMa heeft, ondanks verschillende onderzoeken, aan de inkoopkant van de markt geen inbreuk op de mededinging geconstateerd, waartegen tegenwicht geboden zou moeten worden. Met dit voorstel wordt dus op de zaken vooruitgelopen.

Zelfs al zou er inbreuk worden gemaakt op de mededinging aan de inkoopkant van de markt, dan nog zou ik niet positief staan tegenover het voorstel om inkoopcombinaties mogelijk te maken. Het gezamenlijk verkopen komt namelijk neer op het maken van prijsafspraken. De dynamiek van de markt, die al geweld wordt aangedaan door dat misbruik, zou dan nog verder worden beperkt ten koste van de consument. En de consument is voor mij een belangrijk uitgangspunt. Verder bestaan er nu al mogelijkheden voor het mkb om een tegenwicht te vormen tegen inkopende bedrijven. Ik ben daarvan een voorstander. De Mededingingswet bevat immers niet alleen een bagatelregeling die bedrijven onder een bepaalde omzetgrens in staat stelt samen te werken. Ondernemers kunnen volgens de Mededingingswet in beginsel ook samenwerken als zij actief zijn in andere productcategorieën waarvan de voorwaarden of criteria berusten op andere dan de primaire concurrentieparameters als marktverdeling en prijs. Ik wijs op de samenwerking bij research en development.

Anders dan de heer Ten Hoopen stelt, is mijn mededingingsbeleid voor het mkb coulanter dan dat van de Europese Commissie. De bagatelregeling wordt in de praktijk zo ruim geïnterpreteerd dat daardoor geen hoge barrières worden opgeworpen. Al met al ben ik om deze redenen niet enthousiast over het voorstel om de bagatelvrijstelling verder te verruimen.

De heer Aptroot (VVD):

De heer Van der Vlies heeft dit punt terecht aangekaart. De minister ziet geen echte problemen, maar dan gaat hij toch voorbij aan het gegeven dat in bepaalde branches in de detailhandel concerns actief zijn met een marktaandeel van 25% of meer. Ik denk dan aan de supermarktwereld en de speelgoedbranche. De speelgoedmarkt is zelfs voor ruim 50% in handen van één concern. Je kunt dan ook niet zeggen dat de bagatelregel afdoende is. Het is en blijft vreemd dat wat één concern allemaal wel kan en mag, niet is toegestaan aan een aantal andere zelfstandige ondernemers. Waarom mogen zij op hun beurt ook niet hun krachten bundelen? De politiek moet of alles regelen of ervoor zorgen dat tegenover macht een tegenmacht kan ontstaan. In aansluiting op de heren Van der Vlies en Ten Hoopen vraag ik de minister de mededingingswetgeving en de bagatelregeling opnieuw te bezien. Inkoopmacht is namelijk op dit moment misschien nog wel een groter probleem dan verkoopmacht.

Minister Brinkhorst:

Bij de evaluatie van de Mededingingswet moeten wij zeker op deze problematiek terugkomen. Ik kan nu al wel zeggen dat ik geen dogmatisch standpunt inneem in deze discussie. U vindt in mij dus geen geharnaste tegenstander, maar ik vind wel dat wij van de feiten uit moeten gaan. De informatie die ik na gisteren van de NMa heb ontvangen, wijst er niet op dat er sprake is van misbruik. Dat is een belangrijk gegeven. De twee voorbeelden die de heer Aptroot noemde, namelijk de speelgoedsector en bepaalde detailhandelsafspraken, wil ik ook graag eens bekijken. Ik wil dit niet verder politiseren. Daarom stel ik voor dat ik zal bezien wat er nog meer aan materiaal is. Ik zal onderzoeken wat er aan bagatelverruiming mogelijk is zonder dat er feitelijke juridische maatregelen hoeven te worden genomen. Ik zal bekijken hoe zich dit verhoudt tot hetgeen er tot nu toe in de praktijk aan de orde is geweest. Dat zijn de elementen waarmee ik mij wapen. Ik geef u informatie. Bij het komende debat over de Mededingingswet kunnen wij nader bezien of die aanleiding geeft tot aanpassingen.

De heer Aptroot (VVD):

De behandeling van de evaluatie van de Mededingingswet staat inmiddels op de agenda. Ik neem aan dat wij op behoorlijk korte termijn van de minister aanvullende informatie en eventueel voornemens voor nieuw beleid ontvangen.

Minister Brinkhorst:

Dat lijkt mij een goede gang van zaken. Dan kunnen wij het punt iets beter en meer geconcentreerd bespreken. Ik zal mijn apparaat verzoeken om dit wat verder te adstrueren. Ik vraag de Kamer om mij te voeden met concrete gegevens, want dan is er een behoorlijke dialoog mogelijk. De speelgoedsector werd genoemd en bepaalde detailhandelafspraken. De Kamer stelt mij voor een uitdaging. Ik ga verder kijken.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik wil nog even terugkomen op de concurrentieverhoudingen. U hebt net gesproken over de bagatel. Daar komen wij nog over te spreken in het kader van de Mededingingswet. Ik heb u ook een andere vraag gesteld. Als ik meld dat er in de ons omringende landen allerlei regelingen zijn om dumping en dat soort dingen te voorkomen, kunt u dat toch niet afdoen met de opmerking dat er in Nederland niets aan de hand is? Er is wel iets aan de hand. Ik heb een voorbeeld gegeven van de wijze waarop het in Duitsland is geregeld en er zijn voorbeelden van de manier waarop men er België mee omgaat. U kunt toch niet zeggen dat er geen probleem is? Hier worden markten gekocht. Wij komen hier absoluut over te spreken. U zei dat u er niet dogmatisch in zit, maar u geeft er voor de rest ook geen visie op.

Minister Brinkhorst:

Ik heb gezegd dat ik er niet dogmatisch inzit. Ik heb mij in eerste instantie laten leiden door de NMa. Ik vind dat de aangewezen organisatie om in eerste instantie een oordeel te geven. Ik heb in antwoord op vragen van de heer Aptroot en de heer Van der Vlies gezegd dat wij verder moeten zien als ik concrete nadere aanduidingen krijg dat dingen verkeerd gaan. Ik zal de NMa ook nadere vragen stellen. U noemt voorbeelden uit België en Duitsland. Ik zou die graag van u ontvangen. Zo kunnen wij gezamenlijk wijzer worden. Ik zei al eerder dat ik niet te oud ben om te leren. Ik zorg ervoor dat u een notitie krijgt met het oog op de bespreking van de Mededingingswet zodat wij het probleem wat meer handen en voeten kunnen geven.

De heer Aptroot en de heer Bakker vroegen naar mijn opvatting over de PBO's. Ik deel de zorg over de beperkte invloed van individuele ondernemers, de financiers van het stelsel, op de PBO's. Ik heb er van de oppositiefracties weinig over gehoord, maar dat is geen reden om geen dialoog met hen aan te gaan. Ik vind dat de invloed beneden de maat is. De transparantie op financieel en bestuurlijk vlak en de doelmatigheid van bedrijf- en productschappen zijn aandachtspunten. Ik krijg daar ook regelmatig klachten over. De klachten komen van de vioolbouwers, een heel erudiete sector in Nederland, tot de kappers. Ik heb mij ook wel eens afgevraagd of de activiteiten die een aantal bedrijf- en productschappen ontplooien nog wel in publiekrechtelijk verband moeten plaatsvinden.

Op dit moment leggen de PBO's de laatste hand aan hun toekomstverkenningen. Ik hoop dat zij daarin met voldoende kritische blik kijken naar hun band met de individuele ondernemer en het draagvlak of de representativiteit in de sector. Ik zal een persoonlijk voorbeeld geven. Ik heb een heel goede kapper hier ergens in Den Haag. Hij heeft mij regelmatig gevraagd waarom hij zo'n hoge bijdrage moet betalen aan het bedrijfschap terwijl hij er weinig voor terugkrijgt. Ik ben daar al een paar keer geweest en iedere keer stelt hij mij die vraag. Ik overweeg nu om naar een andere kapper te gaan omdat ik die vraag toch wat pijnlijk vind. Daarom hoop ik erg dat de evaluatie er begin volgend jaar zal zijn. Naar mijn gevoel kan ik daar nu alleen maar over zeggen dat een modernere governance naar mijn mening een instrument is waarmee een flinke stap in de goede richting kan worden gezet. Het kabinet kijkt met belangstelling uit naar de visie van de productschappen op hun toekomst. Ik wil niet vooruitlopen op het kabinetsstandpunt inzake de PBO's dat mijn collega De Geus u voor het zomerreces van 2006 heeft toegezegd. U begrijpt uit mijn opstelling dat ik ook in verband met mijn gang naar de kapper veel belang hecht aan modernisering van dit stelsel.

De heer Aptroot (VVD):

Los van de kwaliteiten van de kapper van minister Brinkhorst – ik kijk hem nu aan, maar zeg daar verder niets over – vind ik dat hij die kapper ten minste moet blijven bezoeken, omdat die kapper vecht voor de vrijheid en de ruimte voor ondernemerschap en dus tegen een bedrijfschap. Dat moet de minister juist steunen. Wij zijn het roerend met de minister eens, maar hij sprak over de beperkte invloed van individuele ondernemers. Ik begrijp niet hoe hij dat kan zeggen. Volgens mij is de invloed van individuele ondernemers volstrekt nul. Zij hebben geen enkele zeggenschap. Zij hebben alleen de verplichting om elk jaar een opgelegde heffing te betalen.

Minister Brinkhorst:

Dat is dus een zeer beperkte invloed.

De heer Aptroot (VVD):

Nul invloed is niet beperkte invloed, maar geen invloed.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter. Deze minister en het kabinet zijn de minister en het kabinet van de hervormingen. Kan de minister zich voorstellen dat het PBO-stelsel blijft zoals het is?

Minister Brinkhorst:

Ik wil niet over mijn graf heen regeren, maar ik denk dat er tussen nu en 2007 beperkte mogelijkheden tot verandering zijn. Ik wil alleen niet vooruitlopen op de evaluatie. De Kamer kan zich natuurlijk ook hervormend opstellen. Dan zal het kabinet een gepast antwoord geven. Ik herhaal dat ik er van de oppositie niet veel over heb gehoord, terwijl die toch vaak de neiging heeft om mee te willen hervormen. Op dit ogenblik is het alleen oorverdovend stil in de oppositie. Het lijkt mij ook belangrijk om te horen dat er verschillende signalen over de hervormingen van het stelsel worden afgegeven, zodat er een breed draagvlak is voor de totstandbrenging van deze hervormingen. Daar werken wij namelijk altijd aan in Nederland. Voorlopig stel ik mij afwachtend op. Dat begrijpt u wel.

De heer Bakker (D66):

Ik heb al heel wat debatten over PBO's gevoerd op grond waarvan ik vrees dat de oppositie zich op dit punt enigszins conservatief opstelt. Dat is des temeer reden om u als minister van Economische Zaken aan te spreken op uw hervormingsdrift. Zowel de geringe invloed van ondernemers als de economische werking van de schappen met al hun regelingen en heffingen moeten de minister van Economische Zaken toch ter harte gaan? Wij weten allemaal dat vanuit de polen en de corporatistische gedachte ook het ministerie van Economische Zaken nogal veel waarde hecht aan een onbelemmerde voortgang van het circuit dat PBO heet. Ik mag toch hopen dat de minister van Economische Zaken ook in deze kabinetsperiode wel aan de kant van de hervormingen staat en dat dit ook geldt voor het kabinet, want dat spreekt met één mond.

Minister Brinkhorst:

U kunt daarop rekenen. Ik hoop ook dat alle geachte afgevaardigden op dit probleem willen ingaan, wellicht ook in tweede termijn. Mevrouw Smeets draait mij nu de rug toe. Ik neem aan dat zij dit niet uit gebrek aan belangstelling voor hervormingen doet. Ik hoop dat wij een ontwikkelingsproces op gang kunnen brengen waardoor ik de gelegenheid heb om te reageren zoals mijn natuurlijke aard mij ingeeft. Mag ik het hierbij laten?

Ik ben hiermee aan het slot gekomen van mijn bijdrage in eerste termijn. Ik heb geprobeerd, u een indruk te geven van hoe ik werk aan een open en flexibele economie, die in staat is om nieuwe banen te scheppen, die profiteert van de globalisering en waarin mensen daar geen angst voor hebben. Ik hoop dat mensen ervan profiteren en erop inspelen. Het moet geen "race to the bottom", maar "to the top" worden. Zo'n samenleving is nodig. Het onderzoek van Friedman waar ik zojuist over sprak, laat zien dat de levensstandaard van mensen omhoog gaat als zij de samenleving, zichzelf en de medeburgers anders zien dan wanneer zij hun levensstandaard achteruit zien gaan. Mensen zijn dan vol vertrouwen, staan dan meer open voor anderen en voor verandering en zien hun toekomst en die van hun kinderen met meer vertrouwen tegemoet in plaats van met angst en met wantrouwen. Economische groei stelt mensen niet alleen in staat tot consumptie, maar is in veel opzichten cruciaal voor onze democratie, voor het vertrouwen in onze instituties en daarmee ook voor onze toekomst.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Over de opkomst van de nieuwe markten en economieën zoals China, India en Brazilië is al veel gezegd en geschreven. De minister heeft daar zojuist het een en ander over gezegd, vooral vanuit zijn ervaring in het kader van zijn reis, vorige week, naar India en Japan. De discussie over de globalisering gaat op dit moment vaak over de verdeling van de taart: wie krijgt wat? Wat mij betreft moet de focus van die discussie veel meer liggen bij: hoe kunnen wij die taart met z'n allen groter maken?

Discussies over koopkrachtverlies van 0,25% zijn ongetwijfeld belangrijk voor de mensen die ermee te maken hebben, maar op het moment dat wij werkelijk in staat zijn om die taart te vergroten, hebben wij het niet meer over koopkrachtdiscussies van 0,25%. Dan hebben wij het over koopkrachtdiscussies van bijvoorbeeld 30% als iemand een baan vindt. Dat is een serieuze inkomenstoename en een serieuze koopkrachtverbetering en vandaar dat het wat mij betreft dient te gaan om: zorgen dat er meer welvaart ontstaat en zorgen dat er meer banen komen, want aan het werk gaan is de beste koopkrachtverbetering.

Als wij terugkijken, zien wij dat indien wij de markten binnen de EU niet hadden geopend, het bbp in de oude vijftien lidstaten 20% lager zou zijn geweest. De handel tussen de vijftien oude lidstaten ligt nu 30% tot 60% hoger en de Europese Commissie heeft berekend dat door de totstandkoming van de interne markt 2,5 miljoen méér banen zijn gecreëerd dan zonder die interne markt. De open Nederlandse economie profiteert daar, juist door haar openheid, in hoge mate van.

Veranderingen in de wereldeconomie zijn niet nieuw. Wel nieuw is de enorme snelheid waarmee het proces verloopt. Dat maakt dat de zwakheden in onze economie, zowel in Nederland als in Europa, sneller worden blootgelegd. De snelheid van die veranderingen doet soms ook pijn. Laten wij ons echter wel realiseren: globalisation is here to stay – die gaat niet weg. De vraag is dan ook niet of globalisering een kans is of een bedreiging. De vraag is: hoe gaan wij zo met globalisering om dat wij er een kans van maken? Hoe zorgen wij dat Nederland zo inspeelt op de veranderingen die op ons afkomen dat wij er werkelijk profijt van hebben? Die veranderingen vragen om een competitief bedrijfsleven en een competitief ondernemingsklimaat.

Hoe gaan wij dat doen? Op drie manieren: ruimte voor ondernemers, inzetten op kansen en internationaal concurreren. Dat zijn tevens de drie hoofdstukken van mijn betoog.

Allereerst ga ik nu in op de ruimte voor ondernemers. Mevrouw Smeets had wat dat betreft gelijk; het betreft de rode draad van de inbreng van de Kamer gisteren. U hebt het er vrijwel allemaal over gehad: het belang van ondernemerschap en het belang van het mkb, het mkb als een motor van onze economie. Dat soort bedrijven zijn de aanjagers van economische groei, een economische groei die nodig is om de taart te vergroten. Dit kabinet is dat zich als geen ander bewust. Het betekent oor en oog hebben voor de knelpunten die ondernemers ervaren bij zakendoen in en vanuit Nederland. Wij gaan door met onze inspanningen om de Nederlandse economie internationaal concurrerend en flexibel te maken, want veel beter dan verstarring en protectionisme is het ervoor te zorgen dat ons ondernemingsklimaat op orde is en vooral dat wij het verder verbeteren.

Voorzitter: De Pater-van der Meer

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Als je kijkt naar de ranglijsten van het ondernemingsklimaat, bijvoorbeeld van het World Economic Forum, dan zie je dat Nederland gelukkig de weg omhoog terugvindt. Op dit moment staan wij samen met Australië op de tiende plaats, maar dat is niet voldoende. Wij stonden in de top drie een aantal jaren geleden en de lat moet ook hoog liggen. Mijn doelstelling is om aan het einde van deze kabinetsperiode weer in de top vijf te staan. Daarom hebben wij het midden- en kleinbedrijf nodig en ook het grootbedrijf; daarom hebben wij ondernemerschap nodig – starters, snelle groeiers en goede familieoverdrachten. Immers, ondernemen betekent dynamiek, creativiteit, samenwerking en drive. Daarom moeten wij – ik samen met u vooral – werken aan de waardering voor ondernemers en aan waardering voor ondernemingszin. Dat zie ik als één van de belangrijkste opdrachten voor mijn periode. Het betekent ondernemers in het zonnetje zetten, het imago van ondernemers in Nederland verbeteren en ervoor zorgen dat wij trots kunnen zijn op onze ondernemers en onze ondernemerszin. Ik heb het al vaker gezegd en de heer Aptroot refereerde er gisteren ook aan: verpleegsters, politieagenten en het soort Nederland, het soort maatschappij dat wij met z'n allen willen – wij kunnen erover discussiëren hoe dit er precies uit moet zien – kunnen wij alleen blijven financieren als wij de ondernemers koesteren en als wij een bloeiend bedrijfsleven hebben. Dat betekent immers banen en inkomen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik maak uit de woorden van de staatssecretaris op dat zij de ambitie heeft om weer bij de top 5 te komen. Wij zijn namelijk op de twaalfde plaats terechtgekomen. Dat is in de afgelopen vier jaar gebeurd en dit kabinet heeft het inmiddels drie jaar voor het zeggen. Waarom legt de staatssecretaris zich die ambitie op, terwijl wij negen plaatsen naar beneden zijn getuimeld?

Staatssecretaris Van Gennip:

Wij constateren dat een gedeelte van de criteria terugblikt. Een kleiner gedeelte van de criteria op grond waarvan die ranglijsten worden samengesteld, blikt vooruit. Nu beginnen wij die dynamiek in Nederland te voelen. Ook op die lijst is te zien dat het weer beter gaat. Ik heb al gezegd dat de lat hoog moet worden gelegd. Als wij die ambitie niet hebben, verzanden wij in die concurrentiestrijd in de wereld. Als wij het gezamenlijk voor elkaar krijgen om de juiste randvoorwaarden voor ondernemers te creëren en de waardering voor hen te laten toenemen om onze bedrijven internationaal concurrerend te maken, heb ik er vertrouwen in dat wij weer terug kunnen komen in die top 5.

De heer Slob (ChristenUnie):

Kan ik uit de woorden van de staatssecretaris concluderen dat wij volgend jaar tijdens de begrotingsbehandeling bij die top 5 moeten staan, als dit kabinet de lijnen tenminste nog steeds uitzet?

Staatssecretaris Van Gennip:

Wij zijn dan nog niet aan het eind van de kabinetsperiode.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het schiet dan al aardig op. Een half jaar later is het zo ver.

Staatssecretaris Van Gennip:

Wat mij betreft zijn wij volgend jaar rond deze tijd nog niet aan het eind van de kabinetsperiode. Als wij die ambitie niet hebben, komen wij er helemaal niet. Volgend jaar zullen wij vast en zeker weer over deze ambitie spreken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het mkb heeft een duidelijk rapport voorgelegd met een groot aantal aanbevelingen om te komen tot de ambitie die de staatssecretaris nadrukkelijk stelt. Ik heb de minister een vraag over dat rapport gesteld. Het werd echter stil en vervolgens heeft hij verwezen naar de tweede termijn met de opmerking dat een aantal zaken moet worden onderzocht. Als de minister dat soort basale vragen niet meteen kan beantwoorden, vraag ik mij af hoe hoog dit punt op de agenda van het ministerie van Economische Zaken staat.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik weet dat het onderzoek waarnaar de heer Slob verwijst onderdeel uitmaakt van die ranglijst van het World Economic Forum. Dat is als input gebruikt voor dat forum. Op de concrete aanbevelingen komen wij terug.

De belangrijkste boodschap in de Industriebrief, in de Ondernemerschapbrief en van alle initiatieven die wij hebben ontplooid, was dat goede randvoorwaarden belangrijk zijn. Ik zal ingaan op een aantal zaken, mede naar aanleiding van datgene wat de Kamer gisteren heeft ingebracht.

Samen met de banken verbeteren wij de toegang voor ondernemers tot de kapitaalmarkt. Dat geldt met name voor het mkb. Via de borgstellingsregeling mkb, de BBMKB, wordt de toegang van het mkb tot het bankkrediet vergroot. Het afgelopen jaar heb ik zeven maatregelen genomen om het BBMKB te stroomlijnen en te verbeteren en andere garanties te geven. In augustus jongstleden bleek dat dit dermate succesvol is geweest dat het plafond van de BBMKB voor het eerst in jaren werd bereikt. Dat heeft tot gevolg gehad dat ik 75 mln. extra heb vrijgemaakt voor een jaarlijks garantieplafond, zodat het mkb dit jaar inderdaad aanzienlijk meer kan investeren. Mevrouw Smeets heeft gepleit voor uitbreiding van de BBMKB. Dat heeft gewerkt. Dat plafond is namelijk nooit eerder bereikt. Volgend jaar zullen wij al eerder in het jaar die cijfers in de gaten houden. Als die regeling zo goed blijft werken, zullen wij dat plafond moeten verhogen.

Daarnaast komt er voor snelle groeiers een nieuwe financieringsfaciliteit: een garantie van 170 mln., waarvan 50% wordt gegarandeerd door de overheid en 50% door private investeerders. In het eerste kwartaal van volgend jaar zal een en ander worden gelanceerd.

Er is ook gevraagd naar de evaluatie van de Tante-Agaathregeling. Daarmee zijn wij inderdaad bezig. De evaluatie is gehouden en wij zijn bezig met het schrijven van onze reactie daarop. Er is vanzelfsprekend een verschil tussen de directe Tante-Agaathregeling en de indirecte variant waarbij een en ander via de banken loopt. Dan heeft men te maken met een door de overheid erkend durfkapitaalfonds dat vervolgens bedragen uitleent aan bijvoorbeeld landbouwbedrijven met hypothecaire zekerheden. Dat is overigens een financiering die je ook zonder de indirecte variant van de Tante-Agaathregeling kan doen. Voor het eind van het jaar kom ik er graag nog op terug bij de Kamer omdat wij echt vaart moeten maken met de evaluatie van de Tante-Agaathregeling.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik hoop dat het inderdaad aan het eind van het jaar komt. Wij wachten er namelijk al sinds 2004 op.

Verder vraag ik u nog nader in te gaan op het BBMKB en daaraan gekoppeld het kleine krediet. Ik vind het heel jammer dat u er niet nu reeds toe wilt overgaan om het plafond terzake te verhogen. Ik refereer in dit verband aan hetgeen u zelf hebt gezegd tijdens het algemeen overleg over nieuw ondernemerschap. Daarin heeft u letterlijk gezegd dat het verkrijgen van kleine kredieten een probleem is en dat er misschien iets moet worden gedaan aan het BBMKB of dat er iets moet veranderen aan het kredietverleningsproces. Dat was al nadat u het convenant getekend had, maar dan nog zien wij dat de midden- en kleinbedrijven, met name de allochtone ondernemers moeite hebben om kredieten te krijgen.

Staatssecretaris Van Gennip:

De cijfers zoals die in de gedrukte begroting staan, zijn nog de oude cijfers voor het BBMKB. Wat betreft de kleine kredieten heb ik tijdens het AO over nieuw ondernemerschap aangekondigd een onderzoek te doen naar microkredieten in Nederland, met name om na te gaan wat onder allochtone starters en ondernemingen de behoefte is om die kredieten te krijgen. Dat onderzoek is net begonnen en zal over een paar maanden afgerond worden. Wat betreft het stroomlijnen van kleine kredieten in het kader van het BBMKB wijs ik erop dat een aantal banken hun interne procedures en wij de procedures inzake het BBMKB op elkaar hebben afgestemd. Daarmee zijn de banken in staat om kredieten tot € 25.000 automatisch te vergunnen. Overigens spelen daarbij nog wel de problemen rond de allochtone ondernemers, omdat een van de eisen is een bekende opleiding. Als men uit het buitenland komt, heeft men niet een mbo-opleiding of een andersoortige opleiding.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik vind het heel jammer dat wij wederom moeten wachten op een onderzoek. Ik heb dat al vaker gezegd. Wij weten dat er moeilijkheden zijn maar wij moeten weer nog onderzoeken wat het probleem is. Ik zou zeggen: laten wij nu toch gewoon doorpakken.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het onderzoek is natuurlijk ook gericht op de oplossing, want anders zouden wij er niet zo veel aan hebben.

Wat ook naar beneden moet, zijn de kosten voor de ondernemer voor het verkrijgen van een subsidie of een krediet. Alle ondernemers zijn mij even lief, maar er is een groep ondernemers die ik graag zonder werk zie en dat zijn de subsidiebemiddelaars. Zo is mijn streven om met de herijking van de EZ-instrumenten de verkrijgingskosten omlaag te brengen.

De heer Ten Hoopen heeft aandacht gevraagd voor de financieringsmogelijkheden van het mkb voor R&D-investeringen. Het betreft hier een belangrijk speerpunt van het kabinet. De heer Ten Hoopen stelt in dezen voor een innnovatiefonds op te richten dat een puur privaat initiatief moet zijn. Hij vraagt aan ons om de haalbaarheid van zo'n fonds te onderzoeken. Er gebeurt natuurlijk al veel in de private markt om de financieringsmogelijkheden voor het innovatieve mkb te verbeteren. Ik noem als voorbeeld de participatiemaatschappijen. In mijn ontbijtoverleg met de banken zal ik dit punt aan de orde te stellen om na te gaan hoe zij er verder mee om willen gaan.

Dan het punt van de regeldruk. Regels zijn nuttig. Iedereen moet bijvoorbeeld weten of hij rechts of links moet rijden. Echter, van te veel, van onduidelijke en van tegenstrijdige regels moeten wij af, juist ook om het draagvlak voor de overblijvende regels te vergroten. Dat is ook waarvoor de Metaalunie in haar industriemanifest, dat ik pas geleden mocht ontvangen, expliciet aandacht vraagt. Zij geeft aan dat het wel redelijk gaat maar dat het nog niet voldoende is en dat het van belang is nu door te zetten.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik denk dat de staatssecretaris op dit punt de enquête op een verkeerde wijze interpreteert. Uit de enquête blijkt namelijk dat er sprake is van een toename.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik zou de precieze cijfers moeten opzoeken. De perceptie kan anders zijn dan hoeveel er werkelijk wordt afgeschaft.

Het volgende punt is de aandacht voor het mkb bij de regeldruk. Veel van de metaalbedrijven die de enquête hebben ingevuld, zijn mkb'ers. Daarom hebben wij modelbedrijven opgezet. Dat hebben wij deze zomer voor zeven modelbedrijven ingevuld. Na dat eerste jaar, dat alweer ruim een jaar achter ons ligt, hebben wij ons gerealiseerd dat de effecten voor het mkb bij de optelsom van alle maatregelen achterbleven bij die voor het grootbedrijf. Daarom hebben wij die modelbedrijven, met specifieke aandacht voor het mkb, ingezet in het administratievelastentraject. Voor het mkb weegt een administratieve last procentueel zwaarder dan voor het grootbedrijf. Daarmee moet je ook rekening houden. Dat was een van de redenen voor het actieplan voor de horeca, waar ook veel mkb zit. Die sector heeft bovendien heel veel te maken met regelgeving van verschillende kanten. Vanwege de specifieke factoren in die sector is daarvoor een apart actieplan gemaakt.

Omdat wij er veel over spreken in het parlement, en terecht, blijft het moeilijk dat wij de verwachting wekken bij ondernemers dat het allemaal morgen opgelost zal zijn. Zij gaan er de komende anderhalf jaar veel van merken, want er zit heel veel in de pijplijn en er is ook al veel afgeschaft. Het is altijd zo dat je je de regel die vorig jaar is afgeschaft, niet meer herinnert, en de regel waar je nog elke dag last van hebt, wel. Dat zeg ik niet om flauw te zijn, maar het is wel zo. De boodschap is duidelijk, zowel van bedrijven als van de Kamer in verschillende AO's: doorgaan, doorgaan, doorgaan.

De heer Aptroot (VVD):

De staatssecretaris zegt dat er al veel is afgeschaft. Ik heb tegenwoordig de lijst in mijn binnenzak, maar ik vind het ook wel iets voor het ministerie van Economische Zaken om te zorgen dat de successen worden uitgedragen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik wilde ze net gaan opnoemen.

De heer Aptroot (VVD):

Dit kabinet is wel hard bezig. De regeling voor zzp'ers is verbeterd. De Vpb is verlaagd. In het successierecht is de vrijstelling voor bedrijfsvermogens verhoogd. De kapitaalbelasting wordt afgeschaft. De lijst gaat bij mij door. Mijn vraag is om niet alleen gewoon uw werk te doen, maar ook te vertellen wat het kabinet realiseert. Dat lijkt mij wel aardig.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik kan de hele lijst opnoemen, die ik ook bij mij heb. Zoals u weet, heb ik een tijd lang elke dag een andere regel uitgevent en dat doe ik nog steeds. Als ik een publiek optreden heb, vertel ik die dag over het telefoonboek aan veiligheidsregels of over de verplichte administratie van kentekenbewijzen. Dan kunnen ondernemers in de zaal, als zij die zaterdag op een verjaardagsfeest staan, zeggen dat zij wel niet zoveel te maken hadden met de verplichte administratie van kentekenbewijzen, omdat zij geen garagehouder zijn, maar dat zij wel weten dat deze sinds 1 januari is afgeschaft. Ik vraag u om daar vooral aan mee te doen, want hoe meer mensen daaraan bijdragen, hoe meer mensen het horen.

De heer Aptroot (VVD):

Ik zal de staatssecretaris ter herinnering een lijst van ruim twintig voorstellen van de VVD-fractie doen toekomen die zij nog niet heeft uitgevoerd. Als zij die voorstellen uit ons 26 puntenplan en de voorstellen die ik gisteren heb gedaan, ook nog uitvoert, dan komen wij er wel.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik zie deze graag tegemoet.

Twee jaar geleden spraken wij over Brussel en administratieve lasten. Toen waren wij wat sceptisch over wat wij in Brussel zouden kunnen bereiken. Vorige week was er voor de tweede keer in een aantal weken het nieuws dat Brussel gaat schrappen in de regels. Dat is een ambitieus plan, omdat er niet minder dan 220 concrete voorstellen voor vereenvoudiging in aanmerking komen. Dat gaat over alle terreinen van Europese regelgeving. Natuurlijk zijn daarbij opmerkingen te maken, maar het gaat erom dat Commissaris Verheugen dit onderwerp heeft opgepakt en er echt mee bezig is.

In Nederland heeft de commissie-Stevens een top tien gemaakt van de meest hinderlijke regels. In de afgelopen jaar bleek dat ondernemers vaak meer last en ergernis hebben van een regel, waarvan wij zeggen dat het niet zoveel administratieve lasten zijn, dan van een regel die misschien veel administratieve lasten heeft. Daarom heb ik hem gevraagd om die top tien van de meest hinderlijke regels in kaart te brengen. De Kamer heeft deze ook ontvangen. Voor het eind van het jaar zal ik berichten hoe wij die top tien gaan aanpakken en wat wij al doen aan een aantal van die punten.

De achthonderd strijdige regels zijn de Kamer bekend. In het afgelopen jaar zijn die in verschillende werkgroepen en sectoren uitgewerkt om de tegenstrijdigheden eruit te halen. Er zijn landelijke convenanten met gemeenten ondertekend. Ik ben daarbij niet alleen enthousiaste bestuurders en inspecties tegemoetgekomen, maar ook enthousiaste mkb'ers. Wij zijn nu bezig om wat er in de gemeenten gevonden is op nationaal niveau uit te hollen. Het zijn uiteindelijk de gemeenten die het moeten doen. Wij helpen de gemeenten met workshops en met handleidingen. Ik help door elke keer als ik ondernemers spreek die last hebben van tegenstrijdige regels te vragen of zijn of haar gemeente meedoet. Heeft die gemeente al één accountmanager en heeft die zich al aangesloten? Op die manier proberen wij al die verschillende gemeenten mee te laten doen.

Het goede van de landelijke convenanten is dat als gemeenten tekenen zij ook tekenen voor de reeds gevonden oplossing. Zij hoeven niet opnieuw het wiel uit te vinden. De gemeenten tekenen niet alleen voor de achthonderd tegenstrijdige regels, maar ook voor wat er nog binnenkomt. Er komen nog steeds nieuwe meldingen binnen. Het zijn er niet zo veel. Het antwoord dat daarop binnen enkele weken volgt, geldt vervolgens voor alle deelnemende gemeenten.

De heer Ten Hoopen en de heer Aptroot hebben het vergunningenstelsel aangekaart. Wij kijken daar scherp na. Ik heb de Taskforce Vereenvoudiging Vergunningen onder leiding van de heer Kraaijeveld ingesteld om daarnaar te kijken. Het aantal vergunningen moet en kan minder. De procedures moeten sneller, eenvoudiger en transparanter. Dat is de les die Arie Kraaijeveld ons heeft voorgehouden. Ik heb de Kamer op 9 september geïnformeerd hoe wij omgaan met de bevindingen van de task force. Wij zijn op 1 oktober van start gegaan om alle negenhonderd vergunningstelsels door te lichten op nut en noodzaak. Welke vergunningen kunnen vervallen en welke procedures kunnen vereenvoudigd worden? De Kamer heeft zich bij de algemene politieke beschouwingen tot mijn vreugde sterk gemaakt voor het terugbrengen van het aantal vergunningen. De heer Aptroot verwees naar de motie-Van Aartsen. Ik heb in reactie daarop beloofd om voor 1 mei te reageren.

De heer Ten Hoopen vroeg of er al vergunningen zijn afgeschaft. Er lopen op dit moment een heleboel acties. De heer Van Geel is bezig met het stelsel van milieuvergunningen. Straks hoeven er zestigduizend bedrijven minder een vergunning aan te vragen. Het gaat straks via een controle achteraf en een algemene maatregel van bestuur. Er komt een omgevingsvergunning, een volledige integrale vergunning van VROM van de heer Van Geel en mevrouw Dekker. Die geldt voor iedereen die met de omgeving te maken heeft, op het terrein van bouwen, ruimte en milieu. Dat geeft een grote beperking van het aantal vergunningen.

Ik sta positief tegenover het idee van de lex silencio, de stilzwijgende vergunningverlening als de overheid termijnen overschrijdt. Bij elke doorlichting van een vergunning stellen wij ons dan ook de vraag of de lex silencio van toepassing kan worden verklaard.

De heer Ten Hoopen (CDA):

De aanpak is indrukwekkend. Mag ik hieruit afleiden dat wij nu op 18% zitten en aan het einde van de rit misschien over de 25% heen gaan? Waarom zijn er nog geen vergunningen afgeschaft? Wanneer worden de eerste vergunningen afgeschaft? De staatssecretaris staat sympathiek tegenover de lex silencio. Met sympathie alleen komen wij er niet. Wat gaan wij ermee doen?

Staatssecretaris Van Gennip:

Bij elk van de door te lichten vergunningstelsels vragen wij expliciet of de lex silencio van toepassing kan worden verklaard. De vraag wanneer de milieuvergunningen afgeschaft worden, beantwoord ik in tweede termijn. Ik moet dat met collega Van Geel checken. Voor de administratieve lasten is 25% geïdentificeerd. Wij zitten nu op het afschaffen van ruim een van de vier miljard. In het komende jaar moeten de meeste administratieve lasten afgeschaft worden. De ambitie is nog steeds dat aan het eind van de kabinetsperiode een kwart, dus 25%, is afgeschaft.

Voorzitter. Het probleem met vergunningen, administratieve lasten en tegenstrijdige regels kunnen wij alleen samen met de gemeenten oplossen. De rijksoverheid kan dat niet alleen. Wij hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het ondernemingsklimaat. Om de dienstverlening aan ondernemers verder te verbeteren, is het nodig de strijdige regels, de vereenvoudiging van de vergunningen en het opzetten van een digitaal bedrijvenloket gezamenlijk aan te pakken. Daarom ben ik bezig met het opstellen van een convenant tussen de verschillende gemeenten, de G31, en het ministerie van Economische Zaken op die drie terreinen. Dat geeft een impuls aan het waarmaken van die gezamenlijke verantwoordelijkheid. Al die acties leiden tot een bepaalde dynamiek. Niet voor niets heeft de Wereldbank Nederland in haar jaarlijkse rapport, Doing Business, geschaard in de wereldtop van landen die regels schrappen en die hervormingsgezind zijn op het gebied van regeldruk en bureaucratie.

De zorgen van de heer Aptroot over de inspecties deel ik natuurlijk. Ook ik krijg signalen van ondernemers waaruit blijkt dat het toezicht en de handhaving door inspectiediensten moeten worden verbeterd. De eerste verbeteringsslag maken wij al met die tegenstrijdige regels. Je ziet dat het werkt in de gemeenten waar dat is afgesproken. Het kabinet vindt ook dat de toezichtlasten moeten dalen, maar wij moeten wel het doel en het middel scheiden. Het doel is: minder lasten voor de onderneming. De coördinatielast moet niet liggen bij de ondernemer, die verschillende inspectiediensten op bezoek krijgt, maar bij de verantwoordelijke inspecties. De inspecties zijn dus verantwoordelijk voor afstemming, samenwerking en coördinatie. Dat betekent het drastisch beperken van het aantal bezoekmomenten en het uitvoeren van gecombineerde inspecties.

Wat doen wij al? Allereerst is er het convenant met de inspecties op het gebied van tegenstrijdige regelgeving over de inhoud van tegenstrijdige regels. Als eenmaal is afgesproken dat de deur naar binnen of naar buiten open moet gaan, dan geldt dat voor alle gemeenten die daaraan meedoen. Het project voor tegenstrijdige regelgeving heeft ook tot een heel andere houding bij de inspecties geleid. Nu kijken zij hoe zij het beter kunnen maken voor de onderneming en niet alleen naar hun eigen vakgebied. Dan is er nog het convenant dat ik aan het afsluiten ben met de G27. Dat is gericht op de aanpak van strijdige regels, de vereenvoudiging van vergunningen en de bedrijvenloketten. Ook gemeenten voeren inspecties uit. Het is dan ook logisch dat ik in dat convenant een impuls voor een betere samenwerking tussen en met de inspecties opneem. Juist dat convenant kunnen wij benutten om de problemen voor de ondernemers op het gebied van toezicht en handhaving aan te pakken. Vooral van die regionale samenwerking, waar mevrouw Smeets naar verwees, moeten wij het hebben. Vervolgens zijn wij bezig met het PAO-project voor samenwerking van rijksinspecties. Het streefdoel is een kwart minder toezichtlasten door rijksinspecties aan het einde van de kabinetsperiode. Wij starten in zes grote sectoren: ziekenhuizen, chemische industrie, voedsel, horeca, transport en luchtvaart. In elk van die sectoren gaan wij kijken of het toezicht door één inspecteur kan geschieden of dat de toezichtlasten via andere wegen kunnen worden teruggedrongen. Een voorbeeld is het staatstoezicht op de mijnen. Er gaat één inspecteur naar de boorplatforms, die meteen de inspectie doet voor de Voedsel en Waren Autoriteit.

Het doel is dus de coördinatie bij de inspecties te leggen en niet bij de ondernemer. De vraag is dan wat het beste middel is om dat te bereiken. Volgens ons is dat op de bovenstaande manieren. Wij willen niet per se één grote inspectie bouwen. Het doel is de toezichtlasten voor de ondernemer verminderen.

De heer Aptroot (VVD):

Over het doel zijn wij het eens. Ik vind het interessant dat iemand die alle zware veiligheidseisen op een boorplatform controleert daar de controleactiviteiten van de VWA bij kan nemen. Is het dan niet logisch om dat overal te combineren en naar één grote controle- en inspectiedienst te gaan?

Staatssecretaris Van Gennip:

Het logisch om taken van elkaar over te nemen en zaken te coördineren, maar dit betekent niet per se dat er één organisatie moet zijn. Ik sluit dat overigens niet uit, maar het uiteindelijke doel is het verbeteren van de situatie voor de ondernemers. Wij moeten ons afvragen wat het beste, meest effectieve en meest uitgebalanceerde middel is om dat te bereiken.

De heer Aptroot (VVD):

U sluit de vorming van één inspectie- en controledienst niet uit, dus dat is volgens u een mogelijkheid?

Staatssecretaris Van Gennip:

Het is uiteraard een mogelijkheid, maar ik zie niet in hoe de ondernemer daarmee wordt geholpen. Het gaat erom dat wij voor de ondernemer de situatie verbeteren, door middel van samenwerking en coördinatie. Wij moeten taken delen en taken van elkaar overnemen. Een technisch hoog opgeleide persoon die een controle uitvoert op een boorplatform, doet dan bijvoorbeeld een aantal zaken voor de Voedsel en Waren Autoriteit erbij. Een complete organisatorische integratie, die vijf jaar gaat kosten en waar alle energie in gaat zitten, zie ik niet als het doel van deze operatie.

Ik vind dat de heer Van den Brink een leuk voorstel heeft gedaan voor een grote lenteschoonmaak op 21 maart. Ik denk echter dat elke dag er een voor of tegen de regels moet zijn. Daarom spreken wij hier een aantal malen per jaar over, ook in algemeen overleg. Overigens organiseer ik volgend jaar een groot evenement over de aanpak van strijdige regels, zij het niet op 21 maart. De heer Van den Brink is daar van harte welkom. Bij die gelegenheid komen uiteraard de ondernemers, maar ook de regelmakers bijeen, dat wil zeggen de ambtenaren en de regelhandhavers, om te bezien wat de volgende knelpunten zijn die moeten worden opgelost.

Mevrouw Smeets wees op het aantal faillissementen en vroeg hoe wij omgaan met de schuldhulpverlening aan ondernemers. Op dit moment loopt er een pilot in Friesland, tot 2006. Deze wordt gefinancierd door de ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie. De tussenresultaten zijn positief; met name wordt duidelijk hoe wij de kleinere bedrijven kunnen helpen om een doorstart te maken. Een ander aandachtspunt is de wijze waarop wij hulp kunnen bieden op het gebied van de verbinding met de privé-situatie, die vaak ingewikkeld is. De Stichting Schuldhulpverlening voor Ondernemers helpt bij het onderhandelen met crediteuren en bij een doorstart. Na afloop van de pilot zullen wij de mogelijkheden onderzoeken om een en ander landelijk uit te rollen.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Vindt het initiatief in Friesland plaats onder auspiciën van EZ?

Staatssecretaris Van Gennip:

Het initiatief valt voor éénderde onder EZ, voor éénderde onder SZW en voor éénderde onder Justitie.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Als de ervaringen positief zijn, rolt u deze dan uit?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja. Bij de pilot gaat het erom hoe wij schuldhulpverlening voor met name kleine bedrijven kunnen opzetten naar analogie van de schuldhulpverlening aan particulieren. Het gaat erom, hoe men zich beter kan voorbereiden op een doorstart en hoe je crediteuren beter op elkaar kunt afstemmen.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Kunt u kort ingaan op het tijdspad?

Staatssecretaris Van Gennip:

Het antwoord op die vraag moet ik u schuldig blijven tot de tweede termijn.

Dan kom ik nu toe aan de starters en de snelle groeiers. Dit onderwerp is van groot belang voor de groei van onze economie en voor het vergroten van de taart. Wij hebben op dit punt relatief goed nieuws te melden, want het gaat beter. Het aantal startende ondernemers is in 2004 met 21% gestegen ten opzichte van 2003. Ook de Kamers van Koophandel constateren een sterke toename van het aantal starters in het eerste halfjaar van 2005. Wij zijn er echter nog niet. Nederland bungelt nog steeds in de onderste regionen wat betreft de voorkeur voor ondernemerschap. Ten opzichte van 2003 is die attitude zelfs verslechterd. Wij zitten in de staartgroep van de EU-15 in 2004. In Nederland ligt het percentage van degenen die klaar zijn met hun opleiding en een eigen onderneming willen beginnen op 33%, tegen 45% gemiddeld in de EU. Daarmee bezetten wij de op één na laagste plaats in de oude EU-15. Ook het aantal ondernemers op de totale bevolking kan beter. Wij zitten nu net op het EU-gemiddelde. Gelukkig zien wij ook tekenen van de inhaalslag. Zo is Nederland een van de zeven landen waar het aantal starters toeneemt en het aantal mensen dat overweegt om een eigen onderneming te beginnen. De toename is van 3,6% naar 5%. Ook hier moeten wij echter een positie nastreven die boven het gemiddelde ligt. Dat betekent meer aandacht voor onderwijs, meer aandacht voor het vak ondernemerschap in het onderwijs. Vandaar dat ik op 14 november samen met Mark Rutte het partnership "Leren ondernemen" lanceer.

Met TechnoPartner richten wij ons specifiek op de starters met hoogtechnologische kennis. In het paasakkoord is daarvoor extra geld beschikbaar gesteld. Drie onderdelen wil ik hier apart noemen. In 2006 starten wij met de Pionier Academy, waarmee technostarters beter toegang krijgen tot ondernemerschapsopleidingen, want daar ontbeert het vaak aan. Daarnaast wordt de Seed-faciliteit voor technostarters met 12 mln. verhoogd. Dit wordt gefinancierd met FES-gelden. Voorts gaan wij een pilot starten van de Seed-faciliteit voor starters in de creatieve industrie.

De heer Bakker vroeg specifiek naar het FES. Voor alle duidelijkheid: het FES is er voor de economische structuurversterking, om kapitaal onder de grond om te zetten in kapitaal boven de grond. Het gaat om investeren voor de volgende generaties, investeren in de infrastructuur van ons land. Dat kan investeren in kennis zijn, in wegen, in duurzaamheid. Het kapitaal van het FES moet worden omgezet in investeringen en niet in lopende uitgaven. Wel is het verstandig om te kijken hoe wij omgaan met de meevallers en tegenvallers. Nu begroten wij op basis van verwachte olieprijzen, maar als die hoger zijn, dan hebben wij een meevaller en als zij lager zijn, dan hebben wij tegenvallers en dat kunnen soms best grote bedragen zijn. Vandaar dat het kabinet de studiegroep begrotingsruimte heeft gevraagd om zich te buigen over de voeding van het FES in de komende maanden. Op 24 november is daar een AO over. Samen met de minister van Financiën zal ik de besluitvorming daarover in de ministerraad voorbereiden. Dan kun je denken aan zaken zoals een bepaalde demping, een bepaalde uitfasering, om te zorgen dat je iets minder pieken en dalen hebt, maar het totaal moet wel hetzelfde blijven.

Het ondernemerschap van starters is belangrijk, maar het ondernemerschap van verschillende groepen is minstens zo belangrijk, of dat nu senioren zijn, etnische groepen – ik verwijs naar het actieplan "Nieuw ondernemerschap" – of vrouwelijke ondernemers. Ondersteuning in de vorm van rolmodellen en coaching zijn daarbij belangrijke elementen. Juist bij de etnische groepen merk je een enorme drijfveer en ondernemersgeest, waar de traditionele ondernemer nog wat van kan leren.

De bewering dat het mkb niet in beeld is bij het kabinet heeft de minister al tegengesproken. Een concreet voorbeeld is de verlaging van de vennootschapsbelasting. De heer Irrgang vroeg daarnaar. Het mkb en de starters profiteren er bijvoorbeeld van dat het tariefopstapje wordt verbreed van 22.000 naar 41.000. Het mkb profiteert ook van de tariefverlaging van 29% naar 27% – dit zal naar verwachting 20% worden – en ook bij de inkomstenbelasting wordt de mkb'er niet vergeten: verhoging van de zelfstandigenaftrek van rond 2500 en een winstvrijstelling van 5%.

Wat de Kamers van Koophandel betreft, heb ik u in augustus laten weten dat ik ambitieuze plannen heb om de Kamers van Koophandel te professionaliseren. De halvering van de besturen, het teruggaan naar basistaken, de verandering van de financiering, veel meer kijken naar het profijtbeginsel en een strakkere interne organisatie.

De voorzitter:

Ik denk dat de heer Irrgang nog een vraag heeft over het vorige punt.

De heer Irrgang (SP):

Wij hebben in onze tegenbegroting andere voorstellen gedaan om de lastenverlichting voor het bedrijfsleven meer te richten op het mkb. Wij willen het opstaptarief voor de vennootschapsbelasting verder verlengen en wij willen de investeringsaftrek voor zelfstandigen verder verhogen. Wat vindt de staatssecretaris daar eigenlijk van?

Staatssecretaris Van Gennip:

Mijns inziens hebben wij met het pakket dat wij nu hebben neergelegd, een evenwichtig pakket om voor het mkb de lasten te verlagen. Bij de verlaging van de vennootschapsbelasting die nu onder leiding van staatssecretaris Wijn wordt voorgesteld, gaat het er juist om, ervoor te zorgen dat wij de mkb'er en de starter goed bedienen. En dat is mijns inziens met de inkomstenbelasting en met het tariefopstapje gedaan.

De heer Irrgang (SP):

Het mkb is de banenmotor van Nederland met 60% van de banen. Zou het dan toch niet beter zijn om de inzet meer dan de staatssecretaris dat nu doet, te richten op het midden- en kleinbedrijf?

Staatssecretaris Van Gennip:

Naar mijn mening is er sprake van een redelijke balans, met name voor wat betreft het tariefopstapje.

De heer Irrgang (SP):

Het is nu ongeveer fiftyfifty verdeeld, zelfs iets in het voordeel van het grootbedrijf. Is het niet beter om de inspanningen meer te richten op het midden- en kleinbedrijf, waar de meeste banen te vinden zijn?

Staatssecretaris Van Gennip:

Volgens mij is het nu goed in balans tussen het MBK en het grootbedrijf.

Op deze wijze wil ik dus de Kamers van Koophandel professioneler en efficiënter maken, met minder overhead en kleinere besturen en daardoor vooral goedkoper. Ik heb begrepen dat wij hierop binnenkort in een AO zullen terugkomen.

De heer Slob heeft gevraagd naar Euroskills. Ik heb in de brief die ik aan de Kamer heb gezonden aangegeven dat ik de grote vraag naar vaklieden onderken, in het bijzonder voor de industrie in Nederland en het mkb. Euroskills is wat dat betreft een prima initiatief. Wij wachten met belangstelling de definitieve plannen van Skills Nederland af. Ik heb vernomen dat wij deze een dezer dagen zullen ontvangen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik was blij met de positieve grondhouding die zelfs letterlijk in de brief werd verwoord en over het feit dat de brief een coproductie was tussen EZ en OCW. Als het plan van aanpak er straks ligt, moet er vervolgens nog wel geld bij komen. In eerste termijn heb ik de staatssecretaris gevraagd in hoeverre zij haar positieve grondhouding ook heeft vertaald in een reservering in de begroting. Anders heeft zij straks wellicht weliswaar een heel positief gevoel dat het verder moet, maar als zij er geen rekening mee heeft gehouden is straks het jaar alweer voorbij zonder dat wij een meter verder zijn gekomen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het hangt natuurlijk mede af van het plan waarmee Skills Nederland zal komen en van het antwoord op de vragen of het een goed plan is en hoeveel geld zij ervoor nodig hebben. Wij zullen dan de discussie moeten voeren. De positieve grondhouding is er echt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat betekent dus dat op het moment dat een goed plan op tafel ligt en de staatssecretaris en OCW ervan overtuigd zijn dat het een goed plan is, EZ er een financiële bijdrage aan wil leveren. Heb ik de staatssecretaris zo goed begrepen?

Staatssecretaris Van Gennip:

Afhankelijk van het bedrag dat zij nodig hebben. Niet als zij met een claim van 0,5 mld. komen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat lijkt mij voor zich te spreken.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het gaat erom waar zij uiteindelijk mee komen. Wij zullen het dan beoordelen.

De heer Van der Vlies vroeg naar de ontwikkelingen naar aanleiding van de motie die hij vorig jaar tijdens de begrotingsbehandeling heeft ingediend over veilig ondernemen. Voor de zomer heb ik de Kamer een brief gestuurd met een uitgebreide reactie hierop. Wij hebben echt uitgebreid onderzocht welke mogelijkheden aanwezig zijn voor een fiscale regeling. De Kamer heeft dat kunnen lezen. Ik heb een mogelijke regeling uitgewerkt: de veiligheidsinvesteringsaftrek. De invoering van deze regeling heb ik de Kamer in mijn brief echter afgeraden. Een fiscale regeling is mogelijk, maar een regeling die toegankelijk is voor alle bedrijven zou tot heel hoge kosten leiden, te weten 200 mln. tot 400 mln. per jaar. Gezien het doel lijkt mij dat behoorlijk hoog, zo niet onbetaalbaar. Een variant die wel financieel beheersbaar is, is aansluiting te zoeken bij de kleinschaligheidsaftrek. Dat leidt niet tot een substantiële bijdrage aan de kosten van kleine bedrijven. Een nettovoordeel van ongeveer 6% van het totale investeringsbedrag zou dan mogelijk zijn. Bij een maximale investering van € 34.000 komt dat neer op ruim € 2000. Er is dan sprake van een beperkte financiële tegemoetkoming.

In mijn brief heb ik vijf nadelen genoemd, die niet opwegen tegen de voordelen. Ik wijs erop dat wij de aanpak van criminaliteit hoog in het vaandel hebben staan. Wij hechten er groot belang aan. Daarom zullen wij binnenkort het tweede AVO afsluiten. Dat staat voor actieplan "Veilig ondernemen". Het eerste is een groot succes gebleken, wat ook aantoonde hoe hard het nodig was dat wij al deze verschillende acties ondernamen. Daarom komt er nog een tweede actieplan. Daarnaast zullen wij convenanten met de verschillende sectoren afsluiten. Deze zullen stuk voor stuk gericht zijn op de aanpak van tegen bedrijven gerichte criminaliteit. Het invoeren van de fiscale maatregelen die wij hebben onderzocht, staat gezien de kosten of de effectiviteit niet in relatie tot wat wij allemaal al op dat gebied doen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben de staatssecretaris erkentelijk voor de aandacht voor mijn inbreng. Haar brief van 24 juni jongstleden heb ik nauwkeurig gelezen. Alle overwegingen daarin over voor- en nadelen van een dergelijke maatregel heb ik op mij laten inwerken. Er zijn wel enkele parameters in het rekenvoorbeeld van de staatssecretaris gebruikt die niet noodzakelijk zo gekozen hoeven worden. Als men dit anders doet, krijgt men een beter effect, dat meer tegemoet komt aan de behoeften. Dit is niet altijd een leidend beginsel, maar het gaat hier wel om een reëel probleem. Deelt de staatssecretaris mijn conclusie dat een regeling zoals ik vorig jaar heb voorgesteld wel mogelijk is, maar dat men inderdaad moet nadenken over de kosten van de uitvoering en de baten op ondernemersniveau? Dat laatste is sterk afhankelijk van de parameter, bijvoorbeeld de 15% die de staatssecretaris als uitgangspunt neemt. Als dat hoger is, bijvoorbeeld 25%, of als men niet over vijf jaar, maar in één keer laat afschrijven indien de ondernemer daarvoor kiest, ontstaat een heel ander beeld. Is de staatssecretaris dit met mij eens?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik ben het met de heer Van der Vlies eens dat het mogelijk is zo'n regeling in te voeren, maar als hij andere parameters kiest, bijvoorbeeld een hoger percentage of snellere afschrijvingen, gaat de regeling navenant meer kosten. Men voert haar in voor 200 mln. tot 400 mln. voor alle bedrijven of men doet het via de veiligheidsinvesteringsaftrek, gerelateerd aan de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. In dat geval kan men inderdaad andere aannamen hanteren, maar dan wordt de regeling navenant duurder. Op de voorgestelde wijze zou het 10 mln. kosten.

De heer Van der Vlies (SGP):

De regeling zou dan ook effectiever worden. Wij voeren een debat over het versterken van de economie en het stimuleren en steunen van het midden- en kleinbedrijf en zelfs het kleine bedrijf. In die context mag het wat kosten.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja, maar wij hebben daarvoor geen geld gereserveerd, zoals de heer Van de Vlies weet. Daarover hebben wij vorig jaar trouwens ook gesproken. Wij moeten ons afvragen of dit in die hele lijst van acties voor veilig ondernemen de hoogste prioriteit heeft.

De heer Aptroot (VVD):

Ik sluit aan bij de heer Van der Vlies. Voor bepaalde ondernemers, vooral detailhandel, in bepaalde delen van de grote steden is er een groot maatschappelijk probleem. Als wij het voorstel van de heer Van der Vlies zo zouden oplossen dat wij een vrije afschrijving hanteren, dan zal dit geen belastinggeld kosten, maar kan het wel de ondernemers helpen qua liquiditeit. Het is een maatschappelijk probleem.

Staatssecretaris Van Gennip:

Een kleine ondernemer of starter heeft alleen iets aan vrije afschrijvingen als hij voor de belasting winst maakt. In binnensteden zit men vaak nog maar net op het randje van winst maken. Daarom hebben wij gekeken naar de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Het gaat vaak om ondernemers die op het randje zitten. Wij hebben echt bezien wat de beste regeling zou zijn en dat zou deze zijn. De ondernemers die heel veel winst maken, doen dit wel op een andere manier, maar voor de ondernemers waarom het hier gaat zou dit de beste regeling zijn. Dan komt men met deze aannamen op 10 mln. per jaar. Met andere aannamen, zoals de heer Van der Vlies heeft aangegeven, komt men op 20 mln., 30 mln. of 40 mln. naargelang men de percentages verhoogt of de afschrijvingstermijn verkleint. Ik wijs erop dat dit heel hoge administratieve lasten oplevert, vooral omdat men via een keurmerk voor elkaar moet krijgen dat het gekeurmerkte investeringen zijn.

Verschillende leden hebben de afschaffing van de WAZ en het wegvallen van de zwangerschapsuitkering naar voren gebracht. Dat gaat mij aan het hart. Wij moeten het ondernemerschap onder vrouwen juist stimuleren. Vorig jaar en ook dit jaar heeft de Kamer daarover uitgebreid gesproken met minister De Geus. De mogelijkheid van het aanbieden van private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en het daarin onderbrengen van een zwangerschapsrisico is aan de orde geweest. Dergelijke verzekeringen worden inderdaad aangeboden, maar er is wel een aantal vragen. De eerste vraag is of zwangerschap überhaupt wel gedekt is. De tweede vraag is of de hoogte van de premies voor vrouwen anders is dan die voor mannen. De derde vraag gaat over de wachttijden, die soms oplopen tot twee jaar. Ik zie dit als een majeur aandachtspunt, vooral gezien vanuit de stimulering voor het ondernemerschap.

Ik ben dan ook blij dat minister De Geus advies heeft gevraagd aan de Commissie Gelijke Behandeling en aan het Arjo. Ik heb begrepen dat hij de Kamer enige weken geleden de adviesaanvragen heeft gestuurd. Er is eveneens een gerechtelijke procedure gestart, vooral over de wachttijdperiode. Naar verwachting komt half februari de uitslag daarvan, evenals de adviezen van de Arjo en van de Commissie Gelijke Behandeling. Ik zal deze adviezen en uitkomsten met meer dan gemiddelde aandacht bekijken.

Het kabinet en de Kamer hebben gekozen voor de afschaffing van de WAZ en voor de keuzevrijheid via een private verzekering. Het is dan ook logisch om samen met de verzekeraars naar een oplossing te zoeken. Een zwangerschapsuitkering is overigens geen luxe. Ik doe dan ook bij deze een appèl op de verzekeraars om die uitkering in het pakket op te nemen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als dit het antwoord is van de staatssecretaris, wil ik zeggen dat het wat mij betreft meer is dan een geintje.

Staatssecretaris Van Gennip:

Wat mij betreft ook.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik vind dat iedere partij hierin zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Ik geloof niet dat wij kunnen volstaan met een appèl richting verzekeraars. Dat is al ongeveer tien maal eerder gebeurd. Ik ken de geschiedenis van de afschaffing van de WAZ en wat daarvoor in de plaats is gekomen. Ik geloof al helemaal niet dat politici moeten wachten op de uitslag van juridische procedures. Ik vind dat wij het vandaag moeten regelen. Het is een omissie. Ik sluit aan bij de kabinetsdoelstelling het ondernemersschap te bevorderen en bij de kabinetsdoelstelling de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen. Ik verzoek de staatssecretaris dan ook het te regelen en een plan op te stellen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het lijkt mij duidelijk dat ik die kabinetsdoelstellingen meer dan deel. Wij hebben echter ook te maken met de afschaffing van de WAZ en met de keuzevrijheid via een private verzekering. Die private verzekering moet dan wel gelijk zijn voor de verschillende soorten ondernemers. Daarom heeft minister De Geus, mede op aandringen van mij en van de Kamer, een advies gevraagd aan de Commissie Gelijke Behandeling. Om die reden loopt er nu een gerechtelijke procedure. Half februari is al over drie maanden en dan is het advies van de Commissie bekend en weten wij wat wij van de verzekeraars kunnen verwachten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De oproep aan de verzekeraars is al zo oud als de weg naar Rome en ligt nu al te beschimmelen in de kast. Ik verwacht daar helemaal niets van. De verzekeraars hebben hun eerste aanbod, dat tijdens het debat met minister De Geus over de afschaffing van de WAZ naar voren is gebracht, nu al geschonden. Het is illusiepolitiek om dat weer op tafel te brengen. Het gaat om een goede zwangerschapsregeling en dat is iets anders dan wat verzekeraars in den brede zouden aanbieden, namelijk een fatsoenlijke vervanging voor de brede regeling van de WAZ. Het gaat mij puur om het borgen van een goede regeling voor zwangerschap. Wie kan daar nu tegen zijn? Waarom moeten wij wachten op een rechter, op een internationaal orgaan of op een adviesclub? Als wij het zo met elkaar eens zijn, dan gaan wij dat toch nu regelen?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik wil graag wachten op de Commissie Gelijke Behandeling en op wat de ILO daarover zegt, want daar is de juiste vraag gesteld. Ik denk dat wij gewoon drie maanden – tot half februari – op hun uitspraak moeten wachten.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik heb gisteren het EZ-departement als een ANWB-bord neergezet, en dat blijkt hier ook weer duidelijk, want de staatssecretaris verwijst weer door. Toen wij begin 2004 over de afschaffing van de WAZ met elkaar hebben gesproken, is door met name de oppositiepartijen naar voren gebracht dat wij een groot probleem zouden krijgen met vrouwen die toch graag kinderen willen en die nergens terechtkunnen voor een verzekering, omdat er een wachttijd is. Dus ik begrijp de staatssecretaris niet. Wij worden nu weer naar februari, maart doorverwezen en vervolgens gebeurt er niets.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik ben het niet met mevrouw Smeets eens dat er niets is gebeurd in de afgelopen driekwart jaar. Volgens mij heeft de heer De Geus mede op aandringen van de Kamer, maar ook mede naar aanleiding van wat er vanuit Economische Zaken naar voren komt over ondernemerschap en vrouwelijke ondernemers, een aantal acties ondernomen, dus er is niet niets gebeurd. Wij moeten nu even afwachten wat er uit die acties komt.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik zou graag een reactie van de staatssecretaris willen horen op het feit dat nu, anderhalf jaar nadat de WAZ is afgeschaft, blijkt dat maar een op de tien ondernemers verzekerd is tegen arbeidsongeschiktheid. Vindt de staatssecretaris dat een risico dat de ondernemer moet lopen, of vindt zij dat een menselijk risico?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik ken de cijfers uiteraard niet precies zoals mevrouw Smeets die kent. Ik dacht dat ongeveer de helft verzekerd was tegen arbeidsongeschiktheid, dat meen ik mij te herinneren uit een overzicht. Het is de eigen keuze van de ondernemer om zich wel of niet te verzekeren. Dát is de inzet van de WAZ geweest.

Inzetten op kansen is de tweede manier om ervoor te zorgen dat wij een concurrerend ondernemersklimaat in Nederland hebben en concurrerende ondernemingen. Inzetten op kansen is ook de kern van de nota Pieken in de Delta. In september jongstleden heeft de Kamer een brief ontvangen over hoe ik dat verder wil aanpakken. Wij hebben vorig jaar de discussie gevoerd om van een achterstandenbeleid te komen naar een beleid gericht op kansen in elke regio. Mensen moeten worden aangesproken op datgene waar ze trots op zijn en op wat zij goed kunnen. Dat blijkt te werken.

In de verschillende regio's zijn groepen mensen aan de gang om te zeggen: hier gaan wij voor en hier zijn wij goed in. Er is veel enthousiasme. In de komende maanden zullen in elk van de zes regio's van Nederland de regionale partners samen aan de slag gaan. Het gaat om ondernemers, kennisinstellingen en overheden. In april 2006 zullen wij die verschillende programma's samen ondertekenen.

Ik ben blij dat ik al wat geld uit het Piek-in-de-Deltabudget naar voren heb kunnen trekken uit 2007. In 2006 zet ik alvast 25 mln. in, juist vanwege dat enthousiasme in de regio's, zodat de mensen niet te lang op het geld hoeven te wachten. In 2005 heb ik 9 mln. beschikbaar gesteld voor proefprojecten. Vorig jaar had ik ook enkele miljoenen beschikbaar voor proefprojecten, de zogeheten vlaggenschipprojecten, om te laten zien dat innovatie in de regio's echt werkt. Voor die vijf jaren samen is er 271 mln. beschikbaar. Wij zien dat regio's steeds meer geloven in hun eigen kracht en in hun eigen kunnen. De versnellingsagenda van Limburg is al door een aantal van de Kamerleden genoemd; ambitieus en met eigen krachtuitstraling; Brainport Eindhoven en Brainport Navigator; het Noorden van het land met Energyvalley; het Oosten van het land met De Triangel, de kennisboulevard in Zuid-Holland; allemaal initiatieven in regio's waar echt iets van de grond komt en waar echte gebiedsgerichte innovatie plaatsvindt. Ik wil de Kamer even schetsen wat ik afgelopen maandag bij een bezoek aan zuidwest Nederland hoorde over wat daar gebeurt. Het was het laatste regiobezoek dat ik deze week had. Daar is onder de ambitieuze leiding van burgemeester Van der Velden van Breda duidelijk de handschoen opgepakt om iets te maken van de positionering tussen twee havens. Met de twee gedeputeerden van economische zaken uit Zeeland en Brabant, de vertegenwoordigers van de drie kennisinstellingen en met de verschillende ondernemers is gesproken. Je ziet dan de samenwerking tussen de twee provincies tot stand komen, maar ook de samenwerking tussen ondernemers en bestuurders. Daarbij wordt er duidelijk voor gekozen om zich voor een aantal prioriteiten in te zetten.

De heren Bakker en Slob spraken over Twente. Over twee weken neem ik de plannen van Oost-Nederland in ontvangst. Overigens, als ik hier vanmiddag niet was geweest, had ik dit vanavond gedaan. Vanavond is commissaris Hübner ook in Oost-Nederland. Ook daar is dus sprake van veel dynamiek en ook daar worden veel ideeën ontwikkeld om Twente op te stoten in de vaart der volkeren. Dat kan dan met het programma van Oost-Nederland of als Twente apart.

De heer Bakker heeft aandacht gevraagd voor de gevolgen van de sluiting van het militaire vliegveld in het kader van de bezuinigingen bij Defensie. De staatssecretaris van Defensie is uiteraard coördinator bij de uitvoering van de motie. Het gaat hierbij nu eenmaal om een bezuiniging op Defensie. Echter, er zijn verschillende bewindspersonen bij betrokken. Er is sprake van een ambitieus plan en van een nieuw perspectief voor Twente. Ik noem een aantal elementen waaruit blijkt hoe ik hierop met mijn portefeuille heb aangesloten.

Over drie weken zal ik met mijn Duitse collega van Noordrijn-Westfalen bespreken hoe wij verder invulling kunnen geven aan de grensoverschrijdende samenwerking. Verder noem ik de ontwikkeling van het kennispark Twente. Wij hebben al gesproken over de bedrijven terreinen. Dit onderwerp heeft onze bijzondere aandacht. Ook in het kader van het grotestedenconvenant speelt de ontwikkeling van het kennispark een grote rol. Dan denk ik verder aan het grotestedenbeleid voor Apeldoorn, Deventer en Zutphen. Ook daarvoor geldt een convenant. Verder wordt een gebiedsgericht innovatiebeleid gevoerd. Ik heb al de vlaggenschipprojecten van vorig jaar genoemd. Voor twee projecten in Oost-Nederland is in totaal 2 mln. uitgetrokken. Ik wijs erop dat als er dit jaar goede plannen worden opgesteld, Oost-Nederland met die plannen opnieuw kans maakt om deel te nemen aan de vlaggenschipprojecten, vooruitlopend op de invoering van Pieken in de Delta.

Op grond van het bedrijventerreinenbeleid zal 2,5 mln. aan subsidie worden verstrekt voor de herstructurering van het Twentekanaal. De toekenning van eenzelfde bedrag aan subsidie voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein van het havengebied in Enschede is in behandeling. Daarnaast zie ik voldoende aangrijpingspunten om Twente met de stedendriehoek een hoofdrol te laten vervullen bij de uitvoering van het programma voor Oost-Nederland.

In april 2006 zal, evenals met vertegenwoordigers van de andere gebieden in Nederland, met de vertegenwoordigers van Oost-Nederland hun programma worden ondertekend. Over twee weken krijg ik de voorloper van het programma. Voorzover ik nu al weet zal juist die triangel, waarvan Twente in Oost-Nederland de kern is, een grote rol spelen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb een klein beetje het gevoel dat de staatssecretaris onderwerpen die sowieso her en der in het beleid waren verwoord opnieuw noemt en het daarbij doet voorkomen dat deze projecten compensatie vormen voor de sluiting van het vliegveld Twente. Mij lijkt echter dat dit helemaal niet het geval is. Daarom krijg ik graag een concreter verhaal te horen. Ik heb naar dat concrete verhaal tevergeefs in de begroting gezocht. Vanmiddag zal de staatssecretaris het ook niet meer kunnen geven.

Verder wijs ik erop dat de staatssecretaris nog niet heeft geantwoord op mijn vraag over Pieken in de Delta. Zij is het beleid weer gaan uitleggen, maar daarover hebben wij een brief gekregen. Mijn vraag was: wie mogen er profiteren van Pieken in de Delta? In haar brief heeft de staatssecretaris een zestal gebieden genoemd: het Noorden en nog vijf andere gebieden. De keuze voor die gebieden is gerelateerd aan de nationale, stedelijke netwerken van de nota Ruimte. Mijn fractie heeft echter een motie van de fracties van de VVD en D66 gesteund waarin staat dat ook andere in de nota Ruimte genoemde gebieden die eveneens van het instrumentarium van het nationaal stedelijk netwerk gebruik maken, mogen profiteren van Pieken in de Delta. Van de staatssecretaris wil ik klip en klaar horen of dat daadwerkelijk het geval zal zijn. Ik denk aan de stedendriehoek en aan een stad als Zwolle. Daar zit men nu echt te wachten op een mededeling. Men wil weten of men al dan niet mee kan doen en of men vervolgens kan delen in de structuurfondsen die na 2007 weer beschikbaar komen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Wat Twente betreft: u hebt gelijk dat een aantal projecten reeds wordt uitgevoerd. Die projecten leveren een bijdrage aan de structuurversterking van Twente en aan de ontwikkeling van een aantal nieuwe projecten. Daarnaast lijkt het mij juist voor Twente van groot belang dat het voor Oost-Nederland een hoofdrol gaat spelen bij de uitvoering van Pieken in de Delta. Zoiets helpt bij het mitigeren van de gevolgen van de sluiting van het vliegveld. Volgens mij heb ik zojuist een heleboel concrete acties genoemd en ik vraag mij af hoe ik nog concreter zou kunnen zijn. Ik heb bedragen en locaties genoemd. Heel veel concreter kan ik niet worden.

Het idee achter Pieken in de Delta is dat in elk van de zes regio's een programmacommissie bepaalt welke speerpunten met concrete projecten worden ingevuld. Vanuit de regio's moeten de plannen opborrelen. Daarnaast is er de nationale competitie.

De heer Slob ((ChristenUnie):

In oostelijk Nederland gaat het landelijk om Twente en Nijmegen. Ik begrijp dat delen van Overijssel regionaal kunnen meedingen.

Staatssecretaris Van Gennip:

De programmacommissies worden nu gevormd. In die commissies bepalen ondernemers, kennisinstellingen en overheden wat de pieken in desbetreffende delta zijn. Vervolgens kunnen er projecten worden ingediend. Er zullen dus niet alleen projecten van de Universiteit van Twente regio Oost-Nederland gehonoreerd worden. De regio maakt keuzes. Aan zevenendertig pieken per regio hebben wij niet veel.

De heer Bakker (D66):

Als een Tukker hoort dat Twente op één lijn wordt gesteld met de Achterhoek, raakt hij altijd geïrriteerd. En terecht, want het is een ander gebied. De vraag is in welke mate EZ heeft bijdragen aan de uitvoering van mijn motie van twee jaar geleden over Twente. Door afwegingen in het kader van Defensie is een gat ontstaan in de economische structuur in die regio en daarvoor moet compensatie worden geboden. De staatssecretaris heeft te weinig aandacht voor die directe koppeling.

Staatssecretaris Van Gennip:

De sluiting van een vestiging van Defensie in een bepaald gebied moet worden gecompenseerd via een verbreding van de economie, opdat betrokkenen op verschillende manieren weer ingezet kunnen worden. Kennispark Twente is mede naar voren gekomen naar aanleiding van de discussie over de toekomst van Twente. Twente is een van de innovatieve hotspots in Pieken in de Delta. Wij moeten vooral niet zielig doen over Twente. Dit gebied heeft grote potentie. Het kennispark heeft extra aandacht gekregen via een apartje potje voor bedrijventerreinen. Twente is onderdeel van de triangel van drie hotspots in de oostelijke regio. Dit mag dan niet direct gerelateerd zijn aan de sluiting van de vestiging van Defensie, maar er wordt wel direct ingespeeld op een activiteit waar men daar goed in is, namelijk kennisontwikkeling. Laten wij overigens ook de kennisoverschrijdende samenwerking met Duitsland niet vergeten.

De heer Bakker (D66):

Dat ben ik helemaal met u eens, maar toch houd ik het gevoel dat u al die dingen ook zou hebben gedaan als er verder met Defensie niets was gebeurd, terwijl juist vanuit de Kamer de gedachte over gekoppelde compensatie is opgekomen. Daarover hoor ik van u en ook van andere ministeries weinig, behalve van het ministerie van Defensie. Dat was toch niet de strekking van de motie-Bakker op dit terrein.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik vind het moeilijk om een onderscheid te maken tussen wat er voort is gekomen uit de urgentie van de sluiting van de defensiebasis en mijn aandacht voor Twente. Ik kan niet los van elkaar zien wat er voortkomt uit de oprechte interesse in technologie en de interesse in een gebied dat met een sluiting van een defensiebasis wordt bedreigd. Dat zal met elkaar te maken hebben. Dat versterkt elkaar. Op het moment dat dergelijke dingen in een gebied spelen, ga je er vaker heen. Dan denk je wel actiever na over wat de kansen voor Twente zijn. Dan kom je in dit geval met name uit bij het uitklappen van die triangel naar Duitsland. Dat is ontstaan naar aanleiding van discussies over wat wij verder moeten met Twente als die defensiebasis wordt gesloten. Dat is expliciet uit die discussies voortgekomen. Dan moeten wij inzetten op grensoverschrijdende samenwerking. Dat gaat dus over de grens heen met Duitsland. Tegen die achtergrond heb ik een eerste afsprakenkader voor de oostelijke samenwerking getekend met mijn toenmalige collega. In november zie ik mijn huidige collega om een nadere uitwerking te geven aan het uitklappen van die triangel. Overigens geldt dit niet alleen voor het oosten. Limburg grenst ook aan Duitsland en het noorden ook.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik heb gisteren aan de staatssecretaris gevraagd wat zij de regio's te bieden heeft in het kader van Pieken in de Delta voor scholing voor werknemers. Dat is heel belangrijk in gebieden waar nu heel grote klappen vallen. Daar heb ik nog geen antwoord op gekregen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Scholing voor werknemers is niet expliciet opgenomen in Pieken in de Delta. Ik kan mij wel voorstellen dat als een regionale commissie vaststelt dat er een piek is waarvoor bepaalde scholing nodig is of dat zij vaststelt dat scholing een piek is, zij daar een project voor wil. Ik schrijf het echter niet voor.

Mevrouw Smeets (PvdA):

U hebt altijd gezegd dat u de programma's zult beoordelen op nationaal rendement. Mijn vraag is of de programma's ook beoordeeld kunnen worden op de vraag of er voldoende scholing is voorzien voor gebieden waar grote klappen vallen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik wil niet als apart criterium toevoegen dat er voldoende scholing voorzien is. Ik wil het wel andersom doen. Als men met goede scholingsprojecten komt, kijk ik daar natuurlijk positief naar. Investeren in scholing is uiteindelijk de beste investering om globalisering aan te kunnen.

Mevrouw Smeets vroeg ook naar het beleid voor de grote steden, onder andere naar de Rotterdamregeling. Binnenkort gaat de Rotterdamregeling in. Die heet officieel de wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. Het wetsvoorstel ligt nu in de Eerste Kamer. Daarin is de mogelijkheid opgenomen om bedrijven in achterstandswijken minder zwaar voor de OZB te belasten. Het biedt ook betere instrumenten voor de spreiding bij de toewijzing van woningen. Het is een belangrijke wet. Verschillende collega's binnen het kabinet hebben zich er hard voor gemaakt om creatief en innovatief na te denken over de Rotterdamse voorstellen. Het Rijk heeft uitsluitend aan Rotterdam 24 mln. beschikbaar gesteld – de regeling wordt overigens door Economische Zaken uitgevoerd – om investeringen van mkb-ondernemers in achterstandswijken te ondersteunen. Je ziet in Rotterdam dat het werkt. Ondernemers die eerst niet wilde investeren in een wijk die in hun ogen verloedert, zijn nu van plan om dat wel te doen. Dan maakt het niet uit of het om een bakkerij gaat of om een veel groter bedrijf. Het werkt in ieder geval. Daarnaast is er flinke ruimte voor de steden om in te zetten op de problematiek van de achterstandswijken. Ik ben ervan overtuigd dat wij met deze serie maatregelen heel veel bereiken voor de achterstandswijken in grote steden.

Mevrouw Smeets (PvdA):

In Rotterdam is het een groot succes. Ik heb daar een aantal ondernemers bezocht; dat gaat hartstikke goed. Waarom rollen wij dat niet uit naar andere steden met eenzelfde problematiek? Er bestaat grote behoefte aan. Ik refereer even aan een brief die wij hebben gekregen van een oud-collega van de VVD, mevrouw Griffith. Amsterdam heeft er bijvoorbeeld grote behoefte aan, maar mij is verzocht daar aandacht voor te vragen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Wat wettelijk kan, is voor de andere steden ook mogelijk, maar het geld is in dit geval alleen voor Rotterdam. Dat was immers de eerste stad die ermee kwam en de problemen daar zijn aantoonbaar groot. De regelingen gelden echter voor alle grote steden.

Ook op het vlak van innovatie moeten wij inzetten op kansen. De minister heeft de innovatievouchers al genoemd. Wij willen niet alleen innovatie door individuele bedrijven, maar juist ook door bedrijven gezamenlijk. Daarom zijn er de innovatie prestatiecontracten, de IPC's. Met die contracten wil ik het mkb bewegen om gezamenlijk een extra inspanningen te verrichten op het terrein van innovatie. Voor een kleine mkb'er alleen is innovatie soms lastig, maar wij hebben grote verwachtingen van de innovatie die de mkb-bedrijven met elkaar realiseren. De ondernemers kunnen daarbij zelf kiezen met wie en met welke kennisinstellingen zij samenwerken. Nog dit najaar starten wij de innovatie prestatiecontracten met de FOCWA en de NRK.

De heer Ten Hoopen vroeg naar de kansenzones. De kansenzone in Delft is in april van dit jaar gestart. Op het moment nemen daaraan vijftien nieuwe bedrijven deel, die alle actief zijn op het technologisch vlak. Gewerkt wordt bijvoorbeeld aan een stabilisatiesysteem voor personeel op olieplatforms of aan innovaties op medisch gebied. Delft geeft verder ondersteuning aan nog vijftien ondernemingen en aan vijfentwintig bedrijven die niet gevestigd zijn in de kansenzone zelf, maar wel werken volgens de formule en jong en succesvol zijn. Dit leidt tot dynamiek, maar ook tot uitstraling en inspiratie. De zones in Eindhoven en Enschede volgen binnenkort. Eindhoven heeft tot doel per jaar ondersteuning te bieden aan 75 tot 100 nieuwe of snel groeiende bedrijven in de zone.

Het laatste voorbeeld van inzetten op kansen is de creatieve industrie. Nederland timmert op dit gebied behoorlijk aan de weg. Dat zie je ook internationaal. Op handelsmissies blijkt mij dat Nederland steeds meer wordt erkend door Dutch design en creatieve producten. Dat kunnen games zijn, maar ook producten op het gebied van TV, nieuwe media, Media Republic en mode. Ook noem ik hierbij de uitstraling naar andere sectoren, zoals onderwijs, gezondheidszorg en e-learning. Het helpt ook bij het naar Nederland trekken van buiten landse bedrijven. Dezelfde energie zie je bij de Design Academy in Eindhoven, bij de ontwikkeling van games in Breda of Utrecht. Nederlandse reclamebureaus winnen allerlei internationale prijzen. Samen met mevrouw Van der Laan onderneem ik meer acties om juist het potentieel van de creatieve industrie beter te benutten. Ons creatief vermogen is bekend.

De heer Bakker sprak over technologische topinstituten en creatieve industrieën. In 2007 zal de smart mix, een gezamenlijk instrument van EZ en OCW, volledig operationeel zijn. Daaruit worden nieuwe technologische topinstituten gefinancierd. Is er een goed plan, en is dat tegen die tijd uitgewerkt, dan is ITT creative industries daarvoor een kandidaat.

De derde pijler van het concurrentievermogen van Nederland en de Nederlandse bedrijven is internationaal concurreren. Nederlandse ondernemers en consumenten profiteren van een verdere liberalisering van de wereldhandel. Op 18 oktober is in de RAZEB in Brussel gesproken over de voortgang in het WTO-proces. De heer Vendrik vroeg hiernaar. Ik was bij die discussie aanwezig. De doelstelling van handelsliberalisatie in het algemeen, van alle spelers, zetten wij gewoon door. Dat was ook de inzet. De vergroting van de kansen voor ontwikkelingslanden neemt daarbij een bijzondere plaats in. Die moeten wij op verschillende manieren bereiken. Daarbij denk ik aan een vergroting van de toegang tot onze eigen markten, maar ook aan de vergroting van de onderlinge markttoegang, de zuid-zuidhandel. Op dit gebied valt echt nog veel te winnen. Het is ook een verantwoordelijkheid van de meer ontwikkelde ontwikkelingslanden ten opzichte van hun armere buren om ook hun eigen markten open te stellen. Ik noem ten slotte het ontzien van ontwikkelingslanden bij het aangaan van verplichtingen, met name ten aanzien van gevoelige onderwerpen zoals de landbouw. Ik vind overigens dat de landbouwdiscussies de WTO-onderhandelingen niet mogen gijzelen en dat niet alleen onze belangen maar ook die van ontwikkelingslanden ook liggen op het gebied van industrie en diensten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik vermoed dat dit het antwoord is op mijn vraag over de uitspraken van de heer Nicolaï. Hij zei vorige week op een vraag mijn collega Karimi: om te beginnen is een tweede doelstelling van de WTO-onderhandelingen inderdaad ontwikkelingslanden, maar natuurlijk is het primaire doel een goede werkgelegenheid in Europa. Hij heeft dat letterlijk gezegd. Het lijkt mij onjuist, het lijkt mij niet de Nederlandse inzet in de WTO-onderhandelingen en het is al helemaal niet conform de belofte die in november 2001 is gedaan in DOA.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voor de duidelijkheid: er zijn natuurlijk verschillende doelen in zo'n onderhandelingsronde, maar dat het een ontwikkelingsronde is, staat buiten kijf.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Maar als het een ontwikkelingsronde is, dan is het belang van ontwikkelingslanden primair leidend voor de onderhandelingen, leidend voor de Europese positie en leidend voor de Nederlandse regering. En dan heeft de heer Nicolaï dus ongelijk. Hij zit ernaast, hij heeft het niet begrepen. Dat hoor ik graag van deze staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Gennip:

U weet dat ik dat op die manier uiteraard nooit zal zeggen. Waar het hier om gaat, is dat zo'n ronde verschillende doelen heeft. De ontwikkelingsdimensie is heel erg duidelijk, die staat buiten kijf, maar de werkgelegenheid in Europa is natuurlijk ook een dimensie. Het gaat om de werkgelegenheid voor onze industrie en voor onze diensten. De landbouw staat op dit moment voor enkele procenten van onze totale economie. Wij moeten ons ook focussen op wat het voor de diensten en voor de industrie betekent. En dat betekent werkgelegenheid in de EU. Het betekent overigens werkgelegenheid in de hele wereld. Daarvan profiteert het ene land wat meer dan het andere. Het andere land profiteert er ook van, maar misschien in mindere mate, afhankelijk van de gemaakte afspraken. Uiteindelijk leidt een verdere liberalisatie van de handel tot meer werkgelegenheid in de hele wereld.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ja, ik was al bang voor zo'n antwoord.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik heb gehoord dat wij er binnenkort over zullen spreken.

Afspraak is afspraak. Dat geldt ook in de internationale handel, zoals de textieluitvoer uit China. Als er weer een dergelijke zaak komt, zal ik mij opnieuw in de frontlinie keren tegen de protectionistische lobby om de afspraken over de vrije handel teniet te doen. Dan zal ik weer de lobby in Europa leiden om ervoor te zorgen dat een baan in de Portugese textielindustrie niet meer waard is dan een baan in de Nederlandse handel. Omgekeerd moeten wij de Chinezen ook wijzen op afspraken die wij met hen hebben gemaakt. Een voorbeeld is het naleven van de octrooiregels. Ik doel hierbij op piraterij en namakerij. Tijdens mijn reis in januari door China heb ik dat gedaan door het in elk gesprek op te brengen, door een onderzoek ernaar te doen, maar ook door ondersteuning te bieden voor de opzet van een IPR academy, gericht op het vergroten van het bewustzijn van nut en noodzaak van intellectual property rights. Dat betekent ook dat de strengere EU-douanecontroles op namaakartikelen mij zeer welkom zijn.

Om de goede internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven te verbeteren, zet het kabinet in op een aantal speerpunten. Het is van groot belang dat onze bedrijven zich goed kunnen positioneren op buitenlandse markten. Daarvoor hebben wij een vernieuwd buitenlandinstrumentarium. Wij hebben de missies – de publiekprivate samenwerking van de Dutch Tradeboard – die plannen maken voor internationaal ondernemen op kansrijke markten, zoals Rusland, India en Turkije. Wij inventariseren per land welke problemen de ondernemers ondervinden en wij zoeken daarvoor een oplossing.

Het gaat hier uiteraard om het benutten van kansen, om het uitventen van de Nederlandse expertise. Ik ben in aanvulling op de activiteiten van Rijkswaterstaat een watermissie voor Nederlandse bedrijven naar New Orleans aan het voorbereiden. Dat is opgekomen toen ik twee weken geleden in Amerika was. Er is een grote interesse van Amerikaanse collega's en senatoren voor onze expertise op het gebied van watermanagement. Uiteraard heb ik daar ook de hobbels die Nederlandse ondernemingen daarbij ondervinden, onder de aandacht gebracht. Men is nu bezig om die op te lossen.

Ik ben het met mevrouw Smeets eens dat er voor het mkb veel kansen zijn in China. Om die reden ondersteunen wij het mkb om naar China te gaan. Het daar gelukkig al actief is, maar China is zo groot dat het mkb natuurlijk nog een deel ervan niet heeft bestreken. Vandaar de grote handelsmissie van afgelopen januari onder mijn leiding samen met MKB-voorzitter Loek Hermans. Januari aanstaande gaat er weer een handelsmissie naar China, waarbij Joop Wijn de honneurs zal waarnemen samen met Clémence Ross, want wij geven daarbij een accent aan de olympische spelen. Ook voor die missie zijn de inschrijvingen zo groot in aantal dat wij verwachten dat deze missie eveneens een succes zal worden.

Wij hebben echter nog veel meer. Wij hebben het postennetwerk en specifiek de steunpunten voor het Nederlandse bedrijfsleven, de NBSO's. Wij hebben sectorale bedrijvenmissies en beursdeelnames. Er reizen verschillende bewindslieden heen die ook bedrijven meenemen. Wij hebben het Chinafestival en allerlei soorten voorlichtings- en informatiebijeenkomsten van de EVD over het mkb en de kansen daarvan in China. Er zijn dus allerlei zaken, niet alleen om China onder de aandacht te brengen, maar ook om de mkb'ers voor te lichten over waar de kansen en uitdagingen zijn en waar de problemen liggen waarmee zij rekening moeten houden, bijvoorbeeld op het gebied van octrooien. Wij hebben generieke financiële instrumenten als het PESP en het PSB voor China. De door mevrouw Smeets genoemde IFON en PSOM staan open voor delen van China. Op dit moment hebben wij geen aanwijzing dat wij extra middelen nodig hebben voor het mkb op weg naar China. In combinatie met alles wat wij al voor het mkb op weg naar China doen en omdat de dekking van haar amendement een belangrijke aanslag betekent op het budget voor ons overige beleid, moeten wij de aanvaarding van het amendement van mevrouw Smeets ontraden.

Bij het positioneren van Nederland als gunstig vestigingsland en betrouwbare handelspartner is de economische beeldvorming van groot belang. Die beeldvorming lijkt recentelijk onder druk te staan. Daarom ga ik in nauwe samenwerking met allerlei andere partijen en uiteraard met name met het bedrijfsleven ervoor zorgen dat het economisch imago van Nederland wordt versterkt. Pioneers in international business, pioniers in internationaal ondernemen, dat is het motto. Dat betekent dat wij bijvoorbeeld iets als het Palm Island uitventen. Slechts weinig mensen weten dat dit een echt Nederlands ontwerp is. Doordat het zo'n prachtig ontwerp is, laat het zien wat de creativiteit in Nederland is in combinatie met Nederlandse baggeraars. Simon Anholt heeft Nederland hoog gezet op de lijst van landen met een goed economisch imago. Hij zei er wel bij: het is een beetje saai, Nederland heeft een beetje meer Amsterdam nodig. Dat nemen wij natuurlijk ter harte en daarbij kan de creatieve industrie een rol spelen. Hij zei ook: wees wat trotser op wat je kunt en wat je hebt en vent dat uit. Ook dat advies nemen wij ter harte.

Daarnaast hebben onze bedrijven niet altijd te maken met een gelijk Europees speelveld. Met de heer Ten Hoopen ben ik van mening dat wij goed inzicht moeten hebben in het bestaan van concurrentieverhoudingen in de verschillende sectoren. Daarom heb ik in antwoord op de brief van de heer Kortenhorst over dat speelveld van de verschillende bedrijven aangegeven dat wij bij de volgende voortgangsrapportage van de Industriebrief expliciet aandacht zullen besteden aan dat level playing field en de concurrentieverhoudingen in de verschillende sectoren. Mede op basis van informatie van het bedrijfsleven en op basis van discussies in Brussel, zullen wij sector voor sector aangeven wat het level playing field is.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Dat lijkt mij goed, mevrouw de staatssecretaris. Aandacht is altijd goed. Het gaat er natuurlijk niet alleen om dat u er aandacht aan besteedt, maar het gaat er ook om of u er bijvoorbeeld een benchmarking in hebt zitten waarin zichtbaar is waar het level playing field ontbreekt en welke acties er nodig zijn om het wel te realiseren.

Staatssecretaris Van Gennip:

In het overzicht hoort uiteraard te worden aangegeven: hier is een level playing field en daar niet, en wat wij eraan gaan doen. Uiteraard zullen wij op het moment dat het om een financieel level playing field gaat, discussiëren over hoe wij dat gaan oplossen. Alle andere zaken kun je onmiddellijk aanpakken. Eén benchmark voor alle sectoren is heel erg ingewikkeld, dus wij willen liever per sector bezien wat er speelt, ook op basis van signalen uit het bedrijfsleven. De Kamer ontvangt daarvan een duidelijk overzicht.

De heer Slob (ChristenUnie):

Van één sector hebben wij de gegevens al, te weten de scheepsbouw.

Staatssecretaris Van Gennip:

Daar kom ik nog op terug.

Te vaak nog lopen Nederlandse bedrijven aan tegen problemen die er zijn met het Europese level playing field in het algemeen. Daarom hebben wij vlak voor de zomer een crashteam geïnstalleerd, met een telefoonnummer en een website. Sinds de start op 1 juni zijn er 19 zaken onder behandeling. Ik zal u één voorbeeld noemen. Nederlandse aannemers die in Polen werken, ondervinden hinder bij tenders op grote werken. Samen met de permanente vertegenwoordiging in Brussel en de ambassade in Warschau bezien wij wat wij aan die klachten kunnen doen. Een ander voorbeeld is de oneerlijke concurrentie bij aanbesteding door de Amerikaanse overheid. Wij hebben dit bij de Europese Commissie aangekaart, om het mee te nemen in de WTO-besprekingen. Het gaat namelijk om een uitzondering die de Amerikaanse overheid heeft bedongen. Ik heb dit ook tijdens mijn gesprekken in Amerika drie weken geleden bij mijn collega's aangekaart.

De Nederlandse scheepsbouw is hoogwaardig innovatief en heeft een goede concurrentiepositie. Door de innovatiesubsidies van een aantal andere EU-landen ontstaat er mogelijk een ongelijk speelveld. Het precieze effect daarvan kennen wij niet. Wel kunnen wij berekenen wat de concurrentie zou zijn, maar wij weten niet wat deze in werkelijkheid inhoudt. Als wij inzetten op innovatie en op uitnutting van kennis, zijn er twee zaken waarvan de scheepsbouw goed gebruik kan maken. In de eerste plaats betreft dit de programmatische aanpak in het kader van water als sleutelgebied. In de tweede plaats gaat het om de WWO-procesinnovatie. Ik ga ervan uit dat deze voor de scheepsbouw aantrekkelijk is en dat de scheepsbouw binnen het sleutelgebied water de handschoen zal oppakken en hard zal meeschrijven aan een plan dat ook voor de sector aantrekkelijk is. Op die manier probeer ik het ongelijke speelveld aan te pakken, met de instrumenten die ik daartoe heb.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het is erg mager wat er gebeurt. De Kamer hamert er al jarenlang op dat er in dit opzicht iets moet gebeuren, omdat er in Europa gewoon geen level playing field is, want een aantal landen geeft ordergebonden innovatiesubsidies. Nederland doet dat niet. De Kamer vond gewoon dat er iets moest gebeuren, maar eigenlijk zijn wij geen millimeter opgeschoten. Hoe kan het nu, dat u wel onze conclusies deelt en vindt dat er iets moet gebeuren, maar dat u eigenlijk nauwelijks beweegt?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik ben het niet met u eens dat er niets is gebeurd. In de eerste plaats hebben wij heel goed onderzocht wat er in andere landen wel en niet aan de hand is. Dat verschaft inzicht. Daarvóór spraken wij altijd over de kwestie in de trant van: wij hebben gehoord dat... Nu is een en ander goed in kaart gebracht. In de tweede plaats is procesinnovatie niet alleen vanuit de scheepsbouw, maar vanuit verschillende industriële sectoren naar voren gekomen als iets dat wij aan de regeling WBSO moesten toevoegen, en dat is ook gebeurd. In de derde plaats heb ik de scheepsbouwsector tijdens een maritieme rondetafelconferentie samen met minister Peijs uitgenodigd om expliciet een rol te spelen in water als sleutelgebied. Er is dus wel degelijk een aantal zaken gebeurd.

De keerzijde van outsourcing is natuurlijk insourcing. Ook dat verdient de aandacht. Wij stellen ons actief op door buitenlandse bedrijven naar Nederland te trekken, door te bezien wat de randvoorwaarden van ons vestigingsklimaat zijn. Door de verlaging van de Vbp of door de kenniswerkersregeling zorgen wij ervoor dat wij bedrijven aantrekken. Wij hebben ook een actief postennetwerk dat zich bezig houdt met de acquisitie van buitenlandse bedrijven. Of het nu het Mitsubishi distributiecentrum is dat ik twee weken geleden mocht openen, de grote Chinese investeerder Chawei, die weer nieuwe IT- en telecombanen heeft gecreëerd, of een Fins bedrijf dat hier al 12,5 jaar zit: wij zijn in staat om buitenlandse bedrijven aan te trekken. Op dit moment is één op de zes banen van een buitenlandse werkgever. Dat mogen wij ook wel eens zeggen. Wij hebben ook insourcing, waarbij wij profiteren van de globalisering.

Voorzitter. Ik sluit graag af. Ik begon mijn betoog met de stelling dat "globalisation is here to stay". Dat betekent dat ik uiteraard mijn ogen niet sluit voor de negatieve effecten die globalisering met zich brengt. Aanpassen aan nieuwe omstandigheden doet pijn, maar wij moeten ons laten leiden door de kansen die er liggen en door de vraag hoe wij van de globalisering, die echt niet weggaat, het beste maken. Dan vraag ik mij af of wij elkaar over tien jaar nog recht in de ogen kunnen kijken en zeggen: ja, in 2005 hebben wij de juiste maatregelen genomen; in 2005 hebben wij met elkaar de discussie gevoerd over onze welvaart, over de vraag hoe wij ervoor zorgen dat de welvaart toeneemt, hoe wij ervoor zorgen dat er meer te verdelen is over verschillende partijen in plaats van alleen maar te focussen op hoe wij de taart verdelen. Hoe wordt die taart groter? Blijven wij krampachtig vasthouden aan ons deel van de taart, zoals de Fransen dat lijken te doen in de WTO-discussies, in de textieldiscussies, of steken wij onze energie in het groter maken van de taart? Mijn antwoord lijkt mij duidelijk. Dat betekent dat er nog veel te doen is in het komende jaar, maar ik heb er vertrouwen in dat het een goed jaar wordt; dat het een jaar wordt, waarin wij het Nederlandse bedrijfsleven en met name het mkb volop laten meedraaien in de top van de wereld. Rembrandt is 400 jaar geleden geboren en over de creatieve industrie gesproken: die bestaat dus al zeker 400 jaar. Moge het een jaar worden van hopelijk veel grote en kleine Rembrandts.

De vergadering wordt van 17.40 uur tot 17.50 uur geschorst.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Ik heb uit de eerste termijn begrepen dat de minister graag wil leren van fouten uit het verleden. Ik vind dat ook de Kamer dat moet doen. Vandaar dat ik maar meteen de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de liberalisering en privatisering in diverse sectoren in het verleden niet altijd het beoogde resultaat hebben gehad;

van mening dat het gewenst is te onderzoeken welke oorzaken daaraan ten grondslag liggen;

constaterende dat er nog nooit een integraal onderzoek heeft plaatsgevonden naar de ervaringen met liberalisering en privatisering in brede zin;

overwegende dat er de komende jaren in verschillende sectoren verder geprivatiseerd en geliberaliseerd zal worden,

besluit een integraal onderzoek te laten verrichten naar de ervaringen met liberalisering en privatisering in het verleden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Irrgang. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22(30300 XIII).

De heer Bakker (D66):

De heer Irrgang zei: "besluit om een integraal onderzoek te laten verrichten." Betekent dit dat hij voorstelt de Kamer dit te laten instellen?

De heer Irrgang (SP):

Dat klopt. Het lijkt mij dat de Kamer het onderzoek laat invoeren en dat het in opdracht van de Kamer plaatsvindt. Mocht deze motie worden aangenomen, waarvan ik uitga, dan stel ik voor dat de commissie voor Economische Zaken dat voorstel nader zal uitwerken.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording in de eerste termijn. Toch denk ik dat de roep van de Kamer niet is doorgedrongen tot deze staatssecretaris en deze minister. Ik hoorde gisteren alom "Help het mkb." Gisteren sprak ik over de zogenaamde big bang en daarbij staan deze staatssecretaris en minister niet stil. Zij zien niet in wat afkomt op de ondernemer. Ik blijf erbij dat ik een brief wil ontvangen over de uitvoeringsgevolgen voor de mkb'ers. Dat kan pas begin 2006, want dan weten wij wat er allemaal is gebeurd.

Ik zal twee moties indienen. De eerste gaat over het BBMKB en de kleine kredieten. Ik vind dat de staatssecretaris daarin niet voortvarend genoeg is. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat kleine bedrijven vaak een beperkt krediet nodig hebben voor de start of doorgroei van het bedrijf;

voorts constaterende dat banken nauwelijks bereid zijn kleine kredieten te verstrekken;

overwegende dat het beschikbare borgstellingskrediet voor de oorspronkelijke groep bedrijven in 2006 is afgenomen terwijl de behoefte groot is;

overwegende dat banken ook belang hebben bij een florerend ondernemingsklimaat,

verzoekt de regering, een financieringsakkoord af te sluiten met de Nederlandse banken waarin de regering toezegt te bezien of in de loop van 2006 het budget voor het borgstellingskrediet verhoogd moet worden en de banken toezeggen meer menskracht vrij te willen maken voor het behandelen van de aanvragen van kleine kredieten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smeets, Aptroot, Bakker, Van den Brink, Ten Hoopen, Irrgang en Vendrik.

Zij krijgt nr. 23(30300 XIII).

Het lid Smeets heeft verzocht om stemming over motie-Adelmund (30091, nr. 28) over een investeringspremieregeling voor gemeenten met achterstandswijken, aansluitend aan de stemming over begrotingsmoties van dinsdag aanstaande. Ik stel vast dat daartegen geen bezwaren bestaan.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik kom op de marketingvouchers. De minister is al tevreden met het feit dat de ondernemers kennis hebben gemaakt met die kennisinstellingen. Ik wil dat die laatste stap wordt gemaakt en hen ook hierin ondersteunen. Daarom heb ik een amendement ingediend over de marketingvouchers.

Ik kom op de kansenzones. Ik zal dinsdag aanstaande de motie-Adelmund in stemming brengen. Tot slot kom ik op nota Pieken in de Delta. Het moet mij van het hart dat wij niet voldoende inzetten op scholing voor werknemers. Zoals ik gisteren heb betoogd, blijft het liggen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de basiskwaliteit van de economische structuur van een aantal regio's in Nederland niet op orde is;

overwegende dat de gebiedsgerichte programma's van de nota Pieken in de Delta niet alleen nationaal rendement maar juist ook regionaal rendement moeten opleveren;

voorst overwegende dat investeren in de scholing van werknemers de beste sociale zekerheid is;

verzoekt de regering, bij de beoordeling van de gebiedsgerichte projecten het aspect investeren in de scholing van werknemers zwaar mee te wegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smeets en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24(30300 XIII).

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik heb de minister vragen gesteld over hoe hij de verhouding ziet tussen het budget voor de sleutelgebieden van 20 mln. en het budget van Farma. De minister heeft toegezegd daarop in de tweede termijn terug te komen. Dat wacht ik af.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun beantwoording. Ik ben positief gestemd, omdat zij een internationale oriëntatie hebben geëtaleerd. Voor het bedrijfsleven is dat van groot belang. Zij zijn zich ervan bewust dat een sterk voorwaardenscheppend beleid essentieel is voor het Nederlandse bedrijfsleven, wil men in de internationale context kunnen opereren en succesvol zijn. Dit kan ook tot nieuwe werkgelegenheid in Nederland leiden.

Ik ben blij dat de staatssecretaris er werk van maakt dat de questteams ook werkelijk operationeel worden. Ik vraag beide bewindslieden alert te zijn op de oneigenlijke concurrentie. Wij zien een aantal sectoren waarin het level playing field wordt geïnventariseerd. Ik trek het wat breder, zeker als wij zien wat er gebeurd op energiegebied. Het zijn oneigenlijke concurrentieverhoudingen.

De minister zegt dat er nog geen echte Europese interne markt is. Heeft hij een visie over het tijdstip wanneer die markt er dan wel komt? Je kunt toch moeilijk het Nederlandse bedrijfsleven oneigenlijk kapot laten concurreren.

De minister onderkent dat het bij de aanbestedingen niet goed gaat. Ook voor de overheid geldt een goede prijs-kwaliteitverhouding in relatie tot vernieuwing en innovatie. Hij zegt dat het niet mag van de Europese Unie. Ik ben daarvan niet overtuigd. Misschien mag het niet, maar daaraan moeten wij dan wat doen. Ik vraag de minister middels een motie dit onderwerp in Brussel af te kaarten.

De heer Aptroot (VVD):

De heer Ten Hoopen stelt nu de aanbeveling ter discussie. Wij hebben echter een VAO gehad over het financiële instrumentarium en de VVD-fractie heeft toen uitgebreid over de aanbestedingen gesproken en een motie ingediend. Dat gaan wij nu toch weer niet overdoen?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Wij doen niets over. Het staat de heer Aptroot vrij voor of tegen te stemmen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het mkb onvoldoende mogelijkheden heeft om bij de overheid (rijksoverheid, gemeenten, zorg- en onderwijsinstellingen en waterschappen) nieuwe, innoverende producten af te zetten;

overwegende dat het mkb een significante bijdrage kan leveren aan het oplossen van maatschappelijke problemen door innovatieve en specialistische oplossingen;

verzoekt de regering, naar analogie van de Small Business Act in de Verenigde Staten een regeling voor het mkb te ontwikkelen en te integreren in het aanbestedingsbeleid van de overheid, waarin wordt geregeld:

  • - een overheidsbrede taakstelling van 23% om inkopen van nieuwe producten of technologie bij het mkb te doen;

  • - een transparante en uniforme procedure voor overheidsopdrachten en aanbestedingen;

  • - een eenvoudige certificeringprocedure voor het mkb;

  • - betere informatievoorziening richting het mkb voor overheidsaankopen;

verzoekt de regering, de Kamer hierover voor 1 januari 2006 te informeren en een jaarlijkse evaluatie van de taakstelling te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Hoopen en Vendrik. Naar mij bljkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25(30300 XIII).

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voorzitter. Ik wil nog twee opmerkingen maken over mededinging. Machtsconcentraties vinden wij in Nederland echt een probleem. Er hoort een balans te zijn tussen groot en klein; die zijn complementair, maar wij moeten er wel wat aan doen. Ik kom bij de mededinging erop terug. Wij staan bagatelverruiming voor. Ik vraag de minister initiatieven te nemen om de oneigenlijke machtsposities aan te pakken.

Bij de vernieuwing hoort ook de PBO. Ik neem aan dat de minister het met de CDA-fractie eens is dat die vernieuwing noodzakelijk is, en in de administratieve verlichting die nu plaatsvindt, speelt de PBO een belangrijke rol.

Het Innovatieplatform heeft een veranderingsproces in gang gezet en dat is een goede zaak. Maar bij het midden- en kleinbedrijf gaat het met name om toepassing van technologie. Het geconstateerde financieringsgat moeten wij met elkaar dichten.

De staatssecretaris heeft aangekondigd dat zij met de banken gaat ontbijten. Dat lijkt mij prima, maar ik zou haar toch iets meer ambitie willen meegeven, en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat mkb-bedrijven bij de ontwikkeling van innovatieve diensten en producten vaak problemen kennen bij de financiering,

overwegende dat mkb-bedrijven juist bij de toepassing van nieuwe producten en diensten van belang zijn voor nieuwe werkgelegenheid en verdere economische ontwikkeling;

overwegende dat de kennistransfer en innovatie meer vanuit de markt tot stand moet komen,

verzoekt de regering, te onderzoeken of een nationaal innovatiefonds kan bijdragen aan betere financieringsmogelijkheden voor Nederlandse mkb-bedrijven, waarbij individuele beleggers, banken en pensioenfondsen deel uitmaken van dit te vormen nationale innovatiefonds,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Hoopen, Vendrik, Smeets, Van der Vlies en Van den Brink.

Zij krijgt nr. 26(30300 XIII).

De heer Ten Hoopen (CDA):

Dan sluit ik af met de administratieve lasten. De CDA-fractie streeft er nog steeds naar om die 25% administratievelastenverlichting als effectief doel te bereiken. Met betrekking tot de inspecties – daarover hebben wij al voldoende gewisseld – streeft de CDA-fractie ernaar om een of twee keer per jaar de handhavingsmensen bij de ondernemer over de vloer te krijgen. Dat is eenduidig en helder en de CDA-fractie steunt dan ook de ambitie van de staatssecretaris.

Voorzitter: Hamer

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Vanwege de beperkte spreektijd ga ik meteen over tot het indienen van drie moties. De belangrijkste zal ik het laatst indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verplichte bijdrage van bedrijven aan de Kamers van Koophandel bestaat uit drie heffingen waarvan heffing 1 voor de uitvoering van de wettelijk verplichte handelsregistertaak en de overige heffingen voor additionele taken;

constaterende dat ter dekking van de kosten van de Kamers bij wet voor een deel middels het profijtbeginsel moet worden gefinancierd en dat uit evaluatie blijkt dat dit onvoldoende gebeurt;

constaterende dat uit de evaluatie blijkt dat de omvang van de besturen van de Kamers buitenproportioneel groot is in relatie tot het aantal te besturen medewerkers en de taken;

voorts constaterende dat veel ondernemers de verplichte bijdragen aan de Kamers als onredelijk hoog ervaren;

overwegende dat financiering van de additionele taken middels het profijtbeginsel kan geschieden, dus bijdragen van ondernemers voor aanvullende diensten en van overheden voor taken van algemeen belang, zoals regiostimulering te financieren door gemeenten en provincies en startersvoorlichting door het ministerie van Economische Zaken;

overwegende dat deze aparte financiering van de additionele taken de Kamers zal dwingen tot efficiënte en doelmatige taakuitvoering en het afleggen van verantwoording hierover aan betrokkenen;

voorts overwegende dat hierdoor de vaste lasten van de ondernemers aanzienlijk zullen dalen en het draagvlak voor de Kamers zal toenemen;

spreekt als haar mening uit dat slechts heffing 1 van de Kamers als verplicht voor bedrijven mag gelden en dat financiering van additionele taken via het profijtbeginsel en bijdragen van belanghebbende overheden dient te geschieden;

verzoekt de regering, voor 1 mei 2006 concrete voorstellen tot realisatie per 1 januari 2007 aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot en Bakker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(30300 XIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet het ondernemerschap en langer doorwerken wil stimuleren;

voorts constaterende dat de zelfstandigenaftrek geldt tot de leeftijd van 65 jaar;

overwegende dat de beperking van zelfstandigenaftrek tot de leeftijd van 65 jaar economisch ongewenst is;

voorts overwegende dat er door de leeftijdsbeperking sprake is van leeftijdsdiscriminatie;

spreekt als haar mening uit dat zelfstandigenaftrek voor alle ondernemers mogelijk moet zijn, ongeacht de leeftijd;

verzoekt de regering, een voorstel tot afschaffing van de leeftijdsgrens voor de zelfstandigenaftrek aan de Tweede Kamer voor te leggen met als invoeringsdatum uiterlijk 1 januari 2007,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot, Van der Vlies en Bakker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(30300 XIII).

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Hier staat een zeer enthousiast en ook wel opgewonden Kamerlid. Wij doen er alles aan om te komen tot vermindering van de regeldruk en de administratieve lasten. Blijkens de ondertekening van de motie die ik nu ga indienen, is een grote meerderheid van de Kamer voor het instellen van één inspectie en controledienst. Dat is meer dan een evolutie. Dit is een revolutie in Nederland die het ondernemerschap en ook de overheid ten goede zal komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bedrijven te maken hebben met een groot aantal inspectie- en controlediensten;

constaterende dat deze diensten langs elkaar werken, elkaar soms tegenspreken en verplichtingen en eisen aan ondernemingen boven op elkaar stapelen;

constaterende dat het voldoen aan regelgeving Aptrootdoor bedrijven hierdoor vaak niet realiseerbaar is en hoge uitvoeringskosten en administratieve lasten veroorzaakt;

overwegende dat één inspectie- en controledienst voor het bedrijfsleven, door samenvoeging van alle betrokken inspectie- en controlediensten, een aanzienlijke vermindering van kosten en administratieve lasten voor bedrijven betekent;

overwegende dat door één inspectie- en controledienst voor het bedrijfsleven ook een aanzienlijke kostenbesparing bij de overheid wordt gerealiseerd;

voorts overwegende dat één inspectie- en controledienst voor het bedrijfsleven de overheid dwingt tot regelgeving en controle en handhaving zonder stapeling van regels en eisen, zonder tegenstrijdigheden en overlappingen;

spreekt als haar mening uit dat één inspectie- en controledienst voor het bedrijfsleven gewenst is;

verzoekt de regering, voor 1 mei 2006 met een voorstel tot realisatie inclusief een invoeringsschema aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot, Bakker, Ten Hoopen, Vendrik, Van den Brink en Smeets.

Zij krijgt nr. 29(30300 XIII).

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. De staatssecretaris zei dat het niet haar doel was om de genoemde diensten samen te voegen, maar dat dit wel mogelijk is. De regering wil deze motie dus absoluut uitvoeren. Dit is een grote dag voor ondernemend Nederland!

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. De heer Aptroot is blij, maar ik ook. Het zat verscholen in het antwoord van de minister op mijn vraag aan begin van zijn termijn, maar hij heeft nieuws gemaakt. Sterker nog, groot nieuws. Wij allen hebben gehoord dat deze minister kiest voor het scenario Strong Europe. Dit is een van de vier scenario's uit het prachtige boekje Vier vergezichten op Nederland; de CPB-studie van vorig jaar. Strong Europe is het Scandinavische model met een donkergroene invulling. Voor dat scenario kiest GroenLinks ook. Dat is een andere keuze dan het ongevraagde advies van de topambtenaren. Ik herinner aan het spoeddebat daarover van vorig jaar. Toen werd het kabinet geadviseerd om voor Global Economy te kiezen, het Amerikaanse model. Het is ook een andere keuze dan voortvloeit uit de Lissabonstrategie: een zo hoog mogelijke groei ten koste van alles.

Voorzitter. Dit kan maar één ding betekenen. Ik daag de minister dan ook vol blijdschap uit om met een nieuwe groeibrief te komen. Minister, kom met een nieuw beleid. Dit kabinet heeft vanmiddag een radicaal andere koers ingeslagen en die juich ik toe. Ik hoop dat de minister mij in tweede termijn niet teleurstelt. Wij wachten op een nieuwe groeibrief gebaseerd op Strong Europe met een donkergroen randje.

De staatssecretaris heeft veel tijd nodig voor een regeling voor zwangerschapsverlof voor vrouwelijke ondernemers. Die tijd heb ik niet en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vrouwelijke ondernemers, zelfstandigen en freelancers geen recht hebben op een publieke voorziening ingevolge zwangerschap en verlof terzake zelf moeten financieren;

van mening dat dit een belemmering vormt voor vrouwelijk ondernemerschap in brede zin;

verzoekt de regering, voor 1 maart 2006 het plan van aanpak naar de Kamer te sturen, waarin voorstellen worden gedaan voor een publiek gefinancierde c.q. publiek geborgde voorziening voor zwangerschapsverlof voor vrouwelijke ondernemers, zelfstandigen en freelancers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik en Bakker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(30300 XIII).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben blij dat de minister heeft gezegd dat het nieuwe directeurschap van het Centraal Planbureau op geen enkele manier partijpolitiek beïnvloed wordt en dat er ook geen claim op ligt van bijvoorbeeld een partij zoals het CDA. Voor de goede orde moet ik het volgende even gezegd hebben. Ik ben daarvoor niet in de markt. Ik ben het met de minister-president eens: ik ben veel beter in het manipuleren van die modellen dan in het maken ervan.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter. Ik heb gisteren in het kader van het regionaal economisch beleid gezegd dat het Noorden, anders dan bijvoorbeeld Limburg of Twente, altijd wat klagerig overkomt. Het Noorden heeft alert gereageerd en ik ben op dit punt bijgepraat. Mijn indruk bleek achterhaald te zijn. Ik moet erkennen dat men ook daar inmiddels de toekomst centraal heeft gesteld en aansprekende voorstellen heeft ontwikkeld.

Verder beperk ik mijn tweede termijn tot het indienen van de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in een dynamische kenniseconomie een goede internationale uitwisseling van kennis Bakkeren talenten onontbeerlijk is, en dat tegen die achtergrond in 2004 de zogenaamde Kennismigrantenregeling van toepassing is geworden;

overwegende dat ten behoeve van internationaal werkende bedrijven en instellingen, alsmede voor het hoger onderwijs, sprake moet zijn van een snel werkende toelatingsregeling;

constaterende dat bij de toepassing van die regeling belangrijke knelpunten bestaan, waaronder de gebruikmaking van de regeling door starters en nieuw in Nederland gevestigde bedrijven, werknemers van een niet-Nederlands bedrijf buiten de WAV, alsmede het feit dat studenten, docenten en onderzoekers niet onder de Kennismigrantenregeling vallen;

van mening dat daardoor kansen worden gemist in de internationalisering van de economie en van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, alsmede in het functioneren van internationale instellingen binnen Nederland;

verzoekt de regering, op zeer korte termijn een oplossing te vinden voor genoemde en andere knelpunten en de Kamer hierover voor 1 februari 2006 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bakker, Aptroot, Ten Hoopen, Smeets, Vendrik, Slob, Van der Vlies, Van den Brink en Irrgang.

Zij krijgt nr. 30(30300 XIII).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik dien de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de verplichte preventieve toets bij het CWI de flexibiliteit op de arbeidsmarkt belemmert;

constaterende dat met name het midden- en kleinbedrijf hierdoor benadeeld wordt;

verzoekt de regering, de verplichte ontslagtoets voor bedrijven met maximaal vijftien werknemers af te schaffen en in ruil daarvoor een financiële compensatieregeling in het leven te roepen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(30300 XIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de zelfstandigenkorting in artikel 3.76 Wet inkomstenbelasting 2001 mede is bedoeld om ondernemen te stimuleren;

overwegende dat met name het midden- en kleinbedrijf doordat zij weinig of geen inkomstenbelasting betalen geheel of gedeeltelijk niet kunnen profiteren van de zelfstandigenaftrek als aftrekpost op de winst;

overwegende dat dit onwenselijke gevolg kan worden voorkomen door de zelfstandigenaftrek om te zetten in een zelfstandigenkorting;

overwegende dat deze zelfstandigenkorting door de Belastingdienst Toeslagen zal kunnen worden uitbetaald;

verzoekt de regering, voorafgaand of bij het Belastingplan 2007 met wettelijke maatregelen te komen en uitvoering aan deze motie te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(30300 XII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het verleden grote infrastructurele werken als de aanleg van kanalen en het spoorwegennet ertoe geleid hebben dat de Nederlandse economie een enorme vlucht genomen heeft, waarvan ook vandaag nog de vruchten worden geplukt;

constaterende voorts dat de Nederlandse economie momenteel weer behoefte heeft aan een langetermijnimpuls;

van mening dat de Noordzeekust een gebied bij uitstek is dat mogelijkheden in zich heeft deze langetermijnimpuls gestalte te geven;

roept de regering op, vóór het eerstvolgende zomerreces een visie te ontwikkelen voor het Noordzeekustgebied, gebruikmakend van alle ideeën die hierover al ontwikkeld zijn, daarbij onder andere te betrekken de geografische mogelijkheden, de vraag naar bedrijventerreinen, het sterke karakter van Nederland als distributieland en de voorspelde stijging van de zeespiegel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(30300 XIII).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. De Van den Brinklaatste motie die ik in wil dienen is niet gericht aan de regering, maar aan het Presidium.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het streven van parlement en regering erop gericht is overbodige en tegenstrijdige regels af te schaffen;

constaterende voorts dat veel regels een interdepartementaal karakter hebben;

van mening zijnde dat burgers en bedrijven nog te weinig merken van de verminderde regeldruk;

roept het Presidium op, de mogelijkheden te onderzoeken om éénmaal per jaar, bij voorkeur in de week van 21 maart, in de Kamer een voorjaarsschoonmaak te houden, waarop de regering verantwoording aflegt over de resultaten van de deregulering en waarop gesproken wordt over welke overbodige en/of tegenstrijdige regels dat jaar kunnen worden afgeschaft en de Kamer hierover voor het eerstvolgende krokusreces te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(30300 XIII).

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording in eerste termijn. Naar aanleiding van de schriftelijke beantwoording van mijn vragen over de RFID-technologie wil ik de volgende motie indienen. Vooral door de privacyaspecten die hieraan vastzitten, vind ik het van belang dat de Kamer hierover met de regering debatteert.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de ontwikkeling van de RFID-technologie op dit moment erg hard gaat;

overwegende dat er zowel maatschappelijk als politiek nauwelijks debat is over deze ontwikkeling;

tevens overwegende dat in de begroting van Economische Zaken er wel van uit wordt gegaan dat zelfregulering bij toepassing van deze technologie afdoende is;

spreekt uit dat de regering in het voorjaar 2006 met een beleidsnotitie komt over de RFID-technologie met daarbij in het bijzonder aandacht voor de privacyaspecten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Slob. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(30300 XIII).

De heer Slob (ChristenUnie):

Tot slot wil ik nog een motie indienen over de scheepsbouw. Ik heb tegenover de staatssecretaris aangegeven dat ik vond dat wij geen millimeter waren opgeschoten. Ik corrigeer mijn antwoord. Wij zijn slechts één millimeter opgeschoten. Dat is absoluut niet voldoende. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de uitwerking van de motie-Slob c.s. (29826, nr. 7) duidelijk heeft gemaakt dat voor de scheepsbouwindustrie een level playing field in de Europese Unie wat betreft onderzoek, ontwikkeling en innovatie ontbreekt;

overwegende dat indien de Nederlandse scheepsnieuwbouw competitief wil blijven in Europa, wij het niet bij deze constatering kunnen laten;

verzoekt de regering, de mogelijkheden die de Europese kaderregeling voor scheepsbouw biedt, te benutten en bij de Najaarsnota met nadere voorstellen met het oog op 2006 te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Bakker, Aptroot, Ten Hoopen, Van der Vlies, Smeets en Van den Brink.

Zij krijgt nr. 37(30300 XIII).

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de bewindslieden hartelijk voor hun beantwoording. Ik beperk mij tot het indienen van twee moties. Ik hoop dat de inhoud hiervan voor zichzelf spreekt, zodat zij niet apart toegelicht hoeven te worden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het vanwege een sterke economie van belang is dat bedrijfsoverdrachten zo soepel mogelijk verlopen;

constaterende dat de regering heeft voorgesteld de regels voor overdracht aan familieleden te verruimen;

voorts constaterende dat de eveneens vaak Van der Vliesvoorkomende overdrachten aan werknemers belemmerd worden door fiscale regelgeving;

verzoekt de regering, faciliteiten te treffen voor een soepele en aantrekkelijke bedrijfsoverdracht aan werknemers die al geruime tijd in dienst van de over te nemen onderneming zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Van den Brink, Smeets en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(30300 XIII).

De heer Van der Vlies (SGP):

De volgende motie is een vervolg op de motie van vorig jaar. Ik heb goed naar de staatssecretaris geluisterd. Wat zij heeft gezegd, wil ik op mij laten inwerken, maar de tijd tussen haar opmerkingen en nu is te kort geweest. Ik zal in goede afweging met de mede-indieners bekijken of de motie een substantiële waarde toevoegt aan het actieplan veilig ondernemen. De afweging komt dus nog, maar de motie dien ik nu al in. Uiteraard zal ik voor de stemmingen laten weten wat er gebeurt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering geen uitvoering heeft gegeven aan de motie-Van der Vlies c.s. (29800-XIII, nr. 30) over beveiligingskosten van kleine ondernemers;

van mening dat een fiscale regeling mogelijk en gewenst is met als doel deze ondernemers toch tegemoet te komen in de hoge kosten van beveiliging;

verzoekt de regering, op korte termijn alsnog te komen met een veiligheidsinvesteringsaftrek of een vergelijkbare regeling, die het mogelijk maakt de geïnvesteerde beveiligingsmaatregelen in één keer af te schrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Aptroot, Slob, Van den Brink, Bakker en Smeets.

Zij krijgt nr. 39(30300 XIII).

De vergadering wordt van 18.25 uur tot 18.30 uur geschorst.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. De staatssecretaris en ik zullen graag in tweede termijn reageren op de vele ingediende moties. Er zijn voorts nog een paar vragen gesteld.

Het kabinet acht de motie op stuk nr. 22 van de heer Irrgang over het integrale onderzoek naar de ervaringen met liberalisering overbodig. Er zijn hiernaar al ongelooflijk veel studies verricht. Het Centraal Planbureau, de OESO, het IMF en De Nederlandsche Bank zijn allemaal met de discussie over liberalisering bezig geweest en hebben oordelen daarover gegeven. Het kabinet ontraadt de Kamer derhalve de aanneming van deze motie.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Omdat het hier een motie betreft die aan de Kamer zelf is gericht, zitten wij volgens mij helemaal niet te wachten op een advies van het kabinet.

De voorzitter:

Het is altijd aan de minister of hij dat advies toch wil geven. En het is aan u om ernaar te luisteren.

Minister Brinkhorst:

Uiteraard zal de Kamer in haar wijsheid moeten beslissen wat zij met die motie doet. Het kabinet wil echter de Kamer de aanvaarding van deze motie ontraden.

Mevrouw Smeets heeft een vraag gesteld over Farma. De overheidsbijdrage voor het TTI Farma is 130 mln. voor de periode van vier jaar. Na een eenmalige bijdrage van ongeveer 10 mln. voor de aanloopkosten betekent dat een jaarlijkse bijdrage van 30 mln. De betrokken industrie en de kennisinstellingen leggen daar een bedrag van minimaal dezelfde omvang bij. Dat bedrag voor het TTI Farma is terug te vinden op de begroting van VWS. Het wordt gevoed vanuit het FES. Ik herinner mij dat het destijds is overgeheveld naar VWS. Er is voorts gesproken over het in de begroting genoemde bedrag voor sleutelgebieden van 20 mln. ten laste van het FES. Op grond van het paasakkoord is een eenmalige toevoeging aan de EZ-begroting gedaan als extra impuls voor de pilots. Voor de totale programmatische aanpak, waaronder de sleutelgebieden via de omnibus, zal in de periode 2007-2010 gemiddeld zo'n 230 mln. per jaar beschikbaar komen. De dekking daarvoor wordt gevonden in de regelingen die in de omnibus opgaan. Als wij die 230 mln. structureel vergelijken met de overheidsbijdrage van 30 mln. per jaar gedurende vier jaar voor TTI Farma, komt het een en ander in een beter perspectief te staan.

Mevrouw Smeets en de heer Vendrik hebben gevraagd naar het oordeel van het Centraal Planbureau. Dat was inderdaad kritisch over het oorspronkelijke voorstel van het topinstituut. Daarom heeft het kabinet medio juni besloten om dat voorstel niet te honoreren. Het heeft het topinstituut de kans geboden om het voorstel aan te passen naar aanleiding van de kritiekpunten van het CPB. Dat is goed opgepakt. Er is een nieuw businessplan aangeleverd met een uitwerking van de doelstelling, de aanpak, de organisatiestructuur en het commitment van de partijen. Er was ook een keuze voor het virtuele instituut dat daarin is gelegitimeerd. Ten slotte is er voldoende inzicht geboden in de onderbouwing en de dekking van de kosten. Het aangepaste plan is voor het kabinet aanleiding geweest om de gevraagde FES-middelen beschikbaar te stellen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het CPB is in eerste aanleg zeer kritisch geweest. Mijn vraag was of de definitieve opzet van het businessplan van TTI Farma niet nog door het CPB bekeken zou moeten worden. Zal dat nog gebeuren? Is dat overwogen? Gaat het kabinet dat alsnog doen?

Minister Brinkhorst:

Het aangepaste businessplan is aangeleverd. De kritiek is opgepakt. Het CPB heeft daar geen nader oordeel over gegeven, maar het is uiteindelijk het kabinet dat regeert, en niet het CPB.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Vendrik niet tevreden is met het antwoord. Dat kan gebeuren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Natuurlijk, dat overkomt mij heel vaak. Dat slik ik elke dag weg.

De voorzitter:

Maar u staat toch wel regelmatig bij de interruptiemicrofoon.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ja, maar desalniettemin. Het CPB was zo kritisch over de eerste opzet. Dan is het toch logisch dat je een meer definitieve opzet van een businessplan nog eens opnieuw met de vrienden van het Centraal Planbureau bespreekt. En vervolgens neem je een besluit. Daar kan geen enkel misverstand over bestaan. Dat lijkt mij zo logisch. Waarom gebeurt dat dan niet?

Minister Brinkhorst:

Het spreekt vanzelf dat het kabinet heeft gekeken naar het plan van het CPB, maar net zozeer als de heer Vendrik een eigen verantwoordelijkheid heeft, heeft het kabinet een eigen verantwoordelijkheid. Het zou te mal zijn als wij alleen maar datgene deden wat adviseurs, hoe goed bedoeld ook, tot uitgangspunt geven. Het kabinet heeft goed geluisterd naar het CPB en heeft daarna een weloverwogen besluit genomen. Ik geloof dat de samenleving in Nederland er blij mee mag zijn dat dit een daadkrachtig kabinet is dat niet voor zijn verantwoordelijkheden wegloopt.

Voorzitter. Ik hoop dat u het goed vindt dat ik het antwoord op een vraag van de heer Aptroot over Kenniswijk op schrift aan de Kamer doe toekomen. Ik kan de precieze formulering wel voorlezen, maar ik denk de Kamerleden het net zo goed zelf kunnen lezen.

De voorzitter:

Dat is akkoord.

Minister Brinkhorst:

De heer Slob heeft een vraag gesteld over studies van de ABN AMRO en de Erasmus Universiteit. Ik proefde al instinctief toen ik de studies nog niet helemaal had doorgelezen, wat ik tussen de eerste en de tweede termijn wel heb gedaan, dat de daarin genoemde onderwerpen de knelpunten zijn die de reden zijn waarom dit kabinet in deze periode bezig is met hervormingen. Het gaat inderdaad in de basis om de analyse van het versterken van de concurrentiepositie van Nederland en van het Nederlandse mkb, dus om de internationale dimensie. Ik ben de heer Ten Hoopen erkentelijk voor zijn opmerking dat hij vindt dat zowel de staatssecretaris als de minister terecht in het internationaal perspectief werkt. Het gaat om de verschillende problemen die te maken hebben met het op een hoger niveau brengen van het ondernemerschap, het prikkelen tot een betere afstemming tussen kennisinstituten en bedrijfsleven en het bevorderen van startende ondernemingen. Dat zijn met de administratie de kernpunten waarom het gaat. Ik denk dat de heer Slob op zijn wenken wordt bediend, aangezien het die elementen zijn die het kabinet ertoe hebben bewogen om de hervormingspolitiek in te zetten. Als hij het goed vindt, zal ik een notitie overleggen waarin hij zal zien dat het precies past in de visie die hij en ik naar voren hebben gebracht.

De heer Ten Hoopen heeft gevraagd wanneer er een echte interne markt komt. De interne markt is in grote delen verwezenlijkt, maar bij de uitwerking blijken er knelpunten te zijn. In de dienstensector is het onvoldoende geregeld. Daarover ben ik in permanente dialoog met de Kamer. Je kunt niet zeggen, dat de interne markt daar helemaal niet bestaat. Hij functioneert vaak niet. Wij moeten daarop inspelen en daarop onze maatregelen nemen. Wij moeten er attent op zijn wanneer andere lidstaten maatregelen nemen die in strijd zijn met de interne markt. Het spreekt vanzelf dat dit kabinet niet alleen defensief is, maar ook offensief en ervoor zorgt dat Nederland zich niet kapot laat concurreren. Het is in de eerste plaats een nationale verantwoordelijkheid en het wordt niet door de Europese regels bepaald. Wij moeten onze eigen inzet en opstelling bepalen om ervoor te zorgen dat wij in een dynamische Europese markt beter kunnen concurreren.

In dat verband is er door de heer Ten Hoopen een motie ingediend die eigenlijk een beetje parallel is aan de aanbestedingsmotie van de heer Aptroot en Dittrich in eerdere termijn. Ik ontraad aanvaarding van de motie van de heer Ten Hoopen in deze vorm. Ik doe dat niet, omdat ik niet de intentie onderschrijf die eraan ten grondslag ligt, namelijk dat wij meer ruimte moeten krijgen om het mkb beter te betrekken bij de overheidsopdrachten, maar omdat de taakstelling van 23% naar mijn gevoel absoluut niet past in het Europese kader. Het overheidsplan over de launching costumer dat vóór 1 mei 2006 aan de Kamer wordt ingestuurd, kan een nuttige bijdrage leveren wat de innovatie betreft. Ik sluit aan bij de eerdere opmerking over de motie-Aptroot/Dittrich. Die slaat eerder aan dan de motie van de heer Ten Hoopen, zij het dat de inzet van beide moties gelijk is. In die zin geef ik geen negatief oordeel over de motie-Ten Hoopen. Ik geef wel een negatief oordeel over de instrumentering.

Ik heb toegezegd om de Kamer een notitie over mededinging toe te sturen vóór het AO over de Mededingingswet.

De heer Ten Hoopen vroeg of het niet een van de taken van de PBO is om de administratievelastendruk te verminderen. Ik heb de indruk dat eerder het omgekeerde het geval is. Tegen die achtergrond dient de evaluatie vanuit de productschappen zelf getoetst te worden op de vraag of er sprake is van een bijdrage aan een vermindering van die lastendruk.

De heer Ten Hoopen heeft ook nog een opmerking gemaakt over het innovatiefonds in relatie tot het mkb. Wij staan positief tegenover de gedachte om dit alles te onderzoeken. Er kan natuurlijk geen sprake zijn van staatssteun. Het gaat om een private oriëntatie en ik neem aan dat de staatssecretaris hierover ook nog iets zal zeggen. Uitgangspunt is dat wij graag willen onderzoeken in hoeverre innovatie in het midden- en kleinbedrijf kan worden bevorderd.

De heer Aptroot heeft een motie ingediend over de zelfstandigenaftrek. De strekking van deze motie komt mij sympathiek voor. De vraag is inderdaad of in het fiscaal stelsel een dergelijk leeftijdscriterium moet worden gebruikt. Ik verwijs naar de arbeidskorting die zowel voor werknemers boven als werknemers onder de 65 jaar geldt. De SER buigt zich over deze kwestie en daarna zal het kabinet met voorstellen komen. Ik laat het graag aan de heer Aptroot over of hij de motie tot dat moment wil aanhouden.

De heer Vendrik heeft vooral over het Strong-Europescenario gesproken. Het zal hem bekend zijn dat ik altijd voor het Strong-Europescenario ben geweest, maar dat hoeft niet in te houden dat wij nu opeens een nieuwe groeibrief moeten opstellen. Wij zullen constant de duurzaamheidsdimensie in de gaten moeten houden. Ik stel vast dat ik op het punt van het groene denken wordt ondersteund door de nieuwe liberale partij die de heer Vendrik vertegenwoordigt. Ik ben hem erkentelijk voor het feit dat hij, net als ik, een Europeaan is!

De heer Bakker heeft een motie ingediend over de kennismigranten. In eerste termijn heb ik al gewezen op de knelpunten op dit gebied. Er zijn de nodige zaken die om een oplossing vragen. In de eerste plaats de lopende evaluatie van de kennismigrantenregeling. In de tweede plaats het kabinetbreed aankaarten van de problemen die mij tijdens mijn jongste bezoek aan India ter ore zijn gekomen. Ik noem de after sales service, de bedrijven die personeel van de ene naar de andere kant brengen, de problematiek van de wetenschappers. Ook het Innovatieplatform heeft gewezen op diverse problemen met betrekking tot de kennismigratie. Ten slotte is er nog de brief van de staatssecretaris over deze materie. Al deze activiteiten leveren aanknopingspunten voor het leveren van de gevraagde informatie. De motie van de heer Bakker zie ik dus als een ondersteuning van het beleid van het kabinet.

Mevrouw Smeets heeft een amendement ingediend dat ertoe strekt om middelen vrij te maken voor een proef met 100 innovatievouchers van € 7500. Het probleem is echter niet het geld. Er is een enorme hoeveelheid geld ingezet en het is nu zaak om die vouchers zo goed mogelijk in te zetten. Mevrouw Smeets zei dat het niet gaat om advertenties en dergelijke maar om het inzetten van kennis. Ik wil graag bij de komende evaluatie van de bestaande vouchers bezien hoe het aspect marketing daarin is verwezenlijkt. Ik vind het van groot belang dat marktintroductie een verantwoordelijkheid is van de ondernemer zelf; het is de kern van het ondernemerschap. Ik ben bang dat wij in moeilijkheden komen als wij met het Europese steunkader de marketingproblematiek loskoppelen van de innovatieproblematiek. Daarom vraag ik mevrouw Smeets of zij ermee kan instemmen dat ik bij de evaluatie ook het aspect van de marketing meeneem en daarbij bezie welke knelpunten er zijn. In dat perspectief ontraad ik de formele aanneming van het amendement, omdat ik te veel risico's zie vanuit het Europese steunkader.

De motie van de heer Slob over de ontwikkeling van de RFID-technologie betreft de privacyaspecten van de radiofrequenties. Ik wijs op het antwoord op vraag 11, waarin al het een en ander is aangegeven. De heer Slob legt de zaak wat verder vast in een motie. Ik vind de motie een ondersteuning van het beleid, dus ik heb geen bezwaar tegen de aanneming ervan.

De heer Van den Brink heeft gesproken over een preventieve toets en het afschaffen van een ontslagtoets voor bedrijven met minder dan 15 werknemers. Het kabinet heeft al de nodige gedaan aan de ontslagproblematiek. Ik zal het verzoek van de heer Van den Brink meenemen in de kabinetsreactie op het SER MLT-advies.

Dan kom ik nu op de motie van de heer Van den Brink over het uitkeerbaar maken van de zelfstandigenaftrek als er geen winst wordt genoten. Dat is een inbreuk op het fiscale stelsel, waarin op dit moment niet is voorzien in het uitkeren van kortingen. Deze motie is vergelijkbaar met de motie-Crone, waarin wordt gepleit voor het uitkeerbaar maken van de kinderkorting. Mede gezien de uitvoeringstechnische complexiteit stel ik u voor dat ik daarop schriftelijk terugkom, in overleg met de collega's van Financiën. Ik zou de heer Van den Brink willen vragen zijn motie zolang aan te houden. Indien hij toch persisteert in stemming, moet ik de aanneming van de motie ontraden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb de motie meeondertekend, en ik weet dat de staatssecretaris van Financiën ons na afloop van het kabinetsberaad van komende vrijdag een brief zal sturen, waarin onder andere staat dat hij de motie-Crone c.s. zal uitvoeren, als het gaat over de verzilvering in zijn algemeenheid. Het zou prettig zijn indien het kabinet dan tegelijkertijd zijn oordeel gaf over deze motie.

Minister Brinkhorst:

Ik ben erkentelijk voor de mededeling. Wij hebben nog minder dan 24 uur de tijd. Ik zal vragen of iemand met een postduif de heer Wijn wil benaderen om hem deze motie te geven, met het verzoek die mee te nemen. Ik vind dat de minister of de staatssecretaris van Financiën daarover een oordeel moet geven.

De heer Aptroot (VVD):

De minister van technologie gaat postduiven inschakelen, maar goed, het is al laat vanavond.

Ik heb een vraag over het advies betreffende de motie van de heer Van den Brink op stuk nr. 32. De minister wacht op het SER-advies en wil het verzoek van de heer Van den Brink meenemen. Wat is nu het advies over de motie als die in stemming zou komen? Dat is mij niet duidelijk.

Minister Brinkhorst:

Het probleem was, dat ik de motie niet had, maar die krijg ik nu aangereikt. Ik zie nu dat er in het verzoek melding wordt gemaakt van het Belastingplan 2007. Dat is in eerste instantie een zaak voor de minister of de staatssecretaris van Financiën. Ik zal aan dezelfde postduif deze motie meegeven... of heb ik een verkeerde tekst gekregen?

De voorzitter:

Misschien kunnen wij afspreken dat de Kamer nog een schriftelijke reactie krijgt op de resterende moties

Minister Brinkhorst:

Dat wil ik heel graag toezeggen. Ik zal dus schriftelijk reageren op de motie van de leden Van den Brink en Vendrik op stuk nr. 33.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Ik heb nog een aantal moties te behandelen. Ik zal ze zoveel mogelijk op volgorde van indiening behandelen. Mevrouw Smeets sprak van de roep van de Kamer om het mkb. Volgens mij ben ik dagelijks met het mkb bezig, dus ik ben het niet met haar eens dat die roep van haar of van het mkb zelf niet door ons gehoord zou worden. Sterker nog, een van de allereerste brieven die ik aan de Kamer heb gestuurd over het ondernemerschapsbeleid had als thema "think small first", of met andere woorden: kijk wat het doet voor de kleine bedrijven, want dan profiteren de grote bedrijven er ook wel van.

Ik begin met de motie over het BBMKB. U weet dat het BBMKB mij na aan het hart ligt, zeker nu het na de verbeteringen die wij hebben doorgevoerd een succes is gebleken dit jaar. Wij weten nog niet wat het volgend jaar gaat doen. Wel hebben wij in het afgelopen jaar gezien dat de beschikbaarheid van kleine kredieten in 2004 inderdaad een probleem was. In reactie daarop heb ik in het BBMKB het garantiepercentage voor kleine kredieten verhoogd tot 80%. Daarnaast zijn wij voortdurend in gesprek met de banken om de BBMKB-behandelingsprocedure voor kleine kredieten te vereenvoudigen. Ik verwacht dat het in het eerste kwartaal van volgend jaar met vrijwel alle banken zo zal lopen.

Wij zijn dat onderzoek gestart naar de Nederlandse microkredieten tot ongeveer € 25.000. Voorts voeren wij op dit moment een evaluatie uit van het BBMKB. Zij zal eind van het jaar klaar zijn. Als ik deze motie lees, dan vind ik haar vooruitlopen op de uitkomst van de evaluatie. Uit de evaluatie van het BBMKB zal immers ook blijken wat wij misschien nog meer moeten doen en wat wij moeten aanpassen aan de regeling. In de loop van 2006 zullen wij eveneens zien wat de feitelijke benutting van het budget is. De regering wordt verzocht, een financieringsakkoord met de banken af te sluiten – het is ook nog maar de vraag of de banken dat willen – waarin de regering toezegt te bezien of in de loop van 2006 het budget voor borgstellingskredieten verhoogd moet worden. Als ik dat mag lezen als een positieve grondhouding, al is er nu nog geen dekking, dan vind ik het ondersteuning van mijn beleid. Als de Kamer er echter van uitgaat dat ik sowieso dekking vind, ongeacht van de discussies die wij dan zullen hebben, dan moet ik de Kamer de aanneming van deze motie ontraden, want dat staat niet in mijn begroting. Als het echter is: positieve grondhouding ten opzichte van een verdere verhoging en dan wellicht een discussie met de Kamer over prioriteiten binnen de begroting – anders is het immers een ongedekte cheque – dan noem ik het ondersteuning van mijn beleid.

Dan kom ik bij de motie over de economische structuur van een aantal regio's in Nederland en de investering in scholing. Scholing is – daarover zijn wij het eens – ontzettend belangrijk, juist als je het hebt over globalisering en de vraag hoe wij daarop kunnen inspelen. Het kan een van de prioriteiten zijn. Toch wil ik nu echt de bal bij de regio's leggen. Ik wil nu niet voorschrijven wat er in die regioprogramma's precies wel en precies niet moet komen te staan. Het werkt juist goed om het met de regio's te doen. Ik ontraad dan ook de aanneming van deze motie.

De heer Ten Hoopen. Wij zijn inderdaad hard bezig met een sterk voorwaardenscheppend beleid. Dat is ook de manier om het te doen en om de concurrentie met andere landen aan te kunnen gaan, als je het over vestigingslocaties en bedrijven hebt. Daarbij hoort inderdaad ook een goed level playing field en het op de juiste manier in de gaten houden. De motie van de heer Ten Hoopen over het Innovatiefonds lijkt mij een ondersteuning van mijn beleid. De heer Ten Hoopen vraagt terecht aandacht voor de financieringsmogelijkheden. Dit is een belangrijk speerpunt van het kabinetsbeleid. Daarop hebben wij met het EZ-instrumentarium ook ingezet. Het is een nieuw financieringsinstrument om dat te onderzoeken bij de banken en te bezien welke individuele beleggers daarvan deel kunnen uitmaken. Deze private poot lijkt mij dus heel goed aan te sluiten bij alle verschillende financieringsacties die wij al hebben.

De heer Aptroot heeft drie moties ingediend. Ik begin met de motie over Kamers van Koophandel. Ik ken de heer Aptroot inderdaad als iemand die graag vooruitdenkt, maar ik verzoek hem toch deze discussie even aan te houden tot wij de discussie in het algemeen overleg hebben gevoerd. Hij spreekt in de motie alleen over de heffing en de financiering, zonder dat wij een gezamenlijke discussie hebben gevoerd over de taken van de Kamers van Koophandel die daartegenover moeten staan. Dat lijkt mij een van die discussies die wij, naar ik meen, over twee weken met elkaar zullen voeren, in ieder geval nog in november. Dit gaat over de vraag wat de taak is van voorlichting en van regiostimulering. De heer Aptroot heeft meerdere malen aangegeven het eens te zijn met de taak van het handelsregister. Hoe wij met de heffingen voor de andere twee taken omgaan, hangt daarmee direct samen. Ik verzoek hem de motie aan te houden tot die discussie.

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb met de mede-indiener, de heer Bakker, overlegd. Wij houden de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Aptroot stel ik voor zijn motie (30300-XIII, nr. 27) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Van Gennip:

De discussie over de inspecties hebben wij een klein uur geleden gevoerd. Die ging vooral over doel en middel. Wij zijn het zeer met elkaar eens dat het anders moet worden voor de ondernemers, dat de coördinatie niet bij de ondernemer moet liggen, maar bij de inspecties. De vraag is wel of één grote inspectie daarbij de oplossing moet zijn. De heer Aptroot kiest in deze motie onmiddellijk voor de oplossing van één inspectie. Ik heb aangegeven dat wij er ons met de verschillende trajecten in het kabinet zeer wel van bewust zijn dat wij dat probleem moeten oplossen, maar dat wij er nog niet van overtuigd zijn dat dit de enige oplossing is. De heer Aptroot loopt hier ook vooruit op wat er uit het PAO-traject zal komen, op de wijze waarop wij het daar willen aanpakken. Daarover hebben wij gezegd dat samenwerking, informatie-uitwisseling en de afstemming van bezoekmomenten de richting vormen die wij willen gaan.

Ik ontraad het aannemen van deze motie. Als de Kamer haar aanneemt, moet ik haar meenemen naar het kabinet, want de heer Aptroot zal begrijpen dat ik niet ga over al de inspecties die wij hebben. Wees er echter van overtuigd dat de inzet om de inspectielast voor ondernemers aanzienlijk te verkleinen heel duidelijk ook de mijne is en die van het kabinet. De oplossing die de heer Aptroot kiest voor die inzet is echter niet direct de oplossing die het kabinet ziet.

De heer Slob (ChristenUnie):

Is het mogelijk dat wij van het kabinet een advies over deze motie krijgen voordat zij in stemming wordt gebracht? Ik stel het zeer op prijs om dat voor dinsdag te hebben, want wij hebben enige aarzeling over wat mij met deze motie zullen doen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat is goed. Dat lijkt mij inderdaad een wijze weg. Ik kan daarover inderdaad niet in mijn eentje oordelen.

De heer Aptroot (VVD):

Namens de indieners zeg ik dat wij geen behoefte hebben aan nader advies van het kabinet.

De voorzitter:

Andere Kamerleden hebben dat wel. Het is aan het kabinet om nader advies te geven, zeker als enkele Kamerleden daarom verzoeken.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik deel de warme belangstelling van de heer Vendrik voor zwangere zelfstandigen en daar ben ik blij mee. Ook ik vind dat er voor die groep iets moet gebeuren. De huidige situatie, met de drie problemen die ik al heb genoemd, is mij zeer bekend. Minister De Geus heeft naar aanleiding daarvan acties ondernomen. Ik vraag de heer Vendrik minister De Geus de tijd en de ruimte te geven om op basis van het advies van de Commissie Gelijke Behandeling en de juridische uitspraken verdere acties te ondernemen. Hij is daar druk mee bezig en de heer Vendrik loopt daar op vooruit. Zijn motie gaat bovendien voorbij aan de door de Kamer ondersteunde nieuwe manier van omgaan met verzekeringen. Tijdens de WAZ-discussie is afgesproken dat de private verzekeraars de eerste verantwoordelijkheid krijgen. Ik ontraad de aanneming van de motie. De heer Vendrik loopt vooruit op de discussie die ongetwijfeld in het voorjaar 2006 wordt gevoerd.

De heer Bakker (D66):

Aan de ene kant is het verzoek van de staatssecretaris redelijk en niemand kan dat naast zich neerleggen. Aan de andere kant heb ik dit zeven staatssecretarissen geleden ook al horen zeggen. Ik loop namelijk al een tijdje mee in dit huis. Ik denk dat het een goede zaak is een uitspraak van de Kamer erbij te halen om ervoor te zorgen dat het ergens toe leidt.

Staatssecretaris Van Gennip:

Deze discussie is relatief nieuw, omdat de Commissie Gelijke Behandeling en het Arlo erbij zijn betrokken. De brief van minister De Geus aan de Kamer dateert van september, waarin hij zijn adviesaanvragen naar aanleiding van de discussie van deze zomer heeft vervat. Een en ander is nu in behandeling.

De voorzitter:

De staatssecretaris geeft nu een advies, maar het is aan de indieners of zij de motie indienen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik geef minister De Geus de drie maanden waar hij om heeft gevraagd. Hij heeft dat met de Kamer besproken. In die tijd kan hij bekijken wat de Commissie Gelijke Behandeling en de juridische procedure opleveren en welke effecten dat vervolgens op de verzekeraars heeft.

De voorzitter:

Ik stel voor dat als er meer advies is dan wij nu krijgen, de Kamer dat schriftelijk zal ontvangen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik wil minister De Geus wel vragen of hij nog een reactie wil geven. Dit is echter wat hij in september met de Kamer heeft besproken. Hij was daar aanwezig en ik niet. Ik heb het slechts uit tweede hand.

De heer Van den Brink heeft een motie ingediend over één regeldag. In mijn antwoord ben ik daarop ingegaan. Het is overigens een verzoek aan de Kamer en daarover hoef ik geen advies te geven. Laten wij elke dag tot een regeldag maken, maar het eenmaal per jaar vieren is natuurlijk prima.

De Kamer heeft de brief over de scheepsbouw gelezen en heeft mij gehoord. De Nederlandse positie in de scheepsbouw is sterk. Daarover hebben wij zojuist gesproken. Wij versterken die positie door de scheepsbouw te vragen binnen het sleutelgebied zijn eigen programmatische aanpak in te brengen door procesinnovatie WBSO. Dat is de manier waarop wij de scheepsbouw ondersteunen. Daarnaast zijn er de trosregeling en de borgstellingsregeling. Vorig jaar betekende dat 70 mln. aan extra middelen. De regeling loopt een aantal jaren. Binnen de prioriteiten die ik bij EZ kan stellen en binnen mijn begroting heb ik geen budget voor een specifieke scheepsbouwinnovatieregeling, bovenop de programma's die ik al heb genoemd. Dat betekent dat ik de aanneming van deze motie moet ontraden.

De heer Van der Vlies sprak over de bedrijfsoverdrachten.

Er bestaat momenteel een fiscale faciliteit voor de overdracht aan werknemers, namelijk de doorschuiffaciliteit in de inkomstenbelasting: die wordt doorgeschoven en later in de tijd betaald. Dat is geen lagere overdrachtsbelasting, maar als werknemer betaalt men daardoor wel een lagere prijs voor het bedrijf. Ik neem aan dat de heer Van de Vlies dit punt aan de orde stelt omdat MKB-Nederland een vrijstelling heeft gesignaleerd van de overdrachtsbelasting bij bedrijfsoverdrachten. Ook staatssecretaris Wijn heeft op vragen hierover al geantwoord.

Van belang is dat de overdrachtsbelasting wezenlijk anders is dan de inkomstenbelasting. Het doorschuiven in de inkomstenbelasting is onder bepaalde omstandigheden mogelijk voor werknemers, maar de lagere overdrachtsbelasting is er juist voor om eigendom in de familiesfeer over te kunnen dragen aan familieleden. Daarmee voorkomt men versnippering van het vermogen na overlijden en voorkomt men een minder efficiënte bedrijfsvoering. Het leidt tot een goede bedrijfsoverdracht en meer bedrijven worden hierdoor in stand gehouden.

Ik ben het principieel niet eens met de heer Van de Vlies om dezelfde faciliteiten die wij met familieleden hebben, ook open te stellen voor werknemers. Wij hebben wel die mogelijkheid in de inkomstenbelasting met een verschuiving in de tijd, maar de overdrachtsbelasting wil ik echt voor familieleden reserveren.

De heer Van der Vlies (SGP):

Daar maakt deze motie dus ook geen keuze in. Ik heb de brief van staatssecretaris Wijn op dit punt gelezen, maar ik ken ook de signalen van MKB-Nederland waar u terecht aan refereert. Er is dus in de praktijk wel een probleem en dat zou u moeten zien te faciliteren. De wijze waarop, de instrumentenkoffer die daarvoor kan worden ontwikkeld, laat ik open.

Staatssecretaris Van Gennip:

En de instrumenten in het kader van de inkomstenbelasting zijn er dus – daar hebt u de brief van staatssecretaris Wijn over gekregen – maar in de overdrachtsbelasting ben ik van mening dat die instrumenten behoren aan familieleden.

Dan kom ik bij de beveiligingsmaatregelen, de andere motie van de heer Van der Vlies. Die discussie hebben wij zojuist gevoerd. De Kamer heeft voor de zomer de brief gekregen over wat er fiscaal mogelijk is. De Kamer heeft aangegeven dat zij deze motie misschien zou indienen, maar heeft tevens het verzoek aan mij gedaan om op korte termijn alsnog met een vergelijkbare investeringsregeling te komen. Het veiliger maken van het ondernemen is mij zeer sympathiek, vandaar ook dat wij over anderhalve week de tweede versie van het actieplan Veilig ondernemen ondertekenen. Maar afgezien van dat er geen dekking is voor wat de Kamer voorstelt, is ook gezien de afweging van de voor- en nadelen, zoals in de brief is geschetst, de vraag of dit punt de hoogste prioriteit zou moeten krijgen als het gaat om veilig ondernemen. Dat zou ik de Kamer graag nogmaals in overweging willen geven.

Dan heb ik nog een motie over de Noordzeekust van de heer Van den Brink. Er is in de Eerste Kamer gedebatteerd over de vier ruimtelijke nota's: Nota Ruimte, nota Pieken in de Delta, nota Vitaal Platteland en nota Mobiliteit. Daarbij is de motie-Lemstra aangenomen waarin de regering wordt opgeroepen om te onderzoeken wat de effecten zijn van klimaatverandering, waaronder de stijging van de zeespiegel op de ruimtelijke inrichting van Nederland. De uitvoering van die motie wordt nu ter hand genomen. Ik zal bevorderen dat de zaken die de heer Van den Brink in zijn inbreng in zijn motie aan de orde stelde, worden meegenomen in de uitwerking in de motie-Lemstra in de Eerste Kamer. Dat is dus geen aparte visie, maar wel iets waarmee wij bezig zijn, met name de voorspelde stijging van de zeespiegel.

Hiermee ben ik ingegaan op alle moties.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Wat is nu uw advies voor de motie over de Noordzee, positief of negatief?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik zal bevorderen dat de gedeelten over de ruimtelijke invulling betrokken zullen worden bij de uitvoering van de motie-Lemstra uit de Eerste Kamer. Een aparte visie ontwikkelen terwijl wij al een Nota Ruimte hebben en mijn collega Schultz van Hagen een kustplan aan het maken is, lijkt mij overbodig, maar ik zal bevorderen dat de zeer waardevolle elementen uit de motie die betrekking hebben op de ruimte en op de stijging van de zeespiegel, bij de uitwerking van de genoemde motie betrokken zullen worden.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Ik vind op een aantal punten de adviezen van de bewindslieden niet duidelijk. Zij zeggen van sommige zaken dat zij bij het beleid betrokken zullen worden; zij zouden er dan bij kunnen zeggen dat de motie dus overbodig is. Ik proef uit hun reactie dat zij aanneming van de motie ontraden, want zij zijn niet bereid om nog een aparte visie op te zetten, maar ik weet het niet zeker.

De voorzitter:

Wij hebben bij een aantal moties al afgesproken dat er nog een advies zal volgen. Het gebeurt ook wel vaker bij begrotingsbehandelingen dat de regering nog even de ruimte neemt om de Kamer schriftelijk een overzicht te geven van de adviezen over de verschillende moties. Als wij dat overzicht ruim voor de stemmingen, dus uiterlijk maandag ontvangen, dan kan de Kamer daar bij de stemmingen nog rekening mee houden.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik vind het prima om er nog een schriftelijk overzicht van te geven. Ik weet dat verschillende collega's met al deze aspecten bezig zijn, maar ik zal de Kamer er nog schriftelijk over informeren, waarmee wij bezig zijn en wat er nog bij de uitwerking van de motie-Lemstra betrokken zal worden. Ik denk dat wij tot de conclusie zullen komen dat er geen aparte visie nodig is, maar dat verneemt de Kamer dan definitief bij dat overzicht.

De voorzitter:

Dan spreken wij het zo af.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 19.17 uur tot 20.15 uur geschorst.

Naar boven