Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 6 oktober 2005 over de versterking van de economische structuur (ICES) en over investeringen in de kennis en kennisinfrastructuur (KIS).

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. In het goede algemeen overleg dat ik met de minister en de staatssecretaris heb mogen voeren, kon ik zeggen dat mijn fractie de hoofdlijnen van het beleid voor de herziening van het financieel instrumentarium van harte steunt. Zoals altijd komt het echter op de uitvoering aan. Over drie voornemens van het kabinet is mijn fractie niet helemaal tevreden. Dat is de reden dat ik de Kamer een aantal moties zal voorleggen.

Mijn eerste motie heeft betrekking op het belangrijke punt van het aanbestedingsbeleid van de overheid. Niet alleen door regelgeving kun je het bedrijfsleven helpen zich te ontwikkelen, maar ook door een goed aanbestedingsbeleid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de overheid bij het Aptrootaanbesteden uitgaat van onnodig grote clusters, hierop gebaseerde hoge omzeteisen en een enorme papierberg;

constaterende dat hierdoor het midden- en kleinbedrijf, jonge ondernemingen, snelle groeiers en innovatieve bedrijven worden uitgesloten;

constaterende dat het aanbestedingsbeleid daardoor economische ontwikkelingen remt;

voorts constaterende dat de overheid het aantal mogelijke opdrachtnemers beperkt tot enkele al bestaande grote ondernemingen waardoor er weinig of geen sprake van marktwerking is;

overwegende dat in andere landen het aanbestedingsbeleid van de overheid het midden- en kleinbedrijf wel kansen biedt, zoals in de Verenigde Staten waar de overheid verplicht is een bepaald percentage van de opdrachten aan het midden- en kleinbedrijf te gunnen;

spreekt als haar mening uit dat herziening van het aanbestedingsbeleid van de overheid noodzakelijk is, met als doel dat het midden- en kleinbedrijf, jonge ondernemingen, snelle groeiers en innovatieve bedrijven daadwerkelijk mee kunnen doen;

verzoekt het kabinet, voor 1 mei 2006 concrete voorstellen tot realisatie met een invoeringsschema aan de Tweede Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot, Dittrich en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(30300 XIII).

De heer Aptroot (VVD):

Wij hebben in het algemeen overleg gesproken over de grote hoeveelheid uitvoeringsorganisaties die er is. Dat is niet efficiënt en komt de toegankelijkheid voor ondernemers niet ten goede. Daar dien ik een motie over in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor de uitvoering van het beleid van Economische Zaken er een veelheid van uitvoeringsorganisaties is waarvan onnodige bureaucratie en kosten het gevolg zijn;

constaterende dat dit ten koste gaat van de bereikbaarheid van de overheid voor het bedrijfsleven, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf;

voorts constaterende dat er voorzichtige stappen worden overwogen om te komen tot verschillende clusteringen, zoals ondernemerspleinen (kamer van koophandel en Syntens) en frontoffices (SenterNovem, EVD en Octrooicentrum);

overwegende dat één loket een vereiste is voor goede toegankelijkheid voor bedrijven en in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf;

voorts overwegende dat samenvoeging van uitvoeringsinstanties de kosten voor de overheid en de administratieve lasten voor bedrijven sterk zal verminderen;

spreekt als haar mening uit dat één uitvoeringsorganisatie voor het beleid van het ministerie van Economische Zaken voor bedrijven noodzakelijk is en voor de overheid kostenbesparend;

verzoekt het kabinet, voor 1 mei 2006 concrete voorstellen tot realisatie met een invoeringsschema aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot, Dittrich en Hessels. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(30300 XIII).

De heer Aptroot (VVD):

Wij vinden dat de ministeries het goede voorbeeld moeten geven. Wij hebben begrepen dat men praat over het instellen van één loket, maar dat deze eenloketgedachte inhoudt dat elk ministerie één loket krijgt. Dat betekent dat ondernemers toch bij ten minste acht ministeries met een loket te maken krijgen. Wij vinden dat er echt één loket moet komen. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet bij de "eenloketgedachte" voor ondernemers voor overheidsinformatie en overheidssteun denkt aan één loket per ministerie;

constaterende dat dit loketten bij ten minste de acht ministeries betekent;

overwegende dat voor goede toegankelijkheid en informatie voor bedrijven één loket noodzakelijk is;

voorts overwegende dat één loket de overheden dwingt om onderling af te stemmen, doublures en tegenstrijdigheden te voorkomen en administratieve lasten te verminderen;

spreekt als haar mening uit dat één loket voor het bedrijfsleven noodzakelijk is;

dat dit loket ondergebracht kan worden bij of onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Economische Zaken;

verzoekt het kabinet, voor 1 mei 2006 voorstellen tot realisatie met een invoeringsschema aan de Tweede Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot, Dittrich en Hessels. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(30300 XIII).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik was vanmorgen op de Holland Innovation Beurs waar allerlei uitvinders en kleine en middelgrote bedrijven met hun uitvindingen samenkomen. Daar bleek dat men echt behoefte heeft aan een overheid die innovatie stimuleert en in goede banen leidt daar waar het bedrijfsleven er zelf niet uitkomt. Daar ging het algemeen overleg over. Ik heb daarin een punt gemaakt van de innoverende overheid, de overheid als launching customer. Het is belangrijk dat er nu echt snel een concreet actieplan komt van het kabinet. Vorig jaar heb ik dit ook al voorgesteld. Ik vind dat onvoldoende tot zijn recht is gekomen wat de Kamer toen in meerderheid aan het kabinet heeft gevraagd. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat maatschappelijke vraagstukken een belangrijke stuwende kracht kunnen zijn voor innovaties en de overheid hier als launching customer een belangrijke katalyserende rol heeft;

voorts overwegende dat er tot nu toe geen samenhangend beleid gevoerd wordt om de kennisvraag van de overheid gerichter in te zetten voor het stimuleren van innovaties;

voorts overwegende dat het ministerie van Economische Zaken als innovatieministerie hier een coördinerende rol in heeft;

voorts overwegende dat het Innovatieplatform in het voorjaar 2005 een advies over de overheid als launching customer heeft uitgebracht en concrete acties heeft voorgesteld;

verzoekt de regering, voor 1 mei 2006 een actieplan op te stellen met concrete voorstellen over hoe de overheid haar rol van launching customer invult binnen het innovatiebeleid en hierbij bijzondere aandacht te geven aan het mkb,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Aptroot en Hessels. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(30300 XIII).

De heer Hessels (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie is ingenomen met de actie van beide bewindslieden om het bestaande instrumentarium van het ministerie van Economische Zaken drastisch te vereenvoudigen. Zij vroeg daar al naar tijdens de begrotingsbehandeling in 2002 en is blij dat het eerste resultaat is geboekt. Het is inderdaad een eerste resultaat; de CDA-fractie kan nog niet spreken van een geheel uitgekristalliseerd plan en wacht dit dan ook met spanning af alvorens er verder en detail op in te willen gaan. Tijdens het overleg is er al met de bewindslieden van gedachten gewisseld over een mogelijke versnelling van de planning. De CDA-fractie is van mening dat het streven moet zijn dat per 1 januari 2007 zo veel mogelijk van dit soort veranderingen zijn doorgevoerd. Daar zijn toezeggingen over gedaan, dus een motie vindt de CDA-fractie op dat punt niet nodig.

Ingezet wordt op een stroomlijning van de ondersteuning. Daar heeft de heer Aptroot net een aantal moties over ingediend. De CDA-fractie steunt die van harte, in ieder geval de motie over het ene loket vanuit de verschillende ministeries en de motie over het aanbestedingsbeleid. De heer Verhagen, fractievoorzitter van het CDA, heeft al gepleit voor de toepassing van een dergelijke stroomlijning door dat ene loket voor het bedrijfsleven mogelijk te maken. Dat is heel goed. Je kunt daaruit opmaken hoe hecht de coalitie in dezen samenwerkt als de VVD-fractie op dat vlak een volgend initiatief neemt.

De motie die de heer Dittrich over de "launching customer" heeft ingediend, heb ik gesteund. Ik heb begrepen dat daar gisteren tijdens de begrotingsbehandeling al over is gesproken. De CDA-fractie hecht daar veel waarde aan. Zij vindt het niet nodig om nadere moties in te dienen.

De heer Aptroot (VVD):

De heer Hessels zegt dat de partijen in de coalitie goed met elkaar optrekken om ondernemers te bereiken. Waarom zorgt de CDA-fractie er dan niet mede voor dat er één organisatie voor de uitvoering van al die regelingen komt? Dat begrijp ik niet. Als je één informatieloket voor de ministeries wil, waarom zou je dan niet één loket willen hebben voor al die regelingen? Als de CDA-fractie meedoet, pakken wij echt door. Dan ziet de staatssecretaris het wel zus, maar wordt het bij elkaar opgeteld zo en blijft er weer iets anders over als wij nóg een efficiencyslag maken. Daardoor komt er weer een boel geld vrij om aan de ondernemers terug te geven.

De heer Hessels (CDA):

De heer Aptroot heeft veel ervaring in dit huis. Ik hoef hem dan ook zeker niet uit te leggen dat er een verschil is tussen het mede ondertekenen van een motie en het stemmen voor een motie. Daar zit nog enige tijd tussen. De CDA-fractie hecht veel waarde aan het oordeel van de bewindslieden over dit punt. Qua gedachte staan zij in ieder geval aan uw kant, mijnheer Aptroot.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. De staatssecretaris en ik danken de Kamer voor haar bijdrage aan dit VAO. Wij hebben in mijn ogen inderdaad een zeer positief algemeen overleg over de herijking gehad. Misschien mag ik er kort aan herinneren dat de doelstelling van de herijking voortkwam uit de wens van het ministerie van Economische Zaken dat zijn instrumenten transparanter en toegankelijker zijn voor de klant en voor het bedrijfsleven in het bijzonder. Dat moet zowel op nationaal niveau als in de regio gelden. Daarom moeten wij werken aan een slagvaardiger uitvoering en een actievere rol in het veld.

Ik ben de Kamer erkentelijk dat zij tijdens het algemeen overleg in grote lijnen met de herijking akkoord is gegaan. Het instrumentarium betreft niet alleen de inhoud van het beleid, maar ook en vooral de uitvoering. Daar gaan de verschillende moties ook in belangrijke mate over. De taakverdeling tussen de staatssecretaris en mij is dat zij vooral ingaat op de éénloketgedachte voor het bedrijfsleven, vervat in de motie op stuk nr.3, en dat ik kort commentaar zal geven op de moties op de stukken nrs. 1, 2 en 4.

De kwestie van de aanbestedingen vormt een zeer belangrijk onderdeel. Ik ervaar de motie terzake als een steun voor het beleid. Het mkb en starters ervaren inderdaad belemmeringen bij deelname aan aanbestedingen. Nu zijn wij bezig met een herziening van de Aanbestedingswet op grond van de aanbestedingsrichtlijn in Europees verband. In het kader van deze herziening probeer ik een aantal nieuwe elementen in te brengen, vooral ook om tegemoet te komen aan het aspect van de innovatie. De nieuwe Aanbestedingswet stelt bepaalde eisen om mee te mogen doen aan een aanbesteding met betrekking tot financiële draagkracht of deskundigheid. Deze eisen zijn tot dusver vaak wat zwaar. Om die reden gaan wij in de nieuwe Aanbestedingswet de eisen beperken. Dat zal vooral betekenen dat kleinere bedrijven – dat betreft grotendeels het mkb – en ook de starters daarvan kunnen profiteren.

De tweede belangrijke rem zit ook bij de aanbesteding en dat betreft de kwestie van de administratieve lasten voor bedrijven. Dat is een punt waar de staatssecretaris zeer actief mee bezig is. Te dien aanzien worden zaken teruggetrokken in de nieuwe wet door aan te sluiten bij gestroomlijnde procedures en door het stimuleren van het elektronische aanbesteden.

In de derde plaats is er het aspect van de innovatie. Gesteld wordt dat de innovatie bij het aanbesteden moeilijk zou zijn. Ook in die zin zijn wij met een herziening bezig. De gedachte is dat wij met betrekking tot overheidsopdrachten zodanig zullen formuleren dat bedrijven met iets innovatiefs kunnen komen. Tot dusverre is er heel vaak alleen maar een accent op de prijskwestie. Die prijs is vaak de laagste prijs en dat hebben wij in het bijzonder meegemaakt bij de bouwbedrijven. De bouw heeft vaak een stimulans gegeven, vooral voor het aanbesteden tegen de laagste prijs. Om die reden is er nu een innovatief opdrachtgeverschap bevorderd. Dat is één van de taken van PIANO, een professioneel en innovatief aanbestedingsnetwerk voor overheidsorganisaties, dat deze zomer van start is gegaan.

Nu is een bijzonder punt van de motie dat wij een apart deel moeten reserveren voor het midden- en kleinbedrijf. Daar wil ik graag een commentaar op geven. Het staat op dit ogenblik op gespannen voet met de Europese regelgeving. De huidige wetgeving in Europees verband zegt dat het reserveren van opdrachten boven de drempel in strijd is met het discriminatieverbod zoals dat is geregeld. Het betekent dat er voor opdrachten beneden die drempel wel ruimte bestaat, maar er is kortgeleden een beleidsdocument van de Europese Commissie verschenen, dat op dat punt een veel grotere openstelling voor alle bedrijven wil noteren. Wat mij betreft wil ik graag in het komende overleg in Europees verband bepleiten dat wij een uitzondering mogelijk maken voor opdrachtverlening aan het mkb. Wij kunnen daarnaast ook andere dingen doen om te zorgen dat het mkb beter wordt voorbereid en ook betere toegang kan hebben, maar een formele uitwerking in de zin dat wij nu een bepaald percentage reserveren, is op grond van Europese wetgeving niet mogelijk. Het is echter een duidelijke ondersteuning van het beleid van het kabinet. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik de mogelijkheid wil bezien om ruimte te scheppen in de komende periode. Dit wat betreft de eerste motie.

De heer Aptroot (VVD):

Als ik het goed begrijp, zou de minister de motie graag willen uitvoeren en wil hij er zelfs voor naar Brussel om daar de regeling aan te passen. De motie spreekt niet uit dat er een bepaald percentage moet komen, maar zegt dat het niet goed is dat jonge, innovatieve mkb-bedrijven worden uitgesloten. Die belemmeringen willen wij weghalen en wij verwijzen naar de regeling in Amerika als een mogelijkheid. Wij zien graag dat de minister er in Europa alles uithaalt en dan zullen wij zien wat wij zelf aan ruimte in Nederland hebben.

Minister Brinkhorst:

Het is precies in die geest dat mijn antwoord was. Wij erkennen dat er belemmeringen zijn. Het is overigens niet alleen maar de Aanbestedingswet waarbij wij proberen tot nieuwe ruimte te komen. Ik denk bijvoorbeeld ook aan het 7de kaderprogramma. Immers, bij het 7de kaderprogramma speelt eigenlijk dezelfde problematiek. Het betreft de vraag in hoeverre voor bepaalde researchgedeeltes bepaalde bedragen gereserveerd moeten worden voor het mkb. Ik heb in de Raad voor Concurrentievermogen ervoor gepleit om die ruimte te scheppen, maar u begrijpt dat met het gegeven van een enorm groot speelveld in Europees verband het hebben van steeds nieuwe reserveringen vaak een complicatie is. In die zin versta ik de Kamer en ik bevestig dat het een duidelijke ondersteuning is van het door het kabinet gevoerde beleid.

Voorzitter. De tweede motie van de heer Aptroot gaat over het samenvoegen van EZ-uitvoeringsorganisaties. Het is evident – ik heb dit zojuist al gezegd in mijn inleiding – dat de dienstverlening aan de ondernemer moet verbeteren. Uiteraard kunt u de staatssecretaris en deze minister aan het einde van de termijn afrekenen op het resultaat. Wij hebben met de herijking van het instrumentatrium al heel vérgaande stappen gezet. Wij willen eerst de instrumenten inhoudelijk op orde hebben en wij willen een centraal frontoffice. Ik zeg graag toe dat ik de Kamer voor 1 mei een brief stuur over de uitvoeringsstructuur van Economische Zaken. Men zal echter begrijpen dat wij niet over een nacht ijs kunnen gaan, juist omdat wij veel waarde hechten aan een naadloze aansluiting van beleid en uitvoering. Wij moeten dus heel goed kijken naar de afzonderlijke activiteiten van de verschillende diensten van Economische Zaken, want iedere dienst heeft zo zijn eigen expertise. Ik geef een paar voorbeelden. De Economische Voorlichtingsdienst is in belangrijke mate werkzaam voor het buitenland. SenterNovem is de uitvoeringsorganisatie voor innovatie en duurzaamheid. Het Octrooicentrum heeft, zoals men weet, eerst een opknapbeurt gehad en is vooral bedoeld voor het adviseren over en registreren van octrooien. Syntens is de organisatie die met instemming van de Kamer is opgezet om ondernemingsadviezen te geven aan het mkb.

Een groot conglomeraat en dus het niet verder onderscheiden van de verschillende functies van die organisaties zie ik, eerlijk gezegd, niet zitten. Het is belangrijk om niet een eenheidsworst te maken, maar om een zodanige samenwerking te bereiken dat een ondernemer echt te maken krijgt met een frontoffice. Hij moet weten dat hij daar terecht kan en dat het frontoffice vervolgens zal uitmaken welke organisatie hij moet hebben en wie daarvoor aansprakelijk is. Het is voor de ondernemer belangrijk dat hij goed bediend wordt en dat bij die ene organisatie duidelijk is op welke vlakken de verschillende onderafdelingen werken. Ik heb geen angst voor een schijnvertoning. Ik kijk uiteraard ook hoe de zaken het beste kunnen worden geregeld in een backoffice. Dit betekent dat ik de Kamer graag een organisatorisch beeld zal schetsen voor 1 mei, uitgaande van de gedachte die de Kamer heeft en die ik deel dat voor de ondernemer helder moet zijn dat er een aanspreekpunt is waar hij naar toe kan. De gedachte dat wij nu al een oplossing kunnen geven door een uitvoeringsorganisatie van Economische Zaken te hebben, lijkt mij een schijnvertoning. Dat is een eenheidsworst die ik onwenselijk vind. Tegen die achtergrond moet ik de concrete uitwerking van de motie ontraden.

De heer Aptroot (VVD):

Kan de minister zeggen waarom hij dat een schijnvertoning noemt? Hij zegt dat je wel een frontoffice kunt hebben met daarachter verschillende bedrijven. Ik kan hem zeggen dat de coördinatie in dat geval veel moeilijker is dan bij één bedrijf met één loket, maar waarin wel een aantal specialistische afdelingen zit. Daar is de aansturing gemakkelijker en er worden allerlei coördinatieproblemen voorkomen doordat je zaken kunt afdwingen. Ik zou graag hebben dat de minister mij kan aantonen dat bijvoorbeeld SenterNovem en Syntens op alle terreinen een duidelijk afgebakende taak hebben. Als je het mkb daarnaar vraagt, hoor je dat bedrijven vaak van de een naar de ander en weer terug worden gestuurd.

Minister Brinkhorst:

De heer Aptroot en ik zijn van mening dat de last om inzicht te krijgen in de manier waarop de organisaties werken, niet bij de ondernemers gelegd moet worden. Vandaar dat frontoffice. Wij zijn echter tegen massale bureaucratieën. Volgens mij is dat ook een goed liberaal uitgangspunt. Het bijna verdubbelen van een organisatie, laat staan het vertienvoudigen van een organisatie leidt naar mijn gevoel niet tot een effectief resultaat. De verantwoordelijkheid voor een goede samenwerking van de organisaties achter dat backoffice ligt uiteraard bij de minister. Ik sluit niet uit dat er een nieuwe organisatievorm komt voor Syntens en SenterNovem. De Kamer zal dat merken in mijn mededeling voor 1 mei aanstaande, want ik vind het van groot belang dat er in deze kabinetsperiode niet alleen over het beleid, maar ook over de uitvoering helderheid ontstaat. Ik ga er dus naar kijken. De heer Aptroot zegt echter heel dwingend dat er een organisatie moet komen, ongeacht de verschillende activiteiten en de verschillende achtergronden van de organisaties van Economische Zaken. Daar ben ik voorshands niet van overtuigd, maar wij zullen bekijken wat wij kunnen doen. De kern is dat de ondernemer niet de last heeft om uit te zoeken waar hij terecht kan.

De heer Aptroot (VVD):

De minister wordt al positiever. Ik wil hem nog vragen om, in plaats van allerlei bezwaren op te roepen tegen zo'n organisatie, als minister voor ondernemers en innovatie de uitdaging op te pakken om samen te voegen en de overhead, al die kantoren en langs elkaar heen werkende organisaties, te schrappen opdat wij een kleine slanke kwalitatief hoogwaardige organisatie krijgen. Laat de minister dus niet bij voorbaat moeilijk doen.

Minister Brinkhorst:

Ik spreek niet vanuit bezwaren. Ik heb al eens eerder in de Kamer gezegd dat ik een hervormer pur-sang ben, wat ook op dit gebied geldt. Maar soms is het betere de vijand van het goede. Als wij met één front office werken, waardoor de ondernemer inderdaad niet te maken heeft met allerlei coördinatieproblemen, noch met verschillende loketten, maar er een garantie is dat hij daar wordt bediend, zodat hij precies op de goede plek terechtkomt, moet de minister van Economische Zaken ruimte krijgen om ervoor te zorgen dat die organisatie zodanig is dat er geen klachten zijn. Als in de voorgestelde reorganisatie per 1 mei onvolmaaktheden voorkomen, kunnen wij daarover discussiëren. Maar ik redeneer niet vanuit bezwaren, maar vanuit heel praktische effecten: niemand heeft er baat bij dat er juist bij de uitvoering van het herijkte inhoudelijke beleid een geweldige chaos ontstaat als alle betrokken organisaties tot één grote nieuwe organisatie moeten worden omgevormd. Nogmaals, ik kom daar per 1 mei op terug. Ik begrijp de geest van de motie, waarmee ik het voor een belangrijk deel eens ben. Maar ik heb de verantwoordelijkheid voor de administratieve uitvoering. Ik hecht eraan dat ik ruimte krijg voor het tot stand brengen daarvan.

In de motie op stuk nr. 20 van de heer Dittrich wordt gevraagd of de overheid een coördinerende rol kan vervullen op het gebied van de launching customer. Met de heer Van Vught van het Innovatieplatform heb ik hierover zeer goed overleg gepleegd. Ik zie de motie als een belangrijke ondersteuning van het beleid en als een advies om verdere stappen te nemen op het terrein van de launching customer, waarbij de overheid de vragende partij voor innovatieve producten en diensten is. Wij moeten wel zorgen dat wij binnen het Europees speelveld blijven, zodat er altijd elementen van protectionisme in zitten. Het belangrijkste is dat wij in de praktijk een paar processen gaan opzetten en een plan van aanpak opstellen om te komen tot een goede inbedding. Er wordt mij gevraagd om vóór 1 mei een actieplan op te stellen met concrete voorstellen. De Kamer zal dat plan vóór 1 mei ontvangen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Ik behandel de motie op stuk nr. 18 van het lid Aptroot c.s. Ik ben het eens met de strekking van de motie. Juist voor ondernemers is het belangrijk dat zij eenvoudig toegang krijgen tot informatie, advies en/of financiële middelen. Wij hebben het aantal EZ-regelingen al omlaag gebracht, maar ook het aantal loketten voor ondernemers moet minder. Wij hebben al een aantal dingen gedaan. Op dit moment is er bedrijvenloket.nl, waar in een thematische opzet al allerlei informatie voor ondernemers is te vinden. Daarbij zijn LNV, SZW, VROM en de Belastingdienst betrokken. Verder zijn wij in gesprek met een aantal gemeenten of zij zich hierbij willen aansluiten. Binnen EZ werken de diverse agentschappen wel degelijk goed samen en vormen wij één front office. Ik noem de EVD, SenterNovum en het Octrooicentrum Nederland, die één centraal telefoonnummer en emailadres hebben, zodat je op één punt binnenkomt. Andere departementen willen wij daar graag bij blijven aanhaken, iets wat wij al doen met SenterNovum, dat deels voor VROM werkt. De EVD werkt voor Ontwikkelingssamenwerking. Wij zijn nu bezig met afspraken om de uitvoering van de WBSO geheel bij SenterNovum te leggen en niet meer bij de Belastingdienst, zodat ook daar één duidelijk aanspreekpunt ontstaat. Wij werken dus hard aan die gecoördineerde eenloketaanpak, ook in de fysieke praktijk. Ik noem het Ondernemersplein, waarin wij samen met de Kamers van Koophandel en de verschillende EZ-organisaties één fysiek adres voor ondernemers willen creëren. Wij zijn ook in gesprek met de Belastingdienst en met gemeenten, opdat ze zich hierbij aansluiten. Ik zie de motie dus als ondersteuning van ons beleid. Vóór 1 mei zullen wij rapporteren over de volgende stappen die wij gaan zetten. Het is een proces van stap voor stap, maar hoe beter datgene wat wij nu doen werkt, hoe meer andere departementen, uitvoeringsorganisaties en Kamers van Koophandel wij kunnen stimuleren om zich erbij aan te sluiten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven