Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 4 oktober 2005 over de uitvoering van de nieuwe mestwetgeving.

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter. In het algemeen overleg is een buitengewoon belangrijk punt blijven liggen, namelijk de afzetmogelijkheid van compost, champost en schuimaarde. Bij de behandeling van het wetsvoorstel is een amendement ingediend. Dit amendement is aangenomen door de Kamer en geeft de regering de mogelijkheid om hiervoor een fosfaatvrije voet in te stellen, waarbij een bredere afweging aan de orde kan zijn dan alleen hetgeen van belang is voor de Nitraatrichtlijn.

De CDA-fractie voelt er niets voor om de lasten voor de afzet van compost – en dus ook de lasten voor burgers die gft-afval in een compostbak gooien – onnodig te verhogen. Zij voelt er ook niets voor om voor de bietentelers, die het toch al moeilijk krijgen, de afzet van schuimaarde onnodig duurder te maken. Ook voelt zij er niets voor om de afzet van champost fors duurder te maken. In de champignonsector werken 10.000 mensen en hen staat het water al bijna boven de lippen! Daarom stelt zij de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Meststoffenwet de mogelijkheid biedt om een fosfaatvrije voet te introduceren voor organische meststoffen;

overwegende dat zonder een afdoende hoge fosfaatvrije voet de afzet van compost fors wordt belemmerd en de afzet van champost en schuimaarde fors duurder wordt;

overwegende dat vanuit milieukundig oogpunt het gebruik van deze producten goed is voor het verminderen van de verdrogingsproblematiek, voor het verminderen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en voor minder verstuiving en dus minder fijnstof;

verzoekt de regering, champost onder dezelfde categorie meststoffen te laten vallen als compost en overige organische meststoffen;

verzoekt tevens de regering, voor compost, champost en schuimaarde een fosfaatvrije voet van minimaal 50% van de aanwezige hoeveelheid fosfaat met een absoluut minimum van 2,3 kg fosfaat in het uitvoeringsbesluit op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koopmans, Oplaat, Van der Vlies en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56(28385 /30004).

De heer Oplaat (VVD):

Mijnheer de voorzitter. In het algemeen overleg hebben wij gesproken over de handhaafbaarheid en de controle van het systeem voor de mesttransporteurs. Er was ons duidelijk geworden dat wij dit systeem niet tijdig, per 1 januari 2006 zouden kunnen invoeren. De minister heeft daarop te kennen gegeven met een tijdelijke maatregel te komen gedurende een half jaar. In onze ogen zal dat evenwel leiden tot een groot administratief circus. De VVD stelde toen in het algemeen overleg de vraag wie er niet heeft geleverd. Het ministerie niet of de transporteurs niet? De minister vond dat die vraag niet deugde. Hij heeft dat ook onderbouwd. Hij deelde toen mee dat er een overeenkomst was tussen LNV en CUMELA. Het blijkt nu dat dit niet zo is. De minister zegt nu dat hij het niet zo expliciet heeft bedoeld. En de transporteurs zijn, heel begrijpelijk, behoorlijk boos geworden. Wij zitten nu dus met een systeem dat niet gedragen wordt en dat niet werkbaar is in de praktijk. Met een onwerkbare situatie waarbij sprake is van uitvoerders die er moeite mee hebben, komen wij geen stap verder. Dit kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Het wordt zelfs ervaren als een eenzijdig dictaat vanuit een politbureau als er weer overleg is geweest. Als door beide partijen de hakken in het zand worden gezet, komen wij natuurlijk nooit tot een werkbare en gedragen oplossing. Er ligt naar mijn weten een compromisvoorstel voor en volgens mij zouden wij dat moeten volgen. Dat is ook al vergaand en vergt ook veel administratie. Omdat wij menen dat een oplossing voor het gerezen problemen noodzakelijk is, dien ik hiertoe een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er verwarring is ontstaan tussen CUMELA en de regering over de vorm waarin mesttransporten dienen plaats te vinden;

verzoekt de regering, tot een werkbaar en gedragen systeem te komen in goed overleg met de mesttransporteurs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oplaat, Koopmans, Van der Vlies en Waalkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57(28385 /30004).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. De vorige sprekers hebben al het nodige gezegd over de mesttransporten. Ik beperk mij nu dan ook tot het indienen van mijn motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Meststoffenwet mesttransporten gedurende het eerste halfjaar van 2006 vooraf gemeld dienen te worden, een en ander in afwachting van beschikbare AGR/GPS-apparatuur;Van den Brink

van mening zijnde dat hierdoor het bedrijfsleven met extra administratieve financiëlelastendruk wordt geconfronteerd die in geen verhouding staat tot het beoogde doel;

verzoekt de regering, de verplichting tot vooraf melden van ieder mesttransport gedurende de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2007 te schrappen en gedurende die periode het thans gehanteerde systeem van mestbonnen voort te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58(28385 /30004).

De heer Koopmans (CDA):

Gisteren hebben wij nog een bericht gekregen van CUMELA, waarin zij zeggen dat zij een van de drie randvoorwaarden die in het voorstel van de minister staan, overnemen. Zou het niet beter zijn om dat compromis, dat CUMELA zelf dus wil sluiten, tot inzet te maken van het overleg en dat tot een soort inspanningsverplichting te maken voor de minister?

De heer Van den Brink (LPF):

Er is veel over gesproken. De heer Oplaat heeft het een soort politbureau genoemd, maar daar kan ik niet over oordelen, want ik ben er niet bij geweest. Ik weet alleen dat op dit moment de verhoudingen zijn verstoord. Als achteraf blijkt dat men er op deze manier uit is gekomen, zal blijken dat ik mijn motie voor niets heb ingediend, maar daarom wil ik haar wel gestand doen.

De heer Koopmans (CDA):

Een uitkomst van nader overleg van de minister met CUMELA, waarvan dat compromis dat CUMELA heeft aangeboden het resultaat zal zijn, daar kunt u wel mee leven?

De heer Van den Brink (LPF):

Ik neem aan, voorzitter, dat wij pas na het reces over de moties stemmen, want als wij dat vanmiddag meteen moeten doen, ben ik ervan overtuigd dat wij er nog niet uit zullen zijn. Als wij na het reces stemmen, is waarschijnlijk wel duidelijk hoever het ministerie is en wat ik dan met mijn motie moet doen.

De voorzitter:

Ik zal straks, na de beraadslaging, een voorstel aan u doen over het moment van stemmen. Dan hoor ik wel of u daarmee akkoord gaat of niet.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Verder is er veel gesproken over de schapen en het uitweiden buiten het groeiseizoen. Daar heb ik al een keer een motie over ingediend. Die motie is aangenomen, maar is niet uitgevoerd. Als de minister hardleers is, moet er nog maar een motie komen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de schapenhouderij in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet slechts zeer beperkt vrijgesteld wordt van administratieve verplichtingen;

van mening dat schapen die in najaar en winter worden uitgeweid en die niet worden bijgevoederd, in hun levensonderhoud voorzien door het nuttigen van op het land achtergebleven restanten van voedergewassen en/of het laatste gras;

van mening zijnde voorts dat deze schapen in die periode méér mineralen opnemen dan uitscheiden;

van mening zijnde voorts dat deze schapen qua houderij op dat moment vergeleken kunnen worden met de Heckrunderen in de Oostvaardersplassen of in het wild lopende runderen in andere natuurterreinen;

verzoekt de regering, schapen die in najaar of winter worden uitgeweid en die niet worden bijgevoederd, analoog aan onder andere de Heckrunderen in de Oostvaardersplassen, aan te merken als niet-gehouden dieren en ze derhalve in die periode buiten de werking van de Meststoffenwet te laten vallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Oplaat en Koopmans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59(28385 /30004).

Minister Veerman:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng. Wij zijn bezig om de uiterste punten van de haarvaten van de mestwetgeving te regelen. Er vallen desalniettemin toch nog grote woorden, zoals politbureau. Ik acht mijzelf een redelijke democraat, dus ik trek mij dat toch wel een beetje aan, mijnheer Oplaat. Politbureau hebben wij achter ons gelaten. Laten wij de gesuggereerde commotie tussen CUMELA en het departement niet groter maken dan het is, want die is niet groot. Maar ach, zo gaat dat wel eens.

Over de mesttransporten zeg ik vooraf dat Nederland een systeem gaat invoeren op basis van een veroordeling van het Europese Hof, dat Nederland de Nitraatrichtlijn niet adequaat naleeft. Daar is het hele wettelijke stelsel op gebaseerd en daar moet het aan voldoen. Wij weten allemaal dat mesttransporten een gevoelig en fraudegevoelig deel zijn van de gehele keten. Om die reden hebben wij gezegd dat wij naar een GPS-AGR-systeem gaan om dat te controleren, en daar was de Kamer het mee eens. Ik heb ook gezegd dat wij die controles uitvoeren op basis van een risicoanalyse. Onze handhavingsverplichtingen worden geconcentreerd op de plaats waar het meeste risico zit. Ik heb dat eerder uiteengezet in diverse brieven.

Nu blijft het praktische probleem over dat de sector dit niet op 1 januari, maar pas op 1 juli voor elkaar kan krijgen. Daarvoor moeten wij een praktische oplossing verzinnen. Ik heb gezegd: als wij het zo doen dat het vervoersbewijs bij voorafmelding gebeurt, kunnen wij dat gat van zes maanden dichten. Dat blijkt in de praktijk lastig te zijn, althans CUMELA zegt dat men dat lastig vindt. De Kamer roept mij op om daarvoor een praktische oplossing te vinden.

In tegenstelling tot de kwalificatie die behoort bij een lid van een politbureau, ben ik bereid om naar een praktische oplossing te zoeken. Ik geloof dat ik deze zelfs al heb, al wil ik niet nog een keer de indruk wekken dat ik het niet goed heb begrepen. Als wij overgaan naar een beperkte voorafmelding, door een telefonische melding via een callcenter mogelijk te maken, denk ik dat wij al een heel eind zijn, want het gaat om 20% van de gevallen. Als wij die koppeling loslaten, kan de AID achteraf redelijkerwijs alleen controleren of het aantal meldingen correspondeert met de vervoersdocumenten. Wij weten allemaal dat er dan geweldige mogelijkheden zijn voor manipulatie.

Ik heb de indruk dat CUMELA met deze beperkte voorafmelding kan leven, maar ik zal mij daar nog persoonlijk van op de hoogte stellen. Ik verzeker de Kamer dat wij langs deze lijnen tot een praktische oplossing kunnen komen, zonder dat wij een periode van zes maanden oncontroleerbare mesthistorie zouden schrijven. Dat is absoluut onaanvaardbaar. Het lijkt mij dat de Kamer het daarmee niet oneens kan zijn.

Over de ingeschaarde schapen hebben wij ook herhaaldelijk gesproken. Er is geen mogelijkheid om mest van ingeschaarde schapen niet te laten meetellen in het stelsel van gebruiksnormen. Dat is compleet in strijd met de nitraatrichtlijn. Ik heb eerder toegezegd dat het inscharen van schapen vrijgesteld kan worden van administratieve verplichtingen, met als voorwaarde dat het gaat om maximaal drie weken aaneengesloten per jaar en maximaal 300 schapen. Dat betekent dat die ingeschaarde schapen en de mestproductie van die schapen niet in de administratie van dat bedrijf hoeven voor te komen. Bij de administratieve controles zijn die ingeschaarde schapen dus niet zichtbaar. Gelet op het lage risico in termen van normoverschrijding vind ik dat ook geen bezwaar. Ik zei al eerder dat onze aanpak een risicoaanpak is. Dat betekent dat de aandacht zich richt op de grootste risico's. Die zitten naar mijn mening niet in dit segment.

Als dergelijke bedrijven nader in onderzoek worden genomen en er blijkt geen sprake te zijn van overschrijding van de gebruiksnorm, op basis van de bij de overheid beschikbare gegevens en aanvullend opgevraagde bedrijfsgegevens, dan is daarmee in beginsel voor mij de kous af. Maar dat ligt anders bij bedrijven waar duidelijk sprake is van overschrijding van de gebruiksnorm, let wel: bedrijven die in overtreding zijn. Als op die bedrijven ook nog ingeschaarde schapen aanwezig zijn, ligt het wel voor de hand om na te gaan in welke mate de mestproductie van schapen bijdraagt aan het overschrijden van de gebruiksnorm. Dat is een duidelijk verschil. De aanpak is gericht op risico's, waarbij er in tegenstelling tot de vroegere MINAS-heffingsystematiek niet voor wordt gekozen om elk bedrijf integraal te controleren. Op deze wijze, met een administratieve vrijstelling voor schapen gecombineerd met de gekozen handhavingstrategie, kunnen wij tot een werkbare situatie in de praktijk komen. Met deze uitvoering denk ik in de geest van de motie te blijven.

De heer Van den Brink (LPF):

De minister schrijft in zijn brief over een aantal van driehonderd schapen in een bepaalde periode. De betrokken bedrijven zijn echter soms 60 hectare groot. Waar hebben wij het dan over met het naweiden voor driehonderd schapen? Die aantallen zijn veel te klein. In Friesland en in andere gebieden gebeurt het al jaren. Hier is een regeling getroffen die nul komma nul om het lijf heeft. Op deze wijze komen wij er niet uit.

Minister Veerman:

Ik ben overtuigd van wel. Ik ben bereid om te kijken naar een praktische invulling. Als de heer Van de Brink zijn motie echter staande houdt, ontraad ik aanvaarding daarvan.

De heer Van den Brink (LPF):

Op dit moment houd ik mijn motie staande.

Staatssecretaris Van Geel:

Voorzitter. De heer Koopmans weet na de gevoerde debatten dat ik een positieve grondhouding inneem ten opzichte van compost. Ik doe, ook plenair, niets af aan de voordelen die hij geschetst heeft. De overwegende elementen die de heer Koopmans noemt, onderschrijf ik volledig. Dat is ook het geval met zijn tweede vertrekpunt. Bij de regelgeving in dit dossier moeten wij het uiterste doen om de kosten voor de mensen die met deze producten omgaan niet onnodig op te jagen. Ik accepteert deze vertrekpunten.

Bij de vragen die tijdens het AO en nu ook in de motie aan de orde zijn, heb ik tijdens het AO drie punten genoemd die het kader vormen om tot een oordeel over die motie te komen. Ik wil bij de Commissie nagaan of de bredere afweging dan enkel de Nitraatrichtlijn aan de basis kan liggen van verruiming van de fosfaatvrije voet. Tegen dat vertrekpunt heb ik volmondig "ja" gezegd. Ik wil, gelet op de Nitraatrichtlijn en de zo-even door de minister verwoorde eisen, niet afgerekend worden op een resultaatsverplichting maar op een absolute inspanningsverplichting. Ik wil proberen om het in de bredere context van Europa te regelen. Ik ben echter niet in een positie om het eenzijdig vast te stellen. De Kamer weet dat de ogen van de Commissie nog steeds op ons gericht zijn, ook met betrekking tot deze uitvoeringsregelgeving.

In het genoemde kader heb ik moeite met sommige overwegingen en verzoeken en minder moeite met andere overwegingen en verzoeken. Ik geef een oordeel per component. Ik hoop dat wij uiteindelijk in goed overleg tot een werkbare oplossing kunnen komen.

Het verzoek is gedaan om champost niet tot de categorie dierlijke meststoffen te laten behoren. De mestwetgeving is op dit punt glashelder. Ook op het gebied van de restanten van covergisting is sprake van dierlijke mest. Wij moeten dat gewoon erkennen. Ik wil best de discussie met de Commissie aangaan in hoeverre er bij verwerking van dierlijke mest uiteindelijk geen sprake van dierlijke mest meer is. Essentieel daarbij is dat ik dat niet doe voordat de derogatie binnen is. Het gaat immers om een openliggende zenuw in de discussie. Ik wil het dus niet eenzijdig doen en pas nadat de derogatie is afgerond. Ik heb immers te maken met een buitengewoon kritische houding van de Commissie op dit onderdeel.

De heer Koopmans weet uit eerdere discussies dat het tweede verzoek in de motie mij eerder uitvoerbaar lijkt. Ik zal daarover op korte termijn het gesprek aangaan met de Commissie. Ik maak dus niet het voorbehoud dat ik bij dierlijke mest maakte. Het is mogelijk dat de Commissie in dat gesprek aanvullende voorwaarden stelt aan de reikwijdte en de termijnen, maar dat zien wij dan wel. Mits de Commissie akkoord gaat, kan dit gedeelte van het verzoek dus gehonoreerd worden. Aan het verzoek om champost onder dezelfde categorie te laten vallen als overige agrarische meststoffen kan ik op dit moment geen gehoor geven. Het is echter wel mijn intentie om het tweede verzoek uit te voeren, mits ik daarover overeenstemming kan bereiken met de Commissie. Het is dus wat moeilijk om een eindoordeel over het totaal van de motie te vellen, want het ene verzoek is mij sympathieker dan het andere.

De heer Koopmans (CDA):

De woorden absolute inspanningsverplichting waardeer ik, maar ik wil de overweging voor champost toch nog even aan de staatssecretaris voorleggen. Er is hier sprake van een sector met tienduizend mensen, die het water tot aan de lippen staat. De Europese Commissie, met name de heer Barroso, heeft werkgelegenheid en minder regels tot kerndoelstellingen van het beleid gemaakt. Dat moet een afweging kunnen zijn. Als u toch naar de Commissie gaat, kunt u volgens mij beide onderwerpen met argumenten ter sprake brengen.

Staatssecretaris Van Geel:

Ik wijs erop dat wij dit onderdeel van de problematiek niet geïsoleerd moeten bekijken. Wij hebben een reeks maatregelen getroffen. Wij hebben ook toegezegd dat wij zeer zorgvuldig zullen volgen wat de afzetmogelijkheden van de verschillende producten zijn. De koppeling tussen dit en de arbeidsplaatsen is mij alleen wat te direct. Wij hebben een bredere aanpak om deze producten op een goede plek te krijgen. Wij zullen dat onderdeel voor onderdeel realiseren. Denk aan de discussie over champignonvoetjes. Het vereist zorgvuldigheid. Het komt allemaal goed en dat is ook al gebleken op dit onderdeel, maar het vereist wel de nodige zorgvuldigheid. Mijn analyse is dat uw eerste verzoek als een boemerang kan terugslaan, zolang wij de derogatie niet hebben. Ik wil natuurlijk best mijn teen in het water steken om te kijken hoe de temperatuur is, maar dit verzoek is van een andere orde dan het tweede verzoek. Daarom maak ik een onderscheid in het tijdstip en de manier waarop wij die discussie voeren.

De heer Koopmans (CDA):

Het is positief dat u de grote teen in het water steekt, maar ik maak er toch nog maar even een kanttekening bij. De minister zei net terecht dat wij nu debatteren over de haarvaten van de mestwetgeving. De regering en deze Kamer hebben zich buitengewoon ingespannen voor deze nitraatrichtlijn. Wij hebben dat zorgvuldig gedaan en wij hebben veel geïnvesteerd in draagvlak en oplossingen. Als u deze twee onderwerpen ter sprake wilt brengen bij de Commissie, dan denk ik dat het kan bijdragen aan dit beeld. Niemand heeft in de afgelopen maanden de behoefte gehad om een puinhoop te maken van dit buitengewoon belangrijke dossier.

Staatssecretaris Van Geel:

Ik onderschrijf dat wij de laatste jaren, in een historisch perspectief van vijftien jaar, het vertrouwen van de Commissie hebben kunnen terugwinnen op dit dossier. Dat leidt ook tot deze unieke derogatie. Mijn zorg is alleen dat wij dit proces zorgvuldig afronden. Ik hoop dat u mij de ruimte geeft om een verschillend gewicht toe te kennen aan het eerste en het tweede verzoek. Ik maak daarbij de kanttekening dat wij overeenstemming moeten bereiken met de Europese Commissie. Die elementen horen bij dit verzoek. Zonder deze context kan ik niet voldoen aan uw verzoek om deze regeling daarin onder te brengen. Dat kan niet zonder toestemming van de Commissie. Ik heb gezegd dat ik zal gaan voor het tweede verzoek. U had het over een absolute inspanningsverplichting of welke woorden dan ook. Ik ben bereid mijn teen in het water te steken voor het eerste verzoek. Op het moment echter dat ik merk dat dit tot irritaties leidt of tot problemen met de derogatie, trek ik mij terug. Ik wil de derogatie hier niet aan wagen en ik wil ook het vertrouwen van de Commissie niet verspelen. Uit deze interpretatie blijkt welk probleem ik heb met de beoordeling van de gehele motie. Ik laat het graag aan de indieners over of mijn overwegingen en kanttekening leiden tot enige aanpassing.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties dinsdag over een week te stemmen.

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter. Het lijkt mij verstandiger om hier vandaag al over te stemmen. Dit is een voorhangprocedure en de bewindslieden moeten een besluit nemen. Het overleg daarover kost zoveel tijd dat wij alleen al procedureel in moeilijkheden zouden komen.

De voorzitter:

Ik zie dat de heren Oplaat en Waalkens het hiermee eens zijn.

Ik stel voor, vandaag na de middagpauze over deze moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven