Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik deel mee dat het lid Van Schijndel geen deel meer uitmaakt van de VVD-fractie. Ik zal op een later tijdstip nadere mededelingen doen.

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van volgende week:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met een verruiming van de bevoegdheid van de raad en provinciale staten om tijdelijk ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap voor wethouders en gedeputeerden (30480);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het notarisambt en enige andere wetten in verband met de invoering van de mogelijkheid het ambt van notaris in dienstbetrekking uit te oefenen en het aanbrengen van enkele wijzingen van technische aard (Wet notaris in dienstbetrekking) (30350);

  • - het wetsvoorstel Uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (30419);

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 17 mei 1994 te Parijs tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek inzake personencontrole op de luchthavens op Sint Maarten (Trb. 1994, 144) (24074, R1531);

  • - het wetsvoorstel Regels voor het gunnen van overheidsopdrachten door aanbestedende diensten en opdrachten door speciale-sectorbedrijven (Aanbestedingswet) (30501);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de beëindiging van de bekostigingsrelatie tussen de agrarische innovatie- en praktijkcentra en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (30541);

  • - het wetsvoorstel Regeling voor de toelating, het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden) (30474).

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Kalsbeek.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Voorzitter. Op 4 juli heb ik vragen gesteld aan de staatssecretaris van VWS over de ziektekostenverzekering voor pleegkinderen. Sinds het zorgverzekeringsstelsel is veranderd, zijn deze kinderen niet meer aanvullend verzekerd. Daar moet een oplossing voor komen. Dat is al lang bekend. Ik had mij voorgenomen om vandaag tijdens de regeling te vragen om beantwoording van die vragen, maar – o wonder – twee uur geleden kwamen de antwoorden. Helaas stond daar niets in. De staatssecretaris weet niet hoe groot het probleem is, zij weet niet hoe zij het gaat oplossen en zij weet ook niet wanneer zij het denkt te gaan oplossen. Dat vind ik onacceptabel, want het betekent dat pleegkinderen ofwel geen beugels, brillen of fysiotherapie krijgen ofwel dat pleegouders het moeten betalen. Daarom vraag ik een spoeddebat aan over dit onderwerp.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik heb mij voorbereid op deze regeling. Ik begrijp dat dit een onderwerp is dat ook al eens is besproken met de staatssecretaris tijdens een algemeen overleg. Ik heb ook begrepen dat er binnenkort een groot algemeen overleg plaatsvindt over het jeugdbeleid en alles wat daarmee samenhangt. Wij hebben geen behoefte aan een spoeddebat. Als mevrouw Kalsbeek op korte termijn met de staatssecretaris wil overleggen, adviseer ik om dat tijdens een algemeen overleg te doen. Op die manier kunnen ook alle technische aspecten in alle rust en waardigheid aan de orde komen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Het probleem is juist dat er een- en andermaal met de staatssecretaris over is gesproken, maar dat zij dit probleem gewoon laat voortbestaan. Het probleem begint inmiddels echt nijpend te worden. Als een kind een orthodontist of een dure bril nodig heeft, dan wordt dit gewoon niet vergoed. Dat kan echt niet. Ik begrijp heel goed dat u de staatssecretaris uit de wind wilt houden, maar dit probleem moet echt worden opgelost en wel zo snel mogelijk. Daarom wil ik een spoeddebat houden. Als de staatssecretaris blijk zou geven van enige urgentie en de wil om het probleem op te lossen, dan konden wij met elkaar praten. Dat is echter helaas niet het geval.

De heer Van de Camp (CDA):

De temperatuur bij mevrouw Kalsbeek neemt enorm toe, maar ik heb mij helemaal niet verzet tegen een AO op zeer korte termijn. Als het urgent is, is het urgent.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik steun mevrouw Kalsbeek ten volle, ook ten aanzien van de urgentie die uit haar verzoek spreekt.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het verzoek van mevrouw Kalsbeek te voldoen en het spoeddebat toe te voegen aan de agenda van volgende week.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Halsema.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb opnieuw een verzoek ten aanzien van de Schipholbrand. De regering heeft de tegenaanval geopend nu ook de reactie van de regering op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid is uitgelekt. Ik wil pro forma vragen of deze reactie, die weliswaar al op internet staat, officieel openbaar kan worden gemaakt door de regering. Het zou goed zijn als de gemeente Haarlemmermeer ook haar correspondentie met de onderzoeksraad openbaar zou willen maken zodat de Kamer een vollediger beeld kan krijgen.

Ik vraag hier echter vooral het woord omdat wij uit de Haarlemmermeer hebben begrepen dat minister Donner het verzoek heeft gedaan om de gebouwen A tot en met H, een vleugel van het complex, opnieuw open te stellen. In het conceptrapport van de onderzoeksraad staat echter dat de gemeente Haarlemmermeer niet kan beoordelen of de gebouwen veilig zijn. Uit de Haarlemmermeer heb ik ook gehoord dat minister Donner op dit moment de druk om die vleugel open te stellen, weer aan het opvoeren is. Ik zou hier de minister willen verzoeken om op dit moment geen druk uit te oefenen, om dit kenbaar te maken aan de gemeente Haarlemmermeer en om opnieuw te besluiten over de openstelling van deze vleugel als de Kamer aan de hand van het definitieve onderzoeksrapport heeft kunnen beoordelen of het gebouw veilig is.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik vind dat wij het onderzoeksrapport moeten afwachten, dat vereist de zorgvuldigheid. De Kamer komt daar nog over te spreken, alleen al vanwege de ernst van de zaak. Het lijkt mij onverstandig om nu al te gaan speculeren over stukken die in de media circuleren, nog afgezien van de speculaties van mevrouw Halsema over de afkomst van het betreffende stuk. Mevrouw Halsema heeft informatie van de gemeente Haarlemmermeer. Van wie is die afkomstig, wat behelst deze informatie en wil zij die schriftelijk delen met de Kamer?

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer Van Haersma Buma over de informatie van de gemeente Haarlemmermeer. Ik kan die niet goed beoordelen.

Mevrouw Halsema vraagt om openbaarmaking van de brief die is gelekt. Ik heb daar ernstige bezwaren tegen. Ik ben ervan overtuigd dat de onderzoekscommissie zich door niemand laat beïnvloeden, ook niet door minister Donner. De brieven passen in een zorgvuldige procedure. Het is jammer dat de brief is gelekt, maar wij moeten nu niet mee gaan procederen. Wij moeten het onderzoeksrapport afwachten. Als wij om correspondentie vragen, gaan wij toch een beetje meeprocederen en daar zou ik bezwaar tegen hebben. Ik ben er echt van overtuigd dat de heer Van Vollenhoven zijn onderzoek onafhankelijk, onpartijdig en integer doet. Het resultaat daarvan moeten wij echt afwachten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Duidelijker dan de heer Wolfsen kan ik het niet zeggen. Ik sluit mij bij hem aan.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat geldt ook voor de fractie van de ChristenUnie. De onafhankelijkheid van de Onderzoekscommissie voor Veiligheid is voldoende gewaarborgd in de wetgeving. De reacties zullen worden betrokken bij het eindrapport. In dat proces moet de Kamer niet ingrijpen. Het eindrapport zal vanzelf naar ons toe komen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik sluit mij aan bij de heer Wolfsen. Als het uiteindelijke rapport er is – er is toegezegd dat dit snel zal komen – zal iedereen die het gevoel heeft dat zijn correspondentie, zijn ideeën of zijn feiten niet zijn meegenomen, in elk geval naar ons toekomen. Wij kunnen die zaken dan ook meewegen in het debat.

De heer Weekers (VVD):

Het is niet zorgvuldig om hier nu verder te spreken over concepten. Het gaat uiteindelijk maar om één ding, namelijk het eindrapport van de onderzoekscommissie. Mijn fractie heeft nu geen enkele behoefte aan concepten. De genoemde correspondentie hoort in de zorgvuldige procedure die in de wet is vastgelegd in het kader van hoor en wederhoor. Wij hebben wel behoefte aan een spoedige toezending van het eindrapport zodat wij daar fatsoenlijk over kunnen spreken.

De voorzitter:

Ik heb de indruk dat er niet veel steun is voor uw verzoek, mevrouw Halsema. Er is nog wel een vraag gesteld door de heer Van Haersma Buma.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb gisteren of eergisteren al gezegd dat openbaarheid ook zorgvuldigheid is. Ik hecht eraan dat correspondentie ons bereikt. Ik zie ook niet in waarom materiaal dat al in de media circuleert, niet officieel aan de Kamer kan worden gezonden.

Mijn belangrijkste verzoek wil ik nog wel even toelichten. De informatie komt uit de gemeenteraad van de Haarlemmermeer. In een eerder stadium is het deel geweest van het publieke politieke debat. Bekend was dat minister Donner die vleugel weer wilde openen. Volgens GroenLinks-fractiegenoten en collega's is dat nog steeds zo en is minister Donner daarop de druk aan het opvoeren. Ik wil de minister simpelweg verzoeken om voor dinsdag aanstaande duidelijk te maken of dit het geval is en of hij van zins is, te blijven aandringen op heropening van die vleugel of dat hij bereid is om af te wachten totdat de Kamer een debat heeft gevoerd over het definitieve rapport, zoals mijn verzoek is. Ik ben het volledig met u eens dat wij moeten debatteren over een definitief rapport, maar juist in afwachting daarvan lijkt het mij onverstandig om beleidsmaatregelen te nemen ten aanzien van de gebouwen op Schiphol, die mogelijk beïnvloed kunnen worden door wat er in het definitieve rapport staat.

De heer Wolfsen (PvdA):

Dat vind ik een redelijk verzoek en daar sluit ik mij bij aan.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Justitie, met het verzoek aan hem om daar op korte termijn op te antwoorden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Duyvendak.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb een verzoek naar aanleiding van de effecten van de nieuwe dienstregeling van de NS in 2007. De effecten worden eigenlijk steeds onduidelijker. Het kabinet heeft de Kamer schriftelijk meerdere malen laten weten dat ongeveer 10% van de reizigers een langere reistijd zou krijgen en 10% een kortere. Vorige week had minister Peijs het in de Kamer nog over een grote massa waarvoor de situatie verbetert, dus over een forse verbetering dankzij de nieuwe dienstregeling. Mijn fractie betwijfelt naar aanleiding van e-mails, zwartboeken, berichten van Rover en uit het NRC Handelsblad zeer of dat wel het geval is.

Gisteren verscheen er op internet een doorrekening op 90 verbindingen van de nieuwe dienstregeling in vergelijking met de oude. Wie die tot zich laat doordringen, ziet dat 60% van de verbindingen fors verslechtert. Ik geef de doorrekening, die mooi grafisch is weergegeven in rood en groen, aan de voorzitter, zodat die toegevoegd kan worden aan de Handelingen. Ik wil aan minister Peijs vragen of het weergegeven beeld klopt. Juist om voor eens en altijd duidelijkheid te krijgen over de effecten van de nieuwe dienstregeling, voeg ik daar de volgende vraag aan toe. Wil de minister duidelijk maken welke verbeteringen en welke verslechteringen op het terrein van de reizigerskilometers, de reizen die mensen daadwerkelijk maken en doorgerekend van bestemming naar bestemming de nieuwe dienstregeling van 2007 in vergelijking met de dienstregeling van 2006 oplevert? Ik neem aan dat dergelijke informatie op het departement beschikbaar is. Daarom vraag ik of die voor dinsdag aanstaande de Kamer kan bereiken. De Kamer krijgt ook nog een brief van de minister waarin zij ingaat op de in het debat gedane toezeggingen. Op grond daarvan kan de Kamer nagaan of er aanleiding is om met de minister een debat te voeren. Mocht dit beeld kloppen, dan betwijfelt mijn fractie ten zeerste of de Kamer juist is geïnformeerd over de effecten van de nieuwe dienstregeling.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter. Ik heb respect voor de vasthoudendheid waarmee collega Duyvendak dit punt op de agenda houdt. Dit cijferwerk heb ik ook bekeken. Het ziet er in eerste instantie indrukwekkend uit, maar er zit een kanjer van een fout in. Ik zal de tijd daar nu niet voor gebruiken, maar ik kan het de heer Duyvendak heel simpel uitleggen. Ik vind het in ieder geval onzin om hier de minister een vraag over te stellen. Ik heb er ook bezwaar tegen dat dit broddelwerk aan de Handelingen wordt toegevoegd. Daar is de Kamer in mijn ogen te goed voor. Ik ben erop tegen dat dit gebeurt.

De heer Mastwijk (CDA):

Ik sluit mij bij de woorden van de heer Hofstra aan. Het is natuurlijk ieders goed recht om via internet of welk medium dan ook zijn of haar mening over de NS-dienstregeling kenbaar te maken. Laat er geen misverstand over bestaan dat ook mijn fractie niet heeft staan juichen bij de nieuwe dienstregeling, maar om nu elk incident dat tot ons komt, aan te grijpen om de minister wederom om een brief te vragen over alle dingen die wij haar al een keer hebben gevraagd, gaat ook mijn fractie veel te ver.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik zal mij niet verzetten tegen het vragen om een reactie aan de minister, maar ik plaats wel vraagtekens bij het genoemde onderzoek, dat ik ook niet helemaal valide acht. Ik vind wel dat wij moeten oppassen voor het scheppen van valse verwachtingen, aangezien wij hier een duidelijk debat hebben gevoerd, dat ook duidelijke conclusies heeft opgeleverd. Ik ben van mening dat wij het daarmee op dit moment moeten doen en dat er weinig mogelijkheden resteren om hierin een andere route te bewandelen. Daarover moeten wij hier helder zijn.

De heer Van der Ham (D66):

Ik verzet mij er ook niet tegen wanneer een Kamerlid om een reactie vraagt, maar daarvoor zijn andere manieren dan hier bij de regeling van werkzaamheden, bijvoorbeeld het stellen van mondelinge of schriftelijke vragen. Wij zijn ook niet blij met de NS-dienstregeling, maar ik vraag mij af of het genoemde onderzoek daarin gaten kan schieten. Een reactie vragen aan de minister vind ik uitstekend, maar ik vraag mij af of dat via deze procedure moet.

Mevrouw Van Oudenallen (Groep Van Oudenallen):

Ook namens de Groep Nawijn spreek ik mijn verbazing uit over het feit dat een goede discussie nu op deze manier verloopt. Het lijkt mij beter om de minister om een schriftelijke reactie te verzoeken.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Met het verlaten van de dienstregeling 2006 en het vaststellen van de dienstregeling 2007 is er een grote stap gezet. De dienstregeling verandert fors. Daarover is ons oordeel gevraagd, terwijl ook de minister en de staatssecretaris hun oordeel hebben gegeven. De vraag rijst of daarbij sprake is geweest van juiste informatieverschaffing. Er zou sprake zijn van 10% verslechtering en 10% verbetering, terwijl de grote massa van de reizigers erop vooruit zou gaan. Ik vraag nu om heldere cijfers om hierover voor eens en voor altijd duidelijkheid te verschaffen. Daarna kunnen wij dit debat afsluiten. Wat betekent de nieuwe dienstregeling als het gaat om verbetering of verslechtering van reizigerskilometers, reistijden en bestemmingen? Ik begrijp niet welk bezwaar de collega's ertegen kunnen hebben als die gegevens op tafel zouden komen. Als illustratie waarom het nodig is dat wij nu eindelijk de juiste cijfers krijgen, heb ik dit onderzoek opgevoerd en gezegd dat ik daarop een reactie van de minister wil. Ik ben heel benieuwd welke fout de heer Hofstra in dit onderzoek heeft ontdekt. Wie weet wat daarover naar buiten komt. Laten wij nu duidelijkheid scheppen. Bij mij heeft toch echt het beeld postgevat dat de verslechteringen fors groter zijn dan de 10% die de minister heeft genoemd. Ik blijf daarom bij mijn verzoek om een reactie op dit onderzoek van de minister en een brief met de juiste informatie.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij hierover nu niet een inhoudelijk debat voeren, maar ons beperken tot de procedure. Ik stel voor, het stuk niet aan de Handelingen toe te voegen, maar het stenogram door te geleiden naar de minister en daaraan het genoemde onderzoek toe te voegen.

De heer Mastwijk (CDA):

In dit geval gaat het om een individu dat zijn conclusies op het internet zet. Ik vind dat wij dit moeten behandelen als een incident. Daarvoor geldt de normale procedure van schriftelijke vragen. Het bezwaar van mijn fractie tegen deze manier van werken is dat wij dan ingaan op goedbedoelde uitingen van individuen in het land over de NS-dienstregeling en dat wij dan hijgerig reageren. De kiezers zullen zich dan afvragen of wij niet iets beters te doen hebben. Ik verzet mij daartegen.

De voorzitter:

Ik handhaaf mijn voorstel om het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Verkeer en Waterstaat, en het onderzoek dat de heer Duyvendak heeft genoemd niet toe te voegen aan de Handelingen maar mee te sturen naar de minister.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van der Laan.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. De Amerikaanse president Bush heeft gisteren voor het eerst toegegeven dat er wel degelijk geheime CIA-gevangenissen zijn, waar mensen buiten de Verenigde Staten gevangen worden gehouden. De eerste berichten hierover bereikten ons al in 2004. De Kamer heeft daarover herhaaldelijk vragen gesteld en heeft er minister Bot in debatten over aan de tand gevoeld. Nu blijkt dat de Amerikanen al die tijd informatie hierover bewust hebben achtergehouden en dat onze minister het allemaal uitstekend vond. Dat geeft ons aanleiding tot het stellen van vragen. Ik verzoek, mede namens de fracties van de PvdA, GroenLinks en de SP, de Kamer om hierover volgende week een spoeddebat te houden. Dan moeten de vragen die zijn gesteld, wel voor die tijd beantwoord worden.

Ik voeg er ook nog een paar vragen aan toe, omdat de minister zojuist op de radio heeft gezegd dat hij teleurgesteld is en dat vind ik een weinig politieke reactie. Hij heeft tijdens het debat van 16 maart gezegd dat er sprake zou zijn van een vertrouwensbreuk, niet alleen tussen Amerika en Nederland, maar ook tussen Amerika en Europa en dat heeft hij duidelijk benadrukt. Vindt de minister nog steeds dat daarvan sprake is? Verder zijn wij niet in vertrouwen genomen door een bondgenoot. Wat zijn op korte termijn de gevolgen hiervan voor bijvoorbeeld de samenwerking in Afghanistan, maar ook voor de vluchten van de CIA en de landingen die in Nederland worden gemaakt? Wij hebben daar herhaaldelijk vragen over gesteld, maar de minister zag geen enkele aanleiding om iets te ondernemen. Die aanleiding is er nu wel en dit kan natuurlijk niet wekenlang, maandenlang en zelfs niet dagenlang doorgaan. Hierover moet snel duidelijkheid komen en daarom vraag ik om een spoeddebat.

De heer Van Baalen (VVD):

Mij dunkt dat de minister van Buitenlandse Zaken op het verkeerde been is gezet en dat vindt de VVD-fractie ernstig. Het moet inderdaad worden behandeld in de Kamer, maar ik vraag mij af of wij daarvoor niet beter een algemeen overleg in aanwezigheid van de minister kunnen gebruiken, of het onderwerp in een extra algemeen overleg kunnen agenderen. Ik weet niet of een spoeddebat nu wel het juiste middel is. Ik vraag de fracties die dit spoeddebat hebben aangevraagd, daarmee in te stemmen.

De heer Brinkel (CDA):

De CDA-fractie sluit zich aan bij het voorstel van de heer Van Baalen. Mevrouw Van der Laan heeft zojuist gezegd dat de minister reageerde op berichten over de behandeling van krijgsgevangenen door de Amerikanen. De minister vond het allemaal uitstekend, aldus mevrouw Van der Laan. Mijn fractie zou het zeer op prijs stellen als die opmerking niet in de berichtgeving aan de minister wordt doorgegeven, want de fractie van D66 heeft zelf natuurlijk ook jarenlang met de vorige regering samengewerkt en er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit de houding van de minister is geweest.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Het verzoek om een spoeddebat is ook namens ons ingediend. Ik wil met nadruk onderstrepen dat dit debat volgende week moet worden gehouden, maar niet nadat er een uitgebreide brief met inlichtingen van de minister is gekomen over deze zaak.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik houd vast aan het spoeddebat omdat deze kwestie zo belangrijk is. Het raakt niet alleen aan een bilaterale relatie, maar het heeft ook te maken met de internationale strijd tegen het terrorisme en met het brengen van democratie en mensenrechten in de rest van de wereld. Dan moet je wel aan de goede kant staan. Het heeft implicaties voor onze troepen en implicaties wereldwijd. Er moet snel duidelijkheid komen over de positie van Nederland en die van Europa.

Ik begrijp dat de heer Van Baalen zegt dat de minister wellicht op het verkeerde been is gezet. De Kamer en zeker ook onze fractie hebben minister Bot herhaaldelijk verzocht om opheldering te vragen aan mevrouw Rice. Elke keer heeft mevrouw Rice gezegd dat zij daarover geen mededeling kan doen. Dan is het toch op zijn zachtst gezegd naïef als je denkt dat er niets aan de hand is? Als de vrouw van de heer Van Baalen vraagt of hij vreemd gaat en hij zegt dat hij daarover geen mededeling kan doen, dan denkt zij toch niet dat het wel goed zit? Ze laat zich toch niet naïef met een kluitje in het riet sturen?

De voorzitter:

Wij spreken hier over de procedure en niet over de inhoud en ik wil dan ook proberen om bij de procedure te blijven. De heer Van Baalen is aangesproken en krijgt nog kort het woord.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik word nu op mijn moreel gedrag aangesproken en dat heb ik liever niet. Ik spreek zelf wel met mijn vrouw en mevrouw Van der Laan hopelijk niet.

Mevrouw Van der Laan (D66):

De heer Van Baalen heeft een heel leuke vrouw met wie ik graag praat.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat is zo. Laten wij echter tot de kern komen. De VVD-fractie is van mening dat er opheldering moet komen, want op het verkeerde been zetten vind ik ernstig. Mevrouw Van der Laan mag van mij een andere kwalificatie gebruiken, maar de vraag is of wij niet beter een AO kunnen gebruiken of een apart AO kunnen aanvragen in plaats van een spoeddebat. Het gaat om de behandeling van de zaak.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Buitenlandse Zaken. Aan het verzoek van de heer Brinkel kan niet worden voldaan, want het stenogram is het stenogram. Wij vragen de minister van Buitenlandse Zaken om voor dinsdag de vragen te beantwoorden. Verder is het dan nog de vraag of de Kamer het spoeddebat direct wil plannen of dat zij dit wil laten afhangen van de antwoorden van de minister. Als wij het laatste doen, kunnen wij hier dinsdag bij de regeling van werkzaamheden op terugkomen en op basis van die uitslag een besluit nemen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik heb begrepen dat het volgende week een drukke week is. Het is dus praktischer om nu al te beslissen over het houden van een spoeddebat. Ik doe dat verzoek mede namens andere partijen. Ik vind het raar om zonder hun aanwezigheid hier – niet iedereen is hier namelijk aanwezig – dat verzoek te veranderen. Ik houd dus vast aan dat verzoek.

Als dinsdag aanstaande de antwoorden op de vragen zo verhelderend en duidelijk zijn dat een debat niet meer nodig is, kan het debat van de agenda worden afgevoerd; dat schept dan meer ruimte voor andere debatten.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij in elk geval tijd inruimen voor een spoeddebat en dat wij er dinsdag bij de regeling van werkzaamheden op terugkomen om het te bevestigen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Aptroot.

De heer Aptroot (VVD):

Er was vanochtend een algemeen overleg met de minister van Sociale Zaken over de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (PBO's). Ik verzoek u, het verslag van dat overleg komende week of de week daarop op de agenda te plaatsen.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dat verzoek te voldoen. Als het kan, houden wij dat debat volgende week en anders de week daarna. U geeft ons daar ook de ruimte voor.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Wilders.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Voorzitter. Ik loop net weg uit een algemeen overleg over terrorismebestrijding, dat nog een kwartier duurt. Bij dat overleg kwam aan de orde dat aanstaande zondag een Pakistaanse radicale moslimleider naar Nederland dreigt te komen om hier een internationale conferentie in de Taiba-moskee in Amsterdam-Zuidoost bij te wonen. Een radicale leider die eerder fatwa's heeft ondertekend, waarin hij zijn steun betuigde aan de aanslagen in de VS en aangaf dat hij de Verenigde Staten en alle bondgenoten het liefst de dood in zou willen jagen.

De minister van Justitie zei tijdens het algemeen overleg dat er een visum is verleend, dat dit al eerder was verleend en dat het nu weer zal worden verleend. Die man zal aanstaande zondag komen en ik wil dat graag voorkomen. Ik doe dit verzoek alleen namens mijn fractie, maar andere leden denken daar niet veel anders over. Ik zou graag vandaag nog een debat willen, door middel van een VAO of anderszins, waarin de Kamer het kabinet een motie kan voorleggen om deze man niet toe te laten. Bij dat debat zitten de ministers van Defensie, van Binnenlandse Zaken en van Justitie. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie zou hierbij ook aanwezig moeten zijn, want die gaat er in eerste instantie over. Omdat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie er niet was, zouden wij haar kunnen vragen om voor drie uur vanmiddag te reageren. Mijn vraag is of zij wil heroverwegen of zij dit visum verstrekt. De minister van Justitie heeft tijdens het algemeen overleg net gezegd dat hij dat wil proberen. Maar de tijd haalt ons hier in, dus als de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ons voor drie uur vanmiddag laat weten dat zij vasthoudt aan de visumverstrekking aan deze radicale man, wil ik graag een VAO. Als zij daarvan terugkomt, hoeft dat niet. Misschien is dat een mooie procedure.

De voorzitter:

U weet dat er schriftelijke vragen zijn gesteld?

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ja, maar hij zou aanstaande zondag hier zijn en ik wil dat voor zijn.

De voorzitter:

Het gaat erom dat u daarvan weet.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik wil nu niet ingaan op de inhoud, want die komt nog aan de orde. Wel steun ik namens mijn fractie de procedure die de heer Wilders heeft voorgesteld, dus een reactie vóór vanmiddag drie uur en mogelijk ook een VAO. Nogmaals, de zaak is ernstig en ik wil de heer Wilders steunen in zijn procedure.

De heer Van der Vlies (SGP):

Een procedureel puntje, voorzitter. Ik begrijp dan dat er vandaag moet worden gestemd. Misschien moet dat even worden vastgesteld. U was dat ongetwijfeld van plan. Ik wil het even gememoreerd hebben.

De voorzitter:

Dat is ongetwijfeld zo.

De heer Wilders (Groep Wilders):

De heer Van der Vlies heeft daar volstrekt gelijk in. Als het kabinet vasthoudt aan de visumverlening, zal ik een motie indienen en die moet dan vandaag in stemming komen. Ik dank de heer Van Baalen dat hij in procedurele zin dit verzoek steunt.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie vragen om met spoed, als het kan vóór drieën, de Kamer te informeren over datgene wat de heer Wilders net heeft verwoord. Ik stel dan ook voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Voor het geval die brief aanleiding geeft om hier een VAO over te hebben, zullen wij op de agenda ruimte maken om dat debat rond half vijf te houden. Daar zitten namelijk inderdaad stemmingen aan vast. Kan de Kamer daarmee instemmen?

De heer Wilders (Groep Wilders):

Ja. Dank u zeer.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven