Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met het vervallen van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij en de sportvisakte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wet (30211).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. Er werd mij net door de minister succes toegewenst. Ik weet niet of dat echt nodig is, maar wij zullen zien.

Minister Veerman:

Het was wel gemeend.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Dank u wel.

Voorzitter. Vanavond spreken wij eindelijk over de wijziging van de Visserijwet. Daarop hebben wij allen lang gewacht. In ieder geval veel mensen buiten deze zaal. Sommigen van hen zitten gelukkig nu hier.

De wereld buiten deze zaal heeft niet stilgestaan, en dat is maar goed ook. Allereerst wil ik heel graag complimenten maken aan het adres van de partijen in het veld en met name aan het adres van twee organisaties: de OVB en de NVVS. Zij hebben intensief samengewerkt om de strekking van deze wet in de praktijk meer gestalte te geven. Deze partijen werken niet alleen intensief samen, ze gebruiken ook hetzelfde gebouw en na de inwerkingtreding van deze wet zullen zij een fusie zijn aangegaan. De signalen zijn over het algemeen zeer positief. Zij duiden op een vruchtbare samenwerking en dat stemt natuurlijk hoopvol, vooral omdat al die vissers die hetzij voor een eerlijke boterham hetzij voor hun plezier willen vissen, een stapje in de goede richting hebben gedaan. Deze ontwikkeling stemt ook hoopvol omdat hiermee een duurzaam visstandbeheer mogelijk is gemaakt, zodat iedereen tot in lengte van dagen kan vissen. Daar is het de Partij van de Arbeid vooral om te doen: een duurzaam visstandbeheer en een gezonde vissector, en dat maakt de discussie van deze avond belangrijk.

Het zal natuurlijk niet altijd even gemakkelijk te zijn om de doelstelling van een duurzaam visstandbeheer te realiseren, maar inmiddels is bijna de gehele sector er goed van doordrongen dat het belang van het gezamenlijk optrekken voor een duurzaam visstandbeheer cruciaal is. Zij is bezig met het maken van afspraken. Vaak heeft zij dat al gedaan en is succesvol geweest met het realiseren van gebiedsgerichte beheersplannen. Wij wensen de fusiepartners dan ook veel succes bij die vruchtbare samenwerking en bij het uitwerken en realiseren van deze gebiedsgerichte beheersplannen. De sector speelt daarbij een belangrijke rol. Die heeft zij inmiddels dan ook opgepakt. Ook de overheid speelt een rol. Daarom stel ik vanavond nog een aantal vragen aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Vanavond is hij natuurlijk ook minister van visserij.

Ik ga eerst in op de cruciale rol van de handhaving. Wij danken de minister voor de contourennotitie over handhaving. De Kamer heeft de minister verzocht om een dergelijke notitie op te stellen en hij heeft daaraan gehoor gegeven. Handhaving is belangrijk omdat daardoor het draagvlak binnen de sector, zowel onder de beroeps- als de sportvissers, wordt vergroot om gezamenlijk te werken aan een duurzaam visstandbeheer. De minister maakt daarbij begrijpelijkerwijs onderscheid tussen privaatrechtelijke handhaving door de visrechthebbenden zelf en de publiekrechtelijke handhaving die als een vangnet kan fungeren. De vraag is natuurlijk waar dat omslagpunt zit. Waar neemt de overheid het over en waar begint de publiekrechtelijke handhaving? Een visrechthebbende zal er geen problemen mee hebben om op een mooie zomerdag langs de wateren te lopen en aan de vriendelijk vissende mensen te vragen of hij hun schriftelijke toestemming mag zien. Er ontstaan natuurlijk problemen als de visser niet bereid is om mee te werken. Wanneer kan de visrechthebbende op dat vangnet rekenen? Wanneer zal met de publiekrechtelijke handhaving worden begonnen? Wanneer is er steun voor het handhaven van de afspraken over gebiedsgerichte beheersplannen? Beroeps- en sportvissers zijn straks gezamenlijk verantwoordelijk voor het gebiedgerichte beheer. Hoe ziet de minister het gezamenlijke beheer voor zich? Zijn daarover afspraken gemaakt? Zo ja, hoe luiden die dan?

Helaas is er nog steeds sprake van stroperij. Velen van ons hebben inmiddels een goede indruk van de documentaire die in Friesland is gemaakt. Helaas heb ik met gekromde tenen naar die documentaire gekeken, vooral toen ik besefte dat dit waarschijnlijk nog maar het topje is van de spreekwoordelijke ijsberg. De PvdA-fractie spoort de minister dan ook aan om op dat punt stevig in te zetten. Is hij bereid om daarvoor ruimte vrij te maken bij de verdere uitwerking van zowel het handhavingdocument als de verdere invulling van de taakstelling in de jaarplannen van de AID? Het kan toch niet zo zijn dat de stroperij het uiteindelijk prachtige plan en de inspanningen van zowel de beroeps- als de sportvissers gaat frustreren?

Ik ga in op de peur. De minister wijst erop dat de verschillende groeperingen zelf hun verantwoording moeten nemen. Dat is terecht en daartoe zijn zij zeker bereid. Het is echter vreemd dat die peur waarmee het eenvoudig is om veel aal te vangen, nog niet is verboden. Dat is vooral vreemd in het licht van de gesprekken over het herstellen van de aalstand die in de plenaire zaal en in de commissiekamers hebben plaatsgevonden. Kan de minister dat nogmaals toelichten? De PvdA-fractie is uiteraard wel verheugd over de toezegging van de minister in de nota van toelichting dat hij nauwgezet toezicht zal houden op die visserijontwikkeling. Indien nodig, is hij bereid om alsnog het vissen met de peur te verbieden. Uiteraard zullen wij de minister wat dat betreft nauwgezet volgen. Dat toezicht zal nauw verbonden zijn met het tegengaan van stroperij, omdat daarbij juist veel gebruik wordt gemaakt van peuren.

Er zijn vissers die niet tot de sportvissers behoren en evenmin tot de beroepsvissers. Het vissen is dus niet hun beroep, maar zij vangen meer dan een gemiddelde sportvisser. Vaak verkopen zij de gevangen vis aan vrienden, buren en restaurants. Dat gebeurt dus buiten de officiële circuits om. Deze personen zijn niet betrokken bij het maken van afspraken over gebiedsgerichte beheersplannen. Helaas bereiken ons nog steeds berichten dat deze groep wel degelijk bestaat en dat die groot is. Het mag duidelijk zijn dat wat de PvdA-fractie betreft alle vissers mee moeten werken aan duurzaam visstandbeheer. Deze hobbyvissers, soms ook recreatieve vissers genoemd, frustreren het proces van duurzaam visstandbeheer. Zij frustreren de sport- en beroepsvissers. Zij ontduiken afspraken. Zij dienen dan ook aangepakt te worden. Wat gaat de minister hieraan doen? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat deze vissers zich wel aan de regels houden? Op welke wijze neemt hij dit mee in zijn handhavingsdocument?

De heer Van den Brink (LPF):

Als iemand geen sportvisser of beroepsvisser is en toch vist, moet het toch een stroper zijn? Of zie ik dat verkeerd?

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

U ziet dat niet verkeerd. Er is wel degelijk sprake van stropers, alleen worden die vaak benoemd als hobbyvissers of recreatieve vissers. Daarom zeg ik ook zo nadrukkelijk dat het tussen de sportvissers en beroepsvissers in valt. Ik heb al gezegd dat het stropers zijn. Terecht wijst u erop dat hier sprake van is.

De heer Buijs (CDA):

Ik denk dat wij elkaar heel goed begrijpen, maar ik wil toch van u weten hoe u wetenschappelijk onderzoek met vistuigen noemt? Noemt u dat stropen of niet?

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Nee, dat noem ik geen stropen.

De heer Buijs (CDA):

Dus dan gaat uw algemene regel niet op?

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik denk dat wij elkaar inderdaad heel goed begrijpen. Ik had het niet over wetenschappelijk onderzoek. Wetenschappelijk onderzoek is juist gericht op het duurzame visstandbeheer. Daar gaat het ons uiteindelijk allemaal om.

Voorzitter. Zowel de sport- als beroepsvissers zijn het erover eens dat het gebruik van beroepsvistuigen door de niet-beroepsvissers eigenlijk niet meer kan. Daarvoor zijn zij niet geschikt. Beide groepen vinden dat het vissen met beroepsvistuigen alleen voorbehouden zou moeten zijn aan de geregistreerde beroepsvissers. Dat is een prima uiting van de gezamenlijke strategie. De sportvissers stellen dat die beoordeling verloopt via de Kamer voor de Binnenvisserij. De beroepsvissers willen dat het gebruik van dit soort vistuigen beperkt wordt tot degenen die daarover kunnen gaan en die beschikken over een minimumareaal aan viswater. Dat betekent dat de grote visakte dan alleen voor deze categorie vissers beschikbaar zou moeten zijn. Mijn collega Van der Vlies heeft hierover een amendement ingediend, dat wij van harte steunen. Wij zijn zeer benieuwd naar de reactie van de minister hierop.

Tot slot heb ik een vraag aan de minister over zijn communicatie met de staatssecretaris van Economische Zaken. Velen hebben zich verbaasd over een overigens zeer lovenswaardige poging van de staatssecretaris om regels te verminderen waarbij zij enigszins is doorgeschoten. Hoe ziet de minister deze op zichzelf terechte poging, die regels te verminderen waarmee een proces dat gaande is wordt gefrustreerd? Hoe gaat de minister dit rechtzetten? Is hij bereid er door middel van voorlichting voor te zorgen dat de vissers straks niet massaal zonder vispasje een lijntje gaan uitgooien?

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Het heeft lang geduurd, maar vandaag kunnen wij eindelijk de wijziging van de Visserijwet 1963 behandelen. De Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij wordt gefuseerd met de NVVS en vormt straks de vereniging Sportvisserij Nederland. Door de lange voorgeschiedenis, waarin veel passeerde en op één lijn moest worden gebracht, is een wat gekunstelde constructie ontstaan. De fusie is eigenlijk al een feit, maar de organisatie kan formeel nog steeds niet worden geïntegreerd. Het is daarom ook voor het personeel belangrijk dat dit wetsvoorstel spoedig wordt behandeld en wordt vastgesteld.

De SGP-fractie heeft geen bezwaren tegen de fusie van de OVB en de NVVS. De doelstellingen van de OVB zijn in de loop der tijd veranderd. In het kader van de vermindering van regels en administratieve lastendruk juicht mijn fractie het daarom toe dat overbodige wettelijke taken worden afgestoten. In dat kader vindt mijn fractie het ook prima dat de sportvisakte verdwijnt.

De minister kiest er in dit wetsvoorstel bewust voor om de grote visakte, voortaan akte genoemd, te laten voortbestaan omdat deze meer en diepgaander kan ingrijpen in de visstand en het visstandbeheer. De geldigheidsduur van de akte wordt verlengd met drie jaar, zodat zij beter past bij het bedrijfsmatige karakter van de visserij met beroepsvistuigen. De SGP-fractie steunt dat.

Anders dan de naam doet vermoeden, worden beroepsvistuigen niet alleen door de beroepsvissers gebruikt. Ook hobbymatige vissers en mensen die vissen in geringe wateroppervlakten die deel uitmaken van grote watercomplexen maken hiervan gebruik. Hierdoor wordt de visstand onmiskenbaar nadelig beïnvloed. Bovendien werkt het belemmerend voor een ook door de minister bepleite gezonde beroepsvisserij. Indien geen criteria worden gesteld aan de beschikbaarstelling van de grote visakte, kan iedereen die daarom vraagt, een akte krijgen. Het bezit van een grote visakte is dan dus geen middel om het gebruik van beroepsvistuigen te beperken tot de echte beroepsvissers. Om die reden heeft mijn fractie met steun van de woordvoerders van de VVD, de PvdA, de LPF en de ChristenUnie een amendement ingediend om de uitgifte van de akte voor te behouden aan visrechthebbenden die op een beroepsmatige wijze de binnenvisserij uitoefenen.

In beginsel is het mogelijk om op basis van artikel 16 voorwaarden te stellen aan het gebruik van beroepsvistuigen. Daarvoor kan bijvoorbeeld een minimumareaal van 250 hectare viswater worden gesteld, maar daaraan kleeft een groot bezwaar. In de praktijk betekent regelgeving op basis van artikel 16 namelijk dat de controlerend ambtenaar bij controle van iemand die met beroepsvistuigen vist, alle huurovereenkomsten van de desbetreffende persoon moet opvragen en de daarin vermelde oppervlakten aan viswater bij elkaar op moet tellen. Als die persoon enige tijd later door een andere controlerend ambtenaar wordt gecontroleerd, moet dezelfde procedure worden uitgevoerd. Dat kan zich dus zomaar herhalen. Al met al is het een forse verzwaring van de administratieve lasten.

Mijn fractie stelt daarom met steun van diverse andere fracties voor om het derde lid van artikel 10 te wijzigen. Dat leidt tot een verdere verlichting van de administratieve lasten. Indien op basis van artikel 10 het gebruik van beroepsvistuigen wordt beperkt tot hen die de visserij op beroepsmatige wijze uitoefenen, dient slechts een eenmalige toetsing plaats te vinden. Een dergelijke toetsing is eenvoudig en snel uit te voeren met gebruikmaking van het geografisch informatiesysteem voor viswateren, dat door de OVB met geld van sportvissers en beroepsvissers is ontwikkeld. Het stellen van criteria voor de beschikbaarstelling van de grote visakte heeft een tweede voordeel. Het is namelijk ook een effectief middel tegen de in tal en last toenemende visstroperij, waarvan de beroepsvisserij veel schade ondervindt. Wij zijn al jaren bezig om dat terug te dringen.

Momenteel worden jaarlijks meer dan 2000 grote visakten uitgegeven. In de nieuwe situatie zullen dat er 200 tot 300 zijn. Bovendien zullen deze akten in plaats van een geldigheid van één jaar, een geldigheid van drie jaar hebben. Dit zal de druk op de visstand sterk verlichten. In een ministeriële regeling moet worden aangegeven wat wordt verstaan onder bedrijfsmatige wijze. Dat kan worden uitgedrukt in oppervlakte viswater, bijvoorbeeld de genoemde 250 hectare, en/of door het stellen van een inkomstencriterium. Daarover moet de regering overleggen met de sector.

In het amendement op stuk nr. 9 is een overgangstermijn opgenomen omdat niet beroepsmatige vissers anders te veel schade lijden door hun investering in beroepsvistuigen. Ik vind het heel sterk dat het amendement tegemoet komt aan de eerder, in 2004, door de minister zelf geuite wens, die wij vinden in het Kamerstuk 25268, nr. 17. Hij schrijft: "Ik acht het wenselijk de grote visakte voor te behouden aan visrechthebbenden die op een beroepsmatige wijze de binnenvisserij uitoefenen." Ook de Combinatie van beroepsvissers en Sportvisserij Nederland hebben deze wens recent nog geuit. Ik ga er daarom vanuit dat de minister dit door een brede Kamermeerderheid gesteunde amendement ongeveer zal omarmen.

Ik heb nog drie korte opmerkingen. Met een peur kunnen grote aantallen aal worden gevangen. Daarom zou het gebruik van de peur tot het verleden moeten behoren. Hoe denkt de regering het gebruik van peuren te ontmoedigen? Is de minister van mening dat het gebruik van de peur moet worden verboden?

Het hele wetsvoorstel staat of valt met de handhaving. Mijn fractie bepleit dat de strafrechtelijke handhaving wordt voortgezet op ten minste het huidige niveau. Ik heb kennis genomen van de brief hierover, maar kan de minister dit expliciet toezeggen?

Iets waar ik al een tijd mee bezig ben, maar waar niet heel veel vaart in lijkt te zitten, is de aanpassing van waterkrachtcentrales met visgeleidingssystemen. Wij hebben hier zijdelings al een keer over gesproken. Er zijn afspraken gemaakt met EZ en met de energiesector. Al met al is het voorgestelde traject waarbinnen die aanpassingen zich zullen voltrekken, aan de trage kant. Dat is ook wel onderkend. In mijn motie van enige jaren geleden sprak ik over een op korte termijn verplicht stellen van visgeleidingssystemen bij zowel bestaande als nieuwe waterkrachtcentrales. Wij hebben een brief gekregen, gedateerd 16 maart jongstleden, waarin staat dat dit in 2012 het geval zal zijn. Ik zou graag bespoediging gerealiseerd zien, bijvoorbeeld tot 2009. De minister heeft in het beraad van enige maanden geleden gezegd dat hij hierover overleg zal voeren met degenen die hij daarbij nodig heeft. Misschien kunnen wij dit debat over de binnenvisserij aangrijpen om te vernemen of er al iets over te melden valt.

De heer Buijs (CDA):

De heer Van der Vlies weet dat wij de doelstelling van het amendement onderschrijven. Ik zal dat straks nader toelichten. Ik heb alleen een vraag aan de heer Van der Vlies. Heeft hij in kaart gebracht welke kosten dit amendement met zich brengt?

De heer Van der Vlies (SGP):

Nee. Moet dat dan?

De heer Buijs (CDA):

U wilt iets handhaven. Dan vraag ik wat dat voor kosten met zich mee brengt. Ik heb mij laten informeren.

De heer Van der Vlies (SGP):

Waar gaat het over?

De heer Buijs (CDA):

Over het amendement.

De heer Van der Vlies (SGP):

O, ik dacht dat het over de waterkrachtcentrales ging.

De heer Buijs (CDA):

Nee, over dit amendement.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is een nabrander.

De heer Buijs (CDA):

Ik heb keurig gewacht tot u uitgesproken was, want ik dacht dat u er zelf misschien op terugkwam. Ik ben het helemaal eens met de doelstelling.

De heer Van der Vlies (SGP):

Wij spraken langs elkaar heen. Ik dacht dat het over de waterkrachtcentrales ging. Ook daar hangt een prijskaartje aan, en dat is ook niet gering. Ik heb dit altijd gemotiveerd op grond van de schade die wordt aangericht aan het visbestand. Ik heb het dan over een goed genormeerd rentmeesterschap. Die twee dingen hebben mij tot deze inzet gebracht, die breed werd gesteund in de Kamer. Daarover zijn afspraken gemaakt, maar genoeg daarover.

Nu terug naar de visrechthebbenden, beroepsmatig, niet beroepsmatig enzovoorts. Ik heb daar natuurlijk met diverse mensen over gesproken, maar ik heb geen calculatie. Ik heb intussen al wel wat opgevangen in de trant van dat het allemaal ingewikkelder is om het ten uitvoer te leggen, maar ik heb hier juist een redenering opgezet waaruit ik de conclusie trek dat het allemaal nogal meevalt. De minister zal ongetwijfeld willen ingaan op mijn betoog en het amendement van zijn commentaar willen voorzien. Daar zal ik vervolgens op reageren.

De heer Buijs (CDA):

Nogmaals, wij hebben geen verschil van mening over de doelstelling. Ik zal dat straks nog toelichten. U kunt de kosten nog niet inschatten. Ik kan dat ook nog niet, maar ik denk dat het nogal wat regelgeving met zich brengt. Mijn laatste vraag is dan: voor wiens rekening komen deze eventuele hieruit voortvloeiende kosten?

De heer Van der Vlies (SGP):

Als ik nog niet over die kosten heb nagedacht, dan weet ik ook nog niet waar de rekening gelegd moet worden. Als wij een goede doelstelling hebben...

De heer Buijs (CDA):

Daar zijn wij het over eens!

De heer Van der Vlies (SGP):

...dan mag het ook op een gegeven moment wat kosten. Het moet niet buitensporig zijn. Dat is duidelijk. Maar wij lopen toch niet weg voor het eerste het beste signaal daarover! Ik heb begrepen dat hier en daar gevreesd wordt voor een administratieve lastendruk en dat daar zoveel op ingezet zou moeten worden dat het buitenproportioneel wordt ten opzichte van wat ermee wordt beoogd. Dat zou kunnen. Maar dat moet je toch eerlijk kunnen afwegen. Het gaat mij erom dat wij het de beroepsmatige binnenvisserij, die wij toch al heel wat bepalingen aandoen die door haar in de sfeer van verduurzaming en dergelijke worden geaccepteerd, zij het node zo nu en dan, ook nog een keer aandoen dat een stukje van hun kapitaal wordt weg geroofd door mensen die er niet van hoeven te bestaan. Dan zeg ik: daar moeten wij dan een keer paal en perk aan stellen. Dit is de gelegenheid om dat te doen.

De heer Lenards (VVD):

Voorzitter. Vandaag is de wijziging van de Visserijwet 1963 aan de orde. Ik wil beginnen met het al eerdergenoemde artikel dat op 28 april op de voorpagina van de Telegraaf stond. Daarin stelde de staatssecretaris van Economische Zaken dat waarschijnlijk nog dit jaar sportvissers zonder een sportvisakte mogen hengelen op de toegestane visplekken.

Ik citeer uit dit veelzeggende artikel "Hengelen zonder visakte". "Vissers die een lijntje willen uitwerpen, hoeven binnenkort geen vergunning meer aan te vragen. Waarschijnlijk nog dit jaar staat eenieder vrij op de toegestane visplekken zonder een sportvisakte te hengelen. Dat is een van de voorstellen die staatssecretaris Van Gennip (Economische Zaken) vandaag voorlegt aan de Ministerraad. Jaarlijks worden bijna 600.000 visvergunningen afgegeven. De sportvisakte is een van de vergunningen waar de bewindsvrouw een streep door haalt om de administratieve lasten verder te verlichten. Het staat gemeenten overigens vrij om van de regels af te wijken. Totaal verdwijnen voor burgers en bedrijven 1,2 miljoen ofte wel 42% van alle soorten vergunningen. Dat betekent een verlichting van de administratievelastendruk met 25%."

De VVD had dit in de Kamer nog niet meegekregen, maar was op zich blij verrast en ook opgelucht met dit bericht. Er is eindelijk een situatie waarin een recreant die een lijntje wil uitwerpen, geen vergunning meer hoeft aan te vragen. Grote vermindering van administratieve lasten en regeldruk dus. Een droombeeld!

De berichtgeving bleek echter een foutje. De VVD was eerst blij verrast door dit artikel maar vervolgens, net als veel sportvissers, teleurgesteld. Dit bericht viel onder de categorie "blij maken met een dode mus". De VVD-fractie wil de sportvissers én de beroepsvissers écht blij maken en doet thans reële voorstellen.

Ik kom eerst op de administratieve lastendruk. Mijn fractie ziet graag dat het voorliggende wetsvoorstel nóg meer ingaat op het terugdringen van de regelgeving en de lastendruk. In het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet staat immers dat wij administratieve lasten moeten terugdringen en de regelgeving moeten verminderen. De minister heeft met dit wijzigingsvoorstel wel een goede eerste stap gezet, maar hij zou nog harder kunnen lopen om deze lijn te volgen. Ik moedig de minister daartoe graag aan. Moet dan het hele vergunningenstelsel op z'n kop? Moeten alle vergunningen eruit, zoals in het artikel in de Telegraaf wordt gesuggereerd? Ik zou het graag willen, maar ik ben mij er wel degelijk van bewust dat dit helaas niet kan. Wij hebben immers te maken met visstandbeheer. Wij moeten een evenwicht zien te vinden tussen lastendrukvermindering, deregulering, behoud van de visstand, toezicht en handhaving.

Ik ben van mening dat de lastendrukvermindering niet ver genoeg is doorgevoerd en geef daarvan een voorbeeld. Voor sportvissers die lid zijn van een hengelsportvereniging, is het aantal aan te vragen documenten teruggebracht van twee naar één, maar voor recreanten die op een zondagmiddag een hengeltje willen uitwerpen, is het aantal documenten helaas niet minder geworden; zij moesten één document aanvragen en dat moeten zij nog steeds. Elk aan te vragen document is er eigenlijk één te veel; wij moeten nu doorpakken. Er zijn niet alleen woorden van de minister van EZ nodig, maar ook daden van de minister van LNV. Om daaraan iets te doen, moeten wij beginnen bij de schriftelijke toestemming die nog steeds nodig is, ook als je vist met één hengel in openbaar vaarwater. Zo staat het in het wetsvoorstel. Daarvoor is, net als in de oude situatie, nog steeds een visdocument nodig. Onder openbaar vaarwater versta ik water waarin met enige duurzaamheid en frequentie beroepsvaart plaatsvindt; in dit gezelschap is dat een bekende definitie. Wat is ertegen als men voor dit vaarwater helemaal geen document meer hoeft aan te vragen? Ik vraag de minister om een duidelijke uitleg. In de nieuwe situatie heeft het document overigens dezelfde prijs als in de oude. De € 9,50 die voorheen moest worden betaald, ging voor het grootste gedeelte naar de belasting; het was althans voor de recreant niet duidelijk wat er met dit geld werd gedaan. In de nieuwe situatie zou dit document moeten verdwijnen.

Aan het visstandbeheer kan het niet liggen; een recreant met één hengel heeft geen grote invloed op de visstand. Als het toezicht goed is, is er voldoende controle op de visstand. Recreanten die een paar keer per jaar gaan vissen, hoeven dan niet meer van tevoren schriftelijke toestemming aan te vragen. Ik vraag de minister in zijn antwoord een afweging te maken tussen de voor- en nadelen van de gehele vrijlating van vergunningverlening in dit specifieke geval. In alle andere gevallen moet uiteraard wel toestemming worden aangevraagd; dat is nodig om de visstand goed te kunnen beheren.

Overigens is de minister van mening dat de huidige sportvisakte, noch de grote visakte, bedoeld is als maatregel ter bescherming van de visstand. Ik verwijs hiervoor naar bladzijde 4 van de nota naar aanleiding van het verslag van 24 maart 2006. Ik wacht de reactie van de minister in dit opzicht graag af en heb op dit punt een motie voorbereid.

Ik verwijs weer naar het artikel in de Telegraaf, met name naar de kop: "Hengelen zonder visakte." De woordvoerder van de PvdA heeft daar al vragen over gesteld. Ik wil graag van de minister horen wat hij vindt van het idee van de staatssecretaris. Ik denk dat hij dat een goed idee vindt, maar dat moet de minister straks zelf maar vertellen. Was de minister op de hoogte van het idee, toen de staatssecretaris het lanceerde? Op welke wijze heeft de minister er publiekelijk op gereageerd of is hij nog van plan om dat te doen?

Ik verwijs naar een in Canada geldend systeem. Daar mogen staatsburgers in aangewezen wateren vissen zonder visdocument. Daar worden prachtige zalmen boven water gehaald. Buitenlandse bezoekers die in dezelfde wateren een hengel willen uitwerpen, moeten daarvoor betalen. Wat vindt de minister van een dergelijk systeem? Bovendien is het interessant om te weten hoe het is geregeld in de ons omringende landen. Kan hij dat aangeven? Hebben sportvissers in deze landen ook voor alle wateren een vergunning nodig? Graag een nadere uitleg van de minister.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. Zaterdag reis ik af naar Canada en ik ben heel benieuwd hoe alles er daar uitziet. Wellicht heb ik daar tijd voor.

Serieus nu, over het verschil tussen buitenlanders en Nederlanders die met één hengeltje op zondagmiddag in openbare wateren willen gaan vissen. Wil de heer Lenards nu onderscheid maken of vindt hij dat iedereen die eens met één hengel een visje wil gaan vangen, daar geen vergunning voor hoeft te hebben?

De heer Lenards (VVD):

Hiervoor is de reactie van de minister op mijn opmerking belangrijk. Als u het goed vindt, reageer ik daar in tweede termijn op.

Ik kom bij de beroepsvistuigen. In het wetsvoorstel is daar nog steeds een grote visakte voor nodig, plus de vergunning, zoals in de oude situatie. Het is belangrijk om precies te weten wat onder beroepsvissers wordt verstaan. Kan de minister een definitie geven? Het is mij bekend dat de minister onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om de visakte af te schaffen. Nu kan elke willekeurige sportvisser met beroepsvistuigen aan de slag als hij zijn grote visakte en vergunning binnenheeft. Dat mag toch niet zo zijn. Ervan uitgaande dat alleen beroepsvistuigen worden gebruikt vanwege de uitvoering van een beroep – het amendement ziet daar ook op – vraag ik mij af waarom beroepsvissers evengoed die akte moeten aanvragen bij het ministerie van LNV. Waarom kunnen beroepsvissers dit zelf niet onderling regelen? De VVD-fractie is van mening dat zij professioneel genoeg zijn – het gaat om 200 à 300 beroepsvissers, grotendeels vertegenwoordigd in de Combinatie voor de Binnenvisserij en de Producentenorganisatie IJsselmeer – dus waarom zouden zij dat via hun organisaties niet zelf kunnen regelen? Ik heb onder andere contact gehad met de Combinatie en daar is men graag bereid om dit zelf te regelen. Ik denk dat zij daar zeer wel toe in staat zijn. Mag ik van de minister een reactie hierop? Ik heb hierover overigens een motie voorbereid.

Genoeg over de lastendruk en de terugdringing van de regelgeving. Het moge duidelijk zijn dat de VVD vindt dat de lastendruk heel wat minder kan en dat zij daartoe ook de oplossingen biedt. Ik vervolg met de handhaving. De VVD heeft met plezier en instemming kennisgenomen van de overgang van de publieke organisatie naar de privaatrechtelijke organisatie. Veel complimenten voor de overgang en voor de wijze waarop de fusie tussen OVB, NVVS en Sportvisserij Nederland plaatsvindt. Zowel van de sportvissers als de beroepsvissers hebben mij evenwel berichten bereikt dat de handhaving nog slechter wordt dan die nu is. Er bestaat grote zorg dat privaatrechtelijke toezicht en handhaving onvoldoende resultaat opleveren. Kan de minister nog eens duidelijk maken dat handhaving in strafrechtelijke zin in de gewijzigde wet niet slechter wordt, maar beter, met name als stok achter de deur?

Tot slot. De VVD maakt echt werk van hengelen zonder visakte. Deze inbreng is alvast een eerste stap. De minister is nu aan zet. Minister, zorg ervoor dat het artikel in de Telegraaf toch klopt!

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Voorzitter. Ik snap dat de VVD pleit voor het hengelen zonder akte. Ik kan mij dat voorstellen, maar ik kan mij ook wat anders voorstellen, namelijk dat dit vissen zo lang mogelijk kan blijven gebeuren. Hoe kijkt de heer Lenards aan tegen duurzaam visstandbeheer en hoe de sportvisser die met één hengeltje af en toe meevist, daaraan kan bijdragen als hij niet meer een, weliswaar kleine, bijdrage levert aan de VBC's?

De heer Lenards (VVD):

Zonder toestemming van de visrechthebbende kan een recreant nu één hengel uitwerpen in openbaar vaarwater. Daar betaalt hij € 9,50 voor. Diezelfde hengelaar zou in de nieuwe situatie weer een document nodig hebben en daar ook weer € 9,50 voor moeten betalen. Wat krijgt die hengelaar in de oude en in de nieuwe situatie voor die € 9,50? Die € 9,50 ben je bijna al kwijt aan het document dat je aanvraagt, aan de administratieve verwerking daarvan et cetera. In het kader van die administratieve verwerking is € 9,50 natuurlijk een heel klein bedrag. Ik denk niet dat het visstandbeheer een goede impuls zal krijgen van die € 9,50. Ik denk dat het visstandbeheer daar helemaal niet mee van de grond komt. Dat gebeurt wel op een andere manier. Een hengelaar is lid van een hengelsportvereniging, die is aangesloten bij de overkoepelende organisatie Sportvisserij Nederland. De hengelsportvereniging verleent een vergunning onder voorwaarde. Op die wijze kun je heel goed aan visstandbeheer doen.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

De heer Lenards zei net zelf dat het maar liefst om 600.000 mensen gaat. Als die allemaal een tientje bijdragen, is dat toch geen klein bedrag. Misschien mag ik deze vraag in aanvulling op het betoog van de heer Lenards doorgeleiden naar de minister. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Komt er inderdaad maar een heel klein bedrag terecht bij het visstandbeheer? In mijn optiek is dat namelijk niet zo. Ik denk dat er met dit geld wel degelijk goede zaken worden gedaan. In onze verwachting is dat straks in de toekomst ook het geval.

De heer Lenards (VVD):

Ik heb dat aantal van 600.000 wel genoemd, maar dat is een citaat uit de Telegraaf. Ik heb zelf geen aantallen genoemd.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. De organisatie ter verbetering van de binnenvisserij wordt opgeheven en de sportakte vervalt. Zo zou ik het hele verhaal eigenlijk willen samenvatten. Daar achteraan zou ik willen zeggen dat ik dat een goede zaak vind, en daarmee basta! Dat is echter net wat te kort door de bocht. Dat zou de voorzitter misschien wel goed uitkomen, want dan heeft hij meteen weer tijd gewonnen. Op zich verdient het idee navolging om op deze manier regels af te schaffen en te zorgen voor minder administratieve lasten, minder kosten en meer zelfregulering. Ik heb dit kabinet horen zeggen dat het dat wil doen. Als het kabinet ergens inhoud aan geeft, dan doen het dat op dit onderdeel. Ik ben er ook van overtuigd dat de mensen die dit raakt – in positieve zin – dit ook zo zullen ervaren. Wij weten dat er in de praktijk wel regels worden afgeschaft, maar dat de ervaring van de mensen nog niet zo is. Ik verwacht dat de mensen dat op dit vlak wel zo zullen ervaren.

Ik heb nog een paar vragen. Sportvissers hebben de sportakte niet meer nodig, maar ik neem niet aan dat zij zomaar overal kunnen gaan vissen. Wil de minister nog eens duidelijk uitleggen hoe hij dat gaat regelen? Stel, de minister is eigenaar van een viswater en ik ben sportvisser en zou in het viswater waarvan de minister eigenaar is, willen vissen. Kan ik dat zomaar doen? Is de minister dan als eigenaar van het viswater verplicht, mij een vergunning te geven? Op welke gronden kan hij mij die vergunning weigeren? Stel, de minister is eigenaar van een viswater, de heer Buijs heeft dat van hem gepacht en ik ben sportvisser en wil vissen in dat viswater, dat overigens niet openbaar is. Wie moet mij dan de vergunning geven? En op welke gronden kan de vergunningverlener mij die weigeren? Stel, het gaat om een openbaar viswater dat verpacht is. Wie geeft mij dan als ik sportvisser ben de nodige vergunning? Doet de beheerder dat of de verpachter of doen zij dat gezamenlijk? Wij denken dat de duidelijkheid daarover heel groot moet zijn, anders ervaren mensen dit niet als vermindering van de regelgeving. Ik heb er alle vertrouwen in dat hiermee de regelgeving daadwerkelijk wordt verminderd, maar dat moeten mensen ook zo kunnen ervaren, anders hebben wij het kind met het badwater weggegooid. En dat moet je nooit doen.

Zou de minister nog een keer goed kunnen uitleggen hoe hij de belangen van de beroepsvisser gaat scheiden van die van de sportvisser? Sportvissers zijn er in grote aantallen, maar zij doen het voor de sport, terwijl er van de beroepsvissers maar een klein aantal is, dat het echter heel simpel moet doen voor het brood op de plank. Gelooft de minister nu echt dat hij dit in één wet kan regelen? Ik heb daar zo mijn twijfels over. Maar als je het wel in een wet kunt regelen, dan moet je er zeker geen twee van maken. Ik vind het een grote verbetering dat het amendement van de heer Van der Vlies zegt: sportvissers mogen geen beroepsvistuig hebben. Dan is voor mijn gevoel al een heleboel geregeld, waardoor er al een scheiding ligt. Je kunt het ook anders zeggen: sportvissers die in zeer korte tijd heel veel vis willen vangen, zijn in onze ogen geen sportvissers meer. Dan kom ik meteen op de peur. Je zou moeten zeggen dat de peur geen vistuig is voor een sportvisser. Je zou de peur dus als sportvistuig moeten verbieden. Als je zo door de hele wet heenloopt, krijg je de meest zuivere scheiding tussen wat beroeps- en wat sportvisserij is. Zo kun je aan de ene kant de regelgeving verminderen en aan de andere kant een stuk duidelijkheid creëren. Die creëer je – en dat vind ik het mooie aan deze wet – door de simpelheid. Wij hebben hier, althans zo ervaar ik dat als eenvoudig mens uit het Oosten des lands, nog wel eens de neiging om zaken heel ingewikkeld te maken, omdat wij kennelijk menen dat het dan pas goed is. Wij gaan er altijd vanuit dat wij zaken juist simpel en eenvoudig moeten maken. Dat begrijpen de mensen. Ik wil nog één andere vraag stellen, eigenlijk ook al weer om de administratieve lastendruk te verlagen. Dat zeg ik tussen aanhalingstekens. In het algemeen overleg heb ik enige weken geleden de minister gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de visstandbeheercommissies. De minister heeft toegezegd daarop schriftelijk te zullen antwoorden. Misschien dat hij het nu mondeling kan doen. Dat wint tijd. De vragen luidden als volgt.

Het instellen van een dergelijke commissie is verplicht. Wanneer moeten deze er zijn? Hoeveel komen er? Wie zijn ervoor verantwoordelijk dat zij er komen? Hoeveel zijn er al opgericht? Wat gebeurt er als zij niet binnen de gestelde termijn zijn ingesteld? Mij hebben signalen bereikt dat het totaal niet opschiet. Is dat juist?

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Dit voorstel tot wijziging van de Visserijwet 1963 heeft, voordat het zal worden aangenomen, nogal wat commotie veroorzaakt. Deze commotie tussen aan de ene kant de sportvissers en aan de andere kant de beroepsbinnenvissers was al wat langer bekend. Samen met de heer Lenards was ik enige tijd geleden op een bijeenkomst in Nijkerk. Ik krijg langzamerhand het idee dat beide groepen tot de ontdekking komen dat zij ook gemeenschappelijke doelstellingen kunnen hebben en dat de sfeer inmiddels aan de beterende hand is.

Door de heer Lenards en ik meen mevrouw Kruijsen is al gememoreerd dat ook commotie is ontstaan door de berichtgeving in de Telegraaf van 28 april onder de kop "Hengelen zonder visakte". Naar mijn mening is het terecht dat de Sportvisserij Nederlands hierop nogal verwaardigd reageerde met een persbericht waarin de goede informatie werd vermeld. Mijn fractie rekent er op dat de minister nog eens een goed gesprek zal voeren met Sportvisserij Nederland over de ontstane problematiek en de verwarring bij het Nederlandse publiek. Eventueel kan gezamenlijk worden bekeken of deze verwarring gezamenlijk nog verder moet worden weggenomen. Daarnaast zijn kosten ontstaan. In ieder geval roept mijn fractie de minister op om een goed gesprek te voeren met deze organisatie.

Een tweede punt dat nogal wat irritatie heeft veroorzaakt, is het feit dat de minister hardnekkig bleef en blijft beweren dat het onderhavige wetsvoorstel tot stand is gekomen in nauw overleg met de beroepsbinnenvissers, terwijl de Combinatie van Beroepsvissers stelt pas via het internet kennis te hebben kunnen nemen van het wetsontwerp. Ik laat de waarheid maar in het midden. Ik signaleer slechts dat er enige wrevel is ontstaan.

Een derde oneffenheid is dat bij de invoering van het wetsvoorstel een handhavingsdocument aanwezig moet zijn. Op aandringen van de Kamer hebben wij via een zogenaamde contourenbrief kennis kunnen nemen van de gedachtevorming van de minister. Mijn fractie wil, alvorens dit wetsvoorstel van kracht wordt, inzicht verkrijgen in het officiële handhavingsdocument en de wijze waarop invoering daarvan zal plaatsvinden.

Dit alles gezegd hebbend, dank ik de minister voor de beantwoording van de vragen in de nota naar aanleiding van het verslag en zal ik kort ingaan op een aantal inhoudelijke aspecten van het voorstel. In algemene zin kan de CDA-fractie instemmen met dit wetsvoorstel. Toch hebben wij enige zorgen omtrent de start van de nieuwe visstandbeheercommissies. Hoewel de directe begeleiding van beroepsvissers daarmee wordt veiliggesteld, blijft het de vraag of de uitvoeringskosten van het door de VBC's te voeren visstandbeheer gefinancierd kunnen worden. Nu wij merken dat de VBC's problemen ondervinden met de opstart, vraag ik de minister te willen bezien of een financiële overbrugging moet worden gegeven. Wij zien dit dan wel uitsluitend als een overgangsmaatregel.

Verder willen wij nog van de minister weten waarom de zo belangrijke subsidie op de aankoop van glasaal zou moeten verdwijnen. Wij vragen dit mede in verband met zorgwekkende aalstand.

Echt moeite heeft onze fractie met de toelichting in de nota naar aanleiding van het verslag dat er geen noodzaak zou zijn om in dit wetsvoorstel expliciet een verbod op beroepsmatig vissen door sportvissers op te nemen. De minister beroept zich op artikel 16 van de Visserijwet, maar dit betekent, als ik het goed begrepen heb, dat hij alleen toezegt, pas maatregelen te zullen nemen als er een situatie zou ontstaan die bedreigend is voor de aalstand. Daar is nu al sprake van, dus is er naar mijn mening een reden om nu al actie te ondernemen. Mijn fractie heeft begrepen dat zowel de beroepsvisserij als de sportvisserij van mening is dat het expliciet in de wet opnemen van een beperking van het gebruik van beroepsvistuigen tot de echte beroepsvissers wenselijk is. In mijn tekst had ik al opgenomen dat ik hierover een amendement zou indienen. Ik heb er ook een gemaakt en het concept ervan is aangeleverd door de beroepsvissers en doorgesproken met de sportvissers, dus het werd breed gedragen. Maar op een gegeven moment werd mij gezegd dat dit, los van de eventuele onvolkomenheden in de tekst van het amendement, zou betekenen dat je iets in de regelgeving terugbrengt waar je nu juist van af wilt. Na ampel beraad en omdat de sportvissers en de beroepsvissers op dit punt eensgezind zijn, heb ik besloten, de minister te verzoeken om in overleg met beide sectoren te zoeken naar regelgeving die voor het eind van dit jaar klaar moet zijn, die weinig administratieve lasten met zich meebrengt en die alle zaken die tot onduidelijkheid zouden kunnen leiden, zou ondervangen. Ik heb dit ook in een motie geformuleerd.

Ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat de heer Van der Vlies en ik hetzelfde oogmerk hebben: wij willen tegengaan dat hobbyvissers op beroepsmatige wijze gaan vissen en wij willen dit zo snel en zo goed mogelijk geregeld zien. Ik verneem graag van de minister of het amendement van de heer Van der Vlies kan worden uitgevoerd met inachtneming van mijn wens om zo weinig mogelijk regelgeving te genereren en geen aanleiding te geven tot meer onduidelijkheid. Als dit zo is, zal ik mijn motie intrekken, maar anders geef ik er de voorkeur aan dat er eens goed over nagedacht wordt of hiervoor een eenvoudige regeling mogelijk is. Vandaar dat ik nu toch alvast mijn motie indien; ik zal in tweede termijn bepalen of ik haar weer zal intrekken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het gebruik van beroepsvistuigen door hobbyvissers moet worden tegengegaan;

voorts overwegende dat de Visserijwet geen expliciete regeling bevat op grond waarvan dit kan worden tegengegaan;

verzoekt de minister, in overleg met belanghebbende organisaties een regeling te ontwerpen op grond van artikel 16 van de Visserijwet die het beroepsmatig vissen door hobbyvissers verbiedt, en de Kamer hierover nog dit jaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Buijs. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(30211).

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Zoals ik al aangaf, heeft de minister in een brief van 29 mei jongstleden de contouren geschetst van een bij dit wetsvoorstel behorend handhavingsdocument. Dit document zal volgens de minister vóór de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden afgerond. Hij zal nog wel even bezig zijn met het ontwerpen van de regeling, dus hij heeft nog wel wat tijd, maar welke datum heeft hij in gedachten? Ik hoop dat het er op niet al te lange termijn zal zijn.

Dat ik vraag om meer duidelijkheid over de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, is omdat de sportvisserijsector een belangrijke taak op zijn bordje krijgt geschoven, waarop hij zich moet voorbereiden. Deze sector moet zich voorbereiden op een wet, die hoogstwaarschijnlijk per 1 januari aanstaande zal ingaan. Ik denk dat de sportvisserijsector er dan duidelijkheid over wil hebben of hij alle voorbereidingen nu al kan opstarten, inclusief alle regelingen en alle administratieve zaken die daarbij geregeld moeten worden. Graag verkrijg ik daarom enige duidelijkheid.

Samenvattend merk ik op dat er geen misverstand over mag bestaan dat de CDA-fractie akkoord gaat met dit wetsvoorstel, op voorwaarde dat er invulling wordt gegeven aan wat zojuist werd ingebracht.

De vergadering wordt van 21.43 uur tot 21.50 uur geschorst.

De voorzitter:

Artikel 66, lid 2, van het Reglement van Orde bepaalt dat in de eerste termijn geen motie wordt ingediend, tenzij de Kamer hiertoe verlof geeft. De heer Buijs heeft zojuist in eerste termijn een motie ingediend. Gelet op de reacties van de leden ga ik ervan uit dat de Kamer daarvoor toestemming heeft verleend.

Ik geef vervolgens het woord aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Minister Veerman:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Met dit wetsvoorstel wordt een zeer concreet resultaat geboekt op het terrein van de vermindering van de administratieve lastendruk. Het is hard nodig om bij deze wijziging de private krachten te benutten, om ze verantwoordelijkheid te geven en om ze die vorm te laten geven.

Ik wil beginnen met een opmerking over het omstreden artikel in de Telegraaf. Alle woordvoerders hebben hierover namelijk iets gezegd. Ik wijs erop dat de regering de Telegraaf niet maakt. Zij heeft ongelooflijk veel invloed, maar maakt niet de krant. Zij zorgt wel voor stof voor de krant, maar het is aan de schrijvers ervan om daarvan datgene te maken wat zij ervan begrijpen.

De administratieve lastenvermindering wordt gecoördineerd door onder anderen de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Financiën. Voor die vermindering was een lijst van activiteiten opgesteld waaronder het afschaffen van de klassieke visakte. Deze afschaffing maakte dus deel uit van een serie onderwerpen voor administratieve lastenvermindering. Over de wijze waarop deze vermindering de krant heeft bereikt, tast ik in het duister en kan ik dus geen nadere mededeling doen. Ik vind de manier waarop het bericht in de krant is gekomen betreurenswaardig, maar daarvoor draagt uiteraard de regering geen verantwoordelijkheid.

Er is gevraagd of wij het bericht kunnen en willen herstellen. Het departement heeft onmiddellijk een persbericht uitgegeven met de juiste inhoud van de mededeling over de visakte. Ik stel mij voor om in overleg met met name de sportvissers na te gaan op welke wijze wij via de media of via hun clubbladen volstrekte duidelijkheid kunnen verschaffen. Aan zo'n actie geef ik graag mijn medewerking. Ik betreur wat is gebeurd, maar niemand kan verantwoordelijk worden gehouden voor de daden van een ander. Dat is een grondregel van het recht en daar beroep ik mij op. Niettemin zal ik mij inspannen om de geschapen onduidelijkheid te verminderen of weg te nemen.

Het centrale punt bij deze wijziging is het vervallen van de OVB, de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij. Gelet op de huidige visie op de publieke verantwoordelijkheid kunnen wij vaststellen dat het niet meer past om de taken van de OVB door een overheidsorgaan te laten uitoefenen. Met de afschaffing van de OVB vervalt ook de noodzaak van de wettelijk voorgeschreven sportvisakte ten behoeve van de financiering van de OVB. Ook vervalt de verplichte akte en de verplichte toestemming van de Kamer voor de binnenvisserij voor het vissen met drie of meer hengels en met peuren. Hierover zal ik straks meer zeggen.

De akte heeft geen wezenlijk regulerende betekenis en het vervallen ervan heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de visstand. Het laten vervallen van de toetsing door de Kamer voor de binnenvisserij in dezen heeft ook geen consequenties voor de visstand. Met dit wetsvoorstel wordt gehandhaafd dat voor het vissen te allen tijde schriftelijke toestemming van de visrechthebbende nodig is. Straks ga ik in op de meer specifieke vragen van de heer Van den Brink daarover.

Ook wordt met dit wetsvoorstel de bepaling gehandhaafd dat een akte nodig is om te kunnen vissen met grote vistuigen, zoals fuiken, kubben, hoekwant, staande netten of zegen. Het belangrijke punt van het onderscheid tussen de beroeps- en de sportvisserij zal ik straks behandelen. Daarbij zal ik aangeven op welke wijzen dat onderscheid gestalte zou moeten krijgen. Daarover heeft de heer Van der Vlies een door anderen ondersteund amendement ingediend. Ook de heer Buijs heeft daarover het zijne gezegd. Ik meen dat ik daarop aan het eind van de beraadslagingen kan terugkomen. Naar mijn idee is dat namelijk het belangrijkste punt van de overwegingen.

De heer Lenards heeft aangekondigd dat hij een motie heeft voorbereid over het vissen met één hengel op openbare vaarwateren zonder dat daarvoor schriftelijk toestemming of enig ander document nodig is. In de huidige situatie is sprake van een groep vissers die twee documenten nodig heeft. Dat heeft de heer Lenards ook gezegd. Het betreft de sportvisakte en de schriftelijke toestemming van de visrechthebbende. Daarnaast is er een groep vissers die alleen een sportvisakte nodig heeft. Het betreft diegenen die vissen in openbare vaarwateren of in wateren die op verzoek van de visrechthebbende zijn vrijgesteld. Het is niet altijd duidelijk of er sprake is van openbaar vaarwater of van wateren waarvoor vrijstelling geldt. Vrijwel alle vaarwateren zijn verpacht. In de nieuwe situatie zal daarover volstrekte duidelijkheid worden gegeven. De sportvisakte vervalt over de volle breedte en in alle gevallen is nog slechts één document nodig, namelijk de schriftelijke toestemming van de visrechthebbende. Omwille van die duidelijkheid en die eenduidigheid raad ik de heer Lenards af om zijn motie in te dienen. Recreanten met één hengel hebben in openbaar vaarwater immers altijd toestemming nodig, omdat niet duidelijk is of het visrechthebbend viswater betreft. Als wij op dit punt uitzonderingen maken, zal er grote onduidelijkheid ontstaan. Iedereen draagt op deze wijze zijn steentje bij aan goed visbeheer.

De heer Lenards (VVD):

Zegt de minister dat in de huidige situatie de recreanten met één hengel in openbaar vaarwater niet overal terechtkunnen?

Minister Veerman:

Dat is correct. Het huidige systeem gaat er namelijk van uit dat er in alle gevallen één document nodig is waarmee kan worden aangetoond dat er door de visrechthebbende toestemming is verleend om in het viswater te vissen. Als dat niet het geval is, is de betreffende recreant in overtreding. Degene die het visrecht heeft gepacht of van wie het viswater het eigendom is, geeft de enige benodigde vergunning voor die activiteit af.

De heer Lenards (VVD):

Ik zal mijn vraag verduidelijken. Houdt de huidige situatie in dat de recreant met één hengel in openbaar vaarwater mag vissen als hij alleen een sportvisakte heeft? Begrijp ik het dus goed dat de minister zegt dat er voor die recreant in openbaar vaarwater thans geen beperking is, mits hij over een sportvisakte beschikt?

Minister Veerman:

Het enige document dat nodig is, is inderdaad de sportvisakte.

De heer Van den Brink heeft mij gevraagd uit te leggen van wie toestemming nodig is. Er is in alle gevallen toestemming nodig van de visrechthebbende. Die eis van private toestemming is in de Visserijwet verankerd. Zonder die private toestemming is die activiteit niet toegestaan. Visrechthebbenden kunnen particuliere viseigenaren zijn, openbare lichamen, gemeentelijke waterschappen, het Rijk enzovoorts. Dat kunnen ook diegenen zijn die het visrecht van de viseigenaren hebben gehuurd. Denk bijvoorbeeld aan hengelsportverenigingen of beroepsvissers. Als het visrecht is verhuurd, moet men bij de huurder zijn en anders bij de eigenaar. In het nieuwe stelsel is de inzet dat de sportvisser in Nederland als centraal punt zal opereren. Namens zo veel mogelijk visrechthebbenden zal hij via een systeem van machtigingen de benodigde private toestemmingen afgeven. Het gaat zowel om hengelsportverenigingen als om andere visrechthebbenden en openbare lichamen. Dat is een vereenvoudiging van het systeem, maar de grondregel is eenvoudigweg dat de visrechthebbende de toestemming verleent.

Er zijn verschillende vragen gesteld over de handhaving. Mevrouw Kruijsen vroeg waar de publieke handhaving begint, waar het omslagpunt is. De basiseis blijft dat de visser toestemming nodig heeft van de visrechthebbende. De verantwoordelijkheid voor de naleving van de privaatrechtelijke toestemming ligt in de eerste plaats bij degene die de toestemming verleent. Dat zijn in de meeste gevallen de sportvisserij organisaties. In het convenant tussen het ministerie, de OVB en de sportvisserijorganisaties is afgesproken dat de privaatrechtelijke controle in eerste instantie door hengelsportorganisaties zelf zal moeten plaatsvinden. De sportvisserijorganisaties zullen private handhavingsmogelijkheden vastleggen in een apart document. Te denken valt bijvoorbeeld aan private handhavingsmogelijkheden als het geven van een waarschuwing, het opschorten van de schriftelijke toestemming, het schorsen van het lidmaatschap van de hengelsportvereniging, het doen van kantinedienst – zoals bij sommige tennisverenigingen, weet ik uit eigen ervaring, bij overtredingen het geval is – ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging ten langen leste, publicatie van opgelegde sancties binnen de kring van leden en ten slotte het opleggen van boetes. Dat zijn de mogelijkheden die de vereniging heeft. Het blijft een strafbaar feit als men vist zonder schriftelijke toestemming. Het strafrecht wordt nog steeds ingezet waar de private handhavingsmogelijkheden niet toegepast kunnen worden, niet toereikend zijn of niet effectief genoeg zijn. Het strafrecht kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer er sprake is van recidive of fraude. Daar ligt precies de grens tussen het private en het publieke deel.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik snap inderdaad dat er strafrechtelijk opgetreden kan worden als stropers ergens gaan vissen. Nu moet een visrechthebbende controleren in zo'n gebied. Hij zal dat waarschijnlijk 's avonds doen, omdat dan de kans groot is dat er een stroper zit. Is er voor die controleur ook bescherming voorzien? Stropers zijn over het algemeen niet mensen die je gewoon vriendelijk naar hun papiertje vraagt. Hebben die mensen voldoende achtervang om te kunnen handhaven? Zolang het allemaal koek en ei is, is er natuurlijk niets aan de hand. Het gaat juist om mensen die net over de schreef gaan en zich dus niet aan de regels houden.

Minister Veerman:

Er is altijd een sociale controle tussen de leden van de visserijclub onderling. Soms zien de leden van de club iemand vissen die zij niet als een lid herkennen. Het kan wel zijn dat zo iemand wel lid is, maar dan moet men zich daarvan kunnen vergewissen. In het geval men iemand daar niet op durft aan te spreken gelet op de boosaardigheid die kan worden vermoed, kan natuurlijk altijd de politie worden ingeschakeld om via het strafrecht na te gaan in hoeverre er sprake is van onrechtmatige visserijactiviteiten.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Zijn daar inmiddels afspraken over gemaakt?

Minister Veerman:

Daar kom ik op als ik inga op de vraag van de heer Buijs over het handhavingsdocument.

De heer Van den Brink (LPF):

Hoe weet de sportvisser wie de visrechthebbende is?

Minister Veerman:

De eenvoud van dit systeem is dat alleen toestemming nodig is van de visrechthebbende. In verreweg de meeste gevallen zijn de visrechthebbenden sportvisserijverenigingen. Als men zich daarbij aansluit, is er meteen duidelijkheid. In geval er sprake is van onduidelijkheid zal men zich moeten wenden tot de gemeente of tot het waterschap om duidelijkheid te krijgen over wie de visrechthebbende is. Dat is uiteindelijke de enige die beslist of en in hoeverre er een vergunning tot vissen kan worden verstrekt. Dat kan in sommige gevallen volstrekt duidelijk zijn en in sommige gevallen niet. Dat blijft, maar dat geldt overigens voor alle eigendommen, die overigens keurig naspeurbaar zijn.

Het handhavingsdocument kan de Kamer twee maanden voor de inwerkingtreding van het onderhavige wetsontwerp tegemoet zien, namelijk op 1 november. De contouren daarvan heb ik al in de brief van 29 mei uitvoerig aangegeven.

De heer Buijs (CDA):

Ik dank de minister voor deze duidelijkheid.

Er komt een nieuwe taak bij voor de sportvisserijorganisatie. Wil de minister in de loop van de komende maanden overleggen op welke wijze zij zich nu al kan voorbereiden op de invoering begin volgend jaar?

Minister Veerman:

Zeker. Ik stel mij voor dat wij in de komende maanden om meer redenen overleg zullen hebben met de sportvissers en met de beroepsvissers voor het maken van een aantal afspraken, de implementatie van de handhaving en voor nog een aantal andere dingen. Ik ga hierop nog in bij het bespreken van de amendementen.

De Kamer is net zoals wij bezorgd over de visstroperij. Dat lijdt geen twijfel.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

De minister heeft mij beloofd dat hij bij de bespreking van het handhavingsdocument zou terugkomen op mogelijke afspraken met de politie.

Minister Veerman:

Ik heb niet gezegd dat ik op afspraken met de politie zou terugkomen. Ik heb wel gezegd dat de politie kan worden ingeschakeld als men vermoedt dat iemand het visrecht niet terecht uitoefent en hem of haar daarop niet durft aan te spreken of als visserijactiviteiten onder niet gewenste omstandigheden worden verricht, bijvoorbeeld bij nacht.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Ik kan mij namelijk heel goed voorstellen dat het voor degenen die straks de privaatrechtelijke handhaving moeten uitvoeren, een geruststelling is dat zij bij nacht en ontij steun kunnen krijgen van de politie die de stroper komt aanpakken. Dat is immers het probleem; die stroper kan wel gesignaleerd worden, maar als niet direct wordt ingegrepen, glipt de stroper weg. Dat is een gladde aal.

Minister Veerman:

Als hij dezelfde omvang heeft als de vissen, zal dat wel meevallen.

De grootschalige stroperij en vooral het commercieel verhandelen van de zo verkregen vangst verontrust ons natuurlijk allemaal. Dat heeft heel veel negatieve gevolgen voor de visstand en voor de natuur in het algemeen. Ook de wijze waarop de stroperij wordt beoefend kan de haren te berge doen rijzen. Meestal vinden stroperijen 's nachts plaats, want dat zijn activiteiten die letterlijk het daglicht niet kunnen zien. Dat speelt stropers in de kaart. Daardoor is het voor de opsporingsinstanties niet eenvoudig om stropers te betrappen. Daarom heb ik naast de reguliere visserijcontrole op de binnenwateren extra inzet gepleegd op het terugdringen van de visstroperij door de instelling van speciale stroperijteams in de gebieden waar dat probleem groot is. Wij hebben hier eerder over gesproken. Deze opsporingsteams zijn samengesteld uit medewerkers van de Algemene Inspectiedienst van mijn departement en de politiediensten en vallen mede onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Momenteel zijn deze teams actief in Friesland en in het rivierengebied. Er is verder een central meldnummer voor visstroperij. Dit nummer heb ik nu niet bij de hand, maar ik zal ervoor zorgdragen dat het algemeen bekend is.

Daarnaast vindt regelmatig contact plaats tussen de AID en de politiediensten uit andere gebieden. Er zijn gecombineerde opsporingsacties. Men werkt ook aan een informatiesysteem. Er zijn ook contacten tussen de AID en de Belastingdienst en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en met de hengelsportverenigingen. De AID heeft, zoals ik net al zei, een speciaal meldpunt ingesteld voor visstroperij. Wie de AID belt, wordt doorverwezen naar het centrale meldnummer. Ik zal eens nagaan in hoeverre wij daar duidelijkheid aan kunnen geven, ook in het licht van andere dingen die wij rondom dit voorstel in de komende weken duidelijk zullen moeten maken, al was het alleen maar om het artikel in de Telegraaf.

De heer Van den Brink (LPF):

U hebt gepraat over hoe u de stroperij in het openbare viswater wilt aanpakken. Ik denk dat dit slaagt. Gelooft u ook dat dit zal slagen voor particulier viswater of is men daar aangewezen op de zogenaamde bewakingsdiensten, als men dat water wil beschermen?

Minister Veerman:

Dat laatste begrijp ik niet.

De heer Van den Brink (LPF):

Bedrijven hebben 's nachts ook particuliere bewakingsdiensten.

Minister Veerman:

In deze aanpak is daar niet in voorzien, maar het staat iedereen vrij om zijn eigendommen te beschermen.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik vroeg wat u geloofde. Gelooft u dat hetgeen u voorstelde voor de openbare vaarwateren, waar ik zeker in geloof, ook geldt voor de particuliere visgronden?

Minister Veerman:

Ja zeker, stroperij is nergens toegestaan. Stroperij is in het algemeen niet toegestaan, maar vanzelfsprekend niet als het gaat om het roven van eigendom en dat is het geval, wanneer viswater is verpacht.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik vind het fijn dat uw geloof zo groot is.

Minister Veerman:

Hij die gelooft, haast niet, maar dat is in dit geval wel anders.

Door vele woordvoerders is gevraagd naar de aanpak van de verkoop van vis door sportvissers, maar mevrouw Kruijsen is erover begonnen. In de Verordening regeling verkoop zoetwatervis van het productschap is het verbod neergelegd om de binnenwatervis zonder vergunning te verkopen voor menselijke consumptiedoeleinden. Sportvissers komen niet in aanmerking voor zo'n vergunning. Overtreding van het verkoopverbod is een strafbaar feit. De bedoeling is om de verordening in de nabije toekomst tuchtrechtelijk te handhaven.

Daarnaast geldt de regeling eisen aan administratieve zoetwatervis. Op grond van deze regeling is onder andere iedere aanvoerder van vis die meer dan vijf kilo vis onder zich houdt, wat men niet letterlijk moet nemen, verplicht deze vis te administreren. Deze administratieplicht geldt ook voor afnemers van vis en voor degenen die bemiddeling verlenen bij het veilen van vis.

Los daarvan merk ik in het algemeen op dat het evenwicht tussen sportvisserij en beroepsvisserij voor een effectief visstandbeheer nader wordt onderzocht. Dat hangt samen met het lopende onderzoekstraject bij het afschaffen van de grote visakte, maar daar kom ik straks nog op terug.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Die grens van vijf kilo is bekend, maar wat ons ter ore kwam, is dat je drie keer op een dag 4,9 kg kunt aanbieden en dan voldoe je aan de regels, maar een goede kijker weet dat er niet wordt voldaan aan de regels. Worden dit soort dingen meegenomen bij het onderzoek naar registratiesystemen en controle? Wanneer een aanbieder drie keer terugkomt met minder dan vijf kilo per keer, wordt er dan toch ingegrepen?

Minister Veerman:

Daar kan ik op dit moment geen antwoord op geven. De regeling is dat minder dan vijf kilo vis mag, maar als het meer is, moet je dat administreren. Ik moet het antwoord schuldig blijven op de vraag hoe dat gaat.

Mevrouw Kruijsen (PvdA):

Daarom deed ik de suggestie om dat bij het verkennende onderzoek te betrekken.

Minister Veerman:

Ja, het lijkt mij nuttig om te kijken in hoeverre het voorkomt dat men meer dan vijf kilo vis onder zich houdt of meerdere malen.

Wij hebben vernomen dat de sportvisserijorganisaties slecht te spreken zijn over de recente communicatie over het vervallen van de sportvisakte. Dat heeft betrekking op het artikel in de Telegraaf. Ik heb er al het nodige over gezegd. Ik heb ook verteld wat ik van plan ben om daaraan te doen.

De heren Buijs en Van den Brink hebben gevraagd hoe het staat met de visstandsbeheercommissies. Na een wat moeizame opstartfase loopt de vorming van die visstandsbeheercommissies naar tevredenheid. Er is een bijna landelijk dekkend netwerk van deze commissies, maar in het rivierengebied moeten er nog twee worden geïnstalleerd. Mijn inzet is erop gericht om dat binnenkort voor elkaar te hebben. Ik ben niet zo tevreden over de snelheid waarmee die visstandbeheercommissies tot afspraken komen over het visstandbeheer en de benutting van de visstand. Het beeld op dat punt is zeer wisselend. Sommige commissies, bijvoorbeeld in Friesland en het Volkerak-Zoommeer, zijn zeer voortvarend bezig, en andere blijven achter. Om dat proces een impuls te geven, ben ik bezig met een aanscherping van de voorwaarden waarbinnen die visstandbeheercommissies hun werk moeten doen. Over de resultaten zal ik de Kamer nog dit jaar informeren.

Ik ben geen voorstander van het beschikbaar stellen van financiële ondersteuning. Ik vind dat niet nodig. Ik ben van mening dat partijen heel goed zelf in staat moeten zijn om hun opgelegde verplichtingen in te vullen en afspraken te maken over het voeren van het visstandbeheer en de visserij. De nieuwe sportvisserijorganisatie is na het samengaan met de OVB zeer goed in staat om haar inbreng in die commissies vorm te geven. Met de beroepsvisserijorganisaties is in verband met het wegvallen van de OVB een substantieel pakket aan faciliterende maatregelen afgesproken. Naar mijn mening kan de beroepsvisserij met de daarmee gemoeide middelen heel goed haar inbreng in de visstandbeheercommissies gestalte geven.

De heer Buijs heeft een vraag gesteld over de aankoop van glasaal. Tot en met 2006 werd uit die zogenaamde OVB-fondsen elk jaar een bedrag beschikbaar gesteld om de aankoop en de distributie van de glasaal te subsidiëren. Die werd dan uitgezet in binnenwateren. De prijs van glasaal is in de laatste jaren opgelopen tot € 1000 per kilo. Met dat beschikbare bedrag kon dus steeds minder glasaal worden gekocht. Uit het onderzoek van de OVB in 2003 is gebleken dat het uitzetten van glasaal niet meer lonend is in vergelijking met de aankoopprijs en de uiteindelijke resultaten daarvan. Daarom heeft de OVB in 2004 al een principebesluit genomen om die activiteit te staken. Op verzoek van de beroepsvissers is besloten om de subsidiëring nog in 2005 en 2006 gedurende het bestaan van de OVB te continueren, maar op basis van deze argumenten en het definitief beëindigen van de taken van de OVB zie ik dus geen publiek belang meer om de aankoop van glasaal te financieren. Mocht de uitwerking van het Europese aalplan ruimte bieden voor het uitzetten van glasaal met het oogmerk een bijdrage te leveren aan het herstel van de Europese aalstand, dan zal ik mij nader beraden.

De heer Van der Vlies brengt met enige regelmaat de kwestie van de visgeleidende maatregelen bij waterkrachtcentrales naar voren. Zoals hij al zei, is het niet eenvoudig en kost het een heleboel geld. Voor bestaande waterkrachtcentrales zal die aanpassing moeten plaatsvinden via de volgende lijn. In de eerste plaats vindt momenteel met de elektriciteitsproducenten overleg plaats over het moment waarop een zogenaamde migromat kan worden geïnstalleerd. Met dat instrument, waarmee het gedrag van schieraal wordt geobserveerd, kan het moment van de schieraaltrek redelijk nauwkeurig worden bepaald. Daarop kan het beheer van de waterkrachtcentrale worden aangepast. De bedoeling is dat in lijn met de ideeën om de vissterfte van schieraal met 50% te beperken, eenzelfde beperking kan worden voorbereid van de sterfte van schieraal door waterkrachtcentrales. Hierbij wordt aangesloten op de uitgangspunten van het Europese herstelplan voor de aal.

Visgeleidingssystemen voor andere vissoorten zijn momenteel nog niet verder dan een experimenteel stadium in duur, aanleg en exploitatie. Het visbesparende effect is vooralsnog onzeker. Ik begrijp de terughoudendheid van de warmtekrachtcentrale-exploitanten en de voorkeur voor een proef op dat punt. Bovendien heb ik in het kader van het aalherstelplan gesproken over maatregelen om de sterfte door centrales te beperken. Als dat plan wordt aangenomen, zal ik de Kamer over dat onderwerp nauwkeurig informeren.

Er is een vraag gesteld over het gebiedsgerichte beheer. Al sinds 1999 wordt gestreefd naar een gezamenlijk visstandbeheer door sport- en beroepsvisserij. Dat krijgt steeds meer vorm door die visstandbeheercommissies. Alle partijen hebben een gezamenlijk belang bij een goede visstand.

De heer Lenards heeft een aantal specifieke vragen gesteld over het zogenoemde Canadese systeem en de wijze waarop het in andere landen is geregeld. Ik kan daar op dit moment helaas geen antwoord op geven, maar ik wil nagaan in hoeverre ik in een later stadium die dingen naar voren kan brengen. Dat vereist immers enig uitzoekwerk. Ik meen echter dat wij thans binnen dit wetsvoorstel tot een systeem komen dat buitengewoon duidelijk is.

Ik kom bij het belangrijke amendement dat door de heer Van der Vlies en anderen is ingediend. Er is geen zweem van twijfel over de bedoeling van de hele Kamer en de regering op het punt van het onderscheid tussen de beroeps- en de sportvisserij. De vraag is aan de orde of het gebruik van de beroepsvistuigen op de binnenwateren moet worden gereguleerd of niet. Mijn antwoord is "ja". Uiteraard ben ik niet tegen nadere regulering van het gebruik van beroepsvistuigen, maar voordat wij dat doen, moeten wij een paar dingen overdenken. Allereerst moeten wij een goed overleg hebben met de betrokken sectoren. Extra regelgeving is alleen aan de orde als er een werkelijke noodzaak is om dit wettelijk te regelen en als dat goed uitvoerbaar is. Ook het gebruik van beroepsvistuigen door particuliere eigenaren van viswater en het gebruik van de peur zullen daarbij aan de orde komen. Mevrouw Kruijsen vroeg of de peur niet moet worden verboden. Ook dat moeten wij in hetzelfde overleg nader met elkaar afspreken. Ik wil op dit moment nog niet vooruitlopen op de vraag welk instrumentarium wij precies moeten inzetten voor eventuele regulering. Wij moeten allereerst vaststellen dat ik er in het kader van verdere deregulering naar streef om de grote visakte – in dit wetsvoorstel "de akte" genoemd – op termijn af te schaffen. Dat is het cruciale punt in het amendement van de heer Van der Vlies, die juist door middel van die grote visakte wil realiseren dat de scheiding tussen de beroeps- en de sportvisserij gestalte kan krijgen.

Het is van het grootste belang dat wij eraan vasthouden dat de Kamer en de regering in dat opzicht precies dezelfde bedoeling hebben, zoals de heer Buijs krachtig heeft benadrukt. Dat lijdt dus geen twijfel. De door de heer Van der Vlies gesuggereerde controlelast als dit op basis van het voorstel van de regering via artikel 16 zou worden geregeld, is natuurlijk van overeenkomstige toepassing als dit via artikel 10 zou moeten worden geregeld. In dat geval zou immers van tevoren moeten worden vastgesteld wat het beroepsmatige karakter van de visserij is en wat de omvang van het betreffende water is. Dat zou ook met enige regelmaat moeten worden getoetst, omdat de grote visakte met enige regelmaat dient te worden vernieuwd. In dat geval is er dus geen verschil tussen enerzijds het regelen vooraf en het vastleggen in de grote visakte – in het wetsvoorstel: "de akte" – en anderzijds mijn voorstel om dit te regelen via een algemene maatregel van bestuur. Daarin kunnen wij de voorwaarden die de onderscheiden tussen de beroeps- en de sportvisserij vastleggen, evenzeer specificeren. Het voordeel van het laatste is dan dat overleg kan plaatsvinden met de beroeps- en sportvisserij over de precieze, te specificeren voorwaarden waaronder die scheiding gestalte krijgt. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de volgende vragen. Wat is "beroepsvisserij" precies? Is de hoogte van het inkomen bepalend of de oppervlakte van het viswater? Is er sprake van een continue stroom van inkomsten of wordt deze regelmatig onderbroken? Vinden er veranderingen plaats in de activiteit van de beroepsvisserij? In hoeverre is men nog beroepsvisser als men bijvoorbeeld onder het minimumloon werkt?

Al dit soort dingen zijn veel beter te regelen in het flexibele instrument van een algemene maatregel van bestuur. Daarbij is de Kamer dan evenzeer betrokken als op basis van dit amendement. Dan houden wij de komende maanden de ruimte om nog eens goed met de organisaties te bespreken hoe wij hieraan gestalte geven. Het gaat nu dus niet om het afraden van een instrument, in de vorm van een amendement, op grond van verschil van mening over de vraag of dit zou moeten worden geregeld. Het gaat slechts om de vraag hoe dit zou moeten geregeld. Mijn voorstel behelst een grotere mate van flexibiliteit in de toekomst. Bovendien schept het de mogelijkheid om de komende maanden te overleggen met de verschillende participanten. Als een amendement wordt ingediend, betekent dit dat er nog criteria nodig zijn voor beroepsvissers of niet-beroepsvissers. In die zin pleit ik er ernstig voor dat mijn voorstel wordt gevolgd en niet het amendement, met de uitdrukkelijke onderkenning dat we dezelfde bedoeling hebben en onder de uitdrukkelijke toezegging dat we bij de formulering van de algemene maatregel van bestuur nader overleg plegen voordat de wet hierover op 1 januari definitief wordt. Op die wijze kunnen we flexibiliteit betrachten, op termijn de akte afschaffen – wat een belangrijk voordeel is – en bovendien het overleg met de organisaties de komende maanden in alle rust gestalte geven. Ik voel mij gesterkt in mijn redenering door de aanpak van de heer Buijs. Ik doe een beroep op de heer Van der Vlies om de ruimte te benutten en ons gezamenlijk doel te bereiken zoals ik dat graag zou willen: niet via een amendement, maar via een algemene maatregel van bestuur.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Het is in ieder geval winst dat we het erover eens zijn wat we willen.

Minister Veerman:

Er is nog nooit een verschil van inzicht tussen ons geweest.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat behoort inderdaad tot de categorie "grote zeldzaamheden". Ik constateer nu echter dat we het eens zijn over de doelstelling en dat is winst. Nu gaat het nog om de route waarlangs. In beide gevallen, zowel de artikel 10-route als de artikel 16-route door de minister bepleit, is er overleg nodig over de precisering; in beide gevallen is er immers nog een document nodig, of een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling. De vraag is: willen we deze gelegenheid aangrijpen om een verbod in de wet op te nemen voor bepaalde vistuigen voor niet-beroepsmatige visserij? De structuur van artikel 10 van de wet verschilt natuurlijk van die van artikel 16 van de wet. Biedt het laatste wel de legislatieve ruimte voor een algemeen verbod, zoals daarnet door mij geformuleerd? Ik waag dat nog even te betwijfelen, want in artikel 10 gaat het om de verboden en in artikel 16 over maatregelen in het belang van de visserij, waarbij het maar de vraag is of die op nul kan worden gesteld.

Minister Veerman:

Om concreet te antwoorden op uw laatste vraag: naar mijn mening wel, het staat naar mijn mening vrij om in een algemene maatregel van bestuur een zodanige bewoording te kiezen dat materieel hetzelfde geschiedt als een verbod krachtens het amendement van u; daar kan het verschil dus niet in zitten. Het voordeel van een algemene maatregel van bestuur is de grotere flexibiliteit in de komende tijd en ook dat daarmee op termijn de akte kan worden afgeschaft, waarmee wederom een stap wordt gezet in de vermindering van administratieve lasten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat begrijp ik niet, want de akte staat in de wet en als die eruit moet, vergt dat wetswijziging.

Minister Veerman:

Zeker, dat is mijn stellig voornemen. Als het amendement wordt aanvaard, betekent dit dat we artikel 10 verzwaren, terwijl het mijn voornemen is om dit er juist uit te halen. Materieel kunnen we hetzelfde resultaat bereiken door middel van een algemene maatregel van bestuur.

Wat hier besproken wordt, is vast. Mijn vaste voornemen en mijn belofte aan de Kamer is om het zo te regelen dat het precies geschiedt zoals krachtens het amendement van de heer Van der Vlies is bedoeld. Wij spreken hier dus louter over juridische vormgeving en over de inkleding van datgene wat ons materieel voor ogen staat.

De heer Van der Vlies (SGP):

Nog even heel precies: die concept-AMvB komt dus via de Kamer. Wanneer? Het is geen verhoor, maar ik wil het graag even vastpinnen.

Minister Veerman:

Dat zal zijn ruim voordat deze wet in werking treedt, zodat wij goed de gelegenheid hebben om er met elkaar over van gedachten te wisselen. Daar kan de heer Van der Vlies zeker van zijn.

De heer Buijs (CDA):

De strekking van mijn motie was dat de Kamer nog dit jaar geïnformeerd zou worden. Mag ik aannemen dat de laatste opmerking van de minister daarop slaat?

Minister Veerman:

Het heeft alleen zin om hierover te spreken voordat de wet in werking treedt. Laten wij afspreken dat wij vóór 1 november met elkaar van gedachten wisselen.

Voorzitter. Ik meen dat ik hiermee de vragen in eerste termijn heb beantwoord. Mocht dat niet het geval, dan wacht ik graag de nadere vraagstelling in tweede termijn af.

De voorzitter:

Is er behoefte aan een tweede termijn?

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister heeft een beroep op mij gedaan en dan hoor je daarop in tweede termijn te reageren. Voordat ik in staat zou zijn om zo'n tweede termijn te doen, zou ik even overleg willen hebben met de medeondertekenaars van het amendement. Wij kunnen ook afzien van een tweede termijn, want wij hebben elkaar wel begrepen. Dan kan ik voor de stemmingen dat overleg hebben en het amendement vervolgens al dan niet in stemming brengen.

De voorzitter:

De heer Lenards heeft te kennen gegeven dat hij behoefte heeft aan een tweede termijn.

Ik stel voor, enkele ogenblikken te schorsen voor overleg en daarna een korte tweede termijn te houden voor wie daaraan behoefte heeft.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Lenards (VVD):

Voorzitter. Ik wil graag toch nog terugkomen op die ene recreant met die ene hengel in dat openbare viswater. Thans is het zo dat een openbaar viswater verhuurd of verpacht is door de overheid aan een visrechthebbende. Daar zijn voorwaarden aan verbonden. Blijkbaar zitten die voorwaarden thans zo in elkaar dat de recreant met één hengel zonder verdere toestemming van de visrechthebbende kan vissen. Hij gaat naar het postkantoor, betaalt daar € 9,50 en verkrijgt een sportvisakte. Daarmee mag hij met één hengel in al het openbare vaarwater vissen.

Met de wijziging van de wet gaan wij naar een situatie toe waarin dezelfde recreant straks schriftelijke toestemming nodig heeft van de visrechthebbende. Maar die kant willen wij niet op. Die toestemming heeft hij nu ook niet nodig. Hij betaalt € 9,50 en kan in al het openbare vaarwater vissen met één hengel. De VVD-fractie is van mening dat hij dat ook in de nieuwe situatie in openbaar vaarwater moet kunnen doen, met één hengel, zonder schriftelijke toestemming. Anders is er sprake van een uitbreiding van regelgeving en die kant willen wij al helemaal niet op. Hij moet gewoon in openbaar viswater met één hengel kunnen vissen.

Het gaat hier om een kleine groep recreanten die een paar keer per jaar in het openbare vaarwater een hengeltje willen uitgooien. Deze mensen wil ik niet bij de wijziging van de wet belasten met het toch nog weer moeten aanvragen van een document. Wat de fractie van de VVD betreft, moeten deze mensen in de nieuwe situatie zonder kosten, zonder document, drie, vier of zes keer per jaar hun hengeltje kunnen uitgooien. Voor het beheer van de visstand heeft dat geen enkele betekenis. Het heeft niets om het lijf.

Die recreant met één hengel wil ik wel even plaatsen naast de sportvisser, maar dan meer de professionele sportvisser, die met een heleboel hengels en – ook in de nieuwe situatie – met de juiste documenten als sportvisser, maar bijna professioneel erop los trekt. Dat is een wezenlijk andere situatie. Je ziet wel eens sportvissers met drie of vier van die prachtige, zes meter lange hengels naast elkaar op zo'n stellage. Dat is een heel andere categorie dan de recreant met dat ene hengeltje.

De heer Van den Brink (LPF):

Wat hier wordt gezegd, vind ik zeer sympathiek. Ik heb er een vraag over. Hoe kan de recreant zien of het openbaar viswater is, of het wel of niet verpacht is, of dat het particulier viswater is? Want als je dat niet kunt zien, dan heb je een probleem gecreëerd.

De heer Lenards (VVD):

Dat is de beste vraag van de hele avond. In de oude situatie kun je dat niet zien en in de nieuwe situatie kun je dat ook niet zien. In de oude situatie mag je in al het openbare vaarwater met één hengel vissen zonder aparte toestemming. Dat moet in de nieuwe situatie ook kunnen. Er is helemaal geen onderscheid tussen openbaar vaarwater waar je met één hengel niet mag vissen en water verderop waarop je dat wel mag. In de huidige situatie is dat niet zo en het moet in de nieuwe situatie ook niet zo worden.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik heb al gezegd dat ik het sympathiek vind, maar als ik viswater heb dat particulier is en ik vind dat de recreant daar niet in mag vissen, dan kan hij natuurlijk niet met zijn vergunning van het postkantoor in mijn viswater vissen. Dus als je wat wilt, dan zul je moeten aangeven hoe je dat openbare viswater wilt aanduiden.

De heer Lenards (VVD):

De heer Van den Brink kan het hebben over binnenwateren waarop men visrechthebbend is of over openbaar vaarwater waarbij men visrechthebbend is, maar als je één hengel hebt kun je na op het postkantoor € 9,50 te hebben betaald, overal in openbaar vaarwater gewoon je hengel uitwerpen. Meer kan ik er niet over zeggen.

De heer Buijs (CDA):

Ik meen dat de heer Lenards de minister toch in een lastig parket brengt. Ik zou dan ook de oplossing van hem willen vernemen. Op 15 juni 2004 is een convenant afgesloten tussen deze minister en de sportvisserijsector. Daarin wordt vastgelegd dat de minister zich zal inspannen om alle openbare wateren onder het vergunningenrecht van Sportvisserij Nederland te brengen, waarvoor deze organisatie de vergunningen zal afgeven à raison van € 9.50, zoals de heer Lenards al opmerkte. Hoe denkt hij te voorzien in compensatie, wanneer deze inkomsten uit de afgifte van deze vergunningen voor de sportvisserijsector wegvallen? De heer Lenards zegt dat het maar om een klein groepje recreanten gaat, maar is hij het niet met mij eens dat substitutie zal plaatsvinden wanneer je op de ene plaats niets hoeft te betalen en op de andere € 9,50 kwijt bent? Hij kent de Nederlanders toch ook. Ik voorzie, gelijk wij op sommige terreinen in mijn provincie zien gebeuren, dat het openbare gedeelte van het water dat vrij toegankelijk is, door iedereen zal worden gebruikt en dat waar echt gevist mag worden, niemand meer komt. Mijn belangrijkste vraag luidt echter, hoe hij aankijkt tegen het convenant dat de minister heeft afgesloten en op welke wijze hij denkt de sportvisserijsector te compenseren.

De heer Lenards (VVD):

De sportvisser met drie, vier of vijf hengels is een heel andere sportvisser dan de hengelaar met maar één hengel. De sportvisser die nu een document nodig heeft, heeft dat ook in de nieuwe situatie. De vispas blijft bestaan. Daarnaast betaalt hij zijn contributie aan de hengelsportvereniging. Zowel in openbaar vaarwater en in binnenwateren al met maar één hengel, betaalt hij al om te mogen vissen. Hij is onderworpen aan beperkingen. In dat opzicht verandert er niets. Het blijft ook in de nieuwe situatie precies zoals het nu is. Ik wil niet dat de hengelaar met maar één hengel, in afwijking van de huidige situatie straks speciale toestemming nodig zou hebben. Dat zou een vermeerdering van de regelgeving betekenen. Die kant willen wij echt niet op. Als het convenant zo in elkaar zit dat de regelgeving niet wordt teruggedrongen maar juist wordt vermeerderd, heeft mijn fractie alleen al om die reden bezwaar tegen deze wijziging van de wet. Naar de mening van mijn fractie kan het convenant op deze wijze dan niet in stand blijven.

De heer Buijs (CDA):

De heer Lenards heeft geen antwoord gegeven op het tweede deel van mijn vraag, welke compensatie hij voor ogen heeft voor de derving van inkomsten voor de sportvisserijsector. Los daarvan snap ik iets niet. Ik meen dat de heer Lenards verschillende dingen met elkaar verwart. Eén of meer hengels is een apart onderwerp en het mogen vissen in openbaar water na hiervoor via een vergunning rechten te hebben betaald aan de sportvisserijsector is een andere zaak. Als ik meerdere hengels heb kan ik ook in het openbare deel gaan vissen waar ik niets hoef te betalen. Dat maakt voor het principe geen verschil.

De heer Lenards (VVD):

Ik herhaal het nog een keer. Ik zal proberen het iets anders te formuleren, maar ik zeg wel hetzelfde. Een sportvisser die nu met twee of meer hengsels vist, in het openbaar vaarwater of in de binnenwateren, heeft eigenlijk een heel professionele uitrusting. Die gaat in de nieuwe situatie zijn hele vistuig niet opbergen om met een enkel hengeltje gratis in het openbaar vaarwater te gaan zitten vissen. Die situatie zal zich absoluut niet voordoen. Deze visser zal gewoon lid willen blijven van de hengelsportvereniging en zijn contributie blijven betalen. Die is ook bereid om voor een document dat hij nodig heeft te betalen om op die wijze bijna professioneel, maar in ieder geval als een sportvisser met goed vistuig, zijn gang te kunnen blijven gaan. Hij verkeert in een heel andere situatie dan die hengelaar met maar één hengel.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister graag voor zijn antwoorden. Over de waterkrachtcentrales heeft hij een brief aan de Kamer toegezegd naar aanleiding van overleg en een in gang gezette proef. Ik houd dit in de gaten, want ik ben resultaatgericht en het moet allemaal niet te lang duren. Eerlijk gezegd duurt het mij een beetje te lang, als het 2011 of 2012 wordt. Ik bepleit een eerder jaartal, opdat er wat vaart in het geheel komt. Maar goed, ik begrijp ook wel dat bepaalde onderzoeken tijd vragen.

Ik heb met aandacht geluisterd naar wat de minister over handhaving en stroperij heeft gezegd. Ook dit traject zal ik nauwlettend volgen, de vinger moet absoluut aan de pols gehouden worden.

Het verbieden van het peuren door sportvissers wordt, zo heb ik begrepen, betrokken bij het traject waarover ik nu wat uitvoeriger kom te spreken, het onderwerp van het amendement op stuk nr. 9 en de motie op stuk nr. 10. Ik vat kort samen wat de minister heeft toegezegd.

Hij heeft klip en klaar toegezegd, vóór 1 november een concept-AMvB aan de Kamer te zullen voorleggen waarmee hij beoogt, op grond van artikel 16 van de Visserijwet precies te regelen wat in het amendement via artikel 10 beoogd wordt. Hij zal daar dan overleg over hebben gevoerd met de belanghebbende organisaties en hij zal erop toezien dat wat er geregeld zal worden, zo eenvoudig mogelijk en beheersbaar in elkaar steekt, met flexibiliteit voorzover die nodig zou zijn. Ook heeft de minister eigenlijk een toezegging gemaakt van zijn standpunt dat hij op termijn van de visakte af wil. Ik plaats hierbij wel de kanttekening dat er dan geen wildwest mag ontstaan bij het gebruik van vismogelijkheden, want op de een of andere manier moet er toch een verdeling van het viswater en dergelijke tot stand komen. De beroepsvisserij mag er op geen enkele wijze door benadeeld worden; er zouden andere kapers op de kust kunnen komen, dus misschien wil de minister ook dit nog toezeggen.

Zoals ik bij interruptie al heb aangegeven, heb ik overleg gevoerd met de andere ondertekenaren van het amendement. Een man een man, een woord een woord. Ik verbeeld mij dat ik de woorden van de minister goed heb samengevat, zodat er aanleiding is om het amendement in te trekken. En ik heb begrepen dat de minister ook materieel heeft toegezegd wat er in de motie van de heer Buijs staat. Dit vloeit in elkaar, maar daar zal de heer Buijs zelf nog wel op ingaan. Ik heb nog geen aanwijzingen dat mijn uitleg van de woorden van de minister onjuist zou zijn, dus trek ik mijn amendement in.

De voorzitter:

Het amendement-Van der Vlies c.s. (stuk nr. 9) is ingetrokken.

Het ging aan het eind van het betoog van de heer Lenards even mis, zodat ik hem nog even het woord geef om nog een motie in te dienen.

De heer Lenards (VVD):

Voorzitter. Ik had mijn motie inderdaad al aangekondigd, maar door alle consternatie ben ik vergeten, haar in te dienen. Aanvankelijk was de motie ook door de heer Van den Brink ondertekend, maar gelet op het verloop van de beraadslaging heeft hij zijn steun aan de motie ingetrokken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterend dat vanaf 1 januari 2007 sportvissers die in openbare vaarwateren met één hengel willen vissen, nog steeds in het bezit dienen te zijn van een visdocument (schriftelijke toestemming), dit gelijk de huidige situatie;

voorts constaterend dat de minister van LNV aangeeft de administratieve lasten en de regelgeving te willen verminderen;

verzoekt de regering, het mogelijk te maken om in openbare viswateren te vissen met één hengel zonder schriftelijke toestemming,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lenards. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(30211).

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden in eerste termijn. Ik kan het eigenlijk niet mooier zeggen dan de heer Van der Vlies het heeft gedaan. Ook ik heb overleg gehad, niet met medeondertekenaars, maar wel met degenen die mij toestemming gaven om in eerste termijn een motie in te dienen. Dat heeft erin geresulteerd dat ik mijn motie, gelet op de toezeggingen van de minister, zal intrekken. Ik denk dat de minister in voldoende tegemoet is gekomen aan datgene wat als doelstelling in de motie werd genoemd. Ik trek dan ook bij dezen mijn motie op stuk nr. 10 in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Buijs (30211, nr. 10) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Ik wil nog één ding toevoegen. Uit het debatje zojuist met de heer Lenards over hengelen in openbaar water bleek dat of wij beiden ernaast zaten of één van ons tweeën ernaast zat en dat er een verduidelijking moet komen. Ik twijfel er niet aan dat dit ook de bedoeling is van de heer Lenards. Ik zou om meerdere redenen graag willen dat de minister – hij heeft dit min of meer al toegezegd – de komende maanden benut om de sector, zowel de sportvissers als de beroepsvissers, deze duidelijkheid te geven. Een en ander dient met zo weinig mogelijk lasten en zo weinig mogelijk regelgeving gepaard te gaan. Even los van de artikelen in de Telegraaf, denk ik dat ook voor de uitvoering straks een eenvoudige handhaafbaarheid gewenst is. Ik heb het idee dat de minister op dezelfde koers zit. Ik ga dan ook niet langer peuren voor andere antwoorden. Ik dank de minister nogmaals voor zijn beantwoording.

Minister Veerman:

Voorzitter. Ten aanzien van de peur merk ik voor de duidelijkheid op dat hetgeen al geconstateerd is door anderen, juist is, namelijk dat ik dit punt bij het overleg zal betrekken dat ik met de verschillende organisaties zal hebben. Dat is een duidelijke toezegging aan de heer Van den Brink.

Over de kwestie van de vrije hengel en de motie van de heer Lenards merk ik het volgende op. Het lijkt ontzettend onduidelijk, maar laten wij even een paar dingen heel helder stellen. Voor de enkele hengel is er geen verslechtering bij de overgang van sportvisakte naar de private toestemming. Er is nog steeds één loket en als je wilt vissen met één hengel, kun je de toestemming via Sportvisserij Nederland ook op postkantoren verkrijgen. Het verandert in dat opzicht niet. Het is nu een private toestemming van de visrechthebbende.

De heer Lenards wil dit helemaal afschaffen, maar dan ontstaan er een paar onduidelijkheden. In de allereerste plaats is onduidelijk wat dan openbaar water is. In de tweede plaats is volstrekt onduidelijk wat dit betekent voor het convenant dat tussen de partijen is afgesloten. Er gaat hier een categorie ontstaan die wel geniet, maar niet betaalt. Dat kan niet worden gerechtvaardigd door te zeggen dat het wordt gebillijkt door de vermindering van de administratieve lasten. Het gaat hier om het verschuiven van de solidariteit tussen groepen die voor het visbeheer verantwoordelijk zijn. Het maakt dus inbreuk op de afspraken die er zijn gemaakt en dat is absoluut ongewenst. Naast het feit dat het onduidelijk is wat dan openbaar water is, is er het feit dat het oncontroleerbaar is of iemand toevallig met één hengeltje vist wanneer er iemand langsgaat, of met twee hengels wanneer degene die het toezicht houdt, is vertrokken.

Het klinkt wel sympathiek wat de heer Lenards voorstelt en ik moet mij bedwingen om niet overstag te gaan, want hij brengt het met verve. Het is echter veel ingewikkelder in de praktijk. Het is in de praktijk niet zo simpel als hij het zegt: laat de mensen met dat ene hengeltje op die zondagmiddag nu drie keer in het jaar vissen. Immers, zo gaat het niet. Wie zal dat onderscheid maken en is het handhaafbaar? Is dat niet een inbreuk op de afgesproken verdeling van de lasten? Met die vraag blijf ik zitten. Wat de heer Lenards wil, lijkt mij dus absoluut ongewenst.

Er is bovendien nog een juridisch-technisch punt. Als de motie van de heer Lenards over die ene hengel wordt aangenomen, moeten wij overgaan tot wetswijziging. Dat zou weer betekenen dat de discussie opnieuw begint. Dit argument heb ik voor het laatst bewaard, omdat dit argument absoluut killing is. Ik wil dat de Kamer niet onthouden, want dat toont aan dat aanneming van deze motie het wetsvoorstel niet alleen zijn draagvlak doet verliezen, maar ook een wetswijziging nodig maakt. Dan kunnen wij vergeten dat wij op 1 januari deze zeer gewenste administratieve vereenvoudiging doorvoeren, terwijl daarmee zeer veel Nederlanders gediend zijn. Die vereenvoudiging zou dan niet doorgaan ter wille van die enkeling die op zondagmiddag vrijelijk zijn hengeltje wil uitgooien. Dat lijkt mij toch een volstrekte wanverhouding. Daarom moet ik aanneming van de motie van de heer Lenards krachtig ontraden.

De heer Lenards (VVD):

U zei dat aanneming van mijn motie de controle zou bemoeilijken. Iemand die met één hengel vist zou nadat de inspectie is langs geweest een tweede hengel kunnen uitwerpen. Ik wijs erop dat het in de huidige situatie voor het toezicht en de handhaving geen enkel probleem is dat er met één en twee hengels kan worden gevist. In de nieuwe situatie zal dat ook geen enkel probleem zijn. Dat bezwaar van de minister zie ik in ieder geval niet.

Minister Veerman:

Als je van de rechthebbende van het viswater toestemming hebt, mag je conform die toestemming vissen, met één, twee of drie hengels. U wilt echter een uitzondering maken als het gaat om het vissen met één hengel. Daarmee zou een inbreuk worden gemaakt op het beginsel van de afspraken en dus op het beginsel waarop het wetsvoorstel is gebaseerd. Intuïtief kun je voor de motie van de heer Lenards sympathie opbrengen. Je kunt denken: zoiets moet toch kunnen, want het gaat om die ene keer vissen met dat ene hengeltje. Misschien redeneert men ook: moeten wij daar nou weer een briefje voor hebben? Daarop zeg ik: ja, daar moet je een briefje voor hebben, net als in de huidige situatie. Dat ene briefje stelt iemand niet alleen in staat om met één hengel te vissen, maar ook om met meerdere hengels te vissen. In die zin kan men spreken van een vooruitgang. Belangrijk punt: wie zal bij aanneming van de motie van de heer Lenards bepalen wat openbaar water is? Ik voorzie daarmee dus alleen maar een toename van de administratieve rompslomp. Vanavond heb ik van de heer Lenards begrepen dat hij krachtig tegen zo'n toename is.

Ten slotte wil ik reageren op het amendement van de heer Van der Vlies. Tegen hem zeg ik: een man een man, een woord een woord.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De minister heeft toegezegd dat de Kamer:

  • - voor 1 november 2006 het definitieve handhavingsdocument ontvangt;

  • - nog dit jaar een brief over de impuls van de visstandbeheercommissie krijgt;

  • - na de aanvaarding van het Europees aalplan wordt geïnformeerd over de visgeleidingssytemen bij de waterkrachtcentrales;

  • - een brief ontvangt over de vergelijking van de Nederlandse systemen met die van andere lidstaten en Canada;

  • - voor 1 november 2006 het ontwerp van een AMvB ontvangt met betrekking tot het beroepsmatig vissen door sportvissers met de condities die de heer Van der Vlies heeft verwoord.

  • Over de moties, de amendementen en het wetsvoorstel zal aanstaande dinsdag worden gestemd.

Sluiting 23.03 uur

Naar boven