Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 april 2006 over vrij verkeer van werknemers.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Wij hebben in de afgelopen twee weken een intensief debat met de staatssecretaris gevoerd over de vraag of en wanneer er sprake zou moeten zijn van een vrij verkeer van werknemers uit Midden- en Oost-Europese landen. Wij hebben daarbij onze argumenten gewisseld. Mijn fractie is bijzonder tevreden over de manier waarop de staatssecretaris heeft geluisterd naar de geluiden uit de Kamer en daarmee ook rekening heeft gehouden in de aangepaste voorstellen. Wij hebben afgesproken dat wij aan Brussel melden dat er vooralsnog sprake blijft van overgangsbeleid en dat wij er samen de schouders onder zetten om ernaar te streven dat er per 1 januari 2007 feitelijk sprake is van een vrij verkeer van werknemers, zij het onder een aantal harde randvoorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de naleving en de handhaving op orde zijn, met name bij de aanpak van illegale aanpak en bij de ontduiking van cao's en andere arbeidsvoorwaarden. De tweede voorwaarde is dat wij dit stapsgewijs en verantwoord doen, rekening houdend met de verschillen tussen de sectoren. Die lijn heeft ook de steun van de CDA-fractie.

In deze vergadering willen wij nog enkele puntjes op de i zetten door drie moties in te dienen. De eerste motie betreft de handhaving.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de pakkans voor illegale tewerkstelling in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen momenteel naar schatting slechts tussen de 5% en 10% bedraagt;

overwegende dat oneigenlijke verdringing door ongelijke arbeidsvoorwaarden, ontduiking van belastingen/premies en illegale arbeid effectief moet worden aangepakt;

verzoekt de regering, de pakkans voor ontduiking van Van Hijumde Wet minimumloon, zwart werk en schijnconstructies ten minste op 25% te brengen, hiertoe indien nodig de capaciteit van de Arbeidsinspectie en andere opsporingsdiensten uit te breiden en de onderlinge samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de diensten te intensiveren, en de Kamer over de voortgang te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum, Van der Sande en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(29407).

De heer Van Hijum (CDA):

De tweede motie betreft de inspanning die wij zullen moeten blijven verrichten om ook schoolverlaters en werkzoekenden in Nederland toe te leiden naar vacatures. Het kan niet zo zijn dat op het moment dat de grenzen opengaan de blik automatisch ook naar Midden- en Oost-Europese landen gaat. Daarom leg ik de volgende uitspraak aan de Kamer voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in een groot aantal sectoren het aantal banen en vacatures stijgt en de werkloosheid daalt, en dat de beschikbare vacatures in sommige sectoren moeilijk vervuld kunnen worden door een mismatch tussen vraag en aanbod van arbeid;

overwegende dat de aantrekkende arbeidsmarkt voluit moet worden benut om perspectief te bieden aan schoolverlaters, werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden;

verzoekt de regering, samen met gemeenten, het UWV, scholingsinstellingen en werkgevers te werken aan een meer vraaggerichte toeleiding van schoolverlaters en werkzoekenden naar reguliere vaste banen op de arbeidsmarkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(29407).

De heer Van Hijum (CDA):

Tot slot heeft mijn fractie steeds gesteld dat wij in de sectorale aanpak onderscheid zouden kunnen maken tussen sectoren waarin sprake is van acute personeelstekorten en sectoren waarin vooralsnog sprake is van een dreigende verdringing. Wij hechten eraan om in ieder geval voor de sector waarin die tekorten nijpend zijn en waarin op dit moment al problemen optreden ook helderheid te creëren door de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat jaarlijks ruim 20.000 vacatures in het kortdurende seizoenswerk in de land- en tuinbouw niet vervuld kunnen worden en dat daarom door de vervulling van deze vacatures tewerkstellingsvergunningen worden verleend voor werknemers uit Midden- en Oost-Europa;

overwegende dat op grond van de evaluatie van het project Seizoensarbeid niet te verwachten valt dat het personeelstekort de komende periode alsnog door meer arbeidsaanbod uit eigen land zal worden opgelost;

voorts overwegende dat het huidige stelsel van tewerkstellingsvergunningen de mogelijkheid biedt tot vrijstelling van de individuele arbeidsmarkttoets, bij aantoonbaar onvoldoende beschikbaar prioriteitsgenietend arbeidsaanbod;

verzoekt de regering, voor het kortdurende seizoenswerk in de land- en tuinbouw de arbeidsmarkttoets per 1 mei te laten vervallen, onder de voorwaarde dat het project Seizoensarbeid wordt voortgezet, en deze maatregelen in het najaar te evalueren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Hijum. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(29407).

De heer Van der Sande (VVD):

De heer Van Hijum ondersteunt het kabinetsbeleid. Hij vindt het heel belangrijk dat er stappen worden gezet, dat er wordt nagedacht en dat dit zorgvuldig en op de juiste wijze gebeurt. Dat geldt voor alle sectoren op een na, blijkt nu. Wat dat betreft komt de aap uit de mouw. Ineens blijkt dat de land- en tuinbouw vanaf 1 mei open zou moeten zijn. Wat is het verschil tussen de aanpak die het kabinet en de staatssecretaris voorstaan en die het CDA zo hartelijk omarmt en het gestelde door de heer Van Hijum dat hij ineens iets wil regelen voor een belangrijke achterban?

De heer Van Hijum (CDA):

Van onzorgvuldig haastwerk is geen sprake. De huidige regeling voor tewerkstellingsvergunningen kent de mogelijkheid van het maken van een uitzondering voor de arbeidsmarkttoets. Op dit moment wordt van die uitzondering gebruikt gemaakt voor de binnenvaart. In het verleden is beargumenteerd dat dit vooralsnog niet zou hoeven te gebeuren voor de land- en tuinbouwsector. We hebben het dan specifiek over het kortdurende seizoenswerk. De verwachting was namelijk dat vanuit de Wet werk en bijstand voldoende arbeidsaanbod zou worden geleverd. Uit de evaluatie van het project seizoensarbeid is inmiddels gebleken dat dit op een aantal van 25000 vacatures 168 personen heeft opgeleverd. Wij hebben ook vastgesteld dat daar voorlopig geen verbetering in komt. Op dit moment is de nood in de sector hoog. Wij denken dat deze afweging prima kan worden gemaakt binnen de huidige zorgvuldige procedure in het kader van de regeling voor vrijstelling van de arbeidsmarkttoets. Ik begrijp het probleem dus niet.

De heer Van der Sande (VVD):

De heer Van Hijum Van Hijumheeft niet goed geluisterd op het moment dat de arbeidsmarktdeskundigen aangaven waar sprake was van gaten in de arbeidsmarkt, waar sprake was van te weinig personeelsleden. Eerst steunt het CDA het kabinetsbeleid op dit gebied, ook vanwege de zorgvuldigheid en consultatie van de sociale partners. Het moet op de juiste manier gebeuren en niet te snel volgens het CDA, omdat anders de Polen ons land wel eens zouden kunnen binnenstromen. Nu ineens wordt voor een specifieke sector alles overboord gegooid. Hoe kan dat?

De heer Van Hijum (CDA):

Daar is geen sprake van. De evaluatie van het project seizoensarbeid is besproken en vastgesteld. Het is echt niet de eerste keer dat er een uitzondering wordt gemaakt voor de land- en tuinbouw. Dat is in 2004 ook gebeurd. De meerderheid van de Kamer was daar voor, ook de PvdA. Het hoeft ook niet ten koste te gaan van de zorgvuldigheid. In alle landen die overgangsregimes hanteren, Duitsland, Frankrijk en België, wordt voor het kortdurend seizoenswerk in het algemeen een uitzondering gemaakt. Dat kan prima binnen de regels die wij met elkaar hebben vastgesteld.

De heer De Wit (SP):

Wat het probleem is, hoeven wij in dit verband al niet meer aan te duiden. In de sector van de land- en tuinbouw is het probleem dat er op grote schaal wordt getild met de arbeidsvoorwaarden. Daarnaast speelt het probleem van de huisvesting. Mensen worden onder erbarmelijke omstandigheden gehuisvest. De toets is daar nog enige rem op. Nu zet de CDA-fractie die rem, die controle overboord, terwijl die fractie daar zulke grote woorden over heeft gesproken in eerdere debatten. Hoe kan dat? Het risico bestaat dat op die manier grote wantoestanden ontstaan, nog meer dan nu het geval is.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Dat is een misverstand. Ik wil dat graag wegnemen. Het gaat ons louter om de arbeidsmarkttoets. Dat betekent dat de tewerkstellingsvergunning vooralsnog blijft bestaan. Bij die tewerkstellingsvergunning toets je op arbeidsvoorwaarden en op de huisvesting. De knelpunten die de heer De Wit signaleert, kun je daarmee prima ondervangen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik krijg de indruk dat het CDA iedereen te vriend wil houden. Enerzijds moet er sectoroverleg worden gehouden met de sociale partners, de werkgevers en werknemers over het wel of niet loslaten van de arbeidsmarkttoets tussen 1 mei van dit jaar en 1 januari volgend jaar. En aan de andere kant wordt er gezegd dat het voor de land- en tuinbouw niet nodig is. Mijn vraag is dan ook waarom er hierbij geen toets van de sociale partners nodig is. Of weet u er meer van, is het soms al gebeurd? En hoe zit het met de vacatures? Uw opstelling is toch een beetje dubbelhartig; je zou ook kunnen zeggen dat er voor de land- en tuinbouw een betere check nodig is, maar blijkbaar bent u te veel door de werkgevers in deze sector onder druk gezet. Wij hebben zo'n akkefietje al een keer gehad toen de heer Bruls een versoepeling wilde; het is hem toen ook gelukt om die erdoor te krijgen. U maakt een uitzondering, maar voor de andere sectoren zet u een complete bureaucratische moloch op. Vindt u dit nu wel reëel? Zegt u nu eens eerlijk waarom u dit doet!

De heer Van Hijum (CDA):

Wij hebben duidelijk ingezet op het handhaven van het huidige systeem, om sectorgewijze toe te groeien naar een situatie met open grenzen, per 1 januari of zoveel later als noodzakelijk in verband met mogelijke verstoring van de arbeidsmarkt. Deze lijn volgen wij consequent. De huidige regeling impliceert dat je in sectoren waarin structurele tekorten voorkomen, de arbeidsmarkttoets kunt schrappen, met behoud van de toets van de arbeidsvoorwaarden en van de huisvesting. Ik constateer dat wij voor de binnenvaart zo'n uitzondering hebben gemaakt en dat wij dit slechts om één reden niet voor de land- en tuinbouw hebben gedaan, namelijk de verwachting van een grote toestroom uit de Wet werk en bijstand. Deze conclusie, die ook de voorganger van deze staatssecretaris, de heer Rutte, als argument heeft gebruikt om hiervan af te zien, kunnen wij nu niet staande houden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dit zijn veel woorden om iets recht te praten wat in mijn ogen toch krom is. Als u zo overtuigd bent van uw gelijk, dan kan de sectorcheck die u ook voor andere sectoren wilt, hier makkelijk op losgelaten worden. Dan zal wellicht snel blijken dat er in deze sector geen arbeidsmarkttoets nodig is, dus waarom dan niet uitgaan van één regime, van gelijke monniken, gelijke kappen? Dat is toch ook veel duidelijker?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik kan alleen herhalen wat ik gezegd heb. Wij handhaven vooralsnog het huidige systeem, dat de mogelijkheid biedt om bij structurele personeelstekorten – daar is nu sprake van, omdat het fruit geplukt moet worden, de asperges gestoken moeten worden enz. – een uitzondering te maken. De feiten spreken dus gewoon voor zichzelf.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Gaat het u om de pluk van hard fruit of om die van zacht fruit? Dit onderscheid maakt men in ieder geval in België, waar men ook voor een aantal sectoren de arbeidsmarkttoets wil loslaten. Maar de land- en tuinbouw staat daar op een hele lijst van uitzonderingen, waarbij het bijvoorbeeld ook gaat om bankwerkers, monteurs, bedieners van machines en mensen die in de zorg werken. Mijn vraag is dan ook, in hoeverre het gerechtvaardigd is om nu één sector uit te sluiten van de aspecten die de staatssecretaris heeft genoemd en waarmee u en ik blij zijn. Als het nodig is, zal vast en zeker blijken dat die aspecten voor de land- en tuinbouw van toepassing zijn. Uw motie lijkt mij dus overbodig. En als ze niet overbodig is, moet u toch aangeven of u niet bang bent dat het project Seizoensarbeid, dat u wel noemt, een dode letter zal blijken zodra de arbeidsmarkttoets wordt afgeschaft. Het is namelijk mijn grote vrees dat dit, als er geen druk meer is, een mooie intentie zonder praktische betekenis zal blijven.

De heer Van Hijum (CDA):

Dan verwijs ik toch ook even naar de motie die wij samen hebben ingediend, waarmee wij hebben opgeroepen om over een brede linie niet te accepteren dat het vervallen van de arbeidsmarkttoets ertoe leidt dat de blik massaal naar het oosten gericht wordt en niet meer op de kaartenbakken met eigen werkzoekenden, ook jongeren. Dit laatste willen wij in stand houden, ook in de land- en tuinbouw; daarom hebben wij dit expliciet in de motie opgenomen. En ik zou niets liever van de staatssecretaris horen dan dat de laatste motie die ik heb ingediend, overbodig is.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Dus zodra de staatssecretaris zegt dat de motie prima past in de lijn die hij in zijn brief van gisteren heeft aangegeven, namelijk kijken naar de tekorten, naar de afgegeven tewerkstellingsvergunningen en andere factoren, bent u bereid om uw motie weer in te trekken?

De heer Van Hijum (CDA):

Als de staatssecretaris de strekking van de motie overneemt, dan trekken wij die natuurlijk in.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Eerst grenzen stellen en dan de grenzen verder open: dat is het standpunt dat de SP-fractie in dit debat heeft ingenomen.

Als wij kijken naar het standpunt van de staatssecretaris, dan is het duidelijk dat er in de loop van de achterliggende periode wel wat is gebeurd. De staatssecretaris heeft een duidelijke draai gemaakt van aanvankelijk toch een feitelijke openstelling van de grenzen naar nu een overgangsperiode, waarin de nodige beschermende maatregelen overeind blijven en ook toegepast kunnen worden.

De maatregelen die de staatssecretaris treft, liggen vooral op het terrein van het minimumloon, de Arbeidsinspectie en de samenwerking van Arbeidsinspectie en Belastingdienst. Dat zijn – laat daar geen misverstand over bestaan – belangrijke maatregelen, maar naar de mening van de SP-fractie zijn zij nog niet voldoende. Wij vinden dat ook in dit debat en in deze hele materie de kwestie van de grootschalige ontduiking van de cao centraal moet staan bij het nemen van maatregelen: maatregelen ter controle en maatregelen ter handhaving van de in de cao overeengekomen bepalingen.

Vervolgens is voor ons een belangrijk punt de positie in Nederland van de zelfstandigen zonder personeel, alsmede de oneerlijke concurrentie die hun op dit moment wordt aangedaan. Ten slotte noem ik in dit verband het probleem van de huisvesting.

Dat zijn drie punten die, zo vinden wij, in hun totaliteit de komende periode ter hand genomen dienen te worden, wil er wat ons betreft sprake zijn van de mogelijkheid om de grenzen verder open te stellen. Het is om deze reden dat ik de Kamer de volgende motie voorleg.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa welkom zijn, mits er gelijk loon voor gelijk werk kan worden gegarandeerd;

overwegende dat handhaving van het minimumloon en de samenwerking tussen Arbeidsinspectie, Belastingdienst en buitenlandse instanties ontoereikend zijn om concurrentie op arbeidsvoorwaarden, uitbuiting en slechte huisvesting en daardoor verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt te voorkomen bij het verder openen van de grenzen voor deze EU-lidstaten;

van mening dat de regering maatregelen dient te treffen voor handhaving van de naleving van cao's, tegen oneerlijke concurrentie voor zelfstandigen zonder personeel en voor het garanderen van fatsoenlijke huisvesting;

verzoekt de regering, eerst na gebleken effectiviteit van deze maatregelen voorstellen voor het verder openstellen van de grenzen aan de Tweede Kamer voor te leggen;

verzoekt de regering, de Europese Commissie dienovereenkomstig te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(29407).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ook ik moet constateren dat wij al op een heel ander punt zijn uitgekomen dan waarop wij twee weken geleden het debat met de staatssecretaris begonnen. Ik dank er de staatssecretaris dan ook oprecht voor dat hij volgens mij goed naar de Kamer en goed naar de maatschappelijke partijen en de gevoelens onder de bevolking heeft geluisterd bij het bijstellen van zijn plannen. Immers, ik moet constateren dat deze bijgesteld zijn, dat er nu een brief naar de Europese Commissie gaat, dat wij ons vooralsnog houden aan het bijzondere regime en dat de staatssecretaris de ambitie heeft om de tewerkstellingsvergunningen per 1 januari af te schaffen, waarbij hij met ons van mening is dat dit alleen kan, als er goed flankerend beleid is opgezet ten aanzien van handhaving en gelijk loon voor gelijk werk.

Dat ik dan toch nog vier moties wil voorstellen, is vooral omdat er nog wat losse eindjes in het debat zijn. Ik hoop dan ook dat ik een tweetal moties daarvan niet in stemming hoef te brengen, maar ik kan nu niet anders dan mijn vragen bij motie indienen, omdat wij niet nog een volgende termijn hebben.

Mijn eerste motie betreft de vraag hoe nu de arbeidsmarkttoets precies vorm zal worden gegeven. Ik gaf zonet al aan dat ik even had gekeken hoe het in België gaat. Daar heeft de regering de regio's, in samenspraak met de sociale partners, gevraagd een lijst op te stellen met functies waarvoor de arbeidsmarkttoets niet zou hoeven te gelden. Ik wil van de staatssecretaris weten hoe híj dit gaat doen en ook wil ik graag weten hoe hij de handhaving vorm zal geven. Ik dien daartoe de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering per 1 januari 2007 Bussemakerde tewerkstellingsvergunningen voor werknemers uit nieuwe lidstaten wil afschaffen;

constaterende dat er brede overeenstemming bestaat over de noodzaak om het zogenoemde flankerende beleid ten aanzien van de handhaving op orde te hebben, alvorens tewerkstellingsvergunningen daadwerkelijk worden afgeschaft;

overwegende dat een moment van go or no go nodig is om te kunnen constateren of dit flankerend beleid op orde is;

verzoekt de regering, de Kamer uiterlijk 15 november 2006 te informeren over de wijze waarop men uitvoering heeft gegeven aan het flankerend beleid, de capaciteit van betrokken diensten, de afspraken die daar met derden over zijn gemaakt en de garanties dat de voornemens ook vanaf dat moment concreet worden uitgevoerd;

verzoekt de regering tevens, daarbij in te gaan op de wijze waarop tot dan toe met het afschaffen van de arbeidsmarkttoets is omgegaan en welke beoordelingen per sector zijn gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(29407).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Dat betekent dat wij geneigd zijn de staatssecretaris de ruimte te geven om zorgvuldig te beoordelen of de arbeidsmarkttoets kan worden afgeschaft, in overleg met de sociale partners, zij het dat wij dat wel eind van dit jaar kritisch willen kunnen beoordelen, en dat inzichtelijk willen hebben.

Mijn tweede motie gaat over de toets op arbeidsvoorwaarden en huisvesting.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering per 1 mei 2006 voor een aantal sectoren op grond van nadere analyses de arbeidsmarkttoets wil laten vervallen;

overwegende dat de regering eerder heeft aangegeven ook bij het loslaten van de arbeidsmarkttoets wel te willen blijven toetsen op arbeidsvoorwaarden en huisvesting;

verzoekt de regering, bij het al dan niet sectoraal loslaten van de arbeidsmarkttoets de toets op arbeidsvoorwaarden en huisvesting voorlopig te blijven handhaven en er zorg voor te dragen dat deze toets ook materieel door het CWI wordt uitgevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker en Van Hijum. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39(29407).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Deze motie kwam voort uit eerdere toezeggingen van de staatssecretaris om wel op huisvesting en arbeidsvoorwaarden te toetsen, maar dat kan ik niet meer terugvinden in de laatste brief.

Wij zijn nog onvoldoende geïnformeerd over de huisvesting. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering een pakket aan flankerende maatregelen heeft voorgesteld om de tewerkstellingsvergunningen op verantwoorde wijze af te kunnen schaffen;

overwegende dat het bieden van adequate huisvesting hier vooralsnog geen onderdeel van uitmaakt;

overwegende dat inadequate huisvesting kan leiden tot veel last voor omwonenden, onveilige en onmenselijke situaties voor betrokkenen en voor veiligheids- en handhavingstoetsproblemen voor gemeenten;

verzoekt de regering, met werkgevers, CWI en gemeenten adequate afspraken te maken over huisvesting bij het toelaten van al dan niet tijdelijke werknemers uit MOE-landen;

verzoekt voorts, het mogelijk te maken gegevens tussen CWI en gemeenten uit te wisselen, teneinde gemeenten in staat te stellen de bestrijding van illegale verhuur aan te pakken en de Kamer te informeren hoe men ook na afschaffing van de tewerkstellingsvergunningen de huisvestingsproblematiek gaat regelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker en Van Hijum. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(29407).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Mijn laatste motie gaat over de zzp'ers. De staatssecretaris heeft daar vaak van gezegd dat dat valt onder het vrije verkeer van diensten, maar wij vrezen dat de zzp'ers straks tussen wal en schip vallen. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat flankerend beleid ten aanzien van Bussemakerde handhaving nodig is om vrij verkeer van werknemers mogelijk te maken;

overwegende dat het wenselijk is hierbij ook het werken met schijnconstructies met zzp'ers die feitelijk werkzaam zijn als werknemer tegen te gaan;

verzoekt de regering, de Kamer voor de zomer van 2006 een plan van aanpak te sturen om dergelijke constructies tegen te gaan en daarbij de mazen in de wet alsmede de handhaving nadrukkelijk te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(29407).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb bijna exact dezelfde motie voorbereid! Dat is wellicht telepathie, een beetje vooruitlopend op de linkse samenwerking. De heer De Wit had inmiddels mijn motie mee ondertekend, die ik zo wil indienen, maar wellicht kunnen wij de motie van mevrouw Bussemaker mee ondertekenen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u dat bilateraal bespreekt en dan horen wij dat straks wel.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Wij kunnen het ook nu direct doen. Ik nodig u van harte uit mee te tekenen. Dat is misschien wel zo handig. Dan delen wij de motie daarna rond. Ieder ander is ook van harte welkom. Ik kijk even naar de rechterzijde, maar daar zie ik geen vingers omhoog gaan.

De voorzitter:

Ik constateer nader dat deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, De Wit en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (29407).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben inderdaad een aantal stevige debatten met elkaar gevoerd over vrij verkeer van werknemers, de arbeidsmarkttoets en wanneer wat precies moet ingaan. Ik typeer die debatten als wat chagrijnig. Dat vind ik jammer, want GroenLinks is erg voor vrij verkeer van werknemers. Het zou het beste zijn als wij dat zo snel mogelijk kunnen regelen. In het overleg hebben wij aangegeven dat de staatssecretaris in onze ogen het er een beetje bij heeft laten zitten, omdat hij al jaren weet dat op 1 mei 2006 een besluit genomen moet worden en wij steeds hebben gezegd dat het noodzakelijk is het vrij verkeer zodanig te regelen dat er eerlijke concurrentie is, dat mensen onder gelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden aan de slag kunnen en dat of je nu uit Nederland komt, of uit Polen of uit een van de andere MOE-landen je voor de werkgever even duur bent. Dat is een beetje samen te vatten met "gelijk werk, gelijk loon". Volgens ons is dat ook de beste invalshoek voor deze discussie.

Het hele circus dat nu opgezet wordt met de "sectorcheck", is in mijn ogen toch second best. Het gaat erom dat er eerlijke concurrentie plaatsvindt en dat op basis daarvan een keuze wordt gemaakt. Dat is nu lang niet altijd het geval. Wij zullen dit najaar opnieuw bekijken of aan de randvoorwaarden is voldaan. Helaas is het zo dat wij tot die tijd moeten kiezen voor een soort second best-oplossing met die sectorcheck, maar het blijft voor GroenLinks van het grootste belang dat geldt "gelijk loon voor gelijk werk". De staatssecretaris moet daar alles op inzetten en moet dat adequaat en goed regelen.

Dat de staatssecretaris nu zo in de tang wordt gehouden, met behoorlijk wat moties van zowel het CDA als de PvdA, geeft al aan dat op dit dossier een groot wantrouwen bestaat tussen de Kamer en de staatssecretaris. Hij heeft diverse pogingen gedaan om zijn voorstellen aan te passen, maar het is nog niet genoeg. Ik wacht nu vol verwachting af waar hij in het najaar mee komt.

Ik heb de motie van de PvdA over de zzp-constructies mede ondertekend. Ik wil namens de fractie van GroenLinks nog wel een motie indienen, waarin wordt gevraagd het "gelijk werk, gelijk loon" op een goede manier te gaan regelen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voornemens is per 1 januari 2007 de grenzen volledig te openen voor het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie;

van mening dat voor de inzet van buitenlandse werknemers het principe van "gelijk werk, gelijk loon" dient te gelden;

verzoekt de regering, per sector in kaart te brengen hoe groot de verschillen zijn tussen Nederlandse en buitenlandse werknemers als het gaat om de totale loonkosten voor werkgevers;

verzoekt de regering, uiterlijk in september 2006 aan de Kamer voorstellen te doen om te voorkomen dat vanwege het kostenvoordeel oneerlijke concurrentie ontstaat tussen buitenlandse en Nederlandse werkzoekenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(29407).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Wat GroenLinks betreft, zijn de mensen uit de MOE-landen van harte welkom om in Nederland te gaan werken. Net zo goed als voor Nederlandse werknemers geldt dat zij in andere Europese landen aan de slag kunnen. Essentieel is echter dat wij niet in een soort neerwaartse spiraal terechtkomen van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, maar dat wij gezamenlijk op weg gaan naar een sociaal Europa waar mensen kansen en mogelijkheden krijgen en niet de dupe worden van oneerlijke concurrentie en werkgevers die liever illegalen aanstellen dan anderen. Ik ben het er van harte mee eens dat illegale arbeid harder moet worden aangepakt. Je zou bijna kunnen zeggen dat als een werkgever één keer betrapt wordt op het in dienst hebben van illegalen, je die als een illegale werkgever zou moeten betitelen en zo snoeihard moeten aanpakken, dat hij of zij het niet in zijn hoofd haalt om er überhaupt aan te beginnen.

De heer Van der Sande (VVD):

Voorzitter. Wij discussiëren al jaren met elkaar, en dan niet over de vraag of de grenzen open gaan, maar hoe ze open gaan. Wij hebben dit twee jaar geleden gedaan, maar ook de afgelopen weken hebben wij uren met elkaar gesproken om tot een oplossing te komen. Uit het bericht dat ik vanochtend in de krant las, lijkt de conclusie te zijn dat de Polen voorlopig nog worden geweerd.

Niettemin is het duidelijk dat op 1 januari aanstaande de grenzen open zullen gaan. Dit is de grote winst die wij in dit debat met elkaar hebben behaald. De VVD-fractie is hier dan ook zeer tevreden over. Is de staatssecretaris bereid om dit voornemen aan de Europese Commissie te melden, opdat duidelijk wordt dat wij dit niet op zijn Belgisch doen, namelijk de zaken op hun beloop laten, maar dat wij duidelijk aangeven voor welke lijnen wij kiezen?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik vraag mij af waarom de heer Van der Sande nu opheldering vraagt over een punt waarover wij in het debat al duidelijkheid hebben gekregen, namelijk dat de staatssecretaris in Brussel zal melden dat Nederland het overgangsbeleid handhaaft en dat er met de Kamer een afspraak is gemaakt over een streefdatum van 1 januari 2007. Als ik de heer Van der Sande nu beluister, komt hij daarop terug.

De heer Van der Sande (VVD):

Ik weet niet op welke afspraak de heer Van Hijum doelt, maar de VVD-fractie zal het op prijs stellen als aan de Europese Commissie wordt gemeld dat wat ons betreft op 1 januari 2007 de grenzen open gaan.

Een punt dat meer discussie oproept, is de periode van 1 mei tot 1 januari aanstaande. Wij hebben hier gisteren nog een brief over ontvangen, maar die loopt helaas niet van duidelijkheid over. Dit is vervelend voor de bedrijven en sectoren die nu al een ernstig tekort hebben aan arbeidskrachten, maar ook voor de werknemers uit de Midden- en Oost-Europese landen die nu nog niet weten of zij hier mogen verblijven. Dit is een economisch probleem. Ik hoef hiervoor alleen maar te verwijzen naar De Telegraaf van afgelopen zaterdag.

Aan de andere kant biedt de brief wel weer wat mogelijkheden, gelet op het aantal sectoren en de criteria die daarvoor worden gehanteerd. Om een duidelijke bijdrage te leveren aan deze discussie en een aanzet te geven voor de sectoren die naar onze mening aan de criteria voldoen, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat tijdens de overgangsperiode 2004-2006 diverse sectoren werden vrijgesteld van de arbeidsmarkttoets omdat structurele personeelstekorten voor problemen zorgden;

overwegende dat inmiddels de Wet werk en bijstand is ingevoerd bij gemeenten, de economie aantrekt en een groter aantal EU-lidstaten het vrij verkeer voor werknemers invoert voor de nieuwe lidstaten;

overwegende dat enerzijds de personeelstekorten voor veel sectoren een blijvend probleem zijn als gevolg van uiteenlopende redenen, zowel gebrek aan juiste scholing als gebrek aan gemotiveerd personeel, en anderzijds de structurele werkloosheid onder bepaalde groepen evenzeer een probleem blijft;

overwegende dat deze problemen de economische ontwikkeling op korte termijn niet mogen frustreren;

verzoekt de regering, vanaf 1 mei 2006 de arbeidsmarkttoets te laten vallen voor die sectoren waar als gevolg van structurele arbeidsmarktproblemen de economische opleving stagneert zoals binnenvaart, horeca, gezondheidszorg, research, land- en tuinbouw, slachterijen en grootwinkelbedrijf;

verzoekt de regering, een antwoord te formuleren op de spanning tussen het binnenlandse arbeidsaanbod, het groeiend aantal vacatures en de daardoor noodzakelijke arbeidsmigratie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Sande. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(29407).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Het stemt mij tevreden dat een groot aantal woordvoerders heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de brief zoals ik die gisteren naar de Kamer heb gestuurd. Een enkeling zal vinden dat daarin te ver wordt gegaan en een ander vindt de inhoud misschien iets te zuinig. Dat sluit redelijk aan bij de situatie vorige week, toen het algemeen overleg werd afgesloten. Ik heb toen vastgesteld dat er een grote verscheidenheid was in de standpuntbepalingen van de verschillende fracties over de verdere gang van zaken rond de open grenzen. De meerderheid van de Kamer kon zich na afloop van het algemeen overleg vinden in het standpunt van het kabinet over de situatie per 1 januari, een standpunt dat ik nog eens in de brief van gisteren heb verantwoord. Dit betekent de facto dat per 1 januari alle tewerkstellingsvergunningen vervallen en dat de grenzen open gaan. Ik zeg daar direct bij dat wij er daarbij van uitgaan dat het flankerend beleid dan tot stand gekomen is. Verder houden wij een slag om de arm bij een beperkt aantal sectoren, wanneer zou blijken dat daar een zeer ernstig verstoorde situatie op de arbeidsmarkt is.

Ik ga ervan uit dat het flankerend beleid per 1 januari gereed zal zijn; dat heb ik de Kamer een- en andermaal laten weten. Ik heb ook het vermoeden dat de ernstige verstoringen er niet zullen zijn. Dat betekent dat ik er vooralsnog van uitga dat er per 1 januari vrij verkeer van werknemers zal zijn.

De discussie over de periode van 1 mei tot 1 januari resteert. Ik heb naar de Kamer geluisterd en op basis daarvan heb ik gepoogd voor deze periode een gefaseerde en naar sectoren ingedeelde toewerking naar de datum van 1 januari te organiseren. Die heb ik in de brief beschreven. Wij zullen hierbij een analyse maken van de arbeidsmarktsituatie in de verschillende sectoren. In het overleg is immers steeds naar voren gekomen dat er behoefte aan was om te bezien wat nu precies de situatie in verschillende sectoren is, daarbij ook luisterend naar wat de gezamenlijke sociale partners hiervan vinden. Aan de hand van de verschillende mogelijke criteria zou dan een besluit genomen kunnen worden over de vraag wanneer voor welke sector in de periode van 1 mei tot 1 januari de arbeidsmarkttoets zou kunnen vervallen. Dit betekent inderdaad dat, ook als de arbeidsmarkttoets vervalt, de tewerkstellingsvergunning op de aspecten arbeidsvoorwaarden en huisvesting gehandhaafd blijft. Dit was ook de oorspronkelijke gedachte in het voorstel van het kabinet. Er verandert niet veel meer dan dat wij praten over de fasering die hierbij aan de orde is.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Nu de staatssecretaris dit heeft gezegd, ben ik bereid de tweede door mij ingediende motie, over de handhaving van arbeidsvoorwaarden en huisvesting, in te trekken.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik begrijp dat mevrouw Bussemaker de motie intrekt waarin wordt gevraagd om in de periode van 1 mei tot 1 januari voor die sectoren waar wij de arbeidsmarkttoets laten vervallen, de andere twee toetsen wel te handhaven, zoals dat oorspronkelijk ook de bedoeling van het kabinet was.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ja, dat bedoel ik. Aan het einde van het jaar kunnen wij dan wel verder discussiëren over de vraag of de toets op huisvesting of arbeidsvoorwaarden bij het vervallen van de tewerkstellingsvergunning al dan niet gehandhaafd moet blijven, zoals men in België doet. Dat lijkt mij echter een discussie voor later.

Staatssecretaris Van Hoof:

Dat begrijp ik niet. Voor alle duidelijkheid herhaal ik nog eens dat voor de periode van 1 mei tot 1 januari een tewerkstellingsvergunning nodig is, in het begin voor iedereen. Dit geldt nog los van de moties die hierover zijn ingediend. Op het moment dat wij sectoren vrijstellen van de arbeidsmarkttoets blijft het arbeidsvoorwaarden- en huisvestingselement gehandhaafd. Het kabinet streeft ernaar om per 1 januari de tewerkstellingsvergunning geheel te laten vervallen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik heb geconstateerd dat er ook in landen die geen tewerkstellingsvergunning meer kennen, zoals Denemarken en Zweden, nog wel sprake is van een toets op arbeidsvoorwaarden en huisvesting. Wij kunnen later dus nog discussiëren over de vraag in hoeverre dit in Nederland ook noodzakelijk zou kunnen zijn. Laten wij constateren dat wij het nu met elkaar eens zijn. Ik trek mijn motie dus in.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik constateer dat de motie is ingetrokken en voor het overige neem ik kennis van wat mevrouw Bussemaker heeft gezegd. Het is niet de intentie van het kabinet om straks nog te gaan discussiëren over een arbeidsmarkttoets, een arbeidsvoorwaardentoets of welke andere toets dan ook. Als wij hebben bepaald voor welke sectoren van de arbeidsmarkt onze grenzen open gaan, geldt er vrij verkeer van werknemers, maar ik kan natuurlijk de Kamer niet het recht ontzeggen om waar dan ook over te discussiëren.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Bussemaker/Van Hijum (29407, nr. 39) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Van Hoof:

In de motie op stuk nr. 34 vraagt de heer Van Hijum aandacht voor de pakkans. Ik heb aangegeven dat de handhaving onderdeel uitmaakt van maatregelen in het kader van het flankerend beleid, waartoe het kabinet besloten heeft gelet op de onrust die er zowel in de Kamer als daarbuiten was. Hierbij gaat het om het tegengaan van oneerlijke concurrentie, schijnconstructies, het ontduiken van arbeidsvoorwaardenregelingen en wat dies meer zij. In het algemeen overleg heb ik al gezegd dat gelijk loon voor hetzelfde werk de essentie is van het vrije verkeer van werknemers. Werknemers uit Midden- en Oost-Europese landen kunnen in Nederland aan de slag alsof het Nederlandse werknemers zijn. De Nederlandse wetgeving en de Nederlandse arbeidsvoorwaarden zijn op hen van toepassing. Ik voeg er direct aan toe dat het ons bekend is dat mensen naar wegen zoeken om hieraan te ontsnappen. Ik vermoed dat dit niet in de laatste plaats wordt ingegeven door het feit dat de tewerkstellingsvergunning er is. Voor de toekomst moeten wij niet uitsluiten dat dit voor een aantal activiteiten het geval zal blijven. Ik heb het nu niet meer over illegale arbeid, want als wordt toegestaan dat iemand uit Polen hier komt werken, is er geen sprake meer van illegaliteit. Voor hetzelfde werk moet dan een gelijk loon worden betaald. Voor het vrije verkeer van diensten geldt er een apart regime, met notificatieverplichting, op grond van de WAGA. De derde variant betreft de zzp'ers. Uit de MOE-landen laten wij zzp'ers hier toe. Het kabinet is op de hoogte van de mogelijke ontduiking van het wettelijk minimumloon, van schijnconstructies en van varianten daarop. Wij zullen de regels op dit gebied handhaven; dat is een van de essentiële onderdelen van het flankerend beleid. Wij denken dit te doen door een aantal maatregelen te nemen, zoals de samenwerking tussen de Belastingdienst, die heel specifiek gericht is op de zzp'ers, en de Arbeidsinspectie op het gebied van informatie-uitwisseling. Verder denken wij een en ander te kunnen realiseren door de capaciteit die vrijvalt doordat de Arbeidsinspectie niet meer in dezelfde mate hoeft te zoeken naar illegale arbeid als nu het geval is, in te zetten voor het zoeken naar betaling beneden het wettelijk minimumloon. Het gaat daarbij wellicht niet zozeer om de pakkans, als wel om naleving van de wetgeving. Dat is het doel waar het primair om gaat. Een hogere naleving is op twee manieren te bereiken: door preventief beleid te voeren en een controle-instrumentarium te hebben, en door aan het einde van de rit een sanctie te hebben die ingezet kan worden. Een hogere naleving hoeft dus niet per se bereikt te worden via een constructie tot verhoging van de pakkans. Dat kan ook langs allerlei andere wegen gebeuren.

Het is misschien een wat technische handhavingsdiscussie. Ik leg de motie van de heer Van Hijum als volgt uit. Hij vraagt het kabinet of wij met de huidige capaciteit, inclusief de capaciteit die vrijvalt doordat bepaalde controles straks niet meer nodig zijn, een adequaat instrumentarium hebben, naast alle andere maatregelen, om te kunnen handhaven. Ik denk dat wij die mogelijkheid hebben. Ik zal echter – en dat lees ik ook in de motie – in de komende tijd, als wij dit verder hebben uitgewerkt, nadere gegevens en nadere informatie hierover op een rij zetten en de Kamer daarover informeren, zoals de motie dat vraagt. Zo verkrijgt de Kamer een breed beeld van inzet, preventie, controle en sancties en van het nalevingsniveau dat daarmee bereikt zou kunnen worden.

De heer Van Hijum (CDA):

De staatssecretaris legt nogal wat nadruk op het verschil tussen de oude en de nieuwe situatie. Dat lijkt mij terecht, want die situaties zijn inderdaad niet met elkaar te vergelijken. In de oude situatie gold nog de Wet arbeid vreemdelingen die in de nieuwe situatie straks niet meer van toepassing is op werknemers van Midden- en Oost-Europa. De motie beoogt echter wel dat er een iets minder vrijblijvende afspraak wordt gemaakt over het niveau van de naleving. Dat lag in de oude situatie bij 5 tot 10%, heb ik uit een aantal rapporten herleid. Dat is toch wel erg mager, zeker gezien de ambitie die wij ook hebben om ontduiking, zwart werk, maar ook schijnconstructies tegen te gaan. De staatssecretaris noemt de pakkans een misschien wat ongelukkig gekozen prestatieafspraak, maar het is wel een poging om in ieder geval concreet te maken waar je elkaar op kunt afrekenen. Ik zou in het antwoord van de staatssecretaris toch meer ambitie willen horen om dat op peil te brengen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik begrijp de behoefte van de heer Van Hijum om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke wijziging van het niveau van handhaving, in wat je daaraan kunt aflezen en in wat je daarvan kunt verwachten. Je kunt niet volstaan met de uitspraak dat er nu alleen al door de vrijvallende capaciteit bij de Arbeidsinspectie 12.000 controles meer mogelijk zijn op bijvoorbeeld illegale tewerkstelling. Ik zou veel liever met u afspreken dat ik het hele pakket in beeld breng dat wij van plan zijn te organiseren in samenwerking met de Belastingdienst en de Arbeidsinspectie en dat ik een inventarisatie maak van wat dan vrijvalt en welke extra mogelijkheden dat betekent. Dan kan ik de Kamer aan de hand daarvan een indicatie geven van het nalevingsniveau dat wij daarmee kunnen bereiken en dan kan ik inschatten bij welke capaciteit dat opgeleverd kan worden. Op dat moment denk ik dat wij het geordend hebben. Ik heb het al gezegd: ik zie de Belastingdienst en de Arbeidsinspectie samen als één en één is drie. Dat geldt ook een beetje voor de samenwerking met de sociale partners. Als wij dat in beeld hebben, denk ik de Kamer veel concreter en veel beter te kunnen informeren over datgene waar zij naar op zoek is.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb toch nog een vraag over de vrijvallende capaciteit bij de Arbeidsinspectie. Eerder in de discussie is gezegd dat er bij de Arbeidsinspectie eigenlijk geen capaciteit vrijvalt, zolang die tewerkstellingsvergunning er nog is. Wat gebeurt er nu extra tussen 1 mei dit jaar en 1 januari volgend jaar? Hoe wordt dat binnen de Arbeidsinspectie geregeld? Hoe krijgen wij dan toch een hogere pakkans? De staatssecretaris noemt dat anders, maar het gaat mij ook om die pakkans. Wat kunnen wij ten aanzien van illegale arbeid verwachten tussen mei 2006 en januari 2007?

Staatssecretaris Van Hoof:

Naarmate er meer sectoren geen tewerkstellingsvergunning hebben met een arbeidsmarkttoets, mag u verwachten dat er in dezelfde verhouding minder inzet van de Arbeidsinspectie nodig zal zijn. Die komt dus geleidelijk vrij. Wij zijn er al mee bezig om de mensen van de Arbeidsinspectie te bekwamen om de controle via de invalshoek van de nieuwe lonen uit te voeren. Er komt dus een geleidelijk proces, zoals dat ook gebeurt bij de openstelling van de arbeidsmarkt. Wij blijven dus gewoon controleren op illegaliteit waar de tewerkstellingsvergunning met de arbeidsmarkttoets nog aan de orde zijn. Wij blijven überhaupt controleren op illegaliteit, want er zijn immers landen buiten Europa. Daarvoor geldt de Wav nog steeds.

De voorzitter:

Ik laat geen verdere interrupties toe. De staatssecretaris gaat nu door met het behandelen van de moties.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Tegen de achtergrond van mijn opmerkingen laat ik het oordeel over de motie-Van Hijum graag aan de Kamer over.

Naar aanleiding van de motie op stuk nr. 35 van de heer Van Hijum en mevrouw Bussemaker merk ik op dat, als er nog meer mogelijk zou zijn, wij dat zeker zullen doen. Op dit terrein gebeurt al heel veel. Het voert te ver om dat nu allemaal uit te spinnen. Ik noem de taskforce, de afspraken in de werktop en wat er bij de gemeenten al gebeurt. Daarbij tel ik op wat de projectdirectie Leren en Werken tot stand brengt. Nogmaals, er is dus al heel veel. Wat er in de motie staat, beschouw ik dan ook als een bevestiging van wat het kabinet al doet. Als de heer Van Hijum met zijn motie het kabinet een extra prikkel wil geven om vooral met het beleid door te gaan, zie ik de motie als een ondersteuning van het kabinetsbeleid.

In verband met de motie op stuk nr. 36 heb ik al eerder aan de Kamer aangegeven dat ik groot belang hecht aan de continuering van het project Seizoensarbeid. Ik hecht er ook aan dat de partijen die daar tot nu toe mee bezig zijn geweest, zich daaraan blijven binden. Tevens heb ik aangegeven dat ik in die situaties waar wij mogelijkerwijs nog een beperkte ondersteuning zouden moeten verzorgen, daartoe bereid ben. In dat kader heb ik al eens de regio Haaglanden als voorbeeld genoemd. Ik zeg dus "ja" tegen de motie, zoals wij ook doorgaan met de onderkant van de arbeidsmarkt, dus om onder anderen jongeren naar de arbeidsmarkt te geleiden.

In de motie op stuk nr. 36 van de heer Van Hijum wordt voorts gevraagd om voor het kortdurende seizoenswerk in de land- en tuinbouw de arbeidsmarkttoets per 1 mei te laten vervallen. Daar ben ik enigszins verbaasd over. Ik heb juist gepoogd om in dit verband in te gaan op de wensen die bij de Kamer leven aangaande de zorgvuldigheid, de fasering en de geleidelijkheid. Daarbij heb ik de sociale partners betrokken. Dit verzoek in de motie gaat daar nu eigenlijk aan voorbij. Dit bevat ook het gevaar van precedentwerking. Dat zien wij vervolgens ook gebeuren met een van de andere ingediende moties. Nagegaan moet worden of wij hier risico's mee lopen.

Ten slotte merk ik op dat het mij duidelijk is dat niet alleen in de tuinbouw, maar ook in andere sectoren de wens bestaat om de arbeidsmarkttoets te laten vervallen. Op redelijk korte termijn is te zien en te toetsen of daaraan tegemoet kan worden gekomen. Dat hoeft niet heel lang te duren; met een paar weken kan die al vervallen zijn. De vraag is dus in hoeverre deze motie nodig is. Hoewel ik de achtergrond ervan begrijp, vind ik haar op dit moment om meer dan één reden ongelukkig. Die redenen heb ik net genoemd.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik heb in het debatje over de motie van de heer Van Hijum gevraagd of die niet overbodig was in de zin dat u in de brief al uiteen hebt gezet dat u naar de behoefte op de arbeidsmarkt wilt kijken, de tewerkstellingsvergunningen, de tekorten et cetera. Vindt u haar overbodig en niet alleen op onderdelen ongewenst, omdat u deze en andere sectoren toch al zou gaan bestuderen?

Staatssecretaris Van Hoof:

De motie is in mijn ogen niet overbodig omdat de sector vanuit een aantal invalshoeken en vanwege de contacten met sociale partners wordt geanalyseerd. Eerlijk gezegd schuilt het probleem vooral in de datum van 1 mei aanstaande. Daardoor beland je in de situatie dat je de in de brief vastgelegde procedure op een sector niet toepast. Dat roept vragen op. Waarom dus niet even wachten en nagaan of die procedure wel kan worden toegepast? Dat vraag ik mij af. Daarom heb ik gezegd dat ik het moment van de motie en vooral de duiding ervan ongelukkig vind en stel ik voor om te kiezen voor de procedure waarop ik net in de Kamer ben ingegaan.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Gaat de staatssecretaris deze en al die andere sectoren bestuderen en laat hij de arbeidsmarkttoets in deze sector en in al die andere sectoren – laat ik dat er maar bij zeggen – vervallen, mocht blijken dat er een tekort is? Dit vraag ik met het oog op de afweging van mijn fractie ten aanzien van haar stemgedrag over deze motie.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ja, ik ben voornemens om na de afsluiting van dit debat en de stemmingen over de moties na te gaan wat de stand van zaken is. Als die overeenstemt met mijn vermoedens en gefaseerde openstelling aan de orde is, zal ik die direct ter hand nemen en aan de slag gaan. Ik zal om te beginnen analyses maken van de sectoren waarvan ik vermoed dat die op redelijk korte termijn in beeld kunnen komen. Dienaangaande zal ik de weg bewandelen die in de brief beschreven staat. Ja, het ligt voor de hand, zoals wij allen weten, dat de tuinbouwsector als een van de eerste sectoren onder de loep wordt genomen. Dat mag duidelijk zijn.

De heer Van der Sande (VVD):

De staatssecretaris vindt de motie op stuk nr. 35 niet helemaal nodig. Vindt hij haar ook overbodig? Vindt hij het niet noodzakelijk om daarover te stemmen?

Ontraadt de staatssecretaris voorts de aanneming van de laatste motie die hij heeft besproken of laat hij het over aan de wens van de Kamer?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb al gezegd dat ik de motie op stuk nr. 35 als ondersteuning van het beleid duid. Het is altijd goed om waar te nemen dat het beleid wordt ondersteund. Ik beschouw de motie niet als kritiek op het kabinet, want het kabinet doet al wat erin staat. In die zin lijkt het mij niet per se nodig om die in te dienen.

De heer Van der Sande (VVD):

Is zij overbodig?

Staatssecretaris Van Hoof:

Als u dat wilt horen, mag dat.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Ik heb hier wel een beetje moeite mee. De reden waarom ik de motie heb ingediend, heb ik in mijn termijn uitgebreid toegelicht. Wij gaan een fase in waarin de toegang voor arbeidsmigranten uit Midden-Europa en Oost-Europa een stuk gemakkelijker wordt en daarmee de verleiding groter om die te verkiezen boven de werknemers die in onze eigen kaartenbakken zitten en de jongeren die van school af komen en aan wie wij perspectief willen blijven bieden. Daar moeten wij volop op inzetten. Dus de motie is in die zin naar onze indruk een stevige aansporing voor het kabinet om op dat pad verder te gaan.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb al aangegeven dat ik die aansporing in de motie lees. Ik heb daarmee geen moeite. Op dit moment zie ik niet veel nut in een discussie over de vraag of dit een ondersteuning of een prikkel is. Het gaat mij om de uitkomst, namelijk dat wij gezamenlijk bezig blijven, met de sociale partners en met alle instellingen die hier zijn genoemd, om degenen die nu nog langs de kant staan daadwerkelijk ook aan de slag te krijgen.

De heer Van der Sande (VVD):

Mijn tweede vraag is nog niet beantwoord, over de laatste motie van de heer Van Hijum. Wat is het oordeel van de staatssecretaris over die motie?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb de Kamer een brief geschreven op basis van het overleg met de Kamer. Daarin heb ik op basis van de geluiden uit de Kamer gekozen voor een gefaseerde aanpak. Die wil ik dan ook verder zo invullen. Dat betekent dat voor iedere sector wat mij betreft de tijd wordt genomen om dit langs deze lijn zorgvuldig te doen, teneinde geen precedentwerking te laten ontstaan voor andere sectoren. Ik sta voor datgene wat het kabinet heeft geschreven. Ik stel vast dat deze motie daarop niet aansluit. Vanuit die optiek zou ik de aanneming van de motie moeten ontraden. Dat geldt overigens evenzeer voor de motie van de heer Van der Sande.

De heer De Wit vraagt in zijn motie om heel veel te regelen en in te voeren, en vervolgens te zien of wij de grenzen moeten openstellen. Deze motie acht ik onuitvoerbaar. Het is onmogelijk om maatregelen in te voeren die gericht zijn op handhaving van bijvoorbeeld gelijke concurrentie en op het tegengaan van illegaliteit in een situatie waarin de grenzen open zijn, wanneer tegelijk de grenzen dicht blijven. Behalve dat dit onwenselijk is, is het ook nog onmogelijk.

De heer De Wit (SP):

Dit is een hardnekkig misverstand. De grenzen zijn al open, zij het beperkt. Die grenzen kunnen wat ons betreft ook beperkt open blijven. In die situatie gaan wij orde op zaken stellen met betrekking tot het minimumloon, de cao's en al die andere zaken die nu fout lopen en die op grote schaal worden getild in dit land. Dat is de situatie onder bescherming van de tewerkstellingsvergunning die wij nodig hebben om orde op zaken te stellen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Laten wij twee zaken uit elkaar houden. Enkele zaken die de heer De Wit graag wil, vat ik samen onder de noemer flankerend beleid. Dat betekent echter niet dat wij de grens dicht moeten houden om te zien of het werkt. Dan kunnen wij dat namelijk niet meten doordat de grens dicht is. Tenzij ik de motie volkomen verkeerd begrijp, merk ik op dat wij wel flankerend beleid gaan voeren en dat wij ondertussen het traject ingaan zoals dat is beschreven in de brief en zoals wij dat vandaag bespreken. Dat betekent dat ik de aanneming van de motie van de heer De Wit ten stelligste ontraad, al was het maar vanwege de onuitvoerbaarheid die ik al heb genoemd.

Mevrouw Bussemaker heeft een motie ingediend met het verzoek om de Kamer voor 15 november aanstaande te informeren over het flankerend beleid en het hele pakket in dat kader. Zij verzoekt de regering tevens in te gaan op de wijze waarop met de afschaffing van de arbeidsmarkttoets is omgegaan. Ik stel mij voor dat tegen de achtergrond van het besluit dat er nu ligt het uitgangspunt is dat er sprake is van open grenzen als het flankerend beleid is geformuleerd en als er geen sectoren zijn waarin die ernstige verstoring te signaleren is. Het lijkt mij redelijk dat ik de Kamer informeer over de wijze waarop het flankerend beleid gestalte heeft gekregen. In die zin kan ik aan het verzoek van mevrouw Bussemaker tegemoetkomen. Ik stel mij ook voor dat ik de Kamer informeer hoe een en ander verloopt in de tussenliggende periode. Wat in de motie staat, zal ik dus uitvoeren. Mevrouw Bussemaker moet zelf maar beoordelen of haar motie overbodig is.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 40, waarin mij wordt gevraagd met werkgevers, CWI en gemeenten adequate afspraken te maken over huisvesting. Ook word ik gevraagd het mogelijk te maken gegevens tussen CWI en gemeenten uit te wisselen. Ik vind ook dat er nog eens heel goed naar het aspect van de huisvesting moet worden gekeken en naar wat het CWI wel en niet kan op dit gebied. Het CWI kan in elk geval niet vanuit de eigen organisatie woningen gaan controleren. Dat is geen taak van het CWI. Dat is primair de taak van de gemeenten. Wij zijn al wel enige tijd in discussie met het CBP over de uitwisseling van gegevens, maar dit heeft alles te maken met de grenzen van de privacy. Het is onze bedoeling die informatie daadwerkelijk uitgewisseld te krijgen. Het is ook mogelijk dat wij bij het aanvragen van de tewerkstellingsvergunning door het CWI de werkgever extra informatie laten geven en extra vragen laten beantwoorden over de huisvesting. Dat levert de ondernemer niet zoveel extra administratieve lasten op. Dit zijn overigens verhalen in de trant van: zou kunnen. We zijn erover aan het nadenken. Het zou kunnen dat wij de werkgever een verklaring van de gemeente over de kwaliteit van de woning laten inleveren. Dat betekent wel meer administratieve lasten, maar het is denkbaar. Wij zouden de gemeenten ook kunnen vragen ons informatie aan te leveren over woningen, want dan is het privacyverhaal minder aan de orde. Er is dus een aantal varianten denkbaar. Het feit dat ik ze nu noem, wijst erop dat wij bezig zijn met datgene wat mevrouw Bussemaker in de motie vraagt. Ook hiervoor geldt dat wij de Kamer straks, als het pakket flankerend beleid beschikbaar is, verder informeren. Dat betekent dat ik de motie niet nodig heb om te doen wat mevrouw Bussemaker vraagt. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer over, maar wij zijn ermee bezig.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 41 over een plan van aanpak om illegale constructies tegen te gaan en de mazen in de wet te dichten. Laten we wat dat betreft kijken naar het jaarplan van de Arbeidsinspectie en naar datgene wat de SIOD allemaal doet. De Arbeidsinspectie is namelijk al geruime tijd bezig met het bestrijden van de illegale constructies. Daarbij maken wij gebruik van de SIOD. Er lopen procedures, niet in de laatste plaats bij de rechtbank in Den Bosch. We constateren steeds dat wij op sommige onderdelen achter de feiten aan lopen, vanwege de mazen in het net. We kunnen daar wel op reageren, maar ik sluit op voorhand niet uit dat er geen nieuwe mazen worden gevonden. Ik betwijfel dus of er weer een apart plan van aanpak moet komen. Ik denk dat de Arbeidsinspectie en de SIOD in de normale werkuitvoering datgene doen wat mevrouw Bussemaker vraagt. In die zin ontraad ik de aanneming van deze motie, omdat die alleen extra werk oplevert. De tijd die dat kost, kunnen wij niet benutten voor de handhaving, maar dat doe ik liever.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Gelet op deze woorden is een plan van aanpak misschien een groot woord, dus laat ik dan zeggen dat ik graag een brief met nadere informatie zou willen hebben, ook over het tussen de mazen van de wet doorglippen. Ik merk telkens dat het in debatten eigenlijk formeel niet over werknemers gaat, maar over diensten. Maar in debatten over de Dienstenrichtlijn, over vrij verkeer van diensten, gaat het weer niet over werknemers. Ik heb geen behoefte aan overbodig werk, ik heb liever dat de capaciteit op de handhaving gericht wordt, maar ik vraag u om het verzoek om een plan van aanpak zo te interpreteren dat ik graag zou zien dat u de Kamer er in een brief nader over informeert, hoe dit probleem zowel wettelijk als bij de handhaving nog beter kan worden aangepakt.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ook hiervoor geldt eigenlijk hetzelfde als wat ik zojuist zei, ik denk dat het heel wel mogelijk is om straks bij het op tafel leggen van het totale pakket heel expliciet aandacht te geven aan het element waarnaar u vraagt. Dit betekent dat ik niet volgende week of de week daarna een brief aan de Kamer zal sturen, maar dat ik dit zal betrekken bij het handhavingsregime dat in de nieuwe situatie zal worden gehanteerd en dat ik daarbij heel specifiek aandacht zal geven aan dat element. Hier gaat het natuurlijk om. Een van de elementen van het handhavingsregime bij het tegengaan van de illegale constructie van zzp'ers is de wijze waarop je kunt controleren en welke gaten er zijn tussen de mazen van de wet. Ik zou dit aspect bij het geheel willen betrekken, in die zin geef ik dan uitvoering aan datgene wat u in de motie vraagt.

Mevrouw Van Gent vraagt de regering in een motie, uiterlijk in september aan de Kamer voorstellen te doen om te voorkomen dat er door een kostenvoordeel oneerlijke concurrentie ontstaat tussen Nederlandse en buitenlandse werkzoekenden. Daarmee hoef ik niet te wachten, ik kan dit nu doen, namelijk door te verwijzen naar de huidige wet- en regelgeving.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dit is mij echt te gemakkelijk, wij hebben dit in het algemeen overleg ook al een paar keer besproken. Het probleem is dat de kosten in verband met levensloop, pensioenen en scholing bij werknemers uit een ander land lager zijn dan bij Nederlandse werknemers. Dit is nog steeds niet goed geregeld. U zegt dat dit met de diensten te maken heeft, maar het is niet adequaat geregeld, want ook in de WAGA staat gewoon niet alles.

Staatssecretaris Van Hoof:

Maar de WAGA heeft niets met vrij verkeer van werknemers te maken, het heeft alles te maken met de Europese regels voor vrij verkeer van diensten. U kunt ontkennen wat u wilt, maar die regels zijn er wel. In aansluiting daarop hebben wij de WAGA gemaakt, precies binnen het kader van alle Europese regels. Dit betekent dat er bij vrij verkeer van werknemers gelijk loon voor gelijk werk moet worden betaald. En als het gaat om vrij verkeer van diensten, wat iets essentieel anders is, is de WAGA van toepassing en zijn de kernelementen van de arbeidsvoorwaarden gelijk. Wat u in de motie vraagt, kan ik dus niet eens doen. Ik moet aanneming van deze motie dus ten sterkste ontraden, omdat ze niet uitvoerbaar is.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U gebruikt zelf al het woord "kernelementen"; ook in cao's bestaan er nog verschillen tussen Nederlandse werknemers en werknemers die van buiten Nederland komen. Dit is bijvoorbeeld bij scholing een probleem. En het enige wat ik u vraag, is in kaart te brengen welke verschillen er ontstaan tussen de kosten van beide groepen werknemers. Het is gewoon oneerlijke concurrentie.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voor werknemers van buiten Nederland geldt, voor zover zij werknemers zijn, hetzelfde arbeidsvoorwaardenpakket, dezelfde wet- en regelgeving en wat dies meer zij. Als hierover in cao's andere afspraken gemaakt zijn, dan ga ik daar niet over. Dan moet u bij de partijen zijn die de cao hebben gesloten.

Ik kom ten slotte bij de motie van de heer Van der Sande en zijn vraag over de brief in de richting van Europa. In de richting van de EU zullen wij moeten laten weten dat wij het overgangsregime verlengen en dus gebruikmaken van de tweede fase van dit overgangsregime. Ik heb in de betreffende brief vermeld dat wij binnen de tweede fase in de richting gaan van de invoering van vrij verkeer van werknemers, zo mogelijk per 1 januari, maar dat wij in de tussentijd flankerend beleid organiseren gericht op handhaving van arbeidsvoorwaarden.

In zijn motie vraagt de heer Van der Sande de arbeidsmarkttoets te laten vervallen voor een aantal andere sectoren, zoals binnenvaart, horeca, gezondheidszorg, research enz. Ik heb daar eigenlijk al een antwoord op gegeven. Argumenten die van toepassing zijn op de motie van de heer Van Hijum, zijn natuurlijk ook van toepassing op de motie van de heer Van der Sande. Wanneer dit debat wordt afgesloten op de manier zoals ik hoop dat het wordt afgesloten, te weten een open grens per 1 januari met de daarbij horende tenzij's en een gefaseerde opening in de periode van 1 mei tot 1 januari, zal ik spoedig beginnen met de inventarisatie van de eerste sectoren. Deze sectoren zal ik dan zo snel mogelijk aan het regime van de arbeidsmarkttoets onttrekken.

De heer Van der Sande (VVD):

Als ik goed heb geluisterd, waren er twee argumenten waarom de staatssecretaris aanneming van de motie van de heer Van Hijum ontraadde. Enerzijds stelde de staatssecretaris dat het niet overeenkomstig de lijn is zoals deze in de brief is weergegeven; anderzijds merkte hij op dat het een precedentwerking veroorzaakt. Het eerste argument is juist, maar dat is misschien ook vanwege het standpunt waar wij vandaan komen. Het tweede element is ten aanzien van mijn motie niet juist, want deze schept geen precedent, zeker niet gezien het aantal sectoren. Daarnaast staan in de motie de woorden: zoals en bijvoorbeeld. De staatssecretaris is dus vrij om zoveel sectoren toe te voegen als hij zelf per 1 mei zou willen toevoegen. Van precedentwerking is in dit geval geen sprake. Dat is een duidelijk verschil met de motie waarin alleen de land- en tuinbouw wordt uitgezonderd.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik kan niet ontkennen in de richting van de heer Van der Sande dat naarmate je daarin meer sectoren opschrijft, de precedentwerking minder wordt. Daarbij blijft echter overeind dat het moment van de motie van de heer Van Hijum en ook dat van de motie van de heer Van der Sande wat mij betreft een paar weken te vroeg is en er een afwijking is van de procedure die na ampel debat met uw Kamer tot stand gekomen is. Daarbij heb ik gepoogd om de grote verscheidenheid, waar ik in het begin van mijn inbreng over sprak, zo veel mogelijk terug te dringen. Met het oog op de geloofwaardigheid, ook van mijzelf, vind ik dat ik daar zo dicht mogelijk bij moet blijven. In die zin geloof ik dat ik aanneming van beide moties, misschien de een wat krachtiger dan de ander, op dit moment moet ontraden.

De heer De Wit (SP):

Wat gaat er nu gebeuren, nadat morgen de stemmingen zijn geweest? Wat horen wij nu van de staatssecretaris over al die overleggen met sociale partners, over toetsen enz.? Kan hij er een beeld van geven wat wij nu als Kamer horen?

Staatssecretaris Van Hoof:

Wat de Kamer aan mij gevraagd heeft en wat ik ook voor de hand vind liggen, is dat ik ergens in november de Kamer het totale pakket van flankerend beleid aanreik en laat zien wat daarover tot stand is gekomen. In de tussentijd zal ik zorgvuldig aan de slag gaan met mijn eigen inventarisatie, met mijn eigen afweging en mijn toetsing ten opzichte van de criteria die ik ook in de brief heb genoemd als meetpunten. Ik zal de Kamer, zoals mevrouw Bussemaker heeft gevraagd, daar te gelegener tijd over informeren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen morgen, naar verwachting na de middag, over de ingediende moties stemmen.

Ik deel mede dat de woordvoerders ermee hebben ingestemd, vanwege andere verplichtingen van de staatssecretaris, het VAO over de voedselbanken te verplaatsen naar morgen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven