Aan de orde is het debat naar aanleiding van algemene overleggen op 16 maart en 28 maart over Syrische asielzoekers.

De voorzitter:

Bij uitzondering gaan wij uit van dubbele spreektijden, dat wil zeggen vier minuten. Ik zal daar streng de hand aan houden. Het is een VAO, dus eventueel in te dienen moties moeten in de eerste en enige termijn worden ingediend.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De afgelopen weken heeft de Kamer meerdere malen met de minister over de behandeling van Syrische ex-asielzoekers en illegalen gesproken. Daarbij is voor mijn fractie komen vast te staan dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie opnieuw onzorgvuldig is omgegaan met de belangen van uitgeprocedeerde asielzoekers. Daardoor is deze groep Syriërs mogelijk ernstig in gevaar gebracht. Bovendien heeft de minister de Kamer opnieuw onjuist en onvolledig geïnformeerd. Nog geen vier maanden na de Congoaffaire neemt mijn fractie dit zeer hoog op.

Waar gaat het over? Een Syrische delegatie verbleef in februari jongstleden op uitnodiging van de Nederlandse regering in ons land. Aan hen zijn 181 vreemdelingen gepresenteerd. Deze vreemdelingen zijn onder dreiging van straf op grond van de Nederlandse Algemene Wet Bestuursrecht gevorderd om bij de delegatie te verschijnen en mee te werken aan hun presentatie. Lijnrecht in strijd met de aanbeveling van de commissie-Havermans zijn zij vooraf niet schriftelijk geïnformeerd over hun recht om te zwijgen over hun vluchtverhaal, hun asielverleden en alle andere onderwerpen die niet uitsluitend hun identiteit of nationaliteit betreffen. Ook zijn zij niet mondeling geïnformeerd over deze rechten, terwijl het voor hun veiligheid bij terugkeer van groot belang is dat zij niets loslaten over hun asielachtergrond. Men kan in de rapporten van Amnesty International lezen waarom. Wij hebben immers te maken met Syrië, een van de wreedste dictaturen ter wereld, die het bovendien met de mensenrechten niet nauw neemt.

Bij 66 van de 79 presentaties waren op verzoek van de Syrische delegatie bij de gesprekken geen ambtenaren van de IND aanwezig, terwijl de gesprekken plaatsvonden in gebouwen van deze dienst. Bovendien mocht geen van de vreemdelingen zich laten bijstaan door een advocaat, rechtshulpverlener of vertrouwenspersoon, hoewel zij waren gevorderd te verschijnen op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht die dit recht garandeert. Deze mensen zijn dus op Nederlands grondgebied, gedwongen en onvoorbereid, overgeleverd aan de autoriteiten van het land dat zij eerder zijn ontvlucht. De Syrische delegatie heeft in meerdere gevallen van dit gebrek aan toezicht gebruikgemaakt door vragen te stellen over het vluchtverhaal en het asielverleden van de vreemdelingen die aan hen werden gepresenteerd. In meerderheid van de gevallen heeft de vreemdeling, die niet geïnformeerd was over zijn recht om over deze onderwerpen te zwijgen, op deze vragen antwoord gegeven. Hierdoor weten de Syrische autoriteiten nu dat het merendeel van de gepresenteerde vreemdelingen uitgeprocedeerde asielzoekers zijn. Het is mij bekend dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de Syrische delegatie niet kan verbieden om vragen te stellen over het asielverleden van de vreemdelingen die aan hen werden gepresenteerd. Zij heeft echter wel degelijk de verantwoordelijkheid en de mogelijkheid om de vreemdelingen erop te wijzen dat zij niet verplicht zijn om deze vragen te beantwoorden. Zij heeft wel degelijk de verantwoordelijkheid en de mogelijkheid om ervoor te zorgen dat er bij de gesprekken tussen de delegatie en de vreemdelingen adequaat toezicht is. Dat heeft de minister nagelaten.

Bovendien heeft de minister op 10 maart van dit jaar in antwoord op vragen van de Kamer gesteld dat zij niet over informatie beschikte op grond waarvan zij kon vaststellen dat de Syrische delegatie vragen had gesteld over het asielverleden van vreemdelingen. Die stelling heeft zij vervolgens tijdens het debat op 16 maart herhaald, terwijl uit de door de IND opgestelde gespreksverslagen duidelijk blijkt dat dergelijke vragen wel degelijk door de delegatie werden gesteld. De minister had dat moeten en kunnen weten. Zij deelde immers bij brief van 10 maart, dezelfde datum als de beantwoording van de Kamervragen, aan Amnesty International mee dat van elke presentatie een gespreksverslag is gemaakt. Zo staat het letterlijk in de brief. Zij had dan ook tijdens de presentaties kunnen ingrijpen om de vreemdelingen alsnog op hun rechten te wijzen en zo te voorkomen dat nog meer asielgerelateerde informatie in handen van de delegatie zou geraken. Op dit punt heeft de minister de Kamer onvolledig en onjuist ingelicht. Dat zij meent zich van iedere verantwoordelijkheid hiervoor te kunnen ontdoen door twee van haar ambtenaren over te plaatsen en publiekelijk van gebrek aan politieke sensitiviteit te betichten, vindt mijn fractie ontluisterend.

Nog geen vier maanden geleden is tijdens het debat over de Congoaffaire gebleken dat de minister geen idee had van wat zich in de uitvoeringspraktijk bij de IND voordeed. Toen beloofde zij beterschap. Dat zou niet meer voorkomen. Er zou voortaan zorgvuldig worden omgesprongen met asielgerelateerde informatie. Daarvan is niets gebleken. De minister heeft exact dezelfde fouten gemaakt. Omdat wij te maken hebben met de plenaire afronding van de eerdere debatten, zal ik van de gelegenheid gebruik maken om een motie in te dienen. Mijn fractie is van oordeel dat het vertrouwen in deze minister door haar handelwijze in de Syrische affaire ernstig is geschaad.

De De WitKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 181 vreemdelingen onder dreiging van straf heeft gevorderd bij een Syrische delegatie te verschijnen en mee te werken aan hun presentatie;

overwegende dat de commissie-Havermans heeft aanbevolen de vreemdelingen vooraf schriftelijk te informeren over inhoud en doel van de presentatie en hen te wijzen op het recht om te zwijgen over hun vluchtverhaal, hun asielverleden of over alle andere onderwerpen die niet uitsluitend hun identiteit of nationaliteit betreffen;

constaterende dat de minister in dit geval deze aanbeveling niet heeft opgevolgd, maar ook niet de vreemdelingen vooraf mondeling op hun rechten heeft gewezen;

overwegende dat de minister het hierdoor mogelijk heeft gemaakt dat asielgerelateerde informatie in handen van de Syrische autoriteiten is gekomen;

overwegende dat de minister meermalen in antwoord op vragen van de Kamer heeft gesteld dat zij niet over informatie beschikte op grond waarvan zij kon vaststellen dat de Syrische delegatie vragen had gesteld over het asielverleden van vreemdelingen en asielgerelateerde informatie had verkregen;

overwegende dat uit door de IND opgestelde gespreksverslagen duidelijk blijkt dat dergelijke vragen door de delegatie aan de vreemdelingen wel gesteld werden, hetgeen de minister had moeten en kunnen weten en had moeten voorkomen;

overwegende dat door de handelwijze van de minister vreemdelingen die aan de Syrische delegatie zijn gepresenteerd alsmede hun familie mogelijk in gevaar zijn gebracht;

overwegende dat de minister naar aanleiding van de Congoaffaire beterschap heeft beloofd, in het bijzonder door het uitvoeren van de aanbevelingen van de commissie-Havermans;

van oordeel dat de minister, ondanks deze belofte, opnieuw verantwoordelijk is voor het in handen van de autoriteiten van een land van herkomst komen van asielgerelateerde informatie en dat zij opnieuw de Kamer hierover onvolledig en onjuist heeft geïnformeerd;

spreekt hierover haar afkeuring uit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, Klaas de Vries en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1032(19637).

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Bij uitzetprocedures moet grote zorgvuldigheid in acht genomen worden, des temeer naar een land als Syrië, waar het met fundamentele rechten niet zo nauw wordt genomen. Daarom hebben wij indringend en uitvoerig overleg gevoerd met de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie over het rumoer rond de presentatie van uitgeprocedeerde Syriërs aan een Syrische delegatie met het oog op terugkeren. Het is nu tijd om een aantal conclusies te trekken. Helaas moet onze conclusie zijn dat die presentatie zorgwekkende tekortkomingen vertoonde.

De lessen van het Congodebat zijn niet voortvarend in de praktijk gebracht. Er waren asielkentekenen op een aantal schriftelijke vorderingen die meegenomen moesten worden naar de Syriërs. De informatieverschaffing aan de betrokken asielzoekers schoot tekort. De IND mocht in een aantal gevallen niet bij de gesprekken aanwezig zijn. En de asielachtergronden zijn wel degelijk aan de orde gekomen in een aantal gesprekken. Deze tekortkomingen brengen ons ertoe te pleiten voor het alsnog verlenen van een verblijfsvergunning aan degenen die gepresenteerd zijn. Door toedoen van de Nederlandse overheid is er immers een veiligheidsrisico geschapen voor betrokkenen, waarbij niet eenvoudig kan worden vastgesteld hoe groot dat precies is. Wij steunen daarom de motie die mevrouw Huizinga hierover zal gaan indienen. Aangezien ik er rekening mee houd dat deze motie niet voldoende steun krijgt, zal ik voorzichtigheidshalve ook een subsidiaire motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de voorbereiding van de terugkeer van uitgeprocedeerde Syrische asielzoekers diverse gebreken vertoonde;

constaterende dat de Nationale ombudsman een onafhankelijk onderzoek heeft ingesteld naar de gang van zaken en daarover rapport zal uitbrengen;

verzoekt de regering, tot de bespreking van dat rapport met de Kamer een moratorium in te stellen op het uitzetten van uitgeprocedeerde Syrische asielzoekers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Klaas de Vries, Huizinga-Heringa en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1033(19637).

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik onderstreep dat deze motie wat mij betreft alleen in stemming komt als verderstrekkende moties het niet halen.

Voor de toekomst moet wat de SGP-fractie betreft ook duidelijk zijn dat het niet aanvaardbaar is dat IND'ers de deur wordt gewezen bij gesprekken die op vordering van en onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid worden gehouden. Daarom stel ik de volgende motie voor.

De Van der StaaijKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de commissie-Havermans in haar advies heeft aangedrongen op aanwezigheid van vertegenwoordigers van de IND bij presentaties van vreemdelingen aan landen van herkomst met als doel de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling vast te stellen;

constaterende dat niet bij alle presentaties van uitgeprocedeerde asielzoekers aan delegaties van de autoriteiten van herkomstlanden de IND aanwezig mag zijn;

constaterende dat deze presentaties plaatsvinden op Nederlands grondgebied en in Nederlandse overheidsgebouwen;

van mening dat buiten het terrein van ambassades en consulaten de autoriteiten van de herkomstlanden niet het eigen recht kunnen laten gelden of dwingende voorwaarden kunnen stellen aan Nederlandse overheidsorganen;

verzoekt de regering, te waarborgen dat de IND volledige toegang heeft tot presentaties aan delegaties van herkomstlanden, daar ook daadwerkelijk bij aanwezig is, en dit in de memoranda of understanding met herkomstlanden vast te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Lambrechts, Klaas de Vries, Huizinga-Heringa en Vos.

Zij krijgt nr. 1034(19637).

De heer Visser (VVD):

Dit is een belangrijk onderwerp dat wij vaker hebben besproken. De vraag is steeds hoe je op een goede manier druk uitoefent op de landen van herkomst om hun eigen onderdanen op te nemen. Veel landen zijn daar niet happig op.

Wat nu als zo'n memorandum of understanding door een bepaald land niet wordt ondertekend? Wat moet dan de consequentie voor Nederland zijn? Is het risico van de motie van de heer Van der Staaij niet dat wij uiteindelijk slecht gedrag belonen als landen weigerachtig zijn om hieraan mee te werken?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is een reële vraag die ook in het overleg aan de orde is geweest. In deze motie staat: regering, zorg ervoor dat dit in MoU's wordt vastgelegd. Als de regering met de handen in het haar bij de Kamer terugkomt met de mededeling dat het echt niet lukt en daarvoor heel goede redenen aanvoert, ontstaat er een nieuwe situatie waarover wij dan nog maar eens goed moeten debatteren. Dat is iets anders dan de praktijk waarmee wij nu worden geconfronteerd, namelijk dat als vertegenwoordigers van herkomstlanden, zoals in dit geval Syrië, zeggen dat de gesprekken wat stroef lopen, de IND zegt: oké, dan gaan wij de deur uit. Laat duidelijk zijn wat de inzet van de Kamer met de motie is en met welke boodschap de Kamer de regering op pad stuurt.

Voorzitter. De derde en laatste motie die ik indien, moge voor zichzelf spreken. Daarin wordt de noodzaak beklemtoond van de beschikbaarheid van een actueel ambtsbericht over Syrië.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het laatste algemene ambtsbericht over Syrië dateert van mei 2005;

constaterende dat in het kader van uitzetting van uitgeprocedeerde Syrische asielzoekers allerlei vragen gerezen zijn over de veiligheidssituatie in het land van herkomst;

van mening dat een actueel ambtsbericht over de situatie in Syrië wenselijk is om een verantwoord beleid voor Syrische asielzoekers te voeren;

verzoekt de regering om binnen twee maanden een nieuw ambtsbericht over Syrië uit te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Klaas de Vries, Huizinga-Heringa, Vos en Van Fessem.

Zij krijgt nr. 1035(19637).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Wat de vermissing van personen uit een uitgezette familie betreft verwijs ik kortheidshalve naar wat mevrouw Huizinga-Heringa daarover zal zeggen en naar de motie die zij daarover zal indienen. Ik ga er dus verder niet op in.

Dan het laatste en niet het minste punt. Wat betekent dit alles nu voor de positie van de minister? Nu er een motie van afkeuring bij dit debat is ingediend, is die vraag aan de orde. Wij zijn ook verplicht die vraag nu onder ogen te zien, waar de SGP-fractie in het Congo­debat heeft gezegd: wij steunen nu geen motie van afkeuring, maar het licht staat wel op oranje. De minister zal zich dit herinneren. Vervolgens ging er in de Syriëkwestie niet alleen weer het nodige mis, maar is bovendien – en dat is voor ons een kernpunt – de Kamer niet toereikend geïnformeerd. Toen de Kamer, gealarmeerd door krantenberichten, de minister vragen stelde over signalen dat asielachtergronden aan de orde zouden zijn gekomen in gesprekken met de Syrische delegatie kwam er een geruststellend antwoord. Pas later, nadat de Kamer om verslagen had gevraagd, bleek dat de minister beter had kunnen weten. Het gaat er niet om of de minister hiervoor persoonlijk iets te verwijten valt, maar het gaat wel om de politieke verantwoordelijkheid van de minister om zeker in gevoelige kwesties zonder dralen volledige opening van zaken te geven. Het draait hier, kortom, om een wezenlijk punt in de verhouding tussen Kamer en kabinet. Als de Kamer in delicate kwesties om opheldering vraagt, moeten wij onze hand in het vuur kunnen steken voor de feitelijke juistheid en volledigheid van de antwoorden. Als dat niet zo is, wordt de controlerende taak van de Kamer ondermijnd en de geloofwaardigheid van het kabinetsoptreden schade berokkend.

De minister heeft erkend dat de informatievoorziening aan de Kamer onvoldoende is geweest. Zij heeft dit zelf ook hoog opgenomen en er consequenties aan verbonden voor een aantal ambtenaren. Maar de vraag blijft bij ons toch hangen of het de minister niet zou passen hieraan ook persoonlijke consequenties te verbinden. De minister houdt de boot af en wijst erop dat de IND nu eenmaal tijd nodig heeft om een ingeslagen verbetertraject naar behoren te vervullen. Dat kost nog wel een paar jaar, zei de minister. Dit is een dubieus argument wanneer wij spreken over de informatievoorziening aan de Kamer over delicate kwesties.

Dit argument overtuigt de SGP-fractie dan ook niet. Van der StaaijDe ministeriële verantwoordelijkheid kan toch zeker niet voor een aantal jaren worden geparkeerd? Dit raakt voor ons toch echt het vertrouwen in de minister. Ik vraag de minister hier nog eens uitdrukkelijk op in te gaan. Wij willen ons hier graag een weloverwogen en eerlijk oordeel over vormen, zonder aanzien des persoons en vrij van oppositionele motieven. Wij hebben immers veel beleidslijnen en daden van deze minister van harte gesteund. Maar wij kunnen er simpelweg niet omheen, ons in ernst de vraag te stellen hoe lang een licht op oranje kan blijven staan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Onder verantwoordelijkheid van deze minister zijn van 15 tot 23 februari van dit jaar 181 Syriërs, ex-asielzoekers en illegalen, gepresenteerd aan een Syrische delegatie. Voor het eerst is in Nederland op deze wijze een dergelijke presentatie met Syrische autoriteiten georganiseerd. Je zou en je mag verwachten, zeker gezien het debacle met Congo nog geen vier maanden geleden, dat deze minister alles op alles zet om ervoor te zorgen dat deze presentatie uiterst zorgvuldig wordt voorbereid en dat op geen enkele wijze asielgerelateerde informatie bij de Syrische autoriteiten terecht kan komen.

Niets is minder waar gebleken. Mensen werden gedwongen te verschijnen zonder recht op bijstand. Een vordering met dreiging van sanctie is toegepast zonder dat was aangetoond dat het een ultimum remedium was. De Syriërs zijn op geen enkele wijze voorgelicht over de aard van de gesprekken, hun rechten, het feit dat zij alleen vragen ter vaststelling van hun identiteit en nationaliteit hoefden te beantwoorden. De aanbeveling van de commissie-Havermans over goede en zorgvuldige schriftelijke informatie is vooraf niet gehonoreerd. Pas na afloop is de put gedempt en verscheen er nog snel een flyer, waaraan deze mensen natuurlijk niets meer hadden.

De mensen zaten hier volstrekt onbeschermd. De IND is alleen bij de eerste twaalf gesprekken aanwezig geweest en is toen op verzoek van de Syrische delegatie de kamer uitgegaan. Daarna was de IND bij de grote meerderheid van de gesprekken niet meer aanwezig, omdat Syrië dit eiste. Uit de verslagen blijkt dat er vragen zijn gesteld over vlucht- en asielmotieven. En zelfs in de eerste twaalf gesprekken is een vluchtmotief als het ontvluchten van de dienstplicht aan de orde geweest, zijn er vragen gesteld over de reisroute, is gevraagd of de persoon problemen had in Syrië en zelfs kwam een keer aan de orde dat iemand iets met de geheime dienst had gehad. De IND zat erbij, keek ernaar en deed helemaal niets; er werd niet aan de minister gerapporteerd en er werden geen maatregelen genomen.

Voorzitter. Dit alles is volstrekt in strijd met internationale afspraken waaraan Nederland zich dient te houden. De wijze waarop de minister hierover verantwoording aan de Kamer heeft afgelegd, vind ik volstrekt onvoldoende. Nederland wijkt voor Syrië. Syrië dicteert dat Nederland niet aanwezig mag zijn bij gesprekken van Syriërs die naar Nederland zijn gevlucht. En de minister vindt dit geen enkel probleem. Op 16 maart ging zij zelfs zo ver om te stellen dat op de gesprekken het Nederlandse recht niet van toepassing is. Syrië mag dus doen wat hij wil. Daarmee neemt de minister geen enkele verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat het refoulementverbod wordt gehandhaafd.

De minister heeft er niet op toegezien dat Nederland zijn verplichting naleeft om te voorkomen dat asielgerelateerde informatie in Syrië terechtkomt. Zij vergoelijkt vervolgens haar ernstige fouten, want zij zegt dat Syrië toch al weet dat mensen asielzoekers zijn en dat er geen aanwijzingen zijn dat mensen die teruggestuurd worden, gevaar lopen. Minister, er is alle aanleiding om uiterst op uw hoede te zijn. Amnesty International informeert ons daarover. Het gaat om een van de wreedste dictaturen van de wereld. Ook over het lot van de familie A. verkeren wij tot op de dag van vandaag in onzekerheid.

De minister heeft de Kamer onjuist geïnformeerd. Bij beantwoording van Kamervragen van onder meer de fracties van GroenLinks en de SP stelde zij dat zij niet over informatie beschikte op grond waarvan zij kon vaststellen dat dergelijke vragen door de delegatie gesteld waren. Dit, terwijl er gespreksverslagen waren waaruit dit bleek. De minister beweert dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van deze gespreksverslagen. In een brief van 10 maart aan Amnesty International maakt zij melding van het bestaan van deze gespreksverslagen. Ik kan u melden dat er door de IND conform de standaardwerkwijze van iedere presentatie een verslag is gemaakt, schrijft de minister. Later zegt zij – maar dat klinkt toch als een moeizame constructie – dat zij het hier alleen maar had over de twaalf gespreksverslagen van de gesprekken waarbij de IND aanwezig was. Maar ook hier is asielgerelateerde informatie over tafel gegaan.

Hoe dan ook, de minister had moeten en kunnen weten dat deze verslagen er waren en had de Kamer juist dienen te informeren. Dat heeft zij niet gedaan. Wel heeft zij twee ambtenaren van hun post ontheven, omdat zij de politieke sensitiviteit ontbeerden en haar onvoldoende op de hoogte hadden gesteld. Vervolgens wast zij haar handen in onschuld en gaat door. Zij heeft deze presentaties, de voorbereiding, het wijken voor Syrië en het feit dat asielgerelateerde vragen gesteld konden worden van het begin tot het einde verdedigd. Dat doet zij tot op de dag van vandaag. Ook gaat zij door met het terugsturen van de Syriërs die aan deze gesprekken zijn onderworpen. Mijn fractie vindt dat onverantwoord. Zij steunt de moties die daarover worden ingediend door mevrouw Huizinga-Heringa en de heer Van der Staaij.

Mijn fractie heeft twee eigen moties die ik snel zal indienen.

De VosKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie onvolledig is geïnformeerd door de IND inzake de delegatiegesprekken met Syrische vreemdelingen en dat daarop personele en structurele maatregelen zijn genomen;

overwegende dat het wenselijk is dat er inzicht bestaat in de wijze waarop de structurele maatregelen moeten voorkomen dat de IND de minister onvolledig informeert;

verzoekt de regering, de Kamer te informeren over de genomen structurele maatregelen ten opzichte van de IND,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vos en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1036(19637).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op dit moment geen helderheid bestaat over de veiligheidssituatie van de naar Syrië uitgezette familie A.;

overwegende dat onderzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken naar het lot van de familie A. thans zeer moeizaam verloopt;

overwegende dat cruciaal is dat er zekerheid bestaat over de veiligheidssituatie van de familie A. en dat bij het bestaan van enige twijfel daarover de familie A. moet kunnen terugkeren naar Nederland;

verzoekt de regering, op zeer korte termijn een helder, alomvattend onderzoeksrapport te presenteren over de veiligheidssituatie van de familie A., waaruit onomstotelijk blijkt dat de familie A. veilig is, óf de familie A. per omgaande terug te halen naar Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1037(19637).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik kom tot mijn belangrijkste politieke conclusie. Enkele maanden na het debacle met Congo heeft de minister op dezelfde wijze ernstige fouten gemaakt waardoor teruggestuurde vluchtelingen in gevaar kunnen komen. De minister en de IND hebben op geen enkele wijze getoond lering te hebben getrokken. Bovendien zijn aanbevelingen van de commissie-Havermans in de wind geslagen. De minister heeft de IND volstrekt niet in de hand. Deze dienst laat zien dat zij de kern van haar werk, namelijk op zorgvuldige wijze procedures uitvoeren waarbij de vluchteling wordt beschermd, niet beheerst. De minister heeft de Kamer wederom onjuist en onvolledig geïnformeerd. De fractie van GroenLinks kan er daarom niet langer op vertrouwen dat de minister de Kamer juist informeert en haar taak juist uitoefent. Daarom hebben wij de motie die de heer De Wit heeft ingediend, mede ondertekend.

De heer Visser (VVD):

Dat zijn harde woorden, maar daar wil ik het niet over hebben. Ik begrijp iets niet. U spreekt harde woorden uit over deze minister en u ondertekent een motie waarin het vertrouwen wordt opgezegd. Daarmee zegt u dat deze minister vandaag moet opstappen. Tegelijkertijd dient u twee moties in waarin dezelfde minister wordt opgedragen om zaken uit te voeren. Daaruit spreekt weer vertrouwen dat de minister dit zal oppakken en uitvoeren, want anders hebben die twee moties geen zin. Hoe rijmt u dat met elkaar?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U weet net zo goed als ik dat als in een motie de minister wordt aangesproken, dat in staatsrechtelijke zin is bedoeld. Ik spreek dus de persoon in het kabinet aan met het verzoek om een aantal belangrijke stappen te zetten. Dat laat onverlet dat wij op dit moment geen vertrouwen meer kunnen stellen in het functioneren van deze minister.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. De Kamer heeft drie debatten met deze minister gevoerd over uitgeprocedeerde Syriërs. Ik vraag mij echter nog steeds af hoe het zo kort na het debat over Congo en de goede voornemens die toen zijn uitgesproken opnieuw zo fout kon gaan. Dat er fouten zijn gemaakt, is inmiddels wel duidelijk. De veiligheidswaarborgen van uitgeprocedeerde asielzoekers zijn niet voldoende in acht genomen en dat is ernstig. De minister heeft naar aanleiding hiervan twee van haar topambtenaren uit hun functie gezet. Daarover zal zij van de D66-fractie geen verwijt horen, integendeel. Zij is veel te lang kritiekloos achter de IND-ambtenaren blijven staan, ook als zij er een potje van maakten.

Het lijkt mij evident dat er een potje van is gemaakt. Asielzoekers werden niet goed voorgelicht over de gang van zaken, er zijn brieven met het stempel "unit asiel" afgegeven aan de Syrische delegatie, IND'ers hebben zich zonder slag of stoot laten wegsturen bij de presentaties omdat de Syrische autoriteiten het allemaal te stroef vonden gaan, er zijn verslagen gemaakt van de presentaties die zo summier zijn dat zij het predikaat "verslag" niet waardig zijn en wederom is asielgerelateerde informatie terechtgekomen bij een land van herkomst zonder dat dit tot zelfs maar enige ongerustheid heeft geleid bij de IND'ers die deze hebben opgeschreven. Zaken zijn niet of te laat doorgegeven aan hogerhand en hogerhand heeft die op zijn beurt te laat doorgegeven aan de minister.

Er is nog steeds geen toezicht geregeld op de gang van zaken bij terugkeer, ofschoon al in december in de motie-Lambrechts/Van Haersma Buma werd gevraagd om daar met voorrang uitvoering aan te geven. Dat gaat nu gelukkig binnen tien dagen gebeuren. Dat is een gelukkige omstandigheid. Het had echter eerder moeten gebeuren. December is immers inmiddels al ongeveer een halfjaar geleden.

Deze minister heeft de Kamer verzekerd dat zij wil optreden, niet aftreden. Die kans krijgt zij wat de D66-fractie betreft, want ook dat is politieke verantwoordelijkheid nemen. Zij moet dan echt wel wat doen, met name voor de Syriërs die nu misschien een laissez-passer krijgen. Ik zeg misschien, omdat vooralsnog niemand dat toegezegd heeft gekregen. Het zou mij ook eerlijk gezegd na het lezen van die 181 verslagen verbazen als meer dan een handvol Syriërs een laissez-passer krijgt. Gewoon terugsturen na alle onzorgvuldigheden die hebben plaatsgevonden, is niet wat ons als verantwoord optreden voor ogen staat.

Wij vragen de minister om de mensen die een laissez-passer krijgen en terug zullen keren, te laten opvangen op het vliegveld en te laten volgen om ervoor te zorgen dat zij veilig hun plaats van bestemming kunnen bereiken. Wij moeten zicht hebben op een veilige terugkeer. Wij weten uit vorige debatten en gesprekken met organisaties die zicht op deze zaken hebben, dat als het misgaat, dat meteen in het begin is. Ik weet dat de minister er niet van houdt om ervoor te zorgen dat er mensen op het vliegveld aanwezig zijn en er begeleide veilige terugkeer plaatsvindt, maar dat moet zij dit keer toch maar doen. Mede namens ons zal straks door de heer Van Fessem daarover een motie worden ingediend.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik heb nagedacht over wat u zei over het feit dat de minister twee ambtenaren wegens politieke ongevoeligheid terzijde heeft geschoven.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wegens insensitiviteit.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U zei dat u daar geen kritiek op hebt, omdat u dat goed optreden vindt. Het is in ons staatsrecht heel ongebruikelijk om in de Kamer te spreken over ambtenaren of hun kwalificaties hier aan de orde te laten komen, omdat de minister verantwoordelijk is voor alles wat er op het departement gebeurt. Zeker na Congo zou men zich kunnen voorstellen dat de minister de volledige verantwoordelijkheid zou nemen voor het adequaat informeren van de Kamer. Vindt u dat optreden, een aantal ambtenaren de schuld geven en zelf zeggen dat je gewoon weer verder gaat en de volgende keer wel weer zal zien? Dan worden er misschien weer een paar ambtenaren aangewezen. Dat is toch geen ministeriële verantwoordelijkheid nemen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

"Wij gaan gewoon verder en doen alsof er niets gebeurd is" is inderdaad geen optie. Ik ga echter niet zo ver als u, dat het hoe dan ook uitgesloten is dat er disciplinaire maatregelen mogelijk zijn, als je vindt dat er ofwel op het departement van Justitie ofwel op dat van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waar dat ook is voorgekomen, dingen echt fout zijn gegaan. Ik heb al gezegd dat het mij in het verleden meer heeft geïrriteerd dat de minister tegen alle signalen in vierkant achter haar IND-ambtenaren bleef staan, terwijl er zo evident dingen fout waren gegaan. Hoe het precies is gegaan, weet ik niet, maar ik kan mij heel goed voorstellen dat de minister die, naar ik aanneem, instructies heeft gegeven die niet opgevolgd zijn, daaraan disciplinaire maatregelen verbindt. Sterker: ik zou het haar verweten hebben, in tegenstelling tot wat u volgens mij gaat doen, als zij dat niet had gedaan.

Nogmaals, dat is niet genoeg. Ik heb zojuist al een punt genoemd dat ik ook van haar verwacht. Ik doel op de veilige terugkeer, naast een veilige ontvangst. Straks kom ik met nog een punt.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Desondanks heeft de minister een aantal ambtenaren als zondebok aangewezen. Het gaat ook niet om een kleinigheid; het gaat over iets wat fundamenteel aan de orde is geweest in de relatie tussen de Kamer en de minister. Ik doel ook op het verkeerd informeren van de Kamer. Dat kun je de ambtenaren niet aanwrijven. De minister is daar toch verantwoordelijk voor? Als je daar ambtenaren verantwoordelijk voor stelt en zelf blijft zitten, is dat vreemd. Je zou je kunnen voorstellen dat de minister zegt: ik ontsla of zet eerst een paar ambtenaren opzij en dan draag ik zelf de consequenties. Als zij nu zegt "sorry, ik kan het niet helpen, dat zijn de ambtenaren" is dat toch een beetje te gemakkelijk?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik snap u niet of ik snap u heel erg goed. Er is echter niet maar een manier van verantwoordelijkheid nemen. Als wij het alleen maar zouden kunnen hebben over het eendimensionale vraagstuk of deze minister moet opstappen, zijn wij snel klaar. Dat is kennelijk de vraag die voor u als enige speelt, maar dat geldt niet voor mij. Ik vind dat er andere manieren van verantwoordelijkheid nemen en van optreden zijn. Dit verwacht ik nu overigens wel van deze minister. Er zijn natuurlijk grenzen aan de fouten die je kunt maken die te veel op elkaar lijken.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik kan mij voorstellen dat u dit onder bepaalde omstandigheden zegt. Kunt u dat ook zeggen nadat wij hier een paar maanden geleden over Congo gedebatteerd hebben? Daarbij zijn precies dezelfde dingen aan de orde geweest. Had dat de minister er juist niet toe moeten brengen om zo zorgvuldig mogelijk met alles om te gaan, alsook te checken en te dubbelchecken en ervoor te zorgen dat zij zelf weet wat er in de verslagen staat? Het gaat erom dat zij zelf zou weten dat zij de Kamer goed zou informeren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U zegt het. Het mag duidelijk zijn dat ik echt niet blij ben met alles wat er gebeurd is. Zo fraai was dat niet. Nogmaals, er zijn echter meer vragen te stellen en meer oplossingsrichtingen te geven dan alleen maar de opmerking "minister, pak uw biezen en stap op".

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister heeft gezegd dat zij de Kamer onvoldoende juist heeft kunnen informeren, omdat deze ambtenaren haar niet goed op de hoogte hadden gesteld van het feit dat er gespreksverslagen waren. Verder heeft de minister eigenlijk op geen enkele wijze toegegeven dat er wellicht fouten zijn gemaakt in deze hele operatie. Zij heeft gezegd dat het zo kan doorgaan. Ik noem het presenteren van mensen aan de IND, het niet aanwezig zijn en het feit dat Syrië asielgerelateerde vragen kan stellen. Dat alles heeft de minister niet teruggenomen; dat heeft zij zelfs verdedigd en zij gaat ermee door. Wat is uw oordeel daarover?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Tot nu toe vond ik dat nog niet genoeg. Geen wonder dat wij moties van anderen mede hebben ondertekend, waarin vragen en eisen op tafel zijn gelegd. Ik vond het dus ook nog niet genoeg. Er moeten nu echt garanties komen dat de dingen goed gaan en dat fouten hersteld worden. Ik kan het vraagstuk ook op een andere manier benaderen. Ook tegen de heer De Vries zeg ik dat het anders is als er fouten aan de orde waren geweest waarvan de fractie van D66 het gevoel had dat die niet meer te herstellen zijn. Dat is gelukkig nog niet gebeurd, niet omdat er niet opnieuw asielgerelateerde informatie over de tafel is gegaan en evenmin omdat ik dat wil bagatelliseren door te zeggen dat het niet zo erg is. Ik vind van niet; er is een heldere verdragsnorm en daar moeten wij ons aan houden. Daar moeten wij ook niet steeds op afdingen. Ik vermoed evenwel dat het er niet zo veel zijn die een laissez-passer krijgen. Die mensen moeten en kunnen wij wel een veilige terugkeer garanderen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nog geen vier maanden geleden is hier een vergelijkbare zaak over Congo aan de orde geweest. Die ging over asielgerelateerde informatie die bij de Congolese autoriteiten was beland. De minister is toen door het stof gegaan en heeft excuses aangeboden. Nu is een soortgelijke kwestie aan de orde. Het is nu alleen een graadje erger, want de minister verdedigt het. De minister zegt dat zij niet gaat over de gesprekken die Syrië met de asielzoekers voert, dat zij daarop geen invloed kan en wil uitoefenen. Vindt u dat u nog langer kunt doorgaan met deze minister, die op deze wijze haar verantwoordelijkheid neemt?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat kan alleen op een goede manier als de minister ons straks toezegt, dat zij zich tot het uiterste zal inspannen om ervoor te zorgen dat er in de toekomst altijd een IND'er bij dit soort presentaties aanwezig is.

De heer De Wit (SP):

De vraag is toch expliciet of u nog vertrouwen in de minister hebt. Hebt u het vertrouwen dat zij alles kan doen wat u wilt? De Kamer heeft haar informatie gevraagd. De minister heeft wekenlang volgehouden dat zij niet wist wat er precies in die gesprekken is gebeurd. Achteraf, bij een volgend debat in de Kamer, heeft de minister gezegd dat zij de Kamer niet voldoende heeft weten te informeren. Dat is echter nog niet de essentie van de vraag. Vindt u dat de minister het vertrouwen van uw fractie waardig is, gelet op het feit dat zij de Kamer niet volledig en niet juist heeft geïnformeerd?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Of zij dat in de toekomst wel zal doen, in elk geval op de punten die voor mijn fractie van belang zijn, zal moeten blijken uit haar beantwoording. Vooralsnog heb ik goede hoop dat ik op de punten die ik zojuist heb genoemd, en op het punt van de IND van de minister geen negatief antwoord krijg.

De heer De Wit (SP):

Mijn vraag is of de gang van zaken bij u voldoende vertrouwen wekt en of het vertrouwen niet is geschaad. Het belangrijkste verwijt dat ik de minister maak, is dat zij in de beantwoording aan de Kamer onjuist en onvolledig is geweest en de Kamer wekenlang informatie heeft onthouden. Achteraf is gebleken dat tijdens die gesprekken van een buitengewoon ernstige situatie sprake was.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Natuurlijk is het een zaak die het vertrouwen geen goed doet. Er is echter een verschil tussen een situatie waarin het vertrouwen een deukje en misschien opnieuw een deukje heeft gekregen en een situatie waarin je vaststelt dat er geen vertrouwen meer is. Voor u is dat punt bereikt; voor ons niet.

Voorzitter. Ik verwacht nog meer en wel dat de IND voortaan bij presentaties aanwezig is. Eerder heeft de minister daarover gezegd dat het uitgangspunt van haar beleid is dat een IND-functionaris aanwezig is. Ik had dus verwacht dat de IND op het moment dat de Syrische delegatie de IND verzocht te vertrekken, daarvan een punt had gemaakt. Ons uitgangspunt van beleid mag toch ook wel verdedigd worden? Uit niets heb ik dat kunnen opmaken. Dat heeft mij wel teleurgesteld. Vervolgens heb ik kunnen constateren dat de gesprekken veel korter duurden toen de IND er niet meer bij was. Eerst duurden zij 30 tot 45 minuten en later nog tien minuten. Of de Syrische delegatie de IND'ers heeft weggestuurd omdat zij geheime informatie wilde ontfutselen aan de Syriërs die terugmoesten of om er lekker snel van af te zijn, omdat het er veel waren en men in Nederland nog iets wilde bekijken, in beide gevallen deugt het niet. Op deze wijze de landen van herkomst tegemoetkomen, levert niets op, in elk geval niets goeds. De fractie van D66 is van mening dat een IND'er aanwezig moet zijn bij deze presentaties en dat Nederland daarover zelf heeft te beslissen. Daarom heeft de heer Van der Staaij daarover mede namens mijn fractie een motie ingediend.

De heer Visser (VVD):

Mevrouw Lambrechts zei iets wat mij nog niet eerder is opgevallen, maar wat wel interessant is. De twaalf gesprekken waar de IND bij was, duurden duidelijk langer dan alle gesprekken erna. Die waren korter.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Er is een tussenfase waarin zij de laatste tien minuten erbij zijn. Daarna zie je dat de gesprekken en de verslaglegging nog maar een minuut of tien duren. Het stelt dus niet zoveel voor.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. Zoals collega's al hebben opgemerkt, hebben wij de afgelopen weken driemaal met de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gesproken over de problematiek rond Syrische asielzoekers, eenmaal in het bijzijn van de minister van Buitenlandse Zaken.

In het eerste AO, dat eigenlijk een eerste termijn was van de commissie, heeft de Kamer vastgesteld dat de aanbeveling van de commissie-Havermans niet is opgevolgd om asielzoekers schriftelijk op hun rechten te wijzen als zij geconfronteerd worden met diplomatieke of andere autoriteiten van een ander land. De commissie-Havermans heeft nadrukkelijk vastgelegd dat deze mensen geen antwoord hoeven te geven op vragen over mogelijke asielaanvragen in ons land. Daaruit kunnen de autoriteiten van een ander land namelijk afleiden dat men hier zijn beklag gedaan heeft over het regime in dat land. Daarop zijn sommige landen die de mensenrechten niet respecteren, waaronder Syrië, niet gesteld.

De minister heeft in strijd met de aanbevelingen van de commissie-Havermans niet ervoor gezorgd dat de asielzoekers schriftelijk op hun rechten werden gewezen. Het is enigszins verbijsterend dat zij ook niet mondeling op hun rechten zijn gewezen. De enige reden die de minister daarvoor in het AO heeft aangevoerd, is dat nu eenmaal besloten was – en aanbevolen door de heer Havermans – dat het schriftelijk zou moeten en dat de folders nog niet klaar waren. Hier heeft het formalistische het erg gewonnen van het inhoudelijke. Overigens is in latere correspondentie van de minister, waarbij de nieuwe brochure wel werd overgelegd, gezegd dat als iemand het niet kon lezen, die persoon natuurlijk wel mondeling moest worden ingelicht. Ik vind dit onbegrijpelijk.

Vanuit de Kamer is voorafgaand aan de overleggen enkele malen gevraagd of tijdens de confrontaties naar een asielverleden is geïnformeerd. De minister heeft bij herhaling geantwoord niet over gegevens te beschikken waaruit dat bleek. Maar de minister beschikte wél over die gegevens. Er is al aangehaald dat er een brief aan Amnesty International is uitgegaan op 10 maart 2006, waarin staat dat van iedere confrontatie volgens de standaardwerkwijze door de IND een verslag werd gemaakt. De minister heeft later gezegd dat zij alleen weet had van de gesprekken waarbij de IND zelf geweest was. Zij wist echter dat er veel meer dan 12 gesprekken geweest waren. Zij wist ook dat daarvan verslagen bestonden, want dat had zij al aan Amnesty International bericht.

De informatie aan de Kamer was dus onjuist. De minister beschikte wel degelijk over gespreksverslagen waaruit dit onmiddellijk had kunnen worden afgeleid. Nadat de minister in de Congoaffaire de Kamer onvolledig en onjuist had ingelicht, had de Kamer erop moeten en mogen rekenen dat de minister alles had gedaan om dit te voorkomen. Zij was wél op de hoogte van het bestaan van de verslagen, maar heeft niet de moeite genomen daarin zelf een blik te slaan. Een gewaarschuwde minister telde hier dus niet voor twee!

In het tweede AO dat eigenlijk de tweede termijn was van het eerste AO maar een week later plaatsvond, heeft de minister meegedeeld dat zij een aantal ambtenaren daarvoor aansprakelijk heeft gesteld en hen publiekelijk als niet politiek sensitief te kijk heeft gezet. Zij noemt dit optreden. Ik vind dat echter geen optreden, ik vind dat de schuld op anderen afschuiven, op ambtenaren die zich niet kunnen verdedigen, die misschien hun eigen lezing hebben van wat er is voorgevallen en die al helemaal niet in het publiek te kijk gezet horen te worden vanwege politieke sensitiviteit. Politiek sensitief te zijn, is het prerogatief van de minister. Zij had moeten begrijpen dat een herhaling van de fouten in de Congozaak onaanvaardbaar was. Waarom trof de sanctie overigens niet de leiding van de IND, waarvan al eerder in de Congoaffaire was vastgesteld dat die evenmin als de minister wist wat er binnen de dienst gebeurde? Of zou op die manier de verantwoordelijkheid te dicht in de buurt van de minister zijn gekomen? Is overigens tot de overplaatsing van een ambtenaar besloten na het eerste AO op 16 maart en vóór het tweede overleg, de tweede termijn van het eerste AO? Ik vind dat van belang omdat ik anders niet begrijp waarom de minister daaraan niet meteen aandacht heeft besteed.

De IND was aanvankelijk aanwezig bij de gesprekken met de Syriërs die hier niet mochten blijven, maar op verzoek van de Syriërs trok de IND zich terug. De minister heeft in antwoord op vragen van mij geantwoord dat de Syriërs het niet van belang vonden dat de IND'ers aanwezig waren. Daarna heeft zij gezegd dat de Syriërs vonden dat de gesprekken te stroef verliepen en dat zij de IND dringend hebben verzocht om weg te gaan. Daar zit toch een wereld van appreciatie tussen. Ik vind dat eigenlijk geen correcte informatie. De mensen die onverhoeds en onvoorbereid onder strafbedreiging door de Nederlandse overheid met de Syriërs werden geconfronteerd, werden aan hun lot overgelaten.

De kwaliteit van de gespreksverslagen is schokkend; andere collega's hebben er ook het een en ander over gezegd. Een enkele keer wordt zelfs slechts vermeld "kort gesprek met een aantal standaardvragen". En dan te weten dat deze gesprekken een beslissende betekenis in veel mensenlevens zullen hebben! Dit alles is des te erger, daar wij weten dat Syrië een politiestaat is die het met mensenrechten niet nauw neemt en waar het wemelt van veiligheidsdiensten en helaas ook van mensen die zonder vorm van proces in gevangenissen worden opgesloten. De commissie heeft in het vertrouwelijk overleg met beide ministers gesproken over een individueel geval dat in de Nederlandse media veel aandacht kreeg. Ik wil daarover in het openbaar slechts zeggen dat de vrees dat deze mensen iets is overkomen – dat zou niemand hier willen, ik hecht eraan dat te onderstrepen – daardoor bij mij niet is weggenomen. Ik verzoek de minister van Buitenlandse Zaken dan ook om de ambassade te instrueren de desbetreffende zaak en andere gevallen die relevant zijn voor het Nederlands beleid te volgen en de Kamer over eventuele ontwikkelingen uit eigen beweging te berichten. Dat geldt ook voor anderen.

Ik vraag kort naar de ontwikkelingen in de zaak-Al-Musa. Mevrouw Vos heeft er schriftelijke vragen over gesteld. De zaak ligt er nu een jaar en mevrouw Vos heeft er weer over geappelleerd. Het zou zeer welkom zijn, als de minister er iets over kon zeggen. Anders hoop ik dat de vragen van mevrouw Vos op zeer korte termijn kunnen worden beantwoord.

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. Driemaal hebben wij beraadslaagd over de Syrische asielzoekers. Een tweetal zaken is pijnlijk opgevallen, te beginnen met de gemiste aanbeveling van Havermans om ex-asielzoekers die worden gepresenteerd of naar de ambassade gaan, het liefst schriftelijk en eventueel mondeling op het hart te drukken dat zij over asiel geen vragen hoeven te beantwoorden. Deze aanbeveling had meteen in de praktijk moeten worden gebracht. Dat is een ernstig gemiste kans. Wij hebben er een- en andermaal ons grote ongenoegen over uitgesproken. Het implementeren van deze aanbevelingen is een serieuze zaak. Wij staan hier nu, omdat de minister die afspraak niet is nagekomen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de commissie-Havermans in december 2005 een aantal belangrijke aanbevelingen heeft gedaan om extra waarborgen te realiseren in het bestaande proces van terugkeer;

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie opdracht heeft gegeven de uitvoering van die aanbevelingen verder te versnellen en dat zij de Kamer daarover periodiek zal blijven informeren;

draagt de regering op, alle aanbevelingen van de commissie-Havermans op de kortst mogelijke termijn uit te voeren en de Kamer voor 1 juni 2006 te rapporteren over de uitkomsten van de implementatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Fessem, Lambrechts, Visser, Van der Staaij en Huizinga-Heringa.

Zij krijgt nr. 1038(19637).

De heer Van Fessem (CDA):

Voor de duidelijkheid: de minister heeft in het schema aangegeven: die aanwijzing is aangepast, dat bericht heb ik doorgegeven et cetera. Ik wil de garantie dat het is aangekomen en dat de mensen ermee werken. Puur aangeven dat het is gebeurd, vinden wij op dit moment te weinig.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De inhoud van de motie is uiteraard sympathiek. Ik vraag mij alleen af of de heer Van Fessem niet met mij van mening is dat de minister, toen zij om de een of andere reden kennelijk niet in staat was de mensen schriftelijk te informeren, dat mondeling had moeten laten doen. Nu zijn allerlei mensen onvoorbereid en onverhoeds geconfronteerd met Syrische autoriteiten. Dat heeft in feite al plaatsgevonden, maar het wordt niet gerepareerd door toekomstige actie.

De heer Van Fessem (CDA):

Natuurlijk hadden de mensen ook mondeling geïnformeerd kunnen worden. Ik heb dat ook aangegeven tijdens die eerste bijeenkomst. Het is nu niet meer nodig, want er zijn kennelijk flyers. Wij praten dus over de toekomst en over de mogelijke presentatie bij de ambassade. Als er in een bepaalde taal geen flyer is, zullen de mensen mondeling worden ingelicht.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U vindt het ernstig dat de aanbevelingen van Havermans nog niet uitgevoerd waren. Is het niet dubbel ernstig dat men ook niet mondeling geprobeerd heeft de mensen te informeren?

De heer Van Fessem (CDA):

Het mondeling of schriftelijk niet implementeren van de aanbevelingen ligt voor mij op een gelijk niveau.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister had toegezegd dat zij de aanbevelingen van de commissie-Havermans zou uitvoeren. Dat is niet gebeurd. De heer Van Fessem vraagt haar nu wederom om dat te gaan doen. Hoe vaak gaat hij deze vraag nog aan de minister voorleggen? Mag ik de motie zo opvatten, dat hij vindt dat bij elke vergelijkbare zaak die zich vanaf nu voordoet, de aanbevelingen van de commissie-Havermans hoe dan ook in praktijk dienen te worden gebracht?

De heer Van Fessem (CDA):

Die moeten hoe dan ook in praktijk worden gebracht en geïmplementeerd. Daar gaat de motie over. Het gaat om een rapportage over de effecten van de implementatie. Ik wil de zekerheid hebben dat iedereen op de werkvloer het tussen de oren heeft. Daar ontbreekt het kennelijk aan. Het heeft nog niet eens iets met politieke sensitiviteit te maken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Vanaf nu horen dus bij elke presentatie, uitzetting en dergelijke de aanbevelingen van Havermans in praktijk te worden gebracht?

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzover mogelijk.

Ik had het over een tweetal pijnlijke zaken en ik kom op de tweede. Door nalatigheden hebben de mensen mogelijk over aangelegenheden gesproken waarover zij niet hadden hoeven te spreken. Daardoor is asielgerelateerde informatie bij de Syrische autoriteiten terechtgekomen, weliswaar niet actief door toedoen van de Nederlandse Staat, maar wel door passiviteit. De minister heeft inmiddels maatregelen genomen. Door de gebeurtenissen zijn mensen die terugmoeten, onnodig in onzekerheid, ja zelfs angst gebracht. Om die angst zo veel mogelijk weg te nemen, dien ik een motie in.

De Van FessemKamer

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de presentatie van een groep Syrische vreemdelingen aan een Syrische delegatie van immigratiedeskundigen in strijd met de aanbevelingen van de commissie-Havermans gepaard is gegaan met onvolkomenheden in de informatievoorziening aan de desbetreffende vreemdelingen en aan de delegatie;

overwegende dat daardoor in een aantal gevallen asielgerelateerde informatie bekend is geraakt bij de Syrische autoriteiten;

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat de IND, in samenwerking met de Internationale Organisatie voor Migratie in Damascus, bewerkstelligt dat de veilige terugkeer van deze groep mensen naar de door hen opgegeven plaats van bestemming is gewaarborgd;

verzoekt de regering voorts, te waarborgen dat zij of hun familieleden in geval van problemen een beroep kunnen doen op steun van de Nederlandse ambassade en/of de IOM;

verzoekt de regering tevens, de terugkeer van deze groep niet eerder ter hand te nemen dan nadat dit is geregeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Fessem, Lambrechts en Visser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1039(19637).

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

De heer Van Fessem dient de motie in omdat mensen in angst zijn gebracht. Waar is die angst op gebaseerd? Zijn de mensen in gevaar gebracht?

De heer Van Fessem (CDA):

Misschien hebben zij het idee dat zij in gevaar zijn gebracht.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Denkt u dat ze niet in gevaar zijn gebracht of denkt u dat ze gelijk hebben met hun angst?

De heer Van Fessem (CDA):

U moet mij niet vragen om angsten van anderen in of mee te voelen. Dat kan ik niet; daar ben ik niet toe bevoegd. Het is mijn taak om ervoor te zorgen dat die angst wordt weggenomen.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

U gaat niet over angst, maar u gaat wel over gevaar. Als mensen bang zijn dat zij in gevaar zijn gebracht, zou u moeten nagaan of ze inderdaad in gevaar zijn gebracht.

De heer Van Fessem (CDA):

Daar hebben wij een asielprocedure voor. Daarin is bekeken of mensen gevaar lopen bij terugkeer.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

U haalt de uitzet- en de asielprocedure door elkaar. De asielprocedure is afgelopen. Nu zijn wij bezig met de uitzetprocedure. Ook door een onzorgvuldige uitzetprocedure kan iemand in gevaar gebracht worden. Is dat het geval? Zijn deze mensen mogelijk door een onzorgvuldige uitzetprocedure in gevaar gebracht? Zijn zij daarom angstig?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik kan niet oordelen of zij in gevaar gebracht zijn. Ik ga ervan uit dat dat niet het geval is. Ik ga ervan uit dat die angst er is gekomen omdat zij daarover hebben gesproken.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Meet u zich nu een oordeel aan of zij in gevaar zijn gebracht of niet? Dat lijkt mij de belangrijkste vraag.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik kan daar geen oordeel over vellen.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

U weet dus ook niet zeker dat zij niet in gevaar zijn gebracht. U acht het mogelijk dat zij in gevaar zijn gebracht.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik kan daar geen oordeel over vellen. Ik ga ervan uit dat zij niet in gevaar zijn gebracht. Ik wil u ook verwijzen naar het algemene ambtsbericht – wij wachten op het nieuwe ambtsbericht – waarin staat dat niet bekend is dat mensen die louter op basis van een asielaanvraag terugkeren, in gevaar zijn gebracht.

De heer De Wit (SP):

De heer Van Fessem had het over twee pijnlijke punten in zijn bijdrage tot nu toe. Hoe ernstig beoordeelt hij het functioneren van de minister? Vindt hij dat de minister de Kamer over die pijnlijke punten waarover hij sprak, juist heeft geïnformeerd?

De heer Van Fessem (CDA):

Op de politieke verantwoordelijkheid kom ik aan het slot van mijn betoog terug.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb nog een vraag over de motie. Wat wordt er nu precies meer en anders gevraagd dan wat de minister al heeft toegezegd, namelijk dat bij uitzetting het telefoonnummer van de ambassade wordt meegegeven?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik wil dat de minister de IND, in samenwerking met de IOM, laat regelen dat de mensen veilig op hun plaats van bestemming aankomen. Dat vind ik een extra waarborg. Het kan in het begin fout gaan. Als dat niet gebeurt, kunnen de mensen gewoon gaan leven.

De heer Van der Staaij (SGP):

U wilt ook wachten met uitzetting totdat dat geregeld is. Waarom is deze extra maatregel, die u wilt voor deze situatie, nodig?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik wil de angsten van de mensen wegnemen.

De heer Van der Staaij (SGP):

In het debatje met mevrouw Huizinga vond u echter dat het ging om subjectieve angsten, waar geen objectieve grond voor was. Het is dus eigenlijk alleen om die mensen een veilig gevoel te geven, want het is niet nodig voor de echte veiligheid.

De heer Van Fessem (CDA):

Door nalatigheden van de IND en dus de minister hebben deze mensen mogelijk die angst gekregen. Omdat wij de mogelijkheid hebben daarin te voorzien, wil ik proberen die angst weg te nemen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Betekent dit dat u vindt dat de minister moet zorgen dat deze mensen ook na aankomst op het vliegveld in Damascus, tijdens de rit naar huis in de gaten worden gehouden, worden gemonitord? Is dat wat u vraagt? Betekent dat ook dat u de garantie wilt dat, ook als zij zijn aangekomen, zij niet door de geheime dienst worden opgehaald of wat dan ook, dus dat die monitor blijft bestaan?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik heb het niet gehad over een monitor. In mijn motie staat dat de mensen in geval van problemen een beroep moeten kunnen doen op de steun van de Nederlandse ambassade. De mensen of hun familie kunnen als er wat gebeurt, dus de ambassade of de IOM bellen. Ik kan mij voorstellen dat een aantal mensen het niet prettig vindt om de ambassade als vertegenwoordiger van de Nederlandse Staat, te bellen. Daarom wil ik dat zij ook de IOM kunnen bellen, want die heeft meer het vertrouwen van de mensen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U wilt iets doen voor deze mensen. U wilt hun een sterkere garantie voor hun veiligheid bieden, aangezien zij door de onzorgvuldige procedure mogelijk risico lopen of in ieder geval angst hebben. Maar wat biedt u deze mensen? U biedt ze een telefoonnummer van de ambassade. Maar stel dat die mensen niet in staat zijn om die ambassade te bellen. U zult toch iets verder moeten gaan dan alleen te zeggen: je mag de ambassade bellen. Dit is nogal mager.

De heer Van Fessem (CDA):

Het is niet waar dat ik alleen een telefoonnummer bied. Ik verzoek u om de motie nog eens te lezen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Als antwoord op mijn vraag zei u zojuist dat u wat meer helderheid wilde, maar u zegt dat het geen monitor moet zijn. U wilt dat deze mensen contact op kunnen nemen met de Nederlandse ambassade en dat die er dan voor hen is. De vraag is echter hoe die mensen dat kunnen doen. Stel dat zij daar niet toe in staat zijn, omdat zij al gevangen zijn genomen of omdat zij gevlucht zijn, wat moet er dan gebeuren? Ik wil precies van u weten wat u deze mensen hebt te bieden.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik heb het ook over familieleden. Dat staat ook in de motie. Als er iets gebeurt, kan de familie ook bellen. Ik ga er echt vanuit dat er gebeld kan worden, ook in Syrië.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik zou graag nog wat informatie hebben van de heer Van Fessem over de rol van de IOM. De IOM is een interstatelijke organisatie die alleen maar dingen kan doen, als de staten die opdrachten kunnen geven, dat ook goed vinden. De heer Van Fessem vraagt nu aan de Nederlandse minister om die opdracht te geven. Gaat hij ervan uit dat de Syrische regering daar ook mee instemt? Heeft hij dat geverifieerd bij de IOM? De IOM heeft mij verzekerd dat zij in sommige gevallen helemaal niet mee wil werken aan uitzettingen die plaatsvinden.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik heb daarover ook gesproken met de IOM. Ik heb de vraag voorgelegd of het mogelijk is dat zij steun biedt en dat was mogelijk.

Voor de heer De Wit zal ik de vraag over de politieke verantwoordelijkheid van de minister nog beantwoorden. De minister heeft de Kamer in feite niet correct geïnformeerd. Ook hier zette de IND haar op het verkeerde been. Dat is met personele maatregelen gepareerd, maar dat laat de verantwoordelijkheid van de minister natuurlijk onverlet.

Het is niet uit te sluiten dat de IND nog meer fouten zal maken. Wij hebben hier het rapport van de Algemene Rekenkamer behandeld. De minister heeft gezegd dat zij de IND drie jaar geeft om het op orde te brengen. Wij hebben minister Donner vorig jaar horen zeggen: als u voor elke fout die er wordt gemaakt, de minister wegstuurt, hebt u elke week een nieuwe minister.

Ik wil dus zeggen dat wij van de CDA-fractie elke fout die nog gemaakt wordt, op haar eigen merites zullen beoordelen. Dit is geen vrijbrief voor de minister om fouten te maken in de toekomst, maar wij zullen elke fout op haar merites beoordelen. Elke keer zullen wij de minister daar concreet op beoordelen. Dat is de verantwoordelijkheid, los van het vertrouwen.

De heer De Wit (SP):

De heer Van Fessem noemt twee pijnlijke punten. Vervolgens zegt hij dat hij de minister nalatigheid verwijt. Ten slotte zegt hij dat de IND niet correct heeft opgetreden. Dan is de vraag aan de orde of hij het vertrouwen heeft dat al datgene wat hij de minister nu verwijt, in de toekomst beter zal gaan. Hij weet hoelang de IND nog nodig heeft om op orde te komen. Vindt hij dat deze minister het vertrouwen van zijn fractie waard is, als hij zulke zware kwalificaties gebruikt over haar optreden in deze zaak? De tweede vraag is hoe hij dat beoordeelt. Vindt hij dat de Kamer door de minister juist en volledig is geïnformeerd in deze zaak?

De heer Van Fessem (CDA):

Zware kwalificaties, inderdaad. Dat heeft te maken met de politieke verantwoordelijkheid en nog niet direct met het vertrouwen. Wij luisteren direct naar de antwoorden van de minister op al onze vragen en dan zal de CDA-fractie haar conclusies trekken.

De heer De Wit (SP):

Nu is de vraag aan de orde over het vertrouwen, maar daarvoor duikt u weg. De tweede vraag die ik heb gesteld, is of u vindt dat de Kamer door de minister juist en volledig is geïnformeerd. Dan gaat het natuurlijk over de informatie die is ontfutseld aan de gepresenteerde asielzoekers.

De heer Van Fessem (CDA):

Dat is een overbodige vraag. De Kamer is natuurlijk niet juist en volledig geïnformeerd.

De heer De Wit (SP):

Hoe kwalificeert u dat dan?

De heer Van Fessem (CDA):

Dat is een ernstige zaak. De dienst moet op orde gebracht worden. De minister is daarvoor verantwoordelijk, maar het is een andere vraag of wij dan nog vertrouwen hebben in de minister.

De heer De Wit (SP):

En die vraag beantwoordt u nu niet? Wanneer komt u tot een oordeel over het vertrouwen dat u in de minister hebt?

De heer Van Fessem (CDA):

Mijnheer De Wit, u hebt een motie van wantrouwen ingediend. Daarover zullen wij stemmen.

De heer De Wit (SP):

U hebt er toch een oordeel over? Dit is een afronding van drie eerdere debatten.

De heer Van Fessem (CDA):

Dan zal ik u zeggen dat ik mijn fractie zal voorstellen om uw motie niet te steunen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Vindt de heer Van Fessem dat wij er nu van op aan moeten kunnen dat er geen herhaling komt van verkeerd informeren van de Kamer in heel gevoelige kwesties?

De heer Van Fessem (CDA):

Het antwoord is ja.

De heer Van der Staaij (SGP):

Hebt u er vertrouwen in dat dat niet meer zal gebeuren?

De heer Van Fessem (CDA):

Ja.

De heer Van der Staaij (SGP):

Waarop is dat vertrouwen dan gebaseerd?

De heer Van Fessem (CDA):

Ik hoop dat de door de minister genomen maatregelen een schokgolf teweeg hebben gebracht binnen de dienst. Er komt een goede controle als gevolg van de motie-Lambrechts/Van Haersma Buma. Binnen tien dagen is dat afgerond. Ik ga er ook van uit dat de minister hier danig van geschrokken is en hier zelf extra op zal toezien.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar er is wel gezegd – dat gaf u zelf ook aan – dat door de IND nog steeds fouten kunnen worden gemaakt. Accepteert u hiermee nu wel of niet dat ook op het punt van het informeren van de Kamer in gevoelige kwesties een herhaling kan plaatsvinden?

De heer Van Fessem (CDA):

In gevoelige kwesties is het natuurlijk een ander verhaal. Er worden op het ministerie honderden juridische beslissingen genomen waarbij dingen fout kunnen gaan. Als dat aan de orde komt, zullen wij elke keer moeten beoordelen hoe gevoelig dat is, et cetera. Ik kan daar op voorhand natuurlijk geen antwoord op geven. Dat heeft ook te maken met die kwalificatie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat begrijp ik, maar accepteert u wel of niet dat wij niet gerustgesteld kunnen zijn dat zich geen herhaling meer kan voordoen van het verkeerd informeren van de Kamer over heel gevoelige kwesties? Over wat daaronder valt, kunnen wij discussiëren.

De heer Van Fessem (CDA):

Dat is een moeilijke vraag, want als zich weer iets voordoet, kunt u mij terecht ter verantwoording roepen. Ik beperk mij dus tot het antwoord dat het van de gevoeligheid afhangt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U bent heel duidelijk: u hebt gezegd dat de minister de Kamer onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd. Ik voeg daaraan toe dat dat de tweede keer is, want het is ook gebeurd op het punt van Congo. U zegt dat zij ook afhankelijk is van haar ambtenaren, want die moeten haar goed informeren. Bedoelt u dat je het de minister niet kunt aanrekenen dat haar ambtenaren haar niet juist informeren? Is dat uw stelling?

De heer Van Fessem (CDA):

Ten dele, maar het gaat ook om de vraag of de minister de Kamer opzettelijk onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd. Het gaat hier om een dienst waarvan wij allemaal weten hoe slecht die kennelijk is georganiseerd en dat daar veel onvolkomenheden zijn. Er is een verbeterplan dat niet van de ene op de andere week kan worden uitgevoerd. Er blijven dus altijd risico's.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nu zegt u dat het erom gaat dat de minister het niet opzettelijk heeft gedaan. Wij mogen er bij elke minister natuurlijk sowieso altijd van uitgaan dat dit nooit en te nimmer opzettelijk zal gebeuren. Mijn vraag blijft daarom: vindt u dat deze minister er vanaf nu voor dient te zorgen dat haar ambtenaren haar altijd juist en volledig informeren, zodat zij dat ook jegens de Kamer kan doen? Is dat niet gewoon de afspraak die wij vandaag op z'n minst moeten maken?

De heer Van Fessem (CDA):

Die afspraak moeten wij vandaag inderdaad maken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wat betekent dat voor u als zich dit in een volgende situatie toch zou herhalen?

De heer Van Fessem (CDA):

Wij zullen elke volgende situatie op haar eigen merites beschouwen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Op een gegeven moment moet de minister er toch voor zorgen dat de dienst op orde komt? Het kan toch niet zo nog drie jaar duren? Deze minister kampt al enkele jaren met de IND. De Kamer is daar voortdurend kritisch over. Het kan toch niet zo zijn dat wij vandaag weer horen dat de minister het niet kan helpen dat haar ambtenaren haar niet goed informeren? De minister moet er gewoon voor zorgen dat dit afgelopen is. Ik denk dat u dat duidelijk moet zeggen.

De heer Van Fessem (CDA):

Ja, dat ben ik met u eens.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. De afgelopen weken hebben wij een aantal malen met de minister gesproken over de gang van zaken rond de Syrische task force, omdat grote maatschappelijke onrust was ontstaan over het optreden en de status van de delegatie. Via verschillende series schriftelijke vragen, een debat in etappes en een vertrouwelijk overleg hebben wij uiteindelijk met hangen en wurgen duidelijkheid gekregen van de minister. Die duidelijkheid levert het volgende beeld op. De minister heeft de Kamer onjuist geïnformeerd, omdat zij niet op de hoogte was van het bestaan en de inhoud van gespreksverslagen die gemaakt zijn naar aanleiding van de gesprekken met de delegatie. Ik zeg "gespreksverslagen", maar dat is erg vriendelijk. De krabbels die wij mochten inzien, verdienen die naam immers nauwelijks. De minister had moeten en kunnen weten dat het asielverleden van de afgewezen asielzoekers aan de orde kwam in sommige gesprekken.

De aanbeveling van de commissie-Havermans om vreemdelingen er vooraf op te wijzen dat zij niet verplicht zijn om te antwoorden op vragen die hun asielverleden betreffen, is niet opgevolgd. Door een onzorgvuldige manier van uitnodigen waren sommige vreemdelingen in de veronderstelling dat zij strafbaar waren indien zij niet zouden antwoorden op de vragen van de delegatie. Ook de aanbeveling dat IND-medewerkers te allen tijde bij de gesprekken aanwezig moeten blijven, is terzijde geschoven. Dat was in dit geval echter heel goed mogelijk geweest aangezien de gesprekken plaatsvonden op Nederland grondgebied. Door onzorgvuldige verslaglegging, in de meeste gevallen ook nog achteraf, is niet meer na te gaan welke vreemdelingen voor hen schadelijke of gevaarlijke informatie hebben gegeven aan de delegatie.

De minister heeft de Kamer er meermalen op gewezen dat het merendeel van de gepresenteerde vreemdelingen afgewezen asielzoekers zijn van wie de aanvraag zorgvuldig is getoetst door de IND en de rechter. Dat is waar. Ook afgewezen asielzoekers hebben echter rechten, zoals het recht op een zorgvuldige behandeling bij uitzetting zodat hun veiligheid niet in gevaar wordt gebracht bij terugkomst in het land van herkomst. Bij deze vreemdelingen is daar niet voldoende rekening mee gehouden. Zij kunnen in gevaar komen door deze onzorgvuldige gang van zaken. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Huizinga-HeringaKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat niet is vast te stellen in hoeverre de bij de Syrische delegatie gepresenteerde asielzoekers ondervraagd zijn over hun asielrelaas door de Syrische delegatie;

overwegende dat zij niet op de hoogte zijn gesteld dat dergelijke vragen niet behoeven te worden beantwoord;

overwegende dat zij daardoor in hun belangen zijn geschaad, omdat zij daarmee een verhoogd risico lopen bij terugkeer naar Syrië te worden geconfronteerd met sancties;

verzoekt de regering, gelet op deze onzorgvuldigheden, behoudens voorzover contra-indicaties dat niet mogelijk maken, de begin dit jaar gepresenteerde Syriërs alsnog een verblijfsvergunning te verschaffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Huizinga-Heringa, Vos, Van der Staaij, Klaas de Vries en De Wit.

Zij krijgt nr. 1040(19637).

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Wij steunden de motie van afkeuring in de Congozaak omdat de minister de ernst van de fouten niet inzag en die afdeed als administratieve slordigheden. In deze zaak heeft de minister laten zien dat zij de rechten en de veiligheid van vreemdelingen die worden uitgezet nog steeds niet serieus neemt. De IND mag een lerende organisatie zijn. De minister is echter geen lerende minister. Zij maakt dezelfde fout opnieuw. Zij springt nog steeds onzorgvuldig om met vreemdelingen die uit moeten worden gezet.

Zou de minister consequenties aan haar fouten willen verbinden, door bijvoorbeeld de zo-even ingediende motie uit te voeren? Ik zou dat toejuichen. De minister laat daarmee zien de ernst van haar fouten en de ernst van de situatie in te zien. Helaas ken ik de minister. Ik denk dan ook dat zij de motie niet zal uitvoeren. Daarom ontkomen wij er niet aan om ook nu weer een motie van afkeuring te steunen.

De heer Visser (VVD):

Begrijp ik goed dat mevrouw Huizinga-Heringa de twee moties aan elkaar koppelt? Als de minister de zo-even ingediende motie uitvoert, steunt zij motie van de heer De Wit niet?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Als de minister zegt de mensen met wie zo onzorgvuldig is omgegaan een verblijfsvergunning te geven, verbindt zij consequenties aan haar fouten. Zij laat daarmee zien dat de situatie ernstig is en dat het in de toekomst absoluut anders moet. Dat zou ons vertrouwen geven in de minister. Ik denk echter dat zij de motie niet zal uitvoeren. Dan moeten wij opnieuw een motie van afkeuring steunen over een onderwerp waarover een aantal maanden geleden ook een motie van afkeuring is ingediend.

Ik kom bij het individuele geval waarover is gesproken, de familie A. Over die familie is veel onduidelijk. Er is zo goed mogelijk onderzoek gedaan door Buitenlandse Zaken. Dat onderzoek heeft geen bevredigende helderheid opgeleverd. Onze zorgen zijn niet weggenomen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er onduidelijke en soms onderling tegenstrijdige berichten zijn binnengekomen over het wedervaren van de familie A. na hun gedwongen terugkeer naar Syrië begin dit jaar;

overwegende dat het van belang is om goed vast te stellen of deze familie inderdaad gevrijwaard is en blijft van represailles die rechtstreeks te maken hebben met de omstandigheid dat zij in het buitenland asiel hebben aangevraagd (non-refoulementbeginsel);

verzoekt de regering, het wedervaren van de familie A. nog langere tijd te volgen en daarover de Kamer te rapporteren, indien daartoe aanleiding is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Huizinga-Heringa, Van der Staaij en Klaas de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1041(19637).

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Tussen de eerste termijn van het debat op 16 maart en de plenaire afronding vandaag is veel gebeurd, beweerd, gezegd, ontkend en soms later aangevuld of rechtgezet. De vraag is nu, daarover een totaaloordeel te geven. Laat ik beginnen te zeggen dat ik mij in de conclusies vooral richt op de presentatie van de Syriërs en niet op de enkele familie waarover wij het net hadden. In het besloten overleg met de bewindslieden van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Vreemdelingenzaken en Integratie is volgens mij voldoende informatie uitgewisseld om de conclusie te rechtvaardigen die in eerdere openbare brieven is getrokken. Als zo vaak begint het debat tussen Kamer en kabinet met berichten in de media. Er is beleid. Er komen berichten over een specifieke situatie en dan volgt de vraag of het is gegaan, zoals wij hebben afgesproken. Bij sommige debatten speelt nog iets anders, namelijk dat men het sowieso niet eens is met de afspraken. Dan gaat het over beleid en praktijk. Dat speelt hier voor ons niet.

De gehele Kamer steunde ruim twee jaar geleden mijn motie, waarin wordt uitgesproken dat weigerachtige staten, bij voorkeur in Europees verband, op krachtige wijze moeten worden aangesproken op het terugnemen van onderdanen. Dat hoort onlosmakelijk bij het beleid. Wij doen er alles aan om mensen vrijwillig te laten terugkeren en vrijwillige terugkeer mogelijk te maken, maar indien nodig gaan wij over tot gedwongen uitzetting. Er is ook afgesproken dat de Nederlandse overheid zicht en grip houdt op het terugkeerproces en aanwezig is bij gesprekken met de landen van herkomst. De zogenaamde black box was en is onwenselijk. Na afloop van zo'n gesprek in een ambassade is niet duidelijk wie gelijk heeft. Aan de ene kant stelt de ambassade dat de persoon in kwestie niet meewerkt en verkeerde gegevens verstrekt. Aan de andere kant stelt de persoon in kwestie dat de ambassade geen reispapieren wil geven.

Tijdens het debat in de laatste weken bleek dat nog maar drie landen niet of niet altijd meewerken aan de aanwezigheid van de IND bij die gesprekken. Met nadruk zeg ik dat dit een vooruitgang is. Jarenlang was de praktijk anders. Tijdens het debat bleek ook dat niet altijd duidelijk is wie de eerste verantwoordelijkheid heeft bij het verbeteren van de relaties in het aansporen van die landen. Is dat Buitenlandse Zaken, is dat Vreemdelingenzaken en Integratie of doen zij dat samen? Wat is overigens de rol van de EU? Wij vinden net als iedereen dat de IND aanwezig had moeten zijn bij al die gesprekken, maar wij realiseren ons ook dat er een tweede partij nodig is om dat te realiseren. Dat zijn de Syrische autoriteiten. Voorheen waren er vele gesprekken waarbij niemand aanwezig was en al die tijd heeft het niet tot ophef en debatten geleid. Wij verwachten dat het ministerie van Buitenlandse Zaken zich inspant om de laatste drie landen te bewegen de IND bij die gesprekken aanwezig te laten zijn. In dat opzicht is de motie van de heer Van der Staaij interessant.

Tijdens het debat bleek dat veel Syriërs, ondanks de afspraken tijdens het Congodebat in december, zijn opgeroepen en gesommeerd om zich te vervoegen bij de Syrische immigratiedienst ten behoeve van terugkeer, maar dat hun niet op gestructureerde, schriftelijke wijze is duidelijk gemaakt dat zij geen antwoord behoefden te geven op vragen over het asielrelaas. Belangrijker nog, zij waren er niet van verzekerd dat de Nederlandse overheid daarover geen informatie verstrekt. Wij zijn zeer kritisch, omdat de aanbevelingen van de commissie-Havermans niet op tijd klaar waren. Er is nu weliswaar een brochure, maar die had er toen al moeten zijn. Wij vinden de informatie die tijdens die gesprekken wordt opgetekend erg summier. Waartoe dient die informatie? Natuurlijk is er een zorgvuldige asielprocedure geweest. Natuurlijk heeft de rechter getoetst. Natuurlijk kent de rechter de ambtsberichten en natuurlijk kan de rechter ook onderliggende bronnen inzien. In het ene geval dat er in een gesprek met de overheid van een land als Syrië iets blijkt dat argwaan wekt, moet dat worden geregistreerd en moet daarnaar worden gehandeld. Daarom zijn die gespreksverslagen belangrijk en functioneel.

Zoals gezegd, lag een reeks Kamervragen aan het debat ten grondslag en het antwoord van de minister daarop. Daarin werden misverstanden rechtgezet, want er waren geruchten over betrokkenheid of aanwezigheid van de Syrische veiligheidsdiensten, er waren geruchten dat alleen christelijke Syriërs waren opgeroepen. Dat bleek niet waar. Ook niet waar bleek het verhaal dat de IND zou hebben gezegd documenten te zullen overleggen waaruit een asielachtergrond zou zijn af te leiden, en dat het initiatief daartoe van de IND uitging. Maar tussen de eerste termijn van het debat op 16 maart en de tweede termijn op 28 maart bleek wel dat in gesprekken tussen de Syrische immigratiedienst hier in Nederland en de Syriërs die moeten terugkeren, in sommige gevallen wel degelijk is gevraagd naar en is gesproken over eventuele asielaanvragen en reisroutes. Dat bleek niet alleen nieuwe informatie voor de Kamer. Dat bleek ook nieuwe informatie voor de minister. Er bleek in de gesprekken wél gevraagd te zijn naar asielachtergrond en de IND was daarvan wél op de hoogte. Bovendien bleek dat de IND niet bij de gehele twaalf eerste gesprekken aanwezig was geweest.

Dat is om twee redenen ernstig. Ten eerste, omdat de Kamer de inhoud van mediaberichten moet afwegen tegen de inhoud van de informatie van het kabinet. Ten tweede, omdat de conclusie die kan worden getrokken uit de informatie zelf ook relevant is. De minister heeft gezegd ten opzichte van de Kamer naar eer en geweten te hebben gehandeld. De minister heeft zelf het initiatief genomen op het moment dat zij er achterkwam dat er informatie ontbrak. Dat doet echter niets af aan de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarom is het goed om, net als in het Congodebat is gebeurd, terug te grijpen op wat er eerder in de Kamer over is gezegd en afgesproken.

Noodzakelijk complement van de doctrine van de ministeriële verantwoordelijkheid is dat bewindslieden falende ambtenaren kunnen ontslaan. Indien de bewindsman dient als kop van Jut voor het ministerie, dan is het logisch dat hij intern maatregelen kan nemen. Deze woorden sprak de heer Bolkestein namens mijn fractie bij het debat over de Bouwfraude-enquête, en die zijn niet tegengesproken. Hiermee wordt de brug geslagen van de staatsrechtelijke regels over informatie en verantwoordelijkheid naar de politieke regel over vertrouwen. De VVD-fractie weegt mee dat de minister meteen heeft gehandeld toen bleek dat de informatie op een onderdeel onvolledig was. De minister moest optreden en heeft dat gedaan, zowel bij de betrokken dienst als richting de Kamer. Ik zeg erbij, dat hiermee niet is gezegd dat ik hier sta als tevreden Kamerlid namens een tevreden fractie, want het had niet moeten gebeuren.

De VVD-fractie wil een streng maar rechtvaardig asielbeleid, inclusief het terugkeer- en uitzettingsbeleid. Dat betekent ook dat de fractie de hoogste graad van betrouwbaarheid wil bij de organisatie daarvan én een strenge rechtvaardige parlementaire controle daarop. Dat is de overweging voor de medeondertekening van de motie van de CDA-fractie over de implementatie van de maatregelen van de commissie-Havermans en de motie over het volgen en faciliteren van terugkeer via IOM en ambassade. Vanwege deze overweging zijn wij ook geïnteresseerd in de motie-Van der Staaij en de uitleg daarvan. Het geheel overziende, concluderen wij ook dat wij de motie van de heer De Wit niet zullen ondersteunen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De heer Visser zegt forse en ferme woorden in de richting van de minister. Hij zegt in ieder geval: het had niet mogen gebeuren. Hoe beoordeelt hij de handelwijze van de minister die ons op enig moment heeft geïnformeerd, maar al veel eerder had kunnen en moeten weten welke informatie precies door de asielzoekers is verstrekt in de gesprekken met de Syrische delegatie? Hoe beoordeelt hij dit optreden van de minister respectievelijk het door haar nalaten van het goed informeren van de Kamer? Hoe beoordeelt hij dat zij heeft nagelaten zich van stond af aan te bemoeien met die zaak?

De heer Visser (VVD):

Er is informatie bij de IND die niet op een goede manier is uitgemond in de schriftelijke beantwoording van vragen en in de eerste termijn van het debat. Dat kan om twee redenen zijn gebeurd. Het kan onkunde zijn bij een dienst en het kan onwil zijn. Ik treed er niet in welke van die twee redenen de belangrijkste is, want dat doet voor mij niet terzake. Die informatie had er moeten zijn. Wat ik wel weet, is dat de minister, toen zij erachter kwam, meteen adequaat heeft gehandeld en ons meteen uit eigen beweging heeft geïnformeerd. Dat vind ik goed. Dat vind ik adequaat, maar ik herhaal dat de informatie er vanuit de diensten al had moeten zijn.

De heer De Wit (SP):

Dat ben ik met de heer Visser eens, voorzitter, maar hij moet verder teruggaan in de historie. De gesprekken zijn begonnen op 14 februari. Op 17 februari zijn de eerste Kamervragen gesteld. Op dat moment had de minister moeten zeggen: wacht even, wij hebben de Congoaffaire gehad en hier speelt een belangrijk punt, namelijk dat mogelijk informatie over asiel is terechtgekomen bij de verkeerde personen. Het had naar mijn idee voor de hand gelegen dat de minister toen zelf op dat moment had gekeken wat er aan de hand was. Volgens mij had zij dus niet moeten wachten tot de brief van 27 maart, ruim een maand later. Met andere woorden, vindt u echt dat de minister adequaat heeft opgetreden?

De heer Visser (VVD):

U spreekt over twee verschillende situaties. Uw laatste opmerking betreft de beantwoording door de minister van de eerste serie vragen. U gaat ervan uit dat de minister toen niets heeft gedaan of die vragen zomaar heeft beantwoord. Daar ga ik weer niet van uit. Een bewindspersoon moet natuurlijk kunnen vertrouwen op de informatie die hij of zij krijgt van de verschillende diensten. Als blijkt dat in een dienst iets misgaat, moet je optreden. De vraag is: had de minister vervolgens alle gespreksverslagen moeten gaan lezen? Ik denk dat je dat niet kunt verwachten van een minister. De Kamer stelt per jaar immers duizenden vragen.

De heer De Wit (SP):

Op 17 februari wordt de minister gealarmeerd door Kamervragen. Had het gezien de Congoaffaire niet voor de hand gelegen dat de minister op dat moment al de vraag had gesteld: wat is hier gebeurd? Zij wist immers dat de flyer met de informatie voor de asielzoekers nog niet beschikbaar was. Zij wist of had kunnen weten dat mensen daar zonder bijstand van een advocaat zijn verschenen en dat de IND op belangrijke momenten afwezig was. Had zij op dat moment niet moeten ingrijpen? Dat had nog gekund, want de verhoren liepen door tot 23 februari.

De heer Visser (VVD):

Ik begrijp uw vraag. U suggereert met deze vraag echter ook dat de minister niets heeft gedaan nadat zij de Kamervragen had beantwoord. Dat kunt u niet bewijzen.

De heer De Wit (SP):

U hebt ook niet het bewijs dat zij wel iets heeft gedaan.

De heer Visser (VVD):

Wij hebben heel veel informatie gekregen en op één onderdeel bleek die niet juist te zijn. Dat had alleen maar voorkomen kunnen worden als de minister op dat moment had besloten om alle gespreksverslagen na te lezen. Als u dat van een bewindspersoon verlangt, draagt u haar een mission impossible op, gezien de grote hoeveelheid Kamervragen en de grote hoeveelheid informatie waarover de IND beschikt.

De heer De Wit (SP):

Mag de minister de Kamer dan op 10 en 16 maart antwoorden dat zij niet over informatie beschikt, waaruit blijkt dat asielgerelateerde informatie is gevraagd en verkregen?

De heer Visser (VVD):

Dat heeft de minister inderdaad gezegd in haar antwoorden op de schriftelijke vragen en in de eerste termijn. Zij heeft het hersteld in de tweede termijn. Hierbij is voor mij cruciaal dat zij het uit eigen beweging heeft hersteld. Daarom trek ik ook de conclusie die ik vandaag trek.

De heer De Wit (SP):

Had de minister dat antwoord op 10 maart mogen geven? Die dag zei zij twee verschillende dingen. Tegen de Kamer zei zij dat zij geen informatie had en tegen Amnesty International dat van elk gesprek een verslag was gemaakt.

De heer Visser (VVD):

In de allereerste reeks van vragen zijn de twaalf gespreksverslagen genoemd. De minister wist toen dus dat er twaalf gespreksverslagen waren. Zij antwoordde die dag verder dat zij geen informatie had waaruit bleek dat die vragen waren gesteld. Die uitspraak heeft zij later gecorrigeerd en daarom trek ik de conclusie die ik trek. Voor u valt het dubbeltje blijkbaar naar de andere kant.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nog geen vier maanden geleden hebben wij exact dezelfde zaak besproken. Daarom is het nu echt de vraag of de Kamer er niet van uit moet kunnen gaan dat de minister ervoor zorgt dat zij alle informatie heeft.

De heer Visser (VVD):

Ja. Dat is tijdens het debat ook gebeurd. Ik sta hier niet als een tevreden mens, want het had al in de schriftelijke beantwoording moeten gebeuren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is pas een maand nadat de Kamer haar eerste vragen had gesteld, gebeurd. Het is ook pas gebeurd nadat de gesprekken waren afgerond en het kwaad was geschied. De minister was op de hoogte van de eerste twaalf gesprekken en in de verslagen van die gesprekken had zij kunnen lezen dat er is gevraagd naar vluchtroutes en vluchtmotieven, bijvoorbeeld het ontvluchten van de dienstplicht. Mensen is gevraagd of zij problemen hadden in Syrië. De minister had in de verslagen dus kunnen lezen dat er asielgerelateerde vragen werden gesteld. Had zij toen niet moeten ingrijpen?

De heer Visser (VVD):

Wij moeten wel heel precies zijn. Er is inderdaad gesproken over militaire dienstplicht. Dat valt echter niet onder asielgerelateerde gegevens. Wij geven mensen geen verblijfsvergunning omdat ze anders in hun land van herkomst hun dienstplicht hadden moeten vervullen. Uit de verslagen van die twaalf gesprekken blijkt niet dat naar asielgerelateerde gegevens is gevraagd. Hooguit ontbreekt er een deel, namelijk die tien minuten. Dat bleek later, maar ook dat weten wij niet zeker. Het is in de andere gesprekken gebeurd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Er mag gewoon niet worden gevraagd naar vluchtmotieven en reisroutes. Daar is wel naar gevraagd. Het vluchtmotief was dienstplicht. U hebt volstrekt gelijk dat dit niet altijd per definitie een grond voor asiel is, maar het is wel een punt dat zeer gevoelig kan liggen bij de autoriteiten van het land van herkomst en kan de persoon bij terugkeer in gevaar brengen. Op dat moment had de IND moeten zeggen dat het niet kan dat dit soort zaken aan de orde zijn geweest. De minister had ervoor moeten zorgen dat er werd ingegrepen. Dat is niet gebeurd op basis van de eerste twaalf gesprekken. Daar wil ik graag een oordeel over.

De heer Visser (VVD):

Over die reisroutes hebben wij het in eerdere debatten gehad. Waarom is dat relevant? De Syrische autoriteiten moeten vaststellen of de betreffende persoon een Syriër is. Het was niet van alle personen zeker of deze een Syriër was. Als daarover twijfel bestaat, is het van belang om te weten in welke andere landen personen zijn verbleven. Misschien kan wel worden vastgesteld dat de persoon uit een van die andere landen komt, bijvoorbeeld een buurland van Syrië. Het luistert heel nauw of er alleen naar wordt gevraagd om redenen van vaststelling van nationaliteit en identiteit of om andere redenen. Wij spreken hier vaak over het probleem dat niet duidelijk is uit welk land mensen afkomstig zijn. Bij veel Afrikaanse landen lopen wij continu tegen de vraag aan of een persoon uit land x of uit land y komt. In zo'n geval moet je vragen waar mensen zijn geweest om dat te kunnen nagaan. Zo eenduidig als mevrouw Vos het nu uitlegt, kan ik het niet uitleggen.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

U hebt gezegd dat er ernstige fouten zijn gemaakt. Vervolgens bent u ingegaan op de gevolgen die dat voor de positie van de minister zou moeten hebben. Welke gevolgen zouden die ernstige fouten moeten hebben voor de vreemdelingen die gepresenteerd zijn?

De heer Visser (VVD):

Dat is de reden dat wij de motie van de CDA-fractie mede hebben ondertekend. Wij bieden een faciliteit om dingen te volgen. U moet niet vergeten dat mensen niet van de een op andere dag worden uitgezet. Ik vergeet dat in ieder geval niet. Ook heb ik gezegd dat er een ambtsbericht ligt, dat rechters zich richten op het ambtsbericht en ook toegang hebben tot de onderliggende bronnen bij een ambtsbericht. Ik ga er niet vanuit dat iedereen, inclusief de rechterlijke macht, heeft zitten slapen en mensen uitzet die alleen door de uitzetting al in gevaar worden gebracht. Dat vind ik een belangrijke medeoverweging bij de conclusie die u trekt, namelijk dat mensen door dat asielrelaas in gevaar worden gebracht. Als dat het geval was geweest, hadden wij de afgelopen vijftien jaar veel meer signalen gehad.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Waarom zijn die regels er dan? Waarom mogen asielgerelateerde feiten niet bekend worden? Waarom wordt daar in internationale verdragen zo strikt de hand aan gehouden? Wat is de achtergrond daarvan?

De heer Visser (VVD):

De achtergrond daarvan is duidelijk en daar hebben wij het bij het vorige debat over Congo over gehad.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Wat is de achtergrond dan?

De heer Visser (VVD):

Je wilt niet dat bepaalde autoriteiten weten dat je iets lelijks hebt gezegd over dat land. Natuurlijk weet ik dat. Ik ben niet naïef. Ik ben ook niet naïef over de tienduizenden of zelfs honderdduizenden gevallen waarvan wij het allemaal wisten. Al die ambtsberichten leidden niet tot de conclusie dat het enkele feit dat het bekend was, leidde tot vervolging. Daarmee bagatelliseer ik het niet. Het is niet zo zwart-wit als u nu suggereert.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik suggereer niets, maar ik stel u gewoon een vraag. Ik weet dat die regels zijn opgesteld om de veiligheid van asielzoekers te waarborgen. U hebt een paar minuten geleden gezegd dat er ernstige fouten zijn gemaakt met die regels. Daar zult u gevolgen aan moeten verbinden voor de mensen bij wie die ernstige fouten zijn gemaakt. U zegt dat u de motie van de heer Van Fessem steunt, maar de motie van de heer Van Fessem dient ertoe mensen die bang zijn, gerust te stellen. Ik zou willen dat erop werd toegezien dat het gevaar wordt verminderd voor mensen die in gevaar gebracht zijn.

De heer Visser (VVD):

Uw motie zegt dat iedereen een verblijfsvergunning krijgt, inclusief de mensen die nooit een asielprocedure hebben doorlopen, maar hier illegaal waren en inclusief de mensen die zelf over hun asielrelaas zijn begonnen, want die zaten er ook tussen. Zo ver trek ik mijn conclusies niet.

De vergadering wordt van 13.25 uur tot 13.30 uur geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik begrijp de aandacht en de zorg van de Kamer voor de belangen van vreemdelingen gedurende hun asielprocedure, inclusief de terugkeer. In de asielprocedure wordt vastgesteld of personen veilig kunnen terugkeren. Er wordt individueel getoetst of het voor een vreemdeling veilig is om terug te keren naar zijn land van herkomst. Wij spreken hier dus vandaag over vreemdelingen van wie is vastgesteld dat het voor hen veilig is in Syrië. De presentaties zijn bedoeld om de terugkeer te effectueren. Zij zijn dus niet bedoeld om alsnog te toetsen of het veilig is het land van herkomst, maar om afspraken te maken over het afgeven van een laissez-passer en dus de daadwerkelijke terugkeer.

Het uitgangspunt van het terugkeerbeleid is de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Daarom krijgen betrokkenen ook de tijd om zelfstandig te vertrekken en is er bovendien een ruime financiële en materiële ondersteuning beschikbaar voor mensen die zelfstandig terugkeren. De Nederlandse overheid onderwerpt vreemdelingen dus niet zomaar lukraak aan gedwongen verwijdering. Alleen als de vreemdeling niet de gelegenheid te baat neemt om zelf, al dan niet met ondersteuning van de IOM, te gaan, ben ik genoodzaakt om tot gedwongen verwijdering over te gaan.

Effectieve terugkeer is een voorwaarde voor een zorgvuldig en rechtvaardig asielbeleid. Uitgeprocedeerde asielzoekers die niet vrijwillig willen terugkeren naar het land van herkomst en die niet in het bezit zijn van documenten, worden sinds jaar en dag gepresenteerd ter vaststelling van hun identiteit en hun nationaliteit. Alleen de autoriteiten van het land van herkomst zijn immers bevoegd om vast te stellen of een betrokkene kan terugkeren naar het land en of documenten worden afgegeven. Het gaat hier dus om mensen van wie in de asielprocedure is vastgesteld dat terugkeer veilig is en die zeggen dat zij geen documenten hebben of geen documenten meer hebben. Zij zijn illegaal in Nederland en hebben niet voldaan aan de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Er rest mij in dat geval geen andere mogelijkheid dan over te gaan tot gedwongen verwijdering. De autoriteiten van het land van herkomst nemen daarbij een sleutelpositie in. Ik ben afhankelijk van hen, want zij moeten de terugkeer toestaan.

Het gaat hier dus niet om het vaststellen of terugkeer veilig is, want dat is al in de asielprocedure gebeurd. Als in de asielprocedure wordt vastgesteld dat het veilig is voor iemand, kan hij terugkeren. Er is sprake van een drietrapsraket. Eerst wordt getoetst of het veilig is voor iemand in het land van herkomst. Als dat het geval is, kan hij terugkeren. De laatste stap is de presentatie om papieren te krijgen voor de daadwerkelijke terugkeer. Dat is het systeem. Door eerdere kabinetten zijn de gesprekken tussen vreemdelingen en de autoriteiten van het land van herkomst gekarakteriseerd als een soort black box. Dat is destijds ook geaccepteerd. Staatssecretaris Cohen zei in een overleg over terugkeerbeleid in 1999 dat hij niet precies wist wat er gebeurde als de betrokkene met de ambassade praatte. Ik wilde dit van tevoren toch nog even aanduiden om het verschil duidelijk te maken tussen wat er gebeurt in de presentaties en het doel daarvan en de toetsing in de asielprocedure of een individu veilig kan terugkeren.

Ik ga nu in op de verschillende vragen. De motie van de heer De Wit over de politieke consequenties wil ik graag als laatste bespreken.

Naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s. op stuk nr. 1033 kan ik opmerken dat ik zojuist heel duidelijk heb uitgelegd wat de bedoeling van de presentaties is en wat er al is gebeurd in de asielprocedure. Dit betekent dat ik niet bereid ben, de terugkeer naar Syrië op te schorten in afwachting van een nieuw algemeen ambtsbericht. De minister van Buitenlandse Zaken heeft mij meegedeeld dat de situatie in Syrië niet drastisch is veranderd sinds het ambtsbericht van mei 2005. Dit ambtsbericht is daarom nog steeds een betrouwbare weergave van de veiligheids- en de mensenrechtensituatie in Syrië. De gepresenteerde Syriërs lopen geen gevaar bij een terugkeer naar Syrië. Nogmaals, voor deze personen is in de asielprocedure zorgvuldig door de rechter getoetst en vastgesteld dat deze mensen bij terugkeer geen gevaar lopen. Het enkele feit dat tijdens de presentatie over asiel gesproken is, betekent niet dat er nu wel gevaar is bij hun terugkeer naar Syrië. In het ambtsbericht wordt expliciet aangegeven dat het enkele feit dat een Syriër asiel heeft aangevraagd, bij terugkeer niet tot problemen leidt. Ik wil dan ook aanvaarding van deze motie ontraden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter...

De voorzitter:

U bent de eerste die nu wil interrumperen. Ik moet u echt vragen om uw interruptie heel kort te houden. Dit geldt voor alle woordvoerders.

De heer Van der Staaij (SGP):

Is de minister het met mij eens dat bij de hele rechterlijke procedure die is doorgelopen, niet de mogelijke consequenties aan de orde zijn geweest, als bij een terugkeergesprek de asielachtergrond aan de orde zou komen?

Minister Verdonk:

Dat is in het gesprek niet aan de orde geweest. Daar wil ik echter wel bij vermelden dat wij in de asielprocedure getoetst hebben of het veilig is in het land van herkomst. Op grond van het algemeen ambtsbericht weten wij dat louter het feit dat iemand asiel heeft gezocht, in het land van herkomst voor betrokkene geen gevaar oplevert. Voorts wijs ik op de conclusies van de commissie-Havermans. Daarin staat heel duidelijk dat de landen van herkomst over het algemeen weten dat de personen in kwestie asiel hebben aangevraagd en dat dit voor die personen geen gevaar oplevert.

Voorzitter. De ratio bij de motie-Van der Staaij c.s. op stuk nr. 1034 kan ik mij, wederom, heel goed voorstellen. Ik wil deze motie uitvoeren voorzover die om een inspanningsverplichting vraagt van mijn collega van Buitenlandse Zaken en van mij om te bevorderen dat landen van herkomst de aanwezigheid toestaan van IND-ambtenaren bij presentaties op ambassades en voor delegaties van immigratiedeskundigen uit de landen van herkomst.

Het is misschien goed om in dit verband nog op het volgende te wijzen. Dit punt is overigens niet door de Kamer naar voren gebracht. Als er een IND'er bij een dergelijk gesprek aanwezig is, kan deze medewerker natuurlijk niet altijd verstaan wat er gewisseld wordt tussen de autoriteiten van het land van herkomst en de vreemdeling in kwestie. Ik heb namelijk geen mensen bij de IND werken die dat allemaal verstaan. En een autoriteit van een land van herkomst praat met een eigen onderdaan.

Ik kan deze motie dus niet uitvoeren voorzover die een resultaatverbintenis behelst. Ik kan het immers niet afdwingen dat wij in alle gevallen aanwezig zijn. Voor een diplomatieke vertegenwoordiging ben ik daartoe ook niet bevoegd. Delegaties zullen ook niet altijd bereid zijn om op deze voorwaarden naar Nederland af te reizen.

Gisteren was er een internationale vergadering van experts op het gebied van terugkeer. Ik heb daar nog eens laten vragen hoe andere landen hiermee omgaan. In België wordt voorafgaand aan het gesprek gevraagd of men erbij aanwezig kan zijn. Het kan niet worden afgedwongen. Hetzelfde geldt voor Zwitserland en Duitsland. Elk land loopt tegen hetzelfde probleem op. De effectuering van het Nederlandse terugkeerbeleid ligt bij de landen van herkomst. Het is aan hen om LP's af te geven. Wij kunnen in elk geval die landen vragen om een onderzoek in te stellen of zij een LP willen afgeven. Louter en alleen vanwege het feit dat ik eis dat een IND'er aanwezig is, kunnen die landen zeggen dat zij dat niet goed vinden en dat er niemand meer teruggaat. Het is dus in handen van de buitenlandse autoriteiten. Daarop wil ik de Kamer toch wijzen. Een inspanningsverplichting kan wel, maar een resultaatsverplichting kan niet. Als het laatste de bedoeling is, moet ik aanvaarding van de motie ontraden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De minister zegt dat zij het wil bevorderen. Ik wijs erop dat zij letterlijk heeft gezegd dat haar uitgangspunt is dat een IND'er aanwezig is. Bevorderen voegt dan niet erg krachtig daaraan nog iets toe. Ik wil ten minste van de minister horen dat zij zich tot het uiterste zal inspannen. Tot het onmogelijke is niemand gehouden, maar ik wil een uiterste inspanning zien en niet opnieuw de indruk krijgen dat de IND zich met de staart tussen de benen bij het eerste het beste verzoek laat verwijderen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Nu de minister er zo expliciet naar vraagt, is het misschien goed om toe te lichten dat de term inspanningsverbintenis of resultaatsverbintenis een net iets te gemakkelijke classificatie is. Bij een inspanning doe je je best en kun je zeggen dat het niet gelukt is en dat het stroef gaat. Bij een garantie moet het 100% zeker zijn en kun je zeggen dat je het slachtoffer bent van wat anderen willen. Het is of een lichte resultaatsverbintenis of een maximale inspanningsverbintenis.

Minister Verdonk:

Het is heel helder. Een maximale inspanningsverplichting was ook mijn bedoeling. Ik wil mij er niet met een jantje-van-leiden afmaken. Ik zal er alles aan doen. Ik zal contact opnemen met de collega van Buitenlandse Zaken om te bezien of wij iets kunnen doen via de Nederlandse ambassade in het land van herkomst. Ik zal overleggen of via diplomatieke weg nog actie kan worden ondernomen.

Ik maak wel bezwaar tegen de opmerking van mevrouw Lambrechts dat de IND met de staart tussen de benen is weggegaan. Dat is niet zo. Men heeft gezegd dat men zou weggaan, maar dat dan naderhand nog een gesprek moest plaatsvinden in aanwezigheid van de vreemdeling om te recapituleren wat in het gesprek is gebeurd. Ik zeg mevrouw Lambrechts graag toe dat ik de uiterste inspanning wil leveren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wat betekent dit concreet? Als u wederom zelf een dergelijke presentatie aan de Syrische autoriteiten organiseert op eigen IND-kantoren, kunnen wij er dan van uitgaan dat u zorgt dat de IND erbij aanwezig is, overigens met een tolk?

Minister Verdonk:

Nee, mevrouw Vos gaat nu weer iets verder. Dat gaat dus niet. Ik zal wel op diverse momenten, waarbij ik de hulp van de collega van Buitenlandse Zaken zal inroepen, de autoriteiten duidelijk maken dat Nederland er zwaar aan tilt dat namens de Nederlandse overheid iemand, in dit geval een IND'er, bij de gesprekken aanwezig is.

De voorzitter:

Bij deze interrupties wil ik het laten. De motie is van de heer Van der Staaij en ik laat niet alle ondertekenaars allerlei vragen stellen. De minister vervolgt haar betoog.

Minister Verdonk:

Mevrouw Vos vraagt mij in een motie om de Kamer te informeren over de genomen structurele maatregelen ten opzichte van de IND. Die motie neem ik graag over. Ik zal zorgen dat de informatie er komt. Mevrouw Lambrechts stelt dat uit de verslagen blijkt dat hoe later in het tijdvak de presentaties hebben plaatsgevonden, hoe korter de gesprekken hebben geduurd.

Ik heb hier de map bij mij en kan dat niet zien. Ik zie gesprekken op de 21ste die 30 minuten hebben geduurd en dat zie ik ook aan het begin van de periode. Er is een gemiddelde duur van tussen de 20 en 30 minuten.

De heer De Vries heeft gezegd dat ik mij er formeel vanaf gemaakt heb, dat de IND niet mondeling tegen de betrokken mensen heeft gezegd dat zij volgens Nederlands recht niet verplicht zijn om te antwoorden. Ik heb duidelijk gezegd dat ik natuurlijk liever had gehad dat de IND-medewerkers de mensen wél daarop hadden gewezen. Dat is niet gebeurd en dat is een van de redenen waarom ik maatregelen heb genomen.

Het dictum van de motie van de heer Van Fessem c.s. op stuk nr. 1039 bevat drie onderdelen.

  • 1. "verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat de IND, in samenwerking met de Internationale Organisatie voor Migratie in Damascus, bewerkstelligt dat de veilige terugkeer van deze groep mensen naar de door hen opgegeven plaats van bestemming is gewaarborgd;"

  • 2. "verzoekt de regering, voorts te waarborgen dat zij of hun familieleden in geval van problemen een beroep kunnen doen op steun van de Nederlandse ambassade en/of de IOM;"

  • 3. "verzoekt de regering tevens, de terugkeer van deze groep niet eerder ter hand te nemen dan nadat dit is geregeld,"

Waarborgen kan ik niet. De IND heeft natuurlijk geen eigen bevoegdheden in een ander land en is altijd afhankelijk van de betreffende overheid. De IOM is een internationale organisatie. Ik kan de IOM vragen om iets te doen, maar ik kan het niet opdragen.

Uit het interruptiedebatje tussen de heer Van Fessem en de heer Van der Staaij begrijp ik dat de achtergrond van de motie is de subjectieve angst bij betrokkenen weg te nemen, maar dat er volgens hen beiden geen objectieve reden voor die angst is. Er is immers een asielprocedure geweest waarin is getoetst of het voor de individuele vreemdeling veilig is om naar het land van herkomst te gaan.

Ik meen dat ik in de geest van de motie handel als ik toezeg dat ik in overleg met de collega van Buitenlandse Zaken en met de IOM ervoor zal zorgen dat deze groep mensen bij de ambassade en het IOM-kantoor in Syrië bekend is.

De heer Van Fessem (CDA):

Zegt de minister nu dat een contactpunt van Buitenlandse Zaken en IOM in Damascus alles is wat zij kan aanbieden? Ik wijs op films van de IOM waarop te zien is dat zij mensen begeleidt naar hun woonplaats. De minister kan daarover minstens met de IOM praten. De IOM is dit soort zaken gewend. Het is meer dan wenselijk dat de minister iets meer toezegt dan een mager contactpunt.

Minister Verdonk:

Voor de duidelijkheid, wij praten over een afgebakende groep mensen, de groep die in deze task force is gepresenteerd. Ik zeg de Kamer toe dat ik de IOM zal vragen wat zij voor deze mensen kan doen. Nogmaals, ik kan niet waarborgen, dat moet duidelijk zijn. Ik wil het vragen aan de IOM. Misschien is het goed als de collega van Buitenlandse Zaken nog even ingaat op de rol die de ambassade zou kunnen spelen en wij samen kijken hoe wij zo zorgvuldig mogelijk met deze groep kunnen omgaan.

De heer Van Fessem (CDA):

In de geest van de motie met die veilige terugkeer, gaarne.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als mede-indiener heb ik toch ook mijn interpretatie. Ik meen dat het wel degelijk betekent – dat hoor ik graag van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie of van de minister van Buitenlandse Zaken – dat er iemand op het vliegveld is die ervoor zorgt dat zij veilig aankomen en dat iemand ervoor zorgt dat zij veilig worden begeleid naar de plaats waar zij wonen. Ik juich het toe dat er nog een contact­adres in Damascus kan zijn, maar wel in die volgorde der dingen, want anders is het toch een lege huls.

De voorzitter:

Dit was de interpretatie van mevrouw Lambrechts van de mede door haar ingediende motie. Of had u een vraag?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het was een vraag om de motie daadwerkelijk vorm te geven.

Minister Verdonk:

Ik kan mij voorstellen dat wij voor deze groep organiseren dat er iemand op het vliegveld is en dat die persoon er ook voor zorgt dat de vreemdeling in kwestie het telefoonnummer van de ambassade krijgt. Wat de ambassade verder kan, laat ik graag over aan de collega van Buitenlandse Zaken. Misschien kan hij er zo op ingaan.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik ben een beetje verward wat de minister met deze motie zal doen. De regering wordt gevraagd te bewerkstelligen dat er iets gewaarborgd is, tot tweemaal toe. Nu zegt de minister dat er misschien iemand op het vliegveld kan zijn. Er moet nog overleg met de IOM komen, want daarover kan zij niets toezeggen. Ik vraag collega Van Fessem of het niet mogelijk is deze motie aan te houden totdat de minister de Kamer kan inlichten hoe zij die precies uitvoert.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik wacht het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken af.

De voorzitter:

Uw antwoord aan de heer De Vries komt na het antwoord van de regering. Dat lijkt mij een betere procedure.

Minister Verdonk:

Ik heb het laatste deel van de motie, "verzoekt de regering tevens, de terugkeer van deze groep niet eerder ter hand te nemen, dan nadat dit is geregeld" ook zo begrepen dat er enige tijd is om dat te organiseren.

In de motie-Van Fessem c.s. op stuk nr. 1038 wordt de regering verzocht alle aanbevelingen van de commissie-Havermans op de kortst mogelijke termijn uit te voeren en de Kamer voor 1 juni 2006 te rapporteren over de uitkomsten van de implementatie. Dat zeg ik graag toe. Ik wil de aanbevelingen graag op de kortst mogelijke termijn uitvoeren. De meeste zullen al voor 1 juni uitgevoerd zijn. Ik heb iets meer tijd nodig voor bijvoorbeeld een heel protocol voor een terugkeerorganisatie, maar ik zal dat duidelijk maken. Ik zal voor 1 juni 2006 rapporteren wat er precies is gebeurd met alle aanbevelingen. Ik zal er grote druk op zetten om ervoor te zorgen dat al het mogelijke voor 1 juni is uitgevoerd.

Mevrouw Huizinga-Heringa spreekt over de aanbeveling van de commissie-Havermans inzake de aanwezigheid van de IND bij presentaties. De commissie-Havermans heeft niet aanbevolen dat er altijd een Nederlandse ambtenaar aanwezig is bij de presentaties. De heer Havermans heeft juist erkend dat de autoriteiten van het land van herkomst bepalen wie aanwezig mag zijn. Ik citeer de conclusie uit het rapport-Havermans onder 4.8, presentaties: de commissie beveelt aan de aanwezigheid van Nederlandse ambtenaren bij presentaties van vreemdelingen aan autoriteiten van het land van herkomst nader te bezien.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Dat is precies de aanbeveling waaraan ik refereerde met de opmerking dat het juist heel gemakkelijk zou zijn om in deze situatie, waarin de gesprekken plaatsvinden op Nederlands grondgebied, de IND erbij te laten zijn.

Minister Verdonk:

Nee, de aanbeveling van de commissie is duidelijk. Ik heb de heer Van der Staaij al gezegd dat ik aan de autoriteiten van de landen van herkomst duidelijk zal maken hoezeer wij eraan hechten dat er een Nederlandse ambtenaar aanwezig is.

De motie van mevrouw Huizinga-Heringa, medeondertekend door mevrouw Vos en de heren Van der Staaij, De Vries en De Wit, verzoekt de regering om de betrokken Syriërs alsnog een verblijfsvergunning te verschaffen. Naar aanleiding van de motie van de heer Van der Staaij heb ik al aangegeven dat in de asielprocedure getoetst wordt of het in het land van herkomst veilig is voor de individuele vreemdelingen en dat presentaties er slechts toe dienen om terugkeer te effectueren. Ik heb ook verwezen naar hetgeen in het algemeen ambtsbericht staat en naar hetgeen de commissie-Havermans heeft gerapporteerd. Het moge dan ook duidelijk zijn dat ik aanneming van de motie van mevrouw Huizinga-Heringa ontraad.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Dit is al zo vaak met de minister besproken. Zij zegt bij voortduring dat de asielprocedure zorgvuldig is geweest en dat is nagegaan of mensen terugkonden naar hun land van herkomst. Maar na de asielprocedure komt er nog een uitzet- en terugkeerprocedure, waarin fouten gemaakt kunnen worden, fouten die ook gevolgen kunnen hebben voor de situatie van de vreemdeling die terugmoet. Ik hoor de minister daar steeds aan voorbijgaan. Zij doet net alsof de wereld ophoudt nadat een beslissing is genomen op het asielverzoek. Fouten die daarna gemaakt worden, kunnen de positie van de vreemdeling in gevaar brengen. In allerhande nationale verdragen is dan ook geregeld dat voorkomen wordt dat asielgerelateerde informatie bekend wordt bij de autoriteiten van het land van herkomst. De minister heeft buitengewoon weinig zorgvuldigheid betracht in deze zaak. Ik besef overigens dat dit geen vraag is maar meer een soort hartenkreet. Dat komt ook door het steeds maar wisselen van dezelfde argumenten.

Minister Verdonk:

Mevrouw Huizinga en ik hebben het wel vaker dat wanneer wij met elkaar in debat zijn, wij ten opzichte van elkaar hartenkreten uiten. Dat zijn jammer genoeg niet dezelfde hartenkreten. Ik begrijp de hartenkreet van mevrouw Huizinga. Ik hoop dat zij ook begrijpt dat wanneer ik het terugkeerbeleid waarvoor dit kabinet staat, als laatste onderdeel van de zorgvuldige asielprocedure, inhoud wil geven, ik niet overgeleverd moet zijn aan landen van herkomst die zaken van mij eisen. Ik heb al gezegd dat er door de IND fouten zijn gemaakt en dat ik er ook maatregelen op heb genomen.

Vervolgens kom ik te spreken over de motie van de heer De Wit en over de opmerking van de heer Van der Staaij over de politieke verantwoordelijkheid. Zoals ik eerder heb gezegd, ben ik verantwoordelijk. Ik vul die verantwoordelijkheid in door op te treden. Maatregelen die ik per direct heb genomen, moeten ervoor zorgen dat de IND wél goed functioneert. Natuurlijk heb ik mij afgevraagd of wat er bij de IND is gebeurd, voor mijzelf ook verdergaande gevolgen moet hebben. Ik meen dat ik geen verdergaande conclusies aan het gebeuren moet verbinden, in ieder geval geen andere conclusie dan: wél optreden, niet aftreden. Er moet natuurlijk wel wat gebeuren. De ongerustheid van de heer Van der Staaij sprak ook uit zijn woorden. Wat gaat er de komende drie jaar gebeuren met de IND en kunnen iedere dag van dit soort fouten worden verwacht? Er zijn fouten gemaakt, maar er zijn geen onverantwoorde daden door de overheid ten opzichte van de afgewezen asielzoekers verricht. Er is geen asielgerelateerde informatie door de Nederlandse overheid aan de Syrische overheid ter beschikking gesteld. Dat is niet opnieuw gebeurd, zoals de heer De Wit heeft gesteld. Dit is een heel andere situatie. De overheid praat met eigen burgers, met eigen onderdanen en vraagt aan die onderdanen wat de reden is geweest van het verblijf in Nederland. Er is ook geen bijzonder gevaar voor betrokkenen opgetreden. Louter en alleen een asielaanvraag levert bij terugkeer in Syrië geen bijzondere aandacht van de Syrische overheid op. De minister van Buitenlandse Zaken heeft dat nog eens bevestigd in het debat dat wij gisteren hebben gevoerd.

Ik bagatelliseer niet wat er is gebeurd en dat wil ik ook helemaal niet. Een overheidsorganisatie moet goed en zorgvuldig handelen en ervoor zorgen dat de parlementaire informatievoorziening optimaal is georganiseerd. Dat geldt ook voor een uitvoeringsorganisatie. Ik meen dat mijn verantwoordelijkheid het beste wordt ingevuld door te handelen en erop toe te zien en erop te blijven toezien dat de kwaliteitsslag die wij met elkaar hebben afgesproken, ook echt plaatsvindt bij de IND.

De heer De Wit (SP):

Is de minister het met mij eens dat het hier niet gaat om de vraag of door toedoen van de Nederlandse overheid er informatie over asielzoekers bij de Syrische mensen terecht is gekomen, maar om de vraag of niet door het nalaten door de Nederlandse overheid informatie bij de Syrische autoriteiten terecht is gekomen. Dat nalaten bestaat dan hieruit dat de procedure niet in orde was, dat de minister op een heel vroeg moment op de hoogte is geweest dat die informatie niet aan mensen is verstrekt, dat er problemen waren en dat zij gewacht heeft tot eind maart om de Kamer hierover te informeren. Bij een eerdere uitwisseling van vragen en antwoorden heeft de minister gezegd dat zij niet beter wist dan dat er geen informatie is verstrekt. Het gaat dus niet om optreden en niet om handelen, maar het gaat om nalaten.

Minister Verdonk:

Ik heb reeds eerder duidelijk gemaakt dat het helemaal niets van doen heeft met nalaten. Ik heb gezegd dat er fouten zijn gemaakt, maar ik heb ook gezegd dat ik afhankelijk ben van de autoriteiten van het land van herkomst of die wel of niet toestaan dat er een Nederlandse ambtenaar bij de gesprekken aanwezig is. De inspanningsverplichting met betrekking tot de IND heb ik al een aantal keren uitgesproken. Dat zal ook zeker gebeuren. Het is een andere zaak dan de Congozaak. Daar ging het om informatieverstrekking van de Nederlandse overheid aan de Congolese overheid. Dat is in dit geval niet gebeurd. Een land van herkomst kan uiteraard aan eigen onderdanen vragen stellen. Dat is in dit geval ook gebeurd.

De heer De Wit (SP):

Het gaat niet om een vergelijking met Congo. Daar waren dezelfde feiten aan de orde, maar het verschil met de Congoaffaire is dat in deze zaak er geen schriftelijke informatiefolder was voor die mensen, dat zij vooraf niet zijn ingelicht over wat er ging gebeuren en dat niet op papier stond dat zij mochten zwijgen. Bovendien heeft de IND, dus onder uw verantwoordelijkheid, niet mondeling aan die mensen meegedeeld dat zij geen antwoorden hoefden te geven op asielvragen. Daardoor is er wel degelijk informatie over deze mensen verstrekt. Van een deel weten wij dat niet, omdat de IND er niet bij was.

Minister Verdonk:

Wij weten wel dat het algemeen ambtsbericht duidelijk maakt dat, ook al is de Syrische overheid op de hoogte van de asielachtergrond van personen, louter en alleen dat feit niet leidt tot extra aandacht van de Syrische autoriteiten. Wij weten verder dat de commissie-Havermans daar nog eens naar heeft gekeken. Ook die commissie is van mening dat dat het geval is in de landen van herkomst en dat het zelfs zo is dat veel landen van herkomst verwachten dat mensen die het land uit zijn gegaan, dat ook hebben gedaan vanwege asielmotieven. Betrokkenen waren verder wel ingelicht dat men daarnaar toe kwam om de identiteit en de nationaliteit te laten vaststellen. In de flyer stond echter niet – daar is het ook steeds over gegaan – dat men volgens het Nederlandse recht niet verplicht is op alle vragen te antwoorden. Wij willen dat natuurlijk schriftelijk doen. De regels staan nu al wel op het informatieblad. Ik was verder ook ongelukkig met het feit dat het politieke gevoel van IND'ers en zeker van leidinggevende IND'ers niet zodanig was dat zij van mening waren dat dat snel op schrift had moeten komen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister heeft in feite erkend dat zij de Kamer onjuist heeft geïnformeerd. Zij zegt dat het lag aan het gebrek aan politieke sensitiviteit en dat zij niet was geïnformeerd door IND'ers. Zij zegt dat zij toen is opgetreden en twee IND-mensen uit hun functie heeft ontheven. Nu gaan er verhalen dat deze mensen op een wellicht nog hogere functie, met een hogere inschaling, terecht zijn gekomen. Kan de minister dat verhaal hier ontzenuwen?

Minister Verdonk:

Deze mensen zijn ontheven van hun functies en hebben andere functies gekregen binnen de IND, dat is zo. Ik moet zeggen dat ik niet aanneem dat deze op een hoger salarisniveau zijn dan zij al hadden, laat ik het zo duidelijk zeggen. Ik zeg de Kamer toe dat ik, mocht dat toch het geval zijn, meteen maatregelen zal nemen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kom nog even terug op de politieke verantwoordelijkheid en de verschillen met Congo. Is de minister het met mij eens dat de overeenkomst wel is dat er sprake is van een ontoereikende informatievoorziening aan de Kamer? De minister zei toen en nu dat zij naar eer en geweten had geantwoord, maar dat zij achteraf moest vaststellen dat de vork anders in de steel zat.

Minister Verdonk:

Ja, dat is zo. Ik kan naar eer en geweten zeggen dat ik de Kamer steeds heb geïnformeerd over wat ik wist. Op het moment dat ik er achter kwam dat er meer was, heb ik dat ook meteen aan de Kamer laten weten.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ja, maar dat was nadat de Kamer vroeg om gespreksverslagen waaruit bleek dat het niet klopte wat de minister de Kamer had geantwoord. Kan de minister zich voorstellen dat het voor ons wel een heel moeilijk punt is, zo kort na Congo, dat wij gewoon onze hand niet in het vuur kunnen steken voor informatie die wij van de minister krijgen over heel gevoelige kwesties, waarover grote commotie is en waarover veel ongerustheid is? Als wij dan Kamervragen stellen, moet feitelijk gewoon kloppen wat er in het antwoord staat. De appreciatie kan verschillend zijn, maar het moet gewoon kloppen, anders wordt het aanzien van de Kamer in haar controlerende rol geschaad, net als het uitvoeren van het kabinetsoptreden.

Minister Verdonk:

Ja, deze hartenkreet van de heer Van der Staaij kan ik slechts ondersteunen. Ja, natuurlijk moet die informatie kloppen, dat ben ik helemaal met hem eens. Ik dacht ook dat die informatie klopte, dus ik heb de Kamer inderdaad niet volledig geïnformeerd. Dat heb ik ook al eerder zo hier in de Kamer gezegd.

In de motie van de heer De Wit, de heer Klaas de Vries en mevrouw Vos wordt geconstateerd "dat uit de door de IND opgestelde gespreksverslagen duidelijk blijkt dat dergelijke vragen door de delegatie aan de vreemdelingen wel gesteld werden, hetgeen de minister had moeten en kunnen weten, en had moeten voorkomen". Dat kon ik niet voorkomen, laat dat duidelijk zijn. Volgens mij zei de heer De Wit dat ook al in zijn toelichting.

Vervolgens staat er: "overwegende dat door de handelwijze van de minister vreemdelingen die aan de Syrische delegatie zijn gepresenteerd alsmede hun familie mogelijk in gevaar zijn gebracht." Ik wil nogmaals wijzen op het ambtsbericht en de toelichting die de minister van Buitenlandse Zaken heeft gegeven, waaruit dat niet blijkt.

De slotzin luidt dat ik de Kamer opnieuw onvolledig en onjuist heb geïnformeerd, maar dat heb ik niet, en zeker niet opnieuw. Dit is een heel andere zaak dan de zaak waar wij over spraken met betrekking tot Congo, zoals ik net heb toegelicht aan de heer Van der Staaij. Ik ontraad dan ook de aanneming van deze motie.

De heer De Wit (SP):

De minister geeft in antwoord op een interruptie van de heer Van der Staaij toe dat zij de Kamer niet volledig heeft geïnformeerd, maar in reactie op deze motie van afkeuring ontkent zij dat. Dat snap ik niet. Ik had juist genoteerd dat de minister zei: ik heb de Kamer niet volledig geïnformeerd. Dat is iets nieuws, want dat heeft zij nog nooit eerder gezegd. Zij heeft alleen gezegd dat haar informatie niet voldoende is geweest en dan kwam er een heel verhaal over de IND. Met betrekking tot de kwestie van de verslagen en het vermelden van asielgerelateerde gegevens heeft de minister gezegd dat zij dat niet eerder kon weten en dat zij heeft opgetreden op het moment dat zij ervan wist. Zij kreeg de eerste Kamervragen op 17 februari, dus toen de gesprekken liepen. Toen ontstond commotie in het land. De minister heeft de Kamer al op 10 maart laten weten dat zij geen informatie had waaruit asielinformatie bleek, maar zij heeft in de brief aan Amnesty aangegeven dat van elke bespreking een verslag is gemaakt. Als zij op 17 februari – om in haar woorden te spreken – adequaat had opgetreden, had zij dus kunnen weten dat het niet in orde was, dat de flyer er niet was en dat de mensen niet zijn geïnformeerd. Dat was voor de minister reden om, toen de gesprekken nog liepen, op te treden. Erkent de minister dat zij op dat punt gefaald heeft en dat zij dat had moeten doen?

Minister Verdonk:

Dit punt is al een aantal keren aan de orde geweest. Ik ben in mijn brief aan Amnesty uitgegaan van de twaalf verslagen die er lagen. Op grond daarvan heb ik Amnesty geantwoord. Ik zou mij kunnen voorstellen dat ik Amnesty een nieuwe brief schrijf met daarin alles wat ik op dit moment weet.

De voorzitter:

Nee mijnheer De Wit, nog los van de AO's hoor ik nu al herhaling.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister zei zojuist in haar reactie op de motie dat het niet juist is dat zij de Kamer opnieuw onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd en dat de Congozaak een geheel andere zaak was. Ook in de Congozaak heeft de minister echter erkend dat zij de Kamer onjuist heeft geïnformeerd. Zij heeft immers pas in een zeer laat stadium erkend dat asielgerelateerde informatie naar Congo was gegaan. Ook nu erkent de minister dat onjuiste informatie naar de Kamer is gegaan, want zij heeft Kamervragen onjuist beantwoord. Haar ministerie had wel degelijk informatie waaruit bleek dat asielgerelateerde vragen waren gesteld. De minister heeft de Kamer dus tot twee keer toe onvolledig en onjuist geïnformeerd. Wat is haar eigen oordeel over haar optreden als minister als dit haar in vier maanden twee keer overkomt? Welke consequenties verbindt zij daar zelf aan?

Minister Verdonk:

Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat er fouten zijn gemaakt. Ik heb ook gezegd dat ik de Kamer niet volledig heb geïnformeerd op grond van het feit dat ik informatie niet had gekregen van de uitvoeringsorganisatie. Mevrouw Lambrechts wees er heel duidelijk op dat je dan als minister een aantal dingen kunt doen. Natuurlijk heb ik mij daarop bezonnen. Volgens mij moeten nog heel veel verbeteringen bij de IND plaatsvinden. Dat betekent dat ik ervoor kies om op te treden. U weet ook dat ik meteen maatregelen heb genomen. Ik vind het heel belangrijk dat bij de IND zaken veranderen. Ik heb er dus voor gekozen om op te treden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Tot twee maal toe in vier maanden tijd moet u erkennen dat u de Kamer onvolledig en onjuist hebt geïnformeerd. Dat zou ik overigens graag door u hier duidelijk bevestigd willen zien. Dan is de vraag welke verantwoordelijkheid u daarvoor als minister neemt. U moet er als minister immers voor zorgen dat de Kamer juist wordt geïnformeerd. Wij als Kamer moeten erop kunnen rekenen dat datgene wat u ons meldt, juist is. Tot twee keer toe in vier maanden is dat niet gebeurd. Dat is een zeer ernstige zaak.

Minister Verdonk:

Ik kan het blijven herhalen. Ik snap de bezorgdheid van mevrouw Vos. Ik heb mijn verantwoordelijkheid genomen door maatregelen te nemen en door strenger te gaan monitoren of zaken goed lopen bij de IND en of voldoende zorgvuldig wordt gehandeld in zaken. Dat is de consequentie die ik aan dit geheel verbind: er nog meer bovenop zitten.

Minister Bot:

Voorzitter. De motie van de heer Van der Staaij vraagt om binnen twee maanden een nieuw ambtsbericht uit te brengen. Ik ken de heer Van der Staaij als een redelijk mens. Hopelijk ziet hij mij als een redelijk minister. Het is van belang dat een ambtsbericht wordt opgesteld dat geheel voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Vandaag is in de Kamer duidelijk naar voren gekomen dat ambtsberichten heel belangrijke instrumenten zijn voor de beoordeling of en hoe mensen teruggestuurd kunnen worden. Het is voor ons heel belangrijk dat de ambtsberichten met de uiterste zorgvuldigheid worden vastgesteld. Dat betekent dat er terms of reference moeten komen voor de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Die zijn op korte termijn aangekondigd. Daarna wil ik mijn werk zorgvuldig doen. Daarvoor zijn vier maanden nodig. Het kan niet sneller.

Voor een ambtsbericht raadplegen wij internationale organisaties, de Verenigde Naties, mensenrechtenorganisaties, ngo's. Via onze vertrouwenspersonen winnen wij informatie in. Vervolgens sturen wij mensen van het ministerie en de ambassade om de situatie te verifiëren. Ik kan in twee maanden iets in elkaar flansen. De mensen hebben echter recht op meer. Ik vraag de heer Van der Staaij om ermee in te stemmen dat het belang van een zorgvuldig vastgesteld ambtsbericht gaat boven een snel in elkaar gezet ambtsbericht. Ik wacht, zoals gezegd, op de terms of reference van mijn collega. Op basis daarvan pas ik het ambtsbericht aan of stel een nieuw ambtsbericht op. Een termijn van twee maanden is dus onmogelijk. Als de heer Van der Staaij vasthoudt aan die termijn, krijgt hij natuurlijk een ambtsbericht binnen twee maanden. Ik sta dan echter niet in voor de zorgvuldigheid. Ik vraag hem dus om daarover na te denken. Ik zeg overigens toe de grootst mogelijke spoed te betrachten bij het tot stand komen van dit ambtsbericht. Met het oog op de zorgvuldigheid beveel ik echter warm aan om er iets meer tijd voor te nemen.

Ik heb gisteren nog contact opgenomen met onze ambassade. De situatie is wat de veiligheid betreft niet zodanig gewijzigd dat de Kamer op dit moment iets totaal nieuws moet worden aangeboden in plaats van het huidige ambtsbericht. Ik zeg overigens toe de Kamer onmiddellijk en ad hoc in te lichten als tussen nu en de komende maanden mocht blijken dat zich wezenlijke veranderingen voordoen. Ik vraag de heer Van der Staaij om mij iets meer tijd te geven voor het vaststellen van het ambtsbericht. Als zich specifieke wijzigingen voordoen waarvan wij vinden dat die de situatie ingrijpend of belangrijk wijzigen, zeg ik toe daarmee onmiddellijk naar de Kamer te zullen komen. Ik hoop dat de heer Van der Staaij begrip heeft voor mijn interpretatie van zijn motie.

De heer Van der Staaij (SGP):

De termijn van twee maanden is gekozen omdat wij altijd van het kabinet hebben begrepen dat het ambtsbericht voortdurend geactualiseerd en ververst wordt. Het kabinet zegt heel goed te weten wat er allemaal gebeurt. Als dat het geval is, kan het toch redelijk snel in orde worden gebracht? De minister kent mij inderdaad als een redelijk mens. Laat ik de termijn van twee maanden dan ook geen resultaatsverbintenis maar een inspanningsverbintenis noemen. Het moet dus binnen twee maanden of zo snel mogelijk daarna, voorzover zorgvuldige procedures dat toelaten. Er moet eerder dan voorzien een nieuw ambtsbericht komen. Juist bij landen zoals Syrië is het van belang dat een ambtsbericht niet ouder dan een jaar is.

Minister Bot:

Dat ben ik geheel met de heer Van der Staaij eens. Ik wacht de terms of reference van het ministerie van Vreemdelingenzaken en Integratie af. Ik zeg toe onmiddellijk daarna opnieuw aan het werk te gaan. Ik hecht zeer aan zorgvuldigheid. Ik zal echter alles in het werk stellen om het zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen. Twee maanden is een wel heel korte termijn. Ik heb gisteren uitvoerig uiteengezet dat het onderzoek naar deze familie is afgerond. Daar heb ik de Kamer uitgebreid over geïnformeerd in het vertrouwelijke overleg. Ik voeg daaraan toe dat de familie op het ogenblik op vrije voeten is, zoals gebleken is tijdens het gesprek met de advocaat en de vader op de ambassade. De Kamer moet beseffen dat er van een nader onderzoek in een land als Syrië, gegeven wat er al gebeurd is, weinig verwacht kan worden. Om te beginnen focus je dan heel erg op de familie. Wij moeten die familie natuurlijk niet in de problemen brengen. Het is in Syrië niet eenvoudig om zo'n onderzoek te doen. De vertrouwenspersonen worden daarbij ingeschakeld, maar je moet ze natuurlijk niet te veel bloot stellen aan nieuwsgierige blikken. Je moet ze er niet nog een keer op afsturen.

De familie is op het ogenblik dus op vrije voeten. De advocaat, de vader en de familie weten de toegang tot de ambassade heel goed te vinden. Wij hebben gezegd dat zij zich onmiddellijk tot ons kunnen wenden als er nog iets is. Er is familie van deze familie A. in Nederland. Mocht er iets zijn, dan kan ook de familie in Nederland ons alerteren. Wij moeten de zaak natuurlijk goed volgen, maar niet in de vorm van een nader onderzoek. Ik denk dat dit een negatief effect zal hebben. Om die reden adviseer ik de Kamer hier niet op aan te dringen en geen alomvattend onderzoeksrapport te vragen over de veiligheidssituatie. Ik meen dat dit contraproductief zal werken.

De heer De Vries heeft gevraagd of wij uit eigen beweging de Kamer willen informeren over deze zaak. Hij weet dat de ambassade zeer alert is. Deze zaak heeft veel aandacht getrokken. Daar besteden wij dan ook de nodige aandacht aan en dat zullen wij blijven doen. Ik zie deze vraag als een ondersteuning van het beleid. Ik zal de ambassade nogmaals instrueren om dezelfde mate van alertheid te betrachten en daarbij speciaal op dit geval te focussen. Mocht er aanleiding toe bestaan, dan zal ik de Kamer hierover informeren. Wij moeten echter alle zorgvuldigheid in acht nemen. Wij moeten zeker weten dat er geen ongewenste dingen gebeuren.

De werkzaamheden van de ambassades worden bepaald, geregeld en ingeperkt door de verdragen van Wenen. Een ambassade is geen justitieel apparaat. Nederland kan niet zo maar zijn gang gaan in een ander land; er zijn beperkingen. Ambassades worden duidelijk geïnstrueerd, ook over deze materie. De ambassade treedt ook bijzonder actief op. Deze zaken worden alert ter hand genomen en deze minister zal ervoor zorgen dat het zo blijft. Men zal begrijpen dat wij in andere landen in zekere zin als gast zijn. Binnen de beperkingen die wij hebben, zullen wij ons tot het uiterste inspannen voor deze groep na terugkeer in het land van herkomst. Dat doen wij niet alleen voor deze groep, maar voor asielzoekers in het algemeen. Deze mensen keren pas terug als de rechter heeft geconstateerd dat zij dat veilig kunnen doen.

De vraag van mevrouw Huizinga of wij niet alle zorgvuldigheid in acht moeten nemen nadat deze mensen zijn teruggekeerd, beantwoord ik met ja. Dat moeten wij inderdaad doen. De meeste mensen hebben de telefoonnummers van de ambassade. Zij weten de weg naar de ambassade te vinden. Over het algemeen hebben zij een achterban in Nederland die goed op de hoogte is van de situatie en die contact met ons opneemt zodra er iets aan de hand is. De ambassade is binnen de mogelijkheden die er zijn, bereid er maximaal aandacht aan te besteden en ervoor te zorgen dat deze mensen waar mogelijk worden gevolgd. De ambassade staat open voor gesprekken. In deze globaliserende en communicatieve maatschappij zijn ambassades natuurlijk altijd bereikbaar via de gewone telefoon en de gsm. Ik zal er voor blijven zorgen. Als er harde bewijzen zijn dat er iets fout is gegaan, zullen wij altijd handelen. Dat hoort bij de publieksfunctie van een ambassade. Dat het staande praktijk is, is gebleken bij de manier waarop wij het onderzoek hebben geëntameerd naar de familie A. Wat dat betreft, kan ik toezeggen dat de ambassade binnen de mogelijkheden alles zal ondernemen wat kan. Ik wijs er wel op dat er bepaalde beperkingen zijn aan wat een ambassadeur en zijn staf kunnen doen.

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. De motie is duidelijk. De minister van Buitenlandse Zaken spreekt niet over de IOM. Ik weet niet of hij dat nog gaat doen. Zo niet, dan vraag ik beide ministers de Kamer schriftelijk te informeren over hoe zij uiteindelijk handen en voeten willen geven aan deze motie.

Minister Bot:

Minister Verdonk heeft al gezegd dat zij contact zal opnemen met de IOM. Over de IND ga ik uiteraard niet. Ik zal de ambassade nogmaals hiernaar bevragen, maar ik geloof dat ik u het antwoord in zekere zin al heb gegeven toen ik zei dat wij ons maximaal zullen inspannen om al datgene te doen wat maar mogelijk is én de Syrische autoriteiten ons laten doen. Daar kunt u van op aan. Ik geloof dat collega Verdonk al heeft toegezegd dat wij daarover nader zullen rapporteren.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Ik begrijp heel goed dat de minister zegt: wij zijn in een land te gast en hebben onze beperkingen bij wat wij kunnen doen.

Minister Bot:

Dat is juist.

De heer Visser (VVD):

Tegelijkertijd gaat het om inwinnen van informatie. Er zijn in een land als Syrië meer ambassades van EU-landen. Twee weten meer dan één, en vijftien en misschien zelfs vijfentwintig, weten nog meer dan één. Is het onderwerp informatie inwinnen over terugkeer en volgen een onderwerp dat regelmatig op de agenda staat van de EU-ambassadeurs in een land als Syrië? Is het ook een onderwerp dat regelmatig op de agenda staat van de minister en zijn collega's als zij hier vergaderen? Wij komen dan op wat een departement als dat van Buitenlandse Zaken kan doen bij het aansporen van landen van herkomst.

Minister Bot:

Ik heb gisteren al antwoord gegeven op die vraag, maar wil dat graag nogmaals doen hier in deze plenaire vergadering. Er vindt zeer regelmatig contact plaats in Syrië tussen de ambassades van de landen van de Europese Unie waarbij het materiaal wordt vergeleken en aanbevelingen worden gedaan (peer review), zodat wij van elkaar leren en weten wat de ambassade van een ander land doet. Dat wordt in Brussel door de deskundigengroepen natuurlijk ook geëvalueerd en bekeken. U weet ook dat er voorts op velerlei wijzen druk wordt uitgeoefend op de Syrische autoriteiten. Die druk betreft niet alleen asielzoekers, maar een veelheid van onderwerpen waarover wij met de regering van Syrië in contact zijn. Ik neem aan dat dit zijn effect zal hebben. Vooral die uitwisseling is heel belangrijk, want als je gezamenlijk optreedt, wordt de druk natuurlijk groter.

Ik heb in zekere zin al een reactie gegeven op de motie van mevrouw Huizinga-Heringa in mijn antwoord aan de heren De Vries en Van Fessem daarnet. Zij rept van de familie langere tijd volgen en de Kamer daarover rapporteren. Ik heb al gezegd dat wij dat voorzover mogelijk zullen doen. De familie kent de weg naar de ambassade heel goed. Alleen al het feit dat deze mensen op ons verzoek naar ons toe zijn gekomen, dat zij onze telefoonnummers hebben en dat er hier familie is, maakt volgens mij deze motie overbodig is. Wij weten dat deze zaak de volle belangstelling van uw Kamer heeft en zullen er dan ook aandacht aan besteden. Ik weet niet precies wat ik moet verstaan onder voortdurend volgen of langere tijd volgen. Zijzelf zullen ons weten te vinden, mocht er iets zijn. Ik denk dat het belangrijkste is dat zij op vrije voeten zijn. Mocht er iets gebeuren, dan zal de ambassade uiteraard optreden. Ik beschouw deze motie dus eerlijk gezegd als overbodig.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

De minister zegt eigenlijk: als er wat is, kunnen ze met ons contact opnemen.

Minister Bot:

Ze hebben contact opgenomen. Ze zijn op de ambassade geweest.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Zij hebben inderdaad de weg naar de ambassade weten te vinden, maar wat doet de ambassade zelf? Als deze familie geen contact meer opneemt, zoekt de ambassade dan uit hoe het met ze gaat? Het is namelijk mogelijk dat ze alsnog in de problemen komen en dan niet in staat zijn om contact op te nemen met de ambassade.

Minister Bot:

Ik zeg graag toe dat de ambassade zo behulpzaam mogelijk zal zijn. Men zal verder natuurlijk regelmatig informeren of alles goed gaat. U moet wel bedenken dat deze familie in een klein dorp in het noordoosten van Syrië woont en dat de omstandigheden in dit land heel anders zijn dan in Nederland. Ik weet niet precies wat de ambassade kan doen, ook al ken ik dit land na mijn bezoek ietsje beter. Ik vraag u daarom begrip te hebben voor het feit dat wij graag behulpzaam zijn en ons tot het uiterste zullen inspannen, maar dat onze mogelijkheden in een dergelijk land wel beperkt zijn.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik heb daar alle begrip voor. De familie beschikt over een gsm en kan de ambassade dus bellen. De ambassade beschikt naar ik aanneem over het gsm-nummer van de familie. Als "volgen" betekent dat de ambassade op enig moment ook zelf contact zal zoeken met de familie om erachter te komen hoe het gaat, wil ik mijn motie intrekken. Die toezegging heb ik daar wel voor nodig.

Minister Bot:

Daarover zal ik contact opnemen met de ambassade. Ik wijs u er wel op dat de veiligheidsdiensten van dit soort landen achterdochtig worden als je veelvuldig contact opneemt met bepaalde mensen. Deze mensen vestigen met andere woorden de aandacht van veiligheidsdiensten op zich al zij vaak contact hebben met een ambassade. Ik zeg dat eerlijk tegen u, omdat u op uw vraag insisteert. Ik betrek dit aspect wel degelijk in mijn overwegingen, omdat ik die familie niet in gevaar wil brengen.

De voorzitter:

Mevrouw Huizinga, ik zie dat u nog een vraag wilt stellen. Maar het is nu half drie en ik vind dat het mooi is geweest.

Minister Bot:

Ik weet wat mevrouw Huizinga wil vragen en ik zeg daar ja op.

De voorzitter:

Nu moet natuurlijk in de Handelingen komen te staan wat mevrouw Huizinga had willen vragen. Wat had mevrouw Huizinga volgens u willen vragen?

Minister Bot:

Zij wilde mij ongetwijfeld vragen of de ambassade zich hiervoor zal inspannen. Op die vraag antwoord ik bevestigend.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik leg een stemverklaring af over de motie-De Wit c.s., de motie van afkeuring. Wij kunnen er niet omheen dat de Kamer zo kort na de Congoaffaire opnieuw is geconfronteerd met een ontoereikende informatieverstrekking in een gevoelige kwestie waarover veel ongerustheid bestond. Dat heeft ons vertrouwen in deze minister geraakt. Zij is hiervoor immers politiek verantwoordelijk, ook voor wat er misging bij de ambtenaren. Wij moeten er als Kamer vanuit kunnen gaan dat de informatievoorziening deugt, zeker als het om delicate kwesties gaat. Het debat heeft ons helaas niet het vertrouwen kunnen geven dat dergelijke ernstige fouten nu wel tot het verleden behoren. Ook voor de SGP-fractie gaat het om geloofwaardigheid en doen wat je zegt. Tijdens het Congodebat hebben wij gezegd dat het licht op oranje staat. Daarom is voor ons de conclusie dat het licht nu op rood staat onontkoombaar. De SGP-fractie zal de motie van afkeuring dan ook steunen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie zal alle ingediende moties steunen, met uitzondering van twee moties. Wij steunen ook de moties van de coalitie, al weten wij nog niet precies wat ze betekenen, want wij zijn voorstander van alles wat de goede richting uitgaat.

De motie op stuk nr. 1036 van de leden Vos en Lambrechts steunen wij echter niet. De eerste overweging is dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie onvolledig is geïnformeerd door de IND. Dat regardeert ons totaal niet. Het enige wat ons regardeert is dat de Kamer verkeerd is geïnformeerd door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Wij gaan niet over de wijze waarop de minister haar zaken intern regelt. Wij kunnen alleen maar hopen dat zij dat goed doet.

Ook de motie op stuk nr. 1037 steunen wij niet. Deze motie vraagt om een alomvattend onderzoeksrapport. Wij zijn van mening dat de minister van Buitenlandse Zaken overtuigend heeft beargumenteerd dat hieruit mogelijk risico's kunnen voortkomen voor de familie. Hij heeft de Kamer verzekerd deze zaak nauwgezet te blijven volgen. Wij vertrouwen erop dat dit het geval zal zijn.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Na de ruimhartige toezegging van de minister trek ik mijn motie op stuk nr. 41 in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Huizinga-Heringa Voorzitterc.s. (19637, nr. 1041) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van behandeling meer uit.

Ik deel mee dat de heer Nawijn niet aanwezig is bij de stemmingen.

In stemming komt de motie-De Wit c.s. (19637, nr. 1032).

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, de PvdA, de Groep Lazrak, de ChristenUnie en de SGP voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van der Staaij c.s. (19637, nr. 1033).

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, de PvdA, de Groep Lazrak, de ChristenUnie en de SGP voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van der Staaij c.s. (19637, nr. 1034).

De voorzitter:

Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van der Staaij c.s. (19637, nr. 1035).

De voorzitter:

Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Vos/Lambrechts (19637, nr. 1036).

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66, de VVD, het CDA, de ChristenUnie, de SGP en de LPF voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.

In stemming komt de motie-Vos (19637, nr. 1037).

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP en GroenLinks voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

In stemming komt de motie-Van Fessem c.s. (19637, nr. 1038).

De voorzitter:

Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Van Fessem c.s. (19637, nr. 1039).

De voorzitter:

Ik constateer dat deze motie met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Huizinga-Heringa c.s. (19637, nr. 1040).

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, de PvdA, de Groep Lazrak, de ChristenUnie en de SGP voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

De vergadering wordt van 14.50 uur tot 15.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven