Aan de orde is het debat over de hongersnood in Oost-Afrika.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Mij is door de fractie van GroenLinks gevraagd mede namens haar het woord te voeren. Ik zal daar geen extra spreektijd voor claimen, want in dit debat trekken wij gezamenlijk op.

Er raast een hongersnood door de Hoorn van Afrika en ook elders op het continent. Elf miljoen mensen in onder andere Djibouti, Eritrea, Ethiopië, Kenia en Somalië worden door de honger in hun bestaan bedreigd. Zeven miljoen daarvan zijn volgens internationale hulporganisaties in acute nood. Elders in Afrika dreigen dezelfde problemen te ontstaan en weer reageert de internationale gemeenschap te laat en te benepen. Want van de benodigde $570 mln. – het hangt er een beetje vanaf hoe je het berekent, maar het gaat om dit soort bedragen – om de hongersnood het hoofd te kunnen bieden en enig uitzicht te creëren op een duurzame voedselvoorziening, is tot nu toe maar iets meer dan 30% toegezegd. En weer wachten donoren met geld geven totdat... Ja, waarop wachten zij eigenlijk? Moeten wij weer wachten totdat duizenden mensen sterven van de honger, totdat de televisiebeelden van hongerende kinderen de wereld overgaan? Nee, dat zou al te pervers zijn! Maar pervers of niet, de internationale gemeenschap zit op haar handen en kijkt toe. Beter gezegd: kijkt weg.

Nederland is helaas geen haar beter. Ook hier is het oorverdovend stil terwijl elders mensen in groten getale onnodig sterven. Het blijft voor mij moeilijk te verteren dat een land dat zo puissant rijk is als het onze het desondanks – of misschien juist wel daardoor – zo moeilijk kan opbrengen om zich met ellende en armoede elders bezig te houden. Want zelfs in deze zaal is het nu angstig leeg.

De heer Szabó (VVD):

U zei dat het in Nederland oorverdovend stil blijft. Wat verstaat u in dit verband onder "Nederland"?

De heer Samsom (PvdA):

De Nederlandse maatschappij, de Nederlandse bevolking, het Nederlandse parlement en de Nederlandse regering. Die zal ik daar straks nog op aanspreken. Ik zei al dat het ook in deze zaal angstig leeg is. Een debat over hongerende edelherten trok meer parlementariërs naar deze zaal. Daarmee spreek ik niemand in het bijzonder aan. Beschouw het maar als een verzuchting.

Er is één instantie die ik er wel op aanspreek omdat het mijn grondwettelijke taak is als parlementslid. Ik doel op de regering. De brief van de minister die wij gisteren ontvingen, bevat wel een schokkend relaas van de honger in Afrika, maar zodra het over de Nederlandse inzet gaat, ontbreekt alle urgentie. Uit de brief wordt duidelijk dat wij aan de bestrijding van de crisis in Oost-Afrika ongeveer 14 mln. hebben besteed of gaan besteden. Op een gevraagd bedrag van 500 mln. is dat wel heel erg weinig. De minister geeft zelf in haar brief aan dat er alleen al in de drie landen in de regio een tekort is van meer dan 380 mln. Er volgen nog meer noodoproepen om geld. Dat kunnen wij toch niet zomaar laten gebeuren?

Mijn fractie verzoekt de regering dan ook met klem om in ieder geval een bedrag toe te zeggen dat evenredig is aan onze bijdrage aan de internationale donorgemeenschappen. Je kunt daar lang over rekenen, maar het zou grofweg gaan om een bedrag van 30 mln. extra. Als wij dat bedrag per direct overmaken aan het World Food Programme of een andere slagvaardige hulporganisatie in de regio en niet wachten tot de bureaucratie van de VN of andere instellingen eindelijk een "regional appeal" hebben geproduceerd, zoals de minister dat wil, kunnen wij nú mensenlevens redden. Dat lijkt mij op dit moment relevanter dan de vraag of er internationale of regionale appeals binnenkomen.

Voorzitter. Wij moeten onze bijdrage leveren, maar natuurlijk moet er ook in internationaal verband meer gebeuren. Daarom doe ik allereerst het verzoek aan de minister of zij er, na het overmaken van die 30 mln., bij de andere OESO-landen op wil aandringen dat zij ook hun deel bijdragen.

Dan is er nog de beloofde structurele oplossing, het Central Emergency Revolving Fund, een fonds dat de stroperigheid van de internationale donorgemeenschap moest overstijgen. Wij hebben ons al eerder een groot voorstander van dit fonds getoond. Wij hebben bij de laatstgehouden begrotingsbehandeling gepleit voor een veel grotere bijdrage van Nederland aan dit fonds. De recente crisis sterkt de PvdA in die opvatting. Daarom vragen wij alsnog om die extra bijdrage. Dit fonds verdient meer steun, maar niet zonder dat wij er ons in VN-verband voor blijven inzetten dat het slagvaardig blijft. De geschiedenis van de VS is helaas bezaaid met initiatieven die uiteindelijk hopeloos vastliepen in de traagheid van een overlegorgaan van meer dan 190 landen. Dit mag in dit geval niet gebeuren.

Kan de minister iets vertellen over de maximumgrens van het fonds, waardoor er maar 30 mln. per crisis mag worden bijgedragen? De huidige hongersnoodramp in Oost-Afrika maakt al duidelijk dat dit veel te weinig is. Verder moet voorkomen worden dat de aanvraagprocedures van het fonds verzanden in bureaucratie. Kan de minister hier helderheid over geven?

Uit diverse onderzoeken wordt duidelijk dat de voedseltekorten in Afrika door de klimaatproblematiek en anderszins een chronisch karakter zullen krijgen en zullen verergeren als wij niet fundamenteel iets aan de landbouw en de voedselvoorziening kunnen verbeteren. Bij de oplossing die wij dan zoeken, spelen twee elementen een cruciale rol, namelijk de kennis over landbouw en waterbeheer. Laat Nederland nu net heel erg goed zijn op beide onderwerpen. In het kader van de ook door mijn fractie zo gewenste concentratie van activiteiten brengen wij naar aanleiding van deze crisis nogmaals ons pleidooi onder de aandacht om ons in Afrika te concentreren op deze thema's en dan met name op de landbouw, want die komt er in het huidige beleid wel erg bekaaid af. Wil de minister hier nog eens naar kijken?

Hoewel het mij in dit soort gevallen moeilijk valt, houd ik toch vast aan mijn onverwoestbaar optimisme. Ik weiger mij neer te leggen bij het feit dat miljoenen mensen in de wereld aan honger sterven. Wij kunnen dit soort rampen namelijk wel voorkomen. Wij zijn rijk genoeg en slim genoeg, het enige wat nodig is, is politieke wil. Die kunnen wij hier aan de dag leggen. Laten wij er vanavond eens een begin mee maken.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Wij zijn weer te laat. Hongersnood in Afrika eist weer miljoenen slachtoffers. Er wordt gesproken over elf miljoen slachtoffers waarvan er zeven miljoen acute hulp nodig hebben om in leven te blijven. Dit als gevolg van de droogte en de voedseltekorten in de regio. Eenderde van het vee zakt voor de ogen van de hongerende bevolking in elkaar. 30% van de kinderen in Somalië en Kenia is ernstig ondervoed met alle gevolgen van dien voor vatbaarheid voor infectieziekten en dergelijke. Dit gaat ons voorstellingsvermogen te boven.

De CDA-fractie is van mening dat er onmiddellijk noodhulp moet worden geboden. Wij hebben dan ook met instemming kennis genomen van het besluit van de minister om een voorlopige extra bijdrage van 12 mln. voor te bereiden voor zuidelijk Afrika, Tanzania en de Hoorn van Afrika. De regering heeft reeds 3,3 mln. in de Hoorn van Afrika ingezet, in Kenia 1,245 mln. en in Somalië een extra bijdrage van € 300.000 in projecten terwijl er aanvragen ter behandeling voorliggen voor 3,7 mln.

Wij erkennen dat Nederland naast deze noodhulp reeds substantiële bijdragen heeft geleverd aan noden in Afrika via het Wereldvoedselprogramma, Unicef en andere VN-organisaties. Nederland is een van de snelste en meest royale donoren en dat moet ook als het om noodhulp gaat. Het gaat hier om mensenlevens.

Natuurlijk lijkt in vergelijking met het onbeschrijflijke leed dat daar wordt geleden ieder bedrag te gering, maar Nederland is niet het enige land dat een bijdrage kan leveren. Mijn fractie is van mening dat ook andere landen als Frankrijk en Spanje hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik heb gelezen dat de Europese Commissie 78 mln. ter beschikking stelt voor de huidige voedselcrisis in de Hoorn van Afrika. Ook het Verenigd Koninkrijk draagt substantieel bij. Toch hoor ik graag van de minister wat de bijdrage van andere OESO-landen is en vooral hoe die noodhulp wordt gecoördineerd. Het lenigen van deze nood is niet alleen een kwestie van geld en steeds meer geld, maar ook van het effectief besteden van dat geld. Daarbij speelt politieke wil natuurlijk een grote rol. Terecht heeft Nederland ingezet op een regionaal appeal, maar helaas lijken sommige landen dwars te liggen. Graag hoor ik wat de bijdrage is van de getroffen landen zelf om de nood te lenigen en waarom men zo blijft aandringen op bilaterale hulp, als duidelijk is dat dit niet de effectiefste manier van noodhulp verlenen is.

Het is goed dat wij praten over hoe wij hulp kunnen bieden aan gebieden die door droogte en hongersnood worden getroffen. Dat die hulp moet komen, staat buiten kijf. Maar de frustratie van mijn fractie zit in het feit dat wij wéér noodhulp moeten geven. Iedere keer zien we het aankomen en iedere keer zijn we voor velen te laat. Anno 2006 zouden we toch in staat moeten zijn om hierop een structureel antwoord te geven; we hebben de kennis, we hebben de technologie en we hebben het geld. We zijn met een Kamerdelegatie in Bangladesh geweest en hebben daar gezien hoe door sluizen, dijken en dammen het water kan worden beheerst, waardoor de bevolking minder het slachtoffer is van droogtes of juist van te veel water. Nu weet ik ook wel dat Bangladesh niet zomaar is te vergelijken met Afrika, maar middels effectief waterbeheer en de verruiming van de mogelijkheden voor de opslag van oogsten moet toch op zijn minst een deel van een antwoord zijn te geven? Een deel van het antwoord, want honger is deels ook een politiek probleem. Welke factoren spelen daarbij een rol, hoe grijpen die op elkaar in en hoe kan de internationale gemeenschap die factoren effectief aanpakken? Graag een reactie van de minister.

De heer Samsom (PvdA):

Ik wachtte even met mijn interruptie omdat ik hoopte dat uit de frustratie die u uitte, ook de wens zou voortkomen dat Nederland meer zou bijdragen. Dat doet u expliciet niet. U bent tevreden met het bedrag dat nu is voorgesteld, hoewel dat, ook relatief, veel minder is dan wij in de internationale donorgemeenschap nu bijdragen?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb een overzicht gegeven – dat overigens ook staat in de brief van de minister – van de inzet die er tot nu toe is geweest. Er zijn twee redenen voor mij om nu niet in te zetten op nog meer geld. Een ervan is dat in de brief wordt gesproken van een "voorlopige" extra inzet. Dat vind ik goed, want ik vind het van groot belang dat niet alleen Nederland zich verantwoordelijk weet voor wat in Afrika gebeurt; ik vind het juist belangrijk dat de internationale gemeenschap betrokken is, haar oog gericht houdt op wat in Afrika speelt en zich bewust wordt van de mogelijkheid om hiervoor een structurele oplossing te bieden. Nederland moet dit dus niet alleen willen doen. Als Nederland vindt dat de nood hoog is en wil zorgen dat er geld komt, wil ik weten hoe dat effectief wordt besteed. Daarbij wil ik niet het risico lopen dat andere partijen gaan vinden dat het zo wel goed is geregeld en het niet meer als hun zorg beschouwen.

De heer Samsom (PvdA):

De nood ís hoog. Dat heeft u zelf gezegd, dus daarover is geen discussie mogelijk. Als Nederland nou onevenredig veel bijdroeg aan de oplossing van de crisis in Afrika, zou ik u nog enigszins kunnen volgen. Misschien zou ik alsnog hebben gepleit voor meer geld, maar politieke verschillen kunnen er zijn. Ik kan echter niet begrijpen dat, als Nederland onevenredig weinig bijdraagt, u tevreden bent en het zo wil laten. Daar gaan mensen dood en dat hoeft niet!

Mevrouw Ferrier (CDA):

Het gaat om een voorlopige bijdrage van de Nederlandse regering. Ik heb niet voor niets aan de minister gevraagd wat de inzet van andere OESO-landen is, want ik ben er helemaal niet van overtuigd dat de relatieve bijdrage van Nederland zo bedroevend laag is.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit spoeddebat is wat de fractie van de ChristenUnie betreft niet bedoeld om de minister te kapittelen, maar om de immense problematiek van de honger in oostelijk en zuidelijk Afrika op de politieke kaart te zetten en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te moedigen haar steentje bij te dragen aan het lenigen van deze nood. Dat de minister doordrongen is van de immense problematiek, staat voor ons buiten kijf. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de duidelijke uiteenzetting over de problematiek en het brede palet aan oorzaken bij oplossingen, al is oplossing wel een heel groot woord bij deze ongelooflijke tragedie. Ik zeg de minister dank voor haar brief.

In de brief wordt geen melding gemaakt van de activiteiten van de Nederlandse ngo's. Wordt er door de Nederlandse overheid steun verleend aan die initiatieven? In de brief wordt daarentegen wel uitgebreid aangegeven welke VN-organisaties worden ondersteund bij hun werkzaamheden. Nederlandse ngo's spannen zich ook volop in. Zijn er overheidsgelden beschikbaar voor de initiatieven van Nederlandse ngo's?

Er zijn tal van oorzaken aan te geven voor de huidige crises in oostelijk en zuidelijk Afrika. In de brief wordt gewezen op klimatologische en macro-economische factoren, hiv/aids en instabiele regio's. Wij zouden een dikke streep willen zetten onder bad governance. In Kenia, Eritrea en Ethiopië is dit een veel voorkomend verschijnsel. Het beleid in Zimbabwe is al helemaal desastreus voor de voedselvoorziening. De minister onderkent dit in haar brief. Heeft dit ook consequenties voor haar beleid en, zo ja, welke dan? Houdt de minister hier voldoende rekening mee bij het geleiden van hulp via de multilaterale kanalen?

Een belangrijk probleem bij het bestrijden van deze crisis op korte termijn is het feit dat veel donoren tot op heden onvoldoende over de brug komen. Het lijkt alsof zij de urgentie en de enorme omvang van de ramp op dit moment niet voelen. Dit betekent ook dat er tot op heden veel te weinig middelen zijn binnengekomen om de acute nood te lenigen. Wij zijn blij met de voorlopige bijdrage van 12 mln. die de minister heeft toegezegd. Maar wat is er in totaal ongeveer nodig om de acute nood te lenigen? En wat is, gezien dit totaal benodigde bedrag, een gepaste Nederlandse bijdrage?

Bij de hongerproblematiek is het verschil tussen voedseltekort en voedselonzekerheid van belang. Het is daarom goed dat de minister een duidelijk onderscheid aanbrengt tussen de grote voedseltekorten die oostelijk en zuidelijk Afrika teisteren, en de onzekere voedselsituatie in West-Afrika. Directe voedselhulp is geboden in gebieden met voedseltekorten, waar de lokale en regionale markt niet in staat is een goede rol in de voedselvoorziening te vervullen. Echter, in gebieden waar alleen voedselonzekerheid is, kan voedselhulp erg ontwrichtend werken voor lokale en regionale markten. Hiervan is West-Afrika een maar al te goed voorbeeld.

Het voorkomen van rampen als deze op de lange termijn is de uitdaging voor de toekomst. Daarvan getuigt het eerste millenniumdoel, maar de realisatie van dit doel lijkt op dit moment jammer genoeg verder weg dan ooit voor sub-Sahara Afrika.

In de brief van de minister staat dat bij het bepalen van de Nederlandse inzet in eerste instantie wordt gezocht naar methoden om voedselcrises te voorkomen en de zelfredzaamheid van mensen te versterken. Dit is niet meer dan terecht. In deze fase worden bijvoorbeeld seeds and tools-programma's van organisaties als de FAO gesteund, om ervoor te zorgen dat mensen tijdig kunnen zaaien en oogsten. Ik juich het dan ook toe dat Nederland extra geld voor zaaizaad en bestrijdingsmiddelen vrijmaakt. Het is zaak dat er voor het volgende seizoen weer voldoende zaaizaad is en dat veestapels die geminimaliseerd zijn, weer zo snel als mogelijk op peil worden gebracht.

De minister heeft onze steun vanwege haar inzet op dit moment, maar wij houden het voor mogelijk dat wij uiteindelijk tot de slotsom zullen komen dat er nog meer geld van Nederland naar het gebied zal moeten. Nederland en de EU moeten alles in het werk stellen om heel de internationale donorgemeenschap op heel korte termijn in het geweer te krijgen. Ik sluit mij ten slotte aan bij wat anderen ook al gezegd hebben; beelden van honger in Afrika lijken soms doodgewoon omdat wij ze zo vaak zien. Maar ze mogen niet doodgewoon worden, wij mogen daar geen vrede mee krijgen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Wie de berichtgeving over de honger in vooral oostelijk Afrika op zich laat inwerken, wordt overweldigd door de enorme aantallen hongerlijdende mensen en door het acute karakter van de voedselcrisis. De woordvoerder van de FAO zei gisteren: de mensen lopen op hun laatste benen. In aantallen lijkt Kenia het land waar de meeste mensen honger lijden, maar qua ernst van de situatie overtreft Somalië de omliggende landen. Ook de SGP-fractie vindt dat het onze plicht is om te doen wat wij kunnen doen om de ergste noden te lenigen. Wij hebben er geen behoefte aan om aan de hand van de brief van de minister te zeggen: daar willen wij eens even stevig over debatteren. Wel hebben wij er behoefte aan om door middel van onze bijdrage nog eens de aandacht te vestigen op deze immense problematiek. Natuurlijk is het altijd goed om na te gaan of er op verantwoorde wijze nog meer kan worden gedaan dan er al gedaan wordt. Wij zijn op zichzelf genomen tevreden en positief over wat de minister in haar brief heeft geschreven.

De nood is hoog, en hoewel het moeilijk is om exact de bedragen vast te stellen die nodig zijn, kunnen wij ons daarvan in grote lijnen wel een beeld vormen. Het World Food Programme voor Kenia heeft 225 mln. nodig, maar het heeft nog maar 189 mln. binnen. Voor Somalië is er van de benodigde 84 mln. nog maar 34 mln. binnen. Een rondgang langs de nieuwsbulletins van de particuliere organisaties in Nederland leert hetzelfde: er is geld binnen, maar nog lang niet genoeg. Er is door de samenwerkende organisaties nog geen publieksactie gestart, maar zij zeggen allemaal dat zij de ontwikkelingen nauwlettend volgen en indien nodig een dergelijke actie zullen starten.

Er moet nog veel gebeuren, maar wij zijn positief over wat Nederland tot nu toe heeft gedaan of in het vooruitzicht heeft gesteld. Nederland draagt ruim 12 mln. bij om in de ergste noden te voorzien. Kan er nog meer gebeuren? Voor het antwoord op die vraag is het van belang om te bezien hoe groot het budget voor noodhulp in 2006 is en hoeveel daarvan nu verantwoord kan worden uitgegeven. Het gaat echter ook om de inspanningen van andere landen. Het is niet zo dat wij ons daar gemakkelijk achter moeten verschuilen, in de trant van: wij doen genoeg en zij zoeken het maar uit. Het gaat er echter om dat de minister zich ervoor blijft inzetten om ook andere landen tot hogere donaties te bewegen. In hoeverre wordt hiervan werk gemaakt? Hebben andere landen ook de bereidheid dieper in de buidel te tasten?

In de brief wordt ook gesproken over de "central emergency response facility". De minister schrijft dat het aangewezen kan zijn om daarvan gebruik te maken, maar het wordt mij niet helemaal duidelijk, ook gelet op de criteria die daarvoor gelden, in hoeverre verwacht kan worden dat er daadwerkelijk gelden uit dit fonds zullen worden ingezet voor het bestrijden van de honger in Afrika.

Essentieel is, dat het geld op een effectieve manier zijn weg kan vinden. In landen als Somalië staat de veiligheid effectieve hulpverlening in de weg, zoals wij zien in Darfur. Kan de minister aangeven in welke landen zich de belangrijkste knelpunten op het gebied van de veiligheid voordoen en wat eraan kan worden gedaan om ook in die landen de noodzakelijke hulp te verlenen?

Het is verbazingwekkend dat een aantal crisislanden niet goed meewerkt aan de totstandkoming van het regionale appeal van de Verenigde Naties, omdat zij liever bilaterale hulp ontvangen. Hoe kan op korte termijn die weerstand worden weggenomen en staat dit uiteindelijk aan de hulpverlening in de weg? Hoe kan een andere weg worden gevonden om de hulp bij de mensen te brengen?

Uit allerlei berichten blijkt dat de kans groot is dat deze crisis nog een hele tijd zal voortduren en dat ook in 2007 de situatie nog nijpend zal zijn. Dat onderstreept het belang van meer structurele ontwikkelingshulp, naast noodhulp, in het bijzonder op het gebied van drinkwatervoorziening en landbouw. Hoeveel draagt Nederland daaraan multilateraal bij? Nederland heeft een bilaterale hulprelatie met drie van de crisislanden in Oost-Afrika, te weten Kenia, Ethiopië en Eritrea. In hoeverre worden die hulprelaties benut om de landbouw en de watervoorzieningen op een hoger peil te brengen? Ik onderstreep het grote belang daarvan.

Wij zijn positief over de bijdrage die Nederland als noodhulp in het vooruitzicht heeft gesteld. Als er door Nederland op verantwoorde wijze meer kan worden bijgedragen, zullen wij ons daar bepaald niet tegen verzetten. Integendeel, wij zullen daar voorstander van zijn. Wij moeten echter zeker ook andere landen erop aanspreken om met elkaar ons uiterste best te doen om in de noden te voorzien.

De heer Szabó (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de brief die zij aan de Kamer heeft toegezonden. Het is een heel heldere brief, die in lijn is met het beleid op het gebied van noodhulp die wij eerder op deze grasmat van de Tweede Kamer hebben neergelegd. Wat ons betreft dus niets dan complimenten voor deze brief. Ik denk dat het de goede lijn is.

Ik vond de inbreng van collega Ferrier van het CDA buitengewoon waardevol. Ik sloeg alleen even aan toen zij in het begin zei dat wij weer te laat zijn. Ik denk namelijk niet dat Nederland te laat is. Uit de brief van de minister blijkt naar mijn mening dat wij onze activiteiten op tijd en goed uitvoeren. Ik meen wel dat wij te laat zijn met structurele oplossingen in de internationale gemeenschap en in de landen in Afrika zelf. Misschien heeft mevrouw Ferrier daarnaar verwezen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik wil hierover geen enkele onduidelijkheid laten bestaan. Met "te laat" doel ik met name op de internationale gemeenschap. Wij zien het iedere keer aankomen. Wij hebben de kennis. Wij hebben het geld. Wij hebben de technologie. Toch lukt het niet. Daarop doelde ik.

De heer Szabó (VVD):

Prima. Dan doelen wij op hetzelfde. Daarmee is dit ook weer rechtgezet.

Voorzitter. Tegen dit licht had de VVD-fractie geen behoefte aan een spoeddebat vanavond met de insteek om er nog maar wat geld bij te doen. Wij geven de voorkeur aan een structureel debat. Hierover hebben wij in de Kamer gisteren even kort gesproken in het debat over het houden van dit spoeddebat. Ik heb bij die gelegenheid gezegd dat het structurele debat voor ons uitermate belangrijk is. Het kan niet zo zijn dat wij, iedere keer als er weer iets voorvalt, elkaar aankijken en ons afvragen wat er nu weer is gebeurd en hoe wij daarop heel snel kunnen reageren.

In de stukken zegt de minister ook zelf dat wij met meer structurele oplossingen moeten komen. Als voorbeeld noemt zij de uitvoering van publieke werken. Ik vraag de minister waar zij in dit verband op doelt. Ik kan wel een brief van de minister vragen hoe zij de structurele oplossingen ziet, maar Afrika is een immens gebied. Ieder deel van Afrika, ieder land in Afrika, iedere regio in Afrika heeft een eigen aanpak nodig. Daarover wil ik graag informatie ontvangen. Ik wil op basis daarvan het structurele debat graag aangaan.

Noodhulp heeft voor de VVD een hoge prioriteit, maar liever doen wij niet aan noodhulp. Met andere woorden: als zaken structureel kunnen worden geregeld, is dat voor iedereen beter. Ik verwijs is dit verband naar wat eerder is ingebracht, namelijk dat structurele oplossingen niet alleen infrastructurele activiteiten betreffen. Het moet ook gaan over de manier waarop wij omgaan met corrupte regimes die zich schuldig maken aan wanbestuur, waardoor dit soort problemen kunnen ontstaan.

Ik ben het eens met het standpunt van de minister en de bijdrage van verschillende collega's over de bijdragen van de andere donorlanden. Wij moeten genereus zijn met onze financiële inzet, maar wij moeten tegelijkertijd de andere landen op hun verplichtingen aanspreken. Het laatste wat mag gebeuren, is dat wij de portemonnee trekken en de andere landen zeggen: dankjewel Nederland, dan hoeven wij het niet meer te doen. Dat geldt niet alleen in dit kader, maar op het hele terrein van de ontwikkelingssamenwerking.

Ik concludeer dat sprake is van een goede brief en een goede inzet van de minister. Ik heb een specifieke vraag gesteld hoe zij wil omgaan met structurele oplossingen. Ik wacht het antwoord van de regering af en zal het vervolg van dit debat met veel interesse volgen.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Terwijl wij nu bespreken hoe wij vanuit Nederland het best kunnen bijdragen aan de acute noodsituatie in Afrika, verschijnen er al enige tijd publicaties dat de huidige problemen van droogte, honger en erosie in de toekomst alleen maar zullen toenemen. Ook vandaag was dat weer het geval in de Volkskrant. Wij zullen ons hier dus moeten afvragen hoe het noodhulpbeleid van Nederland in verband kan worden gebracht met een structurele oplossing voor de langere termijn. Als wij dat niet doen, zullen wij van dit debat de komende jaren een terugkerend verschijnsel moeten maken. Laten wij hopen dat dat niet nodig is.

Laat ik beginnen met de problemen van vandaag. Elf miljoen Afrikanen dreigen de hongersdood te sterven als gevolg van droogte en het mislukken van de oogst. Ons bereiken bovendien berichten dat in het noorden van Kenia, waar grote droogte heerst, ook andere oorzaken van de hongersnood kunnen worden aangewezen. De regering in Nairobi verwaarloost het noorden. Hierdoor wordt de noodzakelijke aanleg van wegen en andere infrastructuur in het noorden verwaarloosd. Het gevolg van deze situatie is dat de boeren en herders niet in staat zijn hun producten, vee bijvoorbeeld, op de markt elders in Kenia te verkopen. Een dergelijke markt bestaat wel degelijk, maar de vleesproducenten in het noorden van Kenia hebben letterlijk geen aansluiting op de Keniaanse markt.

Is het juist dat ook de Nederlandse ambassade relatief weinig aandacht aan het droge noorden besteedt, althans in verhouding tot andere delen van Kenia? Hoe staat de regering tegenover het idee dat zij en haar ambassade in Nairobi meer werk zouden moeten maken van het stimuleren van investeringen in het noorden van Kenia? Is de minister bereid dit toe te zeggen?

Kenia wordt in de brief van gisteren niet genoemd als land waaraan Nederland grootschalig bijdraagt, afgezien althans van de 1,2 mln. via het IFRC. Kan de minister dit beleidsonderdeel toelichten? De minister schrijft in haar brief dat sommige Oost-Afrikaanse landen dwarsliggen bij de totstandkoming van het regional appeal van de Verenigde Naties. Welke landen zijn dat? Waarom geven zij de voorkeur aan bilaterale hulp? Op welke wijze steunt Nederland OCHA bij het aandringen op regionale hulp?

Bij eerdere, recente crises in Afrika, onder andere in juli vorig jaar, hebben wij voorgesteld geld uit het Tsunamifonds ter beschikking te stellen. Voordat ik dit voorstel voor de tweede keer herhaal heb ik enkele vragen. Werkt de minister samen met de particuliere hulporganisaties? Hoe staat zij tegenover het gebruik van geld uit het Tsunamifonds? Is zij bereid hier bij de samenwerkende hulporganisaties op aan te dringen? Daar lijkt alle aanleiding toe.

Per 7 april gaat het noodhulpfonds van de Verenigde Naties van start. Wat gaat dit fonds in deze crisis doen? Hoe zal het zich opstellen tegenover de andere hulporganisaties? Kan het fonds op dit moment een koude start in Afrika aan of heeft het een opstartperiode nodig en zien wij over twee jaar wel wat de stand van zaken is?

Desalniettemin is het noodhulpfonds goed nieuws. De vraag is echter terecht of een dergelijk fonds genoeg is, als wij gewaarschuwd zijn voor het structurele probleem van armoede, honger en tekorten op grote schaal. De SP heeft in de afgelopen herfst al gepleit voor een rampenpreventiefonds van de Verenigde Naties. Daarvan is het nog niet gekomen. Er lijkt echter geen ontkomen aan om een dergelijke structuur van multilaterale rampenpreventie te organiseren.

Er worden vele scenario's over de klimatologische en sociaal-economische toekomst van Afrika gepubliceerd. Dat frequenter dan vroeger in Oost-Afrika droogteperiodes voorkomen is een groot probleem. De opwarming van de aarde, de verandering van het regenpatroon – sommige delen van Afrika zouden vaker en meer beregend gaan worden dan andere – de erosie van de grond, de invloed van politieke beslissingen, het democratische gehalte van het landbouwbeleid in sommige landen en het bezit van waterbronnen en andere noodzakelijke hulpmiddelen, al deze factoren kunnen veroorzaken dat wij vaker dan ons lief is hier moeten debatteren over noodhulp. Daarom moeten wij nu vaststellen wat wij in Nederland kunnen doen om dat te voorkomen.

Twee jaar geleden presenteerde de UNDP een rapport over privatisering van water en energie in Afrika sinds 2000. Privatisering van deze sectoren wordt in dit rapport een belangrijke reden van corruptie genoemd. Erkent de minister dat privatisering van de watervoorraden in Afrika bijdraagt aan dit probleem? Misschien is het een pijnlijke persoonlijke vraag, maar waarom was de minister niet op het Wereldwaterforum in Mexico, waar deze belangrijke kwestie aan de orde werd gesteld? Ik heb haar wel gezien in tijdschriften. Zij erkent het belang van het thema, maar had zij niet daar moeten zijn? Is de minister bereid een verband te leggen tussen de wereldwijde privatiseringsproblematiek en de structureel voorkomende crises in Afrika?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Voorzitter. Het gebeurt niet vaak dat de Kamer de spotlights zet op een noodhulpsituatie in Afrika. Ik heb dat althans tot nu toe niet anders meegemaakt dan dat wij een paar weken geleden hebben gediscussieerd over onze inzet in Kenia, die door een aantal partijen in de Kamer ter discussie werd gesteld, terwijl de 1,2 mln. zo buitengewoon hard nodig is voor de hongerende bevolking van Kenia.

Als de Kamer een brief wil over de voedselsituatie in Afrika, dan sturen wij vanzelfsprekend ook een brief.

De heer Szabó (VVD):

Ik weet niet helemaal waar de minister op doelt, maar het geld voor noodhulp aan Kenia is voor de VVD nooit een issue geweest. Wij hadden andere discussies.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Dat is goed om te weten, maar ik sta hier vandaag omdat sommige partijen menen dat Nederland te weinig doet en te laat is. Ik wil in dit debat aantonen dat dit niet het geval is. En als ik op een bepaald moment niet bij het Wereldwaterforum aanwezig ben, dan heeft dat onder andere met zaken als deze te maken. Ik vind dat wij onze tijd goed moeten besteden en ik zeg niet dat ik alle dagen van het Wereldwaterforum met de hongersnood in Afrika bezig ben geweest, maar ik vind dat wij op het gebied van water en watermanagement allang weten wat er nodig is. En natuurlijk is privatisering van water een belangrijk thema, maar het lijkt mij dat er geen tien-, twintig- of dertigduizend tickets en evenveel hotelreserveringen nodig zijn om dat nog eens met elkaar te bespreken. Ik zie daarvan af, ik vind dat wij praktisch aan de slag moeten, bijvoorbeeld vanavond met de hongersnood in Afrika.

De heer Van Bommel (SP):

Ik ben blij met de zuinigheid van deze minister. Het lijkt mij inderdaad niet nodig om met een uitgebreide staf naar verre bestemmingen te reizen om daar problemen te bespreken waarvan wij de oorzaken en mogelijk ook de oplossing al kennen, ook al verschillen wij daarover op details toch wel van mening. Toch denk ik dat een vertegenwoordiging van Nederland bij het Wereldwaterforum in de persoon van de minister een goede zaak zou zijn geweest. En zij zou daar zeker niet langer dan nodig gebleven hoeven te zijn, maar het zou goed zijn geweest om erbij te zijn geweest, juist omdat het ging om de privatisering van publieke watervoorzieningen. Er was veel kritiek op en het enige land ter wereld dat een minister voor water heeft, namelijk Bolivia, is teruggekeerd van privatisering naar publieke watervoorziening. Juist omdat het om een ideologisch vraagstuk gaat, was het debat hierover op het forum belangrijk en zou de aanwezigheid van de minister zeker niet misstaan hebben.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Ik neem kennis van deze opvatting van de heer Van Bommel. Ik heb aangegeven dat wij van Den Haag via Kyoto naar Mexico de problemen op het terrein van water en ontwikkelingssamenwerking zo langzamerhand wel in kaart hebben gebracht. Er was overigens wel een Nederlandse vertegenwoordiging: de staatssecretaris voor water, de Prins van Oranje en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Er is dus een discussie op hoog niveau gevoerd en ik krijg er een verslag van. Ik vind dat wij voorzichtig moeten omgaan met het beschikbare geld, dat wij het geld optimaal moeten inzetten.

Als de Kamer een brief vraagt, krijgt zij ook een brief. Wij zijn op het ministerie natuurlijk al heel lang met dit onderwerp bezig. Het is niet nieuw en het is een tamelijk uitgebreide brief over een tamelijk ingewikkeld thema geworden: de honger in Afrika. Deze honger is niet gisteren, verleden week of in de afgelopen maand ontstaan, er heerst al jarenlang honger en dit zal waarschijnlijk nog een aantal jaren zo blijven, zoals de heer Samsom al aangaf. Maar het wil er bij mij niet in dat Nederland hieraan te weinig zou doen en dat wij daar ook nog te laat mee zouden zijn begonnen. Ik zal even aangeven wat wij dit jaar alleen al voor Afrika hebben gedaan, nog los van wat wij doen aan de ondersteuning van VN-organisaties voor noodhulp, waaraan wij rechtstreeks niet geoormerkt geld overmaken, opdat ze dat zelf kunnen besteden waar het nodig is. En er zijn natuurlijk nog andere gebieden in de wereld waar hongersnood heerst, waar watersnood is, waar medicijnen nodig zijn in voedselkampen enz. Sudan, een Afrikaans land, ontvangt dit jaar 25,5 mln. Vorig jaar was dat bedrag niet minder. Ethiopië ontvangt 2,7 mln.; Eritrea 1,8 mln.; Somalië 4 mln.; Burundi 4,9 mln.; Congo 8,5 mln.; Uganda 4,3 mln.; West-Afrika, waaronder Ivoorkust en Liberia, 5,5 mln. en Zuidelijk Afrika 8 mln.

Daarnaast hebben wij aan het nieuwe noodfonds van de VN 20 mln. gegeven opdat men snel kan reageren; dat is de nieuwe kracht van het fonds. Wij hebben voor het Internationale Rode Kruis dit jaar 25 mln. beschikbaar, opdat er onmiddellijk noodhulp kan worden verleend. Verder hebben wij, naast de bedragen voor de landen die ik noemde en die voor een deel in deze regio's liggen, nog 14 mln. beschikbaar voor een aantal pockets in Zuidelijk Afrika, West-Afrika en Oost-Afrika.

Waarom dan niet méér, zo vragen Kamerleden. Welnu, het appeal moet nog komen en wij hebben geld beschikbaar. Dat laatste moeten wij ook wel hebben, wil je een betrouwbare en goede donor zijn en dat zijn wij. Wij zijn niet alleen betrouwbaar, maar wij zijn ook nog één van de grootste. Elk jaar maken wij een zorgvuldige planning; het betekent dat wij niet in de eerste twee, drie maanden van het jaar alle noodhulpgelden uitdelen, zodat er aan het eind van het jaar niets meer is. Dat kunnen wij ons niet permitteren en dat willen wij ook de hongerende bevolking niet aandoen. Wij spreiden dus de middelen.

Wij spreiden de middelen ook, omdat wij vinden dat andere landen wat moeten doen. Er moet sprake zijn van burden sharing. Het kan niet zo zijn dat Nederland als enig land de voedselhulp en de problemen in Oost-Afrika gaat oplossen. Dat moeten wij met elkaar doen. Wat te doen gebruikelijk is, is dat wij bij een appeal een bedrag noemen en later kijken hoe de vulling eruit gaat zien. Mochten er landen achterblijven, dan proberen wij die zover te krijgen dat zij toch hun bijdrage leveren. Als dat niet het geval is en er blijkt nog een grote nood te zijn, dan heeft Nederland altijd extra geld achter de hand om nog een keer extra middelen beschikbaar te stellen. Vorig jaar, in 2005, hebben wij daarom ook de Wereldvoedselorganisatie een bedrag van meer dan 100 mln. ongeoormerkt gegeven, waarmee voedselhulp over de hele wereld kon worden verleend. Grote bedragen daarvan en grote hoeveelheden zijn natuurlijk naar Afrika gegaan, want daar raast de hongersnood al veel langer.

De heer Samsom (PvdA):

Dat was precies waar ik even op zat te wachten. Er is dus geld beschikbaar, maar de minister wacht daarmee. In eerste instantie voert zij daarbij als argument aan dat het appeal nog moet komen. Klopt het echter dat er al een appeal ligt voor Kenia en ook voor Somalië en Ethiopië? Klopt het dat er op al die drie appeals enorme tekorten zijn? Waarom dan wachten? Immers, aan alle voorwaarden van de minister is voldaan. Er is een appeal, er is een tekort, er gaan mensen dood van de honger en de minister heeft geld. Dan is de conclusie toch snel getrokken?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Er ligt een appeal voor Kenia. Voor dat appeal, een verzoek tot een bedrag van 7 mln. aan de internationale gemeenschap, heeft Nederland, zoals de heer Samsom en anderen weten, 1,2 mln. beschikbaar gesteld. Hoezo te laat en hoezo te weinig? Voor Zuidelijk Afrika is door de Wereldvoedselorganisatie een appeal uitgebracht ten bedrage van $280 mln. Nederland staat daarbij op de vierde plaats met $19 mln. Hoezo te laat en hoezo te weinig?

Voorzitter. De bekendmaking van het overige appeal zal op 7 april plaatsvinden. Dat is volgende week. Waarom zouden wij nu niet even tot volgende week wachten? Ik zie geen enkele aanleiding, met de staat van dienst die Nederland heeft, met de record die wij hebben opgebouwd en met de genereusheid die wij in de afgelopen jaren hebben tentoongespreid, om bij voorbaat al te zeggen: wij moeten nu alvast dat en dat bedrag voor welk appeal dan ook beschikbaar stellen. Wij hebben er een inschatting van gemaakt hoe groot dat appeal ongeveer zal zijn. Wij maken ook een inschatting van wat andere landen behoren bij te dragen, inclusief de Europese Commissie. Daar zitten wij meestal niet zover naast, maar mocht het tegenvallen dan is Nederland bereid om daar extra aan bij te dragen. Wij doen dit echter niet vooruitlopend op de bekendmaking, want zo kan het spel tijdens een appeal niet gespeeld worden en zo willen wij het ook niet spelen.

De heer Samsom (PvdA):

Het is lastig om vanaf deze plaats, achter de interruptiemicrofoon, over cijfers te discussiëren, maar de minister weet dat er een appeal voor Somalië ligt dat vele malen hoger is. Dat heeft zij echter niet genoemd. Zij weet ook dat er een appeal voor Djibouti en Eritrea ligt dat vele malen hoger is. Ik stel voor om te spreken over het appeal dat er nog komt en dat een soort consolidatie is van alle noden die er nog in de regio zijn. De minister heeft gezegd dat wij daaraan 7 mln. zullen besteden. Blijkbaar doet zij dat met een inschatting van datgene wat bij het appeal van 7 april aanstaande zal worden gevraagd. Dat staat niet in de brief, dus ik verneem graag van de minister wat er waarschijnlijk zal worden gevraagd. Waarom zouden wij niet een week wachten? Ik heb er geen behoefte aan om te discussiëren over zeven dagen, maar wil van de minister weten wat het gevraagde bedrag zal zijn en wat zij van plan is om te geven. Ook wil ik weten of zij dat als evenwichtig beschouwt.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Voor het appeal voor Oost-Afrika en Zuidelijk Afrika spreken wij over een bedrag van 14 mln. Ik weet echter niet wat de exacte omvang van het appeal zal zijn. Ik vermoed dat mijn staf dat wel weet, al zal het een schatting zijn, en dat wij verhoudingsgewijs geen gek figuur slaan met het bedrag van 14 mln. dat wij voor die regio beschikbaar hebben. Daarbij teken ik overigens aan dat wij ten aanzien van noodhulp voor een aantal landen in die regio's nog extra geld beschikbaar hebben. Dat kan nog nodig zijn voor aids, vluchtelingen of wat dan ook. Dat is niet te voorzien. Het is echter wel in de planning opgenomen, dus wat dat betreft is er geen enkel probleem.

De heer Samsom (PvdA):

Blijkbaar zijn er stafmensen aanwezig die wel precies weten hoe het in elkaar zit. Ik zou dat graag vernemen voordat wij aan de tweede termijn beginnen. Aan de hand van dat antwoord kunnen wij eventueel moties indienen.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Er is niemand die precies weet wat het appeal zal zijn, maar wellicht zal er een indicatie kunnen worden gegeven. Misschien is het mogelijk om daarover in tweede termijn meer informatie te geven.

Nederland is al lange tijd een grote en gerespecteerde donor als humanitaire rampen aan de orde zijn. Het biedt ondersteuning aan conflictgebieden, bij natuurrampen en ingeval van hongersnood. Zojuist heb ik een bedrag van $100 mln. genoemd. Dat bedrag hebben wij vorig jaar bijgedragen aan de Wereldvoedselorganisatie. Dat was een veel hoger bedrag dan aanvankelijk de planning was. De begroting voor humanitaire hulp aan de Wereldvoedselorganisatie en UNHCR liep vorig jaar op van de geplande 130 mln. naar 230 mln. in 2005. Daarbij is de vrijwillige bijdrage niet inbegrepen. Vorig jaar zijn wij dus met 100 mln. meer geëindigd dan aanvankelijk was gepland, omdat er inderdaad al langere tijd hongersnood is. Dit is met name in Afrika het geval.

De bijdragen voor dit jaar zijn al goedgekeurd en voor een groot deel betaald aan VN-noodhulporganisaties, waaronder WFP, UNICEF, de Vluchtelingenorganisatie, OCHA en het ICRC. Die kunnen dus onmiddellijk aan de slag. Als zij niet aan geld kunnen komen – soms kan dat niet vanwege een technische kwestie – kunnen zij gebruikmaken van het CERF, het noodfonds waarnaar de heer Van der Staaij heeft gevraagd. De secretaris-generaal heeft gezegd dat hij $10 mln. beschikbaar stelt voor dit appeal. Natuurlijk moet dat fonds veel groter worden, namelijk ongeveer $500 mln. Het is een revolving fund. Het is dus niet de bedoeling dat het geld dat eruit wordt gehaald weer door donoren wordt aangevuld. Men kan het geld voorlopig lenen, zodat er snel voedselhulp of wat voor soort hulp dan ook kan worden verleend. Op dit moment is er een groot probleem bij de VN-organisaties, omdat zij allerlei procedures moeten doorlopen om aan hun financiering te komen. Dit noodhulpfonds is een soort overbrugging. Dat geld wordt teruggestort op het moment dat zij aan hun echte financiering kunnen komen. Dat geld is dus wel beschikbaar, maar niet op korte termijn. Vandaar dat wij menen dat dit fonds een goede aanvulling is op de reeds bestaande instrumenten.

Gevraagd is of de landen in de regio zelf iets doen. Wij hebben eerder over Kenia gesproken. De regering van dat land reageerde zelf te afwachtend en te laat op waarschuwingen over de jaarlijkse droogte. Die droogte zal dit jaar wellicht ernstiger zijn dan vorig jaar. Zij had andere prioriteiten, zoals het aannemen van de grondwet enzovoorts. Inmiddels is bekend wat grosso modo de problemen zijn. Door Kenia wordt met een aantal instellingen gewerkt aan een structurele oplossing en het land heeft zelf ook gedeeltelijk bijgedragen aan het lenigen van de nood.

Voorzitter. Er is ook gevraagd of de landen in de regio zelf wat doen. Ik zal dan wat zeggen over enkele landen in Oost-Afrika. De Keniaanse regering reageerde zelf te laat en was te afwachtend na waarschuwingen over de jaarlijkse droogte. Die zou dit jaar wellicht slechter en ernstiger uitpakken dan vorig jaar. Men had in Kenia echter andere prioriteiten, zoals het aannemen van de grondwet. Inmiddels is bekend wat grosso modo de problemen zijn. Er wordt door Kenia samen met een aantal instellingen nagedacht over en gewerkt aan een structurele oplossing. Zelf heeft men gedeeltelijk bijgedragen aan het lenigen van de nood.

De situatie in Tanzania is interessant. Daar regent het weer volop. Overigens in Malawi ook. Dus er is ook wel eens goed nieuws uit Afrika en er komen niet alleen maar berichten over droogte. De Tanzaniaanse regering reageerde adequaat op de situatie door bijvoorbeeld de importbelasting op maïs te laten vervallen, zodat de import daarvan veel sneller kon verlopen en een versnelde inklaring van voedsel uit de havens mogelijk was. De nationale graanreserve kan bijna 40% van de overige noden lenigen. Dus men heeft een aardige buffer en daarmee kan men aan de slag. De Tanzaniaanse overheid erkent ook het belang van een financiële reserve als buffer voor dergelijke onvoorziene omstandigheden, want de inspanningen moeten natuurlijk gefinancierd worden.

De Tanzaniaanse regering heeft overigens later ontdekt dat de omvang van de ramp niet zo groot was als men aanvankelijk verwachtte. Daarom heeft men gevraagd om niet meer met voedselhulp te komen, maar om juist ondersteuning te bieden met zaden en bestrijdingsmiddelen. Een onderdeel van het appeal zal dan ook zijn niet het geven van voedselhulp, maar juist het ondersteunen van de bevolking op een andere manier.

Eritrea kent grote problemen en dat land baart ons grote zorgen. Het werkt namelijk onvoldoende mee aan het in kaart brengen van de noden van de bevolking en het draagt zelf onvoldoende bij aan de oplossing ervan.

Ethiopië doet niet mee met het regionale appeal, omdat het veel liever bilateraal werkt. Ethiopië heeft als het ware een directe pijpleiding voor voedsel vanuit de VS naar grote delen van het land. Ik vind dat op zichzelf een probleem, maar voor het lenigen van de nood op de korte termijn is men met deze manier van opereren natuurlijk wel behulpzaam. Tegelijk moet je ervoor oppassen dat de voedselafhankelijkheid van de bevolking op deze wijze niet te groot wordt. Ethiopië weigert dus om mee te doen aan het regionale VN-appeal. Dat betekent overigens niet dat VN-organisaties geen noodhulp verlenen en dat dat bilateraal niet zou gebeuren. Nederland levert geen noodhulp, maar de VS wel. Wij werken via de VN.

Voorzitter. Wij hebben gemeend dat er vanwege de omvang van de ramp een regionaal appeal moest komen. Wij hebben de VN gevraagd om niet per land hulp te bieden, maar per regio. Het voordeel daarvan is dat de VN-organisaties zelfstandig kunnen besluiten in welk land zij welke middelen het snelst en het best zullen besteden. Werkt men niet regionaal, dan wordt de hulp als het ware verknipt. Dan kan blijken dat je voor het ene land te veel hebt en voor het andere te weinig. Het is van belang om dit te weten.

Tot nu toe hebben wij nog geen samenwerking met ngo's opgezet. Wellicht zullen ngo's uiteindelijk toch worden ingezet voor de uitvoering van het appeal, voor de uitvoering van de distributie van voedsel, water en medicijnen. Dat is echter nog niet aan de orde en wij zelf hebben niet het goede overzicht.

Voorzitter. Somalië kent een groter probleem. Dat land ontbeert al vijftien jaar een centrale overheid. Er zijn wel lokale overheden die proberen de orde te handhaven, maar dat is op zichzelf weer een handicap voor het oplossen van een chronische noodsituatie. Van belang blijven goede needs assessments; een goede waarneming is vereist van wat precies nodig is. WFP en FAO werken daaraan zo goed mogelijk. Er is op dit punt de laatste jaren al veel verbeterd, alleen, wij hebben toch gezien dat in een land als Niger niet heel erg adequaat is opgetreden. Soms pakken de inspanningen niet goed uit, maar de instrumenten om inzichtelijk te krijgen hoe het staat met de noodhulp, worden steeds beter.

Ik heb gesproken over burden sharing. Gevraagd is of ik ook bij andere donoren kan aandringen op het beschikbaar stellen van voldoende middelen om deze nood te lenigen, iets wat ik zeker zal doen. Volgende week zie ik de Europese collega's bij de OESO/DAC-meeting, en de week daarop bij de RAZEB. Ik heb de VN-organisaties ook aangemoedigd om uit te kijken naar andere donoren. China kan van lieverlee gaan meedoen aan noodhulp, en hetzelfde geldt voor India. Het is gelukt om Zuid-Afrika, Algerije en Malawi, hoewel zelf ook slachtoffer van de droogte, zover te krijgen dat zij bijdragen aan zo'n appeal. Want de hongersnood in Afrika is niet altijd een kwestie van gebrek aan voedsel, maar van gebrek aan koopkracht. Dat heeft direct te maken met de armoede op het continent.

De heer Samsom (PvdA):

De minister gaat zonder zelf extra in te zetten andere landen ervan overtuigen meer bij te dragen. In Kenia is $225 mln. nodig, volgens de brief van de minister, maar de minister geeft $1,1 mln. Met welk argument gaat deze minister aan bijvoorbeeld haar Duitse collega vragen om meer geld? Hoeveel dragen wij dan zelf bij aan die hele crisis?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Zoals te doen gebruikelijk. Wij doen dit overigens niet voor het eerst, dit is een soort standaard aanpak, ook van collega's, waarbij je elkaar informeert over wie wat doet. Het is mij nog nooit overkomen dat collega's Nederland hebben aangesproken op het feit dat wij te weinig of te laat hebben bijgedragen. Dat is ook in deze situatie niet aan de orde.

De heer Samsom (PvdA):

Reageert u nu eens gewoon op de cijfers! $225 mln. is nodig, alleen al in Kenia, dat staat in uw eigen brief! In diezelfde brief staat dat u $1,1 mln. hebt overgemaakt. Is dat geen schrijnend verschil? Hoe kunt u dat uitleggen aan uw internationale collega's?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Het appeal van het Internationale Rode Kruis bedroeg $7 mln., waarop wij hebben ingetekend. Ik heb met die cijfermatige reeks aangetoond dat, welk appeal er ook is, Nederland bijna altijd op de derde of de vierde plaats staat qua rangorde van bijdragen aan zo'n appeal. Ik begrijp uw opgewondenheid daarom niet, ik begrijp echt niet waar dat vandaan komt! Dat is vooruitlopend op iets wat nog te gebeuren staat. U doet allerlei insinuaties die echt nergens op slaan! Als er nu werkelijk vanuit het verleden een record was waaruit u zou kunnen afleiden dat Nederland te weinig doet, altijd te laat is en aan de achterhand staat als het gaat om noodhulp, dan hebt u een punt, maar dat is niet zo.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Samsom wil reageren. Alleen als het over iets anders gaat, anders ga ik naar mevrouw Ferrier.

De heer Samsom (PvdA):

Als een Kamerlid geen antwoord krijgt, is hij volgens mij gerechtigd om de vraag zolang hij wil te herhalen. Een Kamerlid heeft namelijk recht op antwoord op zijn vraag.

De voorzitter:

Dat is waar, maar er is ook nog een tweede termijn.

De heer Samsom (PvdA):

De minister sprak over een record, maar daar heb ik het niet over. Ik heb het over nu, en ik insinueer niets, ik heb het over de brief van de minister: alleen voor Kenia is al $225 mln. nodig, terwijl u $1,1 mln. hebt gegeven. Is dat geen schrijnend verschil?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Het appeal waarop Nederland heeft ingetekend was een appeal van in totaal $7 mln., waarop Nederland $1,2 mln. beschikbaar heeft gesteld. Het gaat om het Internationale Rode Kruis, dat als eerste aan zet is geweest om de nood in Kenia te lenigen. In het gebied waarover wij het hebben, zal geen landelijk appeal worden gehouden, maar een regionaal appeal. Dat betekent dat het appeal van Kenia kan worden opgeteld met de bedragen die elders nodig zijn. Pas op het regionale appeal zal Nederland, zal de internationale gemeenschap reageren. U kunt van mij dus niet vragen wat ik precies met die $225 mln. doe, het gaat om het totale appeal, waarop wij in totaal een reactie zullen geven.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik wil van de minister graag een overzicht ontvangen waaruit blijkt wat de bijdrage van andere landen is. Dan wordt duidelijk hoe die bijdragen zich procentueel verhouden tot de bijdrage van Nederland. Kan de minister dat toezeggen?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Op dit moment heb ik dat overzicht niet. Wij kunnen wel bekijken wat er in het verleden is gebeurd. Dat houden wij natuurlijk bij. Uit alle staatjes die wij hebben, blijkt dat wij bijna altijd op nummer zeven staan, na de Europese Commissie (ECHO). Je mag verwachten dat zij royaal is; dat is dus ook met onze middelen. Wij staan verder onder de particuliere sector. Als ik die weghaal, zijn wij nummer vijf of zes. Boven ons staan nog de Verenigde Staten, Japan, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en, in sommige gevallen, Zweden. In andere gevallen staan wij boven Zweden. De cijfers voor dit appeal hebben wij nog niet. Die kunnen wij later laten zien.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Heel graag. Om het idee weg te halen dat Nederland niets doet, wil ik de inzet van de andere landen graag zwart op wit hebben.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Zodra wij daar zicht op hebben, zullen wij dat doen. Ik heb niet het vermoeden dat dit onderwerp snel uit de geest van de Kamer zal zijn. Wij zullen hier echt nog wel vaker over spreken, al is het alleen al omdat de Kamer tijdens dit debat over noodhulp ook heeft gesproken over het belang van structurele oplossingen. Dit onderwerp kunnen wij dus bij de voortgangsrapportages hernemen.

De heer Szabó (VVD):

Ik wil de minister en de heer Samsom wel helpen, bijvoorbeeld bij het binnenhalen van geld voor Kenia. Wij hebben pas een debat gevoerd over de grote corruptie daar. Het heeft de VVD uitermate gestoord dat regeringsambtenaren daar voor heel veel geld heel dure spullen aanschaffen. Wij hebben de minister al gevraagd, voor te stellen om die spullen te verkopen. Dan komen tientallen miljoenen euro's vrij. Dan is het probleem van de heer Samsom meteen opgelost. Dit is geen grap. Spreekt de minister de regimes van de landen waarin hongersnood heerst ook aan, zodat ook zij zich als donor inzetten voor het lenigen van de hongersnood? De minister weet dat er corruptie is en dat er geld verdwijnt.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Het is goed om onze ambassades te verzoeken bij dit punt meer dan normaal op de trom te slaan. Dat geldt voor Kenia en wat minder voor Tanzania. Daar gaat het niet meer om een directe hongersnood, maar daar moeten de mensen door een periode van meer regen heen geholpen worden. Het geldt ook voor Uganda, met name voor Noord-Uganda. Daar is ook geld voor beschikbaar. Daarover kunnen wij met de betrokken overheden spreken.

De heer Szabó wekt die indruk niet, maar in corrupte landen is de hongersnood niet groter dan in niet corrupte landen. In Ethiopië, een land dat je niet echt van corruptie kunt beschuldigen, is de hongersnood bijvoorbeeld vele malen groter dan in Kenia. Dat heeft te maken met een mix van factoren. Mevrouw Ferrier vroeg daarnaar. Je kunt bij een land niet spreken van dé oorzaak van de hongersnood. Droogte is een oorzaak, maar ook slecht bestuur. In zuidelijk Afrika hebben wij te maken met hiv/aids. Juist vanwege het feit dat de droogte voortduurt, zijn er hogere prijzen. De bevolking en de veestapel groeien. Daardoor neemt de druk op land en water toe. De beschikbaarheid van voedsel loopt daardoor alleen maar terug. De heer Van Bommel sprak over de degradatie van land. Daar wordt de laatste tijd veel over geschreven. Dat is niet toevallig. Dat komt enerzijds doordat de problemen zo nijpend en zo groot zijn. Anderzijds hebben de Verenigde Naties vorig jaar een aantal belangrijke rapporten uitgebracht waarin uitgebreid in kaart is gebracht welke problemen zich in Afrika voordoen inzake honger, voedselproductie en voedselveiligheid. In de rapporten van de VN task force on hunger is te lezen welke oplossingen voor Afrika denkbaar zijn bij het realiseren van voedselzekerheid en het oplossen van het voedselprobleem. Ook daarbij is echter geen eenduidige aanpak denkbaar. Het gaat om een veelheid aan middelen en mogelijkheden.

De heer Samsom en mevrouw Ferrier spraken over kennis van de landbouw. Dan geldt dat voor elk land en voor elke regio een ander type kennis aan de orde is, omdat de bodemvruchtbaarheid in Afrika niet homogeen is. Die is overal verschillend. Er zal met verschillende gewassen gewerkt moeten worden. De Afrikanen weten zelf eigenlijk het beste hoe dat moet. Wij zouden veel meer moeten kijken naar de methoden die men in Afrika gebruikt.

Wij hebben fouten gemaakt bij de groene revolutie. Wij dachten dat het allemaal wel goed zou komen als wij maar incentives zouden geven voor meer productie, ook in Afrika. Alleen in Azië is de groene revolutie een succes geweest, omdat men daar met de hoofdmoot rijst rekening hield. In Afrika gaat het echter om een veelvoud van gewassen en verschillende typen bodemvruchtbaar­heid, om verschillende technieken om voedsel te verbouwen. Dat is niet te uniformeren. Een ander fenomeen is de mechanisering van de landbouw. Om meer productie te genereren, is het noodzakelijk om te automatiseren. Dan moeten er wel wegen zijn, infrastructuur. Dan is er energie en water nodig en een industrie om producten te kunnen maken, voedsel te kunnen opslaan. Daar zijn talloze ideeën over, maar het stagneert op dit moment bij gebrek aan geld en bij gebrek aan goede plannen. Daar is Afrika zelf bij nodig. In dit verband kan ik gelukkig wel noemen wat de Afrikaanse Unie met NEPAD tot stand brengt. NEPAD heeft als hoofdonderwerp landbouw en infrastructuur gekozen. Daarmee hebben wij een ingang om via de regio's gericht te werken aan plannen die zij zelf moeten ontwikkelen. Ik heb niet het gevoel dat plannen die wij ontwikkelen voor de landbouw en voor voedselproductie in Afrika zullen landen en dat daarmee een structurele oplossing wordt geboden. Het blijft ook ons bezighouden. Binnenkort zullen wij met de landbouwuniversiteit in Wageningen gaan samenwerken om met betere voorstellen te komen om Afrikanen te ondersteunen als het gaat om voedselproductie en voedselzekerheid. Wij hebben met LTO Nederland en andere Nederlandse organisaties al een samenwerkingsverband om boerinnen en boeren in ontwikkelingslanden te ondersteunen bij ondernemerschap, bij het verbeteren van hun productie. Nederlandse aardappelboeren hebben bijvoorbeeld Rwandese boeren geleerd hoe zij pootaardappelen moeten bewaren. Het grappige is dat wij dat fenomeen en die kennis later in een land als Niger weer terugzagen. Die kennis verspreidt zich dus over het continent. Die kant moet het uit. Maar daar zijn wij helaas nog heel ver van af.

Ik meen hiermee de vragen van de Kamer te hebben beantwoord.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb de minister nog een vraag gesteld over het Tsunamifonds en de samenwerkende hulporganisaties.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Ik ken het diepe verlangen van de heer Van Bommel om het Tsunamifonds elders te mogen inzetten. Het is niet ons fonds, zoals de heer Van Bommel weet. Het is aan de hulporganisaties om daar een beslissing over te nemen. Ik heb daarover tot nu toe nog niet gesproken met de hulporganisaties. Wel weet ik dat men de aanvankelijke inzet voor noodhulp heeft verbreed naar structurele hulp, maar dan in het getroffen gebied, zowel op Atjeh als Sri Lanka. Ik heb niet begrepen dat men van plan is de middelen te verschuiven om elders de nood te lenigen. Zoals ik al zei, zal de meeste noodhulp en voedselhulp verleend worden door VN-organisaties en door het Rode Kruis vanwege het grootschalige karakter van de ramp.

De heer Van Bommel (SP):

Dan wil ik de minister toch verzoeken om het contact met de samenwerkende hulporganisaties op dit onderdeel te intensiveren. Het is de minister bekend dat Artsen Zonder Grenzen met succes en met instemming van donateurs wel die verschuiving heeft kunnen maken. Bij de SHO ligt nog geld op de plank dat voor de langere termijn bestemd is. Het is dus heel goed denkbaar dat daar in enig overleg constructief voor een verschuiving gezorgd zou kunnen worden. Dus ik roep de minister op om op dat punt specifiek contact met de organisatie te hebben en de Kamer daar nader over te berichten.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Ik wil dat graag toezeggen. Wij hebben regelmatig overleg, maar ik begrijp de heer Van Bommel zo dat wij geen dwang hoeven uit te oefenen.

De voorzitter:

Ik moet mevrouw Huizinga-Heringa verontschuldigen. Zij kan de rest van het debat niet bijwonen vanwege belangrijke verplichtingen elders.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Ik sta hier met gemengde gevoelens. Ik had een geweldige wiskundige berekening klaarliggen om haarfijn te kunnen aantonen dat deze minister wel degelijk onevenredig weinig bijdraagt aan de leniging van de noden in Oost-Afrika. Ik laat dat echter voor wat het is. De minister is compleet ongevoelig voor dit soort berekeningen; zij slingert bedragen terug die niet terug te vinden zijn in het lijstje van appeals. Dat lijstje staat gewoon op internet: www.reliefweb.org. Het bedrag van 7 mln. staat er echt niet tussen. Voor Kenia en Somalië gaat het echt om veel meer geld. Ik ga hier niet verder op in, ook omdat het de kern van de zaak zou missen. Misschien gaat het helemaal niet om een evenredige bijdrage van Nederland. Misschien gaat het veeleer om het simpele feit dat er nu mensen in Afrika sterven en dat wij geld hebben om dat te voorkomen. Het is vast geen gebalanceerde afweging of een beleidsmatige inzet, maar het is wel heel hard nodig!

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat er ook gebeurt, het is altijd te weinig. U stelt nu heel genereus als lid van de PvdA-fractie voor om er nog een schepje bovenop te doen, maar is dat in feite niet een beetje goedkoop?

De heer Samsom (PvdA):

U kunt het goedkoop noemen, maar anderen schijnen het te duur te vinden.

De heer Szabó (VVD):

Ik vind de heer Samsom een aardige collega, maar dit is toch wel een beetje voor de bühne. Op een gegeven moment wilden wij de Afrikaanse regimes hard aanpakken om geld vrij te maken voor de leniging van hongersnoden. Hij gaf een paar gele kaarten, maar vervolgens deed hij niets. Wat hij nu doet, vind ik dus een beetje raar. Toen hij had kunnen ingrijpen, gaf hij niet thuis.

De heer Samsom (PvdA):

Misschien gaan wij alsnog ingrijpen, maar dat is een andere discussie. Toen was het mogelijk om geld weg te halen uit Kenia, maar ik vermag niet in te zien hoe dat bijdraagt aan het bestrijden van de hongersnood in geheel Oost-Afrika. Wat u nu zegt, slaat werkelijk nergens op. U zult zich overigens nog kunnen herinneren wat ik tijdens het debat over de corruptie in Kenia heb gezegd. Mijn fractie was een stuk strenger dan uw fractie. In dat debat ging het echter om de overheid en niet om de mensen in Kenia. Die mensen hebben niet gevraagd om een corrupte overheid of om een mensonterende droogte die nu levens eist. Over die mensen heb ik het nu in dit debat.

De heer Szabó (VVD):

Het blijft jammer dat die regering niet in een vroegtijdig stadium is aangepakt. Dat geld was dan eerder bij deze mensen terecht gekomen. Daarom vind ik uw verhaal van vanavond niet kloppen.

De heer Samsom (PvdA):

Ik leg het nog een keer uit: het aanpakken van de regering in Kenia kan wellicht inhouden dat wij onze bijdrage aan de Keniase overheid stoppen. Maar hoe kan dat bijdragen aan extra geld voor de mensen in dat land? De overheid daar geeft immers geen moer om de mensen, vooral niet om de mensen in het noorden. U zoekt uw oplossingen maar op de maan of elders, ze hebben in ieder geval niets te maken met de realiteit op aarde. Er gaan nu mensen dood van de honger en daar kunnen wij iets aan doen.

De heer Szabó (VVD):

U weet dat het in dat debat ging om tientallen miljoenen die verkwanseld werden. Van dat geld zijn dure spullen gekocht. Wij hadden de druk kunnen opvoeren. Mijn fractie wilde dat die spullen weer verkocht werden, maar dat is niet gebeurd. Als uw fractie daaraan steun had gegeven, was er geld vrijgekomen voor de bestrijding van de hongersnood. Dat weet u donders goed!

De heer Samsom (PvdA):

Het ging niet om tientallen miljoenen, het was veel erger. U wilt dat nog steeds niet begrijpen, maar het ging om honderden miljoenen. Dat geld is verduisterd door een corrupte Keniase overheid. Daar hadden wij het toen over en toen waren wij strenger dan uw fractie. Nu hebben wij het over de mensen, niet alleen in Kenia, maar ook elders. Zal ik als voorbeeld Somalië noemen? Daar is niet eens meer sprake van een regering, althans niet van een regering die over meer dan twee huizenblokken kan regeren. Als wij praten over hongersnood en noodhulp dacht ik dat wij met de VVD een lijn konden trekken. Die noodhulp is nodig en wij moeten daar geen politieke spelletjes over spelen.

In antwoord op de vraag of dit niet een beetje goedkoop is, kan ik alleen maar constateren dat sommigen het te duur vinden. Het bedrag van 30 mln. dat ik zo graag had gezien, is wat ons betreft wel een evenredige bijdrage. Dit geld is er ook. Het is nu al te vinden in de noodhulpbudgetten van de minister, maar bovendien heeft de stijging van ons bruto nationaal product de mooie bijwerking dat zij extra geld krijgt. Nu al zoemen bedragen rond van 80 mln. Daar is dit toch uit te betalen. Die mensen zijn ons het waard. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zeven miljoen mensen als gevolg van de hongersnoden in oostelijk Afrika in acuut gevaar zijn;

van mening dat de tot nu toe toegezegde bedragen voor de bestrijding van de hongersnood te weinig zijn om de nood te lenigen;

verzoekt de regering, daarbovenop per direct 30 mln. extra ter beschikking te stellen ter bestrijding van de hongersnood in Afrika,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Samsom en Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(29237).

De heer Samsom (PvdA):

Er is gezegd dat als wij zo doorgaan, wij nog heel lang over dit soort hongersnoden zullen praten en steeds opnieuw noodhulp zullen moeten verschaffen. Ik hoop het niet, ik hoop dat wij inderdaad aan een structurele oplossing kunnen werken, maar mijn fractie zal niet aarzelen om als er toch weer een hongersnood uitbreekt, weer hier te gaan staan. Dit soort onderwerpen zouden in Nederland meer aandacht mogen krijgen dan nu het geval is.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor het antwoord op onze vragen. Mijn fractie stemt in met de manier waarop de regering omgaat met de noodhulp en dan bedoel ik op een verantwoorde manier. Dit betekent dat zij geld achter de hand durft te houden op een verantwoorde manier en andere rijke landen aanspreekt op hun verantwoordelijkheid. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat wij te zijner tijd zullen horen hoeveel andere landen geven om daar een duidelijk overzicht van te krijgen.

Wij onderschrijven het beleid van de minister. Natuurlijk staat het leed van de mensen daar, voor mijn fractie bovenaan. Die nood moet nu gelenigd worden. Tegelijkertijd is het een frustratie van mijn fractie dat er weer sprake is van hongersnood. Ik ben het eens met de minister dat die hongersnood door een mix van factoren wordt veroorzaakt. Zij heeft gezegd dat wij beter moeten luisteren naar de methoden die Afrika zelf aandraagt. Er is gebrek aan goede plannen, maar Nepad zal met voorstellen komen. Verder hebben de Universiteit van Wageningen en LTO Nederland hun inzet toegezegd. Ik zou graag zicht krijgen op de onderliggende oorzaken van de honger in de meest getroffen delen van Afrika en op een structurele, effectieve inzet van Nederland, de betrokken landen en de internationale gemeenschap. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Ferrier

constaterende dat diverse delen van Afrika en in het bijzonder Oost-Afrika momenteel te maken hebben met een zeer acute hongersnood waarvan meer dan elf miljoen mensen het slachtoffer dreigen te worden;

constaterende dat het hier gaat om terugkerende noodsituaties, deels als gevolg van extreme droogte en voedseltekorten, deels vanwege andere oorzaken als conflicten, ziektes, slecht bestuur;

van mening dat het verstrekken van noodhulp altijd nodig zal blijven, maar dat dergelijke acute noodsituaties zo veel mogelijk voorkomen dienen te worden;

overwegende dat ter voorkoming hiervan het van belang is te komen tot een structurele aanpak;

verzoekt de regering, in kaart te brengen wat de onderliggende oorzaken van de honger in de meest getroffen delen in Afrika zijn en op welke wijze de regering in samenwerking met de betrokken landen en de internationale gemeenschap kan bijdragen aan een structurele aanpak ter voorkoming van deze terugkerende noden in Afrika en de Kamer daarover voor de zomer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ferrier, Huizinga-Heringa, Samsom en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(29237).

De heer Szabó (VVD):

Voorzitter. Ik heb een paar seconden over deze motie kunnen nadenken. Deze klinkt heel sympathiek en de VVD zou er graag positief over zijn. Maar er lopen 80.000 ontwikkelingsspecialisten rond in Afrika. Ik kan mij niet voorstellen dat dergelijke informatie niet al ettelijke keren is gerapporteerd. Als dat niet het geval is, moeten wij ons schamen, want het gaat om grote problemen. In dat geval zal de VVD deze motie steunen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik ben ervan overtuigd dat die informatie voorhanden is, maar deze is niet duidelijk gebundeld. Er zijn ontzettend veel ideeën en theorieën, maar omdat het iedere keer weer gaat om zoveel mensenlevens, wil ik een structurele aanpak. Het is een kwestie van bundeling van de beschikbare kennis, zicht krijgen op alle voorstellen en daarmee actief aan de slag gaan. Mij gaat het dáárom.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. In eerste termijn zei ik al dat ik dankbaar ben dat wij, op initiatief van de heer Samsom, de gelegenheid hebben om vanavond de nood in de Afrikaanse landen goed tot ons te laten doordringen. Er zijn hier spoeddebatten over mindere onderwerpen geweest. Wij en de samenleving gaan er anders wel heel gemakkelijk aan voorbij. Ik vind het dus de moeite waard dat wij hierover weer hebben nagedacht.

Maar concreet, wat de gelden betreft die vanwege noodhulp ter beschikking worden gesteld: wie zal zeggen dat wij genoeg doen, in het licht van de schrijnende situatie? Vanuit de weelde waarin wij baden, heb je altijd een zeker gevoel van machteloosheid. Toch hebben we een verantwoorde besteding van gelden nodig en een spreiding van gelden die voor noodhulp worden aangewend. En we hebben te maken met de inspanning van andere landen. Ik moet na lezing van de brief en na de minister gehoord te hebben, zeggen dat de minister voor mij een helder verhaal heeft. Wij steunen haar in haar koppeling van een genereuze houding aan gezond verstand. Ik heb nu geen behoefte aan moties waarin om een extra bijdrage wordt gevraagd. Wel onderstrepen wij onze wens dat de minister bereid is om een extra bijdrage te leveren als de appeals daartoe aanleiding geven.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Voorzitter. In de eerste motie van de heer Samsom wordt verzocht om per direct 30 mln. extra ter beschikking te stellen voor de bestrijding van de hongersnood in Afrika – "oostelijk" is erin doorgestreept. De heer Samsom veronderstelt in deze motie dat Nederland te weinig zou doen aan noodhulp en voedselhulp, en te laat zou zijn. Mij bevallen de toon en de veronderstellingen van de heer Samsom niet. Ik heb uitgelegd dat de veronderstellingen niet kloppen. In het verleden was het niet zo, en het jaar 2006 is voor de regering geen ander jaar dan het jaar 2005. Wij plannen zorgvuldig en proberen een heel jaar vooruit te kijken, hoe moeilijk dat ook is. Binnen zo'n jaar reageren wij snel omdat wij geld beschikbaar hebben en omdat wij een uitstekend team hebben op het ministerie dat deze zaken al jaren lang op een uiterst adequate wijze regelt. Er is inderdaad geld beschikbaar, omdat wij goed plannen. Maar een motie als deze doorkruist de planning. Dit zou wel erg gemakkelijk zijn. Ik zou als minister ook kunnen zeggen: wij maken er vandaag 30 mln. van, volgende week 40 mln. en het jaar daarop zus of zo. Op die manier kunnen onze mensen de planning niet op een goede manier doen. Niet alleen Afrika, oostelijk Afrika of zuidelijk Afrika hebben immers noodhulp nodig. Ik heb ook al gesproken over Sudan en westelijk Afrika, maar er zijn ook nog andere delen in de wereld waar wij aandacht voor hebben. Alle VN-organisaties die aan noodhulp doen, hebben hun geld al binnen en kunnen, los van de appeals, al lang aan de slag. En dat doen zij ook. Ik noem het WFP, Vluchtelingenorganisaties, Unicef en andere.

De heer Samsom (PvdA):

Mag ik de minister een citaat voorleggen uit een e-mail aan mij van de Res. Rep. uit Kenia? The situation in the horn is not exaggerated. I have been impressed by the readiness of the relief agencies to swing to action, but they are hitting a wall because of lack of funds. Hoe kan de minister dan zeggen: het geld is binnen, ze kunnen aan de slag? Degene die ter plaatse verantwoordelijk is voor dit soort operaties en erop toe kan zien, spreekt over: they are hitting a wall because of lack of funds?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Ik weet niet hoe de organisaties de beslissingen nemen; dat is aan de organisaties zelf. Dat is het voordeel als je geld beschikbaar stelt zonder dat je dit oormerkt. Men kan zelfstandig het besluit nemen om het geld in te zetten waar dit het hardste nodig is om het snelst aan de slag te kunnen. Dat geldt ook voor het regionale appeal. Ik vind deze motie goedkoop. Ik vind haar zinloos. In deze motie ontbreekt de doodgewone waardering voor de zorgvuldigheid, de planning, de snelheid, en de generositeit die Nederland al jarenlang aan de dag legt als het gaat om noodhulp en voedselhulp. Wij gaan het dit jaar niet anders doen dan in de afgelopen jaren. Als volgende week het appeal wordt uitgebracht, zullen wij onze bijdrage leveren en inventariseren wat anderen beschikbaar stellen. Voor Nederland is dat helemaal niet het einde van de oefening. Ook vorig jaar was dat niet het geval. De hongersnood in Afrika blijkt plotseling te zijn opgedoken bij de PvdA-fractie, maar bij de Nederlandse regering was deze al een aantal jaren in het vizier. Zoals wij het vorig jaar hebben gedaan, zullen wij het ook dit jaar doen. Als volgende week blijkt dat wij met onze bijdrage precies rondkomen, kunnen wij ons oog richten op andere noden in Afrika en elders. Mocht het nodig zijn om meer middelen beschikbaar te stellen, dan zullen wij dat doen, maar wij gaan deze motie zo niet uitvoeren.

De heer Samsom (PvdA):

Nu hebben wij bijna een echte toezegging te pakken. Volgende week komt er een appeal binnen, en dan bepaalt u dus wat er nodig is. Zojuist zei u letterlijk: dan bezien wij of wij rondkomen, en anders geven wij meer. Kan ik het als volgt verstaan? De appeal van volgende week zal ongeveer tussen de 150 mln. en 200 mln. bedragen. U hebt 7 mln. toegezegd. Er is dan dus nog 193 mln. tekort. Andere landen zullen dan ook nog wel wat meer toezeggen. Zegt de minister nu toe, dat als de benodigde 200 mln. niet wordt opgevuld, zij extra geld zal bijleggen? Dat zou mijn motie in de schaduw stellen.

De voorzitter:

U stelt een vraag aan de minister, maar vervolgens biedt u haar niet de gelegenheid om deze te beantwoorden. Het woord is aan de minister.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Ik heb in eerste termijn geprobeerd om uit te leggen hoe het werkt, ook aan de heer Samsom. Het zal zeker niet zo zijn dat wij bij voorbaat zeggen dat wij wel zullen bijpassen wanneer het niet lukt. Zo werkt het niet in de wereld van de appeals. Op deze manier gaan wij dus absoluut niet aan de slag.

Ik heb wel gezegd dat wij nooit te beroerd zijn om daar waar de nood nog hoog is, nog te doen wat wij kunnen. Dat heb ik bedoeld. Het is helemaal niet de bedoeling dat Nederland alle appeals opvult. Als de heer Samsom dat van deze minister vraagt, moet ik hem toch echt uit de droom helpen. Dat is helemaal niet het karakter van deze motie. Ik heb al gezegd dat ik dit een goedkope en zinloze motie acht, die van weinig waardering getuigt. De regering kan er niets mee.

De heer Samsom (PvdA):

Dan ga ik de vraag toch anders stellen. De minister heeft immers daarnet wel degelijk gezegd dat zij opnieuw zou gaan kijken wanneer het niet rond zou komen. Kunnen wij, als wij constateren dat het appeal misschien maar voor de helft of nog minder is ingevuld, ongeveer een week na 7 april een brief van de minister verwachten waarin zij aankondigt dat zij meer zal geven? Gaat het zo?

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Dat hangt ervan af. Ik doe hierover op voorhand geen enkele uitspraak. Dat doen wij ook niet in het internationale verkeer. Wij maken een berekening en geven een indicatie. Wij hebben contacten met collega's waarin wordt besproken wat wij kunnen doen. Als wij nu al zouden zeggen dat wij uiteindelijk het dubbele zullen doen, strookt dit niet met de opzet van de veiling. Ik meen dat ik op dit punt eigenlijk al genoeg heb gezegd.

De heer Samsom (PvdA):

Neen.

De voorzitter:

U hebt een aantal keer dezelfde vraag gesteld. De minister heeft erop geantwoord. Er ligt een motie van u en de heer Van Bommel, waarover de Kamer wellicht volgende week een uitspraak zal doen.

De minister vervolgt haar betoog.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Mevrouw Ferrier heeft een motie ingediend over de structurele aanpak. In eerste termijn heb ik gezegd dat er rapporten beschikbaar zijn. De meest recente daarvan zijn niet van de Wereldbank, maar van de VN. In samenwerking met de Afrikaanse Unie is daarin in kaart gebracht wat de problematiek in Afrika is. Met het duiden van de oorzaken hebben wij nog niet meteen oplossingen. Ik weet niet wat dit toevoegt aan de informatie waarover de Kamer al beschikt. Ik ben bereid er naar te kijken. Ik constateer dat er een brede steun in de Kamer bestaat voor de wens om dit inzicht te verkrijgen. De informatie is beschikbaar, maar zou beter moeten worden geordend om aan de Kamer te kunnen leveren. Wij zouden dat wellicht kunnen doen in overleg met de Landbouwuniversiteit in Wageningen, waar nog meer expertise zit dan wij hebben. Ik weet niet of wij dat voor de zomer al rond kunnen hebben, maar wij zullen het proberen.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat is precies wat ik bedoel: een ordening in de veelheid van gegevens zodat wij meer grip krijgen op de onderliggende oorzaken, omdat het iedere keer opnieuw gebeurt en iedere keer weer zoveel mensenlevens kost. Als het niet voor de zomer lukt, heb ik daarvoor alle begrip. Ik vraag de minister om het in ieder geval zo spoedig mogelijk aan de Kamer te doen toekomen.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

In deze zin heb ik dus geen bezwaar tegen deze motie.

De heer Szabó (VVD):

Ik vind de motie op zichzelf wel een heel goede motie, als de informatie er niet zou zijn. De informatie is er wel. De minister zegt nu in feite dat wij geen geld moeten verspillen, omdat dat geld naar Afrika moet. Er moet een aantal nietjes door een aantal documenten worden geslagen. Die documenten moeten vervolgens geordend naar de Kamer worden gestuurd. Er moet niet nog eens een additioneel onderzoek worden gedaan door het ministerie.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Het is niet de bedoeling er nog een studie op los te laten. Dat zou overbodig zijn. Wij moeten de belangrijke elementen, die nuttig zijn voor de operationaliteit, aangeven. Wij moeten elkaar niet aanpraten dat er met deze motie geen hongersnood meer zal zijn in Afrika. Ik hoop dat de Kamer niet die indruk overhoudt aan het debat.

De heer Szabó (VVD):

Ik ben blij met de toezegging van de minister dat zij de informatie wat meer gaat ordenen. Voor de VVD is de motie dan overbodig.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen over de ingediende moties.

Sluiting 20.08 uur

Naar boven