Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 in verband met enkele aanpassingen van de wijze van stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsvoorziening (30305).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Hessels (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie hecht grote waarde aan een structurele ondersteuning van de opwekking van duurzame energie. De MEP-regeling waarover wij vanavond spreken, heeft de afgelopen jaren bewezen efficiënt en effectief te kunnen werken en daadwerkelijk de productie van duurzame energie te bevorderen. Aan de andere kant zijn wij echter ook geconfronteerd met de nadelen van de huidige regeling. Onverwacht hoge claims op subsidiegelden en het plotseling stopzetten van subsidies voor bepaalde categorieën hebben geleid tot onzekerheid bij investeerders en bij producenten van energie. Overigens waren dit terechte claims, die binnen de regelgeving pasten. Omdat deze claims zo hoog waren, steunt de CDA-fractie de ingrepen van de minister. Met hem constateren wij dat een structurele aanpassing van de MEP-regeling nodig is om vergelijkbare noodzakelijke ingrepen in de toekomst te kunnen vermijden. Mijn fractie steunt om die reden ook het instellen van budgetplafonds voor de diverse onderdelen van de MEP en het toewijzen van de budgetten door middel van zogenaamde tenders.

De CDA-fractie heeft echter moeite met de manier die de minister voorstelt om het probleem op te lossen. Hij wil de MEP-regeling immers helemaal uit de Elektriciteitswet verwijderen en volledig omvormen naar algemene maatregel van bestuur en, grotendeels, ministeriële regelingen. De fractie van het CDA is van mening dat de criteria voor verlening van MEP-subsidie, de voorwaarden waaronder subsidie wordt verleend en de criteria op basis waarvan ontheffing wordt verleend van deze criteria en voorwaarden, volledig bij AMvB moeten worden geregeld. Ook de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het vaststellen van de hoogte van het subsidieplafond moeten bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld. De ministeriële regeling kan de verdere invullingen betreffen, zoals de concrete vaststelling van het subsidieplafond en de hoogte van de uit te keren MEP-subsidies.

Om parlementaire betrokkenheid bij de invulling van de MEP-subsidie voldoende te verankeren, moet op de AMvB een zware voorhangprocedure worden toegepast zodat hij langs het parlement moet en er democratische controle op plaatsvindt, en het desgewenst alsnog in de wet kan worden opgenomen. De praktijk leert immers dat ook bij de vaststelling van de hoogte van de MEP-subsidies politieke keuzes worden gemaakt. Ik hoef maar te verwijzen naar de discussie die wij hebben gevoerd over de warmtekorting bij wkk's. Die zou niet in de wet zijn opgenomen wanneer wij de door de minister voorgestelde systematiek zouden hebben gevolgd. Voor de ministeriële regelingen kan naar onze mening een lichte voorhangprocedure gelden.

Om deze procedure te regelen zoals ik hem zojuist heb geschetst, hebben wij samen met de fractie van de Partij van de Arbeid een amendement ingediend. Daarin is sprake van een drietrapsraket. De belangrijkste zaken, de uitgangspunten, moeten in de wet worden geregeld. De absolute voorwaarden worden geregeld via een algemene maatregel van bestuur met zware voorhang en de administratieve uitwerkingen en de bedragen via ministeriële regelingen.

Een ander aspect hiervan is dat het creëren van een stabiel investeringsklimaat uitgangspunt moet zijn om potentiële investeerders in duurzame energie worden gemotiveerd om daadwerkelijk te investeren. Hoe gaat de minister dit met de nu voorgestelde regeling bereiken en voor hoeveel jaar zal een project straks zekerheid krijgen? Ik bedoel: wat gebeurt er met een bestaand project als plotseling het subsidieplafond voor de betreffende subsidieregeling naar beneden wordt bijgesteld en het geld op is? Op die basis vindt men geen investeerders. Is het dan via een tenderregeling mogelijk om bestaande, al lopende projecten voorrang te geven?

Een onderwerp van zorg voor de CDA-fractie is de gang van zaken rond het terugleveren van duurzame energie aan het net. Het is vandaag niet expliciet aan de orde, maar ik wil toch graag een toelichting van de minister op de huidige gang van zaken en stand van zaken. Wij zullen binnenkort met de minister spreken over de metermarkt. Daarbij zal ik zeker op dit punt terugkomen.

Ook het investeren in nieuwe, innovatieve projecten – dat hangt samen met dat terugleveren – moet worden gestimuleerd. De minister heeft in de nota naar aanleiding van het nader verslag in dat kader enkele malen verwezen naar het EOS-programma (Energie Onderzoek Strategie). Kan hij ons vandaag meer inzicht geven in de successen tot nu toe van dit programma op energiegebied? Op welke manier stimuleert de minister verder innovatie op het gebied van duurzame energie? Het afgelopen jaar is de helft van het extra gereserveerde bedrag voor wind op zee, toch 0,5 mld., door de Kamer ook toegankelijk gemaakt voor andere innovatieve vormen van duurzame energieopwekking. Hoeveel geld uit die pot is al besteed aan dit soort projecten?

Ten slotte stelt de CDA-fractie, in de vorm van een ander amendement dat wij samen met de PvdA-fractie hebben ingediend, voor om de MEP-regeling uit te breiden tot de levering van warmte. Nuttig gebruik van warmte kan een belangrijke bijdrage leveren aan energiebesparing en een duurzame energievoorziening. Voorgesteld wordt om de minister de bevoegdheid te geven MEP-subsidie te verlenen aan bedrijven die warmte leveren die door anderen nuttig wordt gebruikt. Voorbeelden zijn het gebruik van warmte voor verwarming van gebouwen en voor het vervaardigen van producten. De heer Ten Hoopen en ik hebben hierover een initiatiefwetsvoorstel ingediend dat nog steeds in de Kamer in behandeling is. De in ons amendement voorgestelde regeling maakt het mogelijk een MEP-subsidie te geven aan exploitanten van wkk's die warmte opwekken en leveren. Daarmee kan de regeling dienen ter ondersteuning van die wkk-producenten. Daarnaast biedt de MEP-subsidie op warmte de mogelijkheid exploitanten van warmtenetten, van stadsverwarming, onder nader te bepalen voorwaarden een financiële tegemoetkoming te geven. Deze tegemoetkoming kan betrekking hebben op bestaande warmtenetten ter dekking van eventueel verliesgevende projecten.

Wij hebben daarover gesproken bij de behandeling van de Warmtewet. Daarbij zijn wij er niet goed uitgekomen. Er is gesproken over pooling, waarbij dat enige nadelen had. Een regeling in de vorm van een MEP-subsidie heeft de voorkeur boven deze pooling omdat in het eerste geval vanuit een oogpunt van algemeen belang iedereen moet bijdragen aan bestaande warmteprojecten als er moet worden gecompenseerd. Bij pooling was dat anders. Het systeem van pooling laat bovendien de mogelijkheid open dat grote monopoliewinsten worden gehandhaafd. Het rapport van de Algemene Rekenkamer over stadsverwarming spreekt van tientallen procenten winst, oplopend tot wel 70%. In het kader van deze MEP-subsidie zal ieder project individueel worden beoordeeld. Dit voorkomt dat monopoliewinsten kunnen worden gehandhaafd. De individuele beoordeling van warmteprojecten in het kader van de MEP-subsidie voorkomt bovendien kruissubsidies. MEP-subsidie op warmte als instrument is daarom te prefereren boven het systeem van pooling. De voorgestelde regeling is dan ook een beleidsinstrument om de aanleg van nieuwe warmteprojecten te bevorderen. Tijdens de behandeling van de Warmtewet is uitdrukkelijk gevraagd om het opnemen van een dergelijke regeling die toeziet op het bevorderen van nieuwe warmteprojecten. Met de voorgestelde regeling wordt aan deze in de Kamer breed gedragen wens tegemoetgekomen.

Voor alle duidelijkheid: de indieners van de intiatiefwet-Ten Hoopen/Hessels, de Warmtewet, zijn ervan overtuigd dat normaal gesproken in de huidige situatie warmteprojecten winstgevend tot zeer winstgevend zijn en dat deze regeling dus niet noodzakelijk is. Uit de discussie destijds is gebleken dat de Kamer en de minister een achtervangsituatie nodig achtten waardoor er wel een subsidie op die onrendabele top van warmteprojecten mogelijk zou zijn als de situatie zou veranderen. Vandaar dat nadrukkelijk in het amendement een kanbepaling is opgenomen: indien het nodig is kan de minister vanuit maatschappelijk oogpunt de MEP-regeling voor warmteprojecten toepassen, met goedkeuring van de Kamer.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Is de minister dan geboden om ervoor te zorgen dat bijbehorende budgetten niet uit de MEP, maar uit een ander deel van de begroting worden gehaald?

De heer Hessels (CDA):

Hoe de MEP wordt gefinancierd is aan de minister en de regering. Het gaat erom dat de mogelijkheid wordt opgenomen om duurzame energie te financieren. Wij willen dat iets breder stellen dan alleen het financieren van duurzame elektriciteit.

Nogmaals, over de precieze financiering van de budgetten in de MEP-regeling spreken wij ons in deze wet niet uit.

De heer De Krom (VVD):

Is het de bedoeling van de heer Hessels dat bestaande warmteprojecten die verliesgevend zijn, bijvoorbeeld dat in Purmerend, alsnog onder de MEP-regeling kúnnen vallen?

Zouden er ook warmteprojecten onder de regeling kunnen vallen die al investeringssubsidies hebben gehad, zoals dat in Rotterdam?

De heer Hessels (CDA):

Van alle warmteprojecten in Nederland wordt gezegd dat er één, namelijk die in Purmerend, wellicht verliesgevend zou zijn. Daarover bestaat discussie. Binnen de definitie van dit amendement zou dat project onder deze regeling kunnen vallen, mits de minister dat maatschappelijk noodzakelijk vindt.

Het antwoord op de tweede vraag is zonder meer ontkennend; als er eenmaal een investeringssubsidie is gegeven moet men niet nog een keer de MEP-subsidie toepassen.

De heer De Krom (VVD):

Het is zeker dat er grote verliezen zijn opgetreden in Purmerend. Het totale verlies is opgelopen tot zo'n 40 mln. Als daarvoor MEP-gelden worden ingezet, zullen die ten koste gaan van het halen van de doelstelling van duurzame elektriciteit en dat is toch het primaire doel van de MEP-regeling.

De heer Hessels (CDA):

Men moet een afweging maken tussen de diverse vormen van duurzame energie. Bij het project in Purmerend ligt het niet voor de hand om een MEP-subsidie toe te kennen, zeker niet gezien de 40 mln. die op dat project tot nu toe, volgens de cijfers van de heer De Krom, is toegelegd. De MEP-subsidie is een subsidie op de onrendabele top van wat er nog gaat komen. Daarnaar moet men kijken.

De kanbepaling in het amendement is ervoor bedoeld om de bescherming van de consument ook op warmtegebied mogelijk te maken. Bij gas en elektriciteit is de consument beschermd, maar bij warmte is dat niet het geval. Daarom willen wij de minister de bevoegdheid geven om in bepaalde gevallen de MEP-regeling toe te passen voor warmteprojecten wanneer dat maatschappelijk noodzakelijk is. En als de minister dan Purmerend naar voren brengt, kan de Kamer daarover met hem in discussie gaan.

De heer De Krom (VVD):

Die warmteprojecten zijn belangrijk, daar is geen verschil van mening over. Maar met dit amendement wil de heer Hessels de doelstelling van de MEP verbreden. Waarom zouden wij er ook geen energiebesparingprojecten onder laten vallen? Dat zou namelijk de volgende vraag zijn. Dan gaat het niet meer alleen over elektriciteitsproductie.

De heer Hessels (CDA):

Laat ik daar eerlijk in zijn: als men de wet naar de letter van de titel bekijkt, heeft de heer De Krom gelijk. Mijn fractie breidt het werkingsgebied van de MEP uit voor dit kleine gebied. In de huidige situatie is het niet noodzakelijk om de wet daarvoor toe te passen. Maar om in de toekomst een achtervang te hebben voor dit kleine gebied wil onze fractie niet een aparte wet instellen met allerlei subsidiebedragen, want dat wil onze fractie zo veel mogelijk beperken. Onze fractie wil in een wet die al bestaat, waarbij met bepaalde plafonds wordt gewerkt en waarvoor bepaalde budgetten bestaan, voor warmte nog een klein, hypothetisch deel toevoegen. Dan hebben wij in ieder geval zeker gesteld dat zodra daarover discussie ontstaat, wij weten hoe zal worden gehandeld.

De heer Van der Ham (D66):

Dit klinkt sympathiek, maar het is een ongeschreven regel dat alles wat kan gebeuren ook zal gebeuren. Zodra er dus een potje met geld beschikbaar is, zal op deze manier de besteding versnipperd worden, terwijl wij juist proberen te focussen op duurzame opwekking van elektriciteit. Misschien zal vervuiling optreden en zullen de projecten die sowieso niet winstgevend waren door de werking van de markt sneuvelen. Toch zal men met die projecten meedingen en daarvoor ook een beroep doen op de pot met geld. Bent u niet bang voor verlies en scherpte in het debat daarover, ook in het debat in de Tweede Kamer? Het gevaar bestaat dat over kleinere projecten zal worden gesproken. U zegt ook dat het hier een hypothetische kwestie betreft. Is het amendement dan niet overbodig?

De heer Hessels (CDA):

Wat de warmtewet betreft zeg ik op die laatste vraag: ja. Echter, de Kamer en de minister hebben in het debat over de warmtewet de opdracht gegeven om te zoeken naar deze mogelijkheid. Als de Kamer daarop terugkomt, kunnen wij daarover nader spreken bij de afhandeling van de warmtewet, maar ik acht die mogelijkheid hypothetisch. Verder wijs ik erop dat dat potje met geld er niet is. Vanavond hebben wij het juist over het feit dat de minister voor gebruikmaking van de MEP plafonds gaat aanbrengen. Wat mij betreft kan hij het plafond voor warmteprojecten bij de MEP op nul zetten. Pas als blijkt dat er grote problemen gaan ontstaan, kun je nagaan of je het instrument van de MEP daarvoor kunt gebruiken. Er is hier sprake van een noodgreep om mogelijke toekomstige problemen te vermijden. Op die manier kunnen wij de consument op warmtegebied beschermen.

De heer Van der Ham (D66):

Stel dat er ooit problemen ontstaan. Zouden wij dan niet alsnog een regeling kunnen opstellen om die problemen op te vangen? Waarom moet nu een regeling worden opgenomen, terwijl de focus van deze wet dat niet met zich meebrengt? Nogmaals, als die problemen zich voordoen, kunnen wij nog altijd een regeling opstellen.

De heer Hessels (CDA):

Regeren is vooruitzien. Wij kunnen beter nu, in een tijd waarin er geen problemen zijn, ons in alle kalmte beraden op de mogelijkheden die wij eventueel kunnen gebruiken. Dat is beter dan dat wij later, als er wel grote problemen zijn en de burgers geconfronteerd worden met sterk stijgende prijzen, een nieuwe subsidieregeling moeten opstellen. Ik vind het dus veel beter om op een mogelijke situatie te anticiperen en om in ieder geval alvast een regeling op te stellen. Wij bepalen zelf wanneer wij die in werking stellen.

De heer De Krom (VVD):

Voorzitter. Met het voor ons liggende wetsvoorstel komt de minister tegemoet aan de wens van de VVD-fractie om enerzijds een plafond in de MEP aan te brengen en om anderzijds tendering als verdelingsmechanisme te overwegen. De heer Hessels zei al dat op het inbouwen van een plafond veel kritiek vanuit het bedrijfsleven is gekomen. De historie van de stimulering van de groene energie is bepaald niet fraai. Denk maar eens aan in de ingrepen in de EPR en de REB 36i. De REB 36i werd terecht vervangen, maar nu hebben wij weer te maken met een andere ondoordachte openeinderegeling: de MEP. Wij moeten weer ingrijpen en de zaak weer veranderen. Het beleid is bepaald niet consistent. In alle genoemde gevallen kon je van verre zien aankomen dat de kosten zouden exploderen. Er was namelijk geen beheersingsinstrumentarium ingebouwd. Ook voor ondernemers was dit geen verrassing. Als ik af en toe ondernemers hoor klagen, denk ik wel: dit lijkt op het meehuilen met de wolven in het bos. Wie zijn bedrijf afhankelijk maakt van overheidsubsidies neemt daarmee een risico. Het beleid kan namelijk wijzigen. Nu de MEP-uitgaven dreigen te exploderen, hoeven de ondernemers echter niet de consequenties daarvan, zoals hoger toeslagen voor de huishoudens, aan de mensen in dit land in allerlei zaaltjes uit te leggen. De politici moeten dat wel doen, terwijl de energierekening al hoog is. Dat neemt natuurlijk niet weg dat de overheid hier blaam treft. De regelingen zijn wat ons betreft te snel en ondoordacht in elkaar gesleuteld.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Die MEP-regeling is door het eerste kabinet-Balkenende in elkaar getimmerd. Daar zat de VVD bij, maar nu hoor ik de heer De Krom zeggen: eigenlijk wisten wij toen al dat het fout zou gaan. Hoe kan dat nou?

De heer De Krom (VVD):

Geen idee, ik zat er niet bij.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U niet, maar de VVD wel.

De heer De Krom (VVD):

Vanaf het moment dat ik hier in de Kamer over de MEP-regeling heb gesproken, heb ik gezegd: minister, u moet een plafond inbouwen, want de kosten gaan volstrekt uit de hand lopen. Dat gebeurt nu. Wij zagen het van verre aankomen. Beter laat dan nooit.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Oké, die houden wij erin.

Ik heb de indruk dat u nogal badinerend doet over ondernemers die last hebben van een wisselend overheidsbeleid. U neemt hen, zo begrijp ik, niet echt serieus. Het gaat om windenergie, dus dat hoeven wij niet serieus te nemen?

De heer De Krom (VVD):

Nee, u hebt niet helemaal goed geluisterd. Ik heb gezegd dat de overheid blaam treft. Wij hadden het zorgvuldiger moeten doen. Kennelijk was de politieke druk op de ketel echter zo hoog, dat dit soort regelingen te snel en ondoordacht in elkaar is getimmerd. Laten wij daar lering uit trekken. Wij moeten het niet meer op deze manier doen. Openeinderegelingen moeten wij voorkomen. Ik denk even terug aan het afschaffen van de EPR. Daarna pas kwamen de verhalen over de opeenstapeling van subsidieregelingen. Je kon zonnepanelen aanschaffen en vervolgens kwamen er allerlei opeengestapelde subsidieregelingen over je heen. Je hoefde ze niet eens op je dak te schroeven, want ook zonder dat hield je er al geld aan over. Dat heb ik pas gehoord nadat de EPR was afgeschaft. Toen kwamen er óók ondernemers...

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wij hebben het vandaag over de MEP-regeling en de crashoperatie vorig voorjaar inzake grootschalige biomassa en wind op zee. In die regeling is opeens de bijl gezet. Honderden projecten die al bij het ministerie van EZ waren ingediend, werden ineens gewoon in de ijskast gezet. Als dat geen inbreuk is op je investeringsklimaat, dan weet ik het niet meer. Het lijkt mij vrij ernstig. Vindt u ook niet, mijnheer De Krom?

De heer De Krom (VVD):

Dat vind ik ook en daarom zeg ik dat wij lering moeten trekken uit het verleden en niet meer zulke domme regelingen in elkaar moeten timmeren. Je weet dat ze op termijn niet houdbaar en bestendig zijn. Wij wisten het van tevoren. Iedereen die een beetje mee zat te kijken, had het kunnen weten. Dus zo'n verrassing was deze ingreep ook weer niet.

Dat is ook precies de reden waarom de VVD-fractie dit wetsvoorstel steunt. Het aanbrengen van een plafond is vervelend, maar het is noodzakelijk om de regeling toekomstbestendig te maken.

In het vragenuur van 26 oktober vorig jaar zei de minister van Financiën te overwegen de MEP-uitgaven weer onder het rijksuitgavenkader te brengen. Het hele aansluittarief zou dan verdwijnen. Dat heeft als voordeel dat wij dan weer in de begroting kunnen zien welke subsidies naar duurzame energie gaan en bovendien wordt de rijksbegroting dan niet langer verrast door onvoorziene hogere of budgetuitgaven. De minister van EZ haakt hier nu op in. Hij schrijft dat hij de mogelijkheden met de minister van Financiën onderzoekt. Wanneer krijgt de Kamer hierover uitsluitsel? Zal dat gebeuren bij de Voorjaarsnota? Als er inderdaad financiële ruimte zou zijn en het kabinet komt met zo'n voorstel, dan staat de VVD-fractie daar positief tegenover, om de redenen die de minister van Financiën heeft genoemd, maar natuurlijk ook omdat het de huishoudens € 50 per jaar scheelt op hun aansluiting.

De heer Samsom (PvdA):

Hoor ik de heer De Krom nu pleiten voor het geven van een energiecompensatie? Ik leg hem nog even uit hoe het idee ontstaan is. Het aansluittarief bedraagt ongeveer € 35. De energiecompensatie bedroeg ook ongeveer dat bedrag. Twee vliegen in één klap. Daarom zei de heer Zalm dat vorig jaar en daarom komt het wellicht bij de Voorjaarsnota terug. De heer De Krom is er enthousiast over, zo hoor ik net.

De heer De Krom (VVD):

Het gaat om heel verschillende zaken. Dit heeft niets met compensatie voor wat dan ook te maken. Het gaat om de systematiek van de subsidiëring van groene energie. Daarover heeft de minister van Financiën toen al in dat vragenuur, dat overigens wel over compensatie ging, deze opmerking gemaakt. Hij heeft ook aangegeven waarom hij die opmerking maakte. Het hangt samen met de systematiek van de financiering. Dat spreekt mij aan.

De heer Samsom (PvdA):

U zei daarnet dat het de burger mooi weer € 50 zou schelen. Het gaat overigens om € 35, maar u gunt de burger dat bedrag. In onze woorden heet dat een energiecompensatie. Ik snap dat u dat woord niet wilt gebruiken, maar als u het op die manier doet, zijn wij het snel eens.

De heer De Krom (VVD):

Gegeven de opmerkingen die de minister van Financiën heeft gemaakt, zouden wij er positief tegenover staan als de conclusie van het onderzoek dat de minister van Economische Zaken en de minister van Financiën nog laten uitvoeren, zou zijn dat alles weer teruggebracht moet worden in het rijksuitgavenkader. Ik wil nu weten of de middelen daarvoor aanwezig zijn.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijnheer De Krom, u bent een week te laat met deze ontboezeming. Is dit nou de zoveelste blunder in de VVD-verkiezingscampagne? Dat meent u toch niet?

De heer De Krom (VVD):

Ik begrijp best dat u hier een leuk nummertje van wilt maken, maar daar gaat het niet om. Het gaat mij om de fundamentele vraag hoe wij die subsidiëring het beste kunnen regelen. De minister van Financiën heeft indertijd beargumenteerd dat het is ingegeven door de systematiek van de financiering. Dat spreekt ons aan. Dat heeft natuurlijk als consequentie dat het aansluittarief verdwijnt. Dat heeft niets met compensatie te maken, maar wel met de systematiek van de financiering. Ik doe niets anders dan aansluiten bij datgene wat het kabinet al heeft gezegd. Verder wachten wij het onderzoek van de minister van Economische Zaken en de minister van Financiën rustig af.

De minister schrijft dat het doel van de MEP-regeling is om zo veel mogelijk duurzame productie te verkrijgen tegen een zo laag mogelijk bedrag. Als dat het doel is, moeten de subsidies gaan naar technologieën met de laagste onrendabele top. Alleen dan wordt gegarandeerd dat het hoogste rendement wordt gehaald uit iedere geïnvesteerde milieu-euro. De VVD-fractie verheugt zich erop dat de minister de suggestie oppakt om die pot via tendering te verdelen. Het voordeel daarvan is dat de markt bepaalt welke technologieën worden ingezet. Daarmee bouw je ook een prikkel in om goedkopere en innovatieve technologieën in te zetten. Als je evenwel alles zou tenderen, laat je veelbelovende technieken die onderaan dat lijstje bungelen, buiten beschouwing. De minister wijst hier terecht op. Aangezien dat ook weer niet de bedoeling is, moet een deel van de MEP voor innovatieve projecten opzij worden gezet. De vraag is wel waarom de minister dan toch weer per technologie wil tenderen. Waarom zet hij niet een deel van de MEP opzij om het primaire doel zo goedkoop mogelijk te halen? Als hij dat in de markt zet, ziet hij vervolgens wel welke technologieën als eerste boven komen drijven. Het andere deel kan hij vervolgens opzijzetten voor innovatieve technologieën. De vraag is wel welke verdeling de minister hierbij in zijn hoofd heeft. Daar zegt hij namelijk niet veel over.

De minister wil het raamwerk in een AMvB vastleggen, waarna de MEP-resultaten en -plannen ieder jaar in een rapport worden vastgesteld en met de Kamer worden besproken voordat een en ander in en een ministeriële regeling wordt vastgelegd. Ik vind dat een goed voorstel. De Kamer kan zich dan op hoofdlijnen over een en ander uitspreken. Het geharrewar over de onrendabele toppen en de berekeningen moet niet telkens bij de Kamer terugkomen, omdat zij daar eenvoudigweg niet voor geëquipeerd is. Er moet dan echter wel een systematiek worden ontwikkeld voor het geval bedrijven, ECN en EZ het niet eens zijn. Ik kan mij voorstellen dat er dan een onpartijdige deskundige in beeld komt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik begrijp het ongemak van de heer De Krom over de aanhoudende discussies over de onrendabele top per opwekkingssoort in het duurzame gebied. De enige manier om daarvan af te komen, is kiezen voor een verplicht aandeel duurzaam. Vervolgens mag de markt het verder uitzoeken. Misschien moeten wij die kant op. Vindt de heer De Krom dat ook?

De heer De Krom (VVD):

Het spreekt mij aan dat de minister in de stukken aangeeft dat hij het liefst wil komen tot een Europese harmonisatie van dergelijke steunregelingen. Het is nu namelijk een rommeltje in Europa, want ieder land doet wat anders. Dat wordt ook duidelijk aangetoond in het rapport van de Algemene Rekenkamer over groene energie. Dat betekent dat alle middelen die in de verschillende Europese landen ingezet worden, suboptimaal ingezet worden. Mijn vraag aan de minister is dan ook wat hij doet om op dit terrein te komen tot Europese harmonisatie. Wij constateren dus dat wij in Europa al die verschillende systemen hebben. Wij zouden ervoor kunnen kiezen om alles op z'n kop te zetten en het in Nederland weer anders te doen dan op dit moment, maar dan zouden wij het in Europa nog steeds niet op dezelfde wijze doen. En wij pleiten toch voor harmonisatie van die steunregeling. De heer Vendrik heeft daarover overigens ook zelf vragen gesteld.

Ik ben er niet aan toe om positief te reageren op zo'n verplicht aandeel. Er zijn weliswaar voordelen. Die heeft de heer Vendrik opgesomd. Er is echter ook een groot nadeel. Het is mogelijk om een bedrijf te verplichten om 2,5% tot 5% groene energie te kopen op straffe van een boete. Die boete moet uiteraard altijd hoger zijn dan de kosten van het verplichte aandeel, omdat iedereen er anders voor kiest om die boete te betalen. In de praktijk is het dan mogelijk dat die energiebedrijven met een windfall profit te maken krijgen: de boete ligt hier, de kosten liggen daar, maar de prijs van verkoop zal snel gelijk zijn aan de hoogte van de boete. Onder andere om die belangrijke reden aarzel ik om die keuze te maken. Wellicht kom ik zelfs tot de conclusie dat wij dat helemaal niet moeten doen.

Ik heb een amendement ingediend met de intentie om een vreemde kronkel uit de wet te halen. Op dit moment vinden aansluitingen boven de 10 megawatt op het net niet gereguleerd plaats. Daarvoor is een openbare aanbesteding nodig en dat gebeurt dus op kosten van de aanvrager. Onder de 1 megawatt geldt het gereguleerde tarief en tussen de 1 en 10 megawatt gelden beide systemen naast elkaar. Een aanvrager zal het systeem kiezen dat voor hem de minste kosten met zich brengt. Als een openbare aanbesteding gunstiger is dan het gereguleerde tarief, wordt dus voor die optie gekozen. In die gevallen waarvoor het omgekeerde geldt, blijft de netbeheerder met de aansluitingen zitten die relatief hoge kosten met zich brengen. In de praktijk blijkt dat exploitanten van bijvoorbeeld windparken met een vermogen van meer dan 10 megawatt hun parken als het ware in stukjes knippen om zodoende van het gunstige regime van 1 tot 10 megawatt te profiteren. Het amendement beoogt een einde te maken aan die kunstmatige truc. Ik vraag de minister om in brede zin op de consequenties van dat amendement in te gaan.

De heer Hessels (CDA):

De heer De Krom spreekt van een vreemde kronkel in de wet. Het is toch wel raar dat die vreemde kronkel in 2004 in de wet terecht is gekomen door een amendement dat mede door de stemmen van de leden van de VVD-fractie is aangenomen. Het is nog sterker: de naam De Krom staat eronder. De heer De Krom heeft het voorbeeld genoemd van zijn grote liefde, namelijk de windmolenparken op zee. Met name de afnemers van installaties tussen de 1 en de 10 MVA vallen onder de kleine ondernemingen. Dat zijn de mkb'ers en de tuinders. In het amendement bepleit de heer De Krom dat al die mensen zelf een openbare aanbesteding van hun aansluiting doen. Dat kunnen zij absoluut niet. Die mensen staan in de zaak en werken mee. Zij moeten hard werken. Dat weet de VVD-fractie toch? Wil de heer De Krom al die mkb'ers in de problemen brengen om dat ene probleem ten aanzien van die windmolens op zee op te lossen?

De heer De Krom (VVD):

De heer Hessels heeft twee uitstekende vragen gesteld. Ik heb getwijfeld of het verstandig was om dat amendement nu in te dienen, maar desondanks heb ik dat gedaan. De reden daarvan is dat die kronkel waarover ik zojuist heb gesproken, wel degelijk bestaat. Vorig jaar hebben wij dat amendement ingediend en ik sta nog steeds volledig achter het doel daarvan. Ik kon echter niet voorzien wat er in de praktijk zou gebeuren, namelijk kunstmatig opknippen. Mijn doel is om die truc te corrigeren. De heer Hessels heeft gezegd dat mijn amendement veel verder strekt en dat het ook die kleine ondernemingen raakt. Dat is echter geenszins mijn bedoeling. Ik wil graag dat de minister op dat amendement reageert.

De heer Hessels (CDA):

Ik begrijp dat u hiermee virtueel uw amendement intrekt.

De heer De Krom (VVD):

Daar ga ik toch echt zelf over.

De heer Hessels (CDA):

Het is inderdaad mijn interpretatie van uw woorden, Ik erken dat het probleem van het opknippen van grotere projecten zich voordoet. Dat kun je echter ook oplossen door sub b van artikel 1 van Elektriciteitswet in die zin aan te passen dat de term "installatie" wordt toegevoegd aan de onroerende zaken. Ik hoor graag van de minister of dat ook het probleem van de heer De Krom oplost, zonder dat er sprake is van een verslechtering voor het mkb. In dat geval kan het amendement dat de heer De Krom en ik vorig jaar gezamenlijk hebben ingediend, in stand blijven.

De heer De Krom (VVD):

Wellicht is dat een goede suggestie. Ik kan dat nu niet overzien. Ik hoop dat de minister hier duidelijkheid over kan bieden. Mij gaat het erom dat die rare kronkel uit de wet wordt gehaald. Als dat kan zonder de doelstelling van het amendement van vorig jaar te raken, ben ik daar zeker voor te vinden.

De heer Samsom (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Voor de stimulering van duurzame energie is één ding cruciaal. Dat is niet het gemakkelijk verkrijgen van vergunningen voor windmolenparken. Dat is wel belangrijk, maar niet het belangrijkste. Torenhoge subsidies zijn ook niet cruciaal. Die zijn wel leuk, maar niet doorslaggevend. Cruciaal voor de stimulering van duurzame energie is het vertrouwen van investeerders in een consistent overheidsbeleid. Daar heeft het de afgelopen jaren sterk aan ontbroken.

Ik schets kort de geschiedenis. Het begon met minister Heinsbroek die op de trappen van zijn ministerie riep dat de toenmalige stimuleringsregeling voor duurzame energie afgeschaft zou worden, zonder erbij te zeggen wat daarvoor in de plaats kwam. Het gevolg was dat investeerders in duurzame energie – in mijn vorige baan was ik er daar een van – zich dood schrokken. Bij alle investeerders ging ook meteen de telefoon: de bank met de mededeling dat het project niet door kon gaan. Op die basis konden zij geen zaken doen.

Daarna kwam de MEP, die een stap in de goede richting leek. Opnieuw was de regering echter niet consistent. De inkt van de regeling was nog niet droog of men begon er al aan te knabbelen. Bedragen werden neerwaarts bijgesteld en allerlei randvoorwaarden werden gewijzigd. Het voorlopige dieptepunt was de crashoperatie van afgelopen voorjaar toen minister Brinkhorst ineens de stekker uit de subsidieregeling voor offshore windenergie en voor grootschalige biomassa trok. Dat was weliswaar tijdelijk, maar voldoende om opnieuw bij de investeerders de telefoon te laten gaan. Weer was het de bank die meldde dat op die manier de projecten geen doorgang konden vinden. Afgezien van de amendementenflikflak van de heer De Krom was dit het voorlopige dieptepunt. Op deze manier kan men niet investeren.

Een paar weken geleden hoorde ik van een investeerder dat de overheidssubsidies voor duurzame energie nog maar voor een derde worden meegeteld. Investeerders hebben nog maar voor 33% vertrouwen in de overheidssubsidies. Toegegeven, het is meer dan het vertrouwen van de bevolking in dit kabinet als geheel, maar het blijft een laag percentage. Als investeerders er geen vertrouwen meer in hebben, kun je de subsidies opschroeven tot je een ons weegt, maar dan gebeurt niet veel meer.

In plaats van dat wij daaruit de les trekken dat consistentie het belangrijkste is, legt de minister ons een wetswijziging voor waarmee opnieuw alles op z'n kop wordt gezet. Het oorspronkelijk doel van de wetswijziging was nog tot daaraan toe, want als het plafond maar hoog genoeg is, verlies je niet veel vertrouwen. Om die reden steunen wij ook het amendement van de heer Hessels op dit punt. Opeens werd echter ook het nieuwe systeem van de tender geïntroduceerd. Men moet eens bedenken wat dat betekent voor een investeerder in een offshore windmolenpark. Eerst moet hij jarenlang ploeteren voor een vergunning, want het is al lastig genoeg om toestemming te krijgen om een dergelijk park op zee te realiseren. Vervolgens moet hij maar afwachten of hij die tender krijgt. Of andersom: eerst de tender en vervolgens afwachten of hij de vergunning krijgt. Dat is toch geen basis voor investeringen? Op die manier kunnen ze niet aan de slag.

Ik doe dus één klemmend beroep op deze minister: houd het systeem in stand dat we nu hebben. Het is succesvol. Het is misschien wel té succesvol, als je naar je eigen portemonnee kijkt. Nee, het is succesvol omdat het veel duurzame energie oplevert. Maar daarvoor moet het wel ruimhartig worden gesteund, met voldoende budget. Vandaar mijn amendement om het onzalige idee van de tendering eruit te halen. Let wel, het principe wijzen we niet af, maar nu doen we dat wel, omdat het de hele boel op zijn kop zet. Het amendement haakt een beetje in op het amendement van de heer Hessels en mijzelf. Bureau wetgeving heeft me verzekerd dat het wel kan.

Wat moet nu wel worden gedaan voor de langere termijn? Ik zal onze visie geven. Uiteraard is een systeem van een vast bedrag per kilowattuur voor de langere termijn niet slim, niet houdbaar, niet efficiënt. Om het vertrouwen van investeerders te wekken, moeten ambitieuze doelen worden gesteld, die verdergaan dan 2010. In energietermen is 2010 morgen, in investeringstermen was het gisteren. Je moet doelen stellen die verdergaan dan 2010 en ook verder dan wij allemaal tot nu toe op papier hebben gezet. 10% duurzame energie in 2020 is de officiële regeringsdoelstelling, maar dat is veel te weinig. Als wij onze energieafhankelijkheid serieus willen terugdringen en serieus iets willen doen aan klimaatverandering, dan is 10% duurzame energie in 2020 natuurlijk veel te weinig. Laten we de discussie over wat het wel zou moeten zijn, nu starten, zodat we voor investeerders ruim op tijd de doelstellingen van de Nederlandse regering duidelijk hebben. De investeerders mogen het vervolgens invullen. Graag zelfs.

Het tweede is natuurlijk het verplichte aandeel duurzame energie opnemen in de wet. Het idee is al in de wet opgenomen dankzij een amendement van mijzelf en de heer Hessels van enige jaren geleden, maar nu moet het worden ingevuld. Met zo'n systeem bied je investeerders uiteindelijk het meeste vertrouwen. Ik ken de overwegingen over boete en windfallprofits. Als wij erin slagen om met de huidige MEP voldoende dynamiek in de markt te creëren, zijn windfallprofits niet meer aan de orde; dan is er genoeg concurrentie en zullen de prijzen de daadwerkelijke kostprijs vertegenwoordigen, en niet tegen de boete aan gaan zitten, zoals in België gebeurt – waar de facto maar één aanbieder is. Wij hoeven die fout niet te maken.

Tot slot, omdat we nu toch over duurzame energie praten, een paar zaken waarvoor ik de aandacht van de minister wil en het liefst nog een oplossing. Eerst biomassa in Delfzijl. In andere debatten praten we ons suf over de problemen van de hoge energieprijzen voor de energie-intensieve industrie. Er was daar een prachtig plan dat betaalbare én duurzame energie opleverde: biomassa. Ik was, eerlijk gezegd, wat ongerust over het oorspronkelijke idee van de palmoliecentrale; ik wil niet dat hier, met subsidie van de overheid, allerlei producten uit de Derde Wereld worden verstookt die daar meer slecht doen dan hier goed doen. Deze industrie heeft echter niet stilgezeten. Samen met het Wereld Natuur Fonds zijn er afspraken gemaakt over duurzame palmolie. Duurzame palmolie bestaat. Maar toen de rondetafelgesprekken hierover aan de gang waren, trok de Nederlandse minister de subsidie voor precies deze energiebron in. Ik heb dat met mijn kritische vragen nooit beoogd. De heer Van der Ham en ik wilden zekerstellen dat het ging om een duurzame bron van energie. Als dat het geval is, verdient ze een ruimhartige investering. Het is pijnlijk dat zo'n project door een subsidievermindering van ongeveer eenderde juist in Delfzijl niet doorgaat.

Hetzelfde geldt voor het innovatieve project om bermgras op een duurzame manier te verstoken in plaats van het gewoon langs de kant van de weg te laten rotten of in te ploegen in het land met alle problemen van dien. Ook dat project is gestopt omdat er van de ene op de andere dag een derde van de subsidie verviel. Dat soort gebeurtenissen mag zich niet voordoen.

Ik sluit mij graag aan bij de vragen van de heer Hessels over de teruglevering. Ik had daarover schriftelijk vragen gesteld maar wellicht beantwoordt de minister die in dit debat mondeling. Dat scheelt veel energie. Bovendien ben ik urgent nieuwsgierig naar de antwoorden want ik krijg sinds daar weer wat media-aandacht voor geweest is, talloze e-mails van mensen die met goed aangesloten zonnepanelen op hun dak zitten te wachten op een redelijke vergoeding voor de door hun geproduceerde, schoonste stroom die men zich kan voorstellen. Zolang energiebedrijven obstructie blijven plegen tegen het amendement dat daarover is aangenomen, en dus tot wettekst is verworden, hebben wij allen een heel groot probleem. Deze minister kan en moet de energiebedrijven tot de orde roepen.

De heer Van der Ham (D66):

U hebt gezegd dat u de tenders prima vindt zolang een en ander simpel wordt gehouden. Bent u die mening bij alle vormen van energie toegedaan? Ik weet dat bij biomassa ook wordt gedacht aan tenders van drie tot vijf jaar. Die kunnen daarbij best een goede functie vervullen. U schiet wel erg snel alle tenders in de MEP af terwijl deze misschien voor bepaalde vormen van energie goed kunnen werken. Ik ben het overigens helemaal met u eens dat de zaken zo simpel mogelijk moeten worden gehouden.

De heer Samsom (PvdA):

Ik ben het ermee eens dat in theorie, met een blanco voorgeschiedenis, een begin met tenders mogelijk zou zijn. Op zich is het immers geen beroerd systeem. Er is echter nu eenmaal gekozen voor dit systeem. De belangrijkste les die wij moeten trekken uit de afgelopen jaren – daar zijn zelfs promotieonderzoeken naar gedaan en wetenschappers zijn het hier dus over eens – is dat de achilleshiel van het Nederlandse duurzame energiebeleid gelegen is in de wispelturigheid ervan. Het spotje van de VVD kan toegepast worden op het duurzame-energiebeleid van deze regering. Mijn fractie kiest er daarom voor, zich tegen de tenderregeling te verzetten en zich in te zetten voor een succesvol systeem zodat in de toekomst een duurzame energievoorziening wordt gerealiseerd.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Het is van groot belang dat wij op een eerlijke en duurzame manier met de schepping omgaan. Dat is een gegeven in het licht van het door mijn fractie bevorderde, Bijbels genormeerde rentmeesterschap. Wanneer wij energie gebruiken, moeten wij er dan ook naar streven om zo min mogelijk inbreuk te maken op de natuur en het milieu. De SGP-fractie heeft daarom destijds uit volle overtuiging gestemd voor het wetsvoorstel waarmee de MEP-regeling werd ingevoerd. Stimulering van de duurzame productie van energie is een belangrijk middel om milieuschade zoveel mogelijk te voorkomen. Om het vertrouwen in de subsidieregelingen niet te ondergraven, moet er uiteraard worden gekozen voor een regeling die eerlijk is en niet tekort doet aan gewekte verwachtingen, laat staan aan toegezegde bedragen.

Het is de bedoeling dat er een subsidieplafond komt voor de MEP-regeling met een jaarlijks vast te stellen volume, omdat de regeling anders aan zijn eigen succes ten onder zou gaan. Als norm wordt een duurzame productie van 9% in 2010 aangehouden; dat is de nationale doelstelling die in het Europese kader is vastgesteld. De vraag is of dat percentage eerder bereikt kan worden. Die vraag is natuurlijk van belang om de mate van stimulering te bepalen. Om het subsidieplafond zo goed mogelijk in te vullen, zal er uiteraard gekozen moeten worden voor een goede en effectieve verdeling van de beschikbare bedragen. Het is mijn fractie al met al nog niet helemaal duidelijk geworden volgens welke lijnen die verdeling wordt gemaakt. Het blijft allemaal behoorlijk vaag. Aan de ene kant lijkt de minister te kiezen voor technieken met een lage onrendabele top. Op die manier kan er uiteraard zo veel mogelijk duurzame energie worden geproduceerd. Betekent dit echter ook dat er uiteindelijk een maximale milieuwinst wordt behaald? Met andere woorden: wordt het geld wel op de beste manier ingezet? Aan de andere kant wil de minister ook geld vrijmaken voor veelbelovende technieken die op de langere termijn wat goeds op lijken te leveren. Het blijft alleen onduidelijk hoe de minister hierover gaat beslissen: welke criteria hanteert hij daarvoor? Wat bedoelt hij met "in beperkte mate voor subsidie in aanmerking komen om leereffecten op te kunnen doen"?

Uiteraard moeten wij meer vaart zien te krijgen in innovatieve projecten, bijvoorbeeld voor windenergie en biomassa. In dat licht gaat het ook om het creëren van een stabiel investeringsklimaat, waarover de heer De Krom al sprak. Ook mijn fractie wil beklemtonen dat eenmaal toegezegde bedragen voor bepaalde projecten niet eenzijdig verlaagd kunnen worden. De doelstelling van de regeling is immers om duidelijkheid en zekerheid te bieden voor een langere periode. De minister heeft dit in de stukken ook al toegezegd, maar graag horen wij dit nog eens uitdrukkelijk. Noodmaatregelen als het ingrijpen in bestaande contracten moeten tot het uiterste worden vermeden. Kan de minister garanderen dat hij dergelijke noodmaatregelen als gevolg van dit wetsvoorstel niet hoeft te nemen? Als de minister bang is dat een vastgesteld bedrag toch na verloop van tijd te laag zal zijn, dan kan er naar onze opvatting beter worden gekozen voor een kortere looptijd of voor bijvoorbeeld een bedrag dat binnen bepaalde marges gekoppeld wordt aan de marktprijzen.

Voor een stimulerende regeling is het natuurlijk altijd goed als blijkt dat de regeling goed werkt. Wel moet dan serieus worden afgewogen of de gekozen bedragen in een goede verhouding staan tot de "onrendabele top". Ik neem graag aan dat regelmatig bekeken wordt of de bedragen nog steeds aansluiten bij de actuele situatie op de markt. Een lager bedrag is natuurlijk altijd minder prettig dan een hoger. Op het moment dat het bedrag wordt gewijzigd, moet er natuurlijk geen run ontstaan om nog snel even voor het oude bedrag in aanmerking te komen, verondersteld dat dit hoger is. Hoe wordt een dergelijke situatie in de toekomst voorkomen? Hoe wordt er gehandeld met aanvragen die net wel of net niet in behandeling genomen zijn, langs een fatale cesuur? Maakt het hiervoor nog uit of er gewerkt wordt met vaste bedragen of met tendering? Graag krijgen wij hierover duidelijkheid.

Een subsidie aanvragen is een, werken volgens de voorwaarden is twee. Wij zijn de minister dan ook erkentelijk voor zijn toezegging dat in de AMvB opgenomen wordt dat men moet voldoen aan de prognose van de productie en anders wordt gekort. Is het ook de bedoeling dat er nog een prikkel wordt opgenomen voor het halen van de productie? Mensen die door hun eigen nalatigheid niet aan de voorwaarden voldoen, mogen dat naar onze opvatting best voelen. Dat is vooral ook van belang voor die producenten die zich keurig aan de regels houden.

De minister is van plan om subsidieaanvragen alleen toe te wijzen als er al sprake is van een vergunning. Dat is op zichzelf een logische keuze. Als belangrijke randvoorwaarde geldt dan wel dat gemeenten bij de vergunningverlening voor een installatie niet als eis stellen dat eerst de subsidieaanvraag helemaal afgerond is, want dan ontstaat een cirkelredenering. Wil de minister erop letten dat dit niet gebeurt? Ik stel deze vraag opnieuw, omdat in de nota naar aanleiding van het verslag al te gemakkelijk wordt gesteld dat zoiets een bedrijfsrisico zou zijn. Indien dit plaatsvindt, haalt het de slagkracht uit de ontwikkelingen, vanwege die cirkelredenering.

Ik heb nog één punt. Mijn fractie vraagt aandacht voor de opmerking van de Raad van State over de mogelijkheid van subdelegatie aan de minister in artikel 72m. In de toelichting is wel het nodige toegevoegd om aan deze opmerking enigszins tegemoet te komen; dat is mij niet ontgaan. Toch blijkt de wettekst op dit punt niet helemaal duidelijk. Waarom is er niet gewoon gekozen voor een bepaling dat er regels gesteld worden bij AMvB om vervolgens subdelegatie toe te staan voor een nadere invulling van die hoofdregels? Dat is een tweeslag die in de drieslag van het amendement van de heer Hessels is voorzien.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Namens de fractie van GroenLinks heb ik deze minister in de vele energiedebatten regelmatig opgeroepen tot een revolutie in de energiepolitiek. Soms lijkt het er een beetje op. Maar als ik dit wetsvoorstel zie, dan zou ik deze minister willen vergelijken met Karl Marx die schrijft aan deel 1 van Das Kapital en halverwege, op pagina 102, zijn inktpotje omstoot, vertwijfeld om zich heen kijkt en over gaat tot de orde van de dag. Zo kwam die revolutie er natuurlijk nooit.

Dit wetsvoorstel en de hele voorgeschiedenis van de MEP doet mijn fractie buitengewoon veel verdriet. Laten wij eerst even kijken waarvoor het ook al weer bedoeld was en dan met name naar de doelstellingen op het terrein van duurzame energiepolitiek. Ik sta hier voor de zoveelste keer om deze minister uit te leggen dat wij dringend behoefte hebben aan een langetermijnbeeld voor de verduurzaming van onze energievoorziening. Niet alleen voorbij 2010, maar ook voorbij 2020. Wij hebben er voor de zoveelste keer om gevraagd en voor de zoveelste keer is er weer geen duidelijkheid. Zoals de heer Samsom zei, hebben wij die langetermijndoelstelling nodig voor investeringszekerheid en langetermijnplanning die de energiesector nodig heeft om dit land af te helpen van zijn olie- en gasverslaving en op weg te helpen naar een duurzame energietoekomst. Een helder overheidsbeleid begint, juist op dit terrein, allereerst met het vaststellen van een langetermijnbeeld. Wij hebben het dan inderdaad over decennia. Juist omdat het gaat over zo'n essentiële voorziening als de energievoorziening, blijft het elke keer weer merkwaardig waarom die langetermijndoelen er niet zijn, niet gesteld zijn, geen richting geven en geen visie bevatten hoe daar te komen.

Uit de schriftelijke behandeling blijkt vervolgens dat deze minister daar vooral met Europa over wil spreken. Toegegeven, hij moet ook veel met Europa bespreken. Wat gaat daar vervolgens gebeuren? Wat is zijn inzet voor het Europese gesprek over die langetermijnenergiepolitiek? Graag helderheid in dit debat. Wat voor type doelstellingen wil hij in Europa? Productie of consumptie? Wat voor type afstemming van het Europees instrumentarium wil hij? Waar gaan wij eigenlijk precies over? Waar denkt deze minister aan? Mijn fractie vindt het teleurstellend dat men er in Europa nog niet aan toe is om in te zien dat harmonisatie uiteindelijk de richting is die wij moeten inslaan. Hoe denkt deze minister erover? Of lees ik het, met de heer De Krom, net anders en is deze minister ineens wél voor harmonisatie? Hoe zit het precies?

Punt twee: 9% duurzame elektriciteit in 2010, 10% duurzame energie in 2020. Uit dit wetsvoorstel en de hele voorgeschiedenis blijkt – en dat doet mij pijn aan het hart – dat het niet gaat om het zo snel mogelijk bereiken van een maximaal duurzame energievoorziening in de duurzame energiepolitiek, maar in het hebben en houden van je bestaande budgetten. Vervolgens blijkt dat de doelstelling van 9% duurzame elektriciteit in 2010 in feite een maximumdoelstelling wordt. Het is namelijk niet de bedoeling dat wij per ongeluk te veel geld uitgeven opdat wij in 2010 misschien een half procentje hoger zitten. Kortzichtiger kan ik het mij bijna niet voorstellen. Minister, gelet op dat enorme belang van onze energiepolitiek en onze energievoorziening, vanwaar deze keus? Waarom is de facto een minimumdoelstelling ineens een maximumdoelstelling geworden? Kan de minister mij dat uitleggen?

De relatie tussen de duurzame elektriciteitsdoelstellingen 2010 en de doorwerking daarvan op de energiedoelstelling klemt des temeer, want de vooruitzichten voor het behalen van de laatste doelstelling zijn heel wat minder rooskleurig. Als dat de langetermijndoelstelling is, dan hebben wij er tenminste een. Maak dan van de duurzame elektriciteitsdoelstelling geen maximumdoelstelling. Zorg dat je erover heengaat, opdat je in ieder geval de doelstelling in 2020 gaat halen. Graag helderheid.

Hoe gaan wij die MEP-gelden inzetten? Het zou logischerwijs de gedachte moeten zijn dat de minister een onderverdeling maakt in de mate waarin bepaalde energietypen gestimuleerd moeten worden. Dat is nog niet het geval. Uit het ingewikkelde schriftelijke debat met de minister – ook niet voor het eerst – blijft dat hij eigenlijk geen keuze maakt hoe hij de bestaande MEP-gelden in de toekomst wil gaan inzetten. Moet het gaan over de meest innovatieve en dus duurdere opties met een hoger groeipotentieel? Op pagina 2 van de nota naar aanleiding van het verslag zegt de minister dat dit het geval is. Het gaat daar met name over de wat innovatievere opties voor de periode na 2010, waar wij overigens al bijna zijn. Hij schrijft echter daarnaast op bladzijde 8 van de nota naar aanleiding van het verslag dat hij er in beginsel een voorkeur voor heeft om de subsidies te richten op opties met een laagrendabele top, waarmee hij kosteneffectiviteit op de korte termijn bovenaan zet. Hiermee wordt in alle scherpte de onduidelijkheid over doelstellingen van de MEP aangegeven. Waar is deze nu precies voor bedoeld? Opnieuw moet ik hier voor de duizendste keer hetzelfde vervelende vraagje stellen, namelijk aan welke doelstellingen de MEP volgens deze minister moet voldoen.

De MEP is in de plaats gekomen van het fiscale instrument. Dat konden wij op zich nog billijken. De voorkeur van mijn fractie is bekend. Wij horen milieuvriendelijk gedrag helemaal niet te subsidiëren. Wij horen hooguit milieuvervuilend gedrag af te straffen via heffingen. Mijn fractie heeft een grote voorkeur voor het systeem van een verplicht aandeel duurzaam. Dat moet geen algemeen systeem zijn waarin één doelstelling voor het aandeel duurzaam aan een energieleverend bedrijf wordt opgelegd, maar een systeem van gedifferentieerde doelen.

De heer De Krom benoemde het probleem met de boetes die tot windfall profits leiden. Uit de evaluatie die ons onlangs ter hand is gesteld, maak ik op dat dit een probleem is voor de korte termijn dat niet duurzaam in de marktprijs zal worden verwerkt. Er is dus geen beletsel om daarmee grote stappen vooruit te zetten. Waarom doet de minister dat niet? Hij heeft immers inmiddels ook grote ervaring met de relatieve gekte die er elk jaar weer uitbreekt als wij met elkaar bediscussiëren wat per energieoptie de onrendabele top is en of die 0,1 cent hoger mag of niet. Eigenlijk zou dat debat hier überhaupt niet moeten plaatsvinden. Omdat er echter een MEP-subsidie is die dat type onderzoek nodig maakt, ontkomen wij daar helaas niet aan. Met een systeem van een verplicht aandeel duurzaam, zijn wij dat debat kwijt. Het is dan aan marktpartijen om met elkaar te onderhandelen binnen bepaalde opties over de vraag wat de meest duurzame en efficiënte variant is. Dat is het systeem dat mijn fractie wil. Daarmee zijn wij van deze gekkigheid af, inclusief het buitengewoon zwabberende overheidsbeleid dat fixatie van budgetten met zich meebrengt.

Ik wil nog een algemene opmerking maken. Dit kabinet heeft een langetermijndoelstelling voor de staatsschuld. Die moet in ongeveer 25 jaar zijn afgelost. Hoe kan het dan zijn dat er geen langetermijndoelstelling is met betrekking tot duurzame energie?

In de praktijk van het afgelopen jaar bleek al hoe ongelofelijk wiebelig het overheidsbeleid is, zwabberend en wel. Het subsidiebedrag voor grootschalige biomassa en wind op zee is op nul gesteld. Dat was een noodmaatregel. Het ging om investeringen waar veel investeerders kennelijk voorheen wat in zagen. Het barstte van de plannen, met name voor wind op zee. Er waren voornemens om parken te bouwen en die hebben wij nodig. Er moet worden gebouwd op zee. Dat hele investeringsklimaat is weg. Iedereen staat elkaar aan te kijken. Probeer dat maar eens uit te leggen aan de baas die eerder goedkeuring heeft gegeven om dat soort plannen bij de minister in te dienen. Dat is niet de manier waarop het moet.

De minister moet maar eens duidelijk stellen dat dit soort situaties in de toekomst wordt voorkomen. Als wij blijven doorgaan met het gebruik van een subsidie-instrument als de MEP, moet er sprake zijn van zekerheid in het investeringsklimaat. Dat betekent dat de overheid betrouwbaar moet zijn. Wij ontkomen er niet aan. Dit beleid heeft niet mijn eerste voorkeur, maar het is wel dat van de minister. Als hij wil dat het nog op enige wijze zoden aan de dijk zet, moet hij zich ervan vergewissen dat zijn beleid leidt tot een vorm van betrouwbaarheid die investeerders niet volledig afschrikt. Wie durft nu nog te bouwen voor wind op zee, met zo'n minister, zo'n regeling en zo'n overheid? Voor wij het weten zijn wij weer twee jaar verder en dit debat duurt al jaren. Er moet dus voor worden gezorgd, dat moet de minister in dit debat garanderen, dat herhaling van een dergelijke crashmaatregel geheel is uitgesloten.

De vraag is of dit in de praktijk kan worden waargemaakt door deze minister en zijn departement. Wij discussiëren regelmatig met elkaar over de hoogte van de onrendabele top. Dat leidt tot verhitte debatten. Hoe kan het dan gebeuren dat de ambtenaren op het departement van de minister niet in de gaten hebben gehad dat deze projecten eraan kwamen? Hoe kun je wel zo precies weten wat de onrendabele top is en tegelijk de plank zo misslaan door niet te voorzien dat de regeling zodanig wordt overschreden dat deze maatregel volgens de minister nodig zou zijn? Dan schort er iets aan je feeling met de markt.

Ten aanzien van de financiering van de MEP had naar onze mening al een paar jaar geleden tijdens de introductie ervan moeten worden besloten dat deze niet zou worden bekostigd uit een algemene heffing op de elektriciteitrekening maar gewoon vanuit de algemene middelen. Dat brengt opnieuw de vraag met zich mee welk type fonds de MEP zal zijn. Die vraag is niet nieuw. Wij hebben hem toentertijd ook al gesteld tijdens het wetgevingsoverleg. Is het een fonds dat regulier onderdeel uitmaakt van de rijksbegroting? Met andere woorden: op is op, heb je wat over dan gaat het naar Zalm, maar heb je een tekort dan heb je zelf een probleem. Dat zijn zo ongeveer de begrotingsregels van minister Zalm. Of is het een fonds waarin je overschotten in het ene jaar kunt meeslepen naar een volgend jaar, zodat via de begrotingssystematiek niet van jaar tot jaar kan worden ingeteerd op het budget dat voor de MEP beschikbaar is. Welk type begrotingsregels zullen op het fonds van toepassing zijn?

De manier waarop het ten aanzien van wind op zee is gegaan, is een ramp. Waar staan wij nu? Gaan wij nu echt stappen zetten? Ik meen dat dit niet het geval is. Er zijn twee vergunningen uitgegeven, terwijl ongeveer tachtig plannen bekend waren gemaakt, die elkaar overigens voor een deel overlappen. Het gaat om 23.000 megawatt. Dat is nogal wat! "Halleluja," dacht ik, "eindelijk reageert de markt". Daarmee moet je volop door, want je hebt gelet op de geschiedenis van dit voorjaar iets goed te maken. In de "frisse wind op zeebrief" van 16 februari staat maar één zin. Daarin staat dat het nu aan de marktpartijen is om het aantal opties en het aantal plannen terug te brengen.

Zo komen wij er niet! Er moet worden gebouwd op zee! Wij hebben het erg hard nodig. Ik vraag deze minister opnieuw om door te pakken. Hierover heb ik zelfs met zijn voorgangers al ruzie gehad. Wij moeten opnieuw beginnen. Een schone lei. Er kan bijvoorbeeld worden begonnen met de strategische MER. Ook dat hebben wij al eerder bepleit. Alle potentiële gebieden op zee komen dan in beeld. Vervolgens kan de toewijzing ervan aan individuele producenten en investeerders maximaal worden geborgd. Ik zeg het opnieuw: snelheid, snelheid, snelheid!

Deze minister draaide zijn hand er niet voor om om in één keer de regeling voor windenergie op zee stop te zetten. Net als andere fracties vragen wij al ruim een jaar naar de criteria ter bevordering van het gebruik van duurzame biomassa. De palmoliekwestie is bekend. Ik zal het kortheidshalve niet allemaal opnieuw uitleggen. Wij vragen ook op dit punt de minister om actie! Vorig jaar zomer was het al een hot issue, maar wij hebben nog steeds niets gezien. Wat gaat er nu gebeuren? Waar blijft de toegezegde AMvB waarin heldere criteria worden gesteld welke typen biomassa als duurzaam worden beschouwd en daarmee subsidiegerechtigd worden?

Uit de schriftelijke ronde hebben wij begrepen dat de periode voor subsidiëring van biomassa zal worden teruggebracht tot drie of vijf jaar. Dat achten wij zeer ongewenst. De minister suggereert dat de investeringszekerheid omhoog gaat door een kortere looptijd. Het omgekeerde lijkt ons het geval. Het probleem van de sterk fluctuerende marktprijzen zou moeten kunnen worden opgelost door de subsidie in formulevorm te relateren aan de jaarlijkse marktprijs. Wat is daar mis mee? Verkorting van de termijn waarover de subsidie wordt uitgekeerd is geen oplossing. Het voorstel dat ik zojuist heb gedaan wel. Door de langere looptijd heeft het meer zekerheid aan investeerders. Door jaarlijkse aanpassing van het bedrag zal geen sprake zijn van overschrijding of onderuitputting van het jaarlijkse subsidiebedrag.

Omdat de voorzitter mij duidelijk maakt dat ik moet afronden, was dit mijn laatste zin.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik meen dat iedereen al heeft gezegd dat onzekerheid niet goed is voor duurzame energie. De heer Vendrik sprak van "zwabberig". Andere termen die ik heb gehoord zijn "wiebelig" en "onzeker". Als je er een dynamo op zou kunnen zetten, zou je duurzame energie kunnen opwekken. Helaas is dat bij beleid niet mogelijk.

Door de systematiek van de MEP dreigt het risico dat de consument uiteindelijk opdraait voor een overschrijding van de MEP. Door het vaststellen van subsidieplafonds is dit probleem opgelost, zoals het nieuwe wetsvoorstel beoogt. Het totale budget moet voldoende zijn om de doelstelling van minimaal 9% duurzame energie in 2010 te behalen. Het totale budget kan weer onderverdeeld worden naar de vormen van opwekking.

In de nota naar aanleiding van het verslag is te lezen dat fracties over het algemeen positief staan tegenover betere financiële beheersbaarheid van de MEP-regeling. Dit geldt ook voor de fractie van D66. Dit wetsvoorstel geeft meer duidelijkheid en zekerheid aan de markt en draagt bij aan een stabieler investeringsklimaat. Onwenselijke situaties, zoals in de afgelopen jaren het plotseling stopzetten van subsidieverlening aan wind en op zee en aan grootschalige biomassaprojecten, worden hiermee hopelijk voorkomen of tot een minimum beperkt. Het verlenen van optimale duidelijkheid en zekerheid aan investeerders is van groot belang. Daarom begrijp ik niet helemaal waarom de minister wel heeft gekozen voor het jaarlijks vastleggen van een maximumbudget. Anderen hebben daarop ook gewezen. Waarom is niet gekozen voor het vaststellen van een meerjarenbegroting op basis van de streefcijfers voor het aandeel aan duurzame energie in de jaren 2006 tot en met 2010? De minister heeft in antwoord op vragen gesteld dat dit nog niet mogelijk is omdat er nu nog te veel onzekerheden zijn. Wij willen er wel zeker van zijn dat voldoende middelen zullen worden vrijgemaakt om de doelstellingen te halen. Ook voor de markt is dat belangrijk. Wanneer kan de minister deze meerjarenbegroting en het doorkijkje daarnaar wel geven?

Over het overbrengen van onderdelen van de MEP-regeling naar lagere wet- en regelgeving hebben anderen ook al gesproken. Het is onzin om er in de Kamer steeds over te spreken of het nu 5,4 cent of 6,3 cent per kilowatt moet worden. Daarover zijn wij het allemaal eens. Anderzijds vinden wij dat er een goede balans moet zijn tussen waarover wij in de Kamer wel en niet moeten spreken. Ook de Raad van State heeft daarop gewezen. Vooral bij het vaststellen van het subsidieplafond en de subverdeling van het budget over de verschillende categorieën wil en moet de Kamer worden betrokken. Het is uiteindelijk een politieke beslissing of vooral zal worden ingezet op wind, biomassa of CO2-opslag. Ook de minister heeft laten weten dat hij de voorkeur geeft aan een discussie met de Kamer over hoofdlijnen, zoals de budgetten die voor de verschillende opties worden ingezet, de voorwaarden voor de subsidies en het langeretermijnperspectief. Het voorstel is om de Kamer jaarlijks te informeren over de MEP-regeling. De budgetten, de wijzen van de verdeling en de subsidieverdeling zullen vervolgens worden vastgelegd in ministeriële regelingen. Ik steun het amendement van de roomsrode coalitie die zich hier al aftekent om de Kamer daarbij wat nadrukkelijker te betrekken.

Met het stellen van een subsidieplafond komt men ook voor de keuze te staan wat men met welk geld wil stimuleren. Nu lijkt de kosteneffectiviteit vooral centraal te staan en lijkt het kabinet alle opties te willen openhouden. Is het niet beter om veel meer te kijken vanuit de invalshoek welke opwekkingsvorm voor Nederland de meeste potentie heeft? Dat kan een vorm zijn die nu nog relatief duur is, maar in de toekomst veel meer waarde heeft. Ik verwijs daarbij naar de hoeveelheid subsidie die in bijvoorbeeld Duitsland en Spanje wordt gegeven voor zonne-energie. Het gaat daar om veel langere termijnen, van twintig jaar. Daarmee kan men ook de leercurve beter doormaken. Hoe worden de innovatieve ontwikkelingen ondersteund door de MEP-regeling? Het kabinet geeft de voorkeur aan projecten met een lage onrendabele top, maar wil ook meer innovatieve opties beperkt subsidiëren om leereffecten te kunnen opdoen. In hoeverre is het mogelijk actief kennisclusters te stimuleren rond bijvoorbeeld grootschalige productiefaciliteiten als windparken op zee?

Een ander punt is de wijze van verdeling van subsidiemiddelen. Dat kan bijvoorbeeld met een tender. Daarover hebben wij al in een interruptiedebatje gesproken. Er zitten inderdaad nadelen aan, maar in het interruptiedebatje met de heer Samsom heb ik al gezegd dat het voorstelbaar is dat het bij bijvoorbeeld biomassa wel werkt. Die periode van drie tot vijf jaar is daar misschien wel effectief en in andere gevallen niet. Kan de minister aangeven of hij nader wil specificeren bij welke vormen van energie het heel goed zal zijn en bij welke hij meent dat het wat minder vruchtbaar zal zijn, juist met het oog op de continuïteit?

Dit wetsvoorstel zal onze steun krijgen. Wat garandeert echter dat de investeringen van na 2010 door kunnen gaan? Ik ben het met iedereen eens die hier heeft gezegd dat het niet alleen moet gaan om het streven naar die 9%. Dat percentage is wat de D66-fractie betreft een minimum. Het mag er wel overheen. Het doorkijkje naar wat er na 2010 met subsidies zal gebeuren, is heel belangrijk. Welk doorkijkje kan de minister ons op dat gebied bieden?

De minister heeft ook buiten de Kamer dikwijls gesproken over een Europees energiebeleid. Hij heeft gezegd dat hij een uniform energiebeleid en een uniform systeem van subsidiëring en stimulering wenst. Daar is onze fractie het mee eens, maar ziet de minister daarin ook positieve ontwikkelingen? Wij kunnen het wel wensen, maar als de rest van Europa het niet wil, staan wij alleen. Een mooie droom mag niet uitmonden in een smoes, zo van: wij gaan maar niets doen in Nederland, want de rest van Europa wil ook niets doen.

Hoe staat het met de gesprekken over het Noord-Europese energiebeleid? Kan de minister daarover iets zeggen?

Het Duits/Spaanse systeem van teruglevergaranties voor zonne-energie werkt in Duitsland en Spanje goed. De zekerheid die dat systeem geeft, vindt onze fractie aantrekkelijk. Ook bedrijven geven aan dat het een aantrekkelijke vorm is van continue subsidiëring. Onze fractie ziet graag zo'n systeem voor de Nederlandse situatie uitgewerkt. Wat zou een dergelijk systeem specifiek kunnen betekenen voor die goedwillende burgers die een zonnepaneel op hun dak willen zetten? Er zijn al eerder studies naar gedaan. Zouden wij de nadelen die dat systeem in Duitsland en Spanje heeft, kunnen ondervangen in een Nederlandse variant zodat wij een meerjarige ondersteuning kunnen garanderen?

Wat het bouwen van windmolens op zee betreft, sluit ik mij aan bij de vorige spreker. Wanneer gaan de heipalen in de grond? Er is vorig jaar 1 mld. vrijgekomen voor duurzame energie en onze fractie wil dat geld zo snel mogelijk uitgegeven zien.

De vergadering wordt van 21.35 uur tot 21.50 uur geschorst.

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter. Ik ben de Kamer erkentelijk voor haar bijdrage in eerste termijn. Ik wil beginnen met een omschrijving te geven van de huidige situatie en met iets te zeggen over de problematiek van de komende tijd. Daarbij zal ik mijn visie geven op de ontwikkelingen op de langere termijn. Daarna zal ik iets zeggen over de kern van dit wetsvoorstel en de vragen die daarover zijn gesteld beantwoorden. Ik wil mijn betoog eindigen met een beoordeling van de ingediende amendementen.

Voorzitter. Waar staan wij nu met de opwekking van duurzame elektriciteit? Ik meen dat wij moeten constateren dat het daarmee thans heel goed gaat. Eind 2005 is 6,2% duurzame elektriciteit opgewekt en eind 2004 bedroeg die opwekking nog 4,3%. De grootste bijdrage komt wederom van windenergie op land en van biomassa. Verschillende geachte afgevaardigden hebben over de opwekking via biomassa gesproken. Die opwekking neemt de helft, namelijk 2,9%, van de productie voor haar rekening. Wij kunnen dan ook constateren dat de MEP een succes is. Ik wijs er in dit verband op dat wij bij de introductie van de MEP honderden miljoenen hebben moeten bezuinigen.

Verschillende woordvoerders hebben erop gewezen dat het succes van de MEP een budgettaire keerzijde heeft. De groei ging gepaard met een sterkere stijging van de uitgaven dan was voorzien. Bij mijn aantreden nu drie jaar geleden merkte ik dat deze regeling een open einde had. Het open einde van de regeling is debet aan de sterke stijging van de uitgaven. Er zijn geen criteria of drempels die selectie aan de poort mogelijk maken en zo de productiegroei en de uitgaven kunnen beheersen. Daarom was ik in 2005 genoodzaakt om enkele ingrijpende maatregelen te treffen.

Er is gevraagd waarom ik niet eerder die sterke groei heb voorzien. Ik wijs erop dat wij op 1 juli 2003 de Eerste Kamer van de noodzaak van de regeling hebben weten te overtuigen. Het jaar 2004 was het eerste werkingsjaar van de MEP. Toen wij heel snel daarna, in februari/maart, de eerste resultaten zagen, hebben wij de noodzakelijke maatregelen moeten treffen. Ook ik betreurde het dat wij de subsidies voor energieopwekking met wind op zee en via grootschalige biomassa tijdelijk op nul hebben moeten stellen. Met meer kritiek van de kant van de oppositie dan van de kant van de regeringspartijen is erop gewezen dat dit noodmaatregelen waren. Dat is zeker waar. Vandaag spreken wij over structurele maatregelen die nodig zijn om de MEP in bedwang te houden. Wij hebben gezamenlijk geconstateerd dat de MEP een succes was en dat de MEP een succes moet blijven, maar er moeten wel budgettaire kaders gelden. Daarover discussiëren wij nu.

De heren Samsom en Vendrik vroegen waarom niet meer ambitie wordt getoond door verder te gaan dan die 9%. Ik meen dat het zeker mogelijk zal zijn om in 2010 meer duurzame energie op te wekken dan 9%. Er geldt zeker geen maximum. Echter, die 9% is de uitkomst van een meerjarig, Europees onderhandelings- en besluitvormingsproces en wij hebben dus te maken met een afspraak. Wij mogen in dit verband ook wel positief zijn: met de realisering van dit percentage is sprake van verdrievoudiging van de binnenlandse opgewekte duurzame elektriciteit vergeleken met het aandeel van de duurzame elektriciteit bij de start van de MEP op 1 juli 2003. Wij liepen achter, maar met de MEP hebben wij ongetwijfeld grote resultaten geboekt. Ik heb al gezegd dat er geen maximum geldt. Als wij meer kunnen opwekken dan het genoemde percentage, zal ik dat als eerste toejuichen. Echter, wij moeten ook de hoogte van de kosten en de kosteneffectiviteit in aanmerking nemen. Natuurlijk zal het aandeel van duurzame elektriciteit tot 2010 groeien. Er is dus een hoger percentage dan 9 gewenst, gelet ook op de langetermijndoelstelling van een duurzame energiehuishouding. Ik denk hierbij aan de mogelijkheid van 10% duurzame energie in 2020. Bij het inzetten van de budgetten daarvoor zal niet alleen gelet worden op de kosteneffectiviteit, maar er zal ook gelet worden op de meer innovatieve en de vaak duurdere opties met een groot groeipotentieel in de jaren tot 2020. Daarmee kunnen wij een impuls geven aan de leercurve van deze opties. Dat lijkt mij van groot belang in het perspectief van het energietransitieproces dat wij hebben ingezet. Het is bekend dat ik samen met mijn collega van VROM een Taskforce Energietransitie heb ingesteld. Deze staat onder leiding van de heer Willems. Het is de bedoeling dat in april van dit jaar de eerste resultaten bekend worden. Er zal een eerste interessante doorkijk worden gegeven voor de jaren 2030 tot 2050. In dat perspectief werp ik de gedachte van mij dat wij geen visie op de langere termijn zouden hebben. Het is zeker waar dat wij daarvoor heel concrete instrumentele maatregelen nodig hebben. Het is onvoldoende om alleen algemene visies te hebben.

De heer Samsom (PvdA):

De minister zei daarnet: natuurlijk kan het meer dan 9% zijn. In de memorie van toelichting staat echter dat het plafond zodanig wordt gekozen, dat die 9% gehaald wordt. Daar wordt zelfs een tabelletje bij geplaatst. Hoe kan de minister dan zeggen dat er mogelijk meer gerealiseerd wordt?

Minister Brinkhorst:

Dat hangt sterk af van de kosteneffectiviteit. Wij maken een sterke leercurve door. Het is de bedoeling dat wij de komende tijd nog meer inzetten op een versterking daarvan. Ik heb goede hoop dat wij voorbij die 9% komen.

De heer Samsom (PvdA):

Dan moet u gewoon hogere budgetten vaststellen. Meer kost op een gegeven moment ook gewoon meer geld.

Minister Brinkhorst:

De kern is dat wij zeker weten dat het 9% wordt en hopen dat het meer wordt.

De heer Samsom (PvdA):

U realiseert zich wel dat u daarmee de facto de groei nu aan het afremmen bent. U wees erop dat er het afgelopen jaar meer dan 2% is bijgekomen. Vanaf nu zal het nog maar 0,6% per jaar zijn. U remt de groei de facto af.

Minister Brinkhorst:

Dat is een onbewezen stelling van de heer Samsom. Ik hoop dat het meer wordt. Het feit dat wij zo sterk gegroeid zijn, betekent helemaal niet dat wij vanaf volgend jaar gaan afremmen.

De heer Samsom (PvdA):

De stelling wordt op pag. 4 van uw eigen memorie van toelichting bewezen. Daar staat een tabel met de geraamde groei en de geraamde budgetten.

Minister Brinkhorst:

Ik wil er zeker van zijn dat dat cijfer gehaald wordt, maar het kan ook meer worden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het wordt tijd om even heel precies te redeneren. De minister heeft een doelstelling voor het jaar 2010 en prognosticeert een bepaald budget tot aan die periode. Je mag dan veronderstellen dat het een bij het ander hoort. Als in de markt efficiencyvoordelen op het terrein van duurzame energievoorziening worden behaald, hetgeen leidt tot een lagere onrendabele top, dan zal minister Zalm dat geld in zijn zak steken. Immers, er is niet meer geld nodig voor die doelstelling. Het kan ook als volgt zijn: er wordt een budget geprognosticeerd waar Zalm van af moet blijven. Wat is het nou? Wie gaat lopen met die opbrengsten van de toegenomen efficiency die de minister voor mogelijk houdt?

Minister Brinkhorst:

Hoe is de komende tijd de financiering van de MEP-regeling? Ik ben daarover in gesprek met mijn collega van Financiën. Voor de begroting 2007 zal helderheid worden geboden. Bij die gelegenheid zullen ook de andere vragen worden beantwoord. Ik zeg met enig vertrouwen dat het best meer kan worden dan 9% in 2010. Voor mij is belangrijker de zekerheid dat verdere doorgroei na 2010 mogelijk is. Wij hebben daar vele malen over gesproken. Ook in het energierapport is aangegeven dat wij die 10% duurzame energie per 2020 zeker zullen bereiken. Een substantieel aandeel daarvan moet geleverd worden op het terrein van duurzame elektriciteit. Wij doen dat ook in Europees verband. Ik denk ook dat wij in de periode 2006-2007 nieuwe Europese doelstellingen zullen krijgen die op dit punt een verdere stimulans kunnen geven aan het Nederlandse beleid.

De heer Van der Ham (D66):

U zegt dat u er nog met de minister van Financiën over gaat praten wat er gedaan kan worden met het geld dat mogelijkerwijze overblijft als het allemaal heel efficiënt gaat. De D66-fractie vindt dat daarvan wel meer dan 9% besteed mag worden aan duurzame energie. Volgens mij vinden de andere fracties dat ook.

Minister Brinkhorst:

Zowel de heer Vendrik als de heer Samsom en de heer Van der Ham geven mij een steun in de rug voor de gesprekken die nog zullen plaatsvinden.

Wij moeten niet alleen spreken over de doelstellingen die op volume zijn gericht. Voor de verdere ontwikkeling van duurzame energie is ook kostendaling van groot belang. Verschillende geachte afgevaardigden hebben hier al op gewezen. Ik ben aan het bekijken hoe kostendalingen kunnen worden bereikt door gebruik te maken van de leercurvetheorie. Dat geldt niet alleen voor duurzame elektriciteit, maar voor nieuwere ontwikkelingen als biobrandstoffen en "schoon fossiel". Immers, de leercurve van de zonne-energie speelt ook daarbij een rol. Ik verwacht de Kamer in ieder geval voor de zomer te kunnen informeren over de resultaten van dat onderzoek en de financiële implicaties in de periode vanaf 2007. Overigens zullen er al eerder tussenstanden bekend worden middels het energietransitieproject van de heer Willems.

De heer Hessels heeft in dit verband specifiek gevraagd hoeveel FES-geld er aan windenergie is besteed. Het antwoord daarop is heel helder: op dit moment is daar nog niets aan besteed. Het nearshorewindpark gaat dit jaar van start, hetgeen zal leiden tot subsidie-uitgaven.

De heer Hessels (CDA):

De vraag was iets specifieker. Ik heb niet gevraagd hoeveel geld er van dat miljard aan windenergie is besteed, maar hoeveel geld er van de 500 mln. die ook voor andere innovatieve vormen van duurzame energie beschikbaar was gekomen, juist niet besteed is aan windenergie.

Minister Brinkhorst:

Over de windenergie heb ik al wat gezegd. Het resterende bedrag – het bedrag dat overblijft na de 477 mln. die gereserveerd is voor windenergie – kan worden ingezet voor wind op zee, maar het kan ook voor andere opties worden ingezet. Dit is afhankelijk van de mate waarin wind op zee voldoende kosteneffectief en innovatief zal zijn. Dit hebben wij al met elkaar besproken in het AO van 12 oktober 2005.

De heren Vendrik, Samsom en Van der Ham hebben gesproken over de kwestie van het tempo bij de windmolens. Ik ben het op dit punt geheel met de geachte afgevaardigden eens. Medio februari hebben wij het vergunningenloket weer opengesteld. De procedures worden hervat en de aanvragen voor een Wbr-vergunning worden afgehandeld. Aangezien partijen hier heel druk mee bezig zijn, wil ik nu niet weer iets anders bedenken. Wij hebben terecht met elkaar gesproken over de voorspelbaarheid en betrouwbaarheid van de overheid. Ik wil nu eerst de eerste vergunningen afgeven en dan tenderen voor het park. In het kader van de transitie van wind op zee zal dit samen met Verkeer en Waterstaat, de marktpartijen en de ngo's worden gedaan voor langetermijndoelen voor wind. Daarin past ook de discussie over de huidige relatie tussen de MEP enerzijds en de Wbr-vergunning anderzijds. Het uitvoeren van de strategische MER kan daar een onderdeel van zijn.

De volgende vraag is wat wij na 2010 kunnen bereiken. Het is natuurlijk de bedoeling dat de energietransitie waar de heer Willems en consorten mee bezig zijn, dan sterk wordt aangepast. De heer Hessels heeft in dit verband gevraagd hoe de innovatie wordt gestimuleerd met de MEP. Verder heeft hij gevraagd om inzicht in het budget voor EOS. De MEP is primair gericht op zo veel mogelijk duurzame productie tegen een zo gering mogelijk bedrag. Voor innovatie, waarvoor natuurlijk ook heel veel geld beschikbaar is, kennen wij andere regelingen, maar de MEP draagt wel bij aan de innovatie. Het is niet alleen maar een kwestie van een zo hoog mogelijke productie tegen zo laag mogelijke bedragen. Immers, de innovatie is gebaat bij ondersteuning van de implementatie. Met de introductie van een tender kunnen wij duurzame elektriciteitsproductie stimuleren die gebruikmaakt van innovatieve technieken. Dat is de betekenis van die tender. Een belangrijk criterium daarbij is dat van die opwekkingstechnieken mag worden verwacht dat die op termijn een groot leercurve-effect hebben. Specifiek voor stimulering van innovatieve energietechnieken staan andere regelingen van bijvoorbeeld het EOS-programma ter beschikking. Daarvoor is in het jaar 2006 een bedrag van 37 mln. beschikbaar. Een deel daarvan is bestemd voor onderzoek, een deel voor demonstratie en een deel voor technologische samenwerking.

Ik kom bij de kern van het wetsvoorstel dat het bestaande systeem op twee belangrijke punten wijzigt. Ik ben de Kamerleden die het wetsvoorstel steunen erkentelijk. Het gaat om de ombouw van een openeinderegeling in een budgettair beheersbare regeling. Daarnaast gaat het om de juridische vormgeving: regels van de MEP gaan van de wet naar de AMvB.

Wij kunnen tevreden zijn over de stormachtige groei van de duurzame elektriciteit. Ik moet echter ook oog hebben voor de kosten. Die wil ik graag in de hand houden. Als de Kamer met dit wetsvoorstel akkoord gaat, zal bij ministeriële regeling een maximumbudget worden vastgesteld voor de verlening van nieuwe subsidies. Eerst zullen wij bepalen wat nodig is om de doelstelling te behalen en daarop zetten wij de budgetten in. Vervolgens zal er worden gepubliceerd. Het budget voor nieuwe subsidieverlening wordt zodanig vastgesteld dat het voldoende is om de doelstelling te behalen, die vast te houden en om wellicht meer te bereiken. Zolang de looptijd van de subsidies onder de oude regels nog niet verstreken is, zijn er middelen nodig om de lopende subsidies te kunnen betalen.

De MEP blijft een onderdeel van de Elektriciteitswet. Het was nodig om die wet te wijzigen vanwege de beheersing van de uitgaven en om enkele verbeteringen te bewerkstelligen. Wijziging was ook mogelijk op grond van de aanbevelingen in de tussenevaluatie van de MEP in 2004. Ik maak van de gelegenheid gebruik om een aantal subsidieregels van de wet naar een AMvB over te hevelen. Naar mijn idee sluit de MEP daarmee meer aan bij de gebruikelijke juridische vormgeving van subsidieregels. De heer Van der Ham heeft daarover een behartigenswaardige opmerking gemaakt.

De heer Hessels heeft gevraagd naar de periode van zekerheid voor het project. Tevens heeft hij gevraagd of de subsidies plotseling kunnen worden verlaagd. Dat is een belangrijke vraag, want het gaat erom dat wij in de toekomst meer zekerheid krijgen. Investeerders in duurzaam opgewekte elektriciteit hebben straks recht op subsidie gedurende de technische levensduur van hun productiemiddelen. De technische levensduur is afhankelijk van die optie. Die zal liggen tussen de tien en de twintig jaar. Gedurende de totale looptijd zal het subsidiebedrag per kilowattuur niet wijzigen. Voor grootschalige biomassaprojecten zal vanwege het grote aandeel van de brandstofkosten worden gekozen voor een kortere looptijd van tussen de drie en de vijf jaar. Gedurende die jaren staat het subsidiebedrag per kilowattuur vast. Dat zal dus niet plotseling worden verlaagd. Daarmee zal er stabiliteit ontstaan.

Lopende projecten ontvangen nu al subsidie. Die ondervinden geen invloed van de tenderprocedures. Het voornemen om in de toekomst via een tender subsidie te verdelen, heeft slechts betrekking op toekomstige verleningen.

De heer Hessels (CDA):

Zal de benedengrens van het plafond voor de subsidie van een bepaalde brandstofsoort dus overeenkomen met het totaal van de reeds lopende projecten?

Minister Brinkhorst:

De bestaande projecten worden gedurende hun looptijd niet gekort. Voor biomassa zal een termijn van drie tot vijf jaar gelden.

Ik ben niet bereid om artikel 1b aan te passen door het begrip "installatie" te gebruiken. Er zijn mij uit de praktijk geen problemen met dit artikel bekend. Een wijziging kan mogelijk grote gevolgen hebben. Ik kan de consequenties daarvan op dit moment niet overzien. Ik heb een grote voorkeur voor het handhaven van het begrip "onroerend goed". Dit artikel heeft de afgelopen jaren goed gefunctioneerd. If it ain't broke, why repair it, zeggen de Engelsen.

De heer Hessels (CDA):

Ik heb deze suggestie gedaan in het verlengde van het amendement van de heer De Krom over het mogelijk splitsen van projecten die daardoor onder de aanbestedingsgrens van 10 MVA zouden komen te vallen. Daardoor zou aan cherry picking kunnen worden gedaan door ofwel openbaar aan te besteden ofwel onder de regulering van de aansluiting te vallen. Wat mijn betreft is dat niet zo'n groot probleem, maar de heer De Krom schetst wel een probleem. Daarom heb ik de minister spontaan een suggestie aan de hand gedaan. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op het amendement van de heer De Krom. Wellicht kan deze suggestie toch nog leiden tot een betere formulering van dat amendement.

Minister Brinkhorst:

Ik heb nog ongeveer twintig minuten nodig om mijn antwoord af te ronden. Ik reageer iets minder spontaan dan de heer Hessels door op te merken dat ik dit niet nodig vind. Tenzij ik in die twintig minuten tot een ander oordeel kom en de heer De Krom van mening is dat dit essentieel is voor zijn amendement, prefereer ik de huidige tekst van dit artikel.

De heren Van der Vlies en De Krom hebben gevraagd waarom er per technologie wordt getenderd. Naast de vaststelling van een subsidieplafond voor de gehele MEP, wordt het mogelijk om een subsidieplafond per categorie of per optie vast te stellen. Ik kan jaarlijks bepalen op welke wijze het geld over de aanvragers wordt verdeeld. Per categorie zijn twee er mogelijkheden. De heer Samsom heeft gesuggereerd om het principe "wie het eerst komt, het eerst maalt" te gebruiken. Daarnaast is er de optie van tendering. De criteria die ik bij de keuze zal hanteren, zijn in volgorde van prioriteit: de kosteneffectiviteit, de duurzame energieopbrengst en de evenwichtige verdeling over de verschillende opties, uitgaande van het perspectief op lange termijn. Op dit moment ga ik na welke verdelingswijze voor de verschillende opties toegepast kan worden. Ik heb ECN gevraagd mij daarover van advies te dienen. Ieder jaar kan bezien worden over welke opties het budget verdeeld zal worden.

De heer Samsom (PvdA):

Voor offshore windenergie sprak u al over tendering. Hebt u daar al toe besloten?

Minister Brinkhorst:

Dat was om u scherp te houden. Wij wachten het advies af en vervolgens bezien wij wat wij gaan doen.

De heer Samsom (PvdA):

Het is dus nog niet duidelijk welke manier van subsidiëring voor offshore windenergie zal worden gekozen.

Minister Brinkhorst:

U hebt gehoord waar mijn voorkeur naar uitgaat. Dit wordt nog nader vastgesteld. Ik ben u erkentelijk voor uw interruptie.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik begrijp de systematiek. Gezien bepaalde innovaties is de vraag gerechtvaardigd of de termijn van één jaar niet te kort is om de juiste prikkel in te bouwen.

Minister Brinkhorst:

Dat is een verstandige opmerking. Ik zal daaraan aandacht besteden in de nadere afweging. Wij zijn bezig om na te gaan of wij niet meer scherpte kunnen brengen in de innovatiekracht. Dat is noodzakelijk om meer in te kunnen zetten op vormen van technologie die nu nog niet voor subsidie in aanmerking komen. Dat is voortschrijdend inzicht. Voorheen is meer budget ingezet voor bestaande technologieën die onrendabel zijn. Het is nodig om wat meer aan te scherpen in de richting van innovatie. In de afgelopen jaren hebben we meer aan innovatie gedaan. De gedachte over het leercurve-element en iets langer dan één jaar inzetten, is nuttig.

De heer Van der Ham (D66):

Met alle respect, al die vragen zijn al beantwoord in de nota naar aanleiding van het verslag. Daarin zei u dat het niet kan, nu ziet u er wel wat in en neemt u het weer mee. Waar zit precies het probleem? Bij de minister van Financiën, die moeilijk doet over het Infrafonds, of is het Verkeer en Waterstaat? Waar kunnen wij u weer helpen om het probleem van meerjarige begrotingen voor investeringen in duurzame energie op te lossen?

Minister Brinkhorst:

Ik beantwoord deze vraag samen met die van de heren De Krom en Vendrik. Wanneer komt er uitsluitsel over de aanpassing van de financiering van de MEP, gaat dat per rijksbegroting of per fonds, hoe zit het met de meerjarentermijnen? Op dit moment bekijk ik met mijn ambtsgenoot van Financiën de mogelijkheden om de MEP in lijn met het feitelijke subsidiekarakter van de regeling in zijn geheel in de rijksbegroting te zetten. Nu vindt financiering plaats vanuit het afnemerstarief en een bijdrage uit de rijksbegroting. Dit laatste is nodig om de meerkosten bij een gelijkblijvend afnemerstarief te dekken voor het behalen van de doelstellingen voor 2010. Het voornemen is om het afnemerstarief in de MEP af te schaffen en daarvoor moet in de begroting ruimte worden gevonden. In de komende maanden, op weg naar de begroting voor 2007, zal ik hierover meer duidelijkheid krijgen. Als de MEP op de begroting wordt geplaatst, zal ik mij hardmaken om de tekorten en de overschotten tussen de jaren te compenseren, om zo flexibel te kunnen inspelen op de feitelijke ontwikkelingen in productie en uitgaven. Dat lijkt me nuttig. We zijn gebonden aan de jaarlijkse begrotingssystematiek, maar dit is een langetermijnontwikkeling, die flexibel kan worden gecompenseerd.

De heer Samsom (PvdA):

U beantwoordde ook de vraag van de heer De Krom over het aansluittarief. Ik begrijp dat u daarvan afwilt. Ik geloof echter dat hier haast bij is vanwege de energiekorting en het koopkrachtdebat. Ik weet toevallig dat u daarvoor vandaag al in het Torentje bent geweest. Kunnen we niet wat sneller uitsluitsel krijgen? Of ben ik voorbarig met mijn vragen?

Minister Brinkhorst:

Ik ken uw tomeloze energie voor de vragen van overmorgen, die u liefst gisteren beantwoord ziet. U moet nog even op een antwoord wachten. In de discussie over de Voorjaarsnota zal de koopkracht weer aan de orde komen. Overigens lijkt het soms of dit land door koopkracht is geobsedeerd, zeker nu het economisch zo ontzettend veel beter gaat en de werkgelegenheid zoveel stijgt, dankzij de maatregelen van dit kabinet. De economische situatie is nu totaal anders. Misschien zou het goed zijn als u uw tomeloze energie eens richtte op die kant: innovatie, meer werkgelegenheid, de daling van het aantal werklozen. Maar dit was even een tussenopmerking. U zult rond de Voorjaarsnota meer informatie krijgen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik begrijp dat de minister vandaag dus níet in het Torentje was om die afschaffing van het aansluittarief te regelen; ik begrijp ook dat hij daar niet echt behoefte aan heeft. Mijn vraag gaat echter over iets anders. De minister zegt dat het gewoon een reguliere post wordt op de begroting van het ministerie van EZ en zal zich sterk maken voor compensatie van over- en onderschrijding. Betekent dat echter niet gewoon business as usual?

Minister Brinkhorst:

Zodra het onder mijn beheer komt, is het nooit business as usual.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Maar voorzover dat wel het geval is, is er dus niets bijzonders met deze begrotingspost aan de hand.

Minister Brinkhorst:

Ik heb geen idee van wat er gebeurt na mijn vertrek, maar ik ben van plan om het op een zodanige manier te beheren dat het geen business as usual is.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Even serieus.

De voorzitter:

Nee, de minister vervolgt zijn betoog. U staat genoeg aan de interruptiemicrofoon.

Minister Brinkhorst:

De heer Samsom vraagt waarom er geen sprake kan zijn van een verplicht aandeel duurzaamheid. Daarvoor zijn een paar redenen. Ten eerste: als er nu een switch wordt gemaakt naar een systeem van een verplicht aandeel, wordt het investeringsklimaat verstoord. Ten tweede: uit ervaringen in het buitenland met systemen van een verplicht aandeel blijken geen overtuigende voordelen. De heer Vendrik heeft terecht gesteld dat ik regelmatig contact heb met de Europese Commissie; zij onderschrijft mijn conclusie en stelt geen harmonisatie voor. Een feed-in tariefsysteem scoort nu beter. Dat betekent echter niet dat ik een dergelijke benadering op termijn uitsluit. Daaraan moet wel een harde langetermijndoelstelling ten grondslag liggen. Die kunnen wij het beste in Europees verband bepalen. Ondertussen wil ik de MEP fundamenteel stevig en bestendig maken zodat wij in de komende tijd op vaste grond staan.

De heer Van der Vlies en de heer Vendrik hebben gevraagd of ik kan garanderen dat noodmaatregelen niet meer nodig zijn. Ook dat is een belangrijke vraag. Ik ken de heer Van der Vlies al vele jaren en wij hebben al veel noodmaatregelen op alle mogelijke terreinen met elkaar doorgesproken. Garanties zijn er niet te geven in het leven. Misschien zijn wij daarom nog zo actief in de politiek. Met de invoering van een subsidieplafond en de daarbij behorende verdelingswijze heb ik echter grip op de MEP. Noodmaatregelen zoals ik vorig jaar heb moeten nemen – ik heb er veel spijt van dat ik die moest nemen maar dat was onvermijdelijk vanwege maatregelen van Kamer en kabinet in de vorige fase – behoren daarmee tot het verleden.

De heer Van der Vlies heeft ook gevraagd of regelmatig zal worden bekeken of de subsidiebedragen nog in verhouding staan tot de onrendabele top. Ik heb gezegd dat dat zeker het geval zal zijn. Het bedrag wordt gedurende de periode van subsidieverlening niet gewijzigd.

Verder heeft de heer Van der Vlies gevraagd of het uitmaakt of er gewerkt wordt met vaste bedragen of met tendering. Ik heb al aangegeven, dat de invoering van een subsidieplafond de introductie van een verdelingswijze noodzakelijk maakt. Tot op heden werd op iedere aanvraag die voldeed aan de criteria, subsidie verleend op grond van de MEP. In de nieuwe situatie zal men gedurende de gehele looptijd van de MEP-beschikking een vast subsidiebedrag per kilowattuur ontvangen. Bij verdeling op volgorde van binnenkomst ontvangt men een bij voorbaat vaststaand subsidiebedrag. Dat bedrag is de door het ECN berekende onrendabele top voor de betreffende optie. Bij de verdeling via een tender ontvangt men gedurende de gehele subsidieperiode het subsidiebedrag dat in het begin is aangevraagd. Dat kan lager zijn dan de door het ECN berekende onrendabele top; tendering is daarom naar mijn gevoel een meer kosteneffectieve methode.

De heer Van der Vlies heeft ook de vraag gesteld waarom in artikel 72m geen heldere drieslag is gemaakt. Ik heb in het wetsvoorstel voorgesteld om veel regels die nu in de wet staan, in een AMvB of via een AMvB in een ministeriële regeling op te nemen, juist om de Kamer te ontlasten zonder haar de politieke en democratische verplichting en taak om mij te controleren te laten verwaarlozen. Ik ben het met de heer Van der Vlies eens dat het belangrijk is om hoofdlijnen in de AMvB op te nemen en details in de ministeriële regeling. Dat wordt ook met artikel 72m beoogd. De onderwerpen die in dat lid zijn genoemd, worden vastgelegd in een AMvB die nader wordt uitgewerkt in een ministeriële regeling.

De laatste vraag van de heer Van der Vlies was of ik zal opletten dat gemeenten niet als voorwaarde voor vergunningen het toekennen van een MEP-subsidie stellen. Hij verwees naar een soort kip-of-eisituatie, die hij terecht zeer ongewenst vindt. Als initiatiefnemers tegen dergelijke problemen aanlopen, dan hoor ik dat graag. Ik verwacht echter geen problemen, omdat ook bij de EIA vergunningen worden vereist voordat men in aanmerking komt voor een subsidie.

Ik kom bij de behandeling van een aantal amendementen, allereerst dat op stuk nr. 9 van de leden Hessels en Samsom over een verandering van de wijze waarop de regelingen worden neergelegd in de wet, een AMvB respectievelijk een ministeriële regeling. Bij dit amendement heb ik een aantal kanttekeningen over het niveau van regelgeving, de voorhangprocedures en de openbare inschrijving.

Aangezien ik altijd veel waarde hecht aan het democratisch overleg met deze Kamer, kan ik mij voorstellen wat de indieners van het amendement beogen, maar ik zou het graag anders uitgewerkt zien. In het wetsvoorstel heb ik voorgesteld om veel regels die nu in de wet staan, in een AMvB of via een AMvB in een ministeriële regeling op te nemen. Uit de tussenevaluatie is gebleken dat het wenselijk kan zijn om verbeteringen snel door te voeren. De wetsprocedure is daarvoor vaak niet het meest geëigende middel. Een AMvB en zeker een ministeriële regeling bieden daartoe meer mogelijkheden. In het amendement zie ik minder mogelijkheden om echt technische zaken bij ministeriële regeling vast te leggen. Daarbij denk ik aan de voorwaarden waaronder subsidie wordt verleend of de verplichtingen van een subsidieontvanger. In het amendement wordt voor de AMvB een zware voorhangprocedure voorgesteld. Op basis daarvan zou de Kamer om een wet kunnen vragen in plaats van AMvB. Ik ga ervan uit dat wij met de door mij voorgestelde lichtere procedure tot een goede discussie over een concept-AMvB kunnen komen. Indien de Kamer echter hecht aan een zwaardere procedure, dan zal ik mij daartegen niet verzetten.

In het amendement zie ik ook een voorhangprocedure voor de subsidieplafonds. Op basis van eerdere debatten dacht ik dat de Kamer in de toekomst niet meer wilde praten over de details van de MEP. Om die reden heb ik in de nota naar aanleiding van het verslag voorgesteld om jaarlijks een rapportage over de MEP aan de Kamer te sturen. Die rapportage kan zowel een terugblik als een vooruitblik zijn. Die rapportage en discussies daarover kunnen leiden tot ministeriële regelingen met subsidieplafonds. Dat is een betere werkwijze dan steeds weer een discussie te voeren over separate regelingen. Ik hoor heel graag wat de Kamer van deze suggestie vindt. Ik begreep van de heer De Krom dat hij deze gedachte zou kunnen steunen. Ook van de indieners van dit amendement hoor ik echter graag of wij met elkaar op dit punt zaken kunnen doen.

Ik heb de heer De Krom gevraagd wat er zou gebeuren als EZ, ECN en de bedrijven er niet uit zouden komen. In dat kader stelde hij een soort onafhankelijk arbitrage voor. Dat lijkt mij niet zo gewenst. Er is maar één minister, iemand moet de knoop doorhakken. Uiteindelijk ben ik verantwoordelijk. Indien ik mijn bevoegdheden zou delegeren aan een derde die eigenlijk niet verantwoordelijk is, dan kunt u hier net zo goed een ander neerzetten, namelijk degene die de arbitrage zou moeten uitvoeren. EZ, ECN en de bedrijven moeten er goed uit kunnen komen. De Kamer hakt knopen door nadat ik een voorstel heb gedaan.

De heer Hessels (CDA):

Ik heb zojuist van de minister begrepen dat hij liever niet heeft dat ik spontaan reageer, dus dat zal ik ook niet doen. Hij kent mij als één brok coöperatie, dus ik zie graag zijn suggesties op dit amendement tegemoet. Die kunnen wij dan alsnog beoordelen.

Minister Brinkhorst:

Ik ben de heer Hessels daarvoor erkentelijk. Dit kunnen wij misschien goed met elkaar uitwerken.

In het amendement staat ook nog iets over de openbare inschrijving. Uit de toelichting maak ik op dat daarmee een tender wordt bedoeld. De tekst die er nu staat, leidt tot ongewenste onduidelijkheid en verwarring. Een kenmerk van een tender is dat verschillende subsidieaanvragen onderling worden vergeleken en dat die op basis van bepaalde criteria worden gerangschikt. Die rangschikking is met het subsidieplafond bepalend voor wie daadwerkelijk subsidie krijgt. Dat is dus iets anders dan een openbare inschrijving. Ik kan mij goed voorstellen dat er opties zijn die zich goed lenen voor een tender, maar dan moet de mogelijkheid om een tender te openen wel duidelijk in de wet worden opgeschreven. Dat kan verder bij AMvB worden geregeld. Ik ga dus graag in op de suggestie van de heer Hessels om te zien of wij hiervoor een oplossing kunnen vinden. Ik ben graag coöperatief om ervoor te zorgen dat wij eruit komen. Het gaat erom dat u over de hoofdlijnen altijd aan het stuur zit en de gelegenheid hebt om over criteria en de wijze van aanpak te spreken. Geeft u mij echter de mogelijkheid om wat sneller te kunnen reageren op nieuwe technologieën en innovatieprocedures waardoor wij de gelegenheid hebben om dat snel te kunnen aanpakken.

Dat brengt mij bij het amendement op stuk nr. 10 van de heer Samsom. Hij voelt helemaal niets voor tendering. Hij was weliswaar bereid om het amendement van de heer Hessels, waar tendering in voorkomt, te ondersteunen, maar hij heeft dat liever niet. Ik ben uiteindelijk geen voorstander van dat amendement. Elke verdelingswijze van het budget zal ertoe leiden dat partijen teleurgesteld moeten worden. Ik vind het grote voordeel van een tendering dat het de producent een gewenste zekerheid geeft. In het geval van een tender ontvangt de producent gedurende de hele looptijd van zijn beschikking een vast bedrag per kilowattuur. Dat is voor mij die stevigheid. De aanvrager ontvangt het bedrag waarvoor hij zelf heeft ingetekend. Dat kan lager liggen dan de gemiddelde onrendabele top die is vastgesteld en geeft dus een veel grotere kosteneffectiviteit. Dat is de reden dat ik een grote voorkeur heb voor kosteneffectiviteit en daarvoor eerder kies dan voor het systeem van wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Ik moet aanvaarding van het amendement derhalve ontraden.

De heer Samsom (PvdA):

Dat snap ik. Over het technische punt het volgende. Als beide amendementen worden aangenomen, dan zal de tekst uiteraard in elkaar worden verwerkt, zoals Bureau Wetgeving dat altijd zo keurig opschrijft bij de stemmingslijst. Maakt u zich daar geen zorgen over. Dat gaat helemaal goed komen.

Nu het meer inhoudelijke punt. U zegt dat het uiteindelijke bedrag bij tendering lager kan liggen dan een vast bedrag per kilowattuur. Dat is nu precies de onzekerheid voor de investeerder. Laat ik als voorbeeld even de projectontwikkelaar van offshore windmolens nemen. Het aanvragen van een vergunning brengt nogal wat kosten met zich mee, zoals MER-procedures, een businessplan en alles wat daarbij komt. Hij moet dan nog maar afwachten welk bedrag hij aan het einde van de rit uit de tender kan slepen. Denkt u dat daarvan een stimulerende werking uit gaat?

Minister Brinkhorst:

Ik denk dat daarin het verschil tussen u en mij ligt. Ik geloof in concurrentie. U gelooft in meer gelijkheid. Ik denk dat investeerders die werkelijk willen concurreren, altijd beter af zijn dan mensen die op gelijkheid gericht zijn. Hoewel ik zeer voor sociale gelijkheid ben, ben ik er ook voor om wat meer scherpte in te brengen. Op deze manier kunnen investeerders die werkelijk innovatief zijn, sneller tevoorschijn komen. Tegelijkertijd denk ik dat ik die gelden zó kan besteden dat ik het hogere percentage haal. Dat is een deel van het antwoord. Ik beschouw die 9% duurzame elektriciteit niet als het maximum. Daarom zeg ik dat er geen sprake is van "business as usual" als wij deze richting inslaan.

De heer Samsom (PvdA):

Ik snap dat u in elk debat met mij over gelijkheid versus concurrentie wilt praten, maar daar gaat het in dit geval natuurlijk niet om. Het gaat gewoon om investeringszekerheid, het punt waarover wij het in dit debat allemaal ontzettend eens zijn. Investeringszekerheid is de belangrijkste voorwaarde voor een groei van de duurzame energie. U kunt niet ontkennen dat een tendering een stuk van die investeringszekerheid wegneemt. Misschien is dat wel zo'n groot stuk dat wij straks weer met zijn allen moeten concluderen dat er niets is gebeurd. Dat kunt u niet ontkennen, want dat is gewoon een feit. Dat hebt u zelf toegegeven. Vindt u dat dan geen overweging om juist van die tendering af te zien?

Minister Brinkhorst:

U en ik willen beiden zo snel mogelijk aan de gang. Wij willen zo veel mogelijk windmolens op zee zien te krijgen binnen de gestelde criteria. De ervaring is juist dat er tientallen projecten zijn ingeschreven met de gedachte "wij zullen wel zien waar het schip strandt". De serieusheid van een tenderingprocedure geeft er scherpte aan en zal de bokken van de schapen scheiden. Degenen die werkelijk iets nieuws tot stand willen brengen, zullen worden gescheiden van degenen die maar een gooi gedaan hebben. Als u zegt "wie het eerst komt, wie het eerst maalt", dan kunnen alle mogelijke projecten worden ingediend in de eerste week van januari. Het gevolg kan zijn dat de goede projecten achter het net vissen, omdat zij beter zijn voorbereid en daardoor niet in de tijd passen. Naar mijn gevoel is dat een veel spannender procedure die de echt innovatieve bedrijven meer bevordert. Ik ben de minister van innovatie en u wilt het volgens mij in dit geval meer volgens een traditioneel en conservatief patroon doen, zoals het in het verleden is gedaan. Ik herken uw standpunt en ik herken ook uw niet-aflatende lijn die is gebaseerd op het verleden.

De heer Samsom (PvdA):

U bedoelt het conservatieve patroon waarvan u net zei dat het zo succesvol was en dat het heeft geleid tot een ongekende groei van de duurzame energie, toch?

Minister Brinkhorst:

Dat is meer gebaseerd op het feit dat ik de MEP heb ingezet. Wij hadden op dat moment helaas iets anders uit een voorbije Paarse periode. Er was toen een regeling waarin niet het aanbod van, maar de vraag naar duurzame energie uit het buitenland werd gestimuleerd. Die periode ligt nu achter ons.

In het amendement op stuk nr. 11 van de heer De Krom wordt artikel 27 gerepareerd zodat bij het realiseren van aansluitingen tussen 1 en 10 MVA geen kostenafwenteling op de netbeheerder meer kan plaatsvinden. Er wordt dan dus voor de aansluiting betaald wat deze kost. Ik kan daar kort over zijn. Dit amendement stemt overeen met de wens van het ministerie dat ik leid. Ik kan mij er dus in vinden. Het leidt ertoe dat de kosten worden betaald door degene die deze veroorzaakt.

De heer Hessels (CDA):

Het amendement stemt misschien overeen met de wens van het ministerie. Als dat het geval is, is dat een trieste zaak. Het stemt namelijk niet overeen met een Kamerbreed aangenomen motie van anderhalf jaar geleden. Het is jammer en erg als een minister dan zegt dat hij het goed vindt dat aan die wens die de Kamer over haar volle breedte heeft uitgesproken gelijk weer een eind wordt gemaakt. Er zijn veel kleine mkb'ers, zoals tuinders, die een aansluiting hebben van 2 of 3 MVA. Het zijn vaak mensen die zelf nog in hun blauwe overall achter de machine staan. Denkt de minister dat die mensen de kennis hebben om in een open procedure een aanbesteding te kunnen doen? Acht hij hen daartoe in staat? In de Europese energierichtlijn staat dat er een vorm moet zijn van gereguleerde toegang tot aansluiting op elektriciteitsnetwerken. Als de minister dit amendement wil doorvoeren in de wet, overtreedt hij dus de Europese richtlijn. Dat kan toch niet?

Minister Brinkhorst:

De tweede vraag is technisch. Mijn medewerkers zullen zeker in staat zijn om die goed te beantwoorden.

Met betrekking tot het eerste punt ben ik het niet met u eens. U zegt dat dit amendement zal leiden tot het om zeep helpen van de kleine wkk. Ik denk dat dit niet het geval is. Het amendement repareert artikel 27, zodat bij het realiseren van aansluitingen tussen 1 en 10 MVA geen kostenafwenteling op de netbeheerder meer kan plaatsvinden. Hierdoor worden voor het maken van die aansluitingen de werkelijke kosten betaald.

Het uitgangspunt dat wij in het algemeen laten gelden, is verdeling van de kosten van het netbeheer over de aangeslotenen. Voor netbeheerders heeft dit tot gevolg dat zij niet blijven zitten met veroorzaakte kosten die niet door de veroorzaker worden betaald. Voor degene die de aansluiting wil laten maken, betekent dit vanzelfsprekend dat hij meer moet betalen omdat hij nu te goedkoop uit is. Dat is wat anders dan de nek omdraaien.

Dit is het onvermijdelijke gevolg van het feit dat bij de huidige regeling de kosten onjuist worden verdeeld. Dat geldt dus ook voor de nieuwe aansluitingen die voor kleine wkk-installaties worden gemaakt. Als die installaties subsidiabel zijn in de MEP, wordt dat effect verwerkt in de berekening van de benodigde subsidie. Als dat niet het geval is, betaalt men gewoon de aansluitkosten. Ik zie niet in dat dit een nadeel is. De kleine wkk kan worden gesubsidieerd op grond van de MEP en dan wordt dit effect gewoon meegenomen in de subsidie. Tussen 1 en 10 MVA is geen aanbesteding verplicht. De gemaakte kosten worden wel doorberekend.

De heer Hessels (CDA):

U hebt het expliciet over kleine wkk's. Ik kan mij wel voorstellen dat u de vergissing maakt het alleen maar over wkk's gaat als wij het over de MEP hebben. Het amendement van de heer De Krom is in feite oneigenlijk in deze wetsbehandeling, want die gaat niet alleen over wkk's. Het gaat nu over alle aansluitingen tussen 1 en 10 MVA die worden gerealiseerd. Dat geldt dus ook voor het kleine machinefabriekje dat een ponsmachine heeft staan die net iets meer dan 1 megawatt nodig heeft. Dat machinefabriekje, zonder wkk en zonder duurzame energie, moet een aanvraag doen en een eigen aanbesteding verrichten voor zijn aansluiting. Het zou betekenen dat alle kleine instellingen die net boven de grens van 1 megawatt zitten, niet meer beschermd zijn. Wij hebben gekozen voor een gereguleerde toegang. Het is niet zo dat dergelijke bedrijfjes te weinig betalen. DTe bepaalt immers hoeveel de energiebedrijven mogen berekenen. Dat is zo bepaald om de consument en de kleinverbruiker te beschermen. De minister was toch voor het beschermen van de kleinverbruiker! Nu hoor ik hem ineens spreken in het belang van uitsluitend de energiebedrijven. Dat heb ik wel eens anders gehoord!

Minister Brinkhorst:

Ik kijk er anders tegen aan. Ik spreek niet in het belang van de energiebedrijven. Het gaat er om dat je aan de ene kant een zo zuiver mogelijke doorrekening van de kosten hebt, terwijl aan de andere kant, wanneer bedrijven in aanmerking komen voor een subsidie, dit kan worden waargemaakt. Zo heb ik ook het amendement van de heer De Krom begrepen. In mijn optiek zijn dit twee zaken die naast elkaar staan. Wellicht dat wij hierop in tweede termijn nog zullen terugkomen. Ik zal intussen ook de vraag of ik in strijd met de Europese richtlijn handel, bezien. Ik meen dat dit absoluut niet het geval is.

Ik kom vervolgens te spreken over het amendement van de leden Hessels en Samsom op stuk nr. 8. Ik zal het maar eerlijk zeggen: ik zit daarmee een beetje in mijn maag. Zoals de heer Hessels weet, heb ik veel sympathie geuit voor zijn wetsvoorstel Warmtewet. In juni hebben wij daarover gesproken. Ik zou graag zien dat hij de behandeling van dit wetsvoorstel voortzet. Hij heeft daarbij technische steun van mij gekregen. Met dit amendement heeft hij mij echter enigszins overrompeld. Naar mijn gevoel brengt hij een oneigenlijk amendement in in de Elektriciteitswet. De Elektriciteitswet betreft het financieren van de elektriciteit tegen het afnemerstarief. Het toevoegen van een breed element "warmte" leidt tot onhelderheid over wat mij met de Elektriciteitswet beogen. Dat is mijn eerste, vrij fundamentele bezwaar tegen het amendement. Ik hecht aan helderheid. Het gaat mij in dit verband dus absoluut niet om het initiatiefvoorstel voor de Warmtewet. Ik hoop dat wij daarmee verder kunnen komen. Iedereen in deze Kamer vindt het bevorderen van warmte een belangrijke zaak. Dat geldt ook voor deze minister. Ten aanzien van de Elektriciteitswet spreken wij over de implementatie van Europese richtlijnen op het terrein van elektriciteit. Als wij in deze wet plotseling maatregelen zouden opnemen die eigenlijk heel ergens anders thuishoren, verliezen wij de systematiek. Tot zover mijn eerste bezwaar.

Mijn tweede bezwaar behelst dat ik mijzelf de vraag stel welk probleem dit amendement eigenlijk oplost. De bedoeling van het amendement is het bevorderen van het doelmatig gebruik van warmte door subsidieverstrekking aan de leveranciers van warmte. Andere woordvoerders hebben er al op gewezen dat dit direct gevolgen heeft voor de elektriciteitsleveranties. Het amendement biedt een mogelijkheid. De heer Hessels heeft dat op zichzelf heel helder verwoord. Het is een kanbepaling. De minister kan subsidies verlenen aan onrendabele warmteprojecten en bij te dragen aan uitbreiding van projecten. In het kader van de Elektriciteitswet en de MEP-subsidies voor duurzame elektriciteit, zie ik geen directe noodzaak om deze te verwarren met de warmteprojecten. Je kunt zeggen dat het uiteindelijk alleen maar een mogelijkheid is. Maar wij kennen elkaar langer dan vandaag. Wij weten dat zodra ergens een mogelijkheid bestaat, de volgende ronde is dat in de Kamer een meerderheid wordt geschapen die er plotseling gebruik van wil maken.

De Kamer verwacht van mij dat ik meer dan 9% duurzame elektriciteit realiseer, maar tegelijkertijd wordt in het kader van de Elektriciteitswet een amendement ingediend om het geld anders te verdelen. Het is niet aan de orde dat op grote schaal warmteprojecten dreigen om te vallen. De heer Hessels heeft dat ook zelf gezegd. Er is evenmin sprake van dat de bestaande instrumenten tekort zouden schieten en dat daarom additionele middelen nodig zijn. In een brief heeft hij in juli 2005, samen met de heer Ten Hoopen, geschreven dat de stadsverwarmingbedrijven te grote winsten maken. Dat heeft de heer Hessels geschreven. Als hij dat er met deze bepaling aan toevoegt, hebben wij een bepaald probleem. Tevens wil ik bijzonder voorzichtig zijn met het in leven roepen van een subsidie om onrendabele projecten in bedrijf te houden. Dat heeft de heer Hessels niet gezegd, maar die mogelijkheid bestaat. Tegen die kant heb ik bezwaren.

Ik constateer dat het amendement is gericht op een subsidie van leveranciers van warmte. Het komt wat vreemd over om daarover te spreken tijdens de behandeling van een wetsvoorstel dat gaat over de subsidie aan producenten van duurzame elektriciteit. Het is niet consistent met de MEP-regeling, die geen onderscheid maakt tussen levering en eigen gebruik. Dat is het gevolg geweest van het amendement van de heer Kortenhorst.

Kortom, het ontbreekt aan een basis om dit amendement in de wet op te nemen. Het zou wat mij betreft aan waarde winnen als de mogelijkheid voor subsidie wordt beperkt tot nieuwe projecten en tot projecten die een duidelijke reductie van de CO2-uitstoot bewerkstelligen. Dan krijgt men een relatie met de duurzaamheid die gewenst is. Ik geef de heer Hessels daarmee een bepaalde handreiking.

De financiering van de subsidie wordt voorzien via het MEP-tarief, dat afnemers van elektriciteit betalen en nu alleen voor de gedeeltelijke financiering van de MEP-subsidies bestaat. Het subsidiëren van warmte via dit tarief kan leiden tot lastenverhoging of vermindering van de subsidie voor de duurzame elektriciteit. Kortom, ik ben van dit amendement zeker op dit moment en op deze plaats geen voorstander. Ik zeg dat niet omdat ik de intenties van de heer Hessels rond warmte en warmtelevering afwijs, maar omdat ik van mening ben dat noch de systematiek noch de plaatsing in dit wetsontwerp een goede zaak is. Ik ben graag bereid te onderzoeken of aan de warmteketen, de keten van productie en gebruik, extra impulsen kunnen worden gegeven. Ik denk bijvoorbeeld aan het uitbreiden van de energie-investeringsaftrek. Dan spreken wij echter over iets anders dan het plaatsen van het amendement in het wetsontwerp.

De heer Hessels (CDA):

Ten eerste was het de minister die bij de behandeling van de Warmtewet heeft aangedrongen op de pooling omdat er mogelijk onrendabele projecten konden zijn. Dat is een oneerlijk systeem omdat dan alleen een specifieke groep consumenten moet betalen. Als men het onder de MEP-regeling brengt, wordt het over iedereen uitgesmeerd. Daarom hebben wij dat hier ingebracht. Ten tweede begrijp ik het gebruik van de term "overrompelen" niet. Hoe legt de minister dan uit dat ik de afgelopen week een telefoontje vanuit zijn ministerie heb gekregen met de vraag of ik nog iets zou doen met het amendement op de Wet milieukwaliteit elektriciteitsproductie, waarover wij enige tijd geleden hebben gesproken, om de warmte onder te brengen in de MEP-regeling.

Minister Brinkhorst:

Wat het laatste betreft veronderstel ik dat mijn medewerkers nieuwsgierig waren wat de heer Hessels met het initiatiefwetsontwerp zou doen. Wij zijn altijd geïnteresseerd in wat er met initiatiefontwerpen gebeurt.

De heer Hessels (CDA):

Nee, het waren suggesties in dit kader door het ministerie gedaan.

Minister Brinkhorst:

Een suggestie om het amendement van de heer Hessels te laten opnemen? Dat wil ik graag natrekken. Mijn informatie is anders, maar laten wij het daarover niet hebben. In de kern is mijn fundamentele bezwaar tegen dit amendement dat de heer Hessels daarmee de Elektriciteitswet van een andere oriëntatie voorziet en dat het het mij moeilijker maakt omdat wij dan eventueel geld moeten inzetten om die 9% duurzame elektriciteit werkelijk te behalen. Ik geef er verreweg de voorkeur aan dat hij en ik gezamenlijk bezien hoe wij het initiatiefwetsontwerp verder kunnen brengen zodat het in volle glorie tot een eigenstandige wet kan worden. Als de heer Hessels zal persisteren bij het handhaven van dit amendement, zie ik bepaalde problemen bij het vervolg van de behandeling van dit wetsontwerp. Ik zal daarover dan bij het kabinet nader verslag moeten doen, terwijl ik hoop dat het mogelijk is de behandeling van dit wetsontwerp als het enigszins kan nog vanavond of anders bij een vervolgoverleg voort te zetten.

Ik heb intussen van mijn medewerkers begrepen dat er technische bijstand aan de heer Hessels is verleend, maar dat er geen eigen initiatief is geweest. Ik wil dit echter hier laten zitten. Het gaat mij erom dat ik niet het verschil tussen de heer Hessels en mij wil vergroten. Hij ziet mijn inzet, maar ik heb er heel grote problemen mee om dit amendement in dit wetsontwerp onder te brengen. Als hij in tweede termijn hierin zou persisteren, zie ik mij genoodzaakt om tot schorsing van het wetsontwerp over te gaan en dat zou ik betreuren, want wij hebben er allemaal groot belang bij dat wij zo snel mogelijk aan de gang gaan.

De voorzitter:

Ik constateer dat wij tegen de klok van elf uur aanlopen en dat er op een aantal punten is toegezegd om met nadere schriftelijke informatie te komen. Ik stel daarom voor, het hierbij te laten en op een ander moment de tweede termijn te houden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik zou graag nog één vraag beantwoord willen zien door de minister, omdat ik overweeg in tweede termijn een motie in te dienen. Het betreft de duurzaamheidscriteria voor biomassa. Ik hoop dat de minister in staat is op dit moment te antwoorden, want dan is een motie wellicht overbodig.

De heer De Krom (VVD):

Het komt mij goed uit om het debat op een ander tijdstip voort te zetten, ook gehoord het commentaar van de heer Hessels op amendement op stuk nr. 11. Ik wil de minister vragen nog eens goed naar dat amendement te kijken.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter, misschien mag ik u een voorstel doen om de procedure voor de volgende ronde te bespoedigen. Ik zal de vraag van de heer Vendrik schriftelijk beantwoorden. Ik zal ook graag de vermeende inconsistentie, waar de heer Hessels op heeft gewezen, in het amendement van de heer De Krom nader laten uitzoeken. Ook de relatie tot de implementatie van de richtlijn waarover de heer Hessels sprak, zal ik nader laten uitzoeken.

Ik hoop dat het mogelijk is dat wij tussentijds nog overleg plegen over het amendement op stuk nr. 9 over de verdeling over AMvB's en ministeriële regelingen. Misschien kan er nog nader overleg plaatsvinden met de heer Hessels over het warmteamendement. Ik zie geen al te grote problemen ten aanzien van de benadering, maar ik heb grote bezwaren tegen de plaatsing binnen dit wetsvoorstel. Wellicht kunnen wij dat de komende week bezien. Dan kunnen wij misschien voor het eind van de maand een afspraak maken over de tweede termijn.

De voorzitter:

Dat voorstel nemen wij mee, mijnheer de minister. U hoort op een nader te bepalen moment wanneer wij de tweede termijn van dit wetsvoorstel zullen behandelen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 22.53 uur

Naar boven