Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 16 februari 2006 over discriminatie op de arbeidsmarkt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. De afgelopen week ben ik in het kader van de campagne het land in geweest, net zoals velen onder ons. Ik heb allerlei steden en wijken aangedaan en heel veel mensen gesproken. Dat heeft mij gesterkt in de overtuiging dat dit VAO noodzakelijk was. Discriminatie op de arbeidsmarkt en bij het vinden van stageplekken is namelijk een veel gehoord probleem. Ik noem een vader uit De Baarsjes in Amsterdam als voorbeeld. Hij zag zijn zoon naar huis komen, telkens wanneer die bij een bedrijf of organisatie was geweest om te vragen om een stageplek en een stempel meebracht als bewijs hiervan. Uiteindelijk had deze jongen, een mbo-scholier, 96 stempels, maar geen stageplek. Tijdens het algemeen overleg van een paar weken geleden kaartte ik dit probleem aan. Ik zei dat er een recht op stage zou moeten zijn, aangezien veel scholieren en studenten verplicht zijn om stage te lopen in het kader van hun opleiding. Als er recht op onderwijs is, vloeit hier recht op stage uit voort. Te vaak blijkt dat onderwijsinstellingen leerlingen uitschrijven omdat de jongeren in kwestie geen stageplek hebben kunnen vinden. Dat doen niet alle instellingen; ik wil niet generaliseren, maar het komt voor. Geen stageplek betekent geen voortzetting van je studie, maar uitschrijving. Daarom heb ik een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat discriminatie bij sollicitaties naar stageplaatsen leidt tot ongelijke kansen op het kunnen verwerven van een stageplaats;

van mening dat onderwijsinstellingen een inspanningsverplichting hebben en studenten voldoende behoren te ondersteunen bij het verwerven van een stageplaats;

van mening dat onderwijsinstellingen een gebrek aan stageplaatsen niet mogen hanteren als ontbindende voorwaarde in de onderwijsovereenkomst en op grond van een dergelijke voorwaarde geen scholieren mogen uitschrijven;

van mening dat het "recht op onderwijs" ook een "recht op stage" inhoudt, aangezien de stage een verplicht onderdeel van het onderwijs vormt;

verzoekt de regering, de wettelijke verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen duidelijker te formuleren zodat studenten niet kunnen worden uitgeschreven omdat zij geen stage hebben kunnen vervullen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 124(30300 VI).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Daarnaast vindt er natuurlijk ook gewoon discriminatie op de arbeidsmarkt plaats, zowel bij de sollicitaties als gewoonweg op de werkvloer. Mijn fractie vindt dat dit actiever, proactiever moet worden opgespoord. Dit kabinet is in de ogen van mijn fractie te passief en onderneemt te weinig. Daardoor wordt er ook geen signaal afgegeven ter preventie van discriminatie. De Arbeidsinspectie kan een belangrijke rol spelen in het opsporen van discriminatie, zowel in sollicitaties als op de werkvloer, want de gelijkebehandelingswetgeving hebben wij niet opgesteld om een papieren werkelijkheid te laten zijn. Zij moet gewoon gehandhaafd worden. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onderzoek naar discriminatie op de arbeidsmarkt momenteel alleen plaatsvindt nadat aangifte is gedaan van vermeende discriminatie;

van mening dat discriminatie op de arbeidsmarkt dusdanig ernstig is, dat deze actief moet worden opgespoord;

van mening dat een meer proactieve opsporing van discriminatie op de arbeidsmarkt beter uitdrukking geeft aan de urgentie van het probleem;

overwegende dat de Arbeidsinspectie belast is met actieve handhaving van arbeidsomstandighedenwetgeving;

overwegende dat ook gelijkebehandelingswetgeving actief kan worden gehandhaafd, bijvoorbeeld door middel van het uitvoeren van situatietesten,

verzoekt de regering, bij Voorjaarsnota te komen met een uitgewerkt plan van aanpak voor een in te stellen dienst welke valt onder de Arbeidsinspectie, die belast wordt met het actief opsporen van discriminatie op de arbeidsmarkt en het handhaven van gelijkebehandelingswetgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough en Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 125(30300 VI).

De heer Meijer (PvdA):

Ik heb nog een vraag over de eerste motie. Leerlingen van het vmbo en het mbo zouden niet kunnen worden uitgeschreven zolang zij niet aan de stageverplichting hebben voldaan. Dat klinkt sympathiek, maar leidt dit nu ook daadwerkelijk tot meer stageplekken voor leerlingen in deze types onderwijs? De PvdA is er in heel veel steden actief in. Uiteindelijk blijkt het aantal stageplekken af te hangen van de concrete afspraken die gemaakt kunnen worden tussen onderwijsinstellingen, kenniscentra en werkgevers lokaal en regionaal. Het klinkt heel mooi dat men niet van school gaat zonder stage te hebben gelopen. Dat is het sympathieke deel van de motie. Maar de plekken moeten er wel zijn.

Om plekken te realiseren zijn afspraken op lokaal en regionaal niveau nodig, uiteraard ondersteund door landelijke maatregelen om de bureaucratie voor werkgevers terug te dringen, fiscale faciliteiten om het voor werkgevers aantrekkelijk te maken om ermee te beginnen en het terugdringen van begeleidingskosten en dergelijke.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Natuurlijk zijn de lokale overheid en de werkgevers ook verantwoordelijk. Er is nu een wettelijke verantwoordelijkheid voor onderwijsinstellingen en kenniscentra om ervoor te zorgen dat scholieren en studenten stageplekken kunnen vinden en vervullen.

Wat gebeurt er nu? Het vorig jaar zijn bijvoorbeeld in Rotterdam 1800 studenten uitgeschreven omdat zij geen stageplek konden vinden; niet omdat zij hun best niet hebben gedaan, niet omdat zij niet met voldoende bedrijven contact hebben opgenomen, maar gewoon omdat zij er geen konden vinden. Vervolgens worden zij uitgeschreven en bij wijze van spreken een drop-out, omdat zij de startkwalificaties die wij zo belangrijk vinden niet kunnen krijgen. De wettelijke verantwoordelijkheid moet daarom helderder worden aangegeven. Het mag niet mogelijk zijn dat je uitgeschreven wordt alleen maar omdat je geen stageplek hebt kunnen vinden. Ik zie ook positieve voorbeelden bij onderwijsinstellingen. Ik noem het Albeda College, dat een eigen stagecontext heeft gecreëerd, bij gebrek aan stageplekken in Rotterdam. Dat vind ik een goed voorbeeld. Dat wil ik stimuleren. Dat doe ik door middel van de motie.

De heer Meijer (PvdA):

Vindt u dan niet dat de verantwoordelijkheid eenzijdig bij de onderwijsinstellingen wordt gelegd? Moeten werkgeversorganisaties, vooral in het mkb, niet worden aangesproken?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik vind dat daar ook een verantwoordelijkheid ligt. Wij hebben niet voor niets kort geleden in de bekostiging van de onderwijsinstellingen een prikkel ingebracht om bijvoorbeeld de overgang van vmbo naar mbo te vergemakkelijken. Onderwijsinstellingen kunnen daarbij niet zo maar een inschrijving weigeren omdat men geen bbl-plek of stageplek heeft. Kamer en staatssecretaris hebben ervoor gezorgd dat er wel een prikkel komt, in de vorm van een bekostiging, die scholen stimuleert om de jongeren wel op te nemen en ervoor te zorgen dat er stageplekken komen.

Ik vind het wat te gemakkelijk om de verantwoordelijkheid eenzijdig bij de jongeren neer te leggen. Op dit moment moeten zij de stageplek vinden. Als de lokale overheid, de werkgevers en de onderwijsinstellingen er niet in slagen voldoende stageplekken te creëren zijn de jongeren de dupe. Dat wil ik voorkomen.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Hier wordt een puntje geponeerd dat helemaal nieuw is voor ons. Ik vraag mij af hoe mevrouw Azough dit precies voor zich ziet. Zij spreekt over handhaving door de Arbeidsinspectie en discriminatie op de arbeidsmarkt. Is zij van plan de Arbeidsinspectie bevoegdheden te geven die zij nu nog niet heeft, in de vorm van bijvoorbeeld de bevoegdheden van de Commissie Gelijke Behandeling? Moet zij bevoegdheden krijgen die vergelijkbaar zijn met die van de rechterlijke macht? Wat wil mevrouw Azough precies?

Hoe ziet zij zo'n regeling überhaupt voor zich? De motie die zij voorstelt leidt tot een volledig loslaten van het huidige bevoegdhedenbeleid van de Arbeidsinspectie. Er zouden volledig nieuwe bevoegdheden worden toegevoegd, alleen voor discriminatie op de arbeidsmarkt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Volgens mij was mijn betoog helder. Wat ik wil, is dat de Arbeidsinspectie óók op het vlak van de wetgeving inzake gelijke behandeling gaat opsporen en handhaven. Het betekent dat er een extra dienst voor zou zijn of dat in ieder geval mensen van de Arbeidsinspectie in staat worden gesteld dat onderzoek te doen. Wij hebben als GroenLinks vorig jaar een onderzoek gedaan naar discriminatie bij stageplekken. Dat soort situatietesten kunnen ook gedaan worden door de Arbeidsinspectie. Nu gebeurt dat veel te weinig en hangt het er erg van af of je als individu zelf naar de Commissie Gelijke Behandeling of naar een meldpunt discriminatie gaat. Wij hebben wat mij betreft gisteren ook een signaal gekregen dat dit zeker op de arbeidsmarkt serieuzer moet worden aangepakt. Ik vind dat dit ook voor dit kabinet een reden zou moeten zijn om in het komende jaar veel meer de urgentie recht te doen van het aanpakken van discriminatie op de arbeidsmarkt. Daar zou de Arbeidsinspectie, wat mij betreft, een belangrijke rol in kunnen spelen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Het klinkt erg naar het overhevelen van taken van de Commissie Gelijke Behandeling naar de Arbeidsinspectie en volgens mij doen wij dan dubbel werk. Daarbij is vooral de vraag hoe de Arbeidsinspectie dit moet gaan opsporen. Moet zij bijvoorbeeld nepsollicitanten in gaan zetten? Wat zegt het dan als een nepsollicitant wordt afgewezen door een werkgever? Er zijn altijd subjectieve gronden om iemand af te wijzen, maar dat is nog geen grond om te kunnen zeggen dat er gediscrimineerd wordt. Waarom zet de fractie van GroenLinks niet veel meer in op voorlichting aan juist studenten om te zorgen dat zij weten waar zij naartoe kunnen, als zij het gevoel hebben dat zij worden gediscrimineerd?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Het gaat niet alleen over solliciteren. Het gaat ook over discriminatie op de werkvloer en daarin kan de Arbeidsinspectie wel degelijk een rol hebben. Ik heb het er dan niet over dat de Arbeidsinspectie de rol van de Commissie Gelijke Behandeling gaat spelen. Waar ik op doel, is dat de Arbeidsinspectie ervoor zorgt dat door middel van onderzoek op de werkvloer – dat kan hypothetisch zijn, in de zin van situatietesten, maar het kan ook naar aanleiding van concrete signalen zijn – de wetgeving inzake gelijke behandeling geen papieren tijger blijft, maar gewoonweg gehandhaafd wordt.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Wij hebben vóór het reces met elkaar gesproken over discriminatie in het uitgaansleven en op de arbeidsmarkt. Ten aanzien van discriminatie in het uitgaansleven is het belangrijk dat de goede ervaringen die zijn opgedaan met bijvoorbeeld projecten in Rotterdam, opnieuw worden opgepakt en uitgerold. Ik dien daarom namens de fractie van D66 de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in Rotterdam goede ervaringen zijn opgedaan met het project Panel deurbeleid om discriminatie in het uitgaansleven te verminderen;

overwegende dat het van belang is deze goede ervaringen niet tot de duur en de locatie van het project te beperken;

van mening dat heldere afspraken omtrent het deurbeleid deel zouden moeten uitmaken van de voorwaarden om een horecavergunning te krijgen;

verzoekt de regering, in overleg met de VNG te bevorderen dat de ervaringen uit het project Panel deurbeleid worden gebruikt om problemen rondom discriminatie in het uitgaansleven ook in andere steden te verminderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 126(30300 VI).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. De economie trekt aan, maar nog steeds blijven de resultaten daarvan achter voor allochtonen op de arbeidsmarkt. Zelfs onder hoogopgeleide allochtonen is de werkloosheid ongeveer driemaal zo hoog als die onder hoogopgeleide autochtonen. Wij hebben naar mijn mening geen tijd te verliezen, als wij zien dat het tekort aan arbeidskrachten over een aantal jaren, zonder de allochtonen, meer dan 20% is. Het is tijd om de mouwen op te stropen. Ik wil niet in projecten blijven hangen; die projecten kosten geld, maar wij zien de resultaten niet. Ik wil resultaten voor dat geld en ik wil niet in die projecten blijven steken. Daarom dien ik namens de fractie van D66 de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het werkloosheidspercentage onder allochtonen met name onder vrouwen en jongeren uit deze groep op basis van de meest recente CBS-cijfers nog steeds onaanvaardbaar hoog is en er een tweedeling langs etnische scheidslijnen dreigt;

constaterende dat ten gevolge van de vergrijzing het aandeel van de economisch actieve bevolking in de totale bevolking de komende 45 jaar niet met 6%, maar met 23% zal afnemen;

overwegende dat allochtonen, ook bij een aantrekkende economie, vertraagd profiteren van de ruimere vacaturemarkt, discriminatie en negatieve beeldvorming bij werkgevers belangrijke belemmerende factoren zijn voor in- en doorstroom van allochtonen op de arbeidsmarkt, ook voor middelbaar en hoger opgeleide allochtonen;

overwegende dat het verrichten van betaalde arbeid in hoge mate bijdraagt aan de emancipatie en integratie van minderheden;

verzoekt de regering, concrete doelen te formuleren ten behoeve van een resultaatgericht arbeidsmarktbeleid voor allochtonen waarbij eveneens aandacht wordt besteed aan de in- en doorstroom van allochtonen met een middelbare en hogere opleiding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya, Azough en Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 127(30300 VI).

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Voorzitter. Discriminatie is onacceptabel. Alle fracties die nu aanwezig zijn, delen gelukkig die mening. Over de ongewenste discriminatie op de arbeidsmarkt en in het uitgaansleven is tijdens het algemeen overleg gesproken, maar de oplossing die van links is aangedragen, het anoniem solliciteren, is natuurlijk weer een schijnoplossing, een oplossing waar wij niets mee kunnen. Wij kennen het project in Nijmegen. Daar is zonder dat de adviescommissie allochtonen erbij betrokken werd een pilot gestart. En wat zegt de adviescommissie allochtonen in Nijmegen zelf? Dit is de meest verschrikkelijke en de meest belachelijke oproep tot zelfverloochening. Wat doen wij namelijk? Wij laten mensen niet hun allochtone naam onder de sollicitatiebrief zetten, maar een Nederlandse naam. Vervolgens moeten die mensen op gesprek komen en dan kleur bekennen. Als wij mensen dus anoniem laten solliciteren, laten wij ze voor Jan met de korte achternaam een sollicitatiegesprek voeren. Als de werkgever dan echt wil discrimineren, doet hij dat ook.

Dat betekent weer niet dat er geen probleem is. Dat ben ik ook eens met de leden die gesproken hebben. Echter, het probleem is niet zo groot als sommigen willen doen geloven. Ik vind dat de oplossing niet zozeer gezocht moet worden in noodmaatregelen als het anoniem solliciteren, maar wel in iets anders. Er zou gepraat kunnen worden met de werkgevers en hun zou gevraagd kunnen worden wat de reden is dat zij in sommige situaties een autochtoon prefereren boven een allochtoon. Gelukkig is het kabinet al heel hard op deze manier bezig. Wij hebben gehoord dat werkgevers enerzijds te maken hebben met een taalbarrière en anderzijds met een cultuurprobleem. Wij weten dat sommige allochtonen niet wensen te werken voor een vrouw, hetgeen wij in Nederland discriminerend en dus onacceptabel vinden.

Ik was erbij toen tijdens de campagnes minister Verdonk overal de werkgevers opriep om vrijkomende stageplekken aan allochtonen te geven. Dat is natuurlijk niet voldoende. Ik denk ook aan de mentorschappen en het oplossen van de problematiek van de stageplekken. Daar iets aan doen, vinden wij stappen in de goede richting.

In het algemeen overleg heb ik verder aangegeven dat er ook aan de handhavingskant een probleem is. Dat hebben wij al eerder geconstateerd bij structurele discriminatie, en ook bij incidentele discriminatie moet de strafmaat worden verhoogd. Het enige probleem is dat ik nog steeds wacht op de antwoorden van de minister van Justitie, inclusief de cijfers hierover. Tot die tijd kan ik op dit moment niet heel veel doen. De minister van Justitie heeft namelijk gesteld dat er geen signalen zijn dat de strafmaat op dit moment onvoldoende is. Die signalen zijn er mijns inziens wel, maar ik laat mij graag overtuigen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik luister met verbazing naar de VVD. Als wij het hebben over dingen die verboden zijn in Nederland, is de VVD de partij die vindt dat die zaken absoluut repressief moeten worden aangepakt. Nu gaat het over discriminatie op de arbeidsmarkt, ook iets wat strafbaar is, en nu moeten wij gaan praten. Wat een softe benadering!

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Ik sta versteld! U was namelijk degene die in het overleg het hardst opriep om te gaan praten. Als wij dit probleem willen aanpakken, moeten wij ook kijken naar de oorsprong ervan, iets wat zeker door u nog steeds niet ter sprake is gebracht. Misschien moet er een gesprek komen met de werkgevers om te horen waarom zij, al dan niet bewust, een autochtone werknemer prefereren boven een allochtone werknemer. Als wij zien dat daarbij nog steeds de taal- en cultuurbarrières naar voren worden gebracht, moeten die dus worden aangepakt. De oplossing: iedereen in Nederland spreekt Nederlands, iedereen in Nederland respecteert onze normen en waarden, dus iedereen in Nederland heeft geen moeite met werken voor een vrouw of voor iemand met een handicap. Daarover kan geen discussie mogelijk zijn. Die harde taal zit hem bij mij vooral in de handhavingskant. De miljoenen die wij ieder jaar weer pompen in antidiscriminatieprojecten, antidiscriminatiebureautjes enzovoorts leiden niet tot verbeteringen, waarvan ik een beetje moedeloos word. Misschien wordt het nu tijd om wat minder naar de preventieve aanpak te kijken, en wat meer naar de repressieve aanpak. Daarover wil ik een discussie voeren, maar de cijfers heb ik niet, dus dat kan pas later.

Mevrouw Koer Kaya (D66):

Waarom laten degenen die een diploma hebben en wel de taal spreken, nog steeds zo'n groot verschil zien met autochtone werknemers? Hoe is dat mogelijk? Op zich ben ik het met u eens dat u anoniem solliciteren niet ziet zitten. Mensen moeten trots kunnen zijn op hun naam, zij moeten om die redenen een baan kunnen vinden. Maar ik hoor u niet zeggen wat er dan wel zou moeten gebeuren. Moeten er wel concrete doelen worden afgesproken om te komen tot het leren kennen van elkaar, tot integratie en economische zelfstandigheid van vrouwen, mannen en jongeren? Dat hebben wij straks met het oog op de vergrijzing hard nodig.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Er blijven ons natuurlijk gevallen bekend van mensen zonder taal- en cultuurbarrières, die toch niet aan een stage- of werkplek komen. Daarom heb ik in eerste instantie gezegd dat de oplossing die het kabinet nu hiervoor aandraagt, voor mij de goede weg is. Die oplossing houdt in: ervoor zorgen dat de stageplekken echt gevuld worden met zowel autochtone als allochtone leerlingen, dat de mentorschappen echt worden doorgezet en dat de politiek blijft brullen dat discriminatie op het gebied van stageplekken en bij het solliciteren onacceptabel is. Ik zoek die weg echter vooral via de Commissie Gelijke Behandeling en niet, zoals mevrouw Azough wil, via de Arbeidsinspectie en noem maar op. Als je bij die commissie gelijk krijgt, kan men aangifte doen en naar de rechter gaan. De rechter krijgt dan ook veel meer de mogelijkheid om dit veel zwaarder af te straffen. Ik ben er heilig van overtuigd dat daar een heel duidelijke repressieve werking van uitgaat.

De voorzitter:

De heer Meijer heeft datgene wat hij wilde zeggen, onder andere in zijn interruptie gezegd. Dan bewaren wij zijn maidenspeech voor een mooie, lange toespraak.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Uit onderzoek blijkt dat het gevoel van uitsluiting een van de voedingsbodems voor radicalisering van jongeren is. Daarom is het bij de bestrijding van radicalisering, maar ook meer in het algemeen bij het bevorderen van de integratie belangrijk om oog te hebben voor discriminatie op de arbeidsmarkt en in het uitgaansleven, zeker waar het specifiek de allochtone jongeren betreft. Niets is immers frustrerender dan niet op je inhoud, maar puur op je afkomst of achternaam te worden beoordeeld. Tegelijkertijd is discriminatie een hardnekkig probleem dat ontzettend moeilijk aan te tonen is. Discriminatie heeft te maken met gevoelens en beelden en is niet simpel via een paar regeltjes op te lossen. Mentaliteitsverandering, waar het eigenlijk om zou moeten gaan, is immers niet afdwingbaar via sancties. Sancties zijn wel het sluitstuk van de aanpak.

Discriminatie is ook een probleem van de hele samenleving en kan niet alleen door de overheid worden opgelost. De rol van overheden en sancties wordt naar mijn oordeel dus zwaar overschat. Het kabinet heeft dit thema wel hoog op de agenda staan, maar de overheid kan dat niet alleen. Het is ook een zaak van werkgevers, werknemers, scholen, zelforganisaties en ook andere betrokkenen om echt werk te maken van de bestrijding van discriminatie. Ook ik heb in de campagne, net als alle andere woordvoerders, heel veel met jongeren gesproken over hun problemen bij het zoeken van stageplaatsen, gisteren nog in de bus van Forum. Ik ben daarom blij met de afspraken die bij de werktop met alle betrokkenen zijn gemaakt om de positie van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren, te zorgen voor stageplaatsen, de bewustwording bij werkgevers te verbeteren en op die manier de discriminatie tegen te gaan. De CDA-fractie verwacht ook veel van het Breed Initiatief Maatschappelijke Binding en het Nationaal Actieplan tegen Racisme. Daarnaast is het kabinet bezig met de leerwerkplicht, de no-riskpolis en de prepcams, om het populair te zeggen. Dat zijn allemaal maatregelen om schooluitval te voorkomen en de positie van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt te versterken. Dat is noodzakelijk om de negatieve beeldvorming, die de voedingsbodem is van discriminatie, te keren.

Het kabinet is, wat de CDA-fractie betreft, dus goed op weg. Het kabinet is er nog niet, maar verdient in ieder geval wel eerst de kans om die initiatieven om te zetten in resultaten. De CDA-fractie zal het kabinet daarbij kritisch volgen.

De voorzitter:

Ik deel de Kamer mee dat ik de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie toestemming heb gegeven om even heel snel, in twee à drie minuten, een dringende verplichting na te komen terwijl de staatssecretaris antwoord geeft. Ik constateer dat de Kamer daar geen bezwaar tegen heeft.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. In de motie van mevrouw Azough wordt het probleem van de stageplaatsen aan de orde gesteld. Het lijkt mij goed om aan te geven dat leerling en school, zoals zij zei, een overeenkomst hebben. Het niet realiseren van een beroepspraktijkvormingsplaats of stageplaats is geen reden op grond waarvan de school de overeenkomst eenzijdig kan beëindigen. Als dat wel gebeurt, is dat in feite in strijd met datgene wat is afgesproken en geregeld, tenzij de leerling zelf niet wil meewerken, maar dan verbreekt de leerling de overeenkomst.

In die zin is de taak duidelijk. Het roc heeft de taak om mede stageplaatsen tot stand te brengen. De vraag is of er überhaupt reden is tot verduidelijking van deze plicht. Dat lijkt mij niet noodzakelijk. Over de stageplekken zijn overigens verschillende geluiden te horen. Er is enerzijds te horen dat er voldoende stageplekken zijn. Anderzijds is te horen dat er te weinig stageplekken zijn. De werkelijkheid is waarschijnlijk dat de match een probleem is. Jongeren vragen stageplekken waarvan er te weinig zijn, wat er waarschijnlijk mee te maken heeft dat zij een opleiding volgen die niet de meest relevante is voor de arbeidsmarkt. Dat neemt niet weg dat er problemen zijn en dat er behoefte bestaat aan meer stageplekken. In dit verband wijs ik op wat er bij de werktop tot stand is gebracht. Daarvoor is geld vrijgemaakt. Ik noem de 20 mln. voor het mbo voor 20.000 stages voor moeilijk plaatsbare leerlingen, wat het mogelijk maakt om intensief te werven en te begeleiden. Ik noem ook de 15 mln. voor het mbo voor meer stagewerkplekken voor leerlingen die er ondanks alle inspanningen niet in geslaagd zijn om reguliere stageplekken te verwerven. Ik roep tevens in herinnering dat begin deze week mbo, mkb en de kenniscentra beroepsonderwijs een convenant hebben afgesloten inzake voldoende leerwerkplekken en stages. Ik noem ook Forum, dat hbo- en wo-studenten volgt en begeleidt. Ik noem ook het onderzoek dat ik gevraagd heb aan de RWI naar de positie van hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt.

Ik kan mij de zorg van mevrouw Azough zeer goed voorstellen. Op basis van de bestaande regelgeving is er echter reeds voldoende duidelijkheid. Er is dus geen reden om nadere stappen te ondernemen. Ik zie haar motie dan ook als steun voor het gevoerde beleid.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik heb dit signaal niet verzonnen. Ik heb het van de door de staatssecretaris ingestelde Taskforce Jeugdwerkloosheid die ervoor moet zorgen dat er voldoende stageplekken voor jongeren zijn. De taskforce heeft mij laten weten dat de praktijk het probleem laat zien dat jongeren worden uitgeschreven omdat zij geen stageplekken kunnen vinden. De staatssecretaris noemt de onderwijsovereenkomst. Daarop wordt echter soms een uitzondering gemaakt, waardoor onderwijsinstellingen wettelijk de mogelijkheid krijgen om jongeren uit te schrijven. De staatssecretaris zegt dat mijn motie niet nodig is. Ik ben ertoe bereid om mijn motie voorlopig niet in stemming te brengen, zodat de staatssecretaris in de gelegenheid is om de Kamer schriftelijk te laten weten of het signaal van de Taskforce Jeugdwerkloosheid klopt. Ik wil dat de staatssecretaris contact opneemt met die taskforce. Die verzint dit toch niet?

Staatssecretaris Van Hoof:

Op zich hebben wij geen punt van discussie. Het probleem is duidelijk. De noodzaak van stageplaatsen kennen wij alle twee. De geluiden die mevrouw Azough hoort, zijn echter anderen geluiden dan die ik hoor. Mevrouw Azough vraagt mij om contact met de taskforce op te nemen. Ik heb er geen enkel probleem mee om bij de taskforce en de minister van OCW de nodige informatie te verzamelen en die aan de Kamer te doen toekomen. Als het probleem er inderdaad is, is dat in strijd met de regelgeving. Dat moet dan maar in beeld komen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Gaat de staatssecretaris daarbij uit van het in mijn motie genoemde recht op stage?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb al gezegd dat in de regelgeving staat dat de onderwijsinstellingen voor stageplaatsen dienen te zorgen. Ook dat zal ik tot in detail voor u op een rij zetten, zodat u exact te weten komt wat er is geregeld, wat kan worden verwacht van het roc, wat kan worden verwacht van de leerling, wat de betekenis is van de overeenkomst en wat er gebeurt op het gebied van het uitschrijven en op basis waarvan. Kortom, alles wat u wilt weten, krijgt u van mij te horen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik wil graag een garantie van u dat er geen jongeren worden uitgeschreven alleen maar omdat zij geen stageplek hebben kunnen vinden, ondanks al hun inspanningen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb u gezegd dat dit niet kan op basis van de overeenkomst. Als het wel gebeurt, zal ik het bij de taskforce of de collega van Onderwijs vandaan moeten halen en dan zullen wij moeten bezien hoe wij ermee om moeten gaan. In beginsel kan het niet.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Totdat ik de informatie van de staatssecretaris heb gekregen, houd ik mijn motie aan, voorzitter.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Azough stel ik voor, haar motie (30300-VI, nr. 124) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Van Hoof:

In haar tweede motie vraagt mevrouw Azough om een plan van aanpak waarbij een nieuwe dienst, die onder de Arbeidsinspectie moet komen te vallen, wordt belast met het actief opsporen van discriminatie op de arbeidsmarkt en met het handhaven van de wetgeving inzake gelijke behandeling. In haar toelichting heeft zij overigens onderscheid gemaakt tussen de werkvloer en de werving en selectie.

Een undercoveractie op de werkvloer is natuurlijk onmogelijk. Dat zou namelijk betekenen dat je een undercoveragent aan het werk moet zetten als werknemer. Dat is een heel ingewikkelde situatie. Dat kan zij nooit hebben bedoeld.

Overblijft de vraag of je een situatietest of iets dergelijks kunt organiseren bij werving en selectie. Wil je dat kunnen doen, dan moet er in ieder geval sprake zijn van een vacature. Dat klinkt als het intrappen van een open deur, maar het is natuurlijk wel relevant, want als er geen vacature is, kun je er niet veel mee. Op het moment dat er sprake is van een vacature moet je je afvragen of er sprake is van proportionaliteit en subsidiariteit als je undercover of op een andere manier een situatietest wilt uitvoeren. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierover in 2004 bij de beantwoording van vragen van de heer Dijsselbloem al het een en ander opgemerkt. Hij heeft aangegeven, dat proportionaliteit en subsidiariteit belangrijke elementen zijn. Dat betekent dat je pas zo'n test kunt gaan doen op het moment dat er sprake is van zeer zware verdenkingen én er al andere methoden zijn gebruikt, zoals een getuigengehoor en ontbieding.

Het is nog maar de vraag of je altijd toelaatbaar bewijs verkrijgt op het moment dat je aan de slag gaat met undercoveracties. Het is de vraag of je zo niet in een juridisch zeer zwakke positie terechtkomt dan wel bezig bent met uitlokking. U zult zich kunnen voorstellen dat tegen die achtergrond vragen van proportionaliteit en subsidiariteit plus alle bijbehorende risico's zo'n inzet nogal zwaar maken, terwijl je eigenlijk alleen kunt onderzoeken of een werkgever eventueel zou kunnen gaan discrimineren in een bepaalde situatie. Als je je dat realiseert en weegt hoe zwaar de consequenties zijn, zul je je moeten afvragen of je dat allemaal wel wilt. Dit nog los van de vraag of de Arbeidsinspectie dat zou moeten en kunnen doen.

Immers, de Arbeidsinspectie is een dienst die eenduidig en eenvoudig toetst of een bepaalde gedraging in strijd is met de wet. De Arbeidsinspectie treedt bijvoorbeeld wat de arbeidsomstandigheden of de handhaving van de Wav betreft niet op als rechercheur. De inspectie doet geen uitgebreide onderzoeken. Daar zijn andere diensten voor. De Arbeidsinspectie toetst alleen maar aan de hand van een te objectiveren waarneming of onderscheid. Dat lijkt mij in deze situatie heel moeilijk. De vraag of een werkgever gerechtvaardigd of ongerechtvaardigd een verschil maakt, moet door de rechter worden beantwoord. Dat is geen taak voor de Arbeidsinspectie en dat moet het ook niet worden. De Arbeidsinspectie moet niet op de stoel van de rechter gaan zitten. Op basis van al deze argumenten ontraad ik aanneming van de motie van mevrouw Azough.

De heer Meijer (PvdA):

De staatssecretaris legt veel nadruk op undercoverachtige operaties, maar ik denk dat het dictum van de motie verder gaat. Even voor een goed begrip: het gaat hier om aantasting van artikel 1 van de Grondwet, het non-discriminatiebeginsel. Wij weten dat discriminatie in meer of mindere mate en dan soms ook nog op structurele wijze voorkomt. Vanuit kringen van het mkb wordt gezegd dat een kwart van de werkgevers geen allochtonen in dienst neemt. Dat lijkt op structurele discriminatie. Kan de staatssecretaris mij nog eens helder uitleggen waarom de Arbeidsinspectie zich niet mag bezighouden met het tegengaan van ongelijke behandeling op de werkvloer of bij werving?

Staatssecretaris Van Hoof:

In geval van (vermeende) discriminatie kan men zich wenden tot de Commissie Gelijke Behandeling en de rechter. De Arbeidsinspectie is geen rechter en ook geen opspoorder; zij richt zich op naleving van de Wav, de Arbeidsomstandighedenwet en dergelijke. Als iemand zich op de werkvloer gediscrimineerd voelt, moet hij of zij zich niet wenden tot de Arbeidsinspectie want die is daar niet competent voor en bezit ook niet de vereiste kwaliteiten. Men moet dan naar de Commissie Gelijke Behandeling of de rechter stappen. Dat is de koninklijke weg. Als het gaat om werving en selectie wijs ik erop dat fakesollicitaties kunnen leiden tot uitlokking. Dat behoort niet tot de taak van de Arbeidsinspectie. Zij heeft daartoe noch de competentie, noch het vereiste personeel.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik hoor hier slechts praktische bezwaren in de sfeer van competentie, personeel en bevoegdheden. Maar dat kan toch worden gerepareerd? Er kan voor worden gezorgd dat de Arbeidsinspectie dat in de nabije toekomst wél kan doen. Waarom gaat u daar niet toe over nu er sprake is van structurele discriminatie?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb geen praktische bezwaren, maar belangrijke juridische bezwaren. De Arbeidsinspectie hoort niet op de stoel van de rechter te gaan zitten. Dat gaat verder dan alleen maar een praktisch bezwaar.

Ik kan mij niet aan de indruk ontrekken dat de motie van mevrouw Koşer Kaya op nr. 127 in iets andere bewoordingen nog niet zo heel lang geleden in de Kamer aan de orde is geweest en toen is afgestemd. Ik zal heel kort mijn argumenten herhalen. Zij wil dat er doelen worden geformuleerd ten behoeve van een resultaatgericht arbeidsmarktbeleid als het gaat om discriminatie. Eigenlijk vraagt zij of het niet een tikje minder kan en wanneer dat kan worden gerealiseerd. Ik vind dat zoiets niet de inzet van het kabinet kan zijn. Die kan alleen maar zijn: nul discriminatie op de arbeidsmarkt. In die termen heb ik toen gereageerd op de motie en ik herhaal mijn reactie. Ik blijf dus consequent en ontraad de aanneming van deze motie.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Roger van Boxtel zei destijds dat hij ervoor zou zorgen dat in één jaar 60.000 allochtonen aan een baan zouden worden geholpen. Dát soort doelen wil ik horen, want ik geloof nog steeds dat arbeid een integratie- en emancipatiemotor is. Ik wil dat er gewoon doelen worden geformuleerd, anders blijven wij steken in trajecten en die leveren vooralsnog niet de resultaten op die mogen worden verwacht op grond van het geld dat erin wordt gestopt. En welke resultaten verwacht de minister? Er moet toch iets uit die projecten komen?

Staatssecretaris Van Hoof:

Dit is een oude discussie. Met mevrouw Koşer Kaya heb ik in het algemeen overleg en het daaropvolgende VAO gesproken over de maatregelen die zijn genomen. Het beleid wordt op dit moment uitgevoerd. In de ene situatie zal dit leiden tot banen voor 2500 vluchtelingen; meer kan mevrouw Koşer Kaya niet vragen. In een andere situatie zal dit leiden tot afspraken in de werktop, met stageplekken en leerwerkplekken; concreter kan mevrouw Koşer Kaya het niet krijgen. In weer een andere situatie zal het leiden tot afspraken in cao's; concreter kan mevrouw Koşer Kaya het niet krijgen. In wéér een andere situatie zullen Borea en de roc's afspraken maken. Ik verzet mij ertegen dat zij blijft vertellen dat al deze projecten niets voorstellen. We gaan daadwerkelijke resultaten halen.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik wil het kort houden. De motie van mevrouw Koşer Kaya over discriminatie in het uitgaansleven verzoekt de regering om in overleg met de VNG te bevorderen dat ervaringen uit het project Panel deurbeleid worden gebruikt om problemen rondom discriminatie in het uitgaansleven ook in andere steden te verminderen. Ik ben zeker van plan om dit te doen. Ik praat al over met de VNG en met allerlei andere partijen: met de Jeugdraad, met de ADB's, met Horeca Nederland, met horecaondernemers over de goede voorbeelden die het Panel deurbeleid uit Rotterdam heeft opgeleverd. Ik zie deze motie dus als ondersteuning van het beleid.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van dit vao. Ik stel voor om de stemmingen over de moties volgende week te doen plaatsvinden.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Verbeet

Naar boven