Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel allereerst voor, als hamerstuk toe te voegen aan de agenda van morgen het wetsvoorstel Verlenging van de Tijdelijke instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming II (30469), ervan uitgaande dat zich hiervoor geen sprekers zullen inschrijven.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Wilders.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Voorzitter. Twee weken geleden heb ik hier bij de regeling van werkzaamheden naar aanleiding van de cartoonkwestie gevraagd om een plenair debat over de vrijheid van meningsuiting in het algemeen. Dat is doorverwezen naar de commissies voor BZK, Justitie en Buitenlandse Zaken. In die commissies hebben wij de onderwerpen voor dat debat ingekaderd en het kabinet gevraagd om een nadere brief voordat het debat zal worden gehouden. Die brief is ongeveer een uur geleden binnengekomen. Vandaar dat ik naar aanleiding van die brief en de besluitvorming in de commissies het verzoek doe om dat debat te plaatsen op de agenda van de volgende week.

Ik heb nog een tweede verzoek. Ik meen dat de heer Van Baalen over dit punt zo dadelijk ook wat wil zeggen. Gelet op haar nogal schokkende uitspraken over de vrijheid van meningsuiting in een interview in de Arabische media, verzoek ik u om voor dat debat ook de minister voor Ontwikkelingssamenwerking uit te nodigen. Dat past binnen de inkadering van het debat.

Kortom, voorzitter, kunnen wij het debat, zoals afgesproken, volgende week houden én wilt u daarvoor ook de minister voor Ontwikkelingssamenwerking uitnodigen?

De voorzitter:

Ik nodig de heer Van Baalen uit om, indien enigszins mogelijk, het aparte punt dat hij bij de regeling van werkzaamheden aan de orde wilde stellen te combineren met dit punt, zodat een soort gezamenlijke besluitvorming mogelijk is.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Mijn fractie heeft geen behoefte aan dat heel brede debat. Het gaat mij om mevrouw Van Ardenne als minister voor Ontwikkelingssamenwerking en om haar opmerkingen over de vrijheid van meningsuiting. Ik heb liever een spoeddebat met minister Van Ardenne. Daaraan kunnen andere dingen worden toegevoegd. Dat brede debat zie ik eigenlijk niet zo zitten.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter. Niet zo heel lang geleden is in deze Kamer een breed debat gevoerd over de botsing van grondrechten. Nu ligt er het verzoek om een spoeddebat te houden over de uitlatingen van minister Van Ardenne. Ik ben het eens met de heer Van Baalen dat dit de kern van het debat moet zijn. De brief van het kabinet is ondertekend door minister Pechtold. Hij gaat over de plaats van de Deense spotprenten in het kabinetsstandpunt over botsing van grondrechten. Het lijkt mij dan ook van belang dat minister Pechtold eveneens aanwezig is bij dat debat. Er kan dan iets breder worden gediscussieerd dan alleen over de uitlatingen van minister Van Ardenne. Je krijgt dan een gecombineerd debat dat primair gaat over de uitlatingen van mevrouw Van Ardenne, maar waarbij ook ruimte is voor bredere vragen en opmerkingen.

De heer Ormel (CDA):

Ik ben het eens met collega Koenders. Naar aanleiding van de verzoeken van de heren Wilders en Van Baalen moet er een "samengevat" debat plaatsvinden waarbij de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties aanwezig zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Al eerder heb ik mijn steun uitgesproken voor het verzoek van de heer Wilders om een algemeen debat te houden over de vrijheid van meningsuiting, ook al omdat enkele bewindslieden zich daarover hebben uitgesproken de afgelopen weken. In de samenleving ontwikkelt zich een debat over onder andere de vraag of de vrijheid van meningsuiting het recht op krenken inhoudt. Het zou lichtelijk bizar zijn als het parlement dat debat zou negeren en alleen gaat debatteren naar aanleiding van incidentele uitspraken van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Dat de heer Van Baalen daarover wil debatteren, begrijp ik en ik kan hem daarin ook wel steunen. Dat zou dan een apart debat moeten zijn. Ik zou het echter wonderlijk vinden als het oorspronkelijke voornemen om met de minister-president een debat aan te gaan over de vrijheid van meningsuiting werd verlaten. Ik steun dus nog steeds het voorstel van collega Wilders.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ook de SGP-fractie steunt het verzoek van de heer Wilders. De uitlatingen van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking kunnen daarbij dan worden betrokken. Waar de woordvoerders vervolgens hun zwaartepunt wensen te leggen, is aan hen. Ik vraag mij af of het wijs is om dat hier te bepalen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Namens mijn fractie wil ik steun uitspreken voor het voorstel van collega Koenders: een debat met de ministers Van Ardenne en Pechtold. Aan het adres van de heer Rouvoet merk ik nog op dat wij tijdens een mondeling vragenuur op initiatief van mevrouw Halsema met de minister-president hebben gesproken over het spotprentenincident.

De heer Wilders (Groep Wilders):

De uitlatingen van de heren Van Baalen en Ormel vind ik toch enigszins merkwaardig. Tijdens de commissievergadering waren ook de collega's van de VVD- en CDA-fractie van mening dat er een algemeen debat moet plaatsvinden. De drie commissies hebben dat formeel verwoord in een brief aan het kabinet. De heer Van Baalen zegt nu dat hij er geen behoefte aan heeft, maar twee weken geleden zeiden drie fractiegenoten van hem dat zij er wel veel behoefte aan hebben. Ik handhaaf mijn voorstel.

De voorzitter:

Ik doe een voorstel. Als wij de lijn van de heren Wilders en Rouvoet strikt volgen, krijgen wij een breed debat waarbij sommige woordvoerders wat minder breed zullen spreken. Als wij de lijn van de heer Van Baalen en anderen volgen, krijgen wij een smaller debat waarbij sommige woordvoerders wat breder zullen spreken. Het zal in beide gevallen op hetzelfde neerkomen. Daarom stel ik voor om vast te blijven houden aan hetgeen door de drie commissies is besloten naar aanleiding van het eerste verzoek van de heer Wilders: een debat met spreektijden van maximaal vijf minuten met de minister-president, de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking tegen de achtergrond van haar recente uitlatingen. Het is dan aan de woordvoerders om sommige bewindslieden wel of niet aan te spreken. Als wij het gaan beperken tot een of twee ministers, worden er ongetwijfeld vragen gesteld die zij niet kunnen beantwoorden en krijgen wij twee debatten in plaats van een. Dit lijkt mij een goed voorstel.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Volgens mij steunt een grote Kamermeerderheid de insteek van de VVD: de mogelijkheid om breder te gaan, de uitlatingen van minister Van Ardenne als eerste aanleiding en minister Pechtold erbij. Ik houd met klem aan ons voorstel vast.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter. Ik ondersteun dit voorstel, niet alleen vanwege het verzoek van de heer Wilders, maar ook om een aantal inhoudelijke redenen. De Kamer heeft over een aantal van deze punten gedebatteerd, er is een brief van het kabinet die iedereen heeft kunnen lezen, er zijn de uitspraken van minister Van Ardenne. Niemand wil twee debatten. Nu komt het neer op de voorkeur van de meerderheid van de Kamer. Die voorkeur gaat er duidelijk naar uit om de uitlatingen van mevrouw Van Ardenne te kiezen als invalshoek, en om in het licht daarvan en de brief van het kabinet een breder debat te voeren waarin ook minister Pechtold zijn zegje kan doen. Ik houd met klem vast aan dit voorstel, dat door een grote Kamermeerderheid wordt gesteund. Ik kan uw voorstel daarom niet steunen.

De voorzitter:

Mijn probleem is dat de commissies voor Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Justitie een duidelijke beslissing hebben genomen. Op grond van die beslissing is contact met het kabinet opgenomen. Natuurlijk beslist de Kamer, maar daarmee zou ze wel de beslissing van de commissies ongedaan maken. Ik wijs de Kamer hier slechts op, de beslissing is uiteraard aan de meerderheid van de Kamer.

De heer Koenders (PvdA):

Uit de brief van het kabinet wordt duidelijk dat het gaat om de onrust rond de publicatie van de spotprenten in Denemarken en wat daarmee samenhangt. Dat is nu precies wat wij aan de orde willen stellen, in combinatie met het nieuwe feit van de uitlatingen van minister Van Ardenne in Arabische kranten. Vanuit die invalshoek is het logisch hier ook minister Pechtold bij te betrekken. Een en ander lijkt me niet tegenstrijdig aan hetgeen eerder is besloten. Het is een verdieping die kan steunen op een grote meerderheid in de Kamer.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Ik sluit me volledig aan bij hetgeen de heer Koenders zojuist zei. We hebben wel degelijk gevraagd om de brief. Daarna verscheen het artikel met de uitlatingen van minister Van Ardenne. Als we deze twee zaken samenvoegen, voorkomen we een herhaling van zetten. Mevrouw Karimi zei terecht dat we hierover al met de minister-president hebben gedebatteerd.

De voorzitter:

Ja, maar dat waren mondelinge vragen.

De heer Ormel (CDA):

Ook daarvóór was er een debat over de vrijheid van meningsuiting.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Dat we al eerder over een onderwerp hebben gesproken, is nog nooit een belemmering geweest voor een nieuw debat, als daar aanleiding voor was. Het lijkt mij dat er alle aanleiding bestaat. Ik steun daarom het voorstel. Er waren verschillende momenten. We hebben twee brieven van het kabinet ontvangen; de eerste was ondertekend door de minister-president en daarover hebben we nog niet kunnen debatteren, want het was na het vragenuurtje. Maar met permissie, ik vind het geen volwaardig debat als je over een onderwerp als de vrijheid van meningsuiting, die de hele samenleving zo bezighoudt, één minuut iets mag zeggen. Vandaar mijn steun voor de eerdere besluitvorming in de Kamer, voor het verzoek van de heer Wilders dat door het reces een extra week is blijven liggen – maar dat doet aan de actualiteit niets af.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Voorzitter. De Kamer beslist, maar u beoordeelt en bewaakt de procedures. U kunt zich herinneren dat ik de Kamer de vorige keer, toen ik hier als eerste stond om een debat aan te vragen, zei dat de zorgvuldigheid moest worden bewaakt. Daarom zijn we naar de commissies gegaan, die in alle zorgvuldigheid hebben besloten om in een brief te vragen wat het kader zou zijn. Het lijkt alsof er voor sommige collega's andere redenen zijn, maar omwille van de zorgvuldigheid en de instemming van drie Kamercommissies, wil ik graag op mijn manier het debat voeren. Als dat niet mogelijk is, moet het maar op een andere manier, maar ik wil wel gezegd hebben dat het heel raar is als we de kwestie vanwege zorgvuldigheid eerst naar de commissie verwijzen en vervolgens de besluitvorming daarin voor een belangrijk deel naast ons neerleggen.

De voorzitter:

Ik denk dat ik in mijn voorstel duidelijk heb gemaakt dat ik het eens ben met de heer Wilders, de heer Rouvoet en anderen die het voorstel op hun manier hebben geformuleerd. Dat is dus ook mijn mening, juist en vooral in het licht van de voorgeschiedenis. Uiteraard ga ik niet in op de inhoudelijke argumenten van de leden. Ik kan niet anders dan constateren dat een meerderheid van de Kamer hier anders over denkt. Ik stel daarom voor dat wij het debat zullen voeren met de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, volgende week donderdag, met spreektijden van vijf minuten. Ik zal eenieder dan houden aan hetgeen vandaag is gezegd over de beperking van het onderwerp. Het is niet anders.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Voor de Handelingen heb ik er behoefte aan om gezegd te hebben wat ook de heer Rouvoet zei. Wanneer wij een onderwerp in de procedure van het vragenuur behandelen door middel van een mondelinge vraag, betekent dat niet dat er een debat is geweest.

Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Op dit moment is een delegatie van de Syrische overheid in ons land die gesprekken voert met uitgeprocedeerde Syrische asielzoekers over hun vertrek naar Syrië. Er doen hardnekkige geruchten de ronde over deze delegatie. In de eerste plaats zouden een of meer personen van deze delegatie lid zijn van de geheime dienst van Syrië. In de tweede plaats zouden bij die delegatie stukken, dossiers of anderszins aanwijzingen voorhanden zijn dat het gaat om uitgeprocedeerde asielzoekers. Dat laatste is van buitengewoon grote betekenis. Het is een groot risico voor de mensen die gehoord worden. Onder hen is grote commotie ontstaan.

Ik zou dan ook graag een debat hierover voeren, ware het niet dat de fracties van de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie hierover eerder schriftelijke vragen hebben gesteld, die uiterlijk vandaag beantwoord zouden zijn. Zelf heb ik vorige week maandag schriftelijke vragen gesteld over dit punt. Ik wil voorstellen om aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voor te leggen dat zij uiterlijk vrijdag mijn vragen beantwoordt en zich verder houdt aan de datum die door de twee andere fracties is gevraagd, zodat wij hierover volgende week tijdens de regeling van werkzaamheden een debat kunnen agenderen.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen en ook de vragen van mevrouw Vos en de heer Van der Staaij over dit onderwerp daarbij te betrekken.

Ik stel voorts voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Dijksma.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Vlak voor het verkiezingsreces hebben wij met de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat gedebatteerd over de dienstregeling van de Nederlandse Spoorwegen voor het jaar 2007. De conclusie van dat debat was dat er toch nog wel wat moet worden vertimmerd aan de dienstregeling. Om die reden verzoekt mijn fractie om een voortgezet algemeen overleg over de dienstregeling voor 2007. Ik denk dat wij niet de enigen zijn die daaraan behoefte hebben.

De voorzitter:

Ik stel voor, het verslag van het algemeen overleg over de dienstregeling van de NS op de agenda te zetten conform het verzoek van mevrouw Dijksma.

De heer Van Hijum (CDA):

Naar ik heb begrepen is er nog een brief onderweg van de staatssecretaris naar aanleiding van de uitkomsten van het debat. Mijn fractie heeft geen bezwaar tegen een VAO, maar zij zou die brief daarbij willen betrekken. Mijn verzoek is om hiermee in de planning rekening te houden.

De voorzitter:

Dan lijkt het mij het beste om het punt op de agenda voor volgende week te zetten. Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Dan wordt zij nog een keer herinnerd aan de brief en aan de timing die moet worden gevolgd om het VAO te kunnen houden.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik wil de nadruk leggen op het woord "vertimmeren". Als dat duidelijk wordt, krijgen wij misschien een goede brief.

De voorzitter:

U hebt het woord uitgesproken, dus het staat in de Handelingen.

Het woord is aan mevrouw Huizinga-Heringa.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. Enkele weken geleden is een motie (19637, nr. 1010) van mijn hand aangenomen waarin minister Verdonk werd gevraagd om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor tot het christendom bekeerde voormalige Iraanse moslims totdat met de Kamer is gesproken over een nieuw ambtsbericht. De minister wil zo'n moratorium niet instellen. Op onze schriftelijke vragen om ten minste geen bekeerde ex-moslims uit te zetten naar Iran tot het Kamerdebat over het nieuwe ambtsbericht is gevoerd, heeft de minister ook negatief gereageerd. Ik wil een spoeddebat over deze afwijzing van de minister, waarmee zij volkomen tegen de geest van de aangenomen motie handelt.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dit lijkt mij een zeer goed verzoek.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik steun het verzoek.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik steun het verzoek van harte. Het gaat hier in feite om het niet uitvoeren van de motie. Het debat zal daarom op heel korte termijn moeten plaatsvinden.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik ga ervan uit dat het debat op heel korte termijn zal plaatsvinden, omdat de kans bestaat dat mensen worden uitgezet, terwijl de Kamer heeft uitgesproken dat zij wil dat er geen uitzetting plaatsvindt, totdat het debat over het nieuwe ambtsbericht is gevoerd.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik steun het verzoek om een spoeddebat. Het kan zijn dat er dan een motie wordt ingediend en dat wij daar volgende week over stemmen. Tot dat moment mogen er in elk geval geen mensen worden uitgezet.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het verzoek van mevrouw Huizinga te voldoen en om het debat morgenochtend aan het begin van de vergadering te houden, met spreektijden van 2 minuten per fractie. Laten wij de mogelijkheid openhouden dat er over de naar waarschijnlijkheid in te dienen moties morgen na de lunchpauze wordt gestemd, tenzij dat niet nodig is omdat datgene waarom de heer Van Fessem vraagt, door de minister wordt toegezegd. Het is echter niet aan mij om daarover op dit moment iets te zeggen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Depla.

De heer Depla (PvdA):

Voorzitter. Werk moet lonen, en daarom is het belangrijk dat wij de huurtoeslag zo invullen, dat deze nog steeds loont als men meer gaat verdienen. De Kamer is van mening dat dit snel moet worden ingevoerd, terwijl de minister het langer wil laten duren. Daarom verzoek ik u, het verslag van het algemeen overleg van 9 februari daarover op de agenda van de plenaire vergadering te plaatsen.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen en dit debat toe te voegen aan de agenda van volgende week.

Het woord is aan de heer Nawijn.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Voorzitter. Ik vraag de Kamer om toestemming om de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te interpelleren naar aanleiding van de voortgang in de zaak van de voetballer Salomon Kalou. Ik doe dat niet omdat het om een individuele zaak gaat, maar omdat ik nu heb gehoord waarom de minister de eis van de integratietoets stelt. Wij hebben gehoord welke vragen daarin aan de orde komen, dus ik wil in zijn algemeenheid debatteren over de integratietoets en over de vraag waarom de minister de rechterlijke uitspraak aan haar laars lapt.

De heer Visser (VVD):

Laat ik consequent zijn. Enkele maanden geleden had ik geen behoefte aan een debat over deze individuele zaak, en dat heb ik nog steeds niet. Wat mijn fractie betreft, houden wij hierover geen debat.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik sluit mij daarbij aan.

De voorzitter:

Wil de heer Klaas de Vries ook het woord? Ik roep u als het ware naar voren, terwijl u niet eens zelf het woord vroeg, mijn excuses daarvoor.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U mag mij altijd roepen, mijnheer de voorzitter. U kunt dat eigenlijk niet vaak genoeg doen.

Ik steun het verzoek van de heer Nawijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik sluit mij aan bij de woordvoerders van de fracties van CDA en VVD, en steun het verzoek niet. In het debat dat wij destijds hebben gevoerd, bleek dat het om een individuele zaak gaat, ook al wordt het anders genoemd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het lijkt mij wel degelijk goed om over deze zaak met de minister te discussiëren. Ik steun dus het verzoek van de heer Nawijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb niet zoveel behoefte aan een debat. Er is wel degelijk een opening geboden, en als de heer Kalou slim is, kan hij deze gewoon benutten. Een debat hierover is dan overbodig.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

De zaak-Kalou kent een aantal aspecten. De minister heeft bijvoorbeeld door de landsadvocaat laten stellen dat per 1 april 2003 het beleid is veranderd. Op dat moment was deze minister geen minister; ik dacht dat dit toen degene was die nu aan het woord is. Ik weet echter nergens van, en ik vind dat een punt waarover wij sowieso met elkaar moeten praten in deze Kamer.

Het tweede punt betreft natuurlijk de integratie-eisen die gesteld zijn. Die blijken echter niet uit de rechterlijke uitspraken. Ik wil van de minister vernemen waarom zij die eisen nu stelt.

De voorzitter:

Ik stel voor om aan het verzoek van de heer Nawijn te voldoen en om de interpellatie morgenochtend te houden in aansluiting op het korte debat met de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, dat zojuist door mevrouw Huizinga is aangevraagd. Normaal gelden er spreektijden van vijf minuten, maar bij deze interpellatie stel ik spreektijden van drie minuten voor. Dit betekent twee keer drie minuten voor de aanvrager.

Daartoe wordt besloten.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Ik wil toch nog zeggen dat ik het uitermate merkwaardig vind dat er een interpellatie wordt gehouden over een juridische procedure van een individu jegens de Staat. Ik kan dat echt niet volgen. Er blijkt nergens uit dat dit een algemene zaak betreft en evenmin dat het om beleid gaat. Ook uit de toelichting op het verzoek blijkt dat het alleen maar om een individu gaat. Daar moeten wij hier geen debat over voeren.

De voorzitter:

De Kamer heeft anders beslist.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven