Noot 1 (zie blz. 2270)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2006 (30 300-XV).

Vragen van het lid Bussemaker (PvdA)

Wil de staatssecretaris enthousiast onderklasse aanpakken en nuttig werk lonend maken, d.m.v. vrijstelling premieheffing, werkbonus, markt persoonlijke dienstverlening; hoopt op snel RWI advies met onconventionele voorstellen?

De onderkant van de arbeidsmarkt heeft de volste aandacht van het kabinet. Het zwaartepunt van het kabinetsbeleid ligt op het wegnemen van belemmeringen die mensen ondervinden bij het betreden van de arbeidsmarkt. Generiek beleid is daarbij het uitgangspunt. Onder generiek beleid vallen bijvoorbeeld fiscale instrumenten zoals de arbeidskorting en de WVA-onderwijs/startkwalificatie. Daarnaast zijn bijvoorbeeld een verantwoorde ontwikkeling van de loonkosten en de hoogte van het WML in relatie tot de uitkeringsvoorwaarden van sociale-zekerheidsregelingen belangrijke factoren voor de arbeidparticipatie.

Inmiddels zijn er door het kabinet diverse maatregelen getroffen om knelpunten aan te pakken. Ter bestrijding van de armoedeval bijvoorbeeld, wordt de arbeidskorting gedurende deze kabinetsperiode jaarlijks verhoogd. Om jongeren die zonder een diploma de school hebben verlaten de mogelijkheid te bieden al werkend hun startkwalificatieniveau te behalen wordt € 21 miljoen ingezet (FES-gelden). De Wet werk en bijstand (WWB) biedt de mogelijkheid op lokaal niveau arbeidsbelemmerende factoren aan te pakken. Hierbij kan het zowel gaan om factoren die samenhangen met de armoedeval als factoren die samenhangen met de productiviteitsval. Gemeenten kunnen naar eigen inzicht op beide terreinen reïntegratie-instrumenten inzetten.

De praktijk laat zien dat een heel palet reïntegratie-instrumenten is ontwikkeld, uiteenlopend van tijdelijke loonkostensubsidies (gericht op vermindering van de productiviteitsval), duale trajecten (opdoen kennis en werkervaring) tot activeringsinspanningen zoals work first varianten en daar wordt voor de groep met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt nu ook nog het instrument van de participatiebanen aan toegevoegd.

De staatssecretaris ziet ook uit naar het RWI-advies over de Markt voor Persoonlijke Dienstverlening (MPD). Toegezegd is dat in februari 2006 een kabinetsnotitie inzake de Markt voor Persoonlijke Dienstverlening zal verschijnen. In die notitie zal dan ook een reactie worden gegeven op het RWI-advies dat de Markt voor Persoonlijke Dienstverlening behandelt in samenhang met de WMO, WWB en WSW. De Kamer heeft zelf expliciet gevraagd dit RWI-advies mee te nemen in de kabinetsnotitie.

Overigens hecht de staatssecretaris er aan op te merken dat voor huishoudelijke hulp (via de huishoudhulpconstructie) en voor kinderopvang via gastouders al vrijstelling van BTW en premies werknemersverzekeringen gerealiseerd wordt. Bovendien zal het vanwege de algemene heffingskorting en arbeidskorting zo zijn dat men bij kleine baantjes ook geen of weinig inkomstenbelasting betaalt.

Wil de Minister het risico voor vrouwelijke ondernemers vóór 1 januari regelen (i.v.m. afschaffing WAZ)?

Bij de voorbereiding van het voorstel van Wet einde toegang verzekering WAZ is door mijn ministerie geanalyseerd, of internationaalrechtelijke verplichtingen dwingen tot handhaving van de publiek geregelde zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen. Dat bleek niet het geval. Daarbij is onderkend dat een uitkering tijdens verlof wegens zwangerschap meeverzekerd kan worden op een private arbeidsongeschiktheidspolis.

Bekend is dat verzekeraars doorgaans een wachttijd hanteren voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Tegen het uitsluiten van een verzekeringsdekking wegens zwangerschap tijdens de wachttijd, zijn gerechtelijke uitspraken bekend in kort geding. Zo heeft de rechtbank te Utrecht in een vonnis van april 2004 overwogen dat de betreffende verzekeraar met het hanteren van uitsluitingen in strijd handelt met de Algemene wet gelijke behandeling. Het hanteren van een wachttijd uitsluitend voor zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen levert in de ogen van de rechtbank een ongeoorloofd onderscheid naar geslacht op. Tegen deze uitspraak is door de verzekeraar hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof. Naar verwachting zal dit hoger beroep in het voorjaar van 2006 bij het Gerechtshof dienen. Ik heb het Verbond van Verzekeraars opgeroepen tot voortvarende medewerking aan het thans lopende hoger beroep.

Wil de minister het Duitse systeem van 2 maanden ouderschapsverlof voor de meestverdienende partner meenemen in de vervolgnotitie NAWI of bezien in een aparte nota?

De beleidsdoorlichting en -verkenning op het terrein van arbeid en zorg die in de begroting 2006 is aangekondigd en die bij de begroting 2007 aan de Kamer zal worden gezonden, zal bezien of het bestaande stelsel van verlof en kinderopvang beantwoordt aan de doelstelling: bevorderen dat werknemers arbeid en zorg kunnen combineren. Daarnaast zal de toekomst van dit terrein verkend worden: de ontwikkelingen, de trends, de kansen en bedreigingen en de mogelijkheden om daarop met het arbeid-en-zorgbeleid adequaat in te spelen. In dat kader zal de verkenning ook beleid in andere Europese landen bezien. Het in het recente regeerakkoord in Duitsland opgenomen systeem voor ouderschapsverlof en «Erziehungsgeld» in Duitsland kan daarbij ook aan de orde komen.

Vragen van de leden Bussemaker (PvdA) en Verburg (CDA)

De motie Bussemaker / Verburg, waarin gevraagd wordt om een levensloopregeling voor zelfstandigen, moet worden uitgevoerd.

Kan de levensloopregeling ook mogelijk gemaakt worden voor ondernemers en zzp-ers? Graag meer duidelijkheid dan in de brief daarover van recente datum.

• In mijn brief aan uw Kamer van 5 december jl. geef ik, mede namens staatssecretaris Wijn van Financiën, aan welke argumenten ten grondslag liggen aan het voornemen van het kabinet om de motie Bussemaker / Verburg (Kamerstukken II, 2004/05, 29 760, nr. 46) niet uit te voeren.

• Belangrijkste in deze argumentatie is, dat de levensloopregeling is bedoeld als inkomensvoorziening tijdens een periode van onbetaald verlof. Bij zelfstandigen is er geen sprake van verlof.

• Een levensloopregeling voor zelfstandigen stuit op problemen met betrekking tot de controleerbaarheid van door hen opgenomen «verlof». Bij hen is geen sprake van een belangentegenstelling zoals tussen werkgever en werknemer, waardoor niet zondermeer aangenomen kan worden dat verminderde inkomsten duiden op feitelijk opgenomen verlof. Verminderde inkomsten zouden bijvoorbeeld ook een gevolg kunnen zijn van (bedrijfs-) economische oorzaken.

• De problemen met controleerbaarheid en handhaafbaarheid van een levensloopregeling voor zelfstandigen hebben forse budgettaire consequenties die voor 2006 zouden kunnen oplopen tot maximaal € 1.1 miljard.

• Om deze redenen wordt de motie Bussemaker/Verburg niet uitgevoerd.

• Wel zal eind juni 2006 de notitie «Nieuwe accenten op het terrein van werk en inkomen» aan uw Kamer worden aangeboden. In deze notitie wordt voor de verdere toekomst gekeken naar (nieuwe) mogelijkheden voor een coherent beleid van sociale zekerheid en levensloopbeleid. Zoals in de brief van 5 december gemeld zal hierbij ook aandacht worden besteed aan mogelijkheden voor zelfstandigen om de regie over hun eigen inkomen, tijd en arbeid te vergroten. Op dat moment zijn ook de eerste ervaringen met de levensloop voor werknemers bekend.

• In de beleidsdoorlichting en -verkenning op het terrein van arbeid en zorg zullen ook in het algemeen de (verdere) mogelijkheden voor levensloopbeleid in de toekomst worden verkend. Deze zal bij de begroting van 2007 aan uw Kamer worden gezonden.

• Overigens buigt ook de projectgroep Stimulering ondernemerschap zich over deze en andere zaken die betrekking hebben op ondernemers. Hierover zal ik u voor 1 maart 2006 informeren.

• In de hiervoor genoemde notities en rapportage zal rekening worden gehouden met de in de brief van 5 december genoemde bezwaren.

Vragen van het lid Noorman-den Uyl (PvdA)

Onderzoek naar het aantal arme kinderen, overerfbaarheid van armoede en de oplossingen. Ook vraagt zij naar inzicht in spanning tussen maatschappelijk profijt van kinderen enerzijds en kosten voor de ouders anderzijds. Dit alles in de loop van 2006.

De Armoedemonitor van het SCP, die eens in de twee jaar wordt gepubliceerd, geeft al inzicht in het aantal kinderen dat opgroeit in een huishouden met een laag inkomen. In onder andere de Jaarrapporten over armoede en sociale uitsluiting, die het SCP in het verleden heeft opgesteld, komen aspecten van overdraagbaarheid van armoede aan de orde.

In de reactie op de Armoedemonitor 2005, die de staatssecretaris en ik deze week aan uw Kamer hebben toegezonden, staan de maatregelen die het kabinet heeft genomen om armoede tegen te gaan. Deze maatregelen zijn ook van betekenis om overerfbaarheid van armoede tegen te gaan en betreffen op hoofdlijnen o.a.:

– verbetering van de koopkracht in 2006 voor de meeste mensen met een laag inkomen, vooral voor gezinnen met kinderen.

– activering richting werk en deelname aan de samenleving;

– een gegarandeerd inkomen voor mensen die (tijdelijk) geen inkomen uit arbeid hebben;

– maatwerk in de oplossing van lokale armoedevraagstukken o.a. onder jongeren.

Er bestaan diverse regelingen om in de kosten van kinderen tegemoet te komen. Ik noem de kinderbijslag, de kinderkorting, de combinatiekorting en de alleenstaande ouderkorting. Daarnaast is er een hogere bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder. Voor de specifieke kosten voor kinderopvang en studiekosten bestaan aparte regelingen.

De koopkracht van gezinnen met kinderen is de afgelopen jaren ontzien, onder meer door een structurele verhoging van de kinderkorting. Verder is de overheidsbijdrage voor kinderopvang verhoogd en is het lesgeld voor 16 en 17 jarigen afgeschaft. Vanaf 2006 is er voor kinderen geen ziektekostenpremie meer verschuldigd. Over de hoogte van kinderregelingen in relatie tot de uitgaven die ouders voor kinderen doen heb ik uw Kamer geïnformeerd in de brieven van 30 juni 2004 en 20 september 2004. Herhaling van het onderzoek naar de uitgaven voor kinderen is vanwege het ontbreken van recentere databestanden pas over enkele jaren mogelijk.

In Europees verband is dataverzameling gepland over armoede onder kinderen en intergenerationele overdracht van armoede.

Andere specifieke maatregelen om armoede onder jongeren tegen te gaan heeft de Staatssecretaris van SZW u gemeld in de kabinetsreactie op het advies «Doen, meedoen» van de denktank Armoedebestrijding en jongeren, d.d. 30 november 2004 (vergaderjaar 2004–2005, 28 785,10). In 2005 is uitvoering gegeven aan alle activiteiten die hieruit voortvloeien, zoals de zogeheten masterclasses jongeren en armoede. Om vraagstukken en oplossingen breed te verspreiden is een speciale website www.armoedebeleid.nl beschikbaar.

Het komt mij voor dat de spanning tussen het profijt van kinderen en kosten voor ouders een persoonlijke kwestie is voor burgers. Het Nibud heeft overigens informatie beschikbaar over kosten die samenhangen met kinderen, die is gebaseerd op onderzoek naar deze kosten.

Op grond van het bovenstaande concluderen wij dat het door u gevraagde onderzoek niet noodzakelijk is.

a) Kunnen gemeenten het voordeel dat zij realiseren op het inkomensdeel langer behouden? (motie aangekondigd)

b) Kan het schot weg tussen W-deel en I-deel? (motie aangekondigd)

a) Voordeel op I-deel WWB langer behouden

• Er is géén sprake van verwurging. Gemeenten hebben sinds de geleidelijke invoering van de budgetsystematiek in de bijstand in 2001 ieder jaar geld overgehouden. In 2004 was dat bijvoorbeeld 308 miljoen euro. Bij elkaar loopt dat over die periode op tot bijna zeshonderd miljoen euro. (Zie tabel aan het slot van dit antwoord.)

• Ook voor 2005 verwacht ik dat gemeenten gezamenlijk weer een aanzienlijk bedrag overhouden op hun budget: een bedrag in de orde van grootte van 250 miljoen.

• Die middelen hebben gemeenten naar eigen inzicht kunnen aanwenden. Hetzij om nog meer te investeren in reïntegratie, hetzij in andere voorzieningen voor de burgers van hun gemeente.

• Kortom gemeenten profiteren volop van de budgettering. Er is geen aanleiding om daar nog een schepje bovenop te doen, door gemeenten overschotten langer te laten behouden. Dat zou ook ten koste gaan van de prikkelwerking.

• Ik heb al eerder aan de Kamer toegezegd dat «de werking van de financieringssystematiek WWB wordt bezien met het oog op mogelijke effecten van afnemende meeropbrengsten (besparingen op de bijstandslasten) als gevolg van de budgetteringssystematiek. De resultaten worden betrokken bij de eindevaluatie WWB.» (toezegging gedaan op 15 juni 2005).

• De staatssecretaris kijkt voortdurend naar de werking van de financieringssystematiek. Met de VNG en Divosa heeft hij ook afspraken gemaakt over een onderhoudstraject voor de verdeelmodellen. De staatssecretaris ziet nu geen aanleiding om veranderingen aan te brengen.

Toelichting opbouw overschot:

b) Ontschotting

• Ontschotten van het I- en W-deel is een slecht idee, omdat daarmee de financiële prikkel die de afgelopen periode heeft bijgedragen aan een betere uitvoering van de bijstand teniet wordt gedaan. Ontschotten van het W-deel (ca. 1,6 miljard euro) en I-deel (ca. 4,3 miljard euro) zou betekenen dat gemeenten de vrijheid krijgen om de middelen voor het W-deel in te zetten als compensatie voor een eventueel tekort op het I-deel. Daardoor zal de prikkelwerking van de WWB verdwijnen.

• De prikkel van de WWB zit op het I-deel: gemeenten worden via het I-deel geprikkeld om uitstroom naar werk te bevorderen.

• Om uitstroom naar werk te kunnen realiseren krijgen gemeenten de beschikking over een reïntegratiebudget. Het W-deel bevat geen prikkel maar sluit aan bij de behoefte van gemeenten (aantal bijstandsgerechtigden en arbeidsmarktsituatie). De WWB stelt geen regels over de manier waarop gemeenten reïntegratie oppakken; gemeenten hebben dus een grote bestedingsvrijheid. De prikkel op het I-deel stimuleert tot een effectieve en efficiënte inzet van deze middelen.

• Overschotten op het I-deel kunnen worden ingezet voor reïntegratiedoeleinden. Overschotten op het W-deel kunnen niet worden ingezet voor het betalen van uitkeringen. Het huidige schot werkt dus één kant op.

Vragen van de leden Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA) en De Vries (VVD)

Mw. Noorman (PvdA) pleitte voor financiële ondersteuning van de voorlichting over pensioenen met een bedrag van € 300 000.

Dhr. Mosterd (CDA) stelde de vraag of de regering bereid is met het veld te bekijken op welke wijze een goede financiering van de Pensioenkijker kan worden gewaarborgd.

Mw. De Vries(VVD) vroeg eveneens of de regering bereid is de Pensioenkijker voor een of twee jaar financieel te ondersteunen.

Mijn visie in dezen is dat de verantwoordelijkheid voor voorlichting over de uitvoering van pensioenregelingen bij pensioenuitvoerders berust.

De regering neemt zijn verantwoordelijkheid door in het wetsvoorstel Pensioenwet de voorlichtingsvoorschriften voor pensioenuitvoerders aan te scherpen.

De regering heeft in het verleden bijgedragen aan de Stichting Pensioenkijker door het totstandkomen daarvan te subsidiëren. Instituutsubsidies worden niet verstrekt. Wel is er nu nog de mogelijkheid om eventuele specifieke projecten te subsidiëren, maar een (structurele) subsidie aan de Stichting Pensioenkijker zie ik als een zaak van pensioenuitvoerders.

Vraag van de leden Verburg (CDA) en De Wit (SP)

Mevrouw Verburg (CDA) en de heer De Wit (SP) hebben het thema aangesneden dat verdringing kan plaatsvinden op de arbeidsmarkt door werknemers uit de nieuwe lidstaten.

De uitbreiding van de EU schept nieuwe mogelijkheden, zowel voor Nederlandse ondernemers als voor ondernemers uit de nieuwe lidstaten. Ondernemers uit die nieuwe lidstaten kunnen, binnen de kaders van de geldende regelgeving, in Nederland diensten verlenen en werknemers inzetten.

Op kortere en middellange termijn kan dat gevolgen hebben voor de Nederlandse arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen. Welke dat zijn is nu niet precies aan te geven.

Voor wat betreft de arbeidsvoorwaardenvorming is het zo dat met het op 29 november jongstleden door de Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstel tot uitbreiding van de werkingssfeer van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (WAGA) breder dan voorheen voorwaarden zijn geschapen voor een gelijk speelveld voor Nederlandse werkgevers en werknemers en uit het buitenland tijdelijk ter beschikking gestelde werknemers en hun (buitenlandse) werkgevers.

De WAGA heeft tot gevolg dat algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen met betrekking tot een harde kern van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van rechtswege ook van toepassing zijn op werknemers uit andere EU-lidstaten die tijdelijk in Nederland arbeid verrichten en wier arbeidsovereenkomst wordt beheerst door ander recht dan het Nederlandse recht.

Als gevolg van de WAGA golden al de wettelijke minima met betrekking tot een harde kern van arbeidsvoorwaarden voor gedetacheerde werknemers uit EU-lidstaten.

De WAGA was verder beperkt tot algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen (met betrekking tot een harde kern van arbeidsvoorwaarden) in de bouwsector. Met de uitbreiding van de WAGA geldt deze ook voor alle andere algemeen verbindend verklaarde CAO’s.

Vragen van het lid Verburg (CDA)

Stas Rutte heeft vorige week toegezegd een flexibele financiering van ROC’s voor jongeren te realiseren. Graag een reactie.

Staatssecretaris Rutte heeft tijdens de begrotingsbehandeling van OCW een drietal misvattingen gesignaleerd. Ten eerste dat jongeren na 1 oktober niet meer ingeschreven zouden kunnen worden op een ROC. Ten tweede dat jongeren die na 31 december nog geen Beroepspraktijkvormingsovereenkomst (Bpv) hebben gesloten, van school zouden kunnen worden gestuurd. Ten derde dat de regelgeving en financiering een flexibele overstap van de BOL naar de BBL in de weg zouden staan. Wat betreft de eerste twee misvattingen: de staatssecretaris ontkent niet dat dit soms gebeurt maar noemt dit onjuist. Hij heeft de Tweede Kamer toegezegd dat hij zal zorgen voor helderheid bij gelegenheid van het IBO MBO, dat begin volgend jaar wordt verwacht. Wat betreft de overstap van BOL naar BBL: de hierover ingediende motie is aangehouden hangende de schriftelijke ronde met de vaste commissie van OCW over de bekostiging MBO.

Kenniskostenforfait (cf voorstel MP bij Bilderbergconferentie), graag voorstel voor 1 juli 2006 bij TK

Tijdens de zogeheten Werktop op 1 december jl. is overeengekomen dat «het kabinet in overleg met sociale partners concrete fiscale voorstellen zal doen om scholing van werknemers (waaronder EVC) c.q. het aanbieden van stageplaatsen verder te stimuleren. Door hierover in nauw overleg te treden met sociale partners kan zoveel mogelijk worden aangesloten op de in de praktijk ervaren knelpunten. Het kabinet stelt twee randvoorwaarden aan deze voorstellen:

1. De voorstellen dienen voor de Belastingdienst uitvoerbaar te zijn.

2. Te passen binnen het hiervoor in de fiscaliteit maximaal beschikbare budget van € 40 miljoen.»

Het voorstel de introductie van een kenniskostenforfait te overwegen zal in de voorbereiding hiervan worden meegenomen.

Ten behoeve van koppeling leren en werken: de infrastructuur van de ROC’s zou flexibeler ingezet moeten kunnen worden. Bijvoorbeeld ook in de avonduren. Graag een reactie.

Het kabinet onderschrijft van harte dat ROC’s in het kader van Leven lang leren flexibiliteit en maatwerk moeten kunnen leveren richting gemeenten en bedrijfsleven. De projectdirectie Leren & Werken verkent momenteel met partijen in de regio de mogelijkheden van nauwere samenwerking en meer maatwerk tussen gemeenten, scholingsinstellingen en werkgevers en legt afspraken hierover in convenanten vast.

Kan de staatssecretaris bewerkstelligen dat het ROA-rapport elke 2 jaar als standaardwerk voor beroepskeuzeadviseurs wordt benut?

Het is van belang dat beroepskeuzeadviseurs voldoende oog hebben voor wat gevraagd wordt op de arbeidsmarkt. Het kabinet is er echter niet voor om beroepskeuzeadviseurs voor te schrijven hoe zij hiervoor moeten zorgen. Overigens maken de Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven gebruik van de ROA-rapporten bij het maken van arbeidsmarktanalyses om te kunnen bepalen hoeveel leerbedrijven zij moeten werven.

De Taskforce Jeugdwerkloosheid zet in haar Actieplan 2006 in op een preventieve aanpak en het verbeteren van beroepskeuzevoorlichting. De Taskforce organiseert samen met haar partners op 22 maart 2006 de landelijke «Kom in het leerbedrijf»-dag, waarop leerbedrijven hun deuren openen voor decanen en hun leerlingen. Ook is inmiddels een portal www.opleidingenberoep.nl gelanceerd die nog verder wordt uitgebreid met informatie voor leerlingen, ouders en decanen.

Bij aanbesteding van overheidsopdrachten ook rekening houden met (kosten van) leerwerkplekken, stages e.d. die de bedrijven maken.

Het kabinet deelt de zorg rond het voorhanden zijn van voldoende mogelijkheden voor stages, leerwerktrajecten, reïntegratie en herintreders. Daarom zijn over deze onderwerpen afspraken gemaakt met sociale partners tijdens de op 1 december jl. gehouden Werktop. Deze afspraken zullen tijdens het Najaarsoverleg 2006 worden geëvalueerd. Gegeven het commitment van alle partijen bij de Werktop wil het kabinet eerst de resultaten van de nu gemaakte afspraken afwachten en niet op voorhand inzetten op extra maatregelen. Daarbij zij opgemerkt dat het voorstel om bij aanbesteding van overheidsopdrachten ook tal van andere factoren in de afweging te betrekken op het eerste gezicht niet zal bijdragen aan een eenvoudig uitvoerbare regeling.

Kan het certificaat leerbedrijf via minder bureaucratische weg worden verkregen?

Tijdens het Algemeen Overleg Leer-Werkplicht van 24 november 2005 heeft Staatssecretaris Rutte op een gelijkluidende vraag van de heer Balemans van de VVD geantwoord dat in overleg met Colo wordt gewerkt aan het verminderen van de bureaucratie bij de erkenning van leerbedrijven. Het voorstel van Colo is bijvoorbeeld eens in de vier jaar een audit uit te voeren bij leerbedrijven in plaats van eens in de anderhalf jaar. Staatssecretaris Rutte heeft toegezegd de vaste commissie van OCW schriftelijk te informeren over de voortgang van de terugdringing van bureaucratie en administratieve lasten rondom de erkenning van leerbedrijven.

Meeneemleerrechten moeten na afronding van de initiële opleiding beschikbaar blijven. Graag toezegging dat vanaf 1-1-2007 leerrechten beschikbaar zijn en kunnen worden opgenomen.

De introductie van het systeem van leerrechten heeft betrekking op het hoger onderwijs en valt onder de bevoegdheid van de staatssecretaris van OCW. In dit verband verwijs ik u naar behandeling van het op 25 november aan de Tweede Kamer toegestuurde wetsvoorstel getiteld: «Wijziging op de Wet Hoger Onderwijs en Onderzoek en de Wet op de Studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van leerrechten in het hoger onderwijs, herziening van de collegegeldsystematiek, invoering van het collegegeldkrediet en invoering van een nieuw aflossingssysteem (financiering in het hoger onderwijs)». Het voornemen van de Staatssecretaris van OC&W is om een systeem van leerrechten met ingang van studiejaar 2007/2008 in het hoger onderwijs te introduceren. Naar verwachting zal de behandeling van het wetsvoorstel in het voorjaar van 2006 plaatsvinden.

Belgische dienstenbonnen betrekken bij kabinetsstandpunt Markt Persoonlijke Dienstverlening; ook voor 4 miljoen vrijwilligers.

In de te verschijnen kabinetsnotitie inzake de Markt voor Persoonlijke Dienstverlening zal worden ingegaan op de Belgische Dienstencheques: dit is een combinatie van subsidie op de persoonlijke diensten voor de werkgever (bijv. schoonmaakbedrijf) en belastingaftrek voor de huishoudens die gebruik maken van persoonlijke dienstverlening. Dienstencheques hebben tot doel wit werk in de persoonlijke diensten te stimuleren. Inzet van dienstencheques bij vrijwilligerswerk kan niet de bedoeling zijn. Bij vrijwilligerswerk is er geen sprake van deelname aan het economisch verkeer. In zijn aard betreft vrijwilligerswerk werk dat «om niet» wordt verricht. Daarbij kan wel sprake zijn van een onkostenvergoeding. De overweging om dienstencheques voor de 4 miljoen vrijwilligers in ons land in te zetten zal daarom niet worden meegenomen in de aanstaande kabinetsnotitie over de Markt voor Persoonlijke Dienstverlening.

Kan een overzicht worden gegeven van de verzekeraars die wel of niet bereid zijn vrouwelijke zelfstandigen te verzekeren voor zwangerschap en bevallingsuitkering?

Zoals ik al heb opgemerkt in mijn antwoord op de vragen van mw Bussemaker, hanteren verzekeraars doorgaans een wachttijd voor de zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Binnenkort zal het Gerechtshof over het hanteren van een dergelijke wachttijd een oordeel geven.

Professionaliteit en vakmanschap in arbeidsorganisaties: Graag de toezegging dit thema in het vervolg op de nota Nieuwe accenten mee te nemen.

Meer aandacht voor professionaliteit en vakmanschap in arbeidsorganisaties en de consequenties daarvan voor de interne organisatie van bedrijven en instellingen raakt aan het belangrijke thema van scholing en een leven lang leren. Dit zal een belangrijk aspect zijn van de vervolgnotitie op Nieuwe accenten. Dit komt ook aan de orde in het nader advies dat de RWI zal uitbrengen over startkwalificaties en de sectorspecifieke invulling daarvan.

Waar mevrouw Verburg sprak over de leemlagen in het management, wil ik wijzen op de activiteiten van de SER op dit terrein. Een werkgroep van de SER buigt zich momenteel over de vraag hoe sociale partners zelf sociale innovatie kunnen bevorderen en de wijze waarop de overheid hieraan kan bijdragen door belemmeringen weg te nemen. Het advies van deze werkgroep wordt opgenomen in het MLT-advies van de SER dat in maart/april 2006 wordt verwacht. In de kabinetsreactie die op dit advies geschreven zal worden, zal ik het belang van professionaliteit en vakmanschap meenemen.

Hoe is de 11,5 mln euro ten behoeve van Wajonggerechtigden in 2005 besteed? (Amendement Verburg/Noorman den Uyl van vorig jaar)

Bij de begrotingsbehandeling in 2003 is middels amendement Verburg/Noorman Den Uyl 11,5 miljoen structureel beschikbaar gekomen voor de reïntegratie van jonggehandicapten.

Mede naar aanleiding van het advies van de Commissie Het Werkend Perspectief over jonggehandicapten worden deze middelen door het UWV ingezet voor de volgende doelen: levenslange no-riskpolis, herinvoering van de jonggehandicaptenteams, expertise arbeidsadviseur, medefinanciering reïntegratie-experimenten, voorlichting en extra reïntegratietrajecten incl. eventuele inzet begeleid werken.

Het UWV zal in zijn derde kwartaalrapport melden welke bestedingen er in de eerste 3 kwartalen van 2005 reeds zijn gerealiseerd. Het derde kwartaalrapport wordt uw Kamer uiterlijk 16 december toegezonden.

Vragen van het lid Mosterd (CDA)

Kan de regering richting de CDA-fractie nog eens duidelijk aangeven dat

1) het lage macrobudget voor het inkomensdeel van de WWB wordt veroorzaakt door de volgens het CPB? gunstige cijfers voor de economische ontwikkelingen.

2) Wanneer die economische voorspellingen van het CPB uitkomen ook de WWB-uitgaven voor de gemeenten navenant lager zullen zijn?

3) Wanneer de economische voorspellingen van het CPB in 2006 tegenvallen in 2006 het WWB-budget voor het inkomensdeel zal worden verhoogd en gemeenten niet ongerust hoeven te zijn wanneer de tegenvallende economische groei hun uitgaven doet stijgen. Klopt deze redenering en hoeven gemeenten zich hierover geen zorgen te maken?

• Het macrobudget Inkomensdeel WWB wordt bepaald aan de hand van drie elementen:

o de werkelijke uitgaven in het voorgaande jaar,

o de (verwachte) gevolgen van conjuncturele ontwikkelingen, en

o de (verwachte) gevolgen van rijksbeleid.

• De verwachte gevolgen van conjuncturele ontwikkelingen voor de bijstand worden berekend op basis van CPB cijfers over de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking. Het macrobudget 2006 is recentelijk vooral neerwaarts bijgesteld omdat de verwachte uitgaven in 2005 op basis van CBS-cijfers lager uitkomen dan aanvankelijk verwacht.

• Als de economische voorspellingen van het CPB uitkomen, zullen de WWB-uitgaven voor de gemeenten ook lager zijn. Immers, we ramen een toereikend budget: het budget sluit aan bij de verwachte omvang van de uitgaven.

• Als nieuwe inzichten bij de definitieve vaststelling van het budget in september 2006 laten zien dat de economische groei lager, en de werkloosheid hoger is dan verwacht, dan zal het macrobudget Inkomensdeel WWB worden verhoogd.

• Gemeenten hoeven zich dus geen zorgen te maken over stijgende uitgaven door een tegenvallende conjunctuur.

Kan de regering ingaan op de problematiek van de WWB budgetverdeling? Een lager budget moet de staatssecretaris kunnen uitleggen, anders zouden er maatregelen getroffen moeten worden.

• Verdelen gaat gepaard met plussen en minnen. Het is begrijpelijk dat gemeenten met minnen zich roeren. Die gemeenten zijn ook uitvoerig aan de orde gekomen tijdens de AO’s op 15 en 30 juni jl. over het verdeelmodel voor 2006. Toen is ingestemd door de Kamer met het voorstel van de staatssecretaris voor het verdeelmodel 2006, waarbij het risico van toepassing van het objectief verdeelmodel vooraf wordt ingeperkt.

• In het AO van 15 en 30 juni 2005 is afgesproken dat het verdeelmodel via een permanent «onderhoudstraject» voortdurend onderhouden zal worden, en dat daarover overleg gevoerd zal worden met de Kamer. In overleg met de VNG en Divosa is dit onderhoudstraject ontwikkeld. In het onderhoudstraject zijn alle vragen die door uw Kamer gesteld zijn opgenomen. Ook wordt in het onderhoudstraject rekening gehouden met de inbreng van diverse individuele gemeenten.

• Volgens de planning van dit traject zal de Staatssecretaris uw Kamer in april 2006 over de uitkomsten van het eerste jaar van het onderhoudstraject informeren. Indien gewenst kunnen deze uitkomsten dan nog meegenomen worden in de besluitvorming over het verdeelmodel voor 2007.

• Een ander punt is het tijdstip waarop de budgetten bekend worden gemaakt. Hoewel gehandeld is volgens de met uw Kamer gemaakte afspraken, erkennen wij dat bekendmaking in oktober laat is, zeker als de budgetten behoorlijk afwijken van hetgeen gemeenten verwachten. Dit heeft geleid tot de nodige onrust bij gemeenten.

• Dit jaar heeft de staatssecretaris daarom extra aandacht besteed aan het informeren van gemeenten over de budgetten. Via de verzamelbrief en het gemeenteloket, via een uitgebreide toelichting bij de beschikkingen en via een landelijke bijeenkomst op 24 oktober die de staatssecretaris samen met de VNG en Divosa heeft georganiseerd. Ook aan individuele gemeenten wordt desgewenst tekst en uitleg gegeven.

• De staatssecretaris is met de VNG in overleg om te bezien of een eerder tijdstip van bekendmaking wenselijk is.

Gebruik van schuldhulpverlening moet bevorderd worden. Graag een reactie.

De schuldenaar is primair zelf verantwoordelijk voor het ontstaan en het oplossen van een schuldsituatie. Het kabinet hecht eraan de burger bewust te maken van deze verantwoordelijkheid. Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) informeert en adviseert burgers rechtstreeks en ook via brochures, software en Internet over geldzaken. Het Nibud biedt ook een doe-het-zelf-pakket aan om iedereen in staat te stellen tijdig een schuldregeling te treffen met haar of zijn schuldeisers. Het kabinet is van oordeel dat met name preventie een belangrijke plaats in moet nemen bij de aanpak van de schuldenproblematiek.

Waar het de schuldhulpverlening betreft pakken gemeenten deze hulpverlening op vanuit de zorg voor hun burgers. Vaak wordt dit gedaan in het kader van hun minimabeleid. Vanuit die invalshoek bieden veel gemeenten ondersteuning aan mensen die in een problematische schuldsituatie verkeren of dreigen te komen. Gemeenten bepalen hoe en in welke mate zij vorm geven aan de schuldhulpverlening.

Het kabinet stelt zich tot taak het bevorderen en, waar mogelijk, faciliteren dat de diverse actoren die een rol spelen binnen de keten van schuldhulpverlening hun verantwoordelijkheid dragen in het terugdringen van de schuldenproblematiek en het adequaat uitvoeren van schuldhulp- en saneringstrajecten. SZW faciliteert bijvoorbeeld gemeenten middels het Innovatieprogramma Werk en Bijstand (IPW) bij de schuldhulpverlening.

In dit kader verwijst de staatssecretaris gaarne naar de notitie Het Rijk rond Schulden van 14 november jl..

Gemeenten hebben de mogelijkheid voor bevoorschotting bij acute nood. Is de staatssecretaris het ermee eens dat dit tijdig gebeurt?

Wij hechten aan een tijdige bevoorschotting. In de Verzamelbrief van november 2005 hebben wij dit onderwerp reeds onder de aandacht van de gemeenten gebracht. De WWB kent de gemeenteraad een toezichthoudende rol toe bij de uitvoering van de WWB. Een aanvraag om een uitkering moet op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen een redelijke termijn worden afgewikkeld, maar in ieder geval binnen acht weken. Om binnen de redelijke termijn het belang van cliënt te kunnen behartigen en onzekerheid over zijn situatie en over zijn inkomsten te beperken, kan de gemeente een voorschot verstrekken. Deze voorziening biedt inkomstenzekerheid aan de betrokkene in de periode totdat het recht op uitkering is vastgesteld.

Pensioenen. Hoe ver staat het nu met het convenant met CSO? Is de medezeggenschap nu zodanig geregeld dat wetgeving niet meer nodig is?

Op mijn verzoek is de Stichting van de Arbeid samen met de pensioenkoepels, het Verbond van Verzekeraars en het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO) aan de slag gegaan met Pension fund governance (PFG). Met de principes voor PFG worden uitspraken gedaan over medezeggenschap, toezicht en verantwoording. Partijen zijn al een heel eind op weg, maar er is nog geen gezamenlijk gedragen set van principes. Ik heb vernomen dat de verschillen klein zijn en dat partijen grote bereidheid hebben getoond om er samen uit te komen. Ik heb ze daarom extra tijd gegeven tot 15 december.

Ik heb er vertrouwen in dat partijen er gezamenlijk uit zullen komen. Indien er een goede set van principes ligt, waarmee de principes van medezeggenschap, verantwoording en toezicht bij pensioenfondsen zijn geregeld, zou ik kunnen volstaan met ondersteunende wetgeving. Als het zo ver is, zal ik mij gaan beraden over de te nemen stappen en zal ik uw Kamer hierover informeren.

Is de minister bereid te bewerkstelligen dat alle vrouwen die zijn gescheiden vóór 1981 alsnog dezelfde rechten krijgen als degenen voor wie destijds specifiek overgangsrecht is getroffen?

Ten tijde van de parlementaire behandeling in het begin van de jaren negentig van het wetsvoorstel verevening pensioenrechten bij scheiding is uitgebreid gesproken over de positie van mensen die gescheiden waren voor 1981. Het wetsvoorstel had in principe alleen betrekking op echtscheidingen die na de datum van inwerkingtreding van die wet (1 mei 1995) zouden plaatsvinden. Bij amendement van mw Kalsbeek is besloten voor een gedeelte van die groep mensen die gescheiden waren vóór 1981 toch een regeling te treffen. Het ging dan alleen om situaties waarin het huwelijk 18 jaar had geduurd en er tijdens het huwelijk minderjarige kinderen waren. Voor die specifieke situatie werd voorgesteld een kwart van het opgebouwde pensioenrecht te verevenen. Het amendement is vervolgens ook aangenomen. De indieners van het amendement hebben bewust gekozen voor een beperkte groep en een beperkt recht. Men was er zich van bewust dat het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid niet wenselijk was om vele jaren na de echtscheiding pensioenrechten van de ex-echtgenoot te ontnemen. Echter, uitsluitend voor mensen in de genoemde specifieke omstandigheden was men van mening dat hun belangen zwaarder dienden te wegen dan de rechtszekerheid van de ex-echtgenoot.

Tijdens de begrotingsbehandeling 2003 heeft uw Kamer in de motie De Ruiter en Jense (Kamerstukken II, 2002/03, 28 600 XV, nr 65) een onderzoek gevraagd naar de mogelijkheid om een specifieke groep vrouwen, gescheiden vóór 1981 te voorzien van een forfaitaire uitkering, afhankelijk van de huwelijksduur. Bij brief van 10 april 2003 (Kamerstukken II, 2002/03, 28 600 XV, nr 107) is door de toenmalige staatssecretaris van SZW gerapporteerd over deze mogelijkheden. Zijn conclusie luidde dat invoering van de beoogde forfaitaire uitkering niet wenselijk was.

Tenslotte wil ik nog verwijzen naar de evaluatie van de wet verevening pensioenrechten bij scheiding zoals die in 2006 zal plaatsvinden. Eén van de aspecten die bij het evaluatieonderzoek zal worden betrokken betreft de positie van vrouwen die gescheiden zijn vóór 1981 (zie antwoord op vraag 3 van de lijst van vragen en antwoorden, Kamerstukken II, 2005/06, 29 481 nr 14).

Aan de hand van deze evaluatie kan in 2006 nader gesproken worden over de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

Ik zal bij deze gelegenheid uitvoeriger ingaan op de vraag van de heer Mosterd.

De CDA-fractie vraagt zich wel af of niet te rigide wordt opgetreden bijvoorbeeld in situaties waarin kinderen van 14 of 15 jaar meehelpen op het landbouwbedrijf van hun ouders. Worden de prioriteiten wel goed gelegd. De bejegening van de mensen is hierbij belangrijk.

Het handhavingsbeleid van de Arbeidsinspectie t.a.v. 14- en 15-jarigen is gericht op het tegengaan van werk in gevaarlijke situaties voor deze leeftijdscategorie. De gevaarlijke situatie kan veroorzaakt worden door machines en/of bestrijdingsmiddelen. 14- en 15-jarigen mogen niet met of in de omgeving van gevaarlijke machines werken en daarom treedt de AI daar tegen op wanneer zij dergelijke situaties tegenkomt. In 2004 moesten er door de Arbeidsinspectie 13 ernstige arbeidsongevallen bij =15 jarigen worden onderzocht, 3 van die ongevallen deden zich in de landbouw voor.

Vragen van het lid De Wit (SP)

De kerstpakketten zijn voor werkgevers belastingvrij. Dat kost de staat € 69 miljoen. Waarom zetten we dat geld niet in voor armoede?

Uit de Armoedemonitor 2005 blijkt dat voor 2006 een afname van het aantal mensen met een laag inkomen verwacht wordt. Door de aantrekkende economie is er in 2006 ook meer ruimte voor lastenverlichting die ook ten goede komt aan mensen met een laag inkomen. Bovendien is er volgend jaar met de aantrekkende economie meer perspectief om via werk uit de armoede te komen. Het kabinet ziet dan ook geen reden om volgend jaar € 69 miljoen aan armoedebestrijding toe te kennen.

In artikel in Trouw 30/11 heeft de minister voorgesteld dat iedere 25e vacature met een ex-WAO’er vervuld zou moeten worden. Bij 120 000 ex-WAO’ers zouden dan 3 mln. banen nodig zijn. Hoe reëel vindt de minister dit?

Ik heb gezegd dat werkgevers ernaar kunnen streven bij iedere 25e vacature een ex-WAO-er in dienst te nemen. Dat geldt dan ook voor de overheid. Mijn uitspraak was bedoeld als suggestie om een cultuuromslag te bewerkstelligen en ervoor te zorgen dat werkgevers meer aan ex-WAO-ers denken als zij nieuw personeel aan te nemen. Hoewel het niet een puur mathematische rekensom is, is het anderzijds wel zo dat er tussen de 700 000 en een miljoen vervulde vacatures per jaar zijn. Dat geeft dus enorm veel mogelijkheden voor de reïntegratie van arbeidsongeschikten. Dat was de strekking van mijn opmerking.

Het gaat erom dat werkgevers zich bewust zijn van de kwaliteiten en de motivatie van ex-WAO-ers en gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

Arboregels saneren. De SP vraagt aandacht voor spreekuur bedrijfsarts, voor preventie arbeidsongeschiktheid en ziekte en voor reïntegratie. Welke wettelijke normen zijn nodig om de WIA-instroom als gevolg van slechte arbeidsomstandigheden te voorkomen.

Evenals in de huidige Arbowet heeft de nieuwe Arbowet tot doel om werknemers gezond en veilig hun werk te laten verrichten.

In de nieuwe Arbowet wordt de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor het arbobeleid vergroot. Arbobeleid moet niet op gedetailleerd niveau door de centrale overheid worden geregeld, maar zoveel mogelijk tot stand komen binnen ondernemingen, zodat maatwerk mogelijk is. Werkgevers en werknemers moeten ruimte hebben – en die ruimte benutten – om in goed overleg invulling te geven aan arbobeleid. Dat moet op een zo kostenefficiënt mogelijke manier, ingebed in het ondernemingsbeleid, met zo min mogelijk klemmende regeldruk maar wel binnen zekere wettelijke begrenzingen. Arbobeleid, passend voor de situatie in de onderneming en in samenspraak tot stand gebracht, kan rekenen op draagvlak van werkgever en werknemers. Daarnaast is arbobeleid op maat economisch voordeliger, aangezien meer specifiek vorm wordt gegeven aan onderdelen van het arbobeleid die noodzakelijk zijn voor de onderneming c.q. de sector.

Daarin past dat het arbeidsomstandighedenspreekuur omdat het een middelvoorschrift is (en bovendien nationale kop) in het publieke domein zal komen te vervallen. Werkgevers en werknemers kunnen in het private domein hierover afspraken maken.

Door de nieuwe Zorgverzekeringswet zijn 800 000 mensen onverzekerd. De SP wil dat gemeenten een Gezondheidsbank oprichten; dat artsen de noodzaak van medische behandeling beoordelen die dan door gemeenten wordt betaald, vergoedt door SZW.

Naar aanleiding van de behandeling van de invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet in de Eerste Kamer en signalen vanuit het veld heeft de Minister van VWS een werkgroep ingesteld die de problematiek van onverzekerd zijn in kaart brengt en oplossingen hiervoor aandraagt. De minister van VWS zal dit rapport voor het kerstreces aan beide Kamers aanbieden.

De SP wijst op een voorstel van de LCR voor een apart fonds voor cliëntenraden en cliëntenparticipatie. Wat is de reactie van de minister?

De LCR heeft mij in het bestuurlijke overleg van 29 september jl. gemeld, dat de LCR een werkgroep zal starten om de gedachte voor een apart fonds voor cliëntenraden en clientenparticipatie verder uit te werken. Ik wacht deze nadere uitwerking af en zal u daarover nader informeren.

Vraag van het lid De Vries (VVD)

Is de minister bereid om een jongerenvakbond meer invloed te geven op de advisering door de SER?

Jongeren hebben nu reeds diverse mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de advisering door de SER. Zo kunnen jongeren die lid zijn van werknemersorganisaties in de SER, hun ideeën en visies kwijt via de (jongerenafdelingen) van deze organisaties.

Verder is het heel gebruikelijk dat de SER organisaties die niet in de SER zitting hebben, bij het voorbereiden van zijn adviezen betrekt. Dit geldt ook voor jongerenorganisaties.

Als het gaat om het specifieke geval van een vakbond voor jongeren, dan gelden de wettelijke criteria van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo) en de verordeningen van de SER. Zo is wettelijk bepaald dat 2/3 van de SER-leden moet worden benoemd door centrale ondernemers- en werknemersorganisaties die als algemeen erkend en representatief zijn te beschouwen. De voorwaarden hiervoor zijn in een (door mij goedgekeurde) SER-verordening uitgewerkt. Het is de vraag of de jongerenvakbond aan deze criteria voldoet.

Hierbij is van belang dat de SER een tweejaarlijkse zittingsperiode kent. De volgende periode start per 1 april as. In verband hiermee heb ik in augustus jl. de SER gevraagd of er aanleiding is verandering aan te brengen in de organisaties die in de raad zitten. Vervolgens heeft de SER via de media belanghebbenden verzocht hierop schriftelijk te reageren. De jongerenvakbond heeft niet gereageerd.

Vraag van het lid Van der Sande (VVD)

De VVD wil een aantal aanvullende maatregelen om de ouderenparticipatie te verhogen:

– het aantrekkelijker maken voor werkgevers om ouderen in dienst te nemen of te houden door directe koppeling en prestatie;

– aanpakken van regelingen die uitzonderingen inhouden voor werknemers boven de 55;

– snel een goede regeling voor doorwerken na 65 jaar, volledig of in deeltijd.

Graag een reactie.

In de discussie over duur zijn van ouderen wordt vaak een relatie gelegd tussen leeftijd en productiviteit. Aan de productiviteitskant geldt dat oudere werknemers relatief duur zijn terwijl de perceptie van werkgevers is dat de productiviteit afneemt. Onderzoeken geven echter geen eenduidig standpunt over productiviteit van oudere werknemers. Productiviteit is in veel gevallen afhankelijk van het soort activiteit of de functie die een werknemer vervult. De spanning tussen loonkosten en productiviteit kan worden verminderd door beleid gericht op het inzetbaar houden van oudere werknemers.

Door het kabinet worden hiertoe specifieke maatregelen ingezet om leeftijdbewust personeelsbeleid in bedrijven te bevorderen. De Regiegroep GrijsWerkt richt zich op beeldvorming en voorlichting: stimuleren dat met tussen sociale partners afspraken worden gemaakt ter bevordering van langer werken, en monitoren en ondersteunen van bestaande initiatieven

Voor zover er geen rechtvaardiging bestaat voor een uitzondering in een regeling van een onderneming ten behoeve van werknemers boven de 55 jaar, zal deze in strijd zijn met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd. Hierover kan een klacht worden ingediend bij de Commissie gelijke behandeling. Ook kan men een beroep doen op de rechter. Ligt er wel een objectieve rechtvaardiging aan ten grondslag dan is de uitzondering in overeenstemming met de wet en dus geoorloofd.

Op 7 december 2004 heb ik Uw Kamer een routeplanner voor de discussie over het wegnemen van belemmeringen voor het doorwerken na 65 jaar aangeboden.

In deze routeplanner is aangekondigd dat er advies over dit onderwerp zal worden gevraagd aan de Stichting van de Arbeid, de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, de SER en aan de ouderenbonden, over het wegnemen van belemmeringen voor het doorwerken na 65 jaar. De adviezen van de genoemde organisaties zijn inmiddels binnen met uitzondering van het advies van de SER, dat in het voorjaar van 2006 wordt verwacht. Vervolgens zal het kabinet met een reactie komen op de ingebrachte adviezen, waarbij tevens een antwoord wordt gegeven op de vraag welke aanpassingen wenselijk en noodzakelijk zijn om de belemmeringen voor langer doorwerken weg te nemen.

Vragen van het lid Van Gent (GroenLinks)

Verzoek om concrete doelstellingen vast te leggen voor groepen die aan de resultaten van de Werktop niets hebben: vrouwen, minderheden, arbeidsgehandicapten en langdurig werklozen.

De staatssecretaris en ik bestrijden dat genoemde groepen niet profiteren van de afspraken gemaakt tijdens de Werktop. Wij zijn van mening dat tijdens de werktop goede afspraken zijn gemaakt ter bevordering van de werkgelegenheid en economische groei. De gemaakte afspraken over investeren in menselijk kapitaal, stageplekken, Erkenning EVC, scholingen loopbaanbegeleiding en leerwerktrajecten komen ten goede aan een ieder op de arbeidsmarkt. Er zijn daar bovenop specifieke afspraken gemaakt over bestrijding van discriminatie en verhoging van de arbeidsparticipatie van jongeren, gedeeltelijk arbeidsgeschikten en etnische minderheden, in het bijzonder hoogopgeleide allochtonen.

Overeengekomen is dat in het Najaarsoverleg 2006 gesproken wordt over de uitvoering van de afspraken.

Modernisering sociale zekerheid: Vraagt aandacht voor GL manifest: «Vrijheid eerlijk delen»; wie is er nu tegen voorstel om naar Scandinavisch model, dat (wel) perspectief geeft op goede opleiding, goede baan en goede combinatie arbeid en zorg.

Het Scandinavisch model biedt aanknopingspunten voor beleid die ook voor de Nederlandse situatie relevant zijn. In het vaak aangehaalde Deense stelsel hebben uitkeringsgerechtigden bijvoorbeeld de plicht om actief deel te nemen aan reïntegratietrajecten en er is een dynamische arbeidsmarkt die kansen biedt voor inactieven. Daarbij is er veel aandacht voor scholing en mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren.

Gegeven de verschillen tussen landen, bijvoorbeeld in termen van maatschappelijke voorkeuren, is het niet zo dat stelsels direct toepasbaar zijn in andere landen. Het stelsel van een land weerspiegelt een brede afweging van kosten en opbrengsten. Belangrijk in dit verband is dat de Scandinavische stelsels gekenmerkt worden door een hoge belastingdruk om de voorzieningen te financieren. Hoge belastingen beperken de vrije bestedingsruimte van consumenten. Een Scandinavisch stelsel zou financieel ook kwetsbaarder kunnen zijn voor ongunstige schokken, omdat tegenvallers zwaar doorwerken vanwege grote omvang van het stelsel en de ruimte om extra belastingen te heffen relatief gering is.

Graag reactie bewindspersonen op GL voorstellen (wijziging WWB): «Van aanrecht naar baanrecht», nl werk moet lonen, ook voor alleenstaande ouders (meest moeders) in de bijstand met vrijstelling sollicitatieplicht. Deze mensen perspectief bieden, namelijk gemeenten moeten leren-en-werken contract aanbieden, en voltijdssalaris bieden voor deeltijd baan.

Het centrale doel van het kabinet, meer mensen aan het werk, geldt uiteraard ook voor alleenstaande ouders die nu een bijstandsuitkering hebben. De WWB biedt gemeenten een stimulans om daar via maatwerk invulling aan te geven. Met mevrouw Van Gent zijn wij het eens dat gemeenten zorgvuldig en terughoudend met de vrijstelling van de sollicitatieplicht moeten omgaan. Wij zijn het zeker ook met haar eens dat aan alleenstaande ouders een goed perspectief op een echte baan met een fatsoenlijk inkomen moet worden geboden. Dat betekent dat maximaal moet worden geïnvesteerd in hun toeleiding naar zo een baan door de inzet van bijvoorbeeld leer-werktrajecten en een gerichte financiële stimulans.

De wijze waarop de financiële stimulans vorm krijgt in «Van aanrecht naar baanrecht» is sympathiek waar het de alleenstaande ouders stimuleert om weer aan het arbeidsproces te gaan deelnemen. De alleenstaande ouder blijft in het voorstel evenwel aangewezen op de gemeente voor een aanvulling tot het minimumloon. Dat sluit niet aan bij het doel van het kabinet, namelijk volledige inkomensonafhankelijkheid.

Wij zijn van mening dat het reïntegratie-instrumentarium van de WWB voor dat laatste meer mogelijkheden biedt dan het voorstel van GroenLinks.

Andere bezwaren die wij tegen het voorstel hebben betreffen het doorbreken van de prikkelwerking van de WWB, de bijdrage aan de armoedeval, het ontbreken van maatregelen voor de inkomenseffecten die ontstaan in relatie tot de heffingskortingen. Tevens bevoorrecht het voorstel de alleenstaande ouders ten opzichte van andere doelgroepen in de WWB.

4 mln mensen begrepen de formulieren voor de huurtoeslag en zorgtoeslag niet. Compensatie voor de 100 000-en die compensatie dreigen mis te lopen (voor de kerst)?

Staatsecretaris Wijn heeft over mogelijke problemen bij de aanvraag van de huur en zorgtoeslag op 6 december uw Kamer ingelicht (Aanhangsel der handelingen II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 502). Op dit moment ziet Staatsecretaris Wijn geen aanleiding om voorschotten over te maken.

De GL-fractie doet 3 voorstellen rond de WWB

Vraag 7a.

Hoeveel stijging is er van de administratieve lasten voor gemeenten én minima na afschaffing van de categoriale bijzondere bijstand? (mevrouw Van Gent)

Er zijn geen concrete gegevens beschikbaar over de ontwikkeling van de administratieve lasten voor gemeenten én minima na afschaffing van de categoriale bijzondere bijstand. Van de zijde van het kabinet is steeds aangegeven dat die afschaffing niet tot een stijging van de administratieve lasten hoeft te leiden. In dat verband is, zoals tijdens de parlementaire behandeling en in de Handreiking voor de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten (die in februari 2004 naar alle gemeenten is gezonden), gewezen op het belang van een goed gebruik van de mogelijkheden die de WWB de gemeenten biedt om een efficiënte en effectieve meetlat te maken, zowel inhoudelijk als procedureel.

Zo dragen gemeentelijke beleidsregels en werkinstructies bij aan de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid, en mede aan de doelmatigheid van de uitvoering van de bijzondere bijstand. De kwaliteit van beleidsregels en werkinstructies is mede bepalend voor de druk op de uitvoering. Door beleidsregels op te stellen, maakt de gemeente een effectieve en efficiënte meetlat voor het maatwerk. Als de gemeente de beleidsregels kenbaar maakt, bijvoorbeeld via een voorlichtingsfolder, dragen de regels niet alleen bij aan een effectieve en efficiënte uitvoering, maar dragen zij ook bij aan de rechtszekerheid en aan het terugdringen van niet-gebruik. De burger weet dan namelijk waar hij aan toe is. Ook een juiste vorm van bestedingscontrole voorkomt administratieve lastendruk. Om bureaucratie en een «bonnetjes-cultuur» te voorkomen, kan de gemeente bijvoorbeeld kiezen voor steekproefsgewijze controle, controle boven een bepaald bedrag, en/of controle op basis van risicoprofielen. Ook kan de gemeente ervoor kiezen om de controle niet afzonderlijk uit te voeren, maar die te laten samenvallen met een ander contact met de cliënt, bijvoorbeeld bij een heronderzoek of huisbezoek.

Vraag 7b.

Graag een versoepeling bijverdienregeling dak- en thuislozen

Op 5 september jl. heeft een bestuurlijke conferentie «Maatschappelijke Opvang» plaatsgevonden. Aan deze conferentie namen deel: een brede kabinetsdelegatie, wethouders van de vier grote steden en bestuurders van maatschappelijke organisaties. Met elkaar is afgesproken dat een beter werkende aanpak van de problemen van dak- en thuislozen nodig is. Een van de gesignaleerde knelpunten betrof de bijverdienregeling voor dak- en thuislozen. Een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de G4, ambtenaren van het Ministerie van Financiën en van mijn departement, heeft zich hierover gebogen. De werkgroep concludeert dat de WWB en de fiscale wetgeving de volgende mogelijkheden bieden om in te zetten bij dagloonprojecten:

1. Vrijlating gedurende maximaal zes maanden van 25% van de belaste inkomsten uit arbeid met een maximum van € 165 per maand.

2. Een jaarlijkse éénmalige onbelaste, stimuleringspremie van maximaal € 1976. Na toekenning eventueel in wekelijkse of maandelijkse bedragen uit te betalen (via budgetbeheer).

3. Toekenning van een onbelaste kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van € 91 per maand met een maximum van € 736 per jaar.

4. Toekenning van een onbelaste kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van € 150 per maand met een maximum van € 1500 per jaar, indien het vrijwilligerswerk onderdeel uitmaakt van een reïntegratietraject. Deze laatste mogelijkheid is nieuw en zal per 1 januari 2006 in werking treden.

Met deze vier mogelijkheden biedt het kabinet een oplossing voor het gesignaleerde knelpunt. Over de hierboven genoemde vier mogelijkheden bestaat bestuurlijke overeenstemming met de G4.

Vraag 7c:

De GroenLinks-fractie stelt voor dat gemeenten regelmatig op huisbezoek te gaan bij minima. Dat is goed tegen fraude én gemeenten kunnen minima wijzen op bijzondere regelingen (bijzondere bijstand, collectieve ziektekostenverzekeringen)

De WWB biedt gemeenten – binnen de algemene kaders die de WWB stelt – volop de ruimte om het beleid ten aanzien van het toezicht en de controle op de rechtmatigheid van de bijstandsverlening naar eigen inzicht optimaal in te vullen. Het afleggen van een huisbezoek is één van de instrumenten die de gemeente daarbij kan inzetten. Gegeven de voordelen die vragensteller schetst, verwacht de staatssecretaris dat het merendeel van de gemeenten van dit instrument gebruik maken. Gemeenten kunnen daarbij -zoals de vragensteller aangeeft- van de gelegenheid gebruik maken om het bezoek ook aan te wenden om belanghebbenden te wijzen op regelingen, waarop mogelijk een recht bestaat. Het instrument sluit tevens mooi aan bij het maatwerkprincipe van de WWB.

Armoede: svp reactie op GL-voorstel:

b. eenmalige gift aan voedselbanken met oog op «landelijke dekking» (hiervoor half miljoen gebruiken uit nu onnodige voorlichting ingetrokken WMW)

Het Rijk en gemeenten garanderen een toereikend bestaansminimum waarbij mensen een beroep kunnen doen op voorliggende voorzieningen en de algemene en bijzondere bijstand. Naast de rol van het Rijk en de lagere overheden hebben particuliere instellingen, zoals de voedselbank, de ruimte om persoonlijke aandacht te geven aan mensen in nood. Wij hechten aan deze rolverdeling tussen Rijk en particuliere instelling. Derhalve zien wij geen aanleiding dit voorstel over te nemen. In de reactie op de amendementen zal hier nog nader op worden ingegaan.

Dit neemt niet weg dat het kabinet de signalen dat mensen niet kunnen rondkomen en een beroep doen op hulp van de voedselbank serieus neemt. Momenteel wordt gestart met een onderzoek naar de omvang en achterliggende problematiek van de voedselbanken als reactie op vragen van mevrouw Verburg, d.d. 11 november 2005.

Uit diverse berichtgevingen over de voedselbank is gebleken dat er een samenhang is tussen bezoek aan de voedselbank en het hebben van schulden. Zowel vanuit de regering als vanuit de gemeenten wordt in dit verband aandacht besteed aan de schuldenproblematiek. Resultaten uit onderzoeken naar niet gebruik van inkomensafhankelijke regelingen en de gebruikers van de voedselbank leveren in februari 2006 mogelijk verdere informatie over de achterliggende problematiek.

Financiële problemen bij KidsConcern: hoe is dat gekomen en wat gaat de Minister er aan doen? Wil de Minister met de Staatssecretaris van Financiën overleggen over de wijze waarop de Belastingdienst met de schuldeiserpositie omgaat?

Mw. van Gent heeft aandacht gevraagd voor de financiële problematiek bij KidsConcern, een bemiddelingsorganisatie voor kinderopvang. Ook ik heb van deze zorgelijke berichten kennis genomen en wil daar graag een aantal dingen over opmerken:

• Allereerst wil ik benadrukken dat de situatie op dit moment nog niet uitgekristalliseerd is. Alle betrokkenen spannen zich in ouders en kinderopvangorganisaties zoveel mogelijk tegemoet te komen. En dat is ook het eerste wat moet gebeuren.

• Onder de Wet kinderopvang hebben bemiddelende organisaties een minder belangrijke rol dan voorheen. De meeste organisaties hebben daarop gereageerd met een inkrimping van de activiteiten en van de organisatie. KidsConcern is overgenomen door Kinderopvang Humanitas. Deze organisatie heeft met inzet van eigen middelen geprobeerd KidsConcern overeind te houden, maar slaagt daar uiteindelijk toch niet in. Per 2 december jl. heeft Kidsconcern de activiteiten beëindigd en beperkt men zich tot het afwikkelen van bestaande posities.

Al met al deel ik de zorgen over deze situatie. Het is in de eerste plaats aan de direct betrokken partijen met een oplossing te komen. Om erger te voorkomen ben ik met Staatssecretaris Wijn bezig de tegemoetkoming kinderopvang voor december aan de ouders uit te betalen in plaats van aan KidsConcern. Sommige ouders hadden namelijk aan de Belastingdienst verzocht de tegemoetkoming direct aan KidsConcern over te maken. Daartoe zijn ouders opgeroepen hun rekening op te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen.

Ik heb gezien dat verschillende werkgevers een vergelijkbare actie ondernemen voor de uitbetaling van de werkgeversbijdrage voor de maand december. Overleg met de Staatssecretaris van Financiën over de mogelijke positie van de Belastingdienst als preferente schuldeiser acht ik, gezien de precedentwerking, echter niet zinvol.

Tot slot deel ik niet de kwalificatie van mw. van Gent dat de problemen van KidsConcern te wijten zouden zijn aan de structuur van het huidige stelsel. De intermediaire organisaties hadden met name onder het oude stelsel een rol. De problemen zijn – naar zich nu laat aanzien – ontstaan door onvoldoende anticiperen op het nieuwe stelsel.

Vragen van het lid Koşer Kaya (D66)

Ook voor werknemers moet het makkelijker worden de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Daarom stelt D66 voor de opzegtermijn voor werknemers maximaal één maand te laten bedragen, zonder dat daarvan afgeweken kan worden door bepalingen in CAO’s of arbeidsovereenkomsten. Graag een reactie.

In de praktijk geldt in de regel voor een werknemer een opzegtermijn van slechts 1 maand. Daar waar afwijkende opzegtermijnen worden overeengekomen, gaat het vaak om functies waarvoor niet onmiddellijk een vervanger kan worden gevonden. In die gevallen is een langere opzegtermijn dus niet onredelijk. Verder is tot dusver niet gebleken – zoals bijvoorbeeld uit de evaluatie van de Flexwet – dat de opzegtermijnen, die tussen werkgever en werknemer gelden of worden overeengekomen, voor werknemers een probleem vormen.

De D66-fractie stelt voor het uitzendbeding (de wettelijke uitzendtermijn van 26 weken) te verlengen tot drie jaar. Gaarne een reactie.

Vastgesteld kan worden dat de beperkte duur van het uitzendbeding van 26 weken ertoe heeft geleid dat sinds de invoering van de Wet flexibiliteit en zekerheid ook de uitzendbranche beschikt over enkele volwaardige uitzend-CAO’s, waarvan de CAO van de grootste branche organisatie zelfs algemeen verbindend is verklaard. In deze CAO’s zijn met gebruikmaking van de wettelijke mogelijkheden om af te wijken door sociale partners verantwoorde arbeidsvoorwaardelijke afspraken gemaakt in de vorm van een fasen-systeem en andere afspraken, zoals scholing en pensioen. Daarvoor levert het uitzendbeding geen belemmering. Aldus wordt op een maatschappelijk verantwoorde wijze tegemoet gekomen aan flexibiliteit voor werkgevers en aan zekerheid voor uitzendwerknemers.

Het uitbreiden van de termijn van 26 weken van het uitzendbeding tot 3 jaar, zoals wordt voorgesteld, zal er naar verwachting toe leiden dat hierdoor de als gevolg van de Flexwet bereikte normalisering van de uitzendbranche, waarin net als in andere sectoren van het bedrijfsleven overleg plaatsvindt over collectieve arbeidsvoorwaarden met de betrokken vakbonden, weer teniet zal worden gedaan.

Ik deel overigens de mening van D66 niet, dat de huidige periode van het uitzendbeding in combinatie met het fasensysteem in de uitzend-cao een belangrijk knelpunt vormt voor de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. Integendeel, de periode van het uitzendbeding is in de laatst overeengekomen uitzend-cao zelfs nog verlengd van 1 tot 1½ jaar. Als gevolg van de uitzend-cao geniet de uitzendkracht voor de duur van de in deze periode vervulde uitzendingen, een sociaal verantwoord arbeidsvoorwaardenpakket. Overigens kunnen inlenende werkgevers ook buiten die periode onbeperkt gebruik maken van de inzet van uitzendkrachten. Indien het langdurig gebruik maken van uitzendkrachten als gevolg van het fasensysteem voor de inlenende werkgever te duur wordt, kan deze er voor kiezen gedurende maximaal 3 jaar tijdelijke werknemers aan te stellen. De wet biedt een werkgever namelijk de mogelijkheid om 3 maal en maximaal 36 maanden tijdelijke arbeidscontracten (de zogeheten ketenbepaling) af te sluiten, die telkens automatisch eindigen. Van deze wettelijke mogelijkheden kan nog bij CAO worden afgeweken, waardoor die periode van 3 jaar en het aantal opeenvolgende tijdelijke contracten zelfs kan worden verlengd. Niet goed valt dan ook in te zien dat werkgevers een gebrek aan flexibiliteit in de bedrijfsvoering hebben door een te beperkt wettelijk uitzendbeding.

Mevr. Koşer Kaya is van mening dat het loonverhoudingsvoorschrift (artikel 8 Waadi) afgeschaft moet worden.Volgens lid 1 van dit artikel moeten uitzendkrachten hetzelfde betaald krijgen als reguliere werknemers van de betreffende werkgever, tenzij dat in de uitzend-CAO anders is afgesproken (lid 2) of tenzij dat in de CAO van de inlenende werkgever anders is afgesproken (lid 3).

Zoals ik eerder aangegeven heb (AO van 8 september 2005 over de Wet flexibiliteit en zekerheid) voel ik niets voor het afschaffen van artikel 8 Waadi. Dit artikel zorgt namelijk voor gelijke beloning van de uitzendkracht ten opzichte van de werknemers bij de inlener die hetzelfde werk verrichten. Ingevolge artikel 8 Waadi kan alleen bij CAO van dit gelijk loon principe worden afgeweken. Art. 8 Waadi zorgt ervoor dat de arbeidsvoorwaarden bij de inlener worden beschermd tegen destructieve (loon) concurrentie door uitzendkrachten. Ik ben nog steeds van mening dat dit zo moet zo blijven. De basis van het evenwicht tussen de uitzendcontracten en de gewone contracten wordt hiermee bewaard.

Binnen de Stichting van de Arbeid is vorig jaar, naar aanleiding van de evaluatie Waadi, over artikel 8 Waadi gesproken. Over afschaffing van art. 8 is binnen de StAR toen geen overeenstemming bereikt. Voor de oplossing van praktische toepassingsproblemen van artikel 8 is een gezamenlijke aanbeveling opgesteld (afbakening werkingssferen inleen-cao’s t.o.v. uitzendcao’s.).

Vraag van het lid Varela (LPF)

Investeringsklimaat NL. Het vertrek van laag gekwalificeerde arbeid naar het buitenland leidt tot een kansloze onderklasse zonder opleiding, kennis en ervaring. Varela verzoekt het kabinet met een visie te komen (en dit niet af te doen met eerlijk level playing field. of internationale concurrentie).

Laaggeschoolde arbeid kan niet in Nederland worden behouden door aan de onderkant van het loongebouw te concurreren op loonkosten met lagelonenlanden. Het is effectiever de economische groei en daarmee de werkgelegenheid te bevorderen door het creëren van gunstige (sociaal-)economische omstandigheden. Het gaat dan om zaken als het belasting- en premiestelsel, infrastructuur en de aanwezigheid van een goed opgeleide beroepsbevolking. Van dergelijke gunstige investeringsomstandigheden profiteren ook laagopgeleiden. Het kabinet is al hard aan de slag om het ondernemersklimaat te verbeteren. De departementen van EZ, SZW en OCW trekken hierin samen op. Met name voor lager opgeleiden is er immers ruimschoots aandacht voor scholing om zodoende hun kwalificatieniveau en daarmee de kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Ook tijdens de recent gehouden werktop zijn hierover concrete afspraken gemaakt.

Vragen van het lid Huizinga-Heringa (ChristenUnie)

Is de minister bereid de positie van de jonggehandicapten met een verstandelijke handicap onder de aandacht van de Taskforce Jeugdwerkloosheid te brengen?

De Taskforce Jeugdwerkloosheid heeft geen specifieke aanpak voor jonggehandicapten met een verstandelijke handicap. De regionale actiedagen van de Taskforce blijken als generiek instrument in ieder geval niet vanzelf ook te werken voor deze jongeren. Tijdens actiedagen in Zeeland en West-Brabant is aan deze groep aandacht besteed en zijn kleine succesjes voor jongeren van SW-bedrijven geboekt. De voorzitter van de Taskforce, Hans de Boer, heeft op 16 november 2005 aan de vaste commissies voor SZW en OCW toegezegd dat hij bereid is om een gesprek te voeren met vertegenwoordigers van het praktijkonderwijs om te bezien welke steun in de rug deze jongeren nodig hebben.

Wajong-gerechtigden, die werken met loondispensatie en jobcoaching kunnen worden goedgekeurd, terwijl hun productiviteit bij lange na niet voldoende is om zelfstandig het minimumloon te verdienen. Toch verliezen de betrokken werknemers na goedkeuring het recht op loondispensatie. Wil de minister uitzoeken in hoeverre deze problematiek speelt?

Naar aanleiding van mijn toezegging in de Eerste Kamer is in de Aanpassingwet WIA geregeld dat de loondispensatie voortaan beschikbaar is voor personen met WAJONG-uitkering en voor jongeren onder 18 jaar met een arbeidsprestatie die minder waard is dan het wettelijke minimumloon. De job coach kan ook worden verstrekt aan personen zonder WAJONG-uitkering. Voor WAJONG-ers die nu werken met loondispensatie en die herbeoordeeld worden, kan de loondispensatie worden voortgezet tot het einde van de termijn waarvoor de beslissing tot toepassing van de loondispensatie is afgegeven.

Na afloop van die termijn moet het loon worden betaald naar ten minste het wettelijke minimumloon.

Het UWV stelt bij de herbeoordeling de verdiencapaciteit vast volgens de geldende procedures.

Vragen van het lid Van der Vlies (SGP)

Vaak laten een WW-uitkering, bijstandsuitkering of huursubsidie op zich wachten. Kan de regering bevorderen dat deze zaken sneller worden verstrekt?

Uit het verslag over het derde kwartaal van UWV blijkt dat in 95% van de gevallen (norm is 90%) de beslissing over WW-recht wordt genomen binnen de daarvoor geldende termijn van 8 weken. In 80% van de gevallen beslist UWV binnen 4 weken over de WW-aanvraag.

Zoals ik ook al in antwoord op de vraag van dhr. Mosterd van het CDA heb gezegd, hecht ik er aan dat de bevoorschotting en uitkeringsverstrekking tijdig gebeurt. Ik verwijs u voor verdere toelichting naar het antwoord dat ik op deze vraag heb gegeven.

Aanvragen met betrekking tot huursubsidie worden binnen de daartoe wettelijk gestelde termijnen afgehandeld. Indien de noodzakelijke subsidiebepalende gegevens nog niet tijdig voorhanden zijn kan zonodig een voorschot verstrekt worden.

Wil de regering, vanuit het oogpunt van de sociale werkvoorziening, meer aandacht schenken aan plaatsing op zorgboerderijen aangezien de toegevoegde waarde hiervan voldoende is aangetoond?

Zoals de heer Van der Vlies weet zijn gemeenten c.q. werkvoorzieningschappen verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw.

Zij behoren voor de Wsw-geïndiceerde de meest passende arbeidsplaats te zoeken. Het is aan de gemeente om vast te stellen of plaatsing op zorgboerderijen toegevoegde waarde heeft.

Naar boven