Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.

Vragen van het lid Van der Ham aan de minister-president over (de opportuniteit van) zijn uitlatingen inzake het drugsbeleid op een CDA-bijeenkomst in Rotterdam d.d. 12 december jongstleden.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De problemen rond drugsoverlast worden door iedereen gevoeld, in Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Den Haag maar vooral in de grensregio's, zoals in Enschede, Heerlen en Maastricht. Wat doet de minister-president op een bijeenkomst van het CDA? Hij houdt een in mijn ogen gratuit verhaal over het softdrugsbeleid waarin hij een karikatuur maakt van de werkelijkheid en van de standpunten van de meerderheid van de Tweede Kamer. Hij maakt zich zorgen over kinderen die blowen en stoned in de klas zitten. De D66-fractie, een meerderheid van deze Kamer, iedereen maakt zich daarover zorgen. Het coffeeshopbeleid dat wij voorstaan, is niet vrijblijvend en is dat ook nooit geweest. Daarom hebben wij strenge regels opgesteld voor de coffeeshops, de AHOJ-G-criteria. Op basis daarvan is het coffeeshops verboden om alcohol te schenken, harddrugs te verkopen, aan kinderen te verkopen en reclame te maken. De handhaving van die strenge regels moet door de gemeenten plaatsvinden. Als Rotterdamse CDA'ers zeggen dat er maar liefst 60 coffeeshops in de buurt van scholen staan en dat die aan kinderen verkopen, dan moeten zij die zelf sluiten. Als die coffeeshops wiet verkopen aan kinderen, moeten die CDA'ers gewoon optreden. Waarom heeft de minister-president de CDA-wethouders daarop niet aangesproken? Waarom heeft hij zijn eigen mensen daarop niet ondervraagd? De CDA'ers wijzen met een heel grote vinger naar anderen, maar zij moeten eerst naar zichzelf kijken.

De voorzitter:

U bent vanmiddag in deze zaal in gesprek met de minister-president en niet met een vertegenwoordiger van welke politieke stroming dan ook.

De heer Van der Ham (D66):

Mijn vraag is dus waarom de minister-president die mensen niet op hun verantwoordelijkheid heeft aangesproken.

Het Nederlandse softdrugsbeleid is niet vrijblijvend. Het is bedoeld om de volksgezondheid te beschermen en risico's te beperken, en daar zijn wij succesvol in. Ook andere bestuurders zien het succes van Nederland. Indien de minister-president spreekt met de Franse president Chirac, zal hij dat geluid niet horen, maar ook in Parijs zeggen lokale politiemensen dat een nuchtere benadering van softdrugs veel risico's voor de volksgezondheid, ook voor de gezondheid van jongeren, kan voorkomen. In dat kader wil D66 zelfs dat er nog strengere eisen worden gesteld aan de verkoop van softdrugs. Op de verpakking zou te lezen moeten zijn wat de gevaren zijn en hoeveel THC erin zit. Juist door de ogen niet te sluiten kunnen wij veel problemen voorkomen. Erkent de minister-president dat de werkelijkheid van de nationale regeringen een andere is dan de werkelijkheid van lokale bestuurders die er dagelijks mee te maken hebben? Precies vanuit die lokale praktijk zegt nu ook zijn partijgenoot Gerd Leers dat een einde moet worden gemaakt aan de onhoudbare situatie rond de teelt van softdrugs. De coffeeshopeigenaars die zich wel een de regels houden, geen overlast veroorzaken en niet aan jongeren verkopen, worden door het huidige beleid gedwongen om zaken te doen met criminelen. Twee weken geleden was ik samen met collega Albayrak van de PvdA-fractie en de heer Weekers van de VVD-fractie bij Gerd Leers. Hij kwam met een stevig pakket aan maatregelen, niet soft, maar hard. Hij wil hard ingrijpen tegen criminaliteit en overlast. Mijn vraag is eigenlijk heel simpel. Hebt u dat eigenlijk wel gelezen? Toen ik uw verhaal gisteren bij de CDA-bijeenkomst hoorde, dacht ik: die man heeft dat helemaal niet gelezen en hij ziet niet hoe hard die maatregelen zijn om aan die onprettige situatie een einde te maken.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik dank de heer Van der Ham voor het feit dat hij mij in de gelegenheid stelt om nog eens terug te komen op hetgeen zich gisteravond heeft afgespeeld. Dit is een onderwerp dat natuurlijk iedereen bezighoudt. Ik ben in Rotterdam geweest ter ondersteuning van de lokale lijsttrekker, de heer Geluk, om te spreken over wat ouders bezighoudt met betrekking tot de opvoeding van hun kinderen. In dat kader ging het over het onderwijs en in dat kader werd ook gesproken over het vraagstuk van drugs. De voorzitter zei het al. Ik vind het niet op mijn weg liggen om hier nu de partijpolitieke kant te bespreken. Dat zou niet correct zijn. Ik heb ook in mijn interviews een duidelijk onderscheid gemaakt tussen wat ik zei als politiek leider van het CDA en wat ik zei als premier. Ik heb gezegd dat de wenselijkheid van coffeeshops zeer ter discussie wordt gesteld in CDA-kring. Dat is geen nieuw standpunt. Over dit onderwerp wordt verschillend gedacht in Nederland, maar dit betreft de kwestie hoe het CDA er tegenaan kijkt en dat heb ik nog eens gemarkeerd. Kortom: die discussie hoeven wij hier niet te voeren, want ik respecteer het standpunt van de heer Van der Ham en ik hoop dat hij ook het standpunt van de CDA-geledingen zal respecteren. Dat kunnen wij hier echter buiten de discussie laten, want dat is niet zozeer aan de orde.

De heer Van der Ham heeft gelijk dat wij ook moeten kijken naar de internationale context. Ik wijs op de brief van 30 september van de minister van Justitie die is gestuurd naar aanleiding van vragen van het Kamerlid Albayrak. In deze brief wordt aangegeven hoe internationaal wordt aangekeken tegen ons drugsbeleid. Het is bekend dat wij geen steun krijgen vanuit het buitenland voor verdere legalisering, om maar eens iets te noemen. Wij weten allemaal hoe het zit.

Een volgend punt betreft het experiment dat wordt voorgesteld door de heer Leers en waarvoor steun is vanuit een aantal geledingen in deze Kamer. Je kunt daar verschillend over denken. Ik heb, ook in een interview, gezegd dat er over dit onderwerp niet identiek wordt gedacht. Dat geldt voor Maastricht zelf en ook voor de landelijke politiek. Als kabinet hebben wij daarover aan de hand van de motie van de heer Van der Ham gesproken. Wij hebben het volgende gezegd. Als je eraan toe zou willen komen, zou eerst voldaan moeten zijn aan een aantal voorwaarden. Ik wijs op de brief van 27 oktober die welbekend is. Het is de vraag of je er wel of geen voorstander van bent. Wij hebben een aantal problemen gesignaleerd. Het ging uiteindelijk om de vraag wat de juridische ruimte ervoor is. De juridische ruimte is niet aanwezig op grond van nationaal recht en internationale bepalingen en dat heb ik willen aangeven. Dat is aan de orde geweest.

De politieke discussie die binnen het CDA speelt, hoort niet hier gevoerd te worden. Wij kennen elkaars standpunten. Het is bekend hoe andere landen aankijken tegen ons beleid. Ik heb gisteren ten aanzien van de wenselijkheid van het experiment gezegd dat er verschillende opvattingen over zijn. Ik wijs op de brief van het kabinet en ik heb gewezen op de juridische belemmeringen die bestaan. Dat is aan de orde geweest.

De heer Van der Ham (D66):

In de brief van het kabinet wordt gezegd dat wij alleen maar kunnen denken over het reguleren van de teelt, als de criminaliteit is opgelost. Alle mensen die met hun poten in de modder staan, zeggen dat de criminaliteit alleen kan worden teruggedrongen door de teelt te reguleren. Erkent u als minister-president dat dit een dilemma is en dat dit een kip-eisituatie is waarbij in ieder geval één politicus een zet in de goede richting moet geven? Dat doet Gerd Leers dus. Erkent u ook dat in het manifest van Maastricht, waarvan ik vroeg of u het hebt gelezen, is aangegeven dat die internationale regelgeving waarop wij ons huidige softdrugsbeleid baseren, goed te gebruiken is om juist de teelt te reguleren? Erkent u ook dat uw collega Pechtold een paar weken geleden vanuit vak-K zei dat men in het buitenland nationaal geen fan van ons softdrugsbeleid is, maar dat men lokaal dezelfde problemen heeft en ziet dat een meer nuchtere benadering erg effectief is? Erkent u dat?

Minister Balkenende:

Voor de omstandigheden waaronder die experimenten gehouden zouden kunnen worden, moet ik verwijzen naar de brief. Daarin wordt precies aangegeven dat de zaken eerst hard moeten worden aangepakt voordat je aan die mogelijkheid kunt toekomen als je dat zou willen. Natuurlijk weten wij hoe de discussie verloopt in Maastricht. Wij hebben hierover heel verschillende opvattingen, maar ik houd mij gewoon aan de zaken die hierin naar voren zijn gekomen. Los van de vraag hoe je dat duidt, en daar zullen wij verschillende opvattingen over hebben, is de juridische context aan de orde. De vraag is of het nationale en internationale recht een dergelijke aanpak toestaan. De minister van Justitie en ook de minister van BZK hebben al gezegd dat dit niet het geval is. Ik heb daar ook in persconferenties op gewezen. Door uw motie wordt er onderzoek naar dit onderwerp gedaan. Wij zullen de uitkomsten daarvan moeten afwachten. Ik heb willen wijzen op de juridische problemen die bestaan. Ik ga niet voorbij aan de problematiek. Het kan best zijn dat er op verschillende manieren over wordt gedacht. Dat debat zullen de bewindslieden met de Kamer voeren. Ik heb er gisteren alleen op gewezen dat er juridische belemmeringen zijn. Dat is gewoon een reëel iets en dat geldt ook voor u.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb u ook gevraagd waarom u uw lokale helden er niet op hebt gewezen dat zij al heel veel kunnen ondernemen tegen illegale coffeeshops en tegen de verkoop aan jongeren. Waarom hebt u hen niet verteld dat de regels die er nu al zijn, kunnen worden toegepast om dit soort vreselijke toestanden te voorkomen?

Minister Balkenende:

Zullen wij de voorzitter verzoeken om het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de CDA-fractie in Rotterdam? Ik vind het namelijk niet op mijn weg liggen om de partijpolitieke discussie hier te gaan voeren. Het is overigens legitiem dat partijen duidelijk maken hoe zij aankijken tegen de coffeeshops. U weet ook hoe daar binnen het CDA over wordt gesproken. Dat hoef ik hier niet te verdedigen, want dat is niet mijn rol. Ik ben alleen ter ondersteuning bij de afdeling in Rotterdam op bezoek geweest als politiek leider van de stroming. U weet wat de opvattingen van de heer Geluk zijn. Hij heeft nog eens gewezen op de grote problemen en heeft als wethouder van onderwijs gesteld dat een flink deel van het probleem van vroegtijdig schoolverlaten is gerelateerd aan drugsgebruik. Hij maakt zich zorgen over criminaliteit in de buurt van scholen. Om die reden heeft hij gezegd dat hij een strikte lijn wil voeren op dit terrein. Het is goed dat iedereen kennis neemt van wat u hierover zegt.

De voorzitter:

Ik vraag aan de secretaris van de CDA-fractie of hij in overweging wil nemen om aan het verzoek van de minister president te voldoen.

De heer Wilders (Groep Wilders):

Minister-president, ik wil u vragen of u wat vaker het land in wil gaan en wat minder vaak in het torentje wil zitten. Mij is namelijk heel goed bevallen wat u gisteren hebt gezegd. U hebt zinnige dingen gezegd. Ik zou u als minister-president willen vragen of u ook niet van mening bent dat dit het experiment, waar mijn vrienden van de VVD-fractie tot mijn verbazing nu ook groot voorstander van zijn, om ook de productie en de aanlevering van softdrugs te legaliseren en te reguleren heel verkeerd is. Er bestaat veel overlast als gevolg van drugs. Vindt u ook niet dat de overheid dan een slecht voorbeeld geeft aan jongeren als deze zaken worden gelegaliseerd? Het gebruik van softdrugs leidt, onder andere bij mensen die eraan verslaafd zijn, immers tot apathie en wereldvreemdheid. Vindt u niet dat wij dat alternatief ook om andere dan de juridische redenen die u al hebt genoemd zouden moeten verwerpen en dat ook de regering wat strenger zou moeten zijn in het terugdringen van al die ellendige coffeeshops in ons land?

Minister Balkenende:

Ik bestrijd uw opvatting dat ik alleen maar in het torentje zit. Ik ben heel vaak in het land voor werkbezoeken. Ik doe dat buitengewoon graag omdat ik dan hoor wat mensen beweegt. Zij vertellen waar zij zich zorgen over maken, bijvoorbeeld de opvoeding van hun kinderen en de wereld waarin die kinderen opgroeien. Het is bekend dat ouders zich zorgen maken over zaken als drugs. Dat merk ik ook als ik in het land kom. Ik had vanmiddag het land in kunnen gaan, maar het vragenuur ging voor.

Ik dank u voor de opmerking over de zinnige woorden die ik heb gesproken. U weet dat niet door iedereen hetzelfde wordt gedacht over de vraag of de experimenten een oplossing voor de problemen bieden. Ik ga daar niet aan voorbij. In het kabinet zijn de nodige inhoudelijke bezwaren naar voren gebracht. Die zijn uiteengezet in de brief naar aanleiding van de motie van de heer Van der Ham. Die betreffen de vraag inzake de wenselijkheid. Wij zien een hoop bezwaren. Als wij er al aan toe zouden kunnen of willen komen, moet naar onze mening ten minste worden voldaan aan een aantal voorwaarden. Dat is de ene kant van het verhaal. De andere betreft de juridische houdbaarheid. Over het fenomeen coffeeshops in bredere zin bestaan ook binnen de regeringscoalitie verschillende opvattingen. Dat is een zaak die partijpolitieke zaken raakt en die hoef ik hier niet te behandelen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

U hebt gisteren flink wat onrust gezaaid, of in elk geval verwarring. U sprak uw CDA-partijgenoten toe, maar u gebruikte uw rol als minister-president om uw woorden kracht bij te zetten door te zeggen dat u namens het kabinet sprak. U werd daar ook nog een paar keer in de media naar gevraagd. Was dat waar? Hoe reageert u op de uitspraken van minister Remkes, gisteravond in Barend & Van Dorp? Hij zegt er internationaal voor te willen pleiten om internationale verdragen die legalisering bij ons in de weg staan, te bespreken. Tevens zegt hij: als de minister-president pleit voor een algehele sluiting van coffeeshops, ben ik het niet met hem eens, want die sluiting zou erop neer kunnen komen dat alles de illegaliteit in gaat en dat is funest, dodelijk voor de overlast. Wat is daarop uw reactie?

Wat is eigenlijk het alternatief van deze minister-president? Immers, u pleit ervoor om de bestaande situatie vooral te handhaven. Daarmee maakt u zich verantwoordelijk voor een groeiende criminaliteit en een groeiend problematisch drugsgebruik onder jongeren. Wat is dus het alternatief voor de regulering die de meerderheid van de Kamer voorstaat?

Minister Balkenende:

Ik weerspreek volledig de opmerking van mevrouw Albayrak over het zaaien van verwarring. Ik ben mij namelijk heel goed bewust van mijn positie. Ik heb een heel duidelijk onderscheid gemaakt tussen wat ik zeg als politiek leider van het CDA en wat ik als premier zeg. Ik heb ook aangegeven dat er verschillende opvattingen zijn over de visie op coffeeshops of bij experimenten, zoals in Maastricht voorgesteld. Ik heb die rollen heel bewust heel duidelijk gescheiden. Ik heb de bestaande juridische moeilijkheden aangegeven.

Verder wordt in de brief van 27 oktober, die ik al enkele malen genoemd heb, duidelijk uiteengezet hoe het kabinet tegen die zaken aankijkt. Laat daarover ook geen misverstand bestaan. Er worden veel fundamentele bezwaren geëtaleerd tegen de experimenten. Daarin staat ook dat er, als je daaraan toe zou kunnen komen, ten minste voldaan moet zijn aan het in de hand houden van de problematiek. De formuleringen zijn bekend. Bovendien wordt daarin gesproken over de juridische houdbaarheid. Minister Remkes van BZK heeft in een algemeen overleg gezegd dat er geen juridische ruimte is.

De vraag hoe wij aankijken tegen de juridische kaders zullen wij verder in het kabinet bespreken. Nu constateer ik alleen dat wij steeds hebben gezegd dat er geen juridische ruimte is voor experimenten. Daarover wachten wij overigens het onderzoek af naar aanleiding van de motie-Van der Ham. Verder dan dat ga ik niet.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dat was mijn vraag helemaal niet. Ik heb de minister-president om een alternatief gevraagd voor de oplossing van de problemen die hij en ik zien. Wat is uw alternatief, als u niet voor regulering bent?

Minister Balkenende:

Morgen zal in het algemeen overleg uitgebreid bij dit onderwerp worden stilgestaan. Gisteren heb ik gezegd dat het idee is dat experimenten bijdragen aan de oplossing van de problematiek. Het motto daarbij is: als je de achterdeur beter beheerst, zal dat minder criminaliteit en meer transparantie tot gevolg hebben, met een betere praktijk en met minder gedoe, waar eenieder zich zorgen over maakt. Ik heb gisteren de vraag opgeworpen of experimenten met legaliseren de oplossing wel dichterbij brengen. Ik heb een vergelijking met de prostitutie gemaakt. Daarvoor gold ooit de redenering dat je, als dat gelegaliseerd wordt, zult zien dat de criminaliteit afneemt. De praktijk is echter anders gebleken.

Mijn antwoord op de vraag wat mijn alternatief is, is: wij hebben het nu over experimenten met coffeeshops en de vraag is of die experimenten werkelijk tot oplossingen leiden. Ik vind dat het belangrijker is om te wijzen op het gevaar van drugs en om ervoor te zorgen dat er geen coffeeshops in de buurt van scholen zijn, alsook om begrip te hebben voor de positie van ouders. Ik kan nog wel meer zaken noemen. Dit soort overwegingen is ook noodzakelijk.

Overigens zitten wij nu midden in een inhoudelijk debat. Morgen zal deze kwestie opnieuw besproken worden met de minister van Justitie.

De heer Nawijn (Groep Nawijn):

Ik prijs de minister-president voor wat hij gisteren heeft gezegd. Ik denk dat hij hiermee een heel gevoelig punt heeft aangeraakt: er wordt te veel drugs op scholen gebruikt. Overal vangen wij signalen op dat kinderen helaas in de klas blowen. Nogmaals, ik vind het goed dat hij het heeft gezegd.

Ik wil nog wel het volgende van hem weten. Bij het huidige beleid is er sprake van de gekke situatie dat er in coffeeshops drugs verhandeld mogen worden, maar dat, als drugs in te grote hoeveelheden aangevoerd worden, het dan strafbaar is. Hoe komen de coffeeshops nu aan de drugs? Gebeurt dat wel op een legale wijze? Dat gaat dus niet op een legale wijze! Ik weet niet hoe de minister-president in zijn functie als minister-president denkt over deze problematiek van het huidige beleid.

Minister Balkenende:

Daarmee zitten wij midden in het debat over de vraag hoe wij aankijken tegen de strafrechtelijke handhaving en op het spoor komen van de teelt van slechte stoffen. Dat is een heel algemene problematiek. Het is bekend dat Nederland zich inzet voor de strijd tegen de productie. Het is ook bekend dat wij daar alles aan doen. Door de ontwikkeling in de Nederlandse geschiedenis is er nu eenmaal een bepaalde praktijk ontstaan.

Sommigen vinden dat er meer gedoogd moet worden. Welnu, die discussie is morgen aan de orde. Voor het overige proberen wij op het ogenblik de productie en de handel aan te pakken via de bekende juridische instrumenten. Zo zullen wij het nu moeten doen. Laten wij morgen het inhoudelijke debat hierover voortzetten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

In tegenstelling tot collega Albayrak vond ik de bijdrage van de minister-president verhelderend. Hij heeft namelijk duidelijk gezegd dat legalisering niet alleen problemen kan oplossen, maar ook veroorzaken. Ik kan niet wachten op de eerstvolgende gezaghebbende toespraak van de minister-president over de misstanden in de prostitutie als gevolg van de legalisering van bordelen, maar dat terzijde. Ik heb begrepen dat de heer Van der Ham in de media tegen het kabinet en in het bijzonder tegen de minister-president heeft gezegd dat voortzetting van het huidige beleid coffeeshophouders in de armen van de georganiseerde criminaliteit drijft. In dat verband zou hij ook het woord uitlokking hebben gebruikt. Dat is nogal een zware aantijging. Mag ik de heer Van der Ham vragen of het waar is dat hij het gedoogbeleid ten aanzien van softdrugs, dat de fractie van de ChristenUnie altijd heeft bestreden en de fractie van D66 altijd enthousiast heeft gesteund, beschouwt als steun aan uitlokking? Kan hij uitleggen hoe hij ertoe gekomen is om steun te verlenen aan een dergelijk uitlokkingsbeleid?

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Wij zijn twee weken geleden in Maastricht geweest en hebben gezien hoeveel criminele antecedenten mensen moeten hebben om überhaupt aan wiet te komen. Daarvan gaan je oren klapperen. Dat moeten wij zien te voorkomen. Daarom pleiten wij ervoor om de achterdeur ook te regelen, zodat wij deze mensen niet in de armen van criminelen drijven. Ik heb gezegd dat je in politieke zin kunt spreken van uitlokking.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. De minister-president zei net eigenlijk met zo veel woorden dat hij niet zo te spreken is over de manier waarop zijn collega van Justitie het bordeelverbod opheft, maar dat terzijde. Mijn vraag gaat uiteraard over de experimenten met de teelt van wiet. De minister van Justitie heeft onlangs in de Kamer gezegd dat hij een motie waarin een experiment met wietteelt wordt bepleit, niet kan uitvoeren, al zou de Kamer die aannemen. Hij zegt dus in mijn woorden dat hij een dergelijke motie niet zal uitvoeren. Is de minister-president het daarmee eens, zelfs als er een Kamermeerderheid wordt bereikt en twee van de drie regeringspartijen iets dergelijks willen?

Minister Balkenende:

De minister van Justitie zou niet alleen à titre personnel of als minister van Justitie zeggen dat hij een dergelijke motie niet kan uitvoeren om bepaalde redenen, maar ook als kabinet. Hij vertegenwoordigt het standpunt van het kabinet. Mag ik u erop wijzen dat minister Remkes ook heeft gezegd dat er geen juridische ruimte is? Natuurlijk vind ik het niet vruchtbaar om te speculeren op wat het kabinet doet als een motie waarin dat wordt bepleit, wordt ingediend en aangenomen. Mocht dat gebeuren, dan zal het kabinet zich daarop beraden. Tot nu toe is het beleid op deze manier gevoerd en daar wil ik aan vasthouden. Er is gezegd dat de nodige bezwaren aan te voeren zijn tegen experimenten. Als je die wilt uitvoeren, moet er op zijn minst zijn voldaan aan de criteria en de voorwaarden, genoemd in de brief waar ik het zo-even over had. Los van deze discussie is de vraag van belang of het juridisch mogelijk is. Er is steeds gezegd dat er fundamentele juridische belemmeringen zijn, opgeworpen door het nationale en het internationale recht. De heer Donner heeft gezegd dat er fundamentele juridische belemmeringen zijn, los van of het al dan niet wenselijk wordt geacht. Met dat feit hebben de Kamer en het kabinet rekening te houden.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Het is duidelijk dat er weer verkiezingen aankomen. Wij zullen vanaf nu vaker dit soort gesprekken voeren waarin de premier nu eens optreedt als premier, dan weer als CDA-leider. Vandaag wil ik hem als premier aanspreken op de uitspraak van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Die heeft inderdaad heel duidelijk gezegd dat de internationale ruimte niet groot is. Dat zei de premier al. De volgende zin die hij heeft uitgesproken, is interessant, namelijk dat hij het zou goedkeuren als Nederland zich inzette om de internationale verdragen gewijzigd te krijgen. Hij vond dat het dáárom ging. Dat heeft de fractie van D66 ook altijd gezegd. Dan kunnen wij namelijk af van die rare gedoogsituatie. Is dit de nieuwe kabinetslijn? Zo ja, dan juichen wij die natuurlijk van harte toe.

Minister Balkenende:

Laten wij zeggen dat dit een "Barend-en-Van Dorplijn" is. Die uitspraken zijn daar toch gedaan?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ja, door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Minister Balkenende:

Dat begrijp ik. Ik heb gezegd dat de overtuiging bestaat dat er op basis van het huidige recht fundamentele problemen zijn. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft tijdens het algemeen overleg ook gezegd dat het op grond van het Europees recht niet mogelijk is om een dergelijke pilot te starten. Dat was zijn zeer heldere opvatting. Het kabinet zal zich daar nader op beraden aan de hand van het onderzoek, waarvan de resultaten nog niet bekend zijn. Die moeten wij natuurlijk ook nog bestuderen. Wij zullen het dus wel zien. Daarna begint de discussie. Ik wil daar niet op vooruitlopen. Weet in ieder geval dat het huidige recht grote belemmeringen opwerpt. Daarover zijn wij het in ieder geval met elkaar eens.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Het CDA steunt van harte de opvattingen van de regering dat wij de handel en de productie van drugs hard moeten aanpakken. Zelfs jongeren van BNN hebben al aangegeven dat zij eigenlijk tegen legalisering zijn. Heeft de minister-president gisteren eigenlijk wel iets nieuws gezegd? Of heeft hij gewoon gezegd wat dit kabinet al steeds zegt, en wat ook het Paarse kabinet vijf jaar geleden heeft gezegd in een debat over legalisering en een experiment?

Minister Balkenende:

Als mevrouw Joldersma mij betrapt op consistentie, wens ik haar daarmee van harte geluk. Ik heb inderdaad aangegeven hoe tegen de zaak wordt aangekeken. Ik heb dat gedaan in mijn hoedanigheid van politiek leider; daarover kan geen misverstand bestaan. Aan de andere kant ben ik mij ervan bewust geweest hoe het kabinet steeds over deze onderwerpen heeft gesproken. Dat is een kwestie van consistentie. Ik dank mevrouw Joldersma voor haar terechte waarneming.

Naar boven