Noot 1 (zie blz. 1940)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2006 (30 300-VIII).

Vraag van het lid J.M. de Vries (CDA): Geschiedt de verdeling van de 100 miljoen euro voor onderzoek zorgvuldig. Er zijn zorgen in het veld hierover.

Zowel het CDA als andere partijen hebben gevraagd naar de procedure voor de inzet van 100 miljoen extra aardgasbaten voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten en hebben aangedrongen op zorgvuldigheid. Ik kan u verzekeren dat de selectie van projecten zorgvuldig zal gebeuren. U heeft hierover kort voor deze begrotingsbehandeling een brief van mij ontvangen. Daarin geef ik aan dat de impuls feitelijk al een lange voorbereidingstijd kent. Het Innovatieplatform heeft de mogelijkheden al eerder verkend via een «call for dreams», waarmee de gedachtevorming bij kennisinstellingen en bedrijven op gang is gebracht. NWO, dat voor de beoordeling van de voorstellen met SenterNovem samenwerkt, heeft mij verzekerd dat de voorbereidingstijd weliswaar kort is maar voldoende om tot een afgewogen oordeel te komen. Op basis van het advies van NWO zal het Kabinetsstandpunt worden bepaald en aan u worden gecommuniceerd.

Vraag van het lid J.M. de Vries (CDA): Graag een reactie op de volgende vraag. De jonge universiteiten hebben er regelmatig op gewezen dat zij onderbedeeld worden bij de huidige verdeling van onderzoeksmiddelen. Is deze kritiek terecht?

De Kamer is bij brief d.d. 24 november 2005 geïnformeerd over de doorwerking 2004 – 2006.

Voor de periode 2007 en verder heeft het kabinet voornemens voor dynamisering van de onderzoekbekostiging aangekondigd. Ik verwijs naar onder meer de nota «De kenniseconomie in zicht» van 8 februari 2005. Op 14 juli 2005 heb ik het instellingsbesluit van de Commissie Dynamisering (Cie Chang) aan u gezonden. Deze commissie heeft de taak mij uiterlijk april 2006 te adviseren. De Commissie Dynamisering zal in haar advies ook de situatie van de Erasmus universiteit Rotterdam, de universiteit Maastricht en de universiteit van Tilburg betrekken.

Vraag van het lid J.M. de Vries (CDA): Voorgesteld wordt stichtingsnormen in te voeren die recht doen aan kleinschaligheid door: a) het verlagen van de stichtingsnormen naar het niveau van de opheffingsnormen, tegelijkertijd met de toegezegde inhoudelijke verscherpte stichtingseisen; b) de kilometereis in de stichtings- en opheffingsnormen relateren aan de afstand over de weg (die is voor ouders relevant) in plaats van de hemelsbrede afstand. Graag een uitgebreide reactie van de regering.

Ik onderschrijf het belang van kleinschalig onderwijs. Ruimte voor kleinschaligheid in de organisatie van het onderwijs bij een trend van bestuurlijke schaalvergroting is dan ook een groot goed. Een verlaging van de stichtingsnorm naar de opheffingsnorm is echter niet verstandig. Het brengt ons terug naar de situatie van voor Toerusting en Bereikbaarheid (T&B). De situatie waarin kleine tot zeer kleine instellingen een onevenredig zwaar beslag legde op de beschikbare onderwijsmiddelen. Door de invoering in 1992 van de T&B is er thans sprake van een evenwichtig, gedifferentieerd en goed bereikbaar stelsel van basisscholen. Daar waar scholen moeten worden gesticht bestaat daarvoor voldoende ruimte. Op jaarbasis komen er 25 tot 35 nieuwe scholen bij. Ook in het voortgezet onderwijs ontbreekt de noodzaak om te komen tot wijziging van de stichtingnorm van – in dit geval – de eerste vestiging. Daarbij merk ik op dat stichting van een eerste vestiging van een school voor voortgezet onderwijs zeldzaam is. Stichting van een nevenvestiging, of verplaatsing e.d. daarentegen komt veel meer voor. Voor nevenvestigingen bestaat geen stichtingsnorm, de regio is daar vrij in.

Vraag van het lid J.M. de Vries (CDA): Voorgesteld wordt zorg te dragen voor een wettelijke borging van een onafhankelijke klachtenregeling. Graag een uitgebreide reactie van de regering.

Er is reeds sprake van een wettelijke klachtenregeling voor ouders en personeel in het funderend onderwijs. Momenteel wordt deze klachtenregeling doorgelicht in samenspraak met alle betrokken partijen. Het aspect van onafhankelijkheid in de beslechting van klachten komt daarbij nadrukkelijk aan de orde. In de loop van komend jaar kom ik met voorstellen ter verbetering van de klachtenprocedure. Dit is ook aangekondigd in de intentieverklaring school-ouderbetrokkenheid die u onlangs (bij brief van 21 november 2004) is toegestuurd.

Vraag van het lid J.D.M.P. Aasted Madsen-van Stiphout: Alle internetsites moeten drempelvrij worden voor blinden en slechtzienden, zoals VWS dat wel heeft. Kan de minister toezeggen dat alle sites die direct of indirect onder verantwoordelijkheid van de SC vallen of bekostigd worden door OCW voor 1 augustus 2006 voldoen aan het «waarmerk drempelvrij»?

Het departement OCW is op dit moment bezig al haar eigen sites drempelvrij te maken voor blinden en slechtzienden. Begin januari 2006 zal dit geheel zijn gerealiseerd.

Stichting Kennisnet, de internetorganisaties voor het onderwijs, heeft in de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het toegankelijk maken van de portal en de onderliggende applicaties voor (visueel) gehandicapten. Kennisnet ontwikkelt al haar applicaties en pagina«s volgens de internationale W3C standaard. Daardoor is het overgrote deel van de kennisnet pagina’s en applicaties toegankelijk voor (visueel) gehandicapten.

Voor al het materiaal van aanbieders dat door Kennisnet wordt ontsloten, wordt de drempelloze toegang voor blinden en slechtzienden onder de aandacht gebracht. Kennisnet kan dit echter niet afdwingen.

OCW kan niet afdwingen dat alle door OCW bekostigde instellingen hun sites drempelvrij maken. Via publiciteit van de Stichting Waarmerk drempelvrij.nl is ook aandacht gevraagd voor het drempelvrij maken voor o.a. blinden en slechtzienden van sites.

Vraag van het lid J.D.M.P. Aasted Madsen-van Stiphout: Uitval jongeren tussen uitstroom VMBO en instroom MBO. Vaak omdat ze geen leerwerkplek vinden (zorgplichtgedachte). Zou hier een gezamenlijke zorgplicht van VMBO en MBO-instellingen op zijn plaats zijn, zodat voor iedere BBL-leerling een leerwerkplek is en deze al kan worden gevonden in het laatste schooljaar VMBO? Hier is een actieve rol van de kenniscentra gevraagd.

Uit het in april jl. naar uw Kamer verzonden onderzoek naar leerwerktrajecten in het vmbo blijkt dat er in zijn algemeenheid geen tekort is aan leerwerktrajecten in het vmbo. Het MKB 10 000 leerbanenplan dat via regionale samenwerkingsverbanden beoogt extra leerbanen beschikbaar te krijgen, richt zich naast leerwerktrajecten in het vmbo ook op beroepspraktijkvormingsplaatsen in het mbo. In dat verband is ook aandacht voor de overgang van leerlingen vanuit het vmbo naar het mbo. Voor wat betreft leerwerkplekken (beroepspraktijkvormingsplaatsen) in het mbo zijn de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven verantwoordelijk voor het erkennen van leerbedrijven. Scholen hebben de taak jongeren te helpen bij het vinden van bpv-plaatsen bij de erkende leerbedrijven. Punt van aandacht is de warme overdracht tussen vmbo en mbo.

In het kader van de geintensiveerde aanpak van de vermindering van de voortijdig schooluitval wordt ook de overgang vmbo/mbo meegenomen, inclusief de beschikbaarheid van leerbanen. Momenteel worden in het kader van de «quick wins» voortijdig schoolverlaten een project in 5 gemeenten uitgevoerd met een «warme overdracht» van vmbo leerlingen naar het mbo. Mede op basis van de uitkomsten van deze «good practices» wordt nagegaan of en zo ja op welke wijze de verantwoordelijkheid voor de warme overdracht beter belegd moet worden. In de perspectievennota aanpak voortijdig schoolverlaten (voorjaar 2006) kom ik hier op terug.

Vraag van het lid J.D.M.P. Aasted Madsen-van Stiphout: Kan de staatssecretaris aangeven hoe 81 miljoen uit de FES-middelen voor ondernemerschap in het MBO, verdeeld worden over de 3 doelen? CDA heeft voorkeur voor prioritering voor «leren in bedrijf».

De € 81 mln. FES-middelen zijn bedoeld voor drie doelen t.w. ondernemende docenten in het mbo stage te laten lopen in het bedrijfsleven, ontwikkelen lesmateriaal en het ontwikkelen van maatwerktrajecten voor meer instroom vanuit zwakkere groepen uit de potentiële beroepsbevolking. Deze middelen worden toegevoegd aan de innovatiebox voor deze specifieke doelen. Onderwijsinstellingen maken met hun regionale partners afspraken over het bereiken van deze doelen en bepalen dus de inzet van deze middelen. In het kader van de bestuurlijke agenda 2005–2010 zijn hierover met de BVE Raad afspraken gemaakt.

Vraag van het lid J.D.M.P. Aasted Madsen-van Stiphout: Wat is er met het amendement Verburg/Noorman-den Uyl gebeurd (begrotingsbehandeling SZW van 2003); 11,5 miljoen euro voor scholing en begeleiding in aansluiting op de wet REA? CDA is van mening dat de structureel vrijgemaakte gelden terecht moeten komen bij degene die wettelijk belast is met de scholing en begeleidingstaken.

Het amendement is ingediend op de begroting SZW 2003. De € 11,5 mln. is toegevoegd aan het artikel waarin de WAJONG-uitkering geregeld is ten behoeve van het bevorderen van kansen op de arbeidsmarkt van jonggehandicapten en ex-PRO leerlingen. Het amendement is niet gericht op de inzet van REA-faciliteiten in het onderwijs of om Praktijkscholen in staat te stellen nazorg te bieden aan ex-leerlingen. Het budget is toegevoegd aan de UWV’s voor extra activiteiten ten behoeve van de doelgroep, nadat die de school verlaten heeft.

Vervolgens is aan de Commissie Het Werkend Perspectief advies gevraagd over de gewenste aansluiting onderwijs en werk, waar de regierol daarvoor te beleggen en de inzet van de € 11,5 mln. In zijn brief van 25 juni 2004 heeft minister De Geus, mede namens mij en mijn ambtgenoot gereageerd op het advies. Hierin wordt een groot aantal extra maatregelen en intensiveringen in de arbeidsvoorzieningssfeer aangekondigd (bijvoorbeeld een no-risk polis voor werkgevers en werknemers, het opnieuw inrichten van Wajong-teams bij de UWV’s, de mogelijkheid experimenten uit te voeren) en maatregelen op het gebied van een meer sluitende aanpak school en arbeidsmarkt. Bij dit laatste gaat het om een betere aansluiting en samenwerking tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt/-bemiddeling en het bevorderen van een «warme overdracht» tussen school en UWV.

In een tweetal vervolgbrieven bent u als Kamer op de hoogte gebracht van de taakverdeling tussen het ministerie van SZW en mijn ministerie (2 november 2004 ) en is (naar aanleiding van een door het Verwey-Jonker Instituut uitgevoerd onderzoek) een nadere concretisering gegeven van de sluitende aanpak (28 januari 2005). Belangrijke punten zijn:

– Het bij de UWV’s in te richten WAJONG-loket gaat regionaal de regie voeren m.b.t de afstemming en samenwerking met onderwijs (o.a. inrichten en onderhouden netwerken).

– Er wordt naar gestreefd om noodzakelijke REA-integratie trajecten en -maatregelen zo veel mogelijk direct aansluitend op het onderwijs in te zetten.

Vraag van het lid J.D.M.P. Aasted Madsen-van Stiphout: Jongeren uit de jeugd-gevangenis of 24-uurs behandelsetting. Leerlingen die minimaal 2 maanden in de gevangenis hebben gezeten, automatisch indiceren. Gaat de minister dit regelen en wanneer gaat dit dan in?

In de uitwerkingsnotitie Korte termijn aanpak zorgstelsel funderend onderwijs die in april aan de Tweede Kamer is gestuurd is aangegeven dat onderzocht wordt of het mogelijk is om leerlingen die 2 maanden of langer in een Justitiële jeugdinrichting (JJI) worden geplaatst een indicatie cluster 4 te geven voor één jaar. Dit onderzoek zal naar verwachting komend voorjaar gereed zijn.

Zowel in de uitwerkingsnotitie van april als in de notitie van september over de Vernieuwing van de zorgstructuren in het funderend onderwijs heb ik aangegeven dat een sluitende aanpak voor leerlingen met gedragsproblemen een hoge prioriteit heeft. Geen kind meer tussen wal en schip! Het in april toegezegde onderzoek naar de regionale samenwerking om te komen tot een sluitende aanpak rond leerlingen met gedragsproblemen heb ik u deze week toegestuurd. In vervolg op dit onderzoek is al een vervolgactie gestart. De doel van de vervolgactie is om, uitgaande van de maatregelen die er zijn als het JONG-project, Zorg in en om de school, de reboundmiddelen en de 1000 plaatsen te komen tot een passend onderwijsarrangement voor alle leerlingen.

Vraag van het lid J.D.M.P. Aasted Madsen-van Stiphout: Blinde en slechtziende leerlingen kunnen weinig gebruik maken van multimedia en ICT-voorzieningen. Aandacht voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten gevraagd. Rol voor stichting ICT op school en Kennisnet, maar ook deskundige als accessibility hebben we nodig. Op dit terrein gebeurt onvoldoende. Wat gaat de staatssecretaris daar aan doen?

De regering onderschrijft de constateringen en overwegingen van de opstellers van de motie.

De regering bevordert de toegankelijkheid van digitale leermiddelen voor visueel gehandicapten via een aantal wegen.

– De internetpagina’s en onderliggende applicaties van stichting Kennisnet zijn toegankelijk voor (visueel) gehandicapten. Ook bevat de portal veel informatie over ict en gehandicapten: Voor het PO: http://www.kennisnet.nl/po/leerlingzorg/orthotheek/ha ndicaps/ Voor het VO: http://leerlingzorgvo.kennisnet.nl/orthotheek/handica ps

– Subsidie is o.a. verstrekt aan het project «Software in zicht», met een overzicht van educatieve software voor visueel gehandicapten, en aan een project om leerlingen die blind of ernstig slechtziend zijn gebruik te laten maken van studiematerialen en examens in aangepaste «leesvormen» (digitale audio en braille). Dit betreft toegang tot zowel digitale leermiddelen als het digitaal toegankelijk maken van niet digitale leermiddelen, zoals leer- of leesboeken.

– De hoogte van de ICT-component in de materiële component van het (voortgezet) speciaal onderwijs is gerelateerd aan de ernst en de aard van de handicap.

Het streven van OCW is dat alle sites van OCW toegankelijk is voor deze doelgroep. Op 1 januari 2006 zal dit het geval zijn. Kennisnet heeft al gerealiseerd dat alle vrijwel sites die zij zelf maken toegankelijk zijn voor blinde en slechtzienden. Voor al het materiaal van aanbieders dat door Kennisnet wordt ontsloten wordt de drempelloze toegang voor blinden en slechtzienden onder de aandacht gebracht. Kennisnet kan dit echter niet afdwingen.

Ik zal in overleg met de betrokkene belangenorganisaties en de stichtingen Kennisnet en Ict op School bezien welke mogelijkheden er zijn om voor deze doelgroep een nog betere toegankelijkheid van digitale leermiddelen te realiseren, onder andere door te kijken naar standaarden en hoe deze ontwikkeld kunnen worden.

Aanvullend hierop ben ik bereid om in overleg met de betrokkene belangenorganisaties te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om voor deze doelgroep een nog betere toegankelijkheid van digitale leermiddelen te realiseren, onder andere door te kijken naar standaarden en hoe deze ontwikkeld kunnen worden.

Vraag van het lid J.D.M.P. Aasted Madsen-van Stiphout: Wanneer komt de uitwerking van de scenario’s en het debat over Voor- en Vroegschoolse Educatie, inclusief uitwerking met een groep 0 in de basisschool?

Ik zal binnenkort, zoals eerder in het AO gewichtenregeling toegezegd, een brief aan de Tweede Kamer sturen met een stand van zake van de uitwerking van de motie Hamer over het opzetten van kindercentra gericht op de voorschoolse periode. In dit verband heb ik onder andere Sardes opdracht gegeven een verkenning uit te voeren. Het resultaat van deze verkenning wordt als bijlage bij de brief gevoegd.

Ik heb, onder andere naar aanleiding van de verkenning van Sardes, met vertegenwoordigers van gemeenten afgesproken dat de komende tijd, in nauw overleg met het onderwijsveld, gewerkt wordt aan een toekomstperspectief voor de langere termijn: VVE als basisvoorziening.

Voor de uitwerking wordt aangesloten bij «operatie JONG». Het gaat dan om voorzieningen voor kinderen van 0–12 jaar met ruimte voor lokale uitwerking ervan. Voorstellen zoals de introductie van een groep 0 zullen hierin worden betrokken. Ook zal gekeken worden naar bruikbare internationale voorbeelden.

Voor de korte termijn zullen de inspanningen erop gericht zijn de kwaliteit van VVE te verhogen. Ik doel daarmee onder meer op het verder professionaliseren van het huidige en het toekomstige personeel en het verbeteren van het toezicht op VVE.

Vraag van het lid J.M. de Vries (CDA): Talentrijke studenten zouden ook de mogelijkheid moeten krijgen door te studeren in een bekostigde professionele master, zoals in de zorg. CDA vindt dat er serieus moet worden gekeken naar masters in die gebieden waar onze arbeidsmarkt behoefte aan heeft.

Op dit moment worden er al bekostigde professionel masteropleidingen in het hbo aangeboden in die sectoren (zorg en onderwijs), waarin de arbeidsmarkt een duidelijke behoefte heeft geformuleerd. Studenten krijgen daarvoor studiefinanciering.

Met de HBO-raad zijn in de Prestatieagenda van mei jl. afspraken gemaakt over het verkennen van de nadere behoefte aan bekostigde HBO-masteropleidingen. Ik hecht daarbij in elk geval aan drie zaken:

– Er moet een duidelijk gearticuleerde behoefte zijn van bepaalde beroepenvelden.

– Een eventuele uitbreiding van bekostigde hbo-masteropleidingen moet zich verdragen met de beleidsregel macrodoelmatigheid.

– Indien er sprake is van de bij het eerste punt genoemde behoefte moet onderzocht worden waar de verantwoordelijkheid voor de financiering ligt en wat de gevolgen zijn van een aanbod van bekostigde hbo-master­opleidingen voor het ho-budget.

Deze uitgangspunten zijn neergelegd in de Prestatieagenda die ik met de HBO-raad overeen ben gekomen. De uitkomsten van deze gezamenlijke exercitie met de HBO-raad zijn komend voorjaar beschikbaar.

Vraag van het lid A. Slob (CU): Is de minister bereid tot een fundamentele discussie en uitvoeren van onderzoek naar het geschatte effect en kosten van lesurenvermindering in het VO?

Het is zeer de vraag of het bestrijding van het lerarentekort in het VO is gebaat bij een reductie van het aantal lesuren dat een leraar voor de klas staat. Afgaande op de vergelijking die wordt getrokken met de operatie groepsgrootteverkleining, wordt in het voorstel uitgegaan van reductie van het aantal lesuren onder handhaving van de onderwijstijd per leerling. Dit zou inderdaad leiden tot een grootschalige operatie. Daarbij wordt het beroep voor de individuele leraar wellicht aantrekkelijker, maar neemt de vraag naar leraren, evenals bij groepsgrootteverkleining het geval was, alleen maar toe.

Het voorstel van het lid Slob lijkt mij niet de goede vertrekpositie voor een fundamentele discussie. Wel heb ik in de CAO 2005–2007 afspraken gemaakt over een effectieve inzet van onderwijspersoneel. Inzet van de discussie met sociale partners over dat thema is verhoging van de inzetbaarheid van onderwijspersoneel, ook rond de schoolvakanties, terugdringing van onnodige lesuitval en het crëeren van ruimte voor onderwijspersoneel om zich te scholen en professionaliseren. Over scholing/ professionalisering wil ik op korte termijn een convenant met sociale partners sluiten. Dit lijkt mij een lijn die uiteindelijk meer bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van het beroep. Uiteraard zal ik door middel van monitoring en onderzoek de ontwikkelingen ter zake blijven volgen.

Vraag van het lid A. Slob: Gaat M meer aandacht besteden aan het herkennen van en inspringen op dyslexie in de lerarenopleidingen op pabo’s en op welke wijze?

Eén van de bekwaamheidseisen voor leraren PO stelt dat de leraar voldoende kennis en vaardigheid heeft op het gebied van de onderwijsinhouden en de didactiek om een krachtige leeromgeving tot stand te brengen. In dat verband kan hij o.a. leerproblemen bij leerlingen signaleren en daarvoor een plan van aanpak opstellen. Dergelijke leerproblemen kunnen bijvoorbeeld betrekking op dyslexie, ADHD en autisme.

De lerarenopleidingen moeten opleiden tot de bekwaamheidseisen. Uiteraard kunnen scholen wanneer daar behoefte is specifieke afspraken maken over verdieping van kennisinhouden. Overigens wordt in het masterplan dyslexie aandacht besteed aan het opleiden voor het leerprobleem

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Hoe zit het met de homo-emancipatie projecten op school? Ze zijn nog nodig. Kunnen ze nu niet meer doorgaan?

De ondersteuning van scholen bij de bevordering van homo-tolerantie blijft van groot belang. Vandaar dat volgend jaar enerzijds lopende projecten worden voortgezet, anderzijds is er ruimte om nieuwe projecten te starten. Hiermee wordt een vervolg gegeven aan het amendement van V/d Laan (dat bij de vorige begrotingsbehandeling is ingediend) om middelen voor dit thema beschikbaar te stellen.

De algemene lijn in homo-emancipatiebeleid t.o.v. scholen is dat scholen zelf primair verantwoordelijk zijn voor veiligheid, en homotolerantie maakt daar onderdeel van uit. Ik stel scholen in staat adequaat beleid te voeren over deze problematiek, en faciliteer daartoe ondersteunende activiteiten.

Echter, scholen kunnen dit niet alleen. Actieve inzet van ouders en leerlingen en een sluitend netwerk rond de school belangrijke voorwaarden voor het creëren van een veilig schoolklimaat, waaronder het bevorderen van homo-tolerantie Wat weten we al en wat zijn we aan het onderzoeken?

Uit het onderzoek «Agressie en Geweld in het Onderwijs», dat in 2004 door Research voor Beleid is uitgevoerd, is niet gebleken dat homoseksuele docenten zich minder veilig voelen dan andere docenten.

Omdat ik op landelijk niveau inzicht wil krijgen op dit thema wordt in de Veiligheidsmonitor-VO specifiek gevraagd naar o.a. de gevoelens van onveiligheid bij homoseksuele docenten en leerlingen. Uiterlijk juni 2006 worden de uitkomsten van de monitor bekend.

Door de veiligheidsmonitor VO en het verscherpte inspectietoezicht op veiligheid (zie onder) zal ik samen met de Inspectie van het Onderwijs op verschillende manieren komend jaar meer zicht krijgen op de stand van zaken rondom het ontwikkelen en uitvoeren van het betreffende beleid van scholen.

Wat voor maatregelen hebben we momenteel getroffen?

De Inspectie van het Onderwijs heeft het toezicht op het gebied van veiligheid en tolerantie aangescherpt, is in augustus begonnen met de invoering van die verscherping in het PO en volgend jaar zal dat in het VO en het beroepsonderwijs gebeuren. Alle scholen zullen zich op dit thema moeten verantwoorden.

Homodiscriminatie valt ook binnen dit toezichtdomein; al eerder is het de Inspectie gebleken dat scholen dit beleidsthema vaak niet voldoende op hun netvlies hebben. Scholen moeten in het kader van veiligheid inzicht hebben in de beleving van veiligheid waaronder (homo)discriminatie door leerlingen en personeel. Scholen moeten aangeven welke preventieve acties zij hebben uitgezet waaronder beleid en maatregelen, en scholen moeten duidelijk maken wat zij doen na een situatie van onveiligheid.

Op het moment dat een school onvoldoende aandacht besteedt aan de veiligheid van haar homoseksuele docenten en/of leerlingen, zal de Inspectie de betreffende school daarop aanspreken.

Om te bevorderen dat het thema homoseksualiteit terugkomt in het lesmateriaal op scholen is in 2003 een leermiddelenscan uitgevoerd. In vervolg hierop zijn in 2004 conferenties gehouden met betrokkenen, na welke is besloten om als volgende stap in dit traject een aantal regionale bijeenkomsten te houden. De regio Rotterdam is in 2006 aan de beurt. Behalve over de genoemde leermiddelen worden de bijeenkomsten breder ingezet: het zal onder meer over door scholen te ontwikkelen (nieuw) beleid ten opzichte van homoseksualiteit gaan.

Welke activiteiten zijn er gaande?

Over tolerantievergroting in scholen is door diverse partijen, zoals het COC en het APS, al veel materiaal ontwikkeld. Ik zie voor mijzelf een taak weggelegd in het stimuleren van actieve verspreiding van zulk materiaal naar de scholen.

In dit kader heb ik de volgende ontwikkelingen in gang gezet:De website en helpdesk www.gayandschool.nl is gericht op deskundigheidsbevordering, informatie en advies aan ouders, leerlingen en docenten. Deze website draagt ook zorg voor verspreiding en behoud van kennis en goede praktijkvoorbeelden, ook rondom het vergroten van de tolerantie in scholen. Het Pestweb vormt ook een onderdeel van deze website. De ondersteuning van de website en helpdesk www.gayandschool.nl wordt voortgezet. De opbrengsten van de proefprojecten worden mede via de website ontsloten.Ik subsidieer het vervolgproject «De Vrolijke Schooldag». Dit project beoogt zowel seksuele diversiteit als verschillende vormen van discriminatie omtrent homoseksualiteit, etnische minderheden en sekse, evenals de integratie van een verbeterde aanpak van omgangsnormen op scholen bepreekbaar te maken.

Verder heb ik het project «4 stenen in de vijver» gesubsidieerd. Dit project beoogt scholen zo ver te krijgen dat zij structureel aandacht gaan besteden aan tolerantie voor homoseksuelen, lesbiennes en biseksuelen. Het project wordt uitgevoerd door het COC en het APS. Het project loopt tot 1 september 2006. Dan moet duidelijk zijn hoe een brede implementatie in scholen het beste bewerkstelligd kan worden.

Tot slot is er voor komend jaar financiële ruimte om, in overleg met het veld, nieuwe ondersteuningsprojecten te starten.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): 18-plussers en mensen vanuit mbo die alsnog naar VAVO willen overstappen is problematisch. Stapelen wordt ontmoedigd, terwijl volgens D66 dit juist kenmerk is van goed functionerend 2e kans onderwijs. Kunnen 2e kansers ook in de toekomst nog op de inzet van gemeentelijke educatiemiddelen rekenen om het doel een goed functionerend 2e kans onderwijs« te behalen?

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor planning en bekostiging van de educatie. Derhalve is het aan de gemeenten te bepalen of zij prioriteit geven aan deze deelnemers voor 2e kansonderwijs.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Uitbreiding kenniswerkersregeling, motie Bakker, is een kans. Kan de minister bevestigen dat zij zich hard zal maken voor bijvoorbeeld studenten, universitair docenten en aio’s die nu nog niet onder de huidige kenniswerkersregeling vallen?

Zoals u weet heeft het kabinet zich ingezet voor de toegankelijkheid voor buitenlands toptalent, mede naar aanleiding van een advies van het Innovatieplatform van september 2003. In mei 2004 heeft het kabinet u geïnformeerd over de maatregelen in dit kader. Momenteel wordt de kennismigrantenregeling samen met de andere departementen, waaronder Justitie, geëvalueerd. Mijn eerste analyse is dat er aanleiding is om de reikwijdte van de regeling nog eens kritisch te bezien. Ik heb reeds enige suggesties aangedragen waar ik mij hard voor zal maken. In dit stadium kan ik echter nog niet aangeven welke specifieke groepen van een herziene regeling zouden kunnen profiteren.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat er meer schaal 12 (LD)functies komen?

Ik onderschrijf het belang van de aanwezigheid van voldoende LD-functies (voorheen schaal 12-functies genoemd) voor leraren. Deze functies zijn niet alleen nodig om academisch opgeleide leraren aan te trekken, maar zijn ook noodzakelijk om leraren loopbaanperspectief te kunnen bieden. Dit loopbaanperspectief moet het leraarsberoep aantrekkelijk maken en houden. Daarom heb ik in de afgelopen periode ook geïnvesteerd in dit loopbaanperspectief. Een voorbeeld hiervan is de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2003 waarbij aan scholen met VMBO extra middelen zijn toegekend ten behoeve van functiedifferentiatie (extra LC- en LD-functies). Vervolgens heb ik in 2004 een convenant gesloten met het Werkgeversverbond Voortgezet Onderwijs over het vergroten van de financiële ruimte voor scholen voor toepassing van beloningsdifferentiatie. Scholen zelf zijn verantwoordelijk voor de inzet van de beschikbare ruimte voor functie- en beloningsdifferentiatie. Wat betreft de toekenning van functies aan leraren maken de scholen gebruik van functiewaardering.

In een vandaag verschenen persbericht van de Algemene onderwijsbond (Aob) wordt gesteld dat het aantal leraren met een LD-functie in het voortgezet onderwijs is gedaald. Deze conclusie wordt getrokken op basis van een, in opdracht van de Aob, uitgevoerd onderzoek naar de effecten van de invoering van functiewaardering (FUWA-VO 2002) in deze sector. FUWA-VO 2002 is een nieuw functiewaarderingssysteem dat op basis van de decentrale CAO (CAO-VO) moet worden toegepast. Dit betekent dat sociale partners in het voortgezet onderwijs, waaronder de Aob, het besluit tot invoering van dit systeem gezamenlijk hebben genomen. Indien de oorzaak van de geconstateerde daling van LD-functies geweten moet worden aan de invoering van FUWA-VO 2002, zullen de sociale partners daarvoor een oplossing moeten zoeken.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Wil de SO nagaan wat de mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de werking Wet Vermindering Afdracht, waarbij werkgevers voor een BBL-er € 4000,00 afdrachtskorting krijgen, maar voor een BOL-er niets?

In het kader van het IBO-MBO wordt de stagebegeleiding onder de loep genomen. In januari 2006 wordt het IBO afgerond.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): De aanbodgerichte werkwijze van de pedagogische centra bij vernieuwingen is niet meer van deze tijd volgens D66. Waarom gaan de middelen voor de denktank- en innovatiefunctie niet direct naar de scholen en de ondersteuning van leraren die daarmee zelf vakvernieuwing kunnen vormgeven?

Per brief van 3 oktober 2005 (Begroting OCW, 30 300 VIII, nr. 8) heb ik u mijn voornemens bekend gemaakt over de instellingen die door de Wet SLOA worden geregeld. Hierin heb ik het voornemen geuit om de middelen die voor de uitvoering van de Wet SLOA ter beschikking zijn gesteld vraaggestuurd te maken. Hiermee heb ik het voorstel overgenomen van de vertegenwoordigers van scholen die in het kader van de wetsevaluatie SLOA tijdens rondetafelbijeenkomsten hebben gepleit voor de instandhouding van een beperkt budget om bovenschoolse vernieuwingen te kunnen verwerkelijken. In mijn brief heb ik ook gemeld dat voor de BVE-sector een richting wordt ingeslagen waarbij budgetten worden gebundeld om daadwerkelijk de financiering via de instellingen te laten lopen.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Wil de minister onderzoeken hoe nieuwe methodes en examens ook toegankelijk gemaakt kunnen worden voor blinden en slechtzienden?

Er gebeurt al veel voor deze categorie leerlingen in het voortgezet onderwijs.

Bij de examens voortgezet onderwijs kunnen scholen voor blinde kandidaten of anderszins visueel gehandicapte kandidaten een aangepast examen bestellen. Voor kandidaten met een leeshandicap kan een examen besteld worden in een grote letter. Ook zijn er twee soorten audio-voorzieningen beschikbaar: een verklankbare pdf waarbij de kandidaat met spraaksynthese teksten of tekstgedeelten/woorden kan omzetten in kunstmatige spraak, en een daisy-cd-rom waarop de teksten met natuurlijke stem zijn ingesproken. Voor de examens in GL/TL, havo en vwo waarbij gebruik wordt gemaakt van computertoepassingen geldt voor het papieren gedeelte hetzelfde als bij de gewone examens. Indien het computerprogramma een beletsel is voor de kandidaat, kan de school kiezen voor het 100% papieren examen voor deze kandidaat, of zelf met melding aan de inspectie een andere aanpassing regelen die de inhoud van het examen niet aantast, bijvoorbeeld een groter beeldscherm; in het Eindexamenbesluit artikel 55 is hierin voorzien. Bij alle nieuwe examenvormen wordt uiteraard aandacht besteed aan de toegankelijkheid voor alle categorieën leerlingen.

Blinde leerlingen en visueel gehandicapte leerlingen kunnen bij FNB lesmethoden toegankelijk laten maken. Voor het onderdeel nieuwe methodes verwijs ik verder naar de beantwoording van vraag 409.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Kan de minister nagaan wat het UWC voor Nederland en het Nederlandse onderwijs kan betekenen? Kunnen we deze vestiging ondersteunen en, zo ja, op welke wijze?

Het UWC staat bekend als een kwalitatief goede opleiding die jongeren een zowel qua inhoud als intensiviteit gedegen internationaal georiënteerde opleiding biedt. Via het Europees Platform ontvangt jaarlijks een kleine groep jongeren een subsidie voor één van de huidige UWC-scholen in Wales. Het is goed om te vernemen dat het UWC haar basis in Europa wil uitbreiden met een vestiging in Nederland. Ik wacht het initiatief van de UWC af. Het is te vroeg om nu verdere uitspraken te doen. Wel heb ik vernomen dat de beoogde vestiging van het UWC mogelijk de voormalige vliegbasis in Twente zou zijn. Mijn collega Van der Knaap is hier de eerst verantwoordelijke.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Is het geld voor veiligheidsmaatregelen wel daar terechtgekomen waar het voor bedoeld was?

Ja, de extra middelen die met het plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen zijn ingezet, zijn volgens plan aan scholen en samenwerkingsverbanden toegekend. Uw Kamer is hierover in juni 2005 geïnformeerd (29 240, nr. 8). In het kort komt het erop neer dat de volgende middelen structureel voor de volgende doelen zijn ingezet:

– € 6 miljoen voor leerlingbegeleiding PO;

– € 44,6 miljoen voor leerlingbegeleiding VO;

– € 15 miljoen voor 1 000 extra plaatsen in het ZMOK-onderwijs;

– € 20 miljoen voor reboundvoorzieningen, vanaf 2006, in 2005 was reeds € 14 miljoen beschikbaar.

De uitvoering en de resultaten van het plan van aanpak veiligheid worden de komende jaren blijvend gevolgd. Zoals reeds aan uw Kamer toegezegd wordt u hierover in de loop van 2006 opnieuw geïnformeerd.

Vraag van het lid P. Jungbluth (GL): Wat is er van het voornemen van de minister terechtgekomen om «witte» (autochtone) achterstandsleerlingen zwaarder te gaan wegen?

In mijn voorstellen voor de herijking van de gewichtenregeling zit een aantal belangrijke elementen die erop gericht zijn om autochtone achterstandsleerlingen zwaarder te gaan wegen. Allereerst wordt het laagste gewicht verhoogd van 0.25 naar 0.3. Verder stel ik voor om de drempel te verlagen van 9% naar 6.4%. Dit leidt ertoe dat er na herijking van de gewichtenregeling ruim € 20 miljoen meer op scholen in kleinere gemeenten terecht komt.

Vraag van het lid P. Jungbluth (GL): Wat zijn de pretenties van de minister voor de komende 2 jaren ten aanzien van onderwijsachterstanden en kansarme leerlingen?

Mijn voornemens voor de komende jaren ten aanzien van onderwijsachterstanden en kansarme leerlingen, zijn verwoord in de diverse brieven die ik de Kamer de afgelopen jaren heb gestuurd. Voor wat betreft de door de Kamer genoemde termijn van 2 jaren ben ik voornemens de herijking van de gewichtenregeling (voor een belangrijk deel) uit te voeren en daarmee een verbetering van de toedeling van de middelen te bewerkstelligen. Dit heeft onder meer tot gevolg dat scholen beter kunnen inspelen op de feitelijke achterstanden van doelgroepleerlingen. Dit heeft positieve consequenties voor autochtone achterstandsleerlingen zonder dat dit ten koste gaat van allochtone achterstandsleerlingen. Ook wat betreft de bestrijding van onderwijsachterstanden op lokaal niveau, heb ik een aantal belangrijke speerpunten geformuleerd. Ik doel daarmee op de verhoging van de ambities en de verbetering van de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie, de invoering van schakelklassen en het verplichte overleg tussen gemeenten en schoolbesturen over onderwijsachterstanden en het bevorderen van integratie en het voorkomen van segregatie.

Vraag van het lid P. Jungbluth (GL): Suggesties ter voorkoming van achterstanden en bevordering sociale ingegratie. Kan de minister een plan ontwerpen samen met de minister van Landbouw, waarbij leerlingen in schoolverband (PO + VO) jaarlijks een week verblijven op het platteland; op de boerderij? Bij wijze van werkweek, inburgering en sociale integratie.

De suggestie om leerlingen in schoolverband een week op de boerderij door te laten brengen is mij sympathiek. Overigens vindt men achterstandsleerlingen op veel plaatsen; in de grote stad, in kleinere gemeenten en ook op de boerderij. Voor die laatste groep zijn dergelijke excursies in schoolverband niet echt nodig. Laten we deze initiatieven nu aan de scholen, eventueel in samenwerking met andere organisaties, laten. Scholen kunnen het maatwerk leveren dat hier nodig is.

Vraag van het lid C.W.J.M. Roefs (PvdA): Waar blijven de structurele middelen uit het FES?

De vraag naar extra structurele gelden uit het FES wil ik langs twee sporen beantwoorden. Ten eerste wil ik erop wijzen dat geld uit het FES per definitie incidenteel is; dit zijn incidentele aardgasbaten die dus ook alleen incidenteel kunnen worden uitgegeven. Wel kan met incidentele middelen een structurele kwaliteitsverhoging bereikt worden. Ten tweede heeft het kabinet structureel extra geld uitgetrokken voor het onderwijs. De enveloppe voor onderwijs en middelen bij de Voorjaarsnota 2005 tellen op tot ruim € 1,2 miljard structureel. In de brief naar aanleiding van het begrotingsonderzoek heb ik dit uitgebreid toegelicht. Het gaat dus om veel meer dan het strooigoed van mevrouw Roefs, waar zij zo dol op is.

Vraag van het lid C.W.J.M. Roefs (PvdA): Ik verzoek de staatssecretaris te reageren op de overmaat van regels, zoals deze voorkomen in het regionaal arrangement in Amsterdam.

Bij het in kaart brengen van de regeldruk hebben we ook de regeldruk die wordt veroorzaakt door gemeenten in kaart gebracht. In bestuurlijk overleg met de VNG is dit onderwerp van gesprek. Ik zal daarbij de situatie in Amsterdam in het bijzonder onder de aandacht brengen. Daarenboven hebben gemeenten ook programma’s om hun regeldruk te verminderen. Daar zullen scholen ook van profiteren.

Vraag van het lid C.W.J.M. Roefs (PvdA): Leraren willen niet in het onderwijs werken omdat er te veel regels zijn. Val de leraren niet lastig met verantwoordingsplichten. B.v. teldatum – kunnen leerlingen niet halverwege het jaar veranderen van school en blijven leraren met ongemotiveerde leerlingen in hun klas zitten.

Het onderzoek naar regeldruk heeft laten zien dat OCW weinig regeldruk voor leraren veroorzaakt. Leerlingen kunnen overigens op elk moment van het jaar van school veranderen, bijvoorbeeld omdat ze verhuizen. Er zijn echter wel regels gesteld aan het van school sturen van kinderen, bijvoorbeeld omdat er ordeproblemen zijn. Docenten zullen daarom soms het gevoel hebben dat zij ongemotiveerde leerlingen in de klas hebben. De teldatum is verder alleen van belang voor de bekostiging van scholen. Het zou veel gedoe en extra administratieve lasten opleveren als we die zouden loslaten.

Vraag van het lid C.W.J.M. Roefs (PvdA): In het kader van de doorlopende leerlijn is bereikbaarheid en toegankelijkheid van belang. Het VMBO is op fietsafstand, het MBO niet. De schoolkosten gaan omhoog door de reiskosten met name op het platteland. Daarom moet het openbaar vervoer voor 16- en 17-jarigen rondom lestijden gratis zijn. Dit is ingediend in initiatiefnota bij V&W. Daar staat ook dekking in. N.B. men wil eerst onderzoek verrichten waar zich de problemen voordoen.

In het debat met uw Kamer over het afschaffen van het lesgeld begin november zijn inderdaad de reiskosten van leerlingen in het MBO aan de orde geweest. Ik heb aangegeven dat ik de reiskosten onderdeel laat uitmaken van de schoolkostenmonitor 2006. Uiteraard informeer ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan. Daarnaast heeft u zich afgevraagd of de reiskosten een belemmering vormen voor leer/werk-plichtigen in het MBO. Ik heb daarbij toegezegd de BVE-raad en het Job (de deelnemersorganisatie in het BVE) te zullen vragen over deze problematiek te rapporteren. Ik zal de Minister van VenW over de specifieke situatie van de MBO-ers van 16 en 17 jaar informeren.

Vraag van het lid C.W.J.M. Roefs (PvdA): Leerlingen van 18 krijgen pas per 1 oktober studiefinanciering in het HO. Dit kan een drempel vormen om aan het HO deel te nemen. Kan daar iets aan worden gedaan?

Het hier geschetste probleem is bekend en heeft te maken met de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag. De groep onder 18 jaar krijgt namelijk voor het gehele derde kwartaal nog kinderbijslag. Vanaf 1 oktober krijgt deze groep studiefinanciering. Voor de groep voor wie de 1 oktober datum echt problematisch is, is er de overbruggingsuitkering op grond van de WTOS die in het derde kwartaal wordt uitgekeerd. Ik acht daarom de kans gering dat dit verschil een drempel vormt om te gaan studeren.

Vraag van het lid A.M.C. Eijsink (PvdA): Kan de minister (met spoed) kijken naar passend vervoer voor leerlingen van het speciaal onderwijs, bjvoorbeeld door middel van onderzoek door VNG?

De staatssecretaris van VWS zal nog voor de kerst met een brief komen om doelgroepenvervoer waaronder leerlingenvervoer te verbeteren. Daarover zal overleg gevoerd worden met gemeenten.

Vraag van het lid A.M.C. Eijsink (PvdA): De groep leerlingen in het praktijkonderwijs groeit, er is geen begeleiding naar werkplekken. De wachtlijsten groeien. Er moet meer geld komen voor toeleiding en begeleiding naar werk vanuit het praktijkonderwijs (structureel).

Het Praktijkonderwijs is zodanig ingericht dat leerlingen zo lang ze nog staan ingeschreven, worden toegeleid en begeleid naar een (structurele) werkplek. De bekostiging van het Pro voorziet daar in. Een nieuw gemeld probleem is dat een steeds grotere groep ex-pro leerlingen een langdurige begeleiding vraagt op de verworven werkplek. De werkgevers melden hiervoor geen financiele middelen te krijgen en vragen de scholen deze extra begeleiding te verzorgen. Een onderzoek naar de kosten en de verantwoordelijkheidsverdeling is gestart omdat tot nu toe dit traject van extra begeleiding op de werkplek niet onder de Wajong kon worden geregeld (zie ook uitvoering amendement Verburg/Noorman-den Uyl op de begroting SZW 2003). Zie ook het antwoord op de vraag van mevrouw Aasted Madsen over de begeleiding naar de arbeidsmarkt van praktijkschoolleerlingen (nr. 416).

Vraag van het lid B.J. van der Vlies (SGP): Er worden in de 2e fase en basisvorming dingen teruggedraaid en aangepast. De heer Van der Vlies vraagt reactie op zijn stelling dat het hier gaat om verkeerde opvattingen over de rol van de overheid t.o.v. de onderwijspraktijk.

Eens met wat de heer Van der Vlies opmerkt. De aanpassingen van de onderbouw voortgezet onderwijs en die van de tweede fase vwo/havo bieden de professionals, dus de leraren, de ruimte om het onderwijs in te richten zoals de praktijk vraagt. Die praktijk verandert omdat de maatschappelijke omgeving verandert en de leerlingen veranderen. De overheid moet voor die aanpassing aan de praktijk de ruimte geven via, niet te gedetailleerde, inhoudelijke kerndoelen en eindtermen.

Vraag van het lid B.J. van der Vlies (SGP): In de wet staat dat Nederlands in principe de voertaal moet blijven op de universiteit. Wordt de wet op dit punt (Nederlands als voertaal) wel gehandhaafd?

Ja, de wet blijft op dit punt gehandhaafd.

Vraag van het lid B.J. van der Vlies (SGP): De prijs per student in HO vertoont een neerwaartse lijn. De rek is er nu uit. Vraagt mening SO over de dalende prijs per student in het HO. (De heer V.d. Vlies komt hier, na lezen van recente brief van SO aan TK in tweede termijn op terug. In de brief zou staan dat de prijs/student in de komende jaren weer stijgt.

Ten eerste wil ik benadrukken dat het kabinet Balkenende I en II wel degelijk in het hoger onderwijs investeert: indien wordt gekeken naar het saldo van ombuigingen en investeringen van de kabinetten Balkenende I en II, dan wordt vastgesteld dat het investeringssaldo (excl. de middelen voor het hbo voor bèta/techniek) in 2006 € 200 miljoen bedraagt en oploopt naar € 300 miljoen in 2010. Met deze positieve investering draagt het kabinet wel degelijk bij aan de ontwikkeling van de kenniseconomie. De gemiddelde prijs in het HO in de begroting 2006 voor 2006 en verder neemt toe t.o.v. het bedrag voor 2006 en verder in de begroting 2005. In de jaren na 2006 is er sprake van een licht dalende trend in het HO. De daling zou zonder de investeringen van Balkenende I en II sterker zijn geweest. In 2007 stijgen in het hbo de overheidsuitgaven per student t.o.v. 2006 zelfs. Uit Kennis in Kaart 2005 blijkt overigens dat het budget per student in het hoger onderwijs exclusief onderzoek niet in ongunstige zin afwijkt van de andere Europese landen. Met de uitgaven per student exclusief onderzoek staat Nederland in de EU op de vierde plaats, na België, VK en Denemarken. De relatief gunstige positie in dit opzicht van Nederland binnen Europa betekent niet, dat de verdere investeringen in het hoger onderwijs en kennisinfrastructuur overbodig zouden zijn. In de VS zijn de uitgaven belangrijk hoger. Wil Europa over 5 of 10 jaar de meest vooraanstaande kenniseconomie in de wereld zijn, dan is het voor veel Europese landen, inclusief Nederland, een goede ambitie om meer te investeren in hoger onderwijs en onderzoek.

Vraag van het lid F. Vergeer-Mudde (SP): Scholen moeten een acceptatieplicht krijgen. Het ministerie laat dit teveel lopen en moet hier op ingrijpen. Als dit niet kan met artikel 23 dan moet artikel 23 maar worden aangepast.

Het is u bekend dat de regering een algemene acceptatieplicht afwijst. In het Regeerakkoord van Balkenende II is vastgelegd «dat aan de vrijheid van onderwijs niet wordt getornd». Ik citeer: «Scholen hebben het recht op naleving en bescherming van hun eigen grondslag en traditie. Scholen kunnen ouders en leerlingen vragen de grondslag en traditie van de school te respecteren. Van scholen mag dan worden gevraagd, zonder acceptatieplicht, om leerlingen op die basis te aanvaarden.» De regering zal dan ook geen initiatieven nemen om te komen tot regeling van een algemene acceptatieplicht. Er hoort volgens de regering geen algemene acceptatieplicht te komen. Het is dus geen kwestie van «teveel laten lopen en niet ingrijpen», zoals mw. Vergeer stelt.

Wat uw vraag over de specifieke relatie tot artikel 23 van de Grondwet betreft: de vrijheid van onderwijs houdt o.m. in dat het bevoegd gezag van de school op grond van de vrijheid van richting en inrichting binnen bepaalde marges de vrijheid heeft om (aspirant-) leerlingen te weren.

Op de selectievrijheid van bijzondere scholen bestaan enkele uitzonderingen in specifieke gevallen, volgens de jurisprudentie (zoals verbod van willekeur; relatie tot Algemene wet gelijke behandeling) en ook in de onderwijswetgeving zelf. Zo hebben bijzondere scholen voor PO en VO de plicht om leerlingen te accepteren die geen openbaar onderwijs binnen redelijke afstand van de woning kunnen bezoeken.

Maar om die acceptatieplicht algemeen te maken, moet de wetgever heel sterke argumenten hebben. Alle toegelaten uitzonderingen op de selectievrijheid berusten op een concrete afweging ten opzichte van art.23 Grondwet. Daar zou je aan voorbijgaan door heel in het algemeen, dus zonder zo’n specifieke afweging en verantwoording, een acceptatieplicht in te voeren. Het lijkt mij dat zo’n algemene acceptatieplicht een onoverkomelijke spanning oproept door de inperking op de vrijheid van richting en inrichting die daarvan uit gaat en die in art.23 Grondwet is neergelegd.

De regering is niet van plan om een wetsvoorstel tot wijziging van art. 23 Grondwet te bevorderen.

Vraag van het lid F. Vergeer-Mudde (SP): Waarom is een applicatiecursus voor een leraar wiskunde die Nederlands geeft niet verplicht?

Kern van de door beide Kamers aanvaarde Wet BIO is dat leraren aan de bekwaamheidseisen moeten voldoen die gelden voor de werkzaamheden die ze verrichten. Indien een docent met een bevoegdheid voor wiskunde, het vak Nederlands geeft, zal hij daarvoor bekwaam moeten zijn. Op welke wijze deze bekwaamheid gerealiseerd wordt doet niet terzake voor de werkgever, dit zou dus ook middels een applicatiecursus kunnen. Vandaar dat dit ook niet verplicht is gesteld: de bekwaamheid staat voorop.

De situatie is (en wordt) iets anders indien gewerkt wordt met vakoverstijgende onderwijsprogramma’s (leergebieden bijvoorbeeld). Het zou weinig realistisch en ook weinig efficient zijn om (bijvoorbeeld) in een leergebied met onderdelen uit vijf afzonderlijke vakken te eisen dat alle betrokken leraren over alle (in dit geval vijf) bevoegdheden beschikken. Waar het hier om gaat, is dat het team gezamenlijk verantwoordelijk is. Onder bepaalde voorwaarden zal het op basis van het wetsvoorstel onderbouw VO mogelijk worden, dat leraren worden ingezet in teams waarvan de leden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit en uitvoering van een vakoverstijgend onderwijsprogramma. Voorwaarde is dat in een team alle bekwaamheden/bevoegdheden aanwezig zijn voor de vakken die zijn betrokken bij het vakoverstijgende programmaonderdeel en verder dat de bevoegde leraar verantwoordelijk is voor dat deel van het onderwijs waarvoor hij bevoegd is (bijvoorbeeld: áls in een leergebied waarbij zowel Nederlands en Wiskunde zijn betrokken, een deel van het onderwijs in de Nederlands wordt verzorgd door degene die bevoegd is voor Wiskunde, dan is zijn collega met een bevoegdheid voor Nederlands verantwoordelijk voor dit onderwijs).

Vraag van het lid F. Vergeer-Mudde (SP): Volgens het Ministerie is onderwijstijd niet gelijk aan de tijd dat leerlingen les krijgen. Valt huiswerk ook onder onderwijstijd? Is dit niet een kopie naar de onderbouw van het Studiehuis?

Het wetsvoorstel Onderbouw VO, dat op 8 oktober jl. aan de Kamer is aangeboden, hanteert de volgende aangepaste omschrijving van onderwijstijden: in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma. Het moet daarbij gaan om begeleid onderwijs onder schooltijd en onder verantwoordelijkheid van daartoe bekwaam onderwijspersoneel. Deze uitgangspunten doen recht aan de gegroeide praktijk op scholen, waarbij naast de traditionele contacturen andere vormen van onderwijs hun intrede hebben gedaan en garanderen tegelijkertijd dat het activiteiten betreft die binnen het lesprogramma een plaats hebben. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om een kopie van het studiehuis naar de onderbouw. Elke school kiest zelf een didactische aanpak en werkvormen; de overheid staat daar neutraal tegenover. Huiswerk maken valt niet onder onderwijstijd, tenzij dat onder begeleiding gebeurt als onderdeel van het lesprogramma.

Vraag van het lid F. Vergeer-Mudde (SP): SO wil meer aandacht voor kwaliteiten van de docent in het HO. (Terwijl de leden CvB’s erg hoge salarissen ontvangen en de lumpsum toch al beperkt is.) Hoort er een passend (hoger) salaris bij de betere (kwalitatief betere) docenten in het HO die de staatssecretaris wil? En moet dat dan uit de lumpsum komen.

De salariëring van het personeel aan een hogeschool of universiteit is al geruime tijd geleden gedecentraliseerd naar de instellingen. Docentensalarissen en de verhoging daarvan komen inderdaad uit de lump sum van de instelling. Dat wil niet zeggen dat ik geen opvattingen heb over de salarissen van docenten. Ik ben het met mevrouw Vergeer eens dat bij een docent van goede kwaliteit een passend salaris hoort. Hoe hoog dat salaris uiteindelijk is, dat wordt bepalen werkgevers en werknemers in hun CAO, maar ik probeer wel een bijdrage te leveren aan meer differentiatie in het functiegebouw van docenten. Dat vindt vooral plaats via de promotievouchers voor hbo-docenten en lectoraten.

Vraag van het lid A.P. Visser (VVD): Boeken wij (Nederland) voortgang in het aantal octrooien dat instellingen aanvragen? Komt er een verplichting voor universiteiten om octrooien te gebruiken? En delen universiteiten dan in de opbrengsten van de licenties?

De heer Visser vroeg naar de stand van zaken bij octrooien en stelde daarbij vier onderwerpen aan de orde: een «grace period», een soort centraal bureau voor het ondersteunen van initiatieven op dit gebied, de mogelijkheid voor wetenschappers of onderzoeksgroepen om te delen in opbrengsten van octrooien, en starterssubsidies. In de de schriftelijke beantwoording heb ik hier al het een en ander over gezegd. Ik begin met de «grace period». Eerst even wat «grace period» ofwel «termijn van respijt» ook al weer inhoudt. Welnu, een grace period in het octrooirecht impliceert dat universiteiten en hun onderzoekers een termijn wordt gegund om kennis te delen en te publiceren zonder dat zij daardoor de mogelijkheid verspelen om een octrooi aan te vragen en die kennis m.b.v. het octrooi te exploiteren. Immers, onder het huidige octrooirecht in Europa wordt strict de nieuwheid van uitvindingen getoetst. Bijvoorbeeld publicatie van kennis maakt dat die kennis octrooirechtelijk niet meer als nieuw mag gelden. Schaduwzijde van een grace period is dat zo rechtsonzekerheid bestaat tussen potentiële octrooiaanvragers en bij derden of en wanneer op basis van de inmiddels geopenbaarde kennis octrooi wordt aangevraagd en door wie. Om universiteiten de kans te geven kennis beter te benutten – en Europees gezien iets te doen aan de befaamde kennisparadox (vergelijk de Lissabon-strategie) zijn de lidstaten (incl. Nederland) van de EU inmiddels bereid te praten over introductie in het (mondiaal geharmoniseerde) octrooirecht van een (in de tijd beperkte) grace period, zij het alleen als onderdeel van de ruimere onderhandelingen over het mondiale octrooirecht die volgend jaar in Genève worden herstart. Alhoewel de Grace Period vaak wordt geassocieerd met publieke kennisinstellingen, geldt een dergelijk systeem uiteraard voor alle gebruikers van octrooisysteem! Dan het idee voor een centraal bureau voor ondersteuning. Dat gebeurt in het nationale netwerk van kennisexploitatie-professionals (TAK) dat de VSNU begin 2005 is gestart. Dit netwerk houdt zich bezig met activiteiten op het terrein van kennisbescherming en -exploitatie om publieke kennisinstellingen te ondersteunen bij hun valorisatie-activiteiten, en wordt daarbij financieel ondersteund door EZ en OCW. Starterssubsidies worden onder andere verleend in het kader van het Actieplan Technopartner. Het ministerie van Economische Zaken heeft in 2004 een stimuleringsregeling Kennisexploitatie (SKE) ingesteld, waarmee onder andere de octrooikosten en activiteiten voor kennisexploitatie van universiteiten (als participanten in zgn. kennisexploitatieverbanden) in aanmerking komen voor financiële ondersteuning. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze SKE-subsidie is dat de publieke kennisinstelling op instellingsniveau afspraken heeft gemaakt met betrekking tot de verdeling van de mogelijke inkomsten van deze kennisexploitatie-activiteiten. Hierin wordt expliciet ook rekening gehouden met de betrokken onderzoeker en onderzoeksgroepen.

Vraag van het lid A.P. Visser (VVD): Hoger onderwijs: rendement van investering is niet duidelijk. Controleren wij langs de lijn van verantwoordelijkheid of óók langs de lijn van resultaten in HO? Wat wordt verstaan onder efficiënte dienstverlening?

In de vraag worden de investeringen in lectoren bedoeld. Daarvoor verwijs ik naar het antwoord op de vraag naar lectoren in het HBO

Vraag van het lid E.R.M. Balemans (VVD): Gewichtenregeling in het primair onderwijs – graag een reactie van de minister op de stukken van de provincie Friesland.

MaatregelFrieslandOCW
Nieuwe gewichtenregeling+ 2.5+ 2.5
GOA gemeenten PO en VO– 1.3– 1.2
Motie Verhagen scholen PO+ 0.5+ 0.7
Motie Verhagen scholen VONiet meegenomen+ 0.5
Einde Onderwijskansen– 1.6Niet van toepassing1
Totaal+ 0.1+ 2.5
Bedragen in mln. Euro  

1 De middelen voor het Onderwijskansenbeleid waren incidenteel. Dat is met scholen en gemeenten van begin af aan helder gecommuniceerd.

Toelichting: Volgens de berekeningen van de gedeputeerde van Friesland, de heer Mulder, zouden scholen in Friesland er nauwelijks op vooruit gaan door de nieuwe gewichtenregeling. Er zou maar 50 000 euro bijkomen in plaats van 2 500 000 euro vanwege een budgettaire teruggang in een aantal andere regelingen. De berekeningen van Friesland zien er als volgt uit:

De nieuwe gewichtenregeling levert Friesland 2 500 000 euro op.

Het GOA/VVE budget van de gemeenten in Friesland is per augustus 2005 verminderd met 1 300 000 euro.

Hier tegenover staat een schatting van Friesland van de extra middelen uit de motie Verhagen die rechtstreeks naar de scholen gaan, en die schatting betreft een bedrag van 520 000 euro.

Ook voert Friesland de beëindiging van het onderwijskansenbeleid op, waardoor de middelen voor de gemeenten in Friesland per 1 januari 2006 met 1 650 000 euro afnemen.

Ik ben van mening dat de berekeningen van de gedeputeerde niet correct zijn.

De extra middelen van de motie Verhagen gaan voor een belangrijk deel naar de scholen in primair en voortgezet onderwijs. Het lijkt erop dat bij de Friese berekeningen de extra middelen die naar scholen voor voortgezet onderwijs stromen, niet zijn meegenomen.

Globaal geldt: wat er bij de gemeenten af gaat voor onderwijsachterstanden, komt er bij de scholen bij. Voor Friesland gaat het om een achteruitgang van 1 200 000 euro bij de gemeenten en een vooruitgang van 1 200 000 bij de scholen.

Het is een drogredenering om het wegvallen van deze middelen bij de gemeenten in de berekeningen mee te nemen.

Ik kom tot de volgende conclusie:Per saldo gaat de provincie Friesland er netto 2 500 000 euro op vooruit.

Vraag van het lid E.R.M. Balemans (VVD): VVD zou dit graag voor de zomer volgend jaar willen afronden. Wanneer kon de TK de wetswijziging tegemoet zien t.a.v. leer(werk)plicht tot 18 jaar en de plichten van 18–23 jaar?

Wijziging Leerplichtwet (verlenging tot 18 jaar).

Een wetswijziging is inmiddels in voorbereiding. Ik kan niet exact aangeven wanneer de wetswijziging de Kamer bereikt. Er moet, gelet op de normale termijnen die gepaard gaan met een wetswijziging, worden gerekend op minimaal een jaar. Er van uitgaande dat zo’n wetswijziging in werking treedt aan het begin van het schooljaar, is 1 augustus 2007 de meest optimistische prognose.

Plichten 18–23 jaar.

Ik heb in het AO VSV van 24 november jl toegezegd binnen één jaar een wettelijk kader te ontwikkelen dat aan gemeenten een basis moet geven om met meer dwang deze doelgroep aan het werken en/of leren te kunnen zetten. Dit kader moet aan gemeenten ruimte bieden voor maatwerk.

Vraag van het lid E.R.M. Balemans (VVD): Wat is de reactie van de minister op het voorstel om de scholen een registratieplicht op te leggen om alle incidenten te melden (om politie en jeugdzorg beter overzicht te geven)?

Ik ben geen voorstander van een verplichting voor scholen om incidenten te melden. Dat vind ik toch vooral een bureaucratische maatregel die weer nieuwe regels en controle met zich meebrengt. Ik hecht daarentegen, evenals de Inspectie van het Onderwijs, wel aan een betere registratie door de scholen zelf. Goed inzicht in de aard en het aantal incidenten is noodzakelijk voor het voeren van een effectief veiligheidsbeleid.

Belangrijkste vind ik dat scholen open durven zijn over eventuele incidenten. Zonder openheid is het onmogelijk om in gezamenlijkheid de veiligheid op school te verbeteren. Ik zie ook dat scholen steeds opener worden, maar dit kan nog beter.

Overigens zal ik zelf via de veiligheidsmonitor, die ik laat uitvoeren in overleg met de Onderwijsinpectie, Schoolmanagers–VO en de Algemene Onderwijsbond, zorgdragen voor een landelijk beeld van de onveiligheidsincidenten op school, het veiligheidsgevoel van leerlingen en personeel en het veiligheidsbeleid van scholen in kaart brengen. Ik zal de Kmaer daarvan uiterlijk in juni 2006 over rapporteren.

De veiligheidsmonitor is bovendien ook een instrument waar de school zelf direct haar voordeel mee kan doen: scholen die meedoen krijgen ook een eigen schoolrapportage waarmee ze de resultaten van de eigen school kunnen vergelijken met het landelijke beeld.

Vraag van het lid E.R.M. Balemans (VVD): Wat is de stand van zaken m.b.t. het D66-voorstel en wat zijn de mogelijkheden tot uitwerking van dit voorstel.

Ik heb de tweede kamer een brief gestuurd op 18/ 11 met daarin de uitwerking van de motie Dittrich, Verhagen en van Aartsen.

– De motie Dittrich beoogt jonge afgestudeerde leraren te behouden voor het onderwijs door bovenformatief aan te stellen en de doorstroming van leraren van het primair naar het voortgezet onderwijs te bevorderen. Dankzij de motie Dittrich is eenmalig €29 mln extra beschikbaar voor het schooljaar 2006–2007: €12 mln komt beschikbaar in 2006 en €17 mln in 2007.

– Ik stimuleer de doorstroom van leraren uit het PO naar het VO door middelen beschikbaar te stellen voor opleiding van PO-leraren tot volledig bekwame en bevoegde leraren voor het VO, voor begeleiding van deze leraren en voor loonverlet. Daarnaast sluit ik aan bij het idee van personeelscentra/regionale platforms in het primair onderwijs om een flexibele schil op te richten. Deze schil maakt het mogelijk om in te spelen op de kleine overschotten en tekorten op de onderwijsarbeidsmarkt door op regionaal niveau leraren boven de formatie aan te stellen.

– De middelen van de motie Dittrich worden gericht ingezet in regio’s die te maken krijgen met:

– Extra vraag naar personeel door de herijking van de gewichtenregeling in het primair onderwijs;

– Werkloosheid onder pas afgestudeerden van de pabo;

– Tekorten in het voortgezet onderwijs, in 2007 en daarna.

– De middelen worden aan de schoolbesturen beschikbaar gesteld door een convenant af te sluiten met regionale platforms. In de regio kunnen de scholen samen (ook met de opleidingen) arbeidsmarktbeleid voeren. Met de regio kunnen afspraken worden gemaakt over resultaten, die zullen worden gemonitord.

Vraag van het lid E.R.M. Balemans (VVD): Onderwijs en bedrijfsleven beter op elkaar afstemmen. Meer leerbedrijven nodig. Wat vindt SO van initiatief in Rotterdam OBM (opleiding Bedrijf Metaal)? In het algemeeen: wat vindt SO van dit concept, dus meer zeggenschap bedrijfsleven in MBO + flexibeler onderwijsprogramma?

De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s) hebben de taak voldoende leerbedrijven te werven en te accrediteren die bpv-plaatsen kunnen aanbieden. De roc’s moeten deelnemers helpen bij het vinden van bpv-plaatsen. Instellingen worden geconfronteerd met moeilijk plaatsbare deelnemers. Vooral op de niveaus 1 en 2 van het mbo zijn meer bpv-plaatsen nodig. De Bve Raad heeft, samen met de kbb’s en de Taskforce Jeugdwerkloosheid het initiatief genomen om veronderstelde tekorten aan bpv-plaatsen in beeld te brengen.

Het concept van het OpleidingsBedrijf Metaal waarbij het bedrijfsleven meer zeggenschap krijgt en flexibeler onderwijs als uitgangspunt heeft, spreekt mij aan. De projectdirectie Leren en Werken beziet samen met de Metaalunie of en hoe dit concept kan worden gelinkt aan regionale leerwerkloketten die in verschillende regio’s worden opgezet . In deze loketten kunnen bedrijven, werknemers en werkzoekenden terecht voor advies en begeleiding bij Erkenning van Verworven Competenties en scholingstrajecten.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts: Moet er geen plicht komen om de ouders te informeren indien de inspectie constateert dat er sprake is van een zeer zwakke school?

Ik deel met u het belang van openbaarheid en toegankelijkheid van informatie over de kwaliteit van de school. Daarom is deze informatie ook voor iedereen beschikbaar op de website van de inspectie.

Ik vind dat het bestuur zelf verantwoordelijk is voor het actief openbaar maken van de resultaten van het inspectietoezicht. Het bestuur moet hierop worden aangesproken. De medezeggenschapsraad is hiervoor het geëigende orgaan. Daarom heb ik met de inspectie afgesproken dat zij het toezichtrapport nu ook aan de oudergeleding van de MR stuurt. Ik heb over deze versnellingsmaatregel onlangs nog een brief naar de Kamer gestuurd. De oudergeleding is vervolgens zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij haar achterban informeert en raadpleegt. De mogelijkheid die daar bij openstaat is natuurlijk om alle ouders bij het inspectierapport te betrekken. Ik wil zelf geen nieuwe administratieve lasten organiseren.

Vraag van het lid E.D.C.M. Lambrechts (D66): Het onderwijs dreigt zijn enige telefonische helpdesk voor integratie en discriminatie te verliezen. Het Landelijk Bureau Rassendiscriminatie kan de telefonische helpdesk niet meer zelf bekostigen. Wat kan de minister doen om het voortbestaan van deze helpdesk te waarborgen?

Ik ben bereid om het LBR tegemoet te komen door het de komende jaren structureel te ondersteunen met een subsidie van €125 000 voor de onderwijsactiviteiten. Ik denk hierbij voorlopig aan een periode van 3 jaar.

Vraag van het lid A. Slob (CU): In het kader van het tegengaan van zittenblijvers heb ik de suggestie gedaan een pilot voor zomerscholen te starten waarin scholieren in korte tijd kunnen worden bijgeschoold zodat ze geen heel jaar over hoeven te doen. Graag een reactie van de minister op deze suggestie.

Mij is bekend dat er in sommige gemeenten particuliere initiatieven zijn, ook vanuit het bedrijfsleven, waarbij leerlingen in de zomer les krijgen om hun ontplooiingskansen te vergroten. Dit is een goed voorbeeld van lokale samenwerking door onder meer scholen, gemeenten en bedrijven. Door het min. Van Jus en OCW is in 2000 aan Sardes gevraagd een inventarisatie te maken van zomerscholen in Nederland. Het rapport heeft een aantal van deze zomerscholen in kaart gebracht. Er bleken een 17 tal zomerscholen te bestaan voornamelijk voor minderjarige asielzoekers die de lange zomervakantie als probleem ervoeren.

Hoewel het woord school kan suggereren dat het puur om schoolse activiteiten gaat, gaat het hier niet alleen om onderwijs maar om een combinatie van verschillende activiteiten. Bij sommige scholen gebeurt dit in het kader van oriëntatie op de arbeidsmarkt, om hen kennis te laten maken met verschillende beroepen. Het rapport geeft slechts een beschrijving zonder dat er bepaalde conclusies aan worden verbonden. Het starten van een pilot zomerschool lijkt niet in de rede te liggen aangezien er al ervaringen met zomerscholen zijn opgedaan, en omdat ik zoiets niet wil voorschrijven.

Vraag van het lid A.M.C. Eijsink (PvdA): Is het kabinet bereid om extra geld vrij te maken voor de problemen in het speciaal onderwijs die ik noemde (te kort aan plaatsen, te kort aan lokalen, te weinig leraren)?

Mw. Eijsink geeft in haar betoog veel aandacht aan het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs.

De wachtlijsten en thuiszitters die mevrouw Eijsink noemt, speelt vooral in cluster 4 (gedragsproblemen). De groei in dit cluster is zeer groot. Ik maak mij daar zorgen over. Daarom heb ik de LCTI gevraagd daar onderzoek naar te doen. Wij hebben daar in mei over gesproken. Het rapport van de LCTI is beschikbaar gekomen. Ik heb u dat toegestuurd ter voorbereiding van het AO van 14 december a.s. Wat mij betreft spreken wij dan diepgaander over deze problematiek.

De tekorten aan personeel en lokalen kunnen niet een, twee, drie opgelost worden. Geld is ook niet het grootste probleem: Er is open einde financiering. Het vinden van gekwalificeerd personeel is met de grote groei een structureler probleem. Dat geldt ook voor de inrichting van goede huisvesting. Wat mij betreft zullen we de oplossing meer moeten zoeken in minder verwijzing naar het (v)so, en betere opvang van kinderen met gedragsproblemen in het reguliere onderwijs. De rugzakfinanciering biedt daar mogelijkheden toe. Reguliere scholen moeten gestimuleerd worden en ondersteund. Samenwerking tussen speciaal en regulier onderwijs is daarbij nodig. Daar wil ik in investeren. De Kamer heeft deze week daarover een rapport van mij ontvangen, met daarin een concrete vervolgactie. Laten we daar op 14 december verder over praten.

Ik ben mij bewust van de problemen, maar wij moeten ze niet dramatiseren: kinderen op wachtlijsten, zijn geen thuiszitters. Voor het overgrote deel zitten zij op school.

Vraag van het lid A.M.C. Eijsink (PvdA): Kan de minister binnen twee maanden met een plan van aanpak komen om de nazorg nu verder inhoudelijk en financieel invulling te geven?

In de al eerder gememoreerde regeling die in oktober is verschenen heb ik scholen de middelen en de vrijheid geboden om naar eigen inzicht de nazorg aan te pakken en deze te organiseren, zoveel mogelijk rekening houdend met de regionale omstandigheden van de school. Zij doen dit in Praktijknet waarvan de ondersteuning wordt geregeld door het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs. Ik heb voor deze insteek gekozen om een flexibele aanpak te bevorderen die zoveel mogelijk rekening houdt met de specifieke omstandigheden van de school. Ik heb er vertrouwen in dat het veld dit oppakt en hier haar eigen verantwoordelijkheid neemt en in staat is om hier zelf voldoende vorm aan te geven. Ik wacht in eerste instantie de prestaties van de sector af die op het einde van 2006 op dit terrein zichtbaar zullen zijn.

Vraag van het lid A.M.C. Eijsink (PvdA): Ik wil vragen om de raad voor Werk en Inkomen een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijkheden voor deze groeiende groep op de arbeidsmarkt. En om te onderzoeken welke vormen van deels/langdurig gesubsidieerde arbeid hiervoor in aanmerking kunnen komen.

Ik zal contact opnemen met mijn collega van SZW om te bezien hoe hieraan invulling kan worden gegeven.

Naar boven