Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 24, pagina 1595-1603 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 24, pagina 1595-1603 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 en van enige andere wetten (Wet aanvullend overgangsrecht fiscale behandeling pensioen) (30330).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Depla (PvdA):
Voorzitter. Een jaar geleden ongeveer stonden wij hier op dezelfde plek. Met de rest van de oppositie hadden wij toen een amendement ingediend opdat de invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling niet per 1 januari 2006 zou plaatsvinden, maar per 1 januari 2007. Ons motief was duidelijk. Los van de inhoud ging het erom wat in de tijd uitvoerbaar was. Het kabinet en de meerderheid van de Kamer waren niet echt geïnteresseerd in de signalen uit de praktijk dat de regeling niet binnen een jaar tijd goed uitvoerbaar zou zijn. Wij zijn nu een jaar verder en het blijkt dat zij toch enigszins gelijk hebben gekregen.
Ik breng graag mijn betoog tijdens het algemeen overleg op 29 september jongstleden in herinnering. Ik heb toen het voorbeeld genoemd van de bouwers van grote stuwdammen in veel ontwikkelingslanden. De machthebbers willen vooral grote projecten bouwen, en waarom? Omdat men op zo'n grote stuwdam een mooie vlag kan planten bij de opening. Ik moet nog steeds concluderen dat het hele wetsvoorstel over de aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling zo'n grote stuwdam is. Er zijn veel dorpen onder water gezet, maar er is geen echt werkend irrigatiesysteem. Iedereen moet achteraf concluderen, ook met de berekening van het Centraal Planbureau, dat in de meeste cao's 90% is gerepareerd en alles bij het oude is gebleven. Van de 10% echte versoberingen is het de vraag of die niet ook zouden hebben plaatsgevonden zonder de wet. Onder druk van financiële omstandigheden zouden werkgevers en werknemers de regeling hebben versoberd. Sterker nog, zonder de wet zouden de pensioenregelingen hoogstwaarschijnlijk nog meer zijn gemoderniseerd omdat de mensen niet vooral bezig waren met het behoud van wat zij hadden, maar vanuit zichzelf naar de toekomst keken.
Dat gezegd hebbende wordt nog steeds een positief budgettair effect van het wetsvoorstel verwacht. Dat effect kan alleen maar optreden als ten gevolge van het wetsvoorstel de pensioenpremies zijn gedaald ten opzichte van de situatie dat het wetsvoorstel niet zou zijn ingevoerd. Kan de staatssecretaris mij er zicht op geven hoeveel de premies zijn gedaald en of wij die ruim 1 mld. inderdaad per 1 januari aanstaande binnenhalen, zoals is voorgenomen?
Een jaar geleden hebben wij geconcludeerd dat 1 januari 2006 niet haalbaar was. Dat is helaas uitgekomen. Meer dan een kwart van de werknemers werkt in een bedrijfstak waarin de regeling nog niet is aangepast, maar gelukkig is de regering met een noodwetje gekomen om de zelfveroorzaakte problemen op te lossen. Daardoor worden werknemers en werkgevers niet geconfronteerd met forse belastingheffingen. Wij steunen dit noodwetje dan ook. Het was wel een iets te mager wetje. De vorige week hebben wij al wat gerepareerd door de werknemers en werkgevers langer de tijd te geven om over te stappen van sparen naar levensloop. Het blijft voor het kabinet blijkbaar toch moeilijk om naar de praktijk te luisteren in verband met de problemen die samenhangen met de invoering.
Nadat het ene probleem is opgelost, houden wij nog een ander probleempje over, namelijk het vuiltje van de premievrije pensioenopbouw tijdens het tweede ziektejaar. In de meerderheid van de pensioenregelingen bouwt men in het tweede ziektejaar over 100% van het inkomen toch nog pensioen op. Daaraan wil het kabinet nu een einde maken. Mensen die ziek zijn en arbeidsongeschikt worden, mogen als het aan het kabinet ligt nog maar pensioen opbouwen over 70% van hun salaris. Dat vinden wij ongewenst en onnodig.
Onnodig omdat volgens de PvdA-fractie 170% salaris over twee ziektejaren een voldoende prikkel is om aan het werk te gaan. Een extra prikkel door ook nog het pensioen te korten lijkt ons onnodig. Het is ook ongewenst omdat het gevolg is dat iemand die arbeidsongeschikt raakt een veel lager ouderdoms- en nabestaandenpensioen opbouwt dan op het moment dat hij of zij ziek werd. Mensen die in de WAO raken, bouwen dan niet over 100% van hun salaris, maar over slechts 70% van hun salaris pensioen op. Zoals wel vaker bij dit kabinet, treft dit vooral de mensen met de lage inkomens en middeninkomens. Ik geef een rekenvoorbeeld. Je verdient € 30.000, je franchise is € 15.000, dus je bouwt over € 15.000 pensioen op. Maar als je ziek wordt, krijg je in het tweede ziektejaar 70% van je salaris, dus € 21.000. Als je de franchise daarvan aftrekt, bouw je nog maar over € 6000 pensioen op. Dat hakt er dus fors in. Als je het voorbeeld neemt van iemand die € 25.000 verdient, wordt het nog beroerder. Kortom, het treft vooral mensen met een wat lager inkomen of een middeninkomen die arbeidsongeschikt raken.
Er is nog reden waarom het ongewenst is; ik heb dit in het algemeen overleg van 29 september met een voorbeeld aangegeven. Mij werd toen een reactie in een later stadium beloofd, maar die is helaas nog niet gekomen. Het voorbeeld ging over twee collega's die samen in een auto op weg zijn en tegen een boom rijden. De een is direct dood; haar partner krijgt 70% nabestaandenpensioen. De ander heeft meer geluk, hij overleeft het, maar hij is er wel slecht aan toe en drie jaar later overlijdt hij alsnog. Zijn partner krijgt maar 49% nabestaandenpensioen. Waarom moet dit nu per se doorgevoerd worden, wat is de winst ervan?
In een schriftelijke toelichting lees ik dat de regering de pensioenopbouw wil beperken omdat werkenden solidair zijn met WAO'ers als arbeidsongeschikten 100% pensioen opbouwen. Sinds wanneer kunnen de sociale partners niet zelf bepalen, hoe solidair zij onderling willen zijn? CDA en PvdA zijn het op veel punten niet eens, maar wel als het gaat om de stelling dat het de kracht van het Nederlandse pensioenstelsel is dat de sociale partners per bedrijfstak of per onderneming voor het pensioen verantwoordelijk zijn. Je ziet in de Verenigde Staten waartoe het leidt als ieder zelf zijn pensioen moet regelen: ouderen hebben geen fatsoenlijke dag. Dat zou je in Nederland toch niet willen. En in Italië zie je waartoe het leidt als je alles aan de overheid overlaat: iedereen legt de rekening bij de overheid neer, met als gevolg dat de pensioenen niet versoberd worden en dat de rekening daarvan aan volgende generaties doorgegeven wordt. In Nederland zijn de sociale partners zelf verantwoordelijk en zij zorgen voor een stabiel systeem; de overheid behoeft alleen maar in te grijpen als er mensen worden uitgesloten van deze profijtelijke vorm van solidariteit, als de rekening naar volgende generaties wordt doorgeschoven of als de beloften van de werkgevers niet gestand kunnen worden gedaan omdat er te weinig geld in de pensioenpot zit.
Kan de regering tegen deze achtergrond dus aangeven waarom zij wil ingrijpen in de onderhandelingsvrijheid van de sociale partners en in hun keuze om solidair te zijn met arbeidsongeschikte collega's? En waarom accepteert zij niet dat de premievrije pensioenopbouw doorgaat op basis van 100% salaris, terwijl dat wel mag bij het opnemen van levensloopverlof? Naast deze inhoudelijke argumenten zijn er nog uitvoeringsproblemen bij verzekeraars. De verzekerdenregelingen moeten met terugwerkende kracht opengebroken worden en in de nota naar aanleiding van het verslag doet de regering een manmoedige poging om dit recht te trekken, maar helaas is de werkelijkheid toch anders. Volgens mij doet de werkgever een toezegging aan de werknemer en sluit hij daarvoor een verzekering af. De verzekeraar kan dus niet zo maar de pensioenopbouw verminderen van iemand die al arbeidsongeschikt is.
Omdat het voornemen van de regering ongewenst, onnodig en onpraktisch is, heb ik samen met de woordvoerder van de CDA-fractie een amendement ingediend om dit probleem op te lossen en de sociale partners hierbij weer gewoon de vrijheid te geven. De overgangswet kan dan gewoon van kracht worden en dit probleem kunnen wij oplossen door het niet te maken.
Tot slot. In de discussies over de zorgtoeslag heeft de heer Omtzigt een motie over de inhouding van de inkomensafhankelijke zorgpremies ingediend. Dat vonden wij een goede motie en die hebben wij dan ook gesteund. Daarom steunen wij ook het uitgangspunt dat de CDA-fractie in dit debat zal hanteren, namelijk dat de inkomensafhankelijke bijdrage voor de ziektekostenverzekering over de inleg in de levensloopregeling in plaats van over de uitkering van die regeling wordt geheven. Anders ontstaan er allemaal problemen omdat er dan andere werkgevers moeten worden belast met die uitkering. Ik hoop dat de regering enthousiast op onze amendementen zal reageren, dan kunnen wij de zaak snel afronden.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Voorzitter. Wij bespreken vandaag het overgangsrecht in het dossier VPL. Wij hebben alle adviezen die wij hebben gekregen, goed bekeken. Het gekke is dat er eigenlijk heel veel overeenstemming is over wat het kabinet nu voorstelt. Ik steun in grote lijnen de voorstellen die minister De Geus en staatssecretaris Wijn aan de Kamer hebben voorgelegd om ervoor te zorgen dat, waar de pensioenregelingen nog niet zijn aangepast, het pensioen niet geheel bovenmatig verklaard wordt. Dat moet worden aangepast. Werkgevers hebben geen bezwaren gemaakt tegen de 52%-heffing. Ik had verwacht dat die bezwaren wel zouden komen, maar kennelijk is dat akkoord, dus daar maakt de VVD-fractie geen punt van.
Het is heel goed dat de rekenhulp er is, ik begrijp dat er veel gebruik van wordt gemaakt, maar ik begrijp ook dat er nog een aantal tekortkomingen in die rekenhulp zitten. Hoe zit het met de directeur-grootaandeelhouder? Die schijnt er niet in voor te komen. Is dat dga'tje pesten? Kan de dga alsnog worden opgenomen? Er zijn meer tekortkomingen. De rekenhulp zou niet precies genoeg zijn. Is het nodig dat het instrument nog wat preciezer gemaakt wordt? Mensen moeten er echt op kunnen vertrouwen dat de uitkomst goed is als zij de rekenhulp invullen.
De heer Depla heeft een aantal vragen gesteld en voorbeelden gegeven over het nabestaandenpensioen. Ik ben erg benieuwd naar de antwoorden van de bewindspersonen op zijn vragen. Op het eerste gezicht sluit ik me bij zijn vragen aan.
De VVD-fractie heeft aan de vooravond van dit debat een amendement ingediend over een complicatie bij de verzekeraars, daar waar het gaat om pensioenaanspraken die een arbeidsongeschikte werknemer heeft opgebouwd, maar die niet voldoen aan het VPL-kader. Die aanspraak wordt in zo'n geval in één keer bovenmatig verklaard. De loonheffing die dan betaald moet worden, wordt volgens de VVD ten onrechte bij de verzekeraars gelegd. De verzekeraars kunnen daar helemaal niets aan doen. Een pensioenovereenkomst kan in beginsel niet eenzijdig worden gewijzigd door een pensioenuitvoerder. Daarvoor is ook instemming nodig van de verzekeringsnemer. Ik heb een amendement ingediend om het probleem op te lossen dat ten onrechte deze last gelegd wordt bij de verzekeraar, een amendement dat de verzekeraar de mogelijkheid geeft de pensioenregeling eenzijdig aan te passen tot het VPL-kader. Niet meer en niet minder. Ik denk dat wij daar veel problemen mee oplossen.
De heer Depla (PvdA):
Er zijn geen problemen met bestaande contracten die VPL-proof gemaakt moeten worden; daar zijn werkgevers, werknemers en verzekeraars allemaal nog actief. De problemen liggen daar waar de verzekerden niet actief meer zijn. Dan gaat het eigenlijk alleen om verzekerden die in de WAO zitten.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Ik heb het inderdaad over de verzekerden die niet meer actief zijn.
De heer Depla (PvdA):
Als ik het goed begrijp, betekent dit dat er geen probleem meer is op dat punt als het amendement van het CDA en de PvdA wordt aangenomen. Dan passen die mensen weer binnen het VPL-kader omdat de mensen die al in de WAO zitten, de regeling niet meer hoeven open te breken. Met de nieuwe wet worden alleen de nieuw op te bouwen rechten vanaf 1 januari extra belast. Bestaande regelingen gelden alleen voor mensen die in de WAO zitten. Dus als ons amendement wordt aangenomen, is volgens mij dat van de VVD overbodig. Maar als het te ingewikkeld wordt, kan misschien de staatssecretaris ons zicht geven op de overlap van beide amendementen.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Dat lijkt mij een goede vraag. Ik heb het amendement ingediend omdat ik specifiek dit punt wilde oplossen. Uw amendement is ook vrij technisch. Laten wij het aan de experts overlaten of beide amendementen kunnen worden overgenomen. Dat zou het sierlijkst zijn. Ik krijg al een vette knipoog van de staatssecretaris, maar de minister kijkt wat nors voor zich uit.
De voorzitter:
Non-verbale uitingen tellen hier niet.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Daarom maak ik ze verbaal. Het gaat mij erom dat het probleem wordt opgelost.
Mevrouw Koomen (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie dankt het kabinet voor de snelle beantwoording van de vragen die naar aanleiding van dit wetsvoorstel zijn gesteld. Het kabinet heeft daar natuurlijk alle baat bij om het wetsvoorstel nog tijdig door de Eerste Kamer te kunnen laten behandelen. In vrijwel alle gevallen kunnen wij ons vinden in de uitleg van de bewindslieden. Wij zijn er met name over verheugd dat de staatssecretaris in december nog een heldere brief zal sturen naar alle werkgevers, waarin goed wordt aangegeven wat het overgangsrecht inhoudt en dat een verklaring vóór 1 februari bij de Belastingdienst moet zijn ingeleverd. In januari zal nog een herinneringsbrief worden gestuurd.
De administratieve lasten zijn volgens de bewindslieden zeer beperkt en voor de werknemers zijn er geen nadelige effecten. Ook die werknemers moeten in 2006 goed geïnformeerd worden over de gevolgen van het wetsvoorstel VPL. Eventueel moeten zij zelf aan de bel trekken indien van werkgeverszijde de pensioenregeling niet wordt aangepast. Wij vragen nadrukkelijk hoe de werknemers geïnformeerd zullen worden en wie daarvoor verantwoordelijk is. Zijn de bewindslieden bereid om zich hiervoor in te spannen?
Wie is verantwoordelijk voor het aanpassen van de premievrije-pensioenpolissen van werknemers die arbeidsongeschikt zijn geworden? De fractie van de VVD heeft een amendement ingediend, dat op het eerste gezicht door onze fractie kan worden gesteund. Wij zijn zeer benieuwd naar de uitleg van de bewindslieden. Is er overlap? Kunnen beide amendementen worden samengevoegd?
Wij hebben nog een probleem op het punt van het nabestaandenpensioen. Het CDA ziet onvoldoende zekerheid voor een fatsoenlijk nabestaandenpensioen ingeval van ziekte en arbeidsongeschiktheid en wil daarom bij wet de fiscale kaders vastleggen, opdat een nabestaandenpensioen kan worden opgebouwd op basis van 70% van het laatstverdiende salaris. Het is dan aan de sociale partners om hierover verdere afspraken te maken. Mijn fractie hoopt uiteraard dat de sociale partners een fatsoenlijk nabestaandenpensioen zullen afspreken. Hiertoe hebben wij samen met de fractie van de PvdA een amendement ingediend.
In de motie-Omtzigt wordt bepaald dat de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet niet bij opname uit de levensloopregeling wordt geheven, maar tegelijk met de loonbelasting bij de inleg voor de levensloopregeling. Bij monde van minister Hoogervorst heeft het kabinet tot twee keer toe gezegd dat het deze motie niet wil uitvoeren. Het heeft absoluut de voorkeur van mijn fractie om deze wel uit te voeren, en wel om de volgende redenen. De werknemer heeft toestemming nodig voor opname uit de levensloopregeling voor verlof en deze opname is dan vrij van heffing. De werkgever zal in dit geval waarschijnlijk toch minder bezwaar hebben tegen het opnemen van de levensloop dan wanneer hij er ook nog een heffing over moet betalen. Wij vinden het ook eerlijker dat de werkgever een inkomensafhankelijke bijdrage moet betalen aan degene die voor hem werkt en niet voor iemand die hij op een later moment in dienst heeft genomen met een rugzak vol levenslooptegoed. Wij overwegen om hierover een amendement in te dienen, omdat mijn fractie nog niet overtuigd is door de argumentatie van minister Hoogervorst.
Wij hebben nog een aantal vragen waarop wij graag helder antwoord willen hebben. Zo bestaat er bij ons onduidelijkheid over de status van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. De term premie is nooit gebruikt. Het is geen werknemersverzekering, maar ook geen volksverzekering. Moet deze bijdrage dan worden gezien als een belasting? Minister Hoogervorst sluit in zijn redenering aan op loonheffing en AWBZ. Graag horen wij hierover een duidelijke uitspraak.
Hoe worden lijfrenten en collectieve pensioenen behandeld bij de bijdrage voor de zorgverzekering? Betaalt men deze heffing over de lijfrente en de pensioenuitkering? Hoe is de positie van de werkgever dan bij deze lijfrenten en pensioenen? Wat gebeurt er indien men de levensloop omzet naar een eventueel pensioengat? Vindt er dan geen dubbele heffing plaats, als de levensloopinleg en de pensioenuitkering worden belast? Valt deze omkering van de heffing bij de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet eenvoudig te berekenen door de werkgevers? Graag zien wij een antwoord op deze vragen.
Tot slot wil mijn fractie ook heel helder hebben wat dit overgangsrecht nu precies inhoudt. Ik zeg het voor mijzelf in heel simpele bewoordingen. Heeft mijn fractie het goed begrepen dat de werkgevers voor 1 februari een verklaring bij de Belastingdienst moeten indienen dat alle pensioenaanspraken tezamen niet fiscaal bovenmatig zijn in het jaar 2006 en dus niet in aanmerking komen voor de heffing van 52% die dan door de werkgever betaald moet worden? Klopt het dat werkgevers, werknemers, pensioenfondsen en pensioenverzekeraars het hele jaar 2006 hebben om hun pensioenaanspraken conform het wettelijk kader van VPL te herzien? Klopt het dat er geen heffing van 52% plaatsvindt bij de werkgever als deze beide punten in orde zijn, en dat hierop in het jaar 2007 achteraf controle plaatsvindt? Als in 2007 blijkt dat deze spelregels in 2006 niet goed zijn gehanteerd, wordt die heffing over 2006 alsnog opgelegd. Men zal hier ook in 2007 nog mee te maken hebben. Ik hoor graag bevestigd door beide bewindspersonen dat dit in zo helder mogelijke bewoordingen het overgangsrecht is.
De heer Van der Vlies (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Overstappen op nieuwe regels moet voor de burger zo min mogelijk problemen geven. De SGP-fractie vindt het daarom belangrijk dat zorgvuldig wordt getoetst of binnen een redelijke termijn aan de wettelijke voorwaarden kan worden voldaan. Bij de behandeling van het wetsvoorstel over VUT, prepensioen en levensloop werd er nog van uitgegaan dat het mogelijk zou zijn om de bestaande pensioenregelingen op tijd aan te passen. Uit onderzoek van De Nederlandsche Bank is gebleken dat dit voor ongeveer 75% van de werknemers het geval zal zijn. Veel bedrijven zijn er dus in geslaagd om op tijd aan de verplichtingen te voldoen. Het roept wel de vraag op of de ontbrekende 25% te vinden is binnen bepaalde sectoren of juist alleen bij grote of kleine bedrijven. Is hier meer duidelijkheid over te geven?
Uit de voorgestelde regeling kan worden opgemaakt dat de regering van mening is dat de desbetreffende bedrijven niet verwijtbaar nalatig zijn geweest. Anders zou het immers onterecht zijn om voor die bedrijven een soepeler regeling te treffen. Klopt deze redenering?
De SGP-fractie vindt het belangrijk dat werknemers niet de dupe worden van het niet op tijd veranderen van de pensioenregeling. Men hoeft er echter ook geen voordeel van te ondervinden. Volgens de regering zijn met de gegeven regeling de problemen voor de werknemers voor een jaar opgelost. Toch blijft mijn fractie zich afvragen of er niet feitelijk voor deze werknemers voordeel komt uit deze overgangsregeling ten opzichte van bedrijven die wel op tijd de veranderingen hebben aangebracht. Graag hierop een toelichting.
Mijn fractie vindt de voorgestelde eindheffing van 52% bij de werkgever een goede, praktische oplossing om de effecten zo klein mogelijk te maken. Hoe dan ook blijft dit natuurlijk een gemiddeld percentage. Zou het op basis van dit percentage aanlokkelijk kunnen zijn voor bedrijven met veel goedbetaalde werknemers om nog even te wachten met aanpassing?
Ik zeg de staatssecretaris graag dank voor de ontvangen nota van wijziging op stuk nr. 9. Opnieuw een praktische oplossing voor een onbedoeld probleem. Ik vind mij daar mede schuldig aan. Mij waren natuurlijk tekstsuggesties aangereikt. Ik heb echter mijn handtekening onder het amendement gezet. Dat hoort onberispelijk te zijn, althans te stroken met de bedoelingen van de indiener. Dat bleek niet helemaal het geval. Het was gelukkig alleen een kwestie van een datum. De mantelzorgkorting heet in de nota overigens mantelzorgerkorting. Misschien dat dit gesynchroniseerd moet worden. De mantelzorgkorting komt door de wijziging reeds op 1 januari 2007 in de belastingwet. Met mijn amendement zou dat, onbedoeld, pas per 1 juli 2007 gebeuren. Hartelijk dank voor deze oplettendheid op het ministerie. Dat belooft een vlekkeloze uitvoering van deze mooie regeling! De staatssecretaris leek aanvankelijk niet heel veel zin in deze regeling te hebben. Nadat de Kamer gesproken had, straalde hij echter uit de regeling royaal en loyaal uit te zullen voeren. Ik dacht nog een zet te kunnen doen op het schaakbord toen ik vanmiddag een nota van wijziging gemaild kreeg met daarin een wijziging van artikel 8.10, tweede lid, omdat het daarin vermelde bedrag geen € 7 moest zijn maar € 6. Dit is echter reeds hersteld met de nota van wijziging op stuk nr. 9. Dat is een compliment waard.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de minister en de staatssecretaris even willen overleggen.
De vergadering wordt van 20.05 uur tot 20.17 uur geschorst.
Minister De Geus:
Voorzitter. Wij spreken vandaag over een wetswijziging die een sluitstuk is van wetgeving op het gebied van VUT, prepensioen en levensloop. Ik ben blij dat ik uit de inbreng van de Kamer in eerste termijn heb mogen begrijpen dat er op hoofdlijnen steun is voor het voornemen van het kabinet. Hierdoor wordt het mogelijk om het jaar 2006 als overgangsjaar te zien. Dat zou geweldig helpen om de moeilijkheden bij de invoering van die regeling te reduceren en het de verschillende partijen mogelijk te maken dat te doen.
Ik zal mijn bijdrage beperken tot de springende punten van vandaag. De heer Depla heeft gevraagd hoe er een budgettair voordeel kan worden ingeboekt, nu er via cao en levensloop van alles wordt gerepareerd. Daarop is het antwoord dat de wetswijziging die wij nu voorstellen in zichzelf budgettair neutraal is. Wij hebben nog geen nieuwe raming na hetgeen wij op prinsjesdag hebben gepresenteerd. Als wij een volgende keer de totaliteit van de rijksbegroting behandelen, kunnen wij gewijzigde cijfers hebben, maar die hebben wij nu nog niet. Wij hebben nu nog geen inzicht in een eventuele bijstelling van de raming die bij de prinsjesdagstukken zat.
De heer Depla (PvdA):
Ik krijg dan graag niet alleen de bedragen maar ik zie ook graag een relatie met de ontwikkeling van de pensioenpremie. Dan kan ik mij er tenminste iets bij voorstellen. Als de pensioenpremies overal hetzelfde blijven, kan ik niet bedenken hoe u aan die ramingen bent gekomen.
Minister De Geus:
Als wij een discrepantie zien, denk ik dat het goed is om in te gaan op het aspect dat u zojuist noemde.
Voorzitter. Mevrouw Koomen en de heer Depla hebben een amendement ingediend. Wat zij beogen, ligt in het verlengde van een discussie die enkele sociale partners zijn begonnen. Zij willen voorkomen dat er in de jaren van ziekte en loondoorbetaling bij ziekte een lagere pensioenopbouw zou ontstaan door terug te gaan naar het loonbegrip van voor het moment van die ziekte. Ik moet allereerst zeggen dat een dergelijk amendement puur in technische zin misschien niet eens noodzakelijk is, omdat de sociale partners altijd nog de mogelijkheid hebben om de pensioenopbouw van een bepaald jaar hoger te stellen dan de 70% die nu vaak afgesproken wordt. Een 100% opbouw over een 70% loon wijkt niet af van een 70% opbouw over een 100% loon. Het bezwaar daartegen – dat hebben wij uit de praktijk gehoord – is natuurlijk dat die regelingen vastliggen en dat een correctie van het loonbegrip of een terugschakeling van het grondslagbegrip in de tijd voor de pensioenuitvoerders natuurlijk vele malen eenvoudiger is dan de fiscale speelruimte waar ik het net over had.
Zo zijn er dus verschillende argumenten; er zijn voors en tegens. Dat brengt mij ertoe dat wij voor dit amendement het oordeel aan de Kamer kunnen overlaten. Ik heb het zo begrepen dat er bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld om het via delegatie mogelijk te maken dat de grondslag op een eerder moment gemeten wordt. Als de Kamer het amendement aanneemt, zal het kabinet recht doen aan de intentie van de Kamer. Ik wil daarbij wel gezegd hebben dat het binnen de huidige fiscale spelregels mogelijk is om het hetzelfde doel te bereiken. Als de Kamer ervoor kiest om een comfortabele uitvoeringspraktijk zwaarder te laten wegen dan het handhaven van de fiscale spelregels uit de wet, kan dat inderdaad worden geregeld via dit amendement en de daaruit voortvloeiende algemene maatregel van bestuur.
De heer Depla (PvdA):
Het is goed om te horen dat u geen bezwaren hebt tegen onze aanpak. Ik tel dan ook mijn zegeningen. Het alternatief voor het amendement is overigens minder mooi dan je op het eerste gezicht zou denken. De ruimte tussen 70% en 100% wordt namelijk al voor een deel benut. Bovendien treft het vooral mensen met een laag inkomen, omdat het pensioenopbouwend vermogen bij een laag inkomen relatief laag is.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
U zegt dat het ook binnen de wet geregeld kan worden. Wordt het amendement daarmee overbodig? Als het amendement overbodig is, kan de Kamer maar beter niet voor dit amendement stemmen.
Minister De Geus:
Je kunt heel lang discussiëren over de vraag hoe hoog de pensioenopbouw idealiter zou moeten zijn. Als iemand na een jaar ziekte ander werk vindt en 70 of 80% minder gaat verdienen dan voor zijn ziekte, is het een fact of life dat zijn pensioenopbouw lager wordt. Er zijn nu eenmaal geen garanties voor een eeuwig durend inkomen en het daarbij behorende pensioen.
De pensioenpartijen hebben de technische mogelijkheid om binnen het huidige fiscale regime voor één of twee jaar afspraken te maken over een hogere pensioenopbouw dan de 70% van het laatst verdiende loon. De praktijk heeft echter uitgewezen dat het voor werkgevers comfortabeler is om het op een andere manier te regelen. De theoretische optie dat beide mogelijkheden worden gebruikt, laten wij buiten beschouwing omdat dat nooit de intentie is geweest van de betrokken partijen.
Als de Kamer de gevolgen voor de uitvoeringspraktijk zwaarder laat wegen en het amendement aanneemt, levert dat een voor de regering werkbaar resultaat op. De heer Depla zei dan ook terecht dat het een kwestie van weging is. Als het amendement wordt aangenomen, zal het kabinet het uitvoeren.
Mevrouw Koomen vroeg of de aanneming van het amendement leidt tot dubbele heffing van inkomensafhankelijke bijdragen voor de ziektekostenverzekering als de levensloop in pensioen wordt omgezet. Dat is inderdaad het geval. Op grond van het amendement vindt de heffing van inkomensafhankelijke bijdragen plaats bij de inleg in de levensloopregeling. Ook over pensioen is de inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd. In theorie zou je de pensioenuitkering kunnen splitsen in gewone uitkeringen en pensioenuitkeringen die voortkomen uit omzetting van levensloop in pensioen. Het is echter geen reële optie om dat soort pensioenuitkeringen te splitsen, want uiteindelijk stroomt het samen in een bepaalde vorm van pensioenuitkering. Wij kunnen dus niet anders dan die pensioenuitkering uiteindelijk als één geheel beschouwen en daar de fiscaliteit op toepassen.
U vroeg of het belasten van de premie voor de ziektekostenverzekering bij uitname geen onredelijke belasting is van de dan betreffende werkgever. Het is betrekkelijk arbitrair of de werkgever bij het opnemen van levensloopverlof dan wel bij het inleggen voor de levensloopregeling belasting moet betalen. In beide gevallen heeft de werkgever niet zo heel veel te maken met wat de werknemer aan het sparen is. Voor het loon dat wordt genoten en dat eventueel wordt uitgesteld tot de opname van de levensloop, moet op enig moment verrekening van Zvw-bijdrage plaatsvinden. Op zijn Engels zou kunnen worden gezegd: in the end everything averages out. Als iedereen in een bepaalde mate gaat deelnemen aan de levensloopregeling en de deelname zich over werkend en werkgevend Nederland spreidt, maakt het uiteindelijk voor een werkgever niet zo veel uit of hij voor de inleggers of de uitnemers moet betalen. Hij moet immers toch een keer betalen. Ik wil hiermee aantonen dat het vanuit de werkgevers bezien betrekkelijk arbitrair is welke oplossing wordt gekozen.
Er is een ander belangrijk argument. De nu ingezette campagnes, de gegeven voorlichting en de aansporing om gebruik te maken van de levensloopregeling zouden nu enorm bezwaard worden als wij de regeling zo zouden corrigeren dat de werkgever bij de inleg belasting over de Zvw-premie moet betalen. Dat zou voor de werkgevers een behoorlijke administratieve belasting zijn. Ik zou het een verstorend element vinden bij de start van de levensloopregeling. Daarom wil ik dat ontraden.
Mevrouw Koomen (CDA):
Hoe verklaart u dan dat VNO-NCW een dringend beroep heeft gedaan op de Kamer om die motie uit te voeren?
Minister De Geus:
Het kan zijn dat VNO-NCW niet wil dat werkgevers te zijner tijd bij het opnemen van verlof worden geconfronteerd met een stukje van de loonkosten. Dat kan een motief zijn. Over het geheel genomen moeten alle werkgevers een keer betalen. Vanuit de zuiverheid van de regeling en met het oog op de campagne, zou ik het erg jammer vinden als wij deze kant op zouden gaan. Ik denk dat veel werkgevers het gezien de administratieve lasten plezierig vinden dat in elk geval bij de inleg van de levensloopregeling verder geen vervelende dingen ontstaan. Daar zou de voorgestelde wijziging immers wel toe leiden.
Mevrouw Koomen (CDA):
Hoe staat u zelf tegenover de uitvoering van deze motie? U ziet toch ook wel de voordelen van het betalen van belasting bij de inleg en niet bij de opname? Hoe moeten wij deze bijdrage nu zien? Is het een premie of een belasting? Waar valt deze onder en waar kan het beste bij worden aangesloten?
Minister De Geus:
Ik ben een sterk voorstander van het heffen van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw bij inleg, sorry, ik bedoel bij uitname. Ik ben die mening toegedaan, omdat ik het van belang vind dat wij bij de inleg niet allerlei drempels opwerpen die dan eigenlijk helemaal niet aan de orde zijn. Het is toch een vorm van uitgesteld loon; het is loon dat op een later moment wordt opgenomen. Op het moment dat de werknemer verlof opneemt, worden er belasting en Zvw-bijdrage betaald. Daarover hebben wij een discussie in verschillende vormen gevoerd. Ik bekijk het uit een oogpunt van de werknemer en van de administratieve kant, wanneer de regeling in de komende tijd wordt ingezet.
Als het goed is, wordt de levensloop maar eens in de zoveel tijd opgenomen; dat gebeurt dus heus niet ieder jaar. Het sparen gebeurt wel ieder jaar. Als dat bij de inleg gebeurt, betekent dat een permanente belasting van alle administraties. Per saldo ben ik daar geen voorstander van. Ik weet dat er naar andere mogelijkheden is gekeken. Een vergoeding van de werkgever op het moment van opname staat tegenover een vergoeding bij inleg. Dat zou in wezen niets hoeven uit te maken. Bij de werkgever is er dus eigenlijk geen wezenlijk punt om een andere optie te kiezen.
De heer Depla (PvdA):
De manier waarop de minister zich verspreekt, geeft aan hoe onlogisch het is.
Minister De Geus:
Dat was geen rationele, maar een irrationele verspreking.
De heer Depla (PvdA):
Soms blijkt uw gevoel dichter bij de werkelijkheid te liggen dan uw ratio. Ik denk aan ons debat verleden week om de keuze tussen sparen en levensloop met een halfjaar uit te stellen.
Het gaat om het volgende. U zegt dat het voor een werkgever niet uitmaakt, omdat het zich uitmiddelt. Bij het midden- en kleinbedrijf kan het echter wel fors schelen of er een medewerker is die het verlof opneemt dat hij in het verleden gespaard heeft. Bij grote bedrijven zal het misschien uitmiddelen. Daar heeft de minister misschien een punt. Bij kleine bedrijven is dit echter niet aan de orde; daar is het wel degelijk een belemmering. Bovendien is het voor werkgevers wel zo gemakkelijk om van de inleg uit te gaan. Het maakt voor hen dan namelijk niet uit of iemand werkt of spaart. Daarover wordt gewoon de bijdrage ziektekosten betaald. Beide argumenten van de minister snap ik dus niet. Volgens mij veronachtzaamt hij de problemen bij uitmiddeling in het midden- en kleinbedrijf.
Minister De Geus:
Bij het midden- en kleinbedrijf geldt dat hoe kleiner een bedrijf is des te gevoeliger dat bedrijf voor statistiek is. Dat klopt. Als er één werknemer is, is de werkgever het meest gevoelig en als er heel veel werknemers zijn, is daar minder sprake van. Dit statistisch gelijk geef ik u graag.
Het andere punt blijft wel staan: het middelt uit over heel werkend Nederland. Ik vind dat daarbij het belang prevaleert van het niet-belasten van datgene wat in de levensloop gespaard kan worden. Ik wil dus dat wij die regeling tot een succes maken. Daarom moeten wij de entree van deze regeling niet verzwaren met de genoemde heffing voor de werkgevers.
De heer Depla (PvdA):
Bestaat het risico niet dat werkgevers die mensen aannemen, vooral negatief kijken naar het rugzakje en de onbetaalde rekeningen waarmee hij door de toekomstige werknemer wordt opgezadeld? Bestaat dan niet de kans dat, in plaats van een vliegende start van de levensloopregeling, werkgevers iemand met een te grote rugzak niet willen aannemen?
Minister De Geus:
De aard en omvang van dit risico is niet zodanig dat wij daarvan arbeidsmarkteffecten verwachten.
De resterende vragen van mevrouw Koomen worden beantwoord door de staatssecretaris.
Ik wil de Kamer aanvaarding van het amendement van mevrouw De Vries ontraden. Dit amendement komt erop neer dat verzekeraars een verzekeringsovereenkomst eenzijdig kunnen wijzigen. Het is dan eigenlijk geheel aan de verzekeraar om uit te maken wat er met de betaalde premies gebeurt. De werknemer staat buiten spel in de door u voorgestelde optie. Ik vind het van groot belang dat de werknemers hier samen met de verzekeraars uit komen. U veronderstelt dat de verzekeraar de pineut zal zijn, maar daar ben ik het niet mee eens. Als de regeling fiscaal niet zuiver is, moet de werknemer of de ex-werknemer daar als belastingplichtige voor bloeden. De druk op werknemers om mee te werken aan een aanpassing van de regeling is zeer groot. Wij hebben dit tijdens de schorsing met onze experts besproken. Als dit de redenering moet zijn, veronderstel ik dat wij u niet goed genoeg hebben geïnformeerd over hoe het wetsvoorstel op dit punt uitwerkt. Daarom kan ik alleen op het motief van uw amendement ingaan. Ik heb begrepen dat u niet wilt dat de verzekeraar er eenzijdig de dupe van wordt als een werknemer niet meewerkt aan een aanpassing van de regeling. Dat is niet aan de orde, want de werknemer is er in fiscale zin de dupe van als een regeling niet wordt aangepast.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Voorzitter. Zoals u het zegt, is het inderdaad niet overgekomen. Ik stel u voor, dit morgen op schrift te stellen voor de Kamer. Ik wil er andere experts naar laten kijken, niet uit wantrouwen, maar omdat de techniek zo ingewikkeld is. Daarom handhaaf ik dit amendement voorlopig. Zodra ik het op schrift heb, kan ik er zo snel mogelijk mee doorgaan. Als het bevredigend is, kan ik beslissen om het door mij ingediende amendement in te trekken.
Minister De Geus:
Dit lijkt mij een uitstekende aanpak. Ik kan meer tekst en uitleg over zaken geven. U zegt dat er wellicht een misverstand in het spel is. Daarom bied ik u de gelegenheid om experts ernaar te laten kijken. Ik weet niet precies wanneer de stemmingen hierover voorzien zijn.
De voorzitter:
De stemmingen zijn op donderdag voorzien.
Minister De Geus:
Dan doe ik graag mijn best om u hier in de loop van morgen een brief over te doen toekomen. Mocht dat niet lukken, dan krijgt u een seintje. Dan is dat wellicht een reden om de stemmingen uit te stellen. Hier zeg ik voor de duidelijkheid aan het veld bij dat wij dat natuurlijk liever niet willen. Ik denk dat wij in staat zijn om het morgen aan u te laten weten. Als het risico dat u percipieert, zich niet voordoet, is het ongewenst om een eenzijdige bevoegdheid voor de verzekeraar te creëren.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Alleen als blijkt dat de verzekeraar dat risico niet loopt, ben ik het daarmee eens. Tot op heden heb ik de indruk gehad dat het wel zo was. Laten wij de procedure volgen die ik heb voorgesteld.
De voorzitter:
Misschien is het goed om de minister erop te attenderen dat hij zelf de wens heeft geuit om de stemming op donderdag te laten plaatsvinden in verband met de behandeling in de Eerste Kamer.
Minister De Geus:
Zeker. Ik heb gezegd dat wij dit inderdaad van harte wensen. De kwaliteit van de brief die ik net heb toegezegd, mag alleen niet onder de tijdsdruk lijden.
De voorzitter:
Ik zei het ter herinnering.
Minister De Geus:
Ik dank u daarvoor. De kwaliteit van de brief zal hier niet onder lijden.
Mevrouw Koomen (CDA):
Wil de minister in de brief ook ingaan op al die werknemers of ex-werknemers die hier niet van op de hoogte zijn? Ik heb hier in de eerste termijn een vraag over gesteld. De minister spreekt over werknemers die niet willen meewerken aan een aanpassing van de pensioenregeling aan het VPL-kader. Ik kan mij voorstellen dat hun een boete wordt opgelegd. Een van de uitgangspunten van het wetsvoorstel is alleen dat het geen nadelige effecten voor de werknemers heeft. Ik denk niet dat ik u hoef te vertellen hoe weinig mensen in Nederland nog maar op de hoogte zijn van hun exacte pensioenaanspraken, pensioenregelingen en dergelijke. Het is dus wel belangrijk dat de werknemers of ex-werknemers in dit geval – het gaat immers om arbeidsongeschikten die geen werkgever meer hebben – op de hoogte zijn van het feit dat de pensioenregeling moet worden aangepast. Wie gaat dat doen? Ik geloof niet dat dit zo maar gaat gebeuren. Vandaar dat er een amendement is ingediend waarmee wordt beoogd, de verzekeraars de bevoegdheid te geven om die regelingen aan te passen. Wellicht dat de minister hierop kan ingaan in zijn brief aan de Kamer. Hoe worden de ex-werknemers ervan op de hoogte gesteld dat zijn het initiatief moeten nemen om de regelingen aan te passen?
Minister De Geus:
Om te voorkomen dat de brief in zou moeten gaan op alle aspecten die wij hier vanavond behandelen, wil ik op dit punt graag direct antwoorden. Wij proberen natuurlijk zo veel mogelijk mensen te bereiken met de voorlichting. Natuurlijk zullen wij moeten accepteren dat dit nooit 100% dekkend is. Het is daarom van groot belang dat ook de verzekeraars zelf hun cliënten voorlichten over de aanpassingen die moeten worden verricht. Het overgangsjaar levert hieraan een bijdrage. Dat hebben wij zo met de verzekeraars besproken. Ook zij zullen voorlichting moeten geven om het risico van belastingheffing te voorkomen. In de brief die ik aan de Kamer zal sturen, zal ik ingaan of de vraag waar het risico in de huidige fiscaliteit ligt. Ik meen dat het goed is om hier in ieder geval ook toe te zeggen dat voorzover verdere voorlichtingsinspanningen van de verzekeraars aan hun cliënten worden gevergd, wij daarover in ieder geval met de verzekeraars in gesprek zullen gaan. Wij moeten alles doen om te voorkomen dat een aantal mensen onwetend 2007 in zou rollen. Die toezeggingen wil ik graag aan mevrouw Koomen doen.
De heer Van der Vlies heeft gevraagd naar het eventuele voordeel van wachters boven omschakelaars, als ik het zo mag uitdrukken. Het is daarbij zeer de vraag of een wachter naar zijn aard in een voordeliger situatie verkeert dan een omschakelaar, omdat in bijna alle gevallen de omschakelingen tot stand zijn gekomen in een arbeidsvoorwaardelijk totaalpakket waarin het eventuele nadeel van het niet meer sparen voor VUT en prepensioen tegen andere zaken is afgeruild. Dat kan te maken hebben met levensloop, maar het kan ook iets heel anders zijn. Wij hebben de cao's op dit aspect bekeken en geconstateerd dat wel degelijk sprake is van een evenwichtige benadering. Het is dus niet meer zo dat men een belang heeft bij wachten. In de praktijk kan het juist voor heel veel werknemers een enorm voordeel bieden als een omschakeling naar levensloopsparen hen de individuele mogelijkheid geeft om op een ander moment hun verlof op te nemen. Dat voordeel krijg je niet terug als je wachter bent. Het overgangsjaar biedt de mogelijkheid om het in de loop van het jaar te doen. Degenen die daarvoor hebben gekozen, worden niet in een achterstandspositie gesteld. Het evenwicht hierin is wel gewaarborgd.
Ik meen dat dit de punten waren die op mijn terrein liggen. Ik laat het daarom hierbij van mijn kant. De staatssecretaris zal nog een aantal aanvullende antwoorden geven.
Staatssecretaris Wijn:
Voorzitter. Wij bespreken het nadere overgangsrecht ten aanzien van de invoering van het nieuwe regime voor VUT, prepensioen en levensloop. Mevrouw Koomen probeerde het op lekenwijze uit te leggen en vroeg of zij het zo goed had begrepen. Het antwoord op die vraag luidt: "ja". Mevrouw Koomen heeft het goed omschreven. Zij gaf een juiste interpretatie van het voorliggende wetsvoorstel.
Wij hebben het zeer op prijs gesteld dat wij over dit voorstel goed overleg hebben kunnen voeren met zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties. De Belastingdienst heeft er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat het overgangsrecht zo min mogelijk administratieve rompslomp met zich meebrengt. Wij liepen aan tegen een situatie waarin teveel mensen waren omgeschakeld naar het nieuwe systeem waardoor wij niet konden zeggen dat het integraal moest worden uitgesteld, maar waarin tegelijkertijd ook nog zoveel mensen niet waren omgeschakeld naar het nieuwe systeem, dat wij niet helemaal niets konden doen. Het is daarmee gewoon een feit dat het jaar 2006 een soort overgangsjaar wordt. Gezamenlijk met de werkgevers, de vakbeweging en het kabinet hebben wij een uitweg gevonden, die inderdaad enigszins grofmazig is.
Ik heb de verklaring pensioenregeling rond laten delen die naar alle werkgevers wordt gezonden. Het formulier moet voor 1 februari worden teruggestuurd. Het bevat een uitleg over hoe een en ander nu precies werkt. Het wetsvoorstel staat keurig vermeld in een ja/nee-schema, zoals men dat van de Belastingdienst is gewend. Op pagina 2 van de toelichting staat onder de twee liggende streepjes bovenaan dat het hierbij ook kan gaan om verplichte pensioenregelingen die zijn ondergebracht bij bedrijfsschappen of een ondernemingspensioenfonds, of om de pensioenregeling van de directeur-grootaandeelhouder. Een dga die zijn pensioen opbouwt in eigen beheer, zit natuurlijk in een iets andere context dan de dga die werknemer is en op wie het formulier doelt.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Dat is duidelijk en daar ging mijn vraag ook over. Mensen gaan hier echter toch iets aan ontlenen. Dat het er staat is een goed initiatief, maar op het moment dat mensen er iets aan ontlenen, moet je zo zuiver mogelijk zijn. Zou het niet goed zijn het pensioen in eigen beheer voor de dga, dat nu niet is geregeld, toe te voegen?
Staatssecretaris Wijn:
Ik begrijp wat mevrouw Bibi de Vries bedoelt. Het formulier is klaar. Het is getest en helder bevonden. Of het ook op de website voldoende duidelijk is, zal ik nog even laten onderzoeken. Dit formulier heeft het duidelijk niet over een pensioen in eigen beheer. Als het niet gaat om pensioen in eigen beheer, kan de dga deze rekenhulp gewoon toepassen.
De rekenhulp is grofmazig. Het gaat slechts om een bepaald aantal variabelen en een franchise-opbouwpercentage. Als iemand het toch liever helemaal actuarieel wil doen en dat leidt tot een positievere uitkomst, vinden wij dat ook goed. Doorgaans zal dat niet het geval zijn, want deze rekenhulp komt daar ongeveer mee overeen. Als de actuariële rekenmethode tot een betere uitkomst leidt voor de belastingplichtige, nemen wij de voor hem gunstigste berekeningsmethode over. Met deze rekenhulp is er wel uit te komen.
Met deze rekenhulp hoef je niet zo heel veel aan te passen voor de nieuwe Wet VPL. Het is anders gelopen en je kunt het politiek duiden zoals je wilt Een jaar geleden zeiden wij dat de aanpassingen in een jaar gerealiseerd moeten kunnen zijn en dat vind ik nog steeds niet eens zo'n gekke aanname. Ik wil geen interrupties meer uitlokken. In mijn inleiding heb ik al gezegd om welke reden wij hier vanavond staan.
Mevrouw Koomen heeft gevraagd of je de inkomensafhankelijke bijdrage moet bezien als een premie of als een belasting. Het antwoord daarop is "nee". Het is geen premie en geen belasting. Het is precies wat het is. Je zou het bijna "sui generis" kunnen noemen. Het is geen premie. Dat misverstand moet echt de wereld uit. Het is gewoon een inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet, die de werknemer moet betalen en waarvoor de werkgever een vergoeding geeft. Het is een nieuw, "sui generis"-element. Voor je het weet gaan de mensen het door elkaar halen met de WW- of de WAO-premies en dat is echt iets totaal anders.
De heer Van der Vlies was enthousiast. De nota van wijziging herstelt inderdaad een klein foutje dat in zijn amendement is geslopen. Hij zegt ruiterlijk dat hij het heeft getekend en dat dit onder zijn verantwoordelijkheid valt. Ik dank hem dat hij het zo opvat. Ik heb van onze specialisten begrepen – zij hebben hierover contact gehad met medewerkers van de SGP-fractie – dat het de bedoeling is om het mantelzorgerkorting te noemen. Daarvan gaan wij dus uit. Als hij echt een andere mening heeft, kan hij mij een signaaltje geven, want dan gooien wij er desnoods nog een nota van wijziging overheen.
Hij moet één vergissing niet maken. Ik vind nog steeds zijn amendement, dat is aangenomen, geen goed amendement. Sterker nog, ik vind het nog steeds een volstrekt onuitvoerbaar amendement. Ik zie nog steeds niet in hoe een belastinginspecteur moet vaststellen dat iemand acht uur mantelzorg verleent, op het moment dat regionale indicatieorganen het soms al moeilijk vinden om te beoordelen of iemand recht heeft op huishoudelijke hulp, of dat iemand recht heeft op een pgb. Ik blijf van mening dat het amendement niet aangenomen had moeten worden. De heer Van der Vlies heeft ons een jaar gegeven om een oplossing of een uitweg te vinden, zoals hij er schalks achteraan heeft gezegd, om recht te doen aan wat de facto een Kamermeerderheid heeft gezegd. De nota van wijziging wil niet zeggen dat wij het enthousiasme voor zijn amendement delen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik heb nog een jaar de tijd om deze staatssecretaris te winnen voor het motief van het amendement. Daarover zijn wij het volstrekt eens, het dient een goed doel. Wij zullen met elkaar proberen een route voor de uitwerking te vinden die werkbaar is. Ik heb er goede hoop op dat dit lukt, anders zou ik geen amendement hebben ingediend. Als iemand zich risicomijdend wenst te gedragen in deze ruimte, ben ik het wel. Af en toe een risico nemen hoort erbij.
Staatssecretaris Wijn:
Na de woorden van dit meer dan seniore Kamerlid sluit ik graag mijn eerste termijn af.
De heer Depla (PvdA):
De staatssecretaris heeft gezegd dat het formulier best binnen een jaar kan worden aangepast. Hij moet de werkelijkheid niet verwarren met dit formulier. Het formulier gaat om de vaststelling of iets bovenmatig is. Dat is iets anders dan een regeling helemaal aanpassen aan het nieuwe kader. Ik hecht eraan dit te hebben opgemerkt, want wij moeten het veld beschermen tegen nog meer grootschalige veranderingen waarvan de staatssecretaris de uitvoeringsproblemen onderschat.
Staatssecretaris Wijn:
De heer Depla weet dat ik hiertegen weer een aantal opmerkingen kan inbrengen, waarbij ik bepaalde zaken die hij als feitelijkheden presenteert anders zie. Dat lijkt mij gelet op het tijdstip thans niet verstandig.
Mevrouw Koomen (CDA):
Voorzitter. Ik heb in mijn eerste termijn gerept over een amendement dat wij hebben achterhaald met betrekking tot de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De minister heeft ons nog niet volledig overtuigd dat het voor werkgevers niets zou uitmaken. Hij moet wel beseffen dat sommige werkgevers meer bijdragen aan de levensloopregeling dan anderen.
Wij zien het bezwaar dat kan optreden als de werknemers toestemming hebben voor het verlof en dit een probleem kan opleveren, zeker als men een langduriger verlof wil opnemen. Wij begrijpen ook dat de minister in het kader van de communicatie over de levensloop aangeeft dat 1 januari 2006 dichtbij is. Wij willen daarom in dit amendement de datum 1 januari 2007 voor de invoering opnemen en het jaar 2006 als overgangsjaar zien. Mijn fractie is heel blij dat wij met onze lekentaal dit voorstel heel goed hebben begrepen en dat het hele jaar 2006 beschikbaar is om alle polissen aan te passen. Ik wijs de staatssecretaris erop dat er wel een administratieve last zit bij die vrijwillige aanvullende C-polissen, dus niet het basispensioen. Door de wijziging in het kader zal er minder ruimte zijn om bij te sparen en zal alles moeten worden herzien. Ik noem de contacten met de betreffende werknemers en werkgevers. Die administratieve last is niet te onderschatten, maar omdat deze operatie over het hele jaar 2006 kan worden uitgesmeerd, zijn wij verder zeer tevreden met de beantwoording van de vragen door de beide bewindspersonen.
Minister De Geus:
Voorzitter. Ik put hoop uit de bijdrage van mevrouw Koomen omdat zij heeft gezegd dat de minister haar nóg niet heeft overtuigd. Ik wil er in de tweede termijn nog een klein schepje bovenop doen. Na de motie-Omtzigt ligt nu haar voorstel voor. Zij beoogt om de hoofdregel voor de belastingheffing over de aanspraken van toepassing te laten zijn en niet de omkeerregel. Als wij dit doen, krijgen wij echter weer een stukje discoördinatie in het loonbegrip. Wij zijn het alsmaar ingewikkelder aan het maken en wij hebben nu echt heel veel belang bij een soepele start van deze regeling. Die is nu zo gestart. Als het volgend jaar weer net anders zal worden, hebben wij volgend jaar weer een probleem.
Echt waar, de werkgevers moeten een keer betalen. Zij moeten bij inleg of bij de opname betalen. Ik meen niet dat het arbeidsmarktrelevant is. Dat is een belangrijk punt en daar hebben wij echt naar gekeken. Laten wij proberen het eenvoudig te houden op de manier zoals wij het nu hebben staan. Ik verwacht daarvan in ieder geval voor de werking van de levensloopregeling absoluut het betere effect, namelijk een betere start. Uiteindelijk zal de werkgever zijn bijdrage moeten leveren, maar dat moet hij anders ook bij de inleg. Over de bezwaren die de werkgeversorganisatie naar voren heeft gebracht, heb ik gezegd dat het nu de ene en dan de andere werkgever is. Dat kan ik met redenen omkleden. Ik begrijp enigszins de koudwatervrees, maar als men dat analytisch bekijkt, moet de werkgever toch op de een of andere manier en op enig moment betalen. Laten wij alsjeblieft voorrang geven aan de levensloopregeling en de start daarvan en niet boven de markt laten hangen of die in 2007 alweer anders zal worden. Ook dat zal weer allemaal administratief gedoe vergen. Laat de werkgever zich erop instellen. Ik meen dat het echt zo moet kunnen.
Ik ontraad mevrouw Koomen met klem op deze wijze te werk te gaan en ik hoop dat ik haar nog een klein beetje meer heb overtuigd, maar ik kan mij voorstellen dat zij daarover nog even wil nadenken.
Staatssecretaris Wijn:
Ik heb zojuist gezegd dat ik een voorbeeld van een verklaring pensioenregelingen heb gegeven aan de woordvoerders, maar misschien is het wel zo netjes om die formeel aan de Handelingen toe te voegen.
De voorzitter:
Ik neem aan dat tegen het opnemen van een noot in Handelingen geen bezwaar bestaat.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Wij hadden al afgesproken dat wij ons uiterste best zullen doen om hierover donderdag te stemmen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-1595-1603.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.