Vragen van het lid Smilde aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over zijn voornemen ouders van kinderen die zonder diploma van school gaan, te korten op de kinderbijslag.

Mevrouw Smilde (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie is verontrust over het grote aantal kinderen dat voortijdig de school verlaat. Zij begrijpt de zorg van de staatssecretaris en deelt die. Vervolgens houdt het op.

In het voorstel dat de staatssecretaris heeft gedaan, staat dat hij ouders van kinderen die zonder diploma de school verlaten, zal korten op de kinderbijslag. De kinderbijslag is bedoeld als een fundamentele bijdrage van de samenleving in de kosten voor de kinderen voor ouders, omdat de samenleving daarmee het belang benadrukt van nieuwe generaties voor onze toekomst. De ouders hebben recht op die waardering en zij hebben er ook recht op dat deze zekerheid overeind blijft. De woorden van de staatssecretaris zetten die zekerheid op losse schroeven. De CDA-fractie heeft daartegen grote bezwaren. Door zijn voorstel dempt de staatssecretaris de put wanneer het kalf is verdronken. Wij willen voorkomen dat het kalf verdrinkt, sterker nog, wij willen voorkomen dat het kalf in de put valt en daardoor verdrinkt. Daarom wordt bij problemen op school een scala aan maatregelen genomen. Ik noem de gezinscoach, de opvoedingsondersteuning, de leerplichtambtenaren en zo meer. Wij willen actie in het voortraject en zeker niet bij de kinderbijslag.

De CDA-fractie roept de staatssecretaris op om te verklaren dat hij afziet van dit onzalige voorstel en de rechtszekerheid voor ouders in stand houdt. Daarnaast roept mijn fractie de staatssecretaris op om samen met zijn collega's alles op alles te zetten om in het voortraject te voorkomen dat kinderen in die put vallen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Inderdaad vormt de grote groep jongeren die wij sinds een paar weken door de onderzoeken in beeld hebben gekregen een groot probleem. Het gaat om 35.000 tot 37.000 jongeren die voortijdig de school verlaten, die daarna niet aan het werk gaan, die vervolgens ook niet studeren en die wij ergens in de maatschappij kwijtraken. Dit zijn jongeren die niet voldoen aan datgene wat wij van hen verwachten, aan datgene wat de Kamer bij meerderheid in de motie-Verhagen heeft bedoeld. Die motie geeft immers aan dat jongeren beneden de 23 jaar of aan het werk zijn, of leren. Ik meen dat er geen twijfel over kan bestaan dat het goed is om met elkaar alles te doen om te voorkomen dat wij deze jongeren kwijtraken. Ik ben het met mevrouw Smilde eens dat het goed is om daaraan in het voortraject het nodige te doen. Ik ben het met alle maatregelen eens die zij noemt. Ik meen echter ook dat het mogelijk moet zijn om ouders financieel aansprakelijk te stellen voor het schadebedrag dat jongeren zelf niet kunnen ophoesten. Het gaat om de schade die zij aanbrengen. Kinderen zijn niet van de straat of van de staat, de ouders zijn verantwoordelijk. Dat zijn niet mijn woorden, dat zijn de woorden van de fractievoorzitter van het CDA in het debat over normen en waarden.

Ik heb bedoeld te zeggen dat wij er in het kader van het probleem dat wij samen hebben, goed aan doen ook naar de ouders te kijken. Ik heb in het kader van de nota over de Algemene kinderbijslagwet gezegd dat ik heb overwogen of wij moeten bezien of wij in die wet moeten aansluiten bij wat in de motie-Verhagen is verwoord, bij wat nu in de Algemene kinderbijslagwet al mogelijk is en bij wat uit de Wet werk en bijstand zou moeten worden overgebracht naar de Algemene kinderbijslagwet. De huidige Algemene kinderbijslagwet geeft aan dat er recht op kinderbijslag is voor een werkloos kind van 16 of 17 jaar dat is ingeschreven bij het CWI, dus dat actief op zoek is naar werk, dat niet voor tenminste negentien uur per week arbeid verricht, geen WW-uitkering ontvangt, geen passende dienstbetrekking weigert en moeite doet om wel zo'n passende dienstbetrekking te verkrijgen.

Als men dat vertaalt naar de inzet van de CDA-fractie, de inzet van de Kamer en de inzet van het kabinet om jongelui van 16 en 17 jaar mee te betrekken bij alle jongeren tot 23 jaar, dan ligt het voor de hand om de voorwaarden waarover wij hier spreken de voorwaarden uit de Wet werk en bijstand te maken. Dat betekent dat wij vinden dat een jongere moet voldoen aan het naar vermogen verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, gebruik moet maken van de door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling conform de Wet werk en bijstand en dat hij moet meewerken aan onderzoek naar de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling. Als zo iemand dat niet doet, is het iemand die er bewust voor kiest om af te wijken van wat de Kamer wil, wat de CDA-fractie wil en wat het kabinet wil. Mijn vraag is dan of men in dat verband ouders niet op hun verantwoordelijkheid, zoals ik heb geciteerd, zou moeten aanspreken en waarom men als overheid via de kinderbijslag gedrag zou moeten subsidiëren van jongelui die niet willen meedoen.

Mevrouw Smilde (CDA):

De voorzitter van de CDA-fractie is altijd van mening dat de ouders primair de verantwoordelijkheid hebben. Het probleem is heel groot. Er zijn verschillende sancties mogelijk. Er zijn boetes mogelijk, er is de leerwerkplicht, men kan op de uitkering korten, maar hier gaat het om de fundamentele bijdrage van de kinderbijslag aan de kosten van ouders. De Algemene kinderbijslagwet geeft al aan wanneer er geen recht bestaat op kinderbijslag. Dat is sterk en streng gedefinieerd en dat is goed gedefinieerd. De staatssecretaris heeft voorgesteld om de kinderbijslag te gebruiken als sanctioneringsmethode. Daarom wil ik dat idee van tafel hebben. Daartegen hebben wij ernstige bezwaren. In de wet staat al gedefinieerd op welke plaatsen er wel en geen recht bestaat op kinderbijslag. Dat is voldoende. De voortijdig schoolverlaters moeten op een andere manier krachtig worden aangepakt. In dat traject heeft de CDA-fractie op verschillende terreinen, ook via onderwijs en arbeidsmarktbeleid, voorstellen gedaan. Ik wil van de staatssecretaris de toezegging dat het sanctioneringsinstrument niet zal worden gehanteerd bij de kinderbijslag, omdat dat niet nodig is.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik ben het vooralsnog niet met mevrouw Smilde eens. Dat wij nog 35.000 tot 37.000 jongelui hebben die buiten de boot vallen, geeft aan dat er kennelijk iets nodig is. Dat heel veel nodig is, heeft betrekking op het voortraject en heeft te maken met schooluitval, met begeleiding en met opvang door de gemeente. Zoals is aangegeven, is er een groep die, anders dan mevrouw Smilde veronderstelt, kan worden aangesproken via de uitkering. Het gaat hierbij namelijk om jongelui die niet op school zitten, niet werken en geen uitkering krijgen. Het is precies de groep die ik samen met minister Van der Hoeven op verzoek van de CDA-fractie heb betrokken bij een traject voor werken en voor niet werken. Ik denk dat het goed is om de voorwaarden voor het verkrijgen van kinderbijslag te moderniseren, aan te passen aan de overeenstemming die wij inmiddels hebben bereikt over hierbij behorende verplichtingen en verwachtingen. Dit heeft niets te maken met sancties of het niet willen ondersteunen van een bepaalde groep, het heeft alles te maken met het erop aanspreken van ouders dat zij hun kinderen stimuleren tot wat wij allen willen, namelijk naar school of werken, in zichzelf investeren en zo kansrijker worden op de arbeidsmarkt.

Mevrouw Smilde (CDA):

Als u spreekt van jongeren die zonder diploma de school verlaten, korten op de kinderbijslag, klinkt dat voor mij als een sanctie. Naar ons idee is het voldoende om de leerwerkplicht te verlengen tot de 23-jarige leeftijd. Bij alle andere maatregelen die er al zijn, vind ik een sanctiemaatregel niet terecht. Ik vraag u dan ook, dit voornemen in te trekken.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik weet niet waaruit u citeert, maar in de speech die ik uitgesproken heb, is die zinsnede helemaal niet te vinden. Ik zeg alleen dat er, als men stelselmatig weigert om aan een maatwerktraject mee te werken, later bij het aanvragen van een bijstandsuitkering een korting kan worden toegepast. En ik stel nu voor om dit ook te doen bij de kinderbijslag. Dit is ook in lijn met wat er nu in de Algemene kinderbijslagwet staat, ik stel alleen voor om deze maatregel uit te breiden tot de 16- en 17-jarigen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De fractie van de PvdA is het met de CDA-fractie eens dat de kinderbijslag niet als sanctie-instrument gebruikt mag worden. Ik constateer dan ook dat een meerderheid van de Kamer het op dit punt niet met de staatssecretaris eens is. Zijn motieven begrijp ik overigens wel, maar ik zou hem erop willen wijzen dat de regelgeving hem al allerlei mogelijkheden biedt. Zo krijgen 16- en 17-jarigen alleen kinderbijslag als zij als werkloze bij een CWI zijn ingeschreven. Bovendien moeten zij aangeboden werk accepteren, dus hoeveel kansen zijn er niet? De intentie om deze mensen aan de slag te laten gaan, vinden wij honorabel, maar het gekozen instrument is naar onze mening onoorbaar. Een AOW'er die door rood rijdt, krijgt ook geen korting op zijn AOW-uitkering.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter, mevrouw Noorman herhaalt ongeveer wat ik over de voorwaarden heb gezegd, en zij geeft aan hoe zij daartegenover staat. Ik heb mijn reactie gegeven op de ontwikkelingen die ik in de Kamer heb waargenomen, bijvoorbeeld ter zake van de motie over de scholingsverplichting voor jongeren tot 23 jaar. Ik heb gezegd dat ik daarop zal inspelen en dat ik het gevraagde zal overwegen, dit alles tegen de achtergrond van de verantwoordelijkheid die ouders nog steeds voor 16- en 17-jarigen hebben. Ik vind het niet vreemd om hen daarop aan te spreken. Zodra kinderen niet precies doen wat zij volgens ons allen zouden moeten doen, namelijk naar school gaan en/of werken, mag je hun ouders daarop aanspreken. Ik voel mij overigens nog behoorlijk gesterkt door een berichtje met de uitslag van een peiling onder de Nederlandse bevolking over de verantwoordelijkheid van ouders, dat vanmorgen in Trouw stond. Daaruit bleek dat men vindt dat de verantwoordelijkheid van ouders in hoge mate van belang is voor de toekomst van hun kinderen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik vind het jammer dat de staatssecretaris energie stopt in het oplaten van deze luchtballon, want het is helder dat die luchtballon nu al is doorgeprikt; een meerderheid van de Kamer wil geen intrekking van de kinderbijslag. Dat geldt ook voor GroenLinks. Het zou beter zijn als de staatssecretaris zijn energie zou gebruiken om de jongeren te steunen in plaats van hen verder de verdrukking in te helpen. Het gaat erom dat deze jongeren bij de lurven worden gepakt, dat zij naar school gaan of in leer-werktrajecten terechtkomen. De sancties die de staatssecretaris nu voorstelt, wil niemand. Laat de staatssecretaris zijn energie gebruiken om deze jongeren echt te helpen, want er is een te grote groep die aan de kant staat. Voor die groep is de staatssecretaris verantwoordelijk. Het intrekken van de kinderbijslag is weer zo'n ideetje waar wij helemaal niets aan hebben.

Staatssecretaris Van Hoof:

Veel van de maatregelen waar mevrouw Van Gent naar zoekt, worden op dit moment doorgevoerd. Ik verwijs naar een groot aantal maatregelen waar wij ongetwijfeld morgen op terugkomen, wanneer er in de Kamer gesproken wordt over de arbeidsmarkt. In die zin ben ik het met mevrouw Van Gent eens. Maar wat doen wij als al die maatregelen niet werken? Op die vraag wijzen ook de voorzitter van de Taskforce Jeugdwerkloosheid en anderen. Op zo'n moment moet de overheid niet met de handen op de rug blijven staan en moet zij zich ook niet de handen op de rug laten binden, want op die manier wordt de positie van de overheid in dit soort situaties onmogelijk. Er moet sprake zijn van en-en.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik ben het met de staatssecretaris eens dat wij de jongeren en ook hun ouders bij de lurven moeten pakken, maar dat moet niet op deze manier. Heeft de staatssecretaris er bij het bedenken van dit plan ook aan gedacht dat het heel vaak de sociaal zwakkere gezinnen zijn waarvan kinderen uitvallen? Bij die gezinnen komt het extra hard aan als de staatssecretaris de kinderbijslag gaat intrekken. Gezinnen kunnen daardoor in financiële problemen komen, omdat de kinderbijslag vaak een noodzakelijke aanvulling op het huishoudbudget is. Heeft de staatssecretaris daarover nagedacht?

Staatssecretaris Van Hoof:

De gedachte is in lijn met wensen die ook in de Kamer breed voorkomen. Die wensen om jongeren aan de slag te krijgen, zijn daar ook zo uitgesproken, en er zijn maatregelen in die richting aangenomen. Deze maatregel is bedoeld als een stimulans, ook in de richting van de ouders. Het is nodig dat jongeren naar school gaan of gaan werken om de problemen die mevrouw Kraneveldt schetst, te voorkomen.

De heer De Wit (SP):

De staatssecretaris wil de ouders dwingen om ervoor te zorgen dat de kinderen een diploma halen. Hoe zeker is het dat hij dat doel bereikt door de ouders te pakken die ten gevolge van deze maatregel onvoldoende inkomen voor hun gezin overhouden? De staatssecretaris wil tegelijkertijd de ouders straffen en ervoor zorgen dat de kinderen een diploma halen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik wil de ouders stimuleren om mee te helpen voorkomen dat hun kinderen uit de boot vallen. Daar helpen ook het roc en de gemeente bij, en verder zijn daar de RMC's voor. Maar daarnaast ligt de eerste verantwoordelijkheid nog steeds bij de ouders. Ik garandeer de ouders niet dat de kinderen een diploma halen. Het gaat hier in de eerste plaats om de afspraak die hier in de Kamer gemaakt is, en waar ik achter sta. Jongelui van 16 tot 17 jaar horen op school of aan het werk te zijn, en lopen niet op straat. Ouders mogen best gestimuleerd worden de jongeren van de straat te houden als zij dat niet doen. Want dat is de constatering. Het gaat om jongelui die kennelijk door hun ouders niet die kant op gestuurd worden. Het gaat om jongelui die wij kwijt dreigen te raken. Het gaat om jongelui die, als wij niet uitkijken, op hun zestiende met pensioen gaan. Wij mogen en moeten er alles aan doen om én de jongeren én de ouders te prikkelen om daadwerkelijk te investeren in zichzelf en in de toekomst van de Nederlandse maatschappij.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De fractie van D66 heeft al herhaalde malen aangegeven dat de groep van voortijdige schoolverlaters steeds groter wordt en dat daar nodig maatregelen voor moeten worden genomen. Wij hebben eerder plannen aangereikt om dat te kunnen aanpakken. De plannen suggereren echter dat alle ouders schuldig zijn aan het feit dat hun kind de school voortijdig verlaat. Wie bepaalt welke ouders schuldig zijn en dus gekort moeten worden op hun kinderbijslag?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik stel vast dat wij allen een probleem constateren. Wij vinden allemaal dat er wat aan gedaan moet worden. Wij doen dat ook via samenwerkingsverbanden. Te denken valt aan de projectdirectie Leren en Werken van de ministeries van OCW en SZW, aan de Taskforce Jeugdwerkloosheid, aan de rol van de roc's, enz. Dat doen wij allemaal. Ik maak mij daadwerkelijk zorgen over die 35.000 tot 37.000 jongelui die ergens verdwijnen. De overheid heeft tot op dit moment niet de kans gezien om ze bij de lurven te pakken en vast te houden. Kennelijk hebben ook de ouders geen kans gezien om hen in de richting van leren en werken te krijgen. Daar gaat het mij om. Het middel sluit aan op datgene wat er is. Het doet niets meer en niets minder dan dezelfde criteria die wij in het kader van de Wet werk en bijstand hanteren voor jongelui van 18 jaar en ouder, door te trekken naar de groep van 16- en 17-jarigen. Het lijkt alsof er iets heel nieuws komt, maar de Algemene kinderbijslagwet heeft al heel veel aanknopingspunten. Het lijkt alsof wij iets doen wat vanaf 18 jaar wel mag en wat daaronder niet zou kunnen. Het lijkt alsof het raar is om ouders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is niet raar om ouders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. De vraag is echter of het instrument dat de staatssecretaris overweegt, ertoe leidt dat de kinderen de straat af gaan. Hij zei dat wij die kinderen bij de lurven moeten pakken. Dat moeten wij inderdaad doen, maar wij moeten de ouders gewoon de kinderbijslag laten houden. Immers, zij maken kosten voor die kinderen. Tegelijk moeten wij hen aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De staatssecretaris dreigt aan het verkeerde eind te beginnen. Het probleem ligt bij de jongelui zelf. En die moeten wij bij de lurven pakken. Dat was de bedoeling van de motie-Verhagen, die ik van harte heb gesteund. Het lijkt mij veel beter om daarop te investeren. Kan de staatssecretaris de garantie geven dat de jongelui wél van straat gaan als de ouders gekort zouden worden op hun kinderbijslag? Dat is maar zeer de vraag.

Staatssecretaris Van Hoof:

Die vraag heb ik net ook al beantwoord. Ik kan die garantie inderdaad niet geven. Ik hoor wel graag van de heer Van der Vlies wat die investering is die ertoe leidt dat de ouders ervoor zorgen dat de 35.000 tot 37.000 kinderen die wij nu kwijt zijn, wel naar school gaan. Dat is de vraag. De heer Van der Vlies kan wel zeggen dat het middel dat wij noemen, geen goed middel is, maar het is de vraag wat wij dan kunnen doen naast datgene wat wij al doen. Datgene wat wij al doen, heeft tot nu toe namelijk niet geleid tot het resultaat dat wij willen halen.

De heer Verhagen (CDA):

Het bevreemdt mij enigszins dat de staatssecretaris suggereert dat hij met dit voorstel uitvoering zou geven aan bijvoorbeeld de motie-Verhagen inzake de leer-werkplicht. Als hij zich net zo'n zorgen maakt over deze groep als wij, dan kan ik hem nog tal van suggesties doen om de leer-werkplicht, zoals die door onze fractie beoogd was, verder aan te scherpen. Wij zullen daar in ieder geval bij de behandeling van de begroting van Onderwijs op terugkomen, want wij vinden dat er op dat punt nog tal van maatregelen genomen kunnen worden. De staatssecretaris moet evenwel niet denken dat hij deze motie en de gedachtewisseling, ook bij het waarden- en normendebat, kan misbruiken of gebruiken voor deze plannen. Wij zijn niet voor aantasting van de kinderbijslag, maar er kan wel iets gedaan worden door middel van de leer-werkplicht, het bij de lurven pakken van leerlingen en het zo nodig korten op uitkeringen, gekoppeld aan het feit dat men weigert om zich verder bij te scholen dan wel weigert om te werken. Dat was ook de bedoeling van de motie, niet het korten op de kinderbijslag. Laat de staatssecretaris de hoop daarop bij dit vragenuur ontnomen zijn.

Staatssecretaris Van Hoof:

Het gaat helemaal niet om de hoop; het gaat om niets meer en niets minder dan het vertalen van datgene wat gezegd is of het letterlijk uitvoeren daarvan. Ik heb gezegd dat, als ouders verantwoordelijk zijn voor de opvoeding en de verzorging van hun kinderen, zij ook aansprakelijk gesteld moeten kunnen worden als hun kinderen schade veroorzaken, omdat ik die schade niet wil verhalen op de Staat of straat. In de geest hiervan kun je ook zeggen dat ouders die hun kinderen niet aanspreken op die investering in zichzelf, daar zelf op aangesproken moeten kunnen worden. Dit heeft niets met misbruik te maken. Ik wil de heer Verhagen graag laten optellen wat er nu in de Algemene kinderbijslagwet staat aan voorwaarden. Ik laat de motie nu verder de motie en beperk mij tot datgene wat er in de brief van minister Van der Hoeven en ondergetekende aan de Kamer staat over de leer-werkplicht. Ik heb het dus niet over de motie-Van As waarin gevraagd wordt om iedereen iets tegenover zijn uitkering te laten zetten, hetgeen je ook naar de kinderbijslag zou kunnen vertalen. Als je dit allemaal optelt en je telt daar ook nog eens de voorwaarden bij op die wij met z'n allen in de Wet werk en bijstand hebben opgenomen, dan kun je niet zeggen dat ik de woorden van de heer Verhagen of de uitspraken van de Kamer misbruik. Ik ben juist bezig om in de geest van en in lijn met datgene wat de Kamer tot nu toe steeds gezegd heeft, na te denken over de vraag hoe wij die belangrijke groep waar het om gaat, erbij kunnen halen en de ouders kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Niets meer, maar ook absoluut niets minder.

De heer Verhagen (CDA):

Waar het gaat om het aanspreken van ouders op hun verantwoordelijkheid, steunen wij de staatssecretaris. Het moge echter duidelijk zijn dat dit niet met dit middel gedaan mag worden. De discussie over de wettelijke aansprakelijkheid waarnaar hij verwijst, ging om het volgende. Als mijn zoontje van twaalf met een voetbal een ruit intrapt bij de buren, ben ik daar wettelijk aansprakelijk voor, ook voor de schade, maar dat is niet het geval als mijn zoon zestien zou zijn. In dit licht hebben wij ervoor gepleit om de wettelijke aansprakelijkheid op dat punt te vergroten. Als de staatssecretaris daar een voorstander van is, staat hem niets in de weg om dat ook te doen. Dat hij dit nalaat, betekent echter niet dat hij de kinderbijslag opeens mag gaan intrekken.

Staatssecretaris Van Hoof:

De schade die jongelui van zestien en zeventien jaar die niet meedoen en niet in zichzelf investeren, veroorzaken – zij zijn niet meerderjarig en vallen nog steeds onder de verantwoordelijkheid van hun ouders – vind ik vele malen groter dan het ruitje waar u het over hebt. Ik vind dan ook dat je zou moeten willen overwegen – ik begrijp echter dat wij het daar niet over eens worden – om niet alleen die jongelui aan te spreken, maar ook de ouders.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Laat ik nog een vraag stellen.

De voorzitter:

Waarom? Wat is uw procedurele argument waarom u nog een vraag zou mogen stellen?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik wil nog een vraag stellen, omdat de heer Verhagen al drie vragen heeft gesteld en omdat mijn vraag eigenlijk niet is beantwoord.

De voorzitter:

U hebt mij helemaal overtuigd. Gaat uw gang.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De staatssecretaris gaat ervan uit dat alle ouders per definitie schuldig zijn aan het feit dat kinderen eerder hun school verlaten, maar er zijn ouders die verdomd hun best doen om ervoor te zorgen dat kinderen wel de school afmaken en het diploma krijgen. Ook die mensen worden bestraft. Wie gaat bepalen wie wel schuldig is en wie niet? Daar krijg ik geen antwoord op.

Staatssecretaris Van Hoof:

Iedere ouder die zich zorgen maakt over de toekomst van het kind en zelf geen kans ziet om dat kind op school te krijgen, nodig ik van harte uit om naar alle instanties die daar een rol in spelen, toe te gaan en die kinderen er langs die weg bij te halen. Er zijn veel instanties, zoals de gemeentelijke leerplichtambtenaar, de school, het ROC en nog een hele trits, dus laat niemand mij vertellen dat die ouders daarvoor geen mogelijkheid hebben als zij die verantwoordelijkheid willen invullen.

Naar boven