Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 1 september 2005 over de Werkloosheidswet en het ontslagrecht.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Op 1 september hebben wij met de minister een uitvoerig debat gevoerd over de WW en het ontslagrecht. Toen heb ik de minister verweten, dat hij een gebrek toont aan gevoel voor urgentie. Daarbij gaat het om het aanpassingsvermogen door het bedrijfsleven aan veranderende omstandigheden in de economie. Ik heb de minister gevraagd om snel maatregelen te nemen ter zake van het ontslagrecht, met name de ontslagbescherming. De ontslagbescherming, zoals wij die kennen, oogt op zichzelf weliswaar heel sociaal, maar het wrange neveneffect ervan is dat er minder banen worden gecreëerd dan mogelijk zou zijn, wanneer het ontslagrecht wat soepeler in elkaar zou zitten. Dit blijkt ook uit onderzoek van onder meer MKB-Nederland.

Ook heb ik moeten constateren dat een meerderheid in deze Kamer het eens is met de minister om een aantal zaken door te schuiven naar het middellangetermijnadvies van de SER. Wij moeten vervolgens wachten op een reactie van het kabinet op dat advies. Ik zal nu dan ook niet ingaan op de fundamenten van het ontslagrecht.

Wel kan ik ingaan op de bestaande praktijk. De minister heeft dat op onderdelen aangepast, bijvoorbeeld door naast het LIFO-stelsel het afspiegelingsbeginsel en de preventieve toets mogelijk te maken als ontslagcriterium. Volgens mijn fractie moet er op enkele andere punten een verruiming worden gecreëerd, met name van het onmisbaarheidsartikel van het ontslagbesluit. Dat is een soort hardheidsclausule waarmee kan worden afgeweken van het LIFO- of het afspiegelingsbeginsel. Juist bij een dergelijke mogelijkheid om van het beginsel af te wijken, moet de continuïteit van de onderneming wat meer centraal staan. Dat is met name van belang voor het midden- en kleinbedrijf. Bijvoorbeeld een bedrijf met zes werknemers schiet weinig op met algemene criteria, zoals een afspiegelings- of een LIFO-beginsel. Er moet dus wat meer keuzevrijheid voor de ondernemer gecreëerd worden. Dat moet overigens wel objectief te toetsen zijn.

Wij vinden dat deze wijziging nu al geregeld moet worden. Het is een idee van MKB-Nederland en volgens ons zal dat meteen zoden aan de dijk kunnen zetten. Daar dit geregeld moet worden in het ontslagbesluit, een ministeriële regeling, heb ik hierover een motie voorbereid.

Wij vragen de minister ook om terug te komen op zijn voornemen om bij cao allerlei afwijkingen toe te staan. Wij vrezen namelijk dat daardoor het ontslagrecht eerder complexer dan eenvoudiger wordt.

De WeekersKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat voor een flexibel functionerende arbeidsmarkt de ontslagregels versoepeld dienen te worden;

  • - dat de regering pas na ommekomst van het middellangetermijnadvies van de Sociaal-Economische Raad een standpunt inneemt over een mogelijk fundamentele wijziging van het ontslagrecht;

  • - dat vooruitlopend daarop enkele aanpassingen plaatsvinden binnen de preventieve ontslagtoets, waaronder de mogelijkheid voor werkgevers om voor het afspiegelingsbeginsel te kiezen in plaats van het last-in-first-outsysteem;

  • - dat de minister daarnaast een afwijkingsmogelijkheid bij cao wil introduceren;

van mening dat de introductie van een afwijkingsmogelijkheid bij cao niet wenselijk is omdat daarmee de regels eerder complexer dan eenvoudiger worden;

voorts van mening dat het met name voor het midden- en kleinbedrijf wenselijk is, thans reeds de hardheidsclausule (het onmisbaarheidsartikel 4:2, lid 5, van het Ontslagbesluit) te verruimen waardoor meer wordt gekeken naar kwaliteit van de werknemer en (daarmee) de continuïteit van de onderneming;

verzoekt de regering:

  • 1. af te zien van de introductie van een afwijkingsmogelijkheid bij cao;

  • 2. ten spoedigste de hardheidsclausule van artikel 4:2, lid 5, van het Ontslagbesluit te vervangen door de volgende formulering: "Indien aannemelijk wordt gemaakt dat de werknemer aantoonbare kwaliteit in de uitoefening van zijn functie kent (ten opzichte van langer in dienst zijnde collega's) dan wel dat de werknemer ook buiten de categorieën uitwisselbare functies waarbinnen ontslagen vallen, een of meer multi-inzetbare vaardigheden kent die aantoonbaar bruikbaar zijn voor de onderneming, kan CWI deze werknemer bij de toepassing van de voorgaande leden buiten beschouwing laten.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Weekers en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(30109).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik las vanmorgen in de krant dat de heer Weekers gezegd had dat de ondernemer meer mogelijkheden moet krijgen in economisch slechte omstandigheden. Gaat deze motie daarover of wil de heer Weekers een algemeen beginsel introduceren? Dan gaat in een onderneming het recht van de sterkste gelden. Een week na ontslag van een werknemer kan de werkgever een nieuwe werknemer aannemen om zo van het personeel af te komen dat al langer bij hem in dienst is. Dan is het alsof de oude schoenen bij het grofvuil worden gezet, terwijl dat wat jong, wild en fris is naar binnen komt.

De heer Weekers (VVD):

Mevrouw Van Gent hoeft zich daarover geen zorgen te maken, want het moet passen binnen het huidige instrumentarium. Bij de preventieve ontslagtoets wordt gekeken of voor het bedrijf de economische noodzaak bestaat om iemand te ontslaan, wat goed moet worden gemotiveerd voor het verkrijgen van een ontslagvergunning. De VVD-fractie wil slechts dat de ondernemer zelf meer kan bepalen met wie hij verder wil met het oog op de continuïteit van de onderneming. Dat moet objectief en toetsbaar worden voorgelegd aan het CWI, dus een ondernemer kan niet iemand ontslaan omdat de kleur van diens ogen hem niet bevalt.

Het is niet mijn gewoonte om in een motie een tekst te citeren zoals die in een ministerieel besluit zou moeten komen, maar de geciteerde tekst betrof een suggestie van MKB-Nederland. Uit onderzoek is gebleken dat deze uitvoerbaar is door het CWI.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Wordt bij de toets ook bezien of de werkgever voldoende heeft geïnvesteerd, ook in de langer zittende werknemers, zodat hun aantoonbare kwaliteiten worden vergroot en zij meer uitwisselbaar zijn? Het is van belang dat in alle werknemers wordt geïnvesteerd.

De heer Weekers (VVD):

Een ondernemer kan bij zijn opleidingsbeleid geen onderscheid maken tussen werknemers. Hij kan niet bepaalde werknemers alle faciliteiten geven en hen zo sterker maken en onmisbaar voor de onderneming, om vervolgens gemakkelijker van een ander af te komen. Dat is niet wat ik beoog. Als in het midden- en kleinbedrijf de moeilijke keuze moet worden gemaakt om een werknemer te ontslaan, dienen de mensen waarmee de ondernemer moet doorgaan de beste waarborg te bieden voor de continuïteit van de onderneming, wat de beste werkgelegenheidsgarantie voor het overige personeel is.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Vindt de heer Weekers het niet nodig dat voor een middellangetermijnadvies de sociale partners en de kroonleden in SER-verband de gelegenheid krijgen om het hele pakket van wenselijke WW-maatregelen integraal te bezien? Frustreert hij nu niet op een oneigenlijke manier de verhoudingen, die wij juist goed proberen te houden om te zorgen dat het hele pakket aan maatregelen voldoende draagvlak heeft?

Ik begrijp niet waarom de VVD-fractie de minister niet wil toestaan om via cao's ook andere afspraken te maken dan alleen volgens het LIFO-beginsel. In een meerderheid van de gevallen gebeurt dat al lang. Het is toch niets voor de VVD om de klok terug te draaien?

De heer Weekers (VVD):

De VVD is een vooruitstrevende partij, geen partij van de klok terugdraaien. De minister heeft nadrukkelijk aangegeven dat er nu sprake is van een koerswijziging door de mogelijkheid te introduceren om per cao ontslagcriteria vast te stellen. Tot voor kort gold bij de preventieve toets alleen het LIFO-beginsel, de minister voegt er nu twee elementen aan toe. Het eerste is het afspiegelingsbeginsel, waarmee de mogelijkheden al wat ruimer worden. Dit vind ik op zichzelf goed. Het tweede is dat sociale partners per cao eigen criteria kunnen bedenken. Ik begrijp dat de minister dit wil, maar mijn fractie is er geen voorstander van, omdat er alleen al in het midden- en kleinbedrijf zo'n honderdveertig verschillende cao's gelden. Ik ben bang dat er dan een wirwar van criteria ontstaat. Hierover vraag ik een uitspraak van de Kamer. Tot zover het antwoord op de tweede vraag.

De eerste vraag was of het oprekken van de hardheidsclausule, het onmisbaarheidscriterium, niet aan de SER zou moeten worden overgelaten; dit heeft de minister ook al gesuggereerd. Ik vind dit jammer, want zo laat je een kans schieten om vandaag al aan een oplossing te gaan werken voor een probleem waarmee met name het midden- en kleinbedrijf geconfronteerd wordt. Wij vinden het de hoogste tijd om de arbeidsmarkt wat flexibeler te maken, juist met het oog op meer werkgelegenheid. Dit is zo'n klein onderdeeltje, dat ook in het bestaande systeem past, dat het wat mij betreft niet uitgesteld moet worden tot een fundamentele discussie over het ontslagrecht. Ik heb immers al aangegeven dat de VVD de opvatting heeft dat wij af moeten van de preventieve ontslagtoets. Dit criterium past dan helemaal niet meer in die toekomstige discussie.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Er is een samenhangend pakket van maatregelen: het versterken van de kortdurende WW, het terugbrengen van de langdurige WW en de toepassing van de ontslagtoets. Dit haalt u nu onderuit met één issue waar de VVD voor gaat. Daarmee ondergraaft zij ook de positie van de partijen die onderhandelen. Het lijkt wel alsof u geen boodschap aan de sociale partners heeft. U weet dat ABN AMRO nu een afvloeiing regelt die niet volgens het LIFO-principe verloopt. Daar heeft u blijkbaar geen bezwaar tegen, want daar heb ik u nog niet over gehoord.

De heer Weekers (VVD):

U maakt er nu toch wel een karikatuur van. Wij weten allen dat de PvdA achter het poldermodel aanloopt en dat zij hier traditioneel de spreekbuis van de vakbeweging is, en meer in het bijzonder van een van richtingen daarin. Ik begrijp uw opmerking dan ook wel, maar wij vinden dat de Kamer zelf een afweging moet maken. Ik heb er ook niet maar één element uitgepikt, want ik heb ook het volledig schrappen van de verwijtbaarheidstoets uit de WW genoemd. Daarover hebben wij een dag of twaalf geleden uitvoerig gediscussieerd, op aangeven van zowel werkgevers als werknemers. De minister heeft op dit punt een goede toezegging gedaan en in zo'n geval kom ik er niet meer in een motie op terug. Nogmaals, ik vind dat er naast de aanpassing van het huidige stelsel op het punt van de verwijtbaarheidstoets die de minister voorstelt, nog een stapje gezet kan worden, juist om de arbeidsmarkt in Nederland beter te maken. Het is jammer dat u de hete aardappel voortdurend voor zich uitschuift en dat u zich voortdurend achter de sociale partners verschuilt. Deze discussie is al vijf of zes jaar aan de gang en de politiek is niet in staat om knopen door te hakken. Dat verwijt maak ik u, de VVD-fractie wil in elk geval concrete voorstellen doen op een aantal terreinen waarover wij nu kunnen spreken.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter. Vorige week hebben wij als Kamer gesproken over een belangrijk advies van de SER om de werkloosheidswet modern en toekomstgericht, en daarmee houdbaar te maken voor de komende tijd. Het kabinet heeft dat SER-advies in hoge mate overgenomen. De Kamer heeft daaraan steun gegeven, waarmee een belangrijke stap wordt gezet in het houdbaar en betaalbaar maken van de sociale zekerheid, en er tegelijkertijd op wordt toegezien dat mensen die het echt nodig hebben er ook een beroep op kunnen doen.

De werknemersverzekeringen zijn echter nooit bedoeld geweest om mensen er lang in te laten zitten, maar om als springplank te fungeren naar een volgende baan. De Werkloosheidswet moderniseren, toekomstgericht en betaalbaar maken is één ding, iets anders is het nadenken over hoe je dan omgaat met elementen als het ontslagrecht, investeren in de werknemer, zowel door de werkgever als door de werknemer zelf, en het onmisbaarheidscriterium. Ik vraag de heer Weekers wat er gebeurt als een werknemer aanvoert, zich onmisbaar te achten voor een arbeidsorganisatie. Helaas is de SER niet in staat gebleken, met een unaniem standpunt te komen over een toekomstgericht en wat ons betreft ook soepeler vormgeving van het ontslagrecht. Daarom vinden wij het van belang dat de SER daar in het advies op middellange termijn, dat uiterlijk in april volgende jaar wordt verwacht, serieus op ingaat. Vorige week hebben wij daar het een en ander over gewisseld. Diverse fracties, waaronder de onze, hebben het belang van scholing benadrukt, zodat de kansen van de werknemer op een nieuwe baan op de arbeidsmarkt groter worden. Zij hebben ook gewezen op de eigen inzet van de werknemer, want een werkgever kan iemand natuurlijk niet dwingen om een cursus met goed gevolg af te leggen.

Wij vinden het belangrijk dat het ontslagrecht wordt versoepeld, zij het onder twee voorwaarden. Om te beginnen wordt er geïnvesteerd in werknemers, niet alleen door de werkgevers, maar ook door de werknemers zelf, zodat zij kansrijk zijn op het moment dat zij hun baan verliezen. Anderzijds moet de arbeidsmarkt goed functioneren, in die zin dat effectieve bemiddeling en reïntegratie goed zijn geregeld. Dan is er geen probleem om het ontslagrecht te versoepelen. Wij weten uit kringen rond de SER dat het niet meevalt om met elkaar goed in gesprek te komen over dit soort aspecten, zodat wij de SER een steuntje in de rug geven met de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging;

overwegende dat de Sociaal-Economische Raad (SER) voornemens is om in zijn middellangetermijnadvies (MLT) in te gaan op modernisering van het ontslagrecht;

overwegende dat het voor de toekomstgerichtheid van de arbeidsmarkt van belang is dat naast het afspiegelingsprincipe er ook ruimte dient te zijn voor de weging van de geleverde scholingsinspanning door zowel de werkgever als de werknemer, alsmede een zogenaamd onmisbaarheidscriterium binnen het ontslagrecht;

van mening dat dit advies tevens dient te leiden tot een beperking van bovenmatige gouden handdrukken;

verzoekt de regering, er bij de SER op aan te dringen deze elementen in haar middellangetermijnadvies nadrukkelijk een plaats te Verburggeven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verburg en Noorman-den Uyl. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(30109).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Juist omdat het zo belangrijk is dat de door ons gekozen oplossing voor het aanpassen van het ontslagrecht aan de op de toekomst gerichte nieuwe WW door de sociale partners wordt gedragen, wil de fractie van de Partij van de Arbeid graag dat de sociale partners het daarover eens worden. Wij hebben de motie van mevrouw Verburg dan ook mede geformuleerd en gesteund. Het is de laatste stap in een proces dat een lange tijd heeft geduurd. Dat erken ik.

Ik wil niet zeggen dat de argumenten die de heer Weekers heeft gehanteerd, bijvoorbeeld om invulling te geven aan het onmisbaarheidscriterium, niet van waarde zijn, maar wel dat de VVD-fractie dat in feite buiten alles om probeert te regelen, als zou de VVD de beste vriend van het mkb zijn. Dat neem ik hem kwalijk, net zo goed als ik hem kwalijk neem dat hij zegt dat de Partij van de Arbeid hier in feite maar voor één vakbond staat. De Partij van de Arbeid staat hier voor Nederlanders en Nederlandse werknemers en niet voor de ene of de andere partij binnen de sociale partners. Wij vinden het mkb een heel erg belangrijke bedrijfstak. Wij weten dat een heel groot deel van de Nederlandse arbeiders daar een arbeidsplaats vindt. Wij achten dat hoog en proberen dat te versterken, maar wij willen ook dat het huidige en toekomstige ontslagrecht goed geworteld is in een totaalpakket van afwegingen. Het onmisbaarheidscriterium hoort daarbij, maar de scholingsinspanning hoort daar evenzeer bij. Nederland heeft in verhouding met andere landen een van de laagste percentages voor de scholingsinspanning. Wij willen dat mensen langer blijven werken, maar tegelijkertijd investeren wij niet om mensen langer op die arbeidsmarkt te houden. Het is van groot belang dat van werkgevers en werknemers voldoende scholing mag worden gevraagd. Daar moet een enorme slag voor worden gemaakt. De Partij van de Arbeid vindt dat de overheid die mede moet financieren, zeker als het daarbij om oudere werknemers gaat. Dat is niet alleen een zaak van sociale partners, maar ook van de overheid, net zoals de afspraken in het nieuwe WW-plan over de langdurige WW, die conjunctureel gevoelig is, niet alleen een zaak is van werkgevers en werknemers, maar ook van de overheid.

Ik ben mij er goed van bewust dat de minister vindt dat hij daarvoor op dit moment nog niet de goede financiering heeft gevonden, maar ik heb ook heel goed genoteerd dat hij bereid is daarover in het najaarsoverleg met de sociale partners te spreken. Ik ga er dan ook van uit dat de minister voldoende wisselgeld in zijn achterzak heeft om ervoor te zorgen dat het nieuwe WW-plan per 1 oktober 2006 gerealiseerd kan worden. De herverdeling van de verantwoordelijkheid hoort daar onlosmakelijk bij.

Ik zie af van het indienen van moties. Als het lukt om het nieuwe plan voor de toekomstgerichte WW, inclusief een goede vorm van ontslagbescherming en ontslagtoets, een goede invulling te geven, hebben wij een zevenmijlsstap gezet op een weg die best pijnlijk is. In dit plan zitten namelijk niet alleen leuke dingen die de dynamiek van de arbeidsmarkt bevorderen, maar ook moeilijke dingen, zeker voor oudere werknemers. Laten wij dat vooral niet vergeten.

Mevrouw Koser Kaya (D66):

Voorzitter. WW en ontslagrecht kun je naar mijn mening niet los zien van de reïntegratiemarkt. Ik zal dan ook bij de begrotingsbehandeling een all-invisie neerleggen over WW, ontslagrecht en reïntegratiemarkt. Eventueel zal ik dan ook moties indienen.

Ik wil hier nog een keer duidelijk aanstippen dat ik geen voorstander ben van het duale ontslagstelsel en dat de rol van het CWI moet worden geschrapt. Ik heb ook gezegd dat uitzendbureaus, die 80% van de werkloze werknemers weer aan het werk helpen, slagvaardiger moeten worden gemaakt. Werknemers zouden een opzegtermijn van slechts een maand moeten hebben. Verder moet er een einde komen aan het stelsel om mensen van het kastje naar de muur te sturen op de reïntegratiemarkt. De komende weken wordt de begroting behandeld en dan zal ik mijn visie neerleggen.

Minister De Geus:

Voorzitter. Wij hebben de argumenten over de verschillende voorstellen in onze debatten grondig gewisseld. In dit voortgezet overleg worden de moties besproken. Ik zal ook mevrouw Koser Kaya beantwoorden, die geen motie heeft ingediend, maar een nadrukkelijke aankondiging heeft gedaan van wat ons te wachten staat.

Op het eerste gezicht zijn er grote verschillen tussen de motie van de leden Weekers en Huizinga-Heringa en die van mevrouw Verburg en mevrouw Noorman-den Uyl. Toch proef ik in beide moties een behoefte aan een geleidelijke flexibilisering van het ontslagrecht. Het cruciale verschil in de benadering is dat de regering het volgens de motie van de leden Weekers en Huizinga-Heringa niet aan cao-partijen moet overlaten. Zij dient ook niet op de SER te wachten, maar eigenstandig maatregelen te nemen voor die flexibiliteit. In de andere motie wordt de regering juist gevraagd om het voor te leggen aan de sociale partners in de Sociaal-Economische Raad en dan haar oordeel te bepalen. Dat laatste is ook de lijn die ik heb gekozen in het debat, zoals de heer Weekers weet. Dat is voor hem ook de reden om met deze motie te komen.

Daarom wil ik eerst ingaan op de motie-Weekers/Huizinga-Heringa, waarin wordt gevraagd om vooruitlopend daarop enkele aanpassingen te laten plaatsvinden, waaronder de mogelijkheid om te kiezen voor het afspiegelingsbeginsel in plaats van het systeem van last in first out. Feitelijk bestaat die mogelijkheid al. Wat verandert, is dat het afspiegelingsprincipe het leidend beginsel zou moeten worden in plaats van het LIFO. Dat is een kleine feitelijkheid in de tekst van de motie waarover wij het eens zijn.

Verder staat er dat de minister een afwijkingsmogelijkheid bij cao wil introduceren, maar dat gaat eigenlijk wat verder. De regering is voornemens om in de wet op te nemen dat er, als er in de cao ontslagcriteria zijn afgesproken, langs die weg ontslagen kan worden zonder verdere toets van CWI of overheid. In die gevallen wordt er niet meer getoetst door het CWI. Dat gaat heel ver. Het is niet alleen een inhoudelijk, maar ook een formeel criterium dat er niet meer getoetst wordt door CWI, als in de cao afspraken zijn gemaakt over ontslagcriteria.

Dat legt dus een zware verantwoordelijkheid bij de cao-partijen; de werkgevers- en werknemersorganisaties. Zij kunnen in vrijheid afspreken hoe het ontslag, het arbeidsmarktbeleid en de belangen van werkgever en werknemer duurzaam met elkaar in evenwicht kunnen worden gebracht in sectoren als de bouw, de haven of de banken. Dat is mijn repliek.

Ik zeg dat de cao hier geen instrument is om meer regels te maken, maar juist om vrijheid te creëren. De cao is juist een instrument om af te wijken van die regels. Dan kan men zeggen dat de verschillende ondernemers eraan zijn gebonden, als die regels voor een bedrijfstak gelden, en dat zij dat weer vervelend vinden. Ik denk dat er een hoop bedrijfstakken zijn waar ondernemers het prettig vinden dat voor hun concurrenten dezelfde regels gelden. Als zij dat niet vinden, moeten zij geen cao afsluiten, zoals ik al eerder heb gezegd. Die ongeorganiseerde werkgevers kunnen zich dan weer organiseren om invloed uit te oefenen op het beleid in die bedrijfstak. Het is naar mijn idee op zichzelf niet nadelig dat met de cao een vrijheid kan worden gecreëerd ten opzichte van de regels. In de motie wordt echter voorgesteld om een slag verder te gaan, namelijk een vrijheid creëren voor de ondernemer binnen de regels van de regering. In de visie van de regering is dat een verkeerde stap, omdat die niet uitgaat van een evenwicht tussen de belangen van de werkgever en de werknemer die daarmee gemoeid zijn. Dat dit een eenzijdige vrijheid voor de ondernemer zou creëren, is ons hoofdbezwaar tegen die motie. Een hardheidsclausule in de bestuursrechtelijke betekenis van het woord, is niet een uitzonderingsregel. Daarvoor geldt dat juist niet is ingevuld waarvoor die is bedoeld.

Het voorstel is om in die beleidsregels een ruimere toepassing te geven aan het onmisbaarheidcriterium. Dat is op zichzelf plausibel, maar de regering is van mening dat dit zijn weg moet vinden in een evenwicht tussen de belangen van de ondernemer en die van de werknemer. Ons voornemen is om dat door middel van de cao mogelijk te maken. De plaats van het onmisbaarheidcriterium ten opzichte van het investeren in menselijk kapitaal, de toerusting van de werknemer, is bij uitstek een punt dat voor de middellange termijn deel kan uitmaken van een duurzaam, flexibel stelsel. Ik leg dat dan ook graag aan de SER voor. In de motie-Verburg/Noorman is dat ook nog wat omkleed. In de motie-Weekers/Huizinga-Heringa is het onmisbaarheidcriterium niet met zoveel woorden genoemd, maar ik neem aan dat de indieners daaronder hetzelfde verstaan. Daarbij voegen zij het element van de bovenmatige gouden handdrukken en plaatsen zij het een en ander in het kader van de geleverde scholingsinspanning. In de motie wordt de scholingsinspanning evenwichtig geformuleerd als van werkgever en werknemer. Ik ben van mening dat wij het belang van de werknemer niet volledig op de scholingsinspanning kunnen focussen. Er kan meer aan de hand zijn, maar daar komt de SER zelf ook wel achter. Daarover kunnen de betrokken partijen heel goed van gedachten wisselen. Wij zijn het erover eens dat in dit geval investering in kansen van mensen op de arbeidsmarkt aan de orde is. Als deze motie door de Kamer werd aangenomen, zou ik die opvatten als een ondersteuning van het te voeren beleid.

Mevrouw Koser Kaya is duidelijk geweest over datgene wat wij bij de begrotingsbehandeling van de D66-fractie kunnen verwachten. Zij heeft gepleit voor niet alleen een totaalvisie op ontslagrecht en WW, maar ook op reïntegratie. Dat houdt in dat zij met een samenhangende bijdrage komt als reactie op datgene wat in het debat is gewisseld. Ik zie daarnaar uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om de beraadslaging te sluiten en om op de dinsdag na prinsjesdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven