Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het Voorstel van wet van het lid Noorman-den Uyl houdende vaststelling van een wet inzake ondersteuning van alleenstaande ouders bij arbeid en zorg (Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders) (29948).

(Zie vergadering van 9 juni 2005.)

De voorzitter:

De staatssecretaris van Financiën is wegens ziekte verhinderd om het debat bij te wonen. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal ook namens hem het woord voeren.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Zonder uitkering ben je eigen baas. Dat zijn alleenstaande ouders niet die al jarenlang in deeltijdbanen en in de bijstand gevangen zitten. Voltijdwerk is vanwege het tijdsbeslag niet mogelijk, omdat zorg, opvoeding van de kinderen en een huishouden in combinatie met een hele baan gewoon te veel zijn. Daar ga je aan onderdoor. Ik heb geen vrede met het feit dat eenderde van alle alleenstaande ouders in Nederland in de bijstand zit. Als de enige reden daarvoor is dat alleenstaande ouders met zo'n combinatie van taken alleen in deeltijd kunnen werken, moeten wij daarvoor een oplossing vinden. Wij hebben het alleenstaande ouders erg moeilijk gemaakt om op eigen benen te staan. In de bijstand kan deeltijdwerk alleen lonen door premies of vrijlatingen. Zo houden wij alleenstaande ouders gevangen in de bijstand. Uit de bijstand komen en op eigen benen gaan staan is voor velen niet mogelijk door de bijna niet te nemen hindernis van de armoedeval en het mislopen van heffingskortingen. De 370.000 kinderen die leven in een huishouden op het sociaal minimum hebben minder kansen. Een betere inkomenspositie van deze gezinnen geeft de kinderen een betere start in het leven.

Dat alles heeft mij gemotiveerd om het initiatiefwetsvoorstel Vazalo te maken. Ik heb dat gedaan met ondersteuning van de PvdA-fractiemedewerkers en, met toestemming van beide bewindslieden, met de onovertroffen expertise en de bijdragen van een aantal ambtenaren van de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën. Het is voor mij een groot voorrecht om in deze zaal dit initiatiefwetsvoorstel te mogen verdedigen.

Afgelopen donderdag hebben vele woordvoerders hun inbreng geopend met waarderende woorden voor de doelstellingen van het wetsvoorstel Vazalo. De heer De Wit sprak van een creatieve oplossing en over het centraal stellen van zelfredzaamheid. De heer Weekers sprak van het lot van de alleenstaande ouders die als het ware gevangen zitten in een bijstandsuitkering en over het belang van werk om mensen uit hun sociale isolement te halen. De heer Bruls uitte zijn waardering en mevrouw Van Gent sprak van een investering in bijstandsmoeders. Ik citeer graag de heer Varela, die concludeerde met de woorden: "Zelden heb ik een voorstel gezien dat door alle partijen zo positief tegemoet is getreden als het gaat om de beoogde doelstelling."

Ik kom niet op deze waarderende woorden terug om naast mijn schoenen te gaan lopen. De heer De Wit waarschuwde mij daar al voor en ik luister heel goed naar hem. De reden is dat wij allen in deze Kamer het gevoel delen dat alleenstaande moeders eigenlijk niet in de bijstand thuishoren, tenzij het echt nodig is. De bijstand is naar zijn aard en opzet het sluitstuk, the last resort, als het iemand niet lukt om zelfstandig in het eigen levensonderhoud te voorzien. Toen in de zestiger jaren van de vorige eeuw de bijstand op de tekentafel lag, kenden wij het probleem van de gescheiden ouder nauwelijks. Het probleem was niet zichtbaar en de gescheiden ouder was zo veel mogelijk weggestopt. Gelukkig is dit sterk veranderd; gelukkig is er nu de bijstand en gelukkig vinden wij arbeid nu belangrijk voor de eigenwaarde van mensen en voor hun perspectieven, voor hun toekomst. Maar ook de opvattingen over de zorg zijn veranderd; wij zijn er allen van overtuigd dat het noodzakelijk is om onze kinderen goed op te voeden tot verantwoordelijke burgers. Maar dat kost tijd en de samenleving worstelt nog met de combinatie van arbeid en zorg. Die hoeft veelal niet door de overheid geregeld worden. Ouders zijn inventief genoeg om oplossingen te vinden en zij kunnen goed beoordelen wat de overheid al dan niet op zich zou moeten nemen. Wat ouders zelf goed kunnen, moeten zij ook gewoon doen.

In de praktijk kiest men gewoonlijk de oplossing van de anderhalfverdiener. Wij praten vaak over tweeverdieners, maar in Nederland is de anderhalfverdiener gebruikelijker, de situatie waarin de vrouw een deeltijdbaan heeft en daarnaast voor het gezin zorgt, met een beperkt gebruik van kinderopvang. De schoen wringt bij de alleenstaande ouder met jonge kinderen. Als wij vinden dat een kind goed verzorgd en opgevoed moet worden, en dat doen wij, dan moeten wij ook aanvaarden dat een alleenstaande ouder in het algemeen slechts in deeltijd kan werken. En als je in de bijstand zit, loont deeltijdwerk niet of nauwelijks. Er wordt in Vazalo niet uitgegaan van kind of baan, maar van beide, maar niet als dwang, wel als prikkel. De heer Weekers gaf het treffend aan: aan de slag, uit de bijstand. Dit is dus niet alleen mijn doelstelling, het is onze doelstelling.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

U noemde de anderhalfverdiener; daar praten wij inderdaad vaak over. Vroeger spraken wij daarbij over een combinatiescenario, over de wenselijkheid van het verdelen van arbeid en zorg tussen man en vrouw. Ziet u het model van de anderhalfverdiener nu als feit of als ideaal?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Nee, ik zie het als feit, ik constateer het. Mijn ideaal is eerlijk delen van kennis, macht, inkomen en arbeid, maar zo ver zijn wij nog niet. In die geest ben ik geboren en getogen, maar ik richt mij naar het heden en ik constateer wat de werkelijkheid is.

Ik heb mijn betoog opgebouwd aan de hand van een aantal thema's, waarbij ik de vragen van de verschillende woordvoerders heb gebundeld. Ik dank hen heel hartelijk en ik heb waardering voor de constructieve, heel zorgvuldige en gedegen benadering van mijn voorstel en voor alle aandacht die zij eraan besteed hebben. Dit heeft geresulteerd in een eindeloze rij vragen en ik heb mijn best gedaan om ze zo goed mogelijk te beantwoorden. Ik verzoek eenieder om mij erop te wijzen als ik een vraag gemist heb; het is in ieder geval wel mijn bedoeling geweest om op alle vragen te antwoorden.

Het eerste cluster dat ik wil behandelen, is de relatie tussen de Wet werk en bijstand en de Vazalo-regeling. Verschillende fracties hebben hierover vragen gesteld. Zo vraagt de heer Weekers zich af of het wel verstandig is om deze regeling te treffen, omdat ze ingrijpt in de nog niet volgroeide Wet werk en bijstand. De heer Bruls sloot hierop aan toen hij zich afvroeg of ik met dit initiatief niet afreken met fantomen uit het verleden, of ik niet alsnog de strijd aanbind met verschijnselen uit de Algemene Bijstandswet, terwijl er inmiddels een nieuwe Wet werk en bijstand is. Hij vraagt zich af of Vazalo geen omslachtige weg is om een oude bepaling uit de bijstandswet weer in te voeren, namelijk een structurele vrijlating. Anders gezegd: als wij vinden dat een uitkering te laag is, moeten wij daarover praten. Eenzelfde vraag heeft de heer Bruls over de Awir: moeten wij niet nog even wachten met het veranderen van de Awir omdat die wet nog in werking moet treden? Ook bij de heer Varela leeft de zeer logische vraag waarom wij nu een aparte wet nodig zouden hebben, de vraag of het doel niet beter binnen de bestaande wetgeving zou kunnen worden bereikt. Mevrouw Van Gent heeft op een andere manier gesproken over de relatie tussen de Wet werk en bijstand en Vazalo. Zij neemt reïntegratie als uitgangspunt en zij vindt de WWB te vaag, omdat daarin allerlei verplichtingen voor de betrokkenen worden genoemd, terwijl het voor haar bij reïntegratie om aanspraken gaat. Zij heeft een voorkeur voor Vazalo, waarin reïntegratie als een recht is geformuleerd. En ten slotte heeft mevrouw Bussemaker in dit verband terecht gewezen op een verschil in opvatting tussen de staatssecretaris en de indiener. Daar waar de staatssecretaris Vazalo en de WWB haaks op elkaar ziet staan, zie ik de ene wet in het verlengde van de andere.

Voor mij is de WWB uitgangspunt. Het doel van de wet is ook het doel van mijn fractie: werk boven uitkering. Daarover geen misverstand. Mijn initiatief is dan ook in geen enkel opzicht een poging om de WWB terug te buigen in de richting van de oude wet. De bezwaren van mijn partij tegen de WWB richtten zich destijds op onderdelen van de wet, zoals het verdeelmodel, de budgetvaststelling en de positie van de bijstandsgerechtigden, thema's waarover we nog steeds niet zijn uitgepraat. Voor de Awir geldt hetzelfde: de Kamer heeft daarmee in meerderheid ingestemd. Mijn fractie was voor het systeem van de wet, maar had onoverkomelijke problemen met de aanpak van huursubsidie en pleitte voor hardheid. Voor mij is Awir nu realiteit.

Een aantal fracties heeft gevraagd om binnen de WWB voorzieningen te treffen voor deze doelgroep. Deze vraag stellen, is meteen de randvoorwaarden aangeven. Met andere, of ruimere, voorzieningen binnen de bijstand worden de drempel en de armoedeval om uit de bijstand te komen alleen maar hoger. Ik ben in het algemeen geen voorstander van een blijvende bijverdienregeling in de bijstand. Wat ik niet wil, is de bijstandswet veranderen om alleenstaande ouders erin te kunnen houden. Ik wil ze er juist uit hebben, uit de bijstand en aan de slag. De essentie van Vazalo is dat een specifieke groep personen om bijzondere redenen onder strikte voorwaarden een extra toeslag krijgt. Zo komen ze boven het sociaal minimum uit en worden ze onafhankelijk van bijstand, net als al die andere miljoenen mensen met een baan.

Voor inkomensafhankelijke toeslagen hebben we een wettelijke regeling, de Awir. In artikel 1 van die wet staat dat deze wet geldt voor alle inkomensafhankelijke regelingen. Waarom komt de WWB er dan nog aan te pas? Om te beginnen moet er iets worden geregeld voor de overgangsperiode tot 1 januari, simpelweg omdat de Awir alleen met kalenderjaren werkt voor het toetsinkomen, en er is flankerend beleid nodig om tot een duurzame uitstroom uit de bijstand te komen. Bijstandsmoeders hebben een"opkontje" nodig om uit de bijstandsput te komen. De WWB is daarvoor de eenvoudigste oplossing. Daar komt als groot nevenvoordeel bij dat de gemeente deze alleenstaande ouders al kent en ingewikkelde intake dus niet meer nodig is. Er is gekozen voor een eenvoudige oplossing.

Het is daarom maar een heel kleine ingreep in de bestaande wetgeving, die nodig is. Het initiatiefvoorstel kent slechts elf artikelen die een kleine aanvulling zijn op de Awir en een beperkte wijziging van de WWB. Er zijn weinig wetten met zo'n forse impact die zo kort zijn. Waarom is die kleine ingreep in bestaande wetten nodig? Waarom nu al weer iets toevoegen aan de Awir? Waarom niet wachten tot alle mogelijkheden van de WWB zijn uitgerold? Ik verwijs nog even naar de inbreng van de heer Weekers, die vertelde over zijn werkbezoek, waar hij alleenstaande moeders aantrof die met het nieuwe bijstandsbeleid al aan het werk waren geholpen, maar nog niet volledig onafhankelijk van de gemeente konden leven. Tergender had ik het niet kunnen uitdrukken. Wie als bijstandsgerechtigde onafhankelijk wil worden van de gemeente, moet een reuzensprong kunnen maken qua inkomen. Anders kom je niet over de armoedeval heen en dat is voor heel veel mensen op dit moment geen realistische verwachting.

Vazalo is wel een prikkel voor de bijstandsmoeder, zo simpel ligt het eigenlijk. Vazalo gaat uit van het haalbare, houdt rekening met maatschappelijke verplichtingen om je kind te verzorgen, maar doet ook een appel op je eigen verantwoordelijkheid om op eigen benen te staan. Vazalo en de WWB staan dus niet haaks op elkaar; de WWB bevat prikkels voor de gemeenten, Vazalo voor de bijstandsmoeder. Een gemeente die haar knopen telt, zal de bijstandsmoeders stimuleren van de mogelijkheden van Vazalo gebruik te maken. Er is nog een andere reden om met Vazalo aan de slag te gaan en wel zo snel mogelijk. Een van de grote problemen van de toekomst zal de bekostiging van de vergrijzing zijn. Essentieel is daarbij dat ouderen van de toekomst naast hun AOW een eigen aanvullend pensioen hebben. Dat bouw je op door te werken en daarom moeten die bijstandsmoeders zo snel mogelijk aan de slag. Met "zo snel mogelijk" bedoel ik zodra de zorg voor het kind dat toelaat. Wie wacht, verkleint in aanzienlijke mate zijn kansen op de arbeidsmarkt. Armoede is een vrouwenprobleem, laten wij dat niet vergeten. De aanpak van de toekomstige inkomensproblemen van vrouwen ligt niet in de toekomst, maar in het heden. Ik zeg het opnieuw; ik zeg het de heer Weekers na: aan de slag, uit de bijstand.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Mevrouw Noorman zegt dat arbeidsparticipatie belangrijk is voor vrouwen met het oog op vergrijzing en AOW. Is zij het met mij eens dat het ook belangrijk is vanuit het perspectief van vrouwen voordat zij AOW-gerechtigd zijn? Immers, als je blijft werken, zijn je kansen om, wanneer je kinderen volwassen zijn, naar een uitbreiding van je baan te gaan en een volledig zelfstandig inkomen te krijgen, veel groter dan wanneer er een grote breuk in je carrière zit.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

U hebt volledig gelijk.

De heer Bruls (CDA):

Wat ik erg mis in het betoog tot dusverre, is het feit dat de WWB op zichzelf ook prikkels bevat, zowel voor alleenstaande ouders als voor anderen. Kunt u hierop ingaan? U doet het nu namelijk voorkomen alsof wij, als Vazalo er niet komt, geen enkele prikkel hebben om alleenstaande vrouwen met kinderen uit de bijstand te krijgen of, beter gezegd, aan het werk te krijgen. Ik vind dat een volslagen omkering van wat de WWB is.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik begrijp uw vraag heel goed. Natuurlijk bevat de WWB prikkels. Daar hebben wij ook allemaal ons best voor gedaan. Aan de ene kant zijn er prikkels om, als je werkt, bijvoorbeeld een premie te verdienen en daardoor iets terug te zien voor je inspanningen. Aan de andere kant zijn er sancties voor het geval je bijvoorbeeld niet voldoet aan de sollicitatieverplichting. In de sfeer van flankerend beleid zijn er ook nog mogelijkheden om je positie op de arbeidsmarkt te verbeteren door scholing, sollicitatietraining en dergelijke, zij het dat je daar alleen maar aanspraak op hebt. Dit hele pakket aan maatregelen leidt ertoe dat alleenstaande ouders die een combinatie moeten maken van arbeid en zorg voor de kinderen, misschien wel wat meer in deeltijd kunnen werken binnen de bijstand, maar leidt er niet toe dat zij daaruit komen. Immers, het is eigenlijk inherent aan de Bijstandswet dat de drempel om uit de bijstand te stromen, zo hoog is dat je die als alleenstaande ouder eigenlijk niet kunt nemen. Dat is ook de reden waarom een derde van de alleenstaande ouders in Nederland in de bijstand zit.

De heer Bruls (CDA):

Ik kom nog even op mijn punt terug. U praat namelijk over de oude nieuwe ABW. Gaat u eens in op de zaken die bijvoorbeeld in Rotterdam zijn opgepakt. Dat zijn echt goede projecten waardoor alleenstaande vrouwen met jonge kinderen uit de bijstand en aan het werk zijn gekomen en zorg en arbeid dus weten te combineren. Dat zijn toch de prikkels waar het om gaat? De WWB maakt die volop mogelijk. De vraag is dus waarom wij uw voorstel daarvoor nodig hebben.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik ben in Rotterdam geweest, ik ben zelfs een dag aanwezig geweest bij de gesprekken met alleenstaande ouders met kinderen onder vijf jaar. Ik heb ook gezien wat die gesprekken opleveren. Die leiden er bijvoorbeeld toe dat een deel op cursus gaat. Uit de gesprekken is echter ook gebleken dat voor een deel van die ouders hulp nodig is, bijvoorbeeld van het Riagg, of scholing. Kortom, het is een heel intensieve en vruchtbare aanpak. Het aantal alleenstaande ouders in de bijstand is het afgelopen jaar echter wel iets toegenomen ondanks de WWB, maar het percentage is de afgelopen tien jaar min of meer constant. Dit kan met de conjunctuur te maken hebben, maar het aantal alleenstaande ouders in de bijstand ligt al tien jaar tussen 91.000 en 94.000. De arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders binnen de bijstand ligt op 14,7%, terwijl dat percentage onder alleenstaande ouders buiten de bijstand meer dan 40% hoger ligt. Dit betekent dat de methodiek van de WWB onvoldoende is toegesneden op de problematiek van alleenstaande ouders, namelijk de combinatie van werk, de zorg voor kinderen en het doen van een huishouden. Blijkbaar kan een grote groep mensen dit alleen in deeltijd. Trouwens, de meerderheid van de alleenstaande ouders in Nederland werkt in deeltijd. Als je echter alleen maar in deeltijd kunt werken, kom je nooit de bijstand uit, tenzij er een voorziening wordt gecreëerd om die mensen te helpen om er met deeltijdarbeid uit te stromen. En dat is wat het wetsvoorstel Vazalo beoogt te doen. Ik heb echt wel waardering voor de huidige WWB en alle kwaliteiten die daarin zitten, maar die wet maakt die stap niet mogelijk voor een derde van de Nederlandse alleenstaande ouders.

Mevrouw Koser Kaya (D66):

Is de belangrijkste reden dat vrouwen met kinderen niet fulltime kunnen werken dat zij hun kinderen in die periode niet op een goede manier kunnen onderbrengen? Of vormen de schooltijden, ophaaltijden, tussenschoolse opvang en dergelijke een probleem? Wat is nu de voornaamste reden waarom een groot deel niet fulltime kan werken, terwijl een ander deel dat wel kan?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik kom daar later in mijn verhaal op terug, want u hebt daar uitvoerig vragen over gesteld. U hebt dus ook recht op een uitvoerig antwoord omkleed met cijfers. De bottom-line is evenwel dat de belastbaarheid van iemand zijn beperkingen heeft. Voor kinderen zorgen, kinderen opvoeden, het huishouden doen en dan ook nog een fulltime baan is voor velen niet weggelegd. Zij kunnen dat gewoon niet aan, zij worden daar knettergek van. Er zijn mensen die het kunnen. Ik zal straks uitleggen wie dat zijn en waarom zij dat kunnen. Het overgrote deel van de alleenstaande ouders kan het echter niet. Het is tijd dat wij dat gewoon hardop tegen elkaar zeggen.

Mijn volgende blok betreft de positieve discriminatie van de alleenstaande ouder. Mag een alleenstaande ouder een voorkeursbehandeling krijgen? Dat is een essentiële vraag die de heer Bruls heeft gesteld. Hij gaf daarbij aan dat wij een goed uitkeringsstelsel hebben, waarvan de bijstand deel uitmaakt, en dat er voor mensen die langdurig in de bijstand zitten een langdurigheidstoeslag geregeld is. Ook het inleveren van de privacy in de bijstand kan geen reden zijn voor een aparte behandeling. Andere bijstandsgerechtigden moeten dat ook. De heer Bruls vroeg ook waarom twee-oudergezinnen er niet onder vallen, zoals mannen en vrouwen die mantelzorg geven aan hun moeder of mensen die met een handicap in de bijstand zitten en alleen in deeltijd kunnen werken.

Er zijn verschillende redenen waarom alleenstaande ouders als categorie een andere positie innemen dan de andere groepen die genoemd zijn. Die reden is heel principieel. Ik verwijs daarbij naar het tweede lid van artikel 25 van de Universele verklaring voor de rechten van de mensen. Daarin staat letterlijk: moeder en kind hebben recht op bijzondere zorg en bijstand van de overheid. De term "bijstand" heeft hier natuurlijk een andere betekenis dan alleen de uitkering op grond van de WWB. Ook de term "moeder" mag breder worden opgevat dan alleen een vrouwelijke ouder. De essentie staat echter. Waar het om gaat, is dat de zorg voor de opvoeding van kinderen van een bijzonder karakter is. Erna Hooghiemstra, directeur van de Nederlandse Gezinsraad, zegt: "Als een verzorgingsstaat iets zou moeten nastreven, is het wel het garanderen van een bestaansminimum. Het huidige stelsel van sociale zekerheid lijkt erop gericht te zijn, maar toegepast op gezinnen blijkt de betrekkelijkheid ervan. Gezinsleden en met name de kinderen hebben niet alleen voldoende geld nodig om goed te kunnen functioneren, maar ook voldoende tijd en voldoende kwaliteit van de zorg. De componenten tijd en zorg zijn in het huidige stelsel sterk ondergewaardeerd."

Ik ben dit met haar eens en ik denk eigenlijk dat wij het daar allemaal mee eens zijn. Anno 2005 verwachten wij immers allemaal van burgers dat zij zorgen en werken. Wie taken thuis niet kan verdelen, mag in mijn ogen dan een beroep doen op steun van de overheid in de mate waarin en zo lang dat ook echt nodig is. Daarom stelt Vazalo zulke harde grenzen: er moet een arbeidsinkomen zijn en er moet een prikkel zijn om meer te gaan werken. De ondersteuning is gekoppeld aan de onvermijdelijkheid om thuis te zijn voor zorg en die onvermijdelijkheid vermindert met de leeftijd van het jongste kind.

De heer Bruls (CDA):

Ik maak mij sterk dat in het eerste artikel van datzelfde verdrag voor de rechten van de mens niet staat dat wij zorg hebben voor eenieder. Ik heb dit niet opgezocht, maar dat zal ik nog doen. Mijn vraag is evenwel of het punt waarover wij nu spreken niet geborgd is in de Wet werk en bijstand door een artikel op te nemen waarin een alleenstaande ouder een bijzondere positie heeft waar het gaat om het kunnen kiezen voor de zorg voor zijn of haar kinderen en waar het gaat om de verplichting om te solliciteren. Hebben wij dat ook niet geborgd dankzij een amendement van uzelf dat ertoe strekt een aantal voorzieningen, waaronder kinderopvang, te bieden? Waarom is dat onvoldoende?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

In de bijstandswet is een aantal voorzieningen opgenomen dat specifiek is toegesneden op de alleenstaande ouders. Een ervan is overigens het gevolg van een amendement van uw kant waarin voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar een vrijlating mogelijk is ten aanzien van fiscale heffingskortingen. Als het kind eenmaal vijf jaar is, stopt die vrijlating, hetgeen een forse armoedeval tot gevolg heeft. Als je dan niet in staat bent om voltijds aan de slag te gaan, blijf je in de bijstand, terwijl je wel de vrijlating kwijt bent.

Kortom, er is een beperkt aantal mogelijkheden van vrijlating en bovendien is er het premiesysteem. Al die instrumenten binnen de bijstand zorgen er niet voor dat de alleenstaande ouder met een deeltijdbeschikbaarheid uit de bijstand geraakt. Aangezien ik het niet juist vind dat eenderde van de alleenstaande ouders in Nederland in de bijstand zit – 95% van hen zijn vrouwen – heb ik de Vazalo gemaakt, die eigenlijk voortborduurt op wat wij al in de bijstandswet geregeld hebben voor specifieke groepen, van wie de mogelijkheden om uit de bijstand te geraken te beperkt zijn.

De heer Bruls (CDA):

Zegt u dus eigenlijk dat op dit moment de Wet werk en bijstand niet voldoet aan het EVRM?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Nee, zo ver ga ik helemaal niet. De desbetreffende groep heeft een zodanig uitzonderlijke positie dat die niet op de grote hoop gegooid kan worden met mensen die bijvoorbeeld een arbeidshandicap hebben, zonder overigens de problemen van laatstgenoemden weg te poetsen. Het gaat mij erom dat de overheid de positie van moeder en kind of vader en kind omringt met een zekere zorg.

Voorzitter. Natuurlijk zijn er ook andere groepen die steun nodig hebben, ook binnen de bijstand. Mevrouw Bussemaker vroeg in dit verband aandacht voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de bijstand. Deze doelgroep valt buiten de context en de criteria zoals ik die in de wet Vazalo geschetst heb. Ik zou mij kunnen voorstellen dat buiten het kader van deze wet gekeken wordt naar voorzieningen in de bijstand voor mensen die met deeltijdwerk blijvend op bijstand zijn aangewezen vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Nogmaals, de vergelijking met deze doelgroep gaat mank. Deze categorie valt wat mij betreft buiten het bestek van dit wetsvoorstel.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik snap dat u dat vindt, hetgeen ook wel blijkt uit de memorie van toelichting. Maar kunt u zich met mij voorstellen dat het scheve ogen bij mensen onderling kan geven, in de zin dat een arbeidsongeschikte zich afvraagt waarom de alleenstaande moeder wel iets krijgt en hij of zij niet?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik kan mij in ieder geval voorstellen dat iemand die vraag stelt. De alleenstaande moeder is evenwel niet één individu; het is een individu met daaraan vast een gezin van kinderen in een kwetsbare positie. Ik wijs erop dat de 370.000 kinderen in huishoudens op een bestaansminimum minder kansen hebben. Het gemiddeld opleidingsniveau is lager. Het zijn bijna allemaal vmbo-kinderen. Met alle respect, maar dat zijn kinderen "at risk". Zowel nationaal als internationaal zeggen wij dat er voor moeder en kind een extra zorg vanuit de overheid rechtvaardig is vanwege die tweezaamheid.

De volgende vraag is of van een alleenstaande ouder verwacht mag worden dat deze parttime of fulltime werkt. Uit de inbreng van de verschillende fracties blijkt dat van een alleenstaande ouder verwacht mag worden dat zij arbeid en zorg combineren. In het wetsvoorstel ga ik uit van het feit dat de combinatie van zorg en opvoeding van kinderen en werk ertoe leidt dat alleenstaande ouders in beginsel alleen voor deeltijdwerk beschikbaar kunnen zijn. De heer Weekers heeft aangegeven dat hij de parttime-beschikbaarheid niet tot norm wil verheffen. Misschien verbaast het hem, maar ik ben het gewoon met hem eens. Voor mij is het uitgangspunt om met deeltijdwerk uit de bijstand te komen, geen norm. Er is niets tegen voltijdwerkende alleenstaande ouders. Het wetsvoorstel is dan ook zo vormgegeven dat ook voltijdwerkende alleenstaande ouders met een laag inkomen profijt hebben van de Vazalo-regeling omdat men zo ook meer inkomen genereert. De werkelijkheid is overigens dat veel voltijdwerkende alleenstaande ouders hoogopgeleide alleenstaande ouders zijn met een au pair of een andere vaste voorziening en hulp aan huis. De doelgroep van alleenstaande ouders in de bijstand is voor driekwart laag opgeleid. Het wetsvoorstel richt zich ook op die ouders voor wie het regime van de bijstand hen tot op heden binnen de bijstand houdt.

De heer Bruls geeft aan dat het kiezen tussen arbeid en zorg niet gekoppeld moet worden aan de armoedeproblematiek. Ik ben dat met hem eens. Die koppeling kan je niet zonder meer leggen, maar het is natuurlijk wel zo dat de bijstand per definitie een minimuminkomen betekent en dat kinderen in een huishouden met een laag inkomen minder kansen hebben. Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om met deeltijdwerk en zorg de inkomenspositie te verbeteren.

De heren Weekers en Bruls en mevrouw Koser Kaya zijn ingegaan op de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders. De heer Bruls trekt daarbij de conclusie dat bijna de helft van de alleenstaande ouders meer werkt dan met het wetsvoorstel als minimum wordt beoogd. Mevrouw Koser Kaya gaat in op het feit dat een kwart van de alleenstaande ouders meer dan 35 uur per week kan werken. De cijfers over de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders, zoals opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag, kunnen nader verduidelijkt worden. Een kwart van alle alleenstaande ouders in Nederland werkt 35 uur per week. Maar uitgesplitst naar mannen en vrouwen blijkt dat 62% van de alleenstaande vaders voltijd werkt en slechts 17% van de alleenstaande moeders. In de bijstand is 90% van de alleenstaande ouders vrouw. Dat betekent dus dat de voltijdarbeidsparticipatie van alleenstaande ouders die moeder zijn, laag is, ook buiten de bijstand. Dat is veel lager dan eerdergenoemd kwart. Daaruit blijkt hoe moeilijk het is om als alleenstaande moeder aan de slag te gaan, ook al zit je niet in de bijstand. Er is dus een wereld te winnen als wij ons daar niet zonder meer bij neerleggen.

Mevrouw Koser Kaya heeft verder gevraagd welke obstakels ten grondslag liggen aan de beperkte arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders. Zoals blijkt, is de beperkte arbeidsparticipatie vooral die van de alleenstaande moeder, al dan niet in de bijstand. Dat heeft natuurlijk te maken met onvoldoende passende voorzieningen, zoals kinderopvang. Het heeft ook te maken met de belastbaarheid van de moeder bij de combinatie van arbeid, opvoeding en het draaien van een huishouding zonder hulp. Alleenstaande ouders met een laag inkomen hebben geen geld voor hulp of oppas. Uit de CBS-berichten van 17 mei jongstleden over de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders blijkt dat vooral alleenstaande ouders van jongere kinderen hun deeltijdbaan te groot vinden en dat alleenstaande ouders van oudere kinderen menen dat vaak meer werk mogelijk is. Alleenstaande ouders met kinderen tussen de acht en de twaalf jaar zeggen dat hun arbeidsparticipatie past in hun bestaan.

Met betrekking tot de sollicitatieplicht hebben mevrouw Huizinga-Heringa en de heer Bruls verwezen naar de totstandkoming van de Wet werk en bijstand en het amendement-Noorman-den Uyl dat tijdens de behandeling van die wet is ingediend. In dat amendement staat als voorwaarde voor de sollicitatieplicht van alleenstaande ouders dat de gemeenten zich moeten overtuigen van de belastbaarheid, de scholing en de beschikbaarheid van passende kinderopvang. Zit er licht tussen mijn opstelling van toen en nu? Ik vind dat een interessante vraag. Ik sta nog steeds voor de volle honderd procent achter mijn inzet bij de Wet werk en bijstand. Overigens heb ik gemerkt dat er nogal wat gemeenten zijn die geen enkele moeite meer doen voor scholing, laat staan een wat langere scholing, en dat lang niet iedere gemeente kijkt naar de belastbaarheid van de alleenstaande ouder. Het wetsvoorstel-Vazalo geeft alleenstaande ouders een kans om uit de bijstand weg te komen, maar houdt tegelijk rekening met de belastbaarheid van de alleenstaande ouder. Ziehier de consistentie. Een vrijstelling van de sollicitatieplicht houdt mensen vast in de bijstand; dat moeten wij wel onder ogen zien.

Mevrouw Huizinga-Heringa vroeg daarnaast of voor deze doelgroep een partiële sollicitatieplicht moet gelden. Ik ga ervan uit dat aan de bestaande sollicitatieverplichting niets verandert en daarin leveren de gemeenten maatwerk. Wel zal een alleenstaande ouder die deeltijdwerk vindt waarmee zij per 1 januari van het volgend jaar uit de bijstand stroomt omdat zij aan de Vazalo-toegangseisen voldoet, voldoende aan haar sollicitatieplicht tegemoetkomen.

Ik kom aan een volgend cluster. Bevat Vazalo een prikkel om minder te gaan werken of juist geen prikkels? De heer Weekers vroeg of je met een baan van achttien uur in de Vazalo-regeling terecht kunt komen. Het antwoord is "ja". Is het jongste kind twaalf jaar, dan moet je minimaal ongeveer twintig uur werken. Wie meer dan het wettelijk minimumloon verdient of partneralimentatie ontvangt, kan volstaan met minder uren werk. Zo ziet het eruit.

De leden Weekers, Huizinga-Heringa en Bruls vroegen naar de prikkels die de Vazalo-toeslag biedt om te gaan werken. Brengt extra overheidssubsidie voor parttime werkende alleenstaande ouders mee dat dezen geneigd zijn minder te gaan werken dan in de bijstand? Kan iemand met een hele baan op het minimum niet met Vazalo en een parttime baan een vergelijkbaar inkomen verwerven? In de tabel die vandaag aan de Kamer is gezonden, is de hoogte te zien van de Vazalo-toeslag bij verschillende inkomens. De keuze voor minder werk, zoals in het voorbeeld van de LPF, is daarmee goed te illustreren. Iemand van wie het jongste kind nog geen twaalf jaar is, heeft een volle baan tegen het minimumloon; het inkomen is dan € 14.725. De Vazalo-regeling, bij behoud van de baan, betekent een inkomen van € 16.198; dat is € 1473 meer, een inkomensstijging van 10%. Stel dat zij korter gaat werken. Om haar oude inkomen te houden, kan ze één dag per week minder werken. Ze verdient dan 80% van het nettominimumloon en krijgt als inkomen € 14.725. Daardoor kan ze meer tijd besteden aan kinderen en huishouden. Zou ze teruggaan naar een kleinere deeltijdbaan van tweeënhalve dag per week, dan zou ze nog net in de Vazalo-regeling vallen – want anders valt ze terug in de bijstand – en dan zou haar inkomen terugvallen naar € 13.252; dat is bijstandsniveau. Het inkomensverlies is in dat geval dertig procentpunt, € 3000. Dat is fors, dat doet iemand niet zomaar. Indien ze haar baan meer dan halveert, voldoet ze niet meer aan de Vazalo-grens, komt in de bijstand terecht en krijgt een zware sanctie, of de uitkering wordt geweigerd omdat ze door eigen schuld in de bijstand is terechtgekomen. Zo is de werkelijkheid immers ook; je kunt niet zomaar een inkomen opgeven en naar de bijstand lopen in de trant van: ik heb me bedacht, doe mij maar een uitkering. Minder werken kan dus, de prijs is minder inkomen. Met de Vazalo-toeslag geldt dat meer werk meer loont, maar het omgekeerde geldt ook. Het is dus niet interessant om meer dagen niet te werken, maar één dag kan, die kost je geld.

De heer Weekers stelt dat de gemeenten meer nadruk zouden moeten leggen op de toetsing van het bestaan van een ex-partner die jegens de kinderen en zijn voormalige levensgezel zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Ik ben het graag met hem eens, maar helaas is dit niet in alle gevallen mogelijk. Niet altijd heeft de ex-partner het geld voor partner- of kinderalimentatie: de vader van de kinderen kan onbekend zijn en de relatie tussen de ouders kan zo slecht zijn dat gezamenlijke opvoeding niet mogelijk is. In al die situaties helpt de Vazalo-regeling juist de kwetsbaarste alleenstaande ouder om uit de bijstand te komen. Wellicht is het goed om te bedenken dat in niet meer dan zes procent van de gevallen in de hele bijstandspopulatie van 94.000 alleenstaande ouders sprake is van alimentatie, waarbij in anderhalf procent sprake is van partneralimentatie en in vier procent sprake is van kinderalimentatie. Ook de hoogte van de bedragen is bescheiden. Dat betekent dat alimentatie voor mensen in de bijstand een bescheiden rol speelt. De Vazalo-regeling leidt ertoe dat het voor alleenstaande ouders interessant wordt om echt op kinder- of partneralimentatie te stáán; ze krijgen ze meer mogelijkheden. Dit kan een bijdrage leveren aan de gedachte die de heer Weekers verwoordde.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

U noemde drie redenen waarbij geen sprake is van alimentatie en Vazalo een oplossing kan bieden. Is dit een limitatieve opsomming of zijn er andere gevallen denkbaar?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik denk dat de meeste gevallen wel tot deze groep behoren, maar ik heb het niet met een microscoop bekeken. Dit is een grove indeling. Er ligt op dit moment echter een wetsvoorstel over de inning van kinderalimentatie voor bij de Kamer en dat is niet voor de gezelligheid; dat ligt voor omdat in Nederland verhoudingsgewijs weinig kinderalimentatie wordt betaald en de Kamer vindt dat de hoogte van de alimentatie meer zou moeten worden afgepast op het inkomen van de niet-verzorgende ouder. Inderdaad wordt binnen de bijstand relatief weinig alimentatie betaald, maar laten we ook niet onnozel zijn: veel alimentatie wordt in natura betaald, bijvoorbeeld in de supermarkt, en laat zich niet registreren. Bij de wet Vazalo is het interessant om de alimentatie gewoon netjes, open en bloot op tafel te leggen, omdat er een vrijstelling is voor kinderalimentatie.

Nu sancties en scholing. De heer Bruls vroeg waarom er geen sanctie wordt opgelegd als een deelnemer aan de Vazalo-regeling niet gebruikmaakt van het recht op scholing. Dit recht op scholing is bedoeld om laagopgeleide alleenstaande ouders kans te geven op functies waarin ze meer kunnen verdienen dan het minimumloon. Met startkwalificaties kunnen alleenstaande ouders in deeltijd een inkomen verdienen waarmee zij hun gezin kunnen onderhouden zonder bijstand, met perspectief op doorgroei naar betere functies. Aan het recht op scholing heb ik geen sancties verbonden omdat ik alleenstaande ouders niet wil verplichten tot het volgen van een opleiding; ze hebben immers al de zorg voor hun gezin en hun werk. Het biedt ze wel kansen. De gemeente kan hen in de ontwikkeling van hun kansen begeleiden. Het is spijtig om te merken dat gemeenten dit op dit moment nog te weinig doen.

De heer Bruls (CDA):

Ik kom terug op mijn vraag: waarom zíj wel en anderen niet? Ik ken wel meer bijstandsgerechtigden die dit een heel goede regeling zouden vinden. Het is uitermate sympathiek, een prachtige filosofie, maar volgens mij werkt het niet zo. We hebben hier veertig jaar ervaring mee: geen recht zonder een sanctie. Dus, waarom zij wel en anderen niet?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik kom straks terug op het recht op scholing, een onderdeel waarop van alle kanten behoorlijke kritiek is gekomen. U vraag is terecht, maar ik behandel de vragen bij voorkeur in clusters omdat dat het debat ten goede komt. Vindt u het goed als ik erop terugkom? U krijgt geheid antwoord op uw vraag, want ik was er al op geprepareerd.

Mevrouw Huizinga-Heringa vroeg naar een onderbouwing van mijn veronderstelling dat alleenstaande ouders geen genoegen met lagere inkomsten en minder werk. Dat is niet zo eenvoudig. Met invoering van de wet Vazalo krijgen alleenstaande ouders andere prikkels. De alleenstaande ouder zal zelf moeten afwegen in hoeverre haar belastbaarheid opweegt tegen meer inkomen. Uit het eerdere genoemde onderzoek van het CBS blijkt dat alleenstaande werkende ouders met kinderen jonger dan 4 jaar graag minder willen werken, terwijl alleenstaande ouders met kinderen van 12 jaar of ouder juist graag meer willen werken. Het is niet ondenkbaar dat Vazalo-ouders met kleine kinderen vaker een kleine deeltijdbaan kiezen. Naarmate de kinderen ouder worden en de kosten ervan toenemen, zullen zij proberen om hun werk uit te breiden. Het staat vast dat ouders die de Vazalo-toeslag ontvangen allemaal een laag inkomen hebben. Zij verdienen nooit meer dan 110% van het wettelijk minimumloon exclusief de toeslag of 115% hiervan inclusief de toeslag.

De heer Weekers heeft zowel aan de indiener als aan de bewindspersonen gevraagd of er geen nieuwe armoedeval wordt gecreëerd. De heer Bruls vraagt zich af of er geen sprake is van een verschuiving van het probleem. In de schriftelijke beantwoording beweren de bewindslieden dat bij een inkomen boven 115% van het minimumloon een toename van de marginale druk ontstaat omdat de Vazalo-toeslag onbelast is. Dat klopt echter niet. Er is geen sprake van een nieuwe of een verschoven armoedeval, zoals ook blijkt uit de vandaag toegezonden tabel. Als er al sprake is van een armoedeval dan heeft die te maken met het probleem van het verzilveren van de fiscale heffingskorting. Uit de tabel blijkt dat de laatste stappen van de Vazalo-toeslag alleen bestaan uit verzilvering van de fiscale heffingskorting en die is onbelast, zoals men weet.

De armoedeval kan alleen opgelost worden door een geleidelijke afbouw van inkomensafhankelijke maatregelen, zoals blijkt uit het rapport over de harmonisatie van inkomensafhankelijke maatregelen. De bijstand laat dit echter niet toe, dus moet daar iets voor geregeld worden. De Vazalo-regeling is eenvoudig en transparant. Alleenstaande ouders worden al vanaf een inkomen van 55 tot 60% van het minimumloon geprikkeld om weer te gaan werken. Voor hen is de armoedeval weggenomen. Alleenstaande ouders kunnen straks in een eenvoudige tabel zien welke toeslag bij welk jaarinkomen hoort. In die tabel staat ook welke toeslag zij krijgen als zij meer gaan verdienen. Simpeler dan die tabel kan ik het niet maken.

Mijn volgende cluster gaat over het startjaar, het overbruggingsjaar en het vertrek uit de bijstand. Hierover zijn veel vragen gesteld door de Kamer, maar ook de VNG heeft opmerkingen gemaakt over de regeling in de WBB in het start- of het overbruggingsjaar. Alle inkomensafhankelijke maatregelen worden op grond van artikel 1 van de Awir in de wet ondergebracht. Voor de Awir wordt echter getoetst op het jaarinkomen. Dat zou betekenen dat men alleen maar per 1 januari in aanmerking kan komen voor de Vazalo-toeslag. Door de systematiek van het jaarinkomen zou een tussentijdse instroom in de Awir leiden tot een te laag inkomen. Dan komt men onder bijstandsniveau. De woordvoerders die deze wet hebben behandeld, weten haarfijn hoe het zit.

Voor dat probleem zijn drie oplossingen mogelijk. In de eerste plaats kan in de WBB een overbruggingsregeling tot 1 januari van het volgende jaar worden opgenomen. In de tweede plaats kan de instroom in de Vazalo beperkt worden tot 1 januari van het eerstvolgende jaar. Daarbij worden de inkomsten uit deeltijdwerk verrekend en wordt aan de gemeenten overgelaten of er iets aan de vrijlating of aan de premie wordt gedaan. In de derde plaats kan er een regeling in de WBB worden opgenomen om het deeltijdinkomen aan te vullen en de kinderalimentatie vrij te laten. Daarmee wordt vooruitgelopen op de regels die na 1 januari gelden op grond van Awir. Bij het maken van een goede aansluiting op de Awir had ik de keuze uit deze drie smaken.

Ik heb voor de laatste optie gekozen, omdat het mij gepast lijkt dat betrokkenen wennen aan het Vazalo-systeem vanaf het moment dat aan de eisen wordt voldaan. Men hoeft dan geen maximaal elf maanden te wachten op de voordelen van Vazalo. Het gemeentelijk uitvoeringspanel heeft inmiddels aangegeven dat de regeling goed uitvoerbaar is. Ik heb daarover op 1 juni nader overleg gevoerd. Deze argumentatie verklaart waarom het wenselijk is om bij de WWB de aansluiting en overbrugging, vanaf het moment dat aan de toegangseisen wordt voldaan tot 1 januari, via de AWIR-toeslag van de Belastingdienst te regelen.

De heer Weekers en de heer Varela hebben bezwaar gemaakt tegen de vrijlating van kinderalimentatie in het toetsinkomen voor Vazalo. Kinderalimentatie wordt niet meegenomen in het fiscaal belastbaar inkomen of in het Awir-toetsinkomen. Dit geldt ook voor de zorgtoeslag, de huursubsidie en de kinderopvang. De hoogte van het inkomen hoeft zo door de Belastingdienst Toeslagen maar een keer te worden berekend. Het zou ook raar en heel kostbaar zijn als de Belastingdienst Toeslagen moet rechercheren of iemand vroeger ooit een bijstandsuitkering heeft ontvangen om vervolgens het toetsinkomen aan te passen. Dat inkomen is dan anders dan het toetsinkomen dat geldt voor huursubsidie, zorgtoeslag of kinderopvangtoeslag. Daarmee heb ik ook antwoord gegeven op de vraag van de heer Weekers of vanwege de kinderalimentatie AWIR de meest geëigende regeling is voor de Vazalo-toeslag. AWIR, ook aangenomen door de VVD-fractie, schrijft voor dat alle nieuwe inkomensafhankelijke maatregelen moeten worden opgenomen in AWIR. Daarmee zijn ook de definities en het systeem van het toetsinkomen wettelijk voorgeschreven. Daarmee wordt de heer Weekers op zijn wenken bediend.

De heer Weekers heeft gevraagd waarom de Vazalo-regeling van kracht is tot het jongste kind 16 jaar is. Ik ben met hem van mening dat kinderen naarmate zij ouder worden minder ouderlijke verzorging nodig hebben. Vandaar dat in de Vazalo-regeling twee momenten zijn ingebouwd waarop de ouder geprikkeld wordt om meer te gaan werken: als het jongste kind 12 jaar wordt en als het jongste kind 16 jaar wordt. Dan houdt de regeling op. Ik heb ervoor gekozen de regelingen door te laten lopen tot het jongste kind 16 jaar wordt omdat ook opgroeiende pubers opvoedkundige aandacht nodig blijven hebben van hun ouders. De meeste kinderen van bijstandsmoeders gaan naar het vmbo. Sleutelkinderen hebben meer risico op ontsporing en schooluitval dan kinderen waarvan de ouders wat dichter op de opvoeding zitten. De opvoeding vraagt weldegelijk de aanwezigheid van de ouder, ook bij een puber. Tijdens overleg met verschillende belangenorganisaties is benadrukt dat 12- tot 16-jarigen aandacht verdienen van de opvoeder. De aandacht die oudere kinderen nodig hebben, is minder gebonden aan vaste tijdstippen en meer aan aanwezigheid en toezicht van de alleenstaande ouder. Van die ouder mag dan ook verwacht worden meer beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt dan de alleenstaande ouder met kleine kinderen. Ook daarin voorziet de Vazalo-regeling.

Mevrouw Bussemaker en de heren Weekers en Bruls hebben vragen gesteld over het recht op scholing voor alleenstaande ouders. Het in de wet opgenomen recht op scholing is geen verplichting. Aan het bestaande gemeentelijke instrumentarium om mensen in de bijstand te verplichten tot activiteiten richting arbeidsmarkt is geen enkele verplichting toegevoegd in Vazalo. Voor alleenstaande ouders met onvoldoende startkwalificaties is een beperkt recht op scholing opgenomen. De achterliggende gedachte hierbij is dat de alleenstaande ouder ook op termijn alleenverdiener zal zijn en een gezin zal moeten onderhouden. Wil men via deeltijd voldoende tijd hebben voor de opvoeding en verzorging van de kinderen, dan is het nodig om een hoger uurloon te kunnen verdienen. Een opleiding tot mbo-niveau maakt een duurzame binding met de arbeidsmarkt met een hoger uurloon meer kansrijk. Doel van de Vazalo-regeling is om mensen duurzaam uit de bijstand te houden en op termijn onafhankelijk van de Vazalo-regeling te maken.

Het belang van scholing en aandacht voor scholingsniveau kwam nadrukkelijk aan de orde in de expert meeting waarvan de Kamer een verslag heeft ontvangen. Een korte sondering bij een aantal gemeenten laat zien dat op dit moment weinig aan scholing wordt uitgegeven. Dat was een van de thema's van het afgelopen Divosa-congres. Ook noem ik het prikkelende artikel van Pieter Hilhorst in de Volkskrant van twee weken geleden. Uit de reacties van Hengelo en Amsterdam blijkt dat alleenstaande ouders met een bijstanduitkering over het algemeen laag zijn opgeleid. Eenderde van de klanten heeft scholing nodig. De kosten variëren tussen de € 1000 en € 8000, afhankelijk van de afstand tot de arbeidsmarkt. Het gaat ook om taal en werk-leertrajecten. De kosten voor de scholing in Hengelo bedragen gemiddeld € 2500 per klant. Deze bedragen passen binnen de raming van een gemiddeld bedrag van € 2000 per klant.

De heer Bruls (CDA):

Ik had een vraag over "geen rechten zonder plichten" gesteld. Of is dat een ander blok?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik wil daar graag nu op ingaan. U vindt dat er bij rechten ook plichten horen. Ik heb daar niet voor gekozen. Een aantal fracties en sommige gemeenten hebben kritiek op dit punt. Zij vinden dat het vastleggen van een recht op scholing een te grote inbreuk is op de gemeentelijke bevoegdheid om per cliënt af te wegen wat de meest passende route is om uit de bijstand te komen. Het vastleggen van een recht op scholing neem ik daarom in heroverweging. Overigens heb bewust niet gekozen voor een verplichting. Mijn invalshoek was om deze route zo aantrekkelijk te maken dat er geen verplichting nodig is. Ik geef een citaat uit het boekje Keurslijf van de uitkering: "Ik heb vrijwilligerswerk gedaan in een verpleegtehuis. Ik had graag activiteitsbegeleider willen worden maar die opleiding duurde een jaar of twee. Je gaat een dag in de week naar school en loopt daarnaast stage. De sociale dienst vond dat te lang. Ik zou daardoor te lang in de bijstand blijven. Hadden ze me die opleiding laten doen, dan was ik met twee, drie jaar uit de bijstand gekomen. Ik zit er nu na zes jaar nog in." In dat licht koos ik voor dat recht op scholing, maar ik zie dat de gemeenten daar drie keer niks voor voelen. Zelfs in de ondersteunende brief van Ahmed Aboutaleb, wethouder in Amsterdam, wordt geschreven dat men tegen dit ene punt aanhikt. Het commitment van de gemeenten is belangrijk om deze alleenstaande ouders, en uiteraard anderen, op de weg uit de bijstand te brengen. Dan is het niet goed om hun op één onderdeel de les te lezen of het gevoel te geven dat hun beleidsbevoegdheid wordt beperkt.

De heer Bruls (CDA):

Moet ik hieruit afleiden dat u het wetsvoorstel op dit punt gaat aanpassen?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Aan het eind van mijn betoog geef ik aan op welke onderdelen ik mij nog wil beraden of voor aanpassing kies. Op dit moment in mijn betoog geef ik aan dat ik op dit punt in beweging ben. Wat vindt u daarvan?

De heer Bruls (CDA):

Die ontwikkeling verheugt mij; laat ik het daarop houden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Dat noteer ik graag!

De heer Bruls (CDA):

De vrouwenvakscholen hebben opmerkingen gemaakt over de hoogte van het bedrag. Mevrouw Bussemaker wijdt haar levensdagen aan het beschermen en redden van die goede instituten. Ondanks dat zij het wetsvoorstel steunen, hebben zij op dit punt scherpe kritiek. Zo'n recht is weinig waard als er te weinig geld voor is. Deugt hun analyse niet?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik weet dat er opleidingen zijn die € 10.000 kosten, maar die wel de moeite waard zijn omdat mensen blijvend uit de bijstand geraken. Er is een voorbeeld dat ik koester, uit mijn eigen praktijkervaring in het verleden. De opleiding tot "allochtone kraamverzorgster" duurde twee jaar, een half jaar langer dan die voor "autochtone kraamverzorgster". Aan het eind hadden al die vrouwen echter een vaste baan op een terrein waar enorme vraag was naar mensen die de taal spraken. Zo'n cursus kost wat, maar die alleenstaande ouders zie je niet meer terug in de bijstand. Meer gemeenten zouden een dergelijk afweging moeten maken. Bij het bepalen van het bedrag dat ik wil toevoegen aan het W-deel van de Wet werk en bijstand voor een scholingsimpuls, ben ik uitgegaan van een gemiddeld bedrag van € 2000 per uitkeringsgerechtigde. De één zal echter € 10.000 nodig hebben en de ander heeft niets nodig. Het budget is passend bij het aantal waarop ik raam. Ik heb een aantal scenario's geschetst. Daaruit blijkt dat er veel uitstroom is als er veel scholingsbudget is en weinig uitstroom als er weinig scholingsbudget is, altijd uitgaande van het gemiddelde.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik dank de heer Bruls voor zijn opmerking over de vrouwenvakscholen. Die zijn met name voor deze groep van buitengewoon belang. Ik vind het waardevol dat dit wetsvoorstel datgene wat verloren leek te zijn gegaan met de integratie van de vakscholen in normale reïntegratie-instituten weer herstelt. Ik heb een vraag over de scholing. U zegt dat u bereid bent om te bewegen. Ik wil graag weten welke kant op. Gaat u de scholing eruit halen en de wethouders tevreden te stellen of gaat u het recht op scholing ook naar andere groepen uitbreiden? Ik heb in mijn eerste termijn het voorbeeld gegeven van arbeidsgehandicapten. Die kunnen wellicht ook met scholing makkelijker uit de bijstand komen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik had dat gereserveerd voor het eind van het betoog, maar ik zal er nu iets over zeggen. Ik denk dat het verstandig is om een overleg aan te gaan met de VNG om te bezien in hoeverre gemeenten bereid zijn, wetend dat zij extra geld krijgen, om zich wat meer te committeren om het scholingsinstrument actiever en duurzamer in te zetten dan nu het geval is. Ik heb daar van de week overleg over gehad met de voorzitter van de commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de VNG. Ik heb ook genoteerd de gemeenten op het congres van Divosa zelf tot de conclusie zijn gekomen dat zij hier op dit moment de boot nog missen. Mijn inzet is om er meer van te maken. Of dat uiteindelijk leidt tot het handhaven van deze bepaling in de wet, houd ik nog even open. Ik wil in elk geval waar voor het geld. Ik wil dat scholing gericht op toeleiding naar de arbeidsmarkt een serieuzer reïntegratie-instrument wordt dan het op dit moment bij de gemeenten is, hoe kostbaar die soms ook kan zijn.

De heer Bruls (CDA):

U en ik bewegen ons in eenzelfde tempo door het leven als ik ons zo bekijk. Mevrouw Bussemaker stelde een uitstekende vraag. Ik ben net als zij wel benieuwd waar het nu heen gaat. U kunt ons tot volgende week in spanning houden, maar ik denk dat u ook heel goed begrijpt dat de ene beweging ertoe leidt dat het wetsvoorstel van tafel gaat en de andere het mogelijk maakt dat wij volgende week nog een gesprek hebben.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Er is mij veel aan gelegen om dit wetsvoorstel tot werkelijkheid te maken. Ik geloof oprecht dat het voor eenderde van de alleenstaande ouders in Nederland de weg is naar onafhankelijkheid van bijstand, van het "last resort". Ik wil graag met de betrokken partijen bezien wat daartoe de beste weg is. Ik heb al geschetst welke weg ik daarvoor zie. Als een nader overleg, waarom men heeft verzocht, leidt tot een groter commitment over de vormgeving van de wet, is het mij de moeite waard om die stap te zetten. Ik neem aan dat dit voor u ook het geval is. U hebt mij immers verzekerd dat u het doel van de wet heel sympathiek vindt. U had vooral vragen over de uitwerking en de vormgeving op onderdelen. Dit was een punt waartegen u bezwaren had. Ik ga kijken of ik met die bezwaren een eind kan komen.

Het volgende punt betreft fraude en oneigenlijk gebruik. De heer Weekers heeft aandacht gevraagd voor fraudebestrijding. Dat is een terechte vraag. Wij moeten ons dat afvragen omdat er overheidsgeld aan wordt besteed. Ik schets drie hypothetische situaties met betrekking tot de fraudegevoeligheid van de regeling.

1. Iemand geeft aan de Belastingdienst Toeslagen een substantieel te laag inkomen op om een hogere Vazalo-toeslag te kijken en laat niet tijdig weten dat het opgegeven inkomen niet juist is. De Belastingdienst toetst het opgegeven Awir-inkomen aan de opgave van het vorige jaar, die van de zorgtoeslag, die van de huursubsidie en die van de kinderopvangtoeslag. De kans dat je snel door de mand valt, is dan groot. Vervolgens zal aan het einde van het jaar de te veel genoten zorgtoeslag, de huursubsidie, de Vazalo-toeslag en de kinderopvangtoeslag teruggevorderd worden. Men moet bedenken dat de Vazalo-toeslag nooit meer is dan 35% van het netto minimumloon. Er zal dan een forse schuld zijn opgebouwd. Bovendien zal vanwege het niet juist en tijdig doorgeven van het juiste inkomen, zowel via de AWIR als via de Vazalo-AMvB, die onderdeel is van dit wetsvoorstel, een sanctie kunnen worden opgelegd. Dan leer je het wel snel af.

2. Iemand geeft per 1 januari aan bij de belastingdienst toeslagen dat hij of zij in aanmerking komt voor een Vazalo-toeslag, terwijl in werkelijkheid de drempel niet gehaald wordt. Het gevolg is dat er een te hoog inkomen wordt opgegeven. Er volgt een lagere zorgtoeslag, een lagere huursubsidie en een Vazalo-toeslag, gebaseerd op een inkomen van 55% van het netto minimumloon, dat dus niet gehaald is. Met deze toeslagen komt het inkomen gedurende het hele jaar onder bijstandsniveau. Daar zit gewoon geen winst in.

3. Iemand zit in de bijstand en zegt de Vazalo-drempel te halen. Ook daarbij loop je snel tegen de lamp. De inkomsten worden namelijk maandelijks door de gemeente gecontroleerd en verrekend. Eventueel vrijgelaten kinderalimentatie kan teruggevorderd worden, zolang men onder het WWB-regime valt, ook na 1 januari van het volgende jaar, als blijkt dat er onjuiste opgaven zijn gedaan.

Het zal best mogelijk zijn om de boel te belazeren, maar ik schets dat het toch niet zo simpel is. Het eerste wat er gebeurt, is dat men zichzelf in de vingers snijdt en niet zo'n beetje ook. Zo fraudegevoelig is de regeling dus niet. Ik heb al aangegeven dat deze vorm van calculerend gedrag niet zo snel succesvol zal zijn.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Ik spreek nu namens de heer Weekers. Ik begrijp dat dergelijk gedrag op de beschreven wijze wordt aangepakt. U sprak evenwel over mensen met een bijstandsuitkering die in een armoedepositie verkeren. Als zij frauderen, bouwen zij in een van de genoemde situaties heel veel schulden op. Dezelfde overheid voert nu echter een beleid om de schuldopbouw van mensen in de bijstand te saneren. Houdt uw regeling daar rekening mee?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ja. Dat is als volgt vorm gegeven. Als mensen in de Vazalo-regeling zitten, krijgen zij gedurende het lopende jaar de Vazalo-toeslag uitgekeerd, maar wel tot 90% van het netto minimumloon. Dat is bijstandsniveau. Hun kinderalimentatie is vrij. Zij krijgen alle heffingskortingen. Dat is dus keurig geregeld. In het eerste kwartaal van het daaropvolgende jaar ontvangen zij het meerdere van de Vazalo-toeslag waarop zij recht hebben in de vorm van een dertiende maand. Door deze vormgeving kan voorkomen worden dat mensen, als zij een heel klein verschil opgeven of als er inkomensmutaties zijn, in de problemen komen doordat zij grote schulden opbouwen. Je bouwt dus alleen grote schulden op, als je de boel belazert. Maar ja, dat gaat voorbij aan de rol van de overheid.

Een goede voorlichting is wel van belang. Ook is het van belang dat de mensen op een goede manier op weg geholpen worden. Tevens is het goed dat via de belastingdienst toeslagen binnen de Awir inkomensgegevens op elkaar gelegd worden. Sterker, je krijgt straks een voorgedrukt formulier en als het goed is, hoef je er alleen nog maar je handtekening op te zetten. Dit is afgesproken naar aanleiding van het wetsvoorstel waarover wij verleden week gestemd hebben. Daarmee is de Awir in beginsel minder fraudegevoelig dan bijvoorbeeld de belastingdienst zelf. Daarmee is ook mijn wetsvoorstel-Vazalo minder fraudegevoelig.

Voorzitter. De heer Bruls had net als ik de verwachting dat niemand zou scheiden om van de Vazalo-regeling gebruik te kunnen maken. Hij heeft daaraan toegevoegd dat er door deze regeling ook geen gezinnen gevormd worden. Dat denk ik ook niet.

Om die stelling op haar merites te beoordelen, moeten wij kijken wat er verandert door de invoering van de Vazalo-regeling. Daarbij ga ik uit van de situatie dat een alleenstaande ouder van plan is om te gaan samenwonen of te trouwen. In de casus die ik schets, verdient de toekomstige partner het minimumloon. Aan de hand hiervan kunnen wij nagaan wat er dan gebeurt.

Ten eerste. Stel dat de alleenstaande ouder nu nog in de bijstand zit en optimaal gebruikmaakt van de vrijlatingsregelingen. Deze ouder zal zijn bijstandsuitkering verliezen op het moment dat hij gaat samenwonen of trouwen. Dat is een forse prikkel, want het is een hoop geld, namelijk 90% van het netto minimumloon, om niet te gaan samenwonen. Als de alleenstaande ouder gebruik zou maken van de Vazalo-regeling is zijn inkomen, inclusief de toeslag, waarschijnlijk hoger dan zijn inkomen bij het optimaal gebruik van de vrijlatingsregelingen in de bijstand. Bij het samenwonen of trouwen bestaat er geen recht meer op de Vazalo-toeslag. Ook dat is dan een prikkel om niet te gaan samenwonen, maar mij dunkt dat de prikkel minder sterk is, namelijk het stukje Vazalo, maximaal 35%, dan het verlies van de complete bijstandsuitkering. Dan is er geen recht meer op bijstand. Gaan samenwonen vanuit de bijstand is dus financieel erg oninteressant. Gaan samenwonen vanuit Vazalo is een stuk interessanter.

Ten tweede. Stel dat de alleenstaande ouder niet in de bijstand zit, maar voldoende inkomen heeft om boven het bijstandsniveau uit te komen. Die heeft dan nog een Vazalo-toeslag, want het inkomen is onder de 115%. De Vazalo-toeslag is in zo'n geval maximaal 15% van het minimumloon, in verreweg de meeste gevallen echter 10% of 5%. Meestal is de toeslag dan niet meer dan € 123 of € 62 per maand. Ik kan mij niet voorstellen dat zo'n toeslag mensen ervan zou weerhouden, te gaan samenwonen of te gaan trouwen.

Mijn volgende cluster betreft de raming van de uitstroom en de kosten, een substantieel cluster, want er zijn veel vragen over gesteld. Het verschil in de raming tussen de indiener en de staatssecretarissen is iedereen opgevallen. De heer De Wit noemt het en vraagt mij, te reageren op de uitstroomcijfers van de bewindslieden. De heer Weekers wijst op de verschillende cijfers en voegt daar de vraag aan toe over het zogenaamde dead weight loss. De heer Weekers wijst erop dat de cijfers die ik hanteer voor de uitstroom dateren van 2001 en 2002 en dus nog van voor de Wet werk en bijstand, dus met de vrijstelling van de sollicitatieplicht van ouders. Zijn vraag is of dit anders zal uitpakken in de nieuwe Wet werk en bijstand. De heer Bruls wijst op het verschil in nettoarbeidsparticipatie van alleenstaande ouders, van 57% en die van alleenstaande ouders in de bijstand van 14,7%, zeg maar 15%. Hij vraagt waarom ik verwacht dat het verschil van 42% te overbruggen zal zijn, omdat – ik zeg het in mijn eigen woorden – deze mensen niet voor niets in de bijstand zitten. Daarnaast wijst hij erop dat in de voortgangsrapportages van de Agenda voor de toekomst dalingen en stijgingen van uitstroompercentages van alleenstaande ouders in de bijstand ten opzichte van anderen in de bijstand nagenoeg gelijk zijn. De percentages verschillen, maar de trends zijn hetzelfde. Kortom, factoren als conjunctuur en beschikbare werkgelegenheid hebben voor alleenstaande ouders en anderen in de bijstand soortgelijke effecten. Dan zegt hij dat je moet constateren dat het er blijkbaar meer aan ligt hoe je het reïntegratiebeleid opzet of wat de algemene randvoorwaarden zijn voor een groep bijstandsgerechtigden dan dat het aan het genoemde verschil ligt. Hij vervolgt dan dat hij het volkomen logisch vindt dat de alleenstaande ouder op sommige momenten en misschien permanent zegt zorg voor zijn kind te moeten leveren, omdat een ander dat niet kan. Dat betekent dan dat hij beperkt is in zijn werkkansen. Mevrouw Van Gent vraagt een kosten-batenanalyse. Zij wijst erop dat de uitvoeringskosten neerkomen op 5 mln. incidenteel en 2 tot 5 mln. structureel. Met een bedrag van 5 mln. kun je immers 2500 uitstroompremies bekostigen.

Ook mevrouw Koser Kaya gaat in op het financiële aspect. Volgens de berekening van het kabinet is het structurele tekort 16 mln. en, zo stelt zij, dat pleit niet voor de regeling. Mevrouw Bussemaker vraagt eveneens naar de verschillen in de raming. Zij stelt eigenlijk vooral een vraag aan het kabinet, en wel naar de onderbouwing van de opvatting van het kabinet dat zelfs de lage ramingen in het wetsvoorstel nog te ambitieus zijn. Van een andere aard is de vraag van de heer Weekers aan de staatssecretaris van Financiën of ik probeer een negatieve inkomstenbelasting te introduceren. Ik begrijp dat dit een vraag is aan de staatssecretaris, maar de heer Weekers zal het vast niet erg vinden dat ik er ook iets over zeg.

Misschien mag ik met het laatste onderwerp beginnen en toelichten waarom Vazalo geen poging is om een negatieve inkomstenbelasting te introduceren. Ik heb het doel van de wet aangegeven, namelijk om alleenstaande ouders aan de slag te krijgen. Daarvoor is het instrument van de toeslag nodig. Deze toeslag heeft niet primair een inkomensdoel, maar mikt op een zelfstandigheid door middel van arbeid. Dat is heel wat anders dan negatieve inkomstenbelasting. Een negatieve inkomstenbelasting is bij mijn weten ook nooit gekoppeld aan arbeid, maar staat er juist los van. Bij Vazalo is een strikte voorwaarde dat je loon voor arbeid hebt, want anders kom je er niet in.

Tot slot van dit specifieke onderdeel wil ik erop wijzen dat de tegemoetkoming buitengewone uitgaven, een instrument om verzilvering te realiseren, gericht is op een specifieke groep en op specifieke kosten, waar het verzilveringsprobleem wordt ontlopen door een korting om te zetten in een subsidie. Een subsidie is hetzelfde als een toeslag; dat is wat ik met Vazalo ook doe. In die vorm is Vazalo niet uniek.

In een eerdere vorm van het wetsvoorstel heb ik de techniek gebruikt van de tegemoetkoming buitengewone uitgaven (tbu). Ik had Vazalo vormgegeven als een fiscale korting en ik had daarbij het verzilveringsprobleem in een subsidie à la tbu aangepakt. Echter, met de komst van de Awir werd ik vanwege artikel 1 van die wet verplicht – de Raad van State wees daarop – om iedere nieuwe inkomensafhankelijke maatregel in de Awir onder te brengen. Nu, dat heb ik met liefde gedaan.

Over het punt van de kosten merk ik het volgende op. Ik teken daarbij aan dat de kosten nauw samenhangen met de ramingen. Uitgangspunt bij Vazalo is dat het goedkoper is voor de samenleving als betrokkenen zelf een zo groot mogelijk deel van het eigen inkomen verwerven. Alles wat de persoon zelf verdient of verwerft, hoeft niet meer als uitkering te worden verstrekt. Vazalo bevat daartoe de prikkel, maar levert ook de investering om de uitstroom uit de bijstand duurzaam te maken. Er zijn dan de volgende vragen waarop ik achtereenvolgens ter toelichting zal ingaan:

  • 1. Hoe groot is de uitstroom?

  • 2. Mag worden verwacht dat de uitstroom onder de WWB hoger is dan de uitstroom onder de ABW?

  • 3. Wat kost een uitkering en hoeveel wordt er dus bespaard?

  • 4. Wat kost de opleiding kinderopvang aan gesubsidieerde arbeid?

  • 5. Hoe reëel is de kostenraming van de invoering en de uitvoering?

Over de eerste vraag, hoe groot de uitstroom is, merk ik het volgende op. Er zijn elk jaar steeds tussen de 90.000 en de 94.000 alleenstaande ouders in de WWB; de laatste jaren zijn dit er 94.000. Dit is een tamelijk stabiel aantal. Van hen hebben er ongeveer 14.000 arbeid, onder wie er ruim 13.000 zijn in de leeftijd tot 50 jaar. Ik noem deze leeftijdsgrens, omdat Vazalo ophoudt als het jongste kind 16 jaar wordt. Bij mensen boven de 50 jaar zal het jongste kind waarschijnlijk de grens van 16 jaar al hebben bereikt. Ondanks hun deeltijdbaan hebben deze ouders nu nog bijstand nodig. Gelet op de inkomensgrens van Vazalo mag worden aangenomen dat een aanzienlijk deel van hen met Vazalo direct uit de bijstand kan. Ik ben in mijn raming uitgegaan van wat ik enigszins oneerbiedig een "voorraad" noem. In mijn minimale variant heb ik daarom verondersteld dat van die 13.000 ouders er 8000 direct van Vazalo gebruik kunnen maken. In de nota naar aanleiding van het verslag ben ik nog voorzichtiger geweest en ben ik uitgegaan van zo'n 4000 fte's in het eerste jaar.

Nu is de cruciale vraag hoe de aantallen zich daarna gaan ontwikkelen. Daarvoor zijn geen wiskundige berekeningen op basis van natuurwetten beschikbaar, noch bij mij, noch bij het kabinet; die gegevens zijn er niet. Ook het CPB heeft daar geen indicaties voor; wij hebben daarnaar gevraagd. De raming van het kabinet komt tot een uiteindelijke uitstroom van 6000 fte's in het jaar 2009. Die is naar mijn mening niet met enig enthousiasme gemaakt, als je kijkt naar het aantal vrouwen dat bij de inwerkingtreding al direct uit de bijstand uitstroomt en in Vazalo instroomt. Het kabinet hanteert dan ook een ander uitgangspunt dan ik. Het gaat uit van een rapport uit 2001 en concludeert dat de financiële prikkels een effect hebben van maximaal 10%. Dat getal zou komen uit het rapport "Aan de slag", het eindrapport van de werkgroep Toekomst van het arbeidsmarktbeleid, van september 2001. Een dergelijke simpele, algemene sleutel is naar mijn mening in dit rapport niet te vinden. Daar hebben wij het even op nagekeken.

Uit datzelfde rapport neem ik overigens wel twee essentiële aanbevelingen over: 1. richt het arbeidsmarktbeleid nadrukkelijker op vermindering van de afhankelijkheid van uitkeringen; 2. werk moet lonen. Op dat punt wijkt Vazalo dus fundamenteel af van de WWB, althans als het gaat om de mogelijkheid om de bijstand te kunnen verlaten.

Ik richt mij liever op de CBS-cijfers van mei 2005. Die zijn recenter, verser en wat mij betreft gedegen. Daaruit blijkt dat de arbeidsparticipatie van alle vrouwen tussen de 25 en 50 jaar ongeveer 70% is. Dat cijfers is inclusief de vrouwen met jonge kinderen. Voor vrouwen zonder jonge kinderen moet het percentage dus aanzienlijk hoger liggen. Nemen wij de vrouwen met kinderen in aanmerking, dan vallen twee verschillen op. De arbeidsparticipatie van vrouwen met een partner is vrij constant, ruim 60%, ongeacht de leeftijd van de kinderen. Hier hebben wij weer te maken met die anderhalfverdiener.

De arbeidsparticipatie van de alleenstaande vrouwen is sterk afhankelijk van de leeftijd van het kind. Dat is logisch, zult u zeggen. Dat is ook zo, want hier speelt de zorg voor het kind een rol. Wat je uit dit gegeven ook kunt afleiden is dat er niets mankeert aan de wens van vrouwen om op de arbeidsmarkt te participeren. Daar zit het hem dus niet in. Het is de zorg voor het kind die hen beperkt in de arbeidsdeelname. Vrouwen willen wel degelijk aan de slag. Dat blijkt uit het CBS-onderzoek. Echter, de vrouwen kunnen maar gedeeltelijk participeren op de arbeidsmarkt vanwege de zorg voor de kinderen. Verder loont voor vrouwen in de bijstand werken niet, want met deeltijdwerk kom je de bijstand niet uit. Ambtenaren die het rapport Aan de slag schreven, hebben volkomen gelijk: werk moet lonen.

Wat ik zeg is dus dat vrouwen wel willen werken, maar dat het niet loont. De WWB is een rem op arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders. Er is weliswaar de premie, er is vrijlating, maar je komt er de bijstand niet mee uit. Was dat anders, dan zat nu niet een derde van de alleenstaande ouders in Nederland in de bijstand.

Met mijn raming ben ik voorzichtig gebleven. Juist vanwege de onzekerheden heb ik verschillende ramingen gemaakt, waarbij de uitkomsten in het vijfde jaar zijn: 15.000 respectievelijk 25.000 ouders die met Vazalo aan de slag gaan. Die getallen zijn niet verzonnen. Jaarlijks stromen er alleenstaande ouders uit de bijstand in. Dan gaat het om 20.000 personen. Er is dus wel degelijk een aanzienlijke potentie om aan de slag te gaan. Hoeveel personen dat feitelijk zijn en hoelang zij gaan werken, hangt natuurlijk mede af van de conjunctuur.

De tweede vraag is of de uitstroom onder de WWB hoger zal zijn dan onder de ABW. Mijnheer de voorzitter. Dat moge wij toch wel hopen, want daarop was de operatie van de WWB gericht. De WWB bevat prikkels voor gemeenten die er onder de ABW niet waren. Bovendien is de categoriale vrijstelling van de sollicitatieplicht voor ouders met kinderen onder de vijf jaar vervallen. Daarmee is overigens de prikkel voor alleenstaande ouders nog niet veranderd, want het is de gemeente die beslist of iemand wel of niet begeleid wordt naar een baan.

Wat schiet de ouder op met een baan? Natuurlijk is er vrijstelling, maar die is beperkt in de hoogte en de duur. Uiteraard komt het voor dat de gemeente een uitstroompremie geeft, maar dat is een tijdelijke stimulans. Daarna is de bijstandsmoeder terug bij Af. Vazalo stimuleert de alleenstaande ouder om te werken, om meer te werken en om alimentatie op te eisen. De WWB richt zich op de gemeenten, Vazalo op de alleenstaande ouder. De WWB kan met Vazalo veel effectiever werken.

De derde vraag was: wat kost de uitkering en hoeveel wordt er dus bespaard? Daarvoor geldt een simpele rekensom, maar de uitkomst is afhankelijke van de gehanteerde methode. Een brutobijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder zonder verrekening van de alleenstaande ouderenkorting kost € 15.300 per jaar. Als je het op zijn allerzuinigst wilt uitrekenen, redeneer je dat de belasting toch bij het Rijk terechtkomt en dat je dus netto moet rekenen en zonder de alleenstaande ouderenkorting. Dan kom je uit op € 12.300 per jaar. Ik ben uitgegaan van de allerzuinigste berekening en ik heb mij dus niet rijk gerekend. Natuurlijk zijn de kosten lager als het gaat om een gedeeltelijke uitkering en als sprake is van kinderalimentatie.

Naast de kosten voor de uitkering zijn er voor de gemeenten andere kosten: die voor het flankerend beleid, de kinderopvang, de scholing. Verder zijn er de administratieve kosten om de uitkering te verstrekken en om de bijstandsgerechtigde te begeleiden. Die kosten komen boven op de andere. Tegenover de besparingen staan: de kosten voor de Vazalo toeslag, de kosten voor de kinderopvang, de scholing en de tijdelijke arbeidsplaats. Het is overigens niet gezegd dat het geld dat naar het W-deel gaat, besteed moet worden aan gesubsidieerd werk of het scheppen van tijdelijke arbeidsplaatsen. De vorm van reïntegratieactiviteit, of het nu om leerwerktrajecten gaat dan wel om werkervaringsplaatsen, bepaalt de gemeente en zij kan uit dit vrije budget worden gefinancierd.

Bij de berekening van de kosten van de Vazalo-toeslag is rekening gehouden met alleenstaande ouders die nog in de bijstand zitten, al of niet met gedeeltelijk inkomen uit arbeid, en met alleenstaande ouders die een inkomen hebben tussen de 90% en 110% van het sociaal minimum. Daarbij zijn wij uitgegaan van een berekening van de ministeries van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik prijs de ambtenaren van beide ministeries voor hun onuitputtelijke energie om al die vervelende vragen die ik wist op te werpen, om te vormen tot goed leesbare tabellen, waar wij vervolgens nog wel eens kritisch over discussieerden. Men stond voor datgene wat men inbracht. Van die kant komen ook de berekeningen van de kosten voor de kinderopvang, waarbij is uitgegaan van de ervaringsgegevens. Voor de scholing en de tijdelijke arbeidsplaatsen is uitgegaan van stelposten.

De verschillen in de berekening tussen de bewindslieden en mij zitten dus alleen in de raming van de uitstroom uit de bijstand. Ik meen dat ik hun pessimisme op dit punt heb weerlegd. De regering zegt dat er na vier jaar niet meer dan 6000 de uitkering uit zijn. De VNG, die heel kritisch is, zegt dat in het eerste jaar al meer dan 6000 mensen uitstromen. Wie heeft er het meeste verstand van? De staatssecretaris heeft niet de moeite genomen om zijn aanname verder te onderbouwen.

Ik kom op de eenmalige kosten van de invoering en de jaarlijkse kosten van de uitvoering. Deze worden geraamd op respectievelijk 5 mln. en tussen de 2 mln. en de 5 mln. Ik heb die cijfers overgenomen van het departement. Als mij gevraagd wordt of dat reëel is voor het maken van software, een jaarlijkse tabel en de aanpassing van de wet, die toch al jaarlijks plaatsvindt, dan denk ik dat het zeker niet te weinig is. Ik heb er echter geen verstand van en vertrouw dus volledig op de kennis van de bewindslieden op dit punt.

De heer Weekers vroeg naar het "dead weight loss". Deze term wordt gebruikt voor geld dat gaat naar een doel dat al is bereikt. Het geld gaat naar eenouderhuishoudens met de laagste inkomens. In die huishoudens leven niet alleen de ouder, maar ook de kinderen op het minimum. De wet Vazalo is gericht op drie doelen: een stimulans om te werken, meer werk meer loon, en het verbeteren van de inkomenspositie van de gezinnen. Elke cent van de Vazalo-toeslagen gaat naar deze doelen. Er gaat dus geen geld naar een doel dat al is bereikt. Er is per definitie geen sprake van "dead weight loss", want anders zouden wij nog steeds kampen met een heel grote armoedeval en het niet kunnen verzilveren van heffingskortingen. Dat is wat met dit wetsvoorstel gebeurt.

Het kabinet raamt een uitstroom van 6000 in vier jaar en berekent daar een "dead weight loss" van 74% van het budget bij. De staatssecretaris meldt dat wij bij onze raming uitkomen op 40% van het budget. Ik weet niet hoe de bewindslieden aan deze cijfers komen, maar ik kan heel eenvoudig aangeven dat de VNG-raming van de uitstroom het eerste jaar al vier keer zo hoog is als die van het kabinet.

Er is gesproken over de ingewikkeldheid van de administratieve lasten. De VNG stelde eerder dat de regeling complex was op basis van een eerdere toets van een gemeentelijk uitvoeringspanel. Het advies van het panel was gericht op een meer ingewikkelde uitvoering. Mede naar aanleiding van het advies is het wetsvoorstel gewijzigd. Op woensdag 1 juni had een overleg plaats tussen de indiener van het wetsvoorstel en het gemeentelijk uitvoeringspanel. Daarbij waren onder meer Divosa, VNG en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanwezig. In het overleg bleek dat het voorstel voor de gemeenten goed uitvoerbaar is. De brief van de IWI over de toetsbaarheid van het voorstel wijst daar ook op. Het kabinet wijst wat de administratieve lasten betreft met name op de gevolgen voor de alleenstaande ouders met wisselende inkomsten. Zij ontvangen hun toeslag van de Belastingdienst als zij vanaf 1 januari aan het werk zijn. Als zij halverwege het jaar aan het werk gaan en van de Vazalo-regeling gebruikmaken, wordt de regeling voor de rest van het jaar uitgevoerd door de gemeente.

Voorzitter: Hamer

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Een deel van de mensen met wisselende inkomens zal het ene jaar wel en het andere jaar geen gebruik kunnen maken van Vazalo via de Belastingdienst Toeslagen. Dat vergroot voor hen wellicht de administratieve lasten, maar in vergelijking met een permanent verblijf in de bijstand valt dat weg. De meest administratief belastende administratie die wij kennen is namelijk die van de bijstand. Daartegenover staat dat administratieve lasten lager worden voor de alleenstaande ouders die met Vazalo permanent uit de bijstand komen. Zij hoeven niet meer elk jaar met al hun bankafschriften onder de arm naar de sociale dienst en iedere maand een werkbriefje in te leveren.

Het kabinet heeft geschreven dat onder Vazalo de betrokkenen in het uiterste geval te maken krijgen met vier verschillende inkomstenbronnen, te weten Awir, alimentatie, inkomsten uit arbeid, Vazalo-toeslag of aanvullende bijstand. Laat ik zo vrij zijn daarbij een kanttekening te plaatsen. Een bijstandsgerechtigde die enkele uren per week werkt, heeft straks ook inkomsten uit arbeid, aanvullende bijstand, alimentatie, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en zorgtoeslag van Awir. Dat verandert niet met de invoering van de Wet Vazalo.

De heer Bruls heeft opgemerkt dat alleenstaande ouders met wisselende inkomsten in onzekerheid zullen komen over hun inkomen. Dat bestrijd ik. Als ouders tijdens een bepaald jaar een baan vinden, zullen zij van de gemeente een aanvulling via de bijstand ontvangen. De hoogte daarvan is vooraf bekend. Als deze ouders hun baan verliezen, kunnen zij een beroep doen op de bijstand. Ook daarvan is de hoogte bekend. Hun inkomen zal nooit lager zijn dan het bijstandsinkomen voor deze groep.

Mevrouw Van Gent heeft gevraagd of ik in drie zinnen kan uitleggen hoe de Vazalo-regeling werkt. Ik zal graag een poging doen. De Vazalo-regeling is immers zo vormgegeven dat deze voor de betrokkene zo eenvoudig mogelijk is gehouden. 1. Bent u een alleenstaande ouder met een kind onder de zestien, die met werk minstens € 4366 verdient? 2. Ligt uw jaarinkomen exclusief bijstand tussen € 8772 en € 18.386? 3. Dan heeft u recht op een toeslag waarmee u uit de bijstand kunt. 4. De gemeente wijst u de weg.

Ik had vier zinnen nodig, maar ik troost mij met de gedachte dat de kortste uitleg over het plakken van fietsbanden die ik op internet heb kunnen vinden, geen vier maar negen regels telt. Natuurlijk zal het nodig zijn de leden van de doelgroep te informeren over de hoogte van de Vazalo-toeslag. In een folder kan heel eenvoudig worden uitgelegd voor wie die toeslag is bedoeld, hoe hoog de toeslag is en bij welk inkomen men die ontvangt en waar men die kan aanvragen. Er wordt gekeken naar het inkomen uit tegenwoordige arbeid en naar het totale inkomen. Daarmee is direct duidelijk hoe hoog de toeslag is, want er is sprake van heel eenvoudige tabellen.

De heer Bruls (CDA):

Ik zou mevrouw Noorman-den Uyl bijna willen vragen of zij weet hoeveel Nederlanders geen fietsband kunnen plakken. Dat zijn er veel, schat ik, maar dat terzijde. Mevrouw Noorman-den Uyl heeft gesproken over de onduidelijkheid van de inkomsten. Wij weten uit onderzoek en uit ervaringsgegevens dat die inkomsten maandelijks kunnen fluctueren en zelfs binnen een maand. Daarop doelde ik met mijn vraag. Wie aan het begin van een jaar enige zekerheid wenst over waarvoor men kiest bij deelname aan Vazalo, kan misschien januari en februari overzien, maar maart lukt al niet meer. Dat zal alleen maar onduidelijker worden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Als je in de Vazalo-regeling zit via de Belastingdienst Toeslagen, dan kent deze alleen je jaargemiddelde. Ook met fluctuerende inkomsten is het schatten van je jaargemiddelde goed te doen, zeker omdat je enige regie hebt over de mate waarin je wel of niet oproepkracht bent. Juist voor mensen met sterk wisselende inkomens, zoals invalkrachten, is het veel lastiger per maand het inkomen zeker te stellen. Dat inkomen moet je in de bijstand weten, want die wordt maandelijks verrekend. Bij de Awir wordt wat globaler getoetst. De bescherming zit er ook in dat de Awir slechts tot 90% van het bijstandsniveau aanvult. Mocht je op iets te veel of te weinig zitten, dan zal nooit tot meer dan 90% van de bijstand worden verrekend. Je valt dus nooit onder het bijstandsniveau. De Belastingdienst Toeslagen was ook heel blij met deze vormgeving omdat het de dienst vrijwaart van mensen die een grote schuld opbouwen en dergelijke. Daarom is er bij Vazalo ook een dertiende maand. Daarmee lossen wij het op.

De berekening van de Vazalo-toeslag is veel eenvoudiger dan die van bijvoorbeeld huursubsidie. Wie wil weten of je daarvoor in aanmerking komt, dan moet je daarvoor het rekenprogramma op de internetsite van VROM gebruiken. Dat programma werkt als een black box: je voert de gegevens in en er komt een subsidiebedrag uitrollen. Wat er gebeurt als je meer gaat verdienen, wordt niet meteen duidelijk. De Vazalo-toeslag hoef je niet te berekenen, maar die zoek je op in een eenvoudige tabel. Als dat een sociaal-democratische oplossing is, zoals mevrouw Van Gent suggereert, dan ben ik daar trots op.

Nagenoeg alle sprekers hebben vragen gesteld over de invoeringsdatum van de wet. Er is gekozen voor een start vanuit de WWB per 1 januari 2006. De activiteiten van de Belastingdienst Toeslagen zouden dan per 1 januari 2007 starten. Het ministerie van Financiën denkt echter tweeënhalf jaar nodig te hebben voor de invoering. Als dat waar is, is het slecht gesteld met onze Belastingdienst. Een invoeringstermijn van anderhalf jaar lijkt mij ruim voldoende, dus moet invoering per 1 januari 2007 mogelijk zijn, te meer omdat het om een relatief eenvoudige regeling gaat en veel van het werk al door de Belastingdienst Toeslagen wordt uitgevoerd. De formulieren zijn er al. Er hoeft alleen een naam aan toegevoegd te worden.

Tijdens het overleg met het gemeentelijk uitvoeringspanel is mij gebleken dat de gemeenten de invoeringsdatum graag willen opschuiven tot 1 januari 2007 om een en ander gelijk te laten lopen met de start van de Awir door de Belastingdienst Toeslagen. Dan beginnen de gemeenten met een uitstroom van ongeveer 6000 klanten uit de bijstand en die winst incasseren zij graag. Ik ben mede naar aanleiding van het commentaar van verschillende fracties gevoelig voor deze argumentatie. Ik heb beluisterd dat het recht op scholing om verschillende redenen als een bezwaar wordt gezien, in ieder geval in deze vorm. Ik heb ook gemerkt dat de vormgeving van het startjaar wel door het gemeentelijk uitvoeringspanel goed uitvoerbaar wordt geacht, maar dat daarover bij de VNG nog vragen leven. Ik heb daarom contact gezocht met de voorzitter van de VNG-commissie Sociale Zaken met het verzoek om met een afvaardiging van de commissie te overleggen over de vraag op welke wijze het draagvlak voor Vazalo bij gemeenten vergroot kan worden. Ik wil daarom verzoeken om de tweede termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel te laten plaatsvinden na dit op korte termijn te voeren overleg.

Voorzitter. Ik rond af. Mevrouw Van Gent vond de naam van het wetsvoorstel Vazalo (voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders) niet zo opwindend. Ik was snel met de klank vertrouwd, misschien wel omdat Vasalis mijn lievelingsdichter is. Later vertelde iemand mij dat Vazalo in het Tsjechisch "verbinden" betekent. Dat vind ik wel mooi. Met dit voorstel maak je voor tienduizenden alleenstaande ouders een hechte verbinding met een toekomst waarin zij onafhankelijk zijn van de bijstand. Zonder bijstand ben je eigen baas.

Staatssecretaris Van Hoof:

Mevrouw de voorzitter. Evenals de woordvoerders uit de Kamer spreek ik mijn waardering uit voor het werk dat mevrouw Noorman-den Uyl heeft verricht om dit initiatiefwetsvoorstel te kunnen indienen. Zij heeft daar veel tijd en energie in gestoken, naast haar normale drukke werkzaamheden als Kamerlid. Dit heeft zij uiteraard samen met haar medewerksters gedaan, waarbij graag steun is verleend door de ambtenaren van de betrokken ministeries. Ik ken mevrouw Noorman-den Uyl nu een paar jaar en ik ben dus op de hoogte van haar grote betrokkenheid bij mensen met een uitkering en het in het bijzonder bij alleenstaande ouders. Zij is gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid van mensen waardoor zij minder afhankelijk worden van een uitkering. Daarbij zijn wij het eens dat het vooral via directe arbeidsparticipatie moet gebeuren. In die zin spreek ik grote waardering en sympathie uit. Dat laat echter onverlet dat ik vervolgens namens het kabinet naar het initiatiefwetsvoorstel moet kijken. Ik wil dat niet anders dan op een zakelijke manier doen. Dat kan ook niet anders in deze positie. Ik zal de argumenten neerzetten. Dat kan koeltjes overkomen. Mevrouw Bussemaker heeft daar eerder op gewezen. Zakelijkheid en feiten komen soms koel over. Het doet echter niets af aan hetgeen ik zo-even heb gezegd.

Het kabinet heeft een uitgebreide reactie gegeven op het initiatiefwetsvoorstel met de brief aan de Kamer en in de vorm van schriftelijke antwoorden aan diezelfde Kamer. Ik kan mij dan ook beperken tot een aantal hoofdpunten en een aantal openstaande vragen.

Bij dit wetsvoorstel kan men er niet omheen dat meerdere malen wordt aangegeven dat geaccepteerd moet worden dat alleenstaande ouders in beginsel alleen voor deeltijd beschikbaar zijn vanwege de zorg en de opvoeding van de kinderen. Dat is een principieel standpunt dat het kabinet niet deelt. Het kabinet heeft duurzame uitkeringsonafhankelijkheid en volledige zelfredzaamheid van de alleenstaande als doel. Dat doel wordt volgens ons niet bereikt door bijstand te vervangen door een andere inkomensondersteunende maatregel. Het doel van de inkomensonafhankelijkheid en de zelfredzaamheid komt verder weg te liggen doordat de inkomensafhankelijkheid van alleenstaande ouders wordt uitgebreid tot een inkomen van 115% van het wettelijk minimumloon.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik ben verbaasd over de uitspraken van de staatssecretaris over de zelfredzaamheid van alleenstaande ouders. Ik begrijp die uitspraken als hij spreekt als liberaal. Het wetenschappelijk bureau van de VVD heeft prachtige rapporten geschreven over zelfredzaamheid in de zin van economische zelfstandigheid. De VVD regeert echter samen met het CDA. Van die partij weten wij dat die een bijzondere betekenis toekent aan de mogelijkheid om voor kinderen te zorgen. De initiatiefwet van mevrouw Bijleveld was indertijd daarop gericht. Begrijp ik goed dat de staatssecretaris zegt dat het CDA-smaldeel in het kabinet aan die betekenis minder belang hecht dan ik kan afleiden uit de publicaties van het CDA?

Staatssecretaris Van Hoof:

Het kabinet spreekt met één mond. Vandaag is dat een liberale mond.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Dat is buitengewoon teleurstellend.

Staatssecretaris Van Hoof:

De VVD maakt deel uit van het kabinet. Wij mogen zo nu en dan ook wat zeggen.

Mevrouw Bussemaker heeft in haar bijdrage gevraagd of Vazalo haaks staat op de WWB. Eigenlijk hoef ik daarop niet meer te reageren. Mevrouw Noorman heeft in haar bijdrage al gezegd dat beide in elkaars verlengde liggen. Dat neemt niet weg dat het goed is om ernaar te kijken vanuit mijn invalshoek.

Er is een verschil in deregulering en decentralisatie tussen Vazalo en de WWB. Met Vazalo worden namelijk nieuwe centrale regels geïntroduceerd en gemeenten verplichtingen opgelegd waar die nu nog bevoegdheden hebben. De eenzijdige nadruk die Vazalo legt op alleenstaande ouders, kan worden geïnterpreteerd als "niet aansluitend op de evenwichtige aanpak van de WWB". Op basis van de WWB hebben gemeenten namelijk voor alle groepen belanghebbenden gelijke verantwoordelijkheden.

Vazalo beoogt uitstroom uit de bijstand, maar dat is een andere uitstroom dan op basis van de inkomensonafhankelijkheid van de WWB. De alleenstaande ouder blijft namelijk via de AWIR voor de kosten van het bestaan afhankelijk van de overheid. Daar komt bij dat als een alleenstaande ouder een toeslag ontvangt op basis van de AWIR, Vazalo wel de prikkel kent dat werk loont maar niet expliciet een prikkel geeft voor verdere inkomensonafhankelijkheid. Dat heeft te maken met de arbeidsverplichting. Ik heb goed geluisterd naar de termijn van mevrouw Noorman. Zij sprak steeds over de "sollicitatieplicht". Daartussen zit volgens mij een nuanceverschil, maar misschien heeft ze hetzelfde bedoeld.

Het tijdvak van de uitkering is een relevant element. De aansluiting van Vazalo op de WWB is ook in dat licht niet 100%, gezien het tijdvak waarover de uitkering wordt berekend en de inkomensverrekening. In de WWB wordt uitgegaan van een maand, in Vazalo van een jaar. Vazalo wordt daardoor kwetsbaarder dan de WWB. De stabiele bestaansgarantie komt ter discussie te staan. Dit is misschien een minder zwaarwichtig punt, maar het moet in de feitelijke vergelijking wel aan de orde komen.

Ik kom bij een relevant onderwerp, dat meer is dan een kleiner punt. Bij de inkomensverrekening worden in de WWB alle inkomsten in beschouwing genomen, terwijl in Vazalo de kinderalimentatie buiten beschouwing blijft. Naast de hoogte van het inkomen is in Vazalo dus ook de aard van het inkomen bepalend voor het bereik van de inkomensondersteuning. Dat leidt ertoe dat, in vergelijking met de WWB, gelijke gevallen ongelijk zullen worden behandeld.

In het kader van de inkomensvoorziening is ook nog sprake van een overbruggingsregeling via de WWB en een inkomensaanvulling via de AWIR. Hoe je het ook wendt of keert, de alleenstaande ouder blijft afhankelijk van inkomensondersteuning door de overheid. Bovendien neemt het aantal alleenstaande ouders toe die daarvan afhankelijk zijn, omdat de Vazalo-toeslag ook geldt voor alleenstaande ouders met een inkomen boven de bijstandsnorm. De overbruggingsuitkering via de WWB komt eigenlijk neer op een vrijlatingsregeling naast de bestaande vrijlating. Dit betekent dat er afstemmingsvragen ontstaan. Mogelijkerwijs ontstaat er ook een extra belasting in de uitvoering, omdat gemeenten na de uitstroom uit de "gewone" bijstand het recht op een overbruggingsuitkering nog moeten afwikkelen.

De WWB is toegesneden op het stimuleren van de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders. Mede door een amendement dat is ingediend door mevrouw Noorman bij de behandeling van de Wet werk en bijstand is daarin ook de verantwoorde combinatie van arbeid en zorg georganiseerd. Dat betekent dat de gemeenten een goed instrumentarium hebben gekregen om via maatwerk recht te doen aan de belangen van alleenstaande ouders. Er is in eerste termijn al opgemerkt dat de Wet werk en bijstand zoals die thans voorligt nog redelijk recent is en dat gemeenten nog relatief kort aan het werk zijn met het nieuwe instrumentarium, wellicht te kort om daar de volledige uitwerking van te zien. Dat betekent dat op dit moment de vraag of de Wet werk en bijstand moet worden vervangen of aangevuld door de wet Vazalo prematuur is.

Ik zal de vragen die aan mij zijn gesteld beantwoorden en daarna enkele vragen die zijn gesteld aan staatssecretaris Wijn. De heer Weekers vroeg naar het verschil in prikkelwerking tussen de Vazalo en de WWB. De toeslag van de Belastingdienst Toeslagen aan een alleenstaande ouder via de Awir die door de wet Vazalo wordt gerealiseerd, geeft een prikkel om meer loon te gaan verdienen uit werk. Deze toeslag geeft echter geen prikkel naar verdere inkomensonafhankelijkheid. Dat heeft te maken met de arbeidsverplichting waar ik net over sprak.

De heer Weekers vroeg of een creatieve inzet van het premie-instrument soelaas kan bieden met betrekking tot de armoedeval. Mevrouw Van Gent vroeg wat ik ervan vind dat met de kosten van de bureaucratie om het initiatiefwetsvoorstel uit te voeren 2500 uitstroompremies kunnen worden gefinancierd. Over de inzet van het premie-instrument in relatie tot de armoedeval heb ik de Kamer al per brief geïnformeerd. Het antwoord op de vraag van mevrouw Van Gent is dat voor de uitstroombevordering de effectiviteit van de stimuleringspremie naar mijn inschatting groter is dan die van de uitvoeringskosten van de wet Vazalo.

De heer Weekers heeft nog gevraagd naar het afschaffen van het overbruggingsjaar in de WWB. Als dat zou gebeuren, worden de bezwaren van het kabinet tegen die overbrugging weggenomen. Dat doet niets af aan de overige niet onbelangrijke bezwaren die ik al heb genoemd. Voorts is er gevraagd of het doel van het wetsvoorstel via andere wegen kan worden bereikt, bijvoorbeeld via het concept van participatiebanen dat in het RWI-advies is opgenomen in plaats van via gesubsidieerde arbeid. Ik heb al in een algemeen overleg en een brief aangegeven dat het kabinet op dit moment bezig het met bepalen van zijn standpunt over het RWI-advies. Ik kan die vraag op dit moment dus niet beantwoorden.

Ik kan wel antwoord geven op de vraag of de uitstroom van alleenstaande ouders uit de bijstand onder de WWB anders is dan onder de ABW. Uit monitoren en informatie van de gemeente, blijkt volgens de heer Weekers dat er een verbetering is met betrekking tot de uitstroom. De WWB is per 1 januari 2004 in werking getreden en heeft, anders dan de ABW, een belangrijke activerende werking voor alleenstaande ouders. Gemeenten mogen aan alleenstaande ouders die de zorg hebben voor kinderen jonger dan vijf jaar geen categoriale ontheffing verlenen. Daardoor is de verwachting dat er onder de Wet werk en bijstand een verbetering in uitstroom zal optreden bij deze doelgroep. Hoewel er nog geen volledige en definitieve uitstroomgegevens over het jaar 2004 beschikbaar zijn, is uit eerste voorlopige gegevens een lichte verbetering in de uitstroom zichtbaar. Dit ondanks het feit dat 2004 het startjaar was van de WWB en de gemeenten dus hun bestandsbeoordeling nog op orde moesten brengen. Essentieel is daarbij echter wel dat de uitstroom uit het WWB-bestand een uitstroom naar werk betreft. De alleenstaande ouder wordt dus volledig onafhankelijk van een bijstandsuitkering, van een uitkering van de overheid en hij of zij kan volledig zelf in eigen bestaan voorzien. In relatie tot het wetsvoorstel Vazalo is het van belang om dit te noteren, omdat het wetsvoorstel Vazalo een uitstroom naar de Awir beoogt, waarbij de alleenstaande ouder afhankelijk blijft van overheidssteun en nog steeds niet in eigen bestaan voorziet. Dat betekent dat de WWB en Vazalo dus ook niet een op een met elkaar te vergelijken zijn, wat de effectiviteit op het punt van de uitstroom betreft. De WWB is gericht op een uitstroom uit de bijstand en volledige economische zelfredzaamheid, terwijl Vazalo weliswaar gericht is op uitstroom uit de bijstand, maar niet in de richting van een volledige economische zelfstandigheid.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Het is mooi dat er nu ook uitstroom is uit de WWB naar volledige economische zelfstandigheid, maar de centrale vraag die volgens mij hier beantwoord moet worden, is of het wetsvoorstel van mevrouw Noorman nog voor veel meer groepen die zelfstandigheid bevordert, of in uw woorden de uitstroom uit de bijstand. Daar zou ik graag een antwoord op willen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Ik heb geprobeerd om aan te geven dat daarin nu precies het essentiële verschil ligt. Waar het ons om gaat, waar het dit kabinet om gaat en waar het volgens mij ook de Kamer om gaat, in het algemeen, is een liefst volledige uitstroom uit de WWB naar een positie van economische zelfredzaamheid. Dat acht ik de essentie van de uitstroom uit de WWB. Het is tegelijkertijd een essentieel verschil met de wet Vazalo, waar dat niet het geval is. Daar is weliswaar sprake van uitstroom uit de WWB, maar niet van een positie van onafhankelijkheid van een overheidsinkomen. En daar gaat het nu juist om.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Dit verhaal ken ik wel, maar daar zit ik niet op te wachten. U geeft een eigen betekenis aan het wetsvoorstel van de indiener. Ik stel vast dat uitstroom daar geformuleerd wordt in termen van de combinatie van arbeid en zorg. Bij een alleenstaande ouder is er inderdaad niemand anders die dat kan doen, dus misschien moet je in- en uitstroom dan anders formuleren. Ik zou u toch willen vragen om in ieder geval de definitie van de indiener hier centraal te stellen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb dat aan het begin van mijn bijdrage gedaan op het meest essentiële punt, namelijk het principe van deeltijdarbeid en wat op dat punt wel en niet acceptabel was. Als je dat element uit de wet Vazalo niet overneemt, heb je te maken met het feit dat je toch vindt dat er sprake moet zijn van volledige uitstroom naar volledige inkomensonafhankelijkheid. Daarvan heb ik u net een verhaal verteld dat u kennelijk al kent.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ja, maar de vraag die hier centraal staat is: wat wilt u liever, dat vrouwen in de bijstand blijven zitten of dat zij uitstromen in combinatie met de zorg voor kinderen. Daarop wil ik zo graag een antwoord van u. Het gaat dus niet alleen om de vrouwen die zelfstandig kunnen zijn. Het is fantastisch dat zij in staat zijn om economisch volledig zelfstandig te zijn, maar zij hebben misschien ook een goede opleiding en een goed arbeidsmarktperspectief. Dat wil ik zo graag ook voor die andere groep vrouwen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Vanuit de filosofie die wij kennen en de regels die wij kennen in de WWB – ik heb u net geduid hoe die verschilt van de oude ABW op dit punt – hebben wij maar een wens, namelijk volledige uitstroom naar een economisch volledig zelfstandige positie. Dat heeft mijn voorkeur. Kunnen mensen niet uit de bijstand naar de Vazalo? Als dat gebeurt, betekent het dat zij nog steeds inkomensafhankelijk zijn, dat zij nog steeds aanspraak moeten maken op ondersteuning door de overheid. Dat is een wezenlijk verschil tussen de inzet van de WWB en het element van de wet Vazalo. Dat is een feitelijk verschil. Daar zit geen politieke overweging achter, het is een feitelijk verschil tussen die twee en niets anders. Ik denk dat het ook niet anders geïnterpreteerd kan worden.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik zal erover ophouden, maar dit is echt een fundamenteel politiek meningsverschil. Er bestaat geen verschil van mening over de feiten.

Staatssecretaris Van Hoof:

Het politieke meningsverschil kan hooguit zitten in de doelstelling. Ik heb het echter niet over de doelstelling, maar over de consequentie. Welnu, in de ene situatie is er sprake van volledige onafhankelijkheid van de overheid en in de andere situatie niet. Ik spreek hier namens het kabinet. Het kabinet geeft de voorkeur aan de situatie waarin er sprake is van volledig financiële onafhankelijkheid.

Voorzitter. Een van de vragen van de heer Weekers ging over scholing. De heer Bruls heeft daaraan de vraag toegevoegd over een goede reïntegratie. Mevrouw Van Gent sprak over de perspectieven op korte termijn voor de doelgroep. Kortheidshalve meen ik te kunnen verwijzen naar de vrijheid die de gemeenten daarin hebben om de hun ter beschikking staande middelen aan te wenden om degenen die in hun bestand voorkomen, daar uit te laten stromen als zij daarvoor in aanmerking komen. Het ene moment gebeurt dat via een reïntegratietraject en een ander moment wordt er via scholing maatwerk geleverd. Ik heb al in een ander overleg gezegd dat ik mij voor een belangrijk deel aansluit bij de intentie van mevrouw Noorman, als het gaat om scholing. Nadat de nieuwe Wet werk en bijstand was ingevoerd, hebben de gemeenten zich volledig geconcentreerd op de eigen organisatie en op degenen die snel naar werk geleid konden worden. Naar mijn mening brengt dit de gemeenten langzamerhand in de positie dat zij met de andere mensen niet anders dan met scholing aan de slag kunnen gaan. Op dat punt hebben wij mijns inziens niet het grootste verschil van mening.

Mevrouw Van Gent vraagt zich af of het tot de inwerkingtreding in 2007 niet nodig is om andere oplossingen aan de doelgroep te bieden. In dit verband sprak zij over een bijverdienregeling en over microkredieten, alsook de taak van zorg en arbeid. Ik heb zojuist gezegd dat de Wet werk en bijstand voor de doelgroepen een aantal gevarieerde goed toepasbare instrumenten kent dat gebruikt kan worden als maatwerk voor een individuele situatie, ook van de alleenstaande ouder. Ik denk aan maatregelen van recente datum; die zijn zeer goed bruikbaar.

Mevrouw Bussemaker zegt dat het kabinet weinig zegt over het flankerend beleid. Zij heeft gevraagd wat er gebeurt als het wetsvoorstel niet doorgaat. Ik wijs haar op het feit dat er in de Wet Werk en Bijstand geen sprake meer is van specifiek doelgroepenbeleid. In die wet is wel opgenomen dat er op diverse terreinen aandacht is voor de groep alleenstaande ouders. Ik noem het emancipatiebeleid, de resultaten van de commissie-Pavem, de kinderopvang en het zelfstandig ondernemerschap. Er zijn meer varianten van beleid te noemen die in dergelijke situaties adequaat zijn.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Helaas moet ik constateren dat die voorzieningen in de praktijk vaak niet toereikend zijn. U noemt nu tenminste nog voorzieningen die wellicht voor deze groep enigszins bruikbaar kunnen zijn. Ik wil nog wel graag een reactie van u op uw brief naar aanleiding van vragen van Kamerleden in eerste termijn. In antwoord op een vraag van de heer Varela wat het kabinet verder doet om de combinatie van arbeid en zorg te vergemakkelijken wordt verwezen naar de Wet recht op langdurig zorgverlof, die per 1 juni 2005 in werking is getreden. Nu ken ik die wet. Dat verlof geldt alleen voor ouders of partners van wie een kind of een partner een levensbedreigende ziekte heeft. Ik kan mij niet voorstellen dat het kabinet verlof alleen mogelijk wil maken in situaties van levensbedreigende ziektes en voor ouders, ook voor de groep alleenstaande ouders, niet iets meer dan dat zou willen regelen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Zo is de brief in ieder geval niet bedoeld, althans het antwoord niet bedoeld. De zin begint met: "Voorts". In de zin daaraan voorafgaand staat meer dat past in de lijn die ik heb getrokken. Het is geenszins mijn bedoeling geweest negatieve of anderszins kwetsende beelden neer te zetten.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Dat is dan tenminste winst. In de brief gaat het alleen over maatwerk en vervolgens over de Wet recht op langdurig zorgverlof. Ik hecht bijzonder aan die wet, want ik weet hoe erg het is als je partner of je kind een levensbedreigende ziekte heeft. Die wet kan echter nooit de oplossing zijn voor het probleem dat de initiatiefnemer van de Wet Vazalo heeft neergelegd.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb mijn antwoord gegeven. Ik denk dat mevrouw Bussemaker dat antwoord ook goed heeft begrepen. Er staat daarvoor inderdaad iets over maatwerk. Maatwerk bestaat uit het toepassen van een groot aantal beschikbare instrumenten. Anders kun je niet over maatwerk spreken. Je maakt keuzes uit die instrumenten, die je tegen de behoeften van de betrokken cliënt aan legt. Maatwerk is het containerbegrip voor heel veel andere regels, die mevrouw Bussemaker ook kent en waarvan zij weet dat zij toepasbaar zijn. Zij heeft zojuist nog aangegeven dat die op dat moment wel degelijk effectief zullen zijn. Ik hoop met deze toelichting het misverstand uit de wereld geholpen te hebben en aangegeven te hebben dat de term maatwerk wel degelijk veel meer omvat dan één woordje in algemene zin.

Ik zal nu enkele aspecten voor mijn rekening nemen die op het terrein van collega Wijn van Financiën liggen. Hij kan hier niet zijn wegens ziekte.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Mag ik dan eerst nog een vraag stellen op het terrein van staatssecretaris Van Hoof? De initiatiefnemer had het over de lage raming en de financiële prikkels. Zij zei dat in het beruchte en beroemde rapport Aan de slag de algemene sleutel waar het kabinet naar verwijst niet te vinden is. Ik heb het rapport er in de tussentijd niet meer op nageslagen, maar ik wil wel graag weten waar de cijfers die het kabinet hanteert vandaan komen en welke veronderstellingen daarbij zijn gehanteerd. Het is prima als er een schriftelijk antwoord komt als er nu niet op geantwoord kan worden, maar ik wil er wel nadere gegevens over.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik heb dat op dit moment evenmin als mevrouw Bussemaker bij de hand. Het lijkt mij goed om er later op terug te komen. Het lijkt mij overigens ook goed om de cijfers die mevrouw Noorman heeft gehanteerd als cijfers van de gemeenten te corrigeren. In de stukken van de gemeenten, althans van de gemeentelijke leden van het uitvoeringspanel, is sprake van 6% oftewel 5400 alleenstaande ouders uit de bijstand. Het lijkt mij wijs dat alles op een rij te zetten, zodat wij op een later moment hierover van gedachten kunnen wisselen.

Dan de onderwerpen op het terrein van collega Wijn van Financiën. Mevrouw Noorman heeft de afgelopen tijd hard gewerkt om het voorstel zo te wijzigen dat de uitvoering beter onder de Awir past. Zojuist heeft zij nog gezegd dat zij dit met liefde heeft gedaan. In technische zin is dat inmiddels nagenoeg het geval. Dat laat onverlet dat het kabinet van mening is dat de Awir niet is bedoeld voor algemene inkomensaanvullingen als de Vazalotoeslag. Inkomensafhankelijke toeslagen volgens de Awir-systematiek zijn bedoeld voor de bekostiging van specifieke uitgaven, zoals daar zijn huur, zorg en kinderopvang. De Awir biedt het kader voor de verstrekking van een bijdrage in specifieke kosten, die in relatie tot de draagkracht te hoog zijn en die wezenlijk zijn voor voorzieningen als zorg en wonen. Algemene inkomensaanvullingen met als doel de bestaansmiddelen of een tekort aan bestaansmiddelen aan te vullen, zoals de Vazalo-toeslag, vallen dan ook buiten het doel van de Awir. Daarvoor gelden nu sociale zekerheidswetten zoals de Wet werk en bijstand.

Uit mijn verleden weet ik dat als het gaat om wetten, je altijd moet beginnen met het eerste artikel, waar de definities staan. Die heb ik er nog maar eens bij gehaald en daarbij heb ik gezien dat onder inkomensafhankelijke regelingen moeten worden verstaan: bij of krachtens de wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage afhankelijk is van de gestelde draagkracht. Ik denk dat dit exact aangeeft waarom de Awir hier niet het goede voertuig is.

Ik kom vervolgens te spreken over de uitvoering door de Belastingdienst Toeslagen. De heer Weekers heeft zich afgevraagd waarom de Belastingdienst Toeslagen zoveel tijd nodig heeft om het automatiseringssysteem aan te passen en mevrouw Noorman heeft zojuist ook iets gezegd over die termijn. Ik zal het uitleggen. Aan de Belastingdienst Toeslagen is in dit kader een belangrijke rol toebedeeld bij het toekennen en uitbetalen van de Vazalo-toeslag. Deze keuze lijkt logisch, want de toeslag is op veel punten vormgegeven op de manier van de Awir, maar zoals vaak het geval is, zit de pijn in de details. Die details houden in dat voor de uitvoering van de regeling een aantal belangrijke gegevens nodig is, naast de gegevens die in het kader van de Awir al beschikbaar zijn. Het betekent dat daar al één element zit.

Bovendien wijkt Vazalo soms af van de Awir. Ik noem een paar aspecten waar dit het geval is. Als eerste is dat het inkomensbegrip. Vazalo is wel gekoppeld aan het totale verzamelinkomen, net als bij de Awir, maar daarnaast geldt bij Vazalo aanvullend als inkomensnorm het arbeidsinkomen of in ieder geval het geschatte arbeidsinkomen. Ook bij het huishoudbegrip zit een probleempje. De Awir heeft de begrippen partner, medebewoner en kind gedefinieerd. Daar zit een verschil dat ertoe kan leiden dat een medebewoner voor de Vazalo-regeling geen huishouding voert met de alleenstaande ouder, maar wel als partner meetelt voor de huurtoeslag. In tegenstelling tot de huur- en zorgtoeslag wijkt de voorlopige berekening van de Vazalo-toeslag af van de definitieve berekening. Dat geldt ook voor het terugvorderen van een te hoog voorschot. Bij de huur- en zorgtoeslag wordt een te hoog voorschot teruggevorderd en bij Vazalo meestal niet.

Dat zijn een paar van de afwijkingen die voor de automatisering behoorlijk wat gevolgen hebben. In feite moet naast het systeem van de huurtoeslag en de zorgtoeslag een apart systeem voor de Vazalo-toeslag worden gebouwd. Daar zit dan ook het invoeringsprobleem dat de achtergrond is van de eerder gemaakte opmerkingen over de benodigde tijd. De komende periode is de belastingdienst hard bezig om de voorlopige toekenning van de huurtoeslag en de zorgtoeslag in te voeren. Het inregelen van dit proces en de voorbereidingen voor de definitieve toekenning van de toeslagen in 2007 vergen grote automatiseringsinspanningen. Bovendien zijn er nog een aantal andere automatiseringsprojecten die erg veel automatiseringscapaciteit vragen. Denkt u daarbij aan Walvis/Sub. Het betekent dat de conclusie moet worden getrokken dat het, bezien vanuit de Belastingdienst Toeslagen, niet verantwoord is om naast deze grote automatiseringsprojecten capaciteit vrij te maken voor de Vazalo-toeslag per 1 januari 2007, omdat die capaciteit er gewoonweg niet is.

De heer Weekers vroeg naar de verzilveringsproblematiek in relatie tot dit initiatiefvoorstel. In eerdere debatten heeft het kabinet aangegeven dat het vasthoudt aan het principe "no taxes, no gains" of, zoals de heer Weekers het omschrijft: no taxes, no credits. Mevrouw Noorman heeft mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State de uitkeerbare Vazalo-heffingskorting wettelijk omgevormd tot een door de Belastingdienst uit te keren toeslag, zoals de kinderopvangtoeslag en de zorgtoeslag. Strikt formeel is het dus niet langer een heffingskorting die uitgekeerd wordt ongeacht de hoeveelheid betaalde belasting. Het is dus niet langer een negatieve inkomstenbelasting. Aan de heer Weekers moet direct worden toegegeven dat de indienster in zowel de memorie van toelichting als de nota naar aanleiding van het verslag de Vazalo-toeslag mede ziet als compensatie voor niet verrekende heffingskortingen.

Ik heb namens het kabinet een aantal opmerkingen gemaakt. Ik heb dat zo feitelijk en zakelijk mogelijk willen doen om aan te geven wat de visie van dit kabinet op het wetsvoorstel is.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 18.35 uur tot 19.00 uur geschorst.

Naar boven