Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 60, pagina 3883-3906 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 60, pagina 3883-3906 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het stellen van een inburgeringsvereiste bij het toelaten van bepaalde categorieën vreemdelingen (Wet inburgering in het buitenland) (29700).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Voorzitter. Vandaag ligt een klein wetsvoorstelletje voor. Je kunt zeggen dat het een miniwetsvoorstel is; het heeft wel een grote impact op de bestaande praktijk van de inburgering. Voortaan zal aan vreemdelingen die naar Nederland willen komen om er te blijven, gevraagd worden om een inburgeringstoets te doen om aan te tonen dat zij al over enige, overigens bescheiden, kennis van de Nederlandse taal en samenleving beschikken. Heeft dat zin? De fractie van D66 meent van wel. Zo'n toets dwingt nieuwkomers om zich in de taal, cultuur en gewoontes van dit land te verdiepen. Dat leidt eigenlijk vanzelf tot een betere voorbereiding en bewustere keuze. Dit is geen land van uitsluitend melk en honing. Dat kan iemand maar beter weten voordat hij naar Nederland komt. Misschien wordt niet eens zozeer de kennis getoetst, als wel de motivatie en de bereidheid van de nieuwkomer om zich in te spannen om actief deel te nemen aan de Nederlandse samenleving. Dat wordt ook verwacht van mensen die eenmaal in Nederland zijn.
Over wat voor een niveau gaat het bij deze inburgeringstoets? De toets mag geen drempel vormen die niet te overwinnen is. Ik moet eerlijk zeggen dat ik enige twijfel had tijdens de presentatie van de toets op het ministerie. Vrij ingewikkelde uitdrukkingen als "daarvoor moet u niet bij mij zijn" moeten correct worden nagezegd. Ik geef toe dat je deze uitdrukking in Nederland niet vroeg genoeg kunt leren, omdat je die vaak genoeg te horen krijgt. Ook tegenstellingen zoals zwart-wit, groot-klein, hoog-laag moeten worden geleerd. Die vragen naast woordenkennis om begrip. Vanwege mijn twijfel heb ik gesproken met een taaldeskundige van een gerenommeerd taalinstituut om te horen wat die ervan vond. Hij zei dat veel tegenstellingen zeer gemakkelijk te leren zijn. Hij vroeg mij om er vijfentwintig te noemen en zei dat je ze met vijftig allemaal wel ongeveer had gehad. Dat is dan toch een iets andere kijk erop en die heeft mij enigszins gerustgesteld.
Ik heb begrepen dat de kennis van de Nederlandse samenleving in het Nederlands wordt getoetst. Hoe moet ik mij dat precies voorstellen met een kennis van zo'n vijfhonderd woorden? Kan dat wel?
Vanochtend hebben wij in de Volkskrant een artikel kunnen lezen over de Phonepass-techniek. Mag ik aannemen dat die methode van spraakherkenning geschikt is voor het doel waarvoor wij die gaan gebruiken? Kan de minister ons dat garanderen? Zij zal haar deskundigen toch wel hebben geraadpleegd om ons te garanderen dat het werkt?
Een toets afleggen kost € 350 per keer. Dat is veel geld. De kans is groot dat mensen die toets meerdere keren moeten afleggen, zeker zolang de toets niet volmaakt is en er kinderziektes in zitten. Je kunt besluiten om de toets eerst te vervolmaken. Dat is een redenering. Je kunt echter ook zoeken naar mogelijkheden om in het begin speelruimte te bieden voor onbedoelde fouten in het systeem die er ongetwijfeld in de loop van het eerste halfjaar uitgehaald worden. Ik vind niet dat mensen op hoge kosten mogen worden gejaagd omdat de toets nog niet goed is. Is het niet redelijk om gedurende de eerste periode van bijvoorbeeld een halfjaar een gratis herkansing te bieden aan mensen die zakken, dus twee voor de prijs van één, wetend dat er in het begin zeker nog fouten in de methode zullen zitten? Toen wij op het ministerie waren, hebben wij tenslotte zelf gemerkt dat bepaalde dingen op elkaar leken, zoals "water" en "vader". Ongetwijfeld zitten er meer van dit soort dingen in. Ik hoor hierop graag de reactie van de minister.
De fractie van D66 ziet graag dat wij in het begin vrij intensief monitoren. Misschien kan dat na de eerste drie maanden of in ieder geval na de eerste zes maanden gebeuren. De vinger moet echt aan de pols worden gehouden om erachter te komen hoeveel mensen die toets afleggen en hoeveel ervoor slagen. De enige methode om te zien of het werkt, lijkt mij kijken wat het in de praktijk doet. Er is over twee jaar een evaluatie voorzien. Dat is ook goed, maar het laat onverlet dat in het begin een monitoring van de resultaten gewenst is. Kunnen wij daarop rekenen?
Dat brengt mij bij de reikwijdte van het inburgeringsexamen en de vraag voor wie deze inburgering precies gaat gelden. Mijn eerste vraag daarover heeft wederom betrekking op een discussie die wij eerder gevoerd hebben, alleen is er mijns inziens nog steeds geen duidelijkheid over. Hoe zit het nu eigenlijk met het Associatieverdrag en de positie van Turkije? Gaat dit wel of niet ook mogelijk worden voor Turken in Turkije? Het zou toch bizar zijn als een voorstel dat in de eerste plaats bedoeld was voor de grote groep van Turken en Marokkanen die hier via gezinshereniging of gezinsvorming komen, voor een dusdanig grote doelgroep niet zou kunnen gelden.
Wat is de positie van de Surinamers? Zij zijn MVV-plichtig en als zodanig ook inburgeringsplichtig. Dat geldt ook voor de inburgering in het buitenland. De vraag is of dat voor deze groep wel zinvol is. Nederlands is de officiële taal van Suriname. Nederlands is de instructietaal, het hele onderwijs wordt er in het Nederlands gegeven. Suriname is zelfs lid van de Taalunie. Ik heb begrepen dat er dagelijks allerlei televisieprogramma's zoals NOVA en het NOS Journaal worden uitgezonden. Dan kun je toch rustig stellen dat er bij elke Surinamer een grotere woordenschat aanwezig is dan 500 woorden. De overgrote meerderheid spreekt zelfs vloeiend Nederlands.
Voor Surinamers schiet de inburgering in eigen land gewoon het doel voorbij. Daarom heb ik ook een amendement ingediend om Surinamers niet te verplichten tot inburgering in het buitenland. De inburgering in Nederland blijft overigens gewoon bestaan, omdat die ook in toenemende mate gekoppeld is aan werk en toetreding tot de arbeidsmarkt, en dat willen wij vanzelfsprekend wel zo houden.
Mevrouw Vergeer (SP):
Dat laatste lijkt mij heel erg belangrijk. U zegt dat het niet nodig is om een toelatingstoets te doen. Ik denk toch dat wij goed moeten onderzoeken hoe het gesteld is met het Nederlands. Hebt u daar gegevens over?
Mevrouw Lambrechts (D66):
Wat ik daarnet al zei: de voertaal is op alle terreinen, bij de overheid en in het onderwijs, Nederlands. Een jaar onderwijs levert je al meer kennis op dan 500 woorden.
Mevrouw Vergeer (SP):
Er zijn volgens u geen Surinamers die minder dan 500 woorden Nederlands kennen?
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ik weet niet of zij er niet zijn, maar ik denk dat het er in elk geval niet veel zullen zijn. Moet je dan dat hele mechanisme in werking stellen en iedereen de toets laten doen, omdat misschien 1 of 2% gebrekkige kennis van het Nederlands heeft?
Mevrouw Vergeer (SP):
Lijkt dit op de situatie die in de motie-Sterk wordt beschreven dat ook Nederlanders onder de inburgering vallen die in het buitenland wonen en niet aan de regels voldoen? Wilt u dan een uitzondering maken door een quick scan, zoals de minister dat voorstelt?
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ik ken die motie of dat amendement niet. Het omgekeerde is het geval. Ik wil het juist niet laten gelden, maar dat kan mevrouw Sterk ongetwijfeld het beste zelf even toelichten. Ik weet niet anders – dat heb ik mede ondersteund – dan dat er een uitspraak ligt van de Kamer om het niet ook voor autochtone Nederlanders te laten gelden.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u dit onderwerp met mevrouw Sterk verder bekijkt.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Voorzitter. Mag ik mevrouw Lambrechts vragen of zij in haar pleidooi voor vrijstelling ook onderscheid maakt tussen het onderdeel taal en het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving?
Mevrouw Lambrechts (D66):
Nee, niet echt. Ik laat voor dat deel de eenvoudige inburgeringstoets in het land van herkomst in zijn geheel voor de Surinamers gelden, temeer daar ik hoor dat zij ook in hun media en op televisie vaak Nederlandse zenders ontvangen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Wordt NOVA goed bekeken in Suriname?
Mevrouw Lambrechts (D66):
Er kijken net zoveel mensen als hier vermoedelijk. Ik hoor zelfs dat het er meer zijn, omdat de belangstelling en de gretigheid daarvoor groter is.
De voorzitter:
Mevrouw Azough komt voor het evenwicht met het RTL-nieuws?
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Laat ik daar niet over beginnen, voorzitter. U geeft met uw voorstel enigszins de willekeur van de reikwijdte van het wetsvoorstel aan. Japanners hoeven niet in te burgeren in eigen land. Surinamers moeten dit wel. Wat vindt u daarvan?
Mevrouw Lambrechts (D66):
Het heeft een pragmatisch aspect. De meeste vreemdelingen die hier blijven komen in het kader van gezinsvorming en gezinshereniging uit Turkije en Marokko. Daarom vroeg ik of de wet ook voor Turkije zal gelden. Daarnaast is de redenering dat andere landen economisch en sociaal meer overeenkomen met Nederland. Verder is er de Europese wet- en regelgeving. De wet zal niet gelden voor een Italiaan die slecht Nederlands spreekt.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
U noemt het feit dat uit deze landen geen enorme immigratiestromen komen. Uit Argentinië komen niet veel meer huwelijksmigranten dan uit Japan. Dat geeft toch enigszins de willekeur aan?
Mevrouw Lambrechts (D66):
Voor ons heeft dit een belangrijk pragmatisch aspect. Waar komt de grote groep nieuwkomers vandaan die echt invloed hebben op achterstanden in het onderwijs? Jonge kinderen blijken de taal niet te beheersen, omdat hun ouders geen Nederlands spreken. Die groepen komen uit Turkije en Marokko. Ik vind het belangrijk dat de wet in ieder geval voor die landen geldt. Dit is nooit helemaal rond te krijgen. Ik heb zojuist een brief gelezen van het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie. Dit kan nooit zo worden geregeld dat de situatie precies eerlijk en gelijk is, maar wel zo dat de wet zijn doel raakt en niet voorbij schiet. Dan moet de wet gelden voor de landen waar de grootste groep nieuwkomers vandaan komt. Dat is voor ons een belangrijke overweging.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
U beantwoordt mijn vraag niet. Ik spreek niet over Turkije en Marokko. Ik spreek over bijvoorbeeld Argentinië, waar niet veel meer huwelijksmigranten vandaan komen dan uit Japan. U geeft zelf aan dat dit wetsvoorstel eigenlijk ook voor Argentinië niet zou moeten gelden, als het gaat om het aantal huwelijksmigranten.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ik weet niet precies hoe wij dit met Argentinië hebben geregeld. Het is nu gekoppeld aan de MVV. Dat is ook weer een eenvoudige manier om het ergens aan te koppelen. Ik weet niet of er meer immigranten zijn uit Argentinië of uit Japan. Ik weet wel dat de grote toestroom naar Nederland daar niet vandaan komt. Bij die landen zit het probleem niet. Overigens geldt niet voor Argentinië wat wel geldt voor Suriname, namelijk dat daar goed Nederlands wordt gesproken.
Onder de asielzoekers aan wie een vergunning regulier is verstrekt, bevinden zich vele voormalige vluchtelingen. Dat zijn degenen die hebben kunnen blijven op grond van een eenmalige regeling, op grond van het buiten-schuld-criterium of op grond van schrijnendheid. Voor deze groep geldt niet wat geldt voor vluchtelingen met een vluchtelingenstatus, namelijk dat het gezin binnen drie maanden kan overkomen. Dat geldt evenmin voor degenen met gezinsleden in een land waarvoor een categoraal beschermingsbeleid geldt. Wel antwoordt de minister in de nota naar aanleiding van het verslag dat in individuele gevallen zal worden beoordeeld of gezinsleden vanwege de onveiligheid in het land van herkomst versneld naar Nederland moeten komen. Hoe krijgt dat vorm? Kan dat zodanig worden vormgegeven dat er in voorkomende gevallen echt aanspraak op kan worden gemaakt? Die indruk heb ik niet. Ik heb de nota naar aanleiding van het verslag een paar keer gelezen, maar ik heb niet de indruk dat helder is hoe men daarop aanspraak zou kunnen maken, noch dat het dusdanig handen en voeten heeft dat men er iets mee kan.
In beginsel is de geldigheid van het inburgeringsexamen een jaar, maar soms duurt een MVV-procedure langer. Lees ik het goed dat het examen gewoon geldig blijft wanneer een MVV-procedure langer duurt dan een jaar en dit niet aan de vreemdeling te wijten is?
De toegankelijkheid van de ambassades blijkt ook een punt te zijn. In vrij veel landen is geen Nederlandse vertegenwoordiging. Mensen moeten dan naar het buurland om de inburgeringstoets te doen en hun documenten op te halen. Soms betreft het afstanden van meer dan duizend kilometer en zijn hieraan hoge reis- en verblijfskosten verbonden. Soms moet men de reis meerdere malen maken, bijvoorbeeld wanneer men de eerste keer niet slaagt of wanneer de MVV niet onmiddellijk kan worden afgegeven. Is daarop niet iets te verzinnen? Met een beetje pech moet iemand drie keer dit soort afstanden reizen, en dat kan toch niet de bedoeling zijn? Ik vraag daarop de reactie van de minister.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Voorzitter. Zoals al is aangegeven in het PvdA-rapport "Integratie en immigratie: aan het werk!" van onze partijcommissie-Patijn, is ook de PvdA-fractie van mening dat huwelijksmigratie, waarover wij vandaag vooral spreken, kan leiden tot een ernstige vertraging van integratie. Het recht de eigen partner te kiezen en het recht op een gezinsleven zijn echter universeel. Tegelijkertijd staat het landen vrij voorwaarden te stellen aan gezinshereniging of gezinsvorming. Deze voorwaarden moeten in onze visie wel leiden tot een grotere kans op snellere en succesvolle integratie in Nederland. De voorwaarden moeten zich daarom ook richten op de naar Nederland komende partner en zijn of haar kans op een zelfstandig bestaan in Nederland en niet zozeer op de al in Nederland verblijvende partner, op wie de voorwaarde van een verhoging van de inkomenseis zich richt.
Daarvoor is het opleidingsniveau van de migrant een belangrijk criterium. Het durven stellen van opleidingseisen aan de komende partner past bij onze inzet, gericht op volwaardige en zelfstandige participatie van migranten, en bij het door onze commissie-Patijn bepleite selectieve migratiebeleid. In het debat over de parlementaire commissie-Blok is mede op ons initiatief de motie-Dittrich aangenomen waarin het kabinet wordt verzocht te onderzoeken in hoeverre het huidige systeem, waarin vooral eisen worden gesteld aan de in Nederland verblijvende partner, kan worden vervangen door een systeem waarin vooral eisen aan de migrerende partner worden gesteld. In de motie wordt het kabinet verzocht tevens te bezien in hoeverre in dat systeem van migrerende partners ten minste alfabetisering in de eigen taal is gewenst. Deze motie is met brede steun door de Kamer aangenomen.
De minister heeft de motie voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. Van de staatssecretaris van SZW ontvingen wij de vorige week een brief over de relatie tussen sociale zekerheid en migratie. Deze brief zal later worden besproken.
De PvdA-fractie is van oordeel dat aan migranten die vrijwillig kiezen voor een toekomst in Nederland, mag worden gevraagd dat zij zich voorafgaand aan migratie zo goed mogelijk op hun integratie en inburgering in Nederland voorbereiden. Oogmerk van dat beleid is wat ons betreft niet het beperken van migratiestromen. Juridische adviezen, vooral van de ACVZ, wijzen erop dat de migrant redelijkerwijs in staat moet zijn aan deze voorwaarde te voldoen. Ook indien dit het geval is, zal een zekere mate van selectie onontkoombaar het gevolg zijn.
De minister betoogt dat haar basisexamen inburgering in het buitenland selecteert op motivatie. Zij noemt daarbij termen zoals "bereidheid", "inzet", "startbekwaamheid", "doorzettingsvermogen", "het kunnen en willen investeren in de eigen inburgering", maar niet "opleidingsniveau". Met andere woorden: als men maar wil, dan haalt men het; dat is de lijn van de minister. Zij wijst daarbij op de evaluatie van de WIN, waaruit zou blijken dat velen het beoogde eindniveau van de inburgering in Nederland niet halen vanwege een gebrek aan motivatie. In deze evaluatie wordt echter een andere oorzaak als eerste en belangrijkste genoemd van de slechte resultaten aan het einde van het inburgeringstraject. Dat is het lage niveau van instroming: geen of weinig opleiding. Daarna volgt pas de tweede verklaring, de motivatie.
Ook de PvdA-fractie is van mening dat de inburgering veel beter moet verlopen. Om dat voor elkaar te krijgen, zal wellicht veel meer inspanning moeten komen van zowel de nieuwkomer als de Nederlandse samenleving. Dat lage niveau van instroming betekent dat velen een grote achterstand zullen moeten overwinnen. Een deel van de achterstand wordt in de voorstellen van de minister aangepakt in het land van herkomst. Zij slaat echter in onze visie de eerste stap over. Dat is het probleem van het analfabetisme, de stap van alfabetisering. Onder vooral huwelijksmigranten uit Turkije en Marokko komt analfabetisme nog veel voor. Voor hen is het van groot belang dat zij al in eigen land leren lezen en schrijven in de eigen taal. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt in onze visie in de eerste plaats bij de migrant zelf en bij de overheid van het land van herkomst.
De ACWZ zegt hierover dat alfabetisering als voorwaarde juridisch niet staande kan worden gehouden, omdat analfabeten redelijkerwijs niet in staat zijn aan die voorwaarde te voldoen. Dit zal ook gelden voor een deel van de mensen die het examen van de minister afleggen. Zij verwacht zelf dat dit 25% tot 30% zal zijn. Voor analfabetisme geldt dat deze kennis kan worden verworven. Dit geldt ook voor elk niveau van Nederlands dat men vereist. Analfabetisme is geen gegeven, het is een te overwinnen achterstand. Het is voor ons niet de vraag of deze achterstand moet worden ingelopen, maar hooguit waar, wanneer en onder wiens verantwoordelijkheid dit het beste kan. Het heeft dus onze voorkeur, voor het inburgeringsexamen in het buitenland niet te kiezen voor een heel laag niveau Nederlands, maar het te richten op de eerste, cruciale stap van alfabetisering. De minister lijkt steeds om het probleem van analfabetisme in de groep heen te lopen. Ook in haar voorstellen voor inburgering in Nederland wordt dit onderwerp niet bij de kop gepakt. Hoe denkt zij dit reële probleem te kunnen aanpakken? Of kunnen analfabeten de basistoets die de minister voorstelt, in werkelijkheid nooit halen, alleen al vanwege de gekozen manier van examinering, zoals een deskundige stelde met wie wij spraken? Graag een uitgebreide reactie van de minister hierop.
Mevrouw Sterk (CDA):
Is uw fractie niet bang dat een eis dat iemand gealfabetiseerd is voordat hij een inburgeringsexamen mag afleggen, in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Welke eis je ook stelt, het niveau van het Nederlands of het kunnen lezen en schrijven in de eigen taal, er zal een zekere selectie van uitgaan. Een zeker deel van degenen die een examen aanvragen, zal het niet halen. De grootte van die groep is bepalend voor de vraag of deze nieuwe wet een belemmering voor het recht op gezinshereniging zal vormen. Stel dat straks 80% van degenen die de door de minister voorgestelde basistoets afleggen, het niet haalt. Dan komen er procedures, dan zal men zeggen dat de toets een reële belemmering voor gezinshereniging vormt. Hetzelfde geldt voor het leren lezen en schrijven in de eigen taal. Dat vergt inspanning, analfabeten zullen die vaardigheden moeten verwerven om de toets te kunnen afleggen. Maar nogmaals, het is voor ons niet de vraag of deze hindernis moet worden overwonnen, je kunt er hooguit nog over twisten of deze in het land van herkomst of in Nederland moet worden genomen. Nu blijft dit onduidelijk.
Mevrouw Sterk (CDA):
Klopt het dat voor uw fractie het analfabetisme niet per se al in het buitenland moet worden overwonnen, maar dat het eventueel ook in Nederland kan? En als zij wél vindt dat het al in het buitenland moet, hoe kunnen de posten dit dan controleren? Hoe weet je of iemand al gealfabetiseerd is?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Het heeft duidelijk onze voorkeur dat het analfabetisme wordt overwonnen in het land van herkomst. Het gaat om lezen en schrijven in de eigen taal; dat kan nergens beter worden geleerd dan in het eigen land. Ik vind ook dat de Nederlandse overheid niet verantwoordelijk is voor de structuur daarvoor, dat is primair een verantwoordelijkheid van de mensen zelf en natuurlijk van de overheid in het land van herkomst. Dit heeft onze voorkeur en als het wetsvoorstel het uiteindelijk toch haalt, worden wij ermee geconfronteerd dat het analfabetisme in Nederland zal moeten worden opgelost. Als de verantwoordelijkheid hiervoor niet in het land van herkomst wordt genomen, importeren wij dit probleem. Wij kunnen er nog een uur over discussiëren, maar wij kunnen niet wegpraten dat wij dit probleem zullen moeten oplossen, voor zover het zich voordoet in de groep van huwelijksmigranten. Linksom of rechtsom, het moet worden opgelost.
Mevrouw Sterk (CDA):
En hoe wordt het gecontroleerd?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Dat zou kunnen met een diplomatoets, als er in het land van herkomst gecertificeerde diploma's bestaan. Ik heb begrepen dat ook u pleit voor een diplomatoets voor Surinamers, dus onze gedachten op dit punt verlopen parallel. En in landen zonder betrouwbare diploma's zal er op de ambassade een eenvoudige toets moeten worden afgenomen om na te gaan of de betrokkene kan lezen en schrijven in zijn eigen taal.
De heer Visser (VVD):
Voorzitter, de heer Dijsselbloem begon met de opmerking dat het goed is om voorwaarden te stellen en na te gaan of de mensen die naar Nederland willen komen, daarvoor goed gemotiveerd en voorbereid zijn. Toen noemde hij de mogelijkheid dat 80% de toets niet haalt; ik neem aan dat hij daar dan geen problemen mee heeft, want wij stellen die eisen niet voor niets. Ik ga er dan ook van uit dat hij niet de conclusie trekt dat wij ermee moeten stoppen als over twee jaar blijkt dat maar 20% de toets haalt, maar dat hij dat dan als een gegeven beschouwt.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
In het ideale geval verwerft iedereen deze basiskennis en kan hij of zij lezen en schrijven. Dat is mijn politieke wens, dat is de beleidsvisie van ons allen: het opleidingsniveau moet omhoog, de mensen moeten een grotere kans van slagen hebben. Maar als 80% het niet haalt, is er een gerede kans dat een aantal van deze mensen zich tot het Europese Hof zal wenden met de stelling dat Nederland een maatregel heeft genomen die het recht op gezinshereniging aantast, die gezinshereniging feitelijk onmogelijk maakt. De ACVZ zegt dat dit niet kan omdat mensen een gerede kans moeten hebben om te slagen. Als die gerede kans er in de praktijk niet is, verwacht ik wel juridische procedures.
De heer Visser (VVD):
Maar waarom zou die 80% een probleem zijn? Als mensen niet gemotiveerd genoeg zijn of het kost hen langere tijd om het te leren, zullen zij daarvan de consequentie moeten dragen. Wij hebben die eis toch niet zo hoog gesteld? Ik zie niet in dat dit juridische procedures oplevert. Het is gewoon de consequentie van een redelijke eis.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Kortheidshalve verwijs ik naar het advies van de ACVZ. De ACVZ zegt dat de groep waar het hier om gaat, een gerede kans moet maken om aan de voorwaarden te voldoen. Zo niet, dan gaat er in feite een blokkerende werking vanuit. De facto is voor deze mensen geen gezinshereniging meer mogelijk in Nederland en dat is in strijd met daarvoor geldende Europese richtlijnen.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Dat geldt toch ook voor ons voorstel, mijnheer Dijsselbloem? Daarvoor staat de ACVZ ook niet te trappelen. Die vindt dat evengoed belemmerend. De ACVZ vindt dat er een toets moet zijn die analfabeten ook kunnen doen. Het bezwaar van deze commissie is dus hetzelfde voor beide voorstellen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
De ACVZ maakt in haar analyse een verschil tussen het stellen van de eis voor een laag niveau Nederlands en het stellen van een alfabetiseringseis. Het eerste zou wel kunnen maar het laatste niet vanwege de juridische consequenties.
Mijn analyse was juist dat men in beide gevallen zal voldoen aan een bepaald niveau en wanneer het de facto voor mensen bijna onmogelijk is om daaraan te voldoen, zal het in beide gevallen leiden tot procedures. Ik sprak ook in reactie op de opmerkingen van de ACVZ. Wat dat betreft zien wij geen verschil tussen het stellen van een basiseis Nederlands of een basiseis alfabetisering. Als het een onneembare drempel opwerkt, zal het in beide gevallen leiden tot procedures.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Ik deel die opvatting. Mij is één punt niet duidelijk. Komt uw voorstel in plaats van het voorstel van de regering, of wilt u het eraan voorafgaand?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Mijn amendement vervangt de taaleis Nederlands door alfabetisering in eigen taal. Dat geldt niet voor het tweede onderdeel. Kennis van de Nederlandse samenleving is zeer relevant voor iedereen die kiest voor een toekomst in Nederland.
Het wetsvoorstel creëert feitelijk alleen een kapstok in de Vreemdelingenwet om extra voorwaarden te kunnen stellen. Het examen inburgering in het buitenland wordt al uitgewerkt in lagere regelgeving. Wij steunen het amendement van collega Azough om een zware voorrangprocedure voor het Vreemdelingenbesluit af te spreken.
De minister stelt een basistoets Nederlandse taal voor op niveau A1-. Wij hebben inmiddels begrepen dat de toets een grote reikwijdte heeft tot en met niveau C. Ik begrijp wel dat op die manier getoetst kan worden of mensen eventueel hoger scoren, maar daardoor worden mensen wel in verwarring gebracht op het examen want zij krijgen ingewikkelder vragen dan per se nodig is. Bij degenen die bij de demonstratie van het examen zijn geweest, heeft dat effect zich ook voorgedaan. Men vond het veel moeilijker dan verwacht. Waarom kiest de minister daarvoor en waarom wordt niet alleen getoetst op het door haar gewenste niveau A1-?
De commissie-Franssen heeft geadviseerd het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving niet te toetsen in de Nederlandse taal, omdat dan ook weer moet worden uitgegaan van het hele lage niveau Nederlands A1- en daarmee belangrijke kennis over de Nederlandse samenleving niet kan worden overgedragen. De minister kiest er wel voor om de informatiefilm in 17 talen beschikbaar te stellen. Waarom wordt op dat onderdeel het examen dan niet afgenomen in een van die 17 talen? Dan kunnen er immers wat moeilijker vragen gesteld worden. Ik zeg dit niet om het eenvoudiger te maken, maar omdat ik het belangrijk vind dat mensen het goed begrijpen en goed worden getoetst op hun kennis van de Nederlandse samenleving.
Dan kom ik bij de zorgvuldigheid, de relatie met artikel 8. Bij interruptie bracht ik al naar voren dat wij moeten afwachten welk percentage uiteindelijk niet voor het examen inburgering in het buitenland zal slagen. De minister spreekt de verwachting uit dat 25 tot 30% het examen niet zal halen. Is dat haar grens? Bij welk percentage verwacht zij juridische problemen en procedures en zal zij met wijzigingsvoorstellen komen? Of wacht zij die procedures af en maakt het haar niet uit hoeveel mensen het examen niet zullen halen?
De verwachting is reëel dat het aantal huwelijksmigranten, zeker in de eerste tijd, zal dalen. Mogelijk zal het zich na verloop van tijd ook weer herstellen. Kan de minister toezeggen dat de budgetten voor inburgering van nieuwkomers, die mogelijk onbenut blijven als gevolg van deze terugloop, kunnen worden ingezet voor inburgering van oudkomers?
Bijzondere aandacht gaat uit naar de gezinsleden van ex-asielzoekers. Ik vraag in het bijzonder aandacht voor de groep familieleden van genaturaliseerde vluchtelingen. Op hen wil de minister het inburgeringsvereiste wel van toepassing laten zijn en slechts in individuele gevallen hun belangen afwegen conform artikel 8 van het EVRM; geen generieke vrijstelling. Wij vinden dat een te formele positie van de minister. Betrokkenen kwamen immers wel als vluchteling naar Nederland. Om die reden vrezen wij dat hun familieleden nog steeds een risico lopen in het land van herkomst. Ik vraag de minister voor de groep genaturaliseerde vluchtelingen een generieke uitzondering te maken.
De minister rekende ons voor dat de kosten voor het examen neerkomen op € 350. Daar blijkt een soort risico-opslag in te zitten voor het geval het aantal aanvragen tot examen "tegenvalt". Het gaat hier om een risico-opslag van 20%. Wij zien niet in waarom de huwelijksmigranten dat risico zouden moeten dragen. Wij verzoeken de minister om die risico-opslag van 20% uit het voorstel te halen waardoor de prijs navenant kan worden verlaagd.
Een belangrijk en kwetsbaar punt in het geheel betreft het verloop van het examen en de techniek van het examen. Ik begrijp dat wij nog worden geïnformeerd over het verloop van de pilots. Wanneer krijgen wij die informatie? Een woordvoerder van de minister stelde vanmorgen in de krant: wetenschappelijk onderzoek toont aan dat de toets net zo betrouwbaar is als de toetsen die wij in Nederland afnemen. Dat vind ik een raadselachtige opmerking. Ik begrijp niet goed welke toetsen in Nederland worden bedoeld. Volgens mij hebben wij dit systeem niet in de huidige vorm in Nederland. Kan de minister aangeven welk wetenschappelijk onderzoek aantoont dat de toets zo goed werkt? Kunnen wij de resultaten van dat wetenschappelijk onderzoek krijgen? Wordt op enig moment een proef gedaan met een representatieve groep die zich daadwerkelijk nog in een herkomstland bevindt? Wij stellen voor om onder verantwoordelijkheid van de commissie-Franssen of een andere onafhankelijke commissie nog eenmaal het hele systeem voor invoering aan een evaluatie ex ante te onderwerpen. Dat is ook in het belang van de minister die, gegeven haar probleem met de IND, niet nog een grote uitvoeringszeperd kan hebben. Graag een toezegging op dat punt.
Voorzitter. Wat zegt het over onze Nederlandse volksaard als men als onderdeel van het examen de volgende zinnen na moet kunnen zeggen: "Het is niet helemaal gegaan zoals wij hadden verwacht.", "Dat kan iedereen wel zeggen.", en ten slotte "Wij zien geen oplossing voor uw probleem."?
Mevrouw Sterk (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Vandaag bespreken wij een wetsvoorstel over een onderwerp waarover in april 2000 in deze Kamer enigszins honende opmerkingen werden gemaakt. Onze toenmalige fractievoorzitter Jaap de Hoop Scheffer deed toen het voorstel, de inburgering van nieuwkomers gedeeltelijk te laten beginnen in het land van herkomst. De reden hiervoor was erin gelegen dat het CDA een antwoord wilde bieden op de gezinsvorming, waardoor ondermeer veel vrouwen naar Nederland kwamen, onvoorbereid, zonder kennis van het Nederlands en van Nederland. Het gevolg was dat deze vrouwen in hoge mate uitkeringsafhankelijk werden en daarnaast al snel in een isolement terechtkwamen. In deze gezinnen groeiden vervolgens weer kinderen op die bij hun geboorte op taalachterstand kwamen. Door te starten met een goede voorbereiding voordat men naar Nederland komt, wordt de zelfredzaamheid in Nederland juist vergroot en nemen de kansen op participatie toe. Toen kon dat op geen enkele steun in de Kamer rekenen.
In december 2002 is vervolgens Kamerbreed, met uitzondering van de VVD, een CDA-motie aanvaard waarin de regering werd verzocht met concrete voorstellen te komen om inburgering van nieuwkomers die in het kader van gezinsvorming of gezinshereniging naar Nederland komen, te laten beginnen in het land van herkomst. Vervolgens is dit in het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende 2 terechtgekomen. En zie, zo'n vijf jaar na die eerste CDA-suggestie is het zover. Vandaag spreken wij over de Wet inburgering in het buitenland. Die wet moet er komen, maar er is ons ook veel aan gelegen dat het nieuwe beleid een succes wordt. Het CDA hecht daarom aan een zorgvuldige implementatie. Juist door het nieuwe karakter van deze wet liggen er veel risico's op de loer. In de beantwoording van de minister blijven nog de open einden zitten, die een mogelijke bedreiging zijn voor het welslagen van deze wet. Deze papieren wet moet uitgroeien tot een mooie springplank voor de integratie, maar zover is het dus nog niet. Voordat wij kunnen instemmen met het wetsvoorstel moet er wat ons betreft antwoord komen op een aantal indringende vragen.
De CDA-fractie onderschrijft ten volle de doelstelling. Door het succesvol afleggen van een basisexamen komen nieuwkomers beter voorbereid naar Nederland. Zij komen immers ook niet tijdelijk naar Nederland. Nederland wordt hun nieuwe thuisland. Dat is een grote stap die om een goede voorbereiding vraagt. Hierdoor kan de inburgering in Nederland naar verwachting ook sneller en efficiënter verlopen. Dat is zowel in het belang van de nieuwkomer als van onze samenleving. Ik zei al aan het begin: dat is in het bijzonder van belang voor bepaalde groepen vrouwen onder de migranten in een kwetsbare positie.
De minister stelt dat gelet op het gekozen A1-min taalvaardigheidsniveau een ieder die voldoende motivatie en doorzettingsvermogen toont, het basisexamen inburgering kan halen, ongeacht zijn opleidingsniveau en na aankomst in Nederland een succes zal weten te maken van zijn vervolginburgering. Zij sluit zich aan bij de adviezen van de ACVZ en de commissie-Franssen op dit punt. De CDA-fractie is eigenlijk van oordeel dat het niveau A1-min wel zeer minimaal is. Immers, het gaat om minder dan 500 woorden. Om goed te kunnen functioneren in Nederland heb je natuurlijk veel meer woorden nodig. De minister stelt echter dat een hoger niveau spanningen oplevert met andere internationale wetgeving. Een hogere niveaueis leidt ertoe dat deze wet geen doorgang kan vinden. Kan de minister dit nog eens toelichten? Als dat zo is, hebben wij namelijk niets en dat is niet wat de CDA-fractie wil. De CDA-fractie zal er dan voor kiezen, in de wet inburgering die nog komt de taaleis op zo'n niveau te stellen dat de inburgeraar zich zelfstandig kan redden in de Nederlandse samenleving en die ligt wat de CDA-fractie betreft hoger dan de minister nu suggereert in haar voorstellen in de Contourennota.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik proef in de bijdrage van mevrouw Sterk dat zij eigenlijk buitengewoon ontevreden is over wat wij nu aan de orde hebben. Zij noemt het "niks". Heb ik dat goed begrepen? Is zij met mij van mening dat wij er dan beter aan doen om bijvoorbeeld de alfabetering in deze wet als toetsingscriterium in te voeren?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik ben mij er niet van bewust dat ik het woord "niks" gebruikt zou hebben.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Letterlijk zegt u: dan hebben wij niks.
Mevrouw Sterk (CDA):
Als wij de eis hoger stellen en op grond daarvan deze wetgeving, die in het buitenland begint, geen doorgang kan vinden, dan hebben wij dus niks. Ik zou dat zeer jammer vinden, juist omdat ik het van groot belang vind dat vrouwen voordat zij naar Nederland komen op hun rechten worden gewezen, bijvoorbeeld ten aanzien van eerwraak, of om te werken of om een opleiding te volgen. Het is belangrijk dat vrouwen daarvan op de hoogte zijn voordat zij naar Nederland komen. Als de consequentie van een hoger niveau voor de inburgering in het buitenland is dat deze wet niet door kan gaan, dan kiest mijn fractie ervoor om dit niveau te hanteren, maar om de eisen voor de inburgering in Nederland hoger te leggen, zodat een niveau wordt bereikt waarmee mensen in de samenleving wat kunnen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
U hebt dus begrip voor de keuze voor dit niveau, maar dat is zo laag dat het nauwelijks wat voorstelt. U bent er teleurgesteld over. Of zie ik dat verkeerd?
Mevrouw Sterk (CDA):
Wij vinden het jammer dat deze wet blijkbaar alleen op grond van dit niveau kan functioneren. Dat heeft te maken met de internationale verdragen. Wij vragen de minister om de zekerheid dat dit inderdaad de reden is dat voor dit niveau is gekozen. Ik kan mij niet voorstellen dat zij blij is met dit lage niveau, want er is meer nodig om goed te kunnen functioneren in de Nederlandse samenleving. Ik heb liever een half ei dan een lege dop.
Mevrouw Lambrechts (D66):
U daagt ons wel uit. Als wij het voorstel van de heer Dijsselbloem overnemen om alfabetisering in de eigen taal in het land van herkomst vooraf te laten gaan aan die taaltoets, hebben de mensen die hierheen komen een hoger niveau. Zou u daar iets voor voelen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Nee, want dat is in strijd met de internationale wetgeving. Als wij die eis stellen, komen wij in de problemen.
De heer Visser (VVD):
U ziet het niet als een groot probleem als na twee jaar blijkt dat maar 20% van de mensen de toets haalt?
Mevrouw Sterk (CDA):
Dat geeft aan dat het niveau voor de mensen die het moeten halen, misschien toch wel hoog is. Wij hebben best wat kritische kanttekeningen bij de uitwerking van het wetsvoorstel. De evaluatie zal een belangrijk moment zijn om de wet op waarde te schatten. Dit aspect zal een belangrijk criterium zijn. De reden kan de taaleis zijn, maar er kunnen ook andere redenen zijn waarom maar 20% de toets zal halen. Wij weten niet of dat zo zal zijn, want de wet wordt nog niet uitgevoerd. Deze percentages zuigen wij uit onze duim. Wij kunnen er wel over discussiëren, maar dat leidt nergens toe. Wij kunnen beter de evaluatie afwachten.
Dat een en ander spanning kan opleveren in relatie tot artikel 8 van het EVRM realiseren wij ons ook. Ik kom daar later over te spreken.
De CDA-fractie benadrukt het belang van een zo kort mogelijke MVV-procedure. Als een nieuwkomer zijn examen in het buitenland heeft gehaald, is het zaak, zo snel mogelijk zijn MVV te kunnen krijgen. Op die manier is het rendement immers optimaal. De minister geeft aan dat de IND zich inzet om zo spoedig mogelijk over een MVV-aanvraag te beslissen. De potentiële nieuwkomer moet uiteraard zelf bijdragen aan een voorspoedige behandeling van zijn MVV-aanvraag door tijdig alle noodzakelijke gegevens en bescheiden over te leggen. Als buiten de schuld van de nieuwkomer om de MVV-aanvraag langer dan een jaar duurt, hoeft deze nieuwkomer naar de mening van de CDA-fractie het examen niet opnieuw af te leggen. Kan de minister inderdaad garanderen dat de IND de aanvraag niet afwijst? Hoe wordt het buitenschuldcriterium nader ingevuld? Bij wie ligt de bewijslast?
EU-regelgeving lijkt volgens de minister geen belemmeringen op te leveren voor invoering van het nieuwe inburgeringsvereiste. De gezinsherenigingsrichtlijn verbiedt niet dat aan gezinsmigratie integratievoorwaarden worden gesteld. Evenmin lijkt artikel 8 EVRM bezwaren op te leveren, is ook de mening van de Raad van State en de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken. Het Europees sociaal handvest levert volgens de minister evenmin problemen op.
Wij hebben enige twijfel over de uitwerking van het nieuwe inburgeringsvereiste in relatie tot artikel 8 EVRM. De minister geeft dit zelf aan onder de paragraaf vrijstellingen. Het wetsvoorstel biedt een ontsnappingsmogelijkheid, als iemand uit Nederland naar België verhuist en daarheen een partner laat overkomen. In België liggen de eisen immers lager en geldt dit wetsvoorstel niet. Nederland is het eerste land dat een dergelijk wetsvoorstel implementeert. Vervolgens keert die Nederlander met partner terug naar Nederland. Op deze manier valt de overkomende partner niet onder de wet.
Eerder stonden in de krant berichten dat daarvan op grote schaal gebruik zal worden gemaakt. Na Kamervragen antwoordde de minister dat dit niet bevestigd kan worden. Is de minister het met de CDA-fractie eens dat België en andere EU-landen een mogelijkheid bieden om de wet te omzeilen? Hoe groot schat zij de kans in dat daarvan gebruik zal worden gemaakt?
De minister erkent in de beantwoording dat men gebruik maakt van het communautaire recht. Bij misbruik van het gemeenschapsrecht wil zij daartegen optreden. Wanneer is er volgens de minister sprake van misbruik? Hoe kan zij daartegen optreden? Bovendien zal zij in overleg treden met haar collega's in België en de andere EU-lidstaten. Wij horen graag wat dat overleg heeft opgeleverd.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
U stelde dat u niet zeker wist of die eis hoger zou kunnen zijn. U weet dat toch al? Het Adviescollege voor vreemdelingenzaken zegt dat die eis wellicht niet in strijd is met artikel 8 EVRM, zolang voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden. De Raad van State zegt precies hetzelfde. Ik snap niet waarom u een vraag stelt waarop u het antwoord al weet.
Mevrouw Sterk (CDA):
Wij willen de verzekering van de minister dat deze wet geen doorgang vindt als er een hogere eis wordt gesteld. Dat is voor ons de enige reden om ons neer te leggen bij dit lage niveau. Wij zijn van mening dat je een hoger niveau nodig hebt om in de Nederlandse samenleving te kunnen functioneren. Die eis zullen wij dan ook stellen aan de inburgeringswet in Nederland.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Vindt u het als woordvoerder van de partij van het gezin geen probleem, als dat betekent dat slechts 20% van de huwelijksmigranten met hun partner in Nederland, voor de helft zijn het overigens autochtone Nederlanders, hier in Nederland hun leven kunnen doorbrengen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik begrijp uw vraag niet helemaal. Het gaat over de inburgering. Het enige is dat je aan de voorkant de eis wat lager stelt en dat je aan de inburgering in Nederland een hogere eis stelt. Het gaat ons erom dat mensen uiteindelijk kunnen participeren in de samenleving en niet achter de begonia's blijven zitten. Het gaat erom dat mensen een baan krijgen. Over de eis van het niveau A1 die de minister op dit moment stelt voor de inburgering van nieuwkomers in Nederland zeggen zelfs de NT2-docenten dat het te laag is om überhaupt wat te kunnen doen. Daarmee kun je nog niet eens een formulier van school lezen. Als je mensen echt de mogelijkheid wilt geven om goed mee te komen in Nederland, dan moet je eisen stellen. Wij vinden dat de eisen van het inburgeringsexamen in Nederland hoger moeten worden.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik wil graag een antwoord op mijn vraag of het voor u een probleem zou zijn als 80% van de mensen die toets niet haalt. Dat zou de consequentie kunnen zijn. Waarom bent u daar niet duidelijk over?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik begrijp niet waarop dat gebaseerd is. Ik ken die cijfers niet. Dat weten wij niet, want deze wet is nog helemaal niet in werking getreden. Ik heb gezegd dat wij deze cijfers moeten bespreken op het moment dat duidelijk is dat het problemen oplevert. Dan moeten wij onderzoeken wat de reden is van die 80% en of dat inderdaad te maken heeft met het taalniveau. Die evaluatie moeten wij bespreken en indien nodig moeten wij de wet aanpassen. Ik wil daar niet nu al op vooruitlopen. Dat heeft geen enkele zin, want die cijfers zijn niet hard.
Mevrouw Vergeer (SP):
Ik begrijp niet goed waarom u pleit voor het verhogen van het niveau van het toelatingsexamen. Ik begrijp wel dat je een hoger niveau nodig hebt om in Nederland te kunnen functioneren, maar dat gaan wij doen op het moment dat mensen in Nederland zijn. Ik dacht dat het uw partij ook ging om het tonen van motivatie en inzet. Het gaat om de wil je voor te bereiden op de komst naar Nederland. Dat is het en verder geen andere drempel.
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik heb net gezegd dat het niveau voor de inburgering in het buitenland waarschijnlijk niet hoger kan worden gesteld, omdat de consequentie is dat de wet niet in werking kan treden. Die verzekering wil ik van de minister. Als dat niet zo is, dan mag het niveau wat ons betreft best wat hoger liggen. Wij willen dat mensen die naar Nederland komen al van het begin af aan goed kunnen meekomen in de samenleving. Veel vrouwen raken zwanger als zij in Nederland zijn. Zij vallen uit de cursus, ook al is die verplicht. Vervolgens moeten zij wel een kind opvoeden en dan zou het fijn zijn als zij zich iets beter kunnen redden. Als deze wet alleen maar doorgang kan vinden met het niveau A1-min, dan leggen wij ons daarbij neer. Dan willen wij dat de eisen in het latere traject van de inburgering zodanig geformuleerd worden dat die mensen een redelijke kans hebben op een baan of het volgen van een opleiding. Ook willen wij dat zij hun kinderen goed kunnen opvoeden.
Mevrouw Vergeer (SP):
Ik stel vast dat u van mening bent veranderd. Het niveau dat u wilt verhogen, is voor veel mensen in het buitenland niet haalbaar. Dat is in Nederland al moeilijk. Dat kunnen wij zien aan de inburgeringscursus. U gaat nu wel degelijk een obstakel opwerpen.
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik ben niet van mening veranderd. In het verleden heb ik altijd gepleit voor het niveau A1 voor de inburgering in het land van herkomst. Dat ligt net iets hoger dan het niveau A1-min. Ik wil daarmee akkoord gaan als de minister garandeert dat dit inderdaad het niveau is op grond waarvan deze wet doorgang kan vinden, maar nu verval ik in herhalingen.
De voorzitter:
Die indruk had ik al. U kunt uw betoog vervolgen.
Mevrouw Sterk (CDA):
Voorzitter. Indien derdelanders op grond van nationale wetgeving van een andere Europese lidstaat reeds aan integratiecriteria hebben moeten voldoen om in die lidstaat de status van langdurig ingezeten derdelander te verkrijgen, hoeven zij zich als zij naar Nederland willen komen niet vooraf te oriënteren op de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving. De minister zegt dat nog moet worden bezien in hoeverre de wetgeving van de verschillende lidstaten in januari 2006, wanneer de richtlijn moet zijn geïmplementeerd, voorziet in integratievoorwaarden voor de verkrijging van de status van langdurig ingezetene. Als de integratievoorwaarden niet worden gesteld, kan Nederland deze dus wel stellen en dus ook inburgering in het buitenland eisen. Klopt dat? Als wij het goed begrijpen, is er momenteel nog geen andere lidstaat die integratievoorwaarden heeft verbonden aan toekenning van de status van langdurig verblijvende derdelander en dat Nederland dus vooralsnog onverkort de eigen inburgeringseisen kan stellen. Klopt dat? Maar als andere lidstaten straks wel inburgeringseisen stellen, hoe wordt dan gecontroleerd dat een derdelander die naar Nederland komt aan die eisen heeft voldaan? De noodzaak van meer uniformiteit inzake Europese inburgeringseisen moge duidelijk zijn. Voorkomen moet worden dat men op grond van het hebben voldaan aan geringere eisen in het ene land kan ontkomen aan hogere inburgeringseisen in het andere land.
In verband met enkele onduidelijkheden in relatie tot het vrije verkeer van EU-burgers en van derdelanders binnen de EU heeft de minister begin 2004 advies gevraagd aan de Europese Commissie. Wanneer is dat advies er? Graag horen wij van de minister welke mogelijke gevolgen dit heeft voor het wetsvoorstel dat wij nu bespreken. Kan het mogelijk tot bijstelling van het onderhavige wetsvoorstel leiden? Is het in de ogen van de minister verantwoord, de parlementaire behandeling af te ronden zonder inzicht in het advies van de Europese Commissie? De CDA-fractie heeft daarover grote twijfels.
De minister geeft aan dat zij een afzonderlijke vrijstelling zal overwegen, als blijkt dat deze inburgeringsvereisten voor een bepaalde categorie vreemdelingen niet in overeenstemming is met artikel 8 van het EVRM, dat betrekking heeft op het recht op gezinsleven. Er kan met het oog op toekomstige gevallen voor die bijzondere categorie een afzonderlijke vrijstelling worden ontwikkeld. Naar ons gevoel kunnen er zoals gezegd in relatie tot artikel 8 EVRM problemen ontstaan. Te denken is aan gevallen waarin er sprake is van een in Nederland gevormd gezinsleven, bijvoorbeeld van een illegale vreemdeling of een afgewezen asielzoeker, al dan niet uitgeprocedeerd, die een relatie of huwelijk is aangegaan met een Nederlandse vrouw waarbij er sprake is van kinderen. In zulke gevallen kan men verblijf bij partner aanvragen, maar dit betekent niet alleen dat men naar het land van herkomst moet terugkeren om daar de MVV aan te vragen, maar ook dat men daar eerst moet voldoen aan het eerste inburgeringsvereiste. Dit zou kunnen betekenen dat het gezin langduriger wordt gescheiden dan nu veelal het geval is. Naar ons gevoel zouden juist dit soort gevallen op gespannen voet kunnen staan met het EVRM. De minister voelt dat eigenlijk ook wel aan, zo denk ik, gezien de opmerking op bladzijde 37 van de nota naar aanleiding van het verslag dat een zeer zorgvuldige en op de individuele zaak toegespitste belangenafweging essentieel is. Een dergelijke toetsing zal naar de verwachting van de minister kunnen leiden tot enig extra werk voor de IND. De CDA-fractie vreest echter dat dergelijke gevallen zeker ook zullen leiden tot een toename van bezwaar- en beroepsprocedures. Deelt de minister deze vrees? Kan dit door heldere beleidsregels voor de afzonderlijke vrijstelling worden voorkomen? Is de minister bereid die te ontwikkelen en aan de Kamer voor te leggen?
De minister stelt dat bij gevallen van vreemdelingen met een verblijfsvergunning wegens klemmende redenen van humanitaire aard zeer zorgvuldig zal moeten worden beoordeeld of van hun eveneens reeds in Nederland verblijvende gezinsleden wel kan worden gevergd dat dezen zich naar het land van herkomst begeven om daar een machtiging voor voorlopig verblijf aan te vragen en daar het basisexamen inburgering af te leggen. In een voorkomend geval zal met toepassing van de hardheidsclausule ontheffing van het MVV-vereiste worden verleend om onredelijke uitkomsten te voorkomen. Denkt de minister dat deze hardheidsclausule meer dan voorheen zal moeten worden toegepast en wellicht ook in de eerder door mij aangegeven gevallen? Hoe denkt de minister over het voorstel van VluchtelingenWerk om bij aanvragen voor gezinshereniging van asielzoekers met een reguliere verblijfsvergunning de eis van de inburgering in het buitenland niet te stellen?
Ik ga nu over naar de praktijktesten van het examensysteem. De minister heeft de Kamer de gelegenheid geboden om het examen te doen. Dat verhelderde veel en was nuttig. Toch plaatst de CDA-fractie nog wel kanttekeningen bij wat de minister test met het examen. Bij kennismaking leek de minister twee zaken te willen testen: of iemand het A1-min-niveau beheerst én welk taalniveau die persoon op de Europese schaal van A1 tot C2 heeft behaald. De CDA-fractie heeft ernstige twijfels bij die keuze voor een dubbel doel en denkt dat die problemen kan opleveren. Het niveau van de vragen overstijgt wat mensen met slechts A1-min kunnen bevatten, zo lijkt het. Hoe betrouwbaar is dan de toets voor het beoogde niveau A1-min? Ik verwijs ook naar het commentaar van prof. Groenendijk op dit onderdeel. Is er een onafhankelijke wetenschappelijke onderbouwing van de toets voor de Kamer beschikbaar? Begin 2005 zouden er pilots worden gestart. Wij gaan ervan uit dat dit inmiddels is gebeurd. Wat zijn nu precies de aard en het doel van de pilots? Zien de pilots ook nog toe op de inhoud van de toets, het te beoordelen taalniveau, of beperken de pilots zich meer tot de praktische uitvoerbaarheid van de toets? De Kamer zou van de resultaten op de hoogte worden gesteld, maar kan de minister daarover nu al iets melden?
Wat het CDA betreft zijn deze pilots cruciaal om te zien of met de manier waarop het examen nu is vormgegeven ook daadwerkelijk het beoogde doel wordt bereikt. Wordt het meegenomen in de pilots? Welke consequenties kan de uitkomst van de pilots hebben voor de manier waarop het examen er nu uitziet? Als het inderdaad consequenties heeft, gaat de CDA-fractie ervan uit dat het examen zal worden aangepast. Welke functie heeft die schijnbaar tweede test eigenlijk? Dan bedoel ik de test waarbij wordt bekeken welk niveau iemand heeft als hij die test doet. Is de minister op de hoogte is van de opmerkingen van prof. Groenendijk in de brieven van 7 december 2004 en 25 januari 2005 over de wijze waarop het basisexamen met behulp van de spraakcomputer wordt afgenomen? Is bijvoorbeeld de gekozen spraakherkenning onafhankelijk en wetenschappelijk gevalideerd? Wat het CDA betreft zou het te overwegen zijn om het CITO te vragen dit systeem te valideren. Het CITO heeft er veel ervaring mee. Ik ben het eens met de PvdA dat het ook in het belang van de minister is dat het examen slaagt en wij niet over twee jaar tot grote wijzigingen zouden moeten komen.
De heer Visser (VVD):
Mevrouw Sterk verwijst een aantal keren naar hoogleraar Groenendijk als het om de taalkundige kanten van deze toetsing gaat. Zou zij de achtergrond van het vakgebied van de heer Groenendijk kunnen aangeven? Dat heeft volgens mij niets met taalkunde te maken.
Mevrouw Sterk (CDA):
Dat wil echter niet zeggen dat zijn opmerkingen daarmee minder relevant zijn. Ik wil gewoon graag een antwoord van de minister daarop. Vanmorgen hebben wij in de Volkskrant kunnen lezen dat drie deskundigen er kritiek op hebben. Ik wil er gewoon zeker van zijn dat dit wetsvoorstel zoveel mogelijk is ontdaan van kinderziektes voordat het geïmplementeerd wordt.
De Kamer stelt nu niet formeel de inhoud en de aard van het examen vast, maar de kwaliteit en de uitvoerbaarheid van het voorstel tot inrichting van examens is cruciaal voor het welslagen van de doelstellingen van het onderhavige wetsvoorstel. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de minister op het amendement van mijn collega Azough, waarin zij voorstelt de inrichting van het examen door middel van een voorhangbepaling aan de Kamer voor te leggen.
De CDA-fractie voelt er niet voor om een beroepsprocedure in het leven te roepen voor de examenuitslag. Het zou namelijk een onnodig beroep doen op de capaciteit van de rechterlijke macht. Het weigeren van een MVV is vanzelfsprekend wel voor bezwaar en beroep vatbaar. Is het echter niet wenselijk om evenals in het reguliere onderwijs een examencommissie in te stellen die verantwoordelijk is voor de inhoud en de beoordeling van het examen? Dan zou ook bezwaar tegen de examenuitslag kunnen worden ingesteld, bijvoorbeeld bij ruis op de telefoonlijn of veel kabaal buiten de ruimte waar het examen plaatsvindt, waardoor niet goed verstaanbaar is wat door de telefoon gezegd wordt. Een examencommissie zou dat moeten kunnen corrigeren.
Kan de Kamer inzicht krijgen in de investerings- en exploitatiekosten in relatie tot de opbrengsten van de examens?
Mevrouw Azough (GroenLinks):
U vindt dat een examencommissie een uitspraak moet kunnen doen als er sprake is van technische storingen, kabaal buitenshuis en dergelijke. Maar je moet toch eerst regelen dat dergelijke problemen zich absoluut niet zullen voordoen voordat je over dit wetsvoorstel gaat stemmen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Natuurlijk moet er op dit punt zoveel mogelijk zekerheid worden verkregen, maar er kunnen zich natuurlijk altijd situaties voordoen waarin zich storingen voordoen die wij nu niet kunnen voorzien. Als iemand niet goed kan horen wat er over de telefoon wordt gezegd, moet hij of zij naar mijn mening een klacht kunnen indienen. Daarover zou een examencommissie dan een oordeel kunnen uitspreken, zonder meteen in een langdurige bezwaar- en beroepsprocedure te vervallen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik begrijp de zorgen van mevrouw Sterk over een al te omvangrijke bezwaar- en beroepsprocedure. De verificatie van documenten is een onderdeel van de MVV-procedure. Als documenten niet worden erkend, kan de asielzoeker daar apart beroep tegen aantekenen. Dit onderdeel van de MVV-procedure is dus apart vatbaar voor bezwaar en beroep. Waarom zou dat in dit geval niet kunnen gelden?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik zou graag van de minister horen of dat ook een mogelijkheid is. Het gaat ons erom dat mensen een klacht kunnen indienen als zij denken dat er echt sprake is van overmacht. Dat kennen wij ook bij examens in Nederland. Wij vinden het redelijk dat er gezocht wordt naar een oplossing hiervoor. Wij denken eraan om het via een examencommissie te doen, maar ik hoor graag van de minister of er ook nog andere alternatieven zijn.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Vindt u het echt wenselijk dat wij een hele toestand krijgen met procedures van bezwaar en beroep? Wij kunnen toch vrij snel, na drie tot zes maanden, bezien of het überhaupt werkt? Als het niet werkt, zullen wij daar consequenties aan moeten verbinden. In de eerste plaats kijk ik daarvoor naar de minister. Met een heel circus van bezwaar en beroep zullen wij van een koude kermis terugkomen, gesteld dat het 80% wordt.
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik vind dat wij elke mogelijkheid moeten uitsluiten waarbij het op een goede manier afnemen van het examen wordt bedreigd, maar u en ik weten ook dat er problemen zouden kunnen zijn, bijvoorbeeld omdat een telefoon het niet goed doet. Deze examens worden over de gehele wereld afgenomen. Ik vind dat degene die het examen aflegt de mogelijkheid moet krijgen om een klacht in te dienen. Die klacht moet dan heel snel worden afgehandeld, maar ik vind dat de mogelijkheid tot het indienen van een klacht er moet zijn.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Dat ben ik met u eens, en ik hoop dat er in voorkomende gevallen opnieuw gratis een test wordt aangeboden. Dat lijkt mij de snelste weg.
Mevrouw Sterk (CDA):
Dat zou heel mooi zijn, maar ik vind dat degene die examen doet ook rechten heeft. Er moet een goede procedure voor komen. Dat is wat ik beoog met dit voorstel.
Surinamers moeten een MVV aanvragen en vallen dus ook onder de werking van deze wet. In Suriname wordt echter gewoon Nederlands gesproken. Sterker nog, Suriname is toegetreden tot de Nederlandse Taalunie. Op school en op straat is de voertaal Nederlands. Nu zal niet elke inwoner van Suriname Nederlands spreken, want het is een groot land. Mijn fractie vindt het onzin om degenen die Nederlands op school leren een inburgeringsexamen te laten doen in Suriname, zeker wat de taal betreft. Welke mogelijkheden ziet de minister om hen van het inburgeringsvereiste uit te zonderen?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Wilt u ook een vrijstelling voor de kennis van de Nederlandse samenleving, het tweede onderdeel van de inburgeringscursus? In de krant heb ik gelezen dat u het had over een diplomatoets. Heb ik dat goed begrepen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik heb gezegd dat het vereiste van een inburgeringscursus in ieder geval zou moeten vervallen wat betreft de taal. Ik hoor ook graag de reactie van de minister wat betreft de kennis van de samenleving. Eerlijk gezegd deel ik de visie van de fractie van D66, namelijk dat het met die kennis best wel goed zit. Er wonen meer Surinamers in Nederland dan in Suriname, dus ik denk dat heel veel mensen in Suriname prima weten hoe het in Nederland werkt. BVN is inderdaad ook in Suriname te zien en zal daar vast wel evenveel kijkers trekken als NOVA in Nederland. Wat de diplomatoets betreft: die heb ik gesuggereerd als een mogelijkheid om te toetsen of iemand inderdaad de taal beheerst, want je moet daar wel op een of andere manier achter komen. Ik denk dat een diploma een goed middel daartoe zou kunnen zijn, omdat immers op school Nederlands wordt onderwezen. Als men het diploma kan overleggen, kan men automatisch worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. De procedure daartoe lijkt mij vrij simpel.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Dat lijkt logisch, maar het niveau van 500 woorden haalt men al met één jaar basisschool. Is het nu zinvol om het niet afleggen van de toets alleen toe te staan, als men over het voor een diploma middelbaar onderwijs vereiste niveau beschikt?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik heb ook niet gezegd dat het per se een diploma van de middelbare school zou moeten zijn, want ik kan mij ook voorstellen dat een diploma op het niveau van de basisschool voldoende zou zijn. Hoe dan ook, ik vind dat wij moeten zoeken naar mogelijkheden om deze groep te kunnen uitzonderen en daartoe heb ik een suggestie gedaan. Daarmee wil ik niet dat mensen die nog niet voldoende of helemaal geen Nederlands spreken onder deze wet uitkomen.
Een andere mogelijk obstakel is het Turkse associatieverdrag. Al bij de behandeling van de contourennota, in december, heeft de CDA-fractie aandacht gevraagd voor de mogelijke tegenwerking van het associatieverdrag met Turkije inzake de inburgering. Turkse migranten vormen immers een grote groep voor wie het nodig is in te burgeren. De minister kwam terug op haar eerdere overtuiging dat het verdrag geen beletsel zou vormen. Onderzoek aan de universiteit in Tilburg had uitgewezen dat niet met zekerheid gesteld kon worden dat dit geen problemen zou geven, en daarom heeft de minister de zaak voorgelegd aan de Europese Commissie. Inmiddels behandelen wij echter wel het onderhavige wetsvoorstel. Als het aan de minister ligt, gaat deze wet op 1 juli in. De CDA-fractie wil dan ook dat er met grote spoed duidelijk wordt of dit verdrag een groot gat kan schieten in deze wet. Graag horen wij van de minister wanneer de Europese Commissie zal rapporteren en wat zij gaat doen als er wellicht geen inburgeringsexamen kan plaatsvinden in Turkije. Als ik goed ben geïnformeerd, loopt er overigens nu wel een pilot in Ankara. Acht de minister het mogelijk dat het advies van de Europese Commissie tot wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel leidt? Ik vraag het opnieuw: is het in de ogen van de minister verantwoord, de parlementaire behandeling af te ronden zonder inzicht in het advies van de Europese Commissie? De CDA-fractie heeft daarover twijfels.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Begrijp ik mevrouw Sterk goed dat zij het van belang vindt om de Turkse bewonersgroep eigenlijk blijvend onder het bereik van dit wetsvoorstel te laten vallen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik denk dat u toe wilt naar wat ik in de motie al heb gelezen, namelijk dat, als Turkije toetreedt, er dan nog steeds een inburgeringsvereiste zou moeten gelden. Zo ver wil ik nu niet gaan. Als blijkt dat het associatieverdrag deze wet tegenwerkt, dan zou de minister moeten kijken of er een andere mogelijkheid is om de Turkse migranten alsnog daaronder te laten vallen. Wij weten immers ook dat dit een van de grote groepen is die naar Nederland komen. Daar horen ook kwetsbare vrouwen bij en ik vind het bijvoorbeeld van belang dat zij horen welke rechten zij hier in Nederland hebben omtrent eerwraak, om maar een voorbeeld te noemen.
De heer Van der Staaij (SGP):
In het verlengde hiervan ligt het volgende punt. Sinds vorig jaar december is duidelijk dat er mogelijk sprake zal zijn van een toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Dan is het toch logisch dat je daar nu ook al over nadenkt? Moeten wij ons hierover alleen druk maken tot de toetreding van Turkije tot de EU of vindt mevrouw Sterk dat mensen uit Turkije blijvend onder dit wetsvoorstel zouden moeten vallen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Dat vind ik wel erg ver weg. Volgens mij spreken wij dan waarschijnlijk over het jaar 2015. Ik vind dat toch een als-dan-redenering. Wat mij betreft, beperken wij het nu gewoon tot dit associatieverdrag en de vragen die u daarover hebt. Wij kunnen deze wet altijd op een later tijdstip in dat opzicht aanpassen als dat nodig blijkt.
Er is voorzien in een evaluatie van de werking van het nieuwe inburgeringsvereiste twee jaar na inwerkingtreding. De evaluatiecriteria staan nog niet volledig vast. Aspecten waarop er in ieder geval wordt geëvalueerd, zijn de vragen of de instroom afneemt van vreemdelingen die moeizaam integreren en of de integratie van nieuwkomers beter en efficiënter verloopt. Ook wordt gekeken naar de aantallen gevallen waarin het basisexamen bij eerste examinering of pas in tweede of latere instantie is behaald. Daarbij willen wij ook inzicht in de oorzaken. Wordt hierbij ook een onafhankelijke instantie betrokken? Graag ontvangen wij voorafgaand aan de afronding van het wetsvoorstel de evaluatiecriteria en de daarbij te hanteren procedure. Wij gaan ervan uit dat er tussentijds wordt ingegrepen, dus eerder dan na twee jaar, indien bepaalde ontwikkelingen dat noodzakelijk maken.
Tot slot, voorzitter, moet inburgering beginnen op het moment dat men besluit naar Nederland te komen. Er is ons echter ook veel aan gelegen dat zorgvuldig te doen. Het is goed dat de wet er is, maar het moet ook een goede wet zijn, een wet die tot een kwalitatief uitvoerbaar en rechtvaardig examensysteem in het land van herkomst leidt. Op grond van de voorliggende gegevens hebben wij nog niet het vertrouwen dat daarvan sprake zal zijn. Er zijn door mij een groot aantal vragen gesteld en open eindes benoemd. Die baren de CDA-fractie zorgen. Daarom geven wij nog geen carte blanche aan de minister. Wij nodigen haar uit om in haar eerste termijn uitgebreid en deugdelijk antwoord te geven op onze vragen.
Mevrouw Vergeer (SP):
Ik hoorde mevrouw Sterk net zeggen dat het misschien nodig is om een eerder evaluatiemoment te hebben. Daar ben ik het heel erg mee eens. Zouden wij dat dan niet gewoon afspreken? Het is immers een heel zwaar middel.
Ik heb ook nog een tweede vraag. Als na de evaluatie blijkt dat het inderdaad technisch niet werkt en dat de mensen om oneigenlijke redenen uitgesloten worden, moeten wij dan niet met een generaal pardon komen en mensen gewoon toelaten? Het is wel heel zwaar om hen dan tegen te houden.
Mevrouw Sterk (CDA):
Op het eerste punt wil ik eerst de reactie van de minister afwachten. Ik heb ook al aangegeven dat, als de pilots reden geven tot aanpassingen, deze aanpassingen ook eerder moeten worden doorgevoerd dan pas tijdens de evaluatie.
Uw tweede punt ben ik even kwijt.
Mevrouw Vergeer (SP):
Stel dat het technisch niet blijkt te werken en dat mensen om oneigenlijke redenen geen toegang tot Nederland krijgen, terwijl zij met gezinsvorming of gezinshereniging bezig zijn.
Mevrouw Sterk (CDA):
Dat ligt weer in de buurt van de vragen die aan het begin zijn gesteld. Wat als 80% dat niet kan? Dat moeten wij op dat moment bekijken. Ik heb gezegd dat wij in ieder geval dat punt moeten evalueren en moeten kijken wat de redenen zijn. Bij de evaluatie zullen wij al dan niet de wet daarop aanpassen. Ik vind het te vroeg om nu al te zeggen dat wij de wet dan maar afschaffen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mevrouw Sterk heeft over vele punten terecht gezegd dat zij er meer over wil horen of dat er goed naar moet worden gekeken. Welke consequentie verbindt zij daaraan? Vindt zij dat het voorstel op de lange baan moet worden geschoven of hecht zij aan een snelle invoering?
Mevrouw Sterk (CDA):
Natuurlijk hechten wij aan een snelle, maar ook aan een zorgvuldige invoering. Wij hebben er niets aan als wij brokken maken omdat bepaalde vragen nog niet afdoende zijn beantwoord. Ik ga ervan uit dat de minister deze in eerste termijn op een juiste manier zal beantwoorden. In tweede termijn kunnen wij dan wellicht instemmen met dit wetsvoorstel.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Mevrouw Sterk zei dat onder bepaalde omstandigheden tijdig moet kunnen worden ingegrepen. Hoe zou zij die omstandigheden definiëren? Wat vindt zij onacceptabele gevolgen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Als tijdens de pilot blijkt dat de toets in de praktijk niet functioneert, moeten wij bezien hoe wij dat kunnen aanpassen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Wat is "niet functioneren"? Wanneer zegt zij dat het zo niet beoogd was?
Mevrouw Sterk (CDA):
Dat zal blijken uit de rapportage over de pilot die wij van de minister krijgen. Aan de hand daarvan moeten wij beoordelen of wij vinden dat de toets goed genoeg functioneert. Ik vind het lastig om nu al te zeggen dat een bepaald percentage dat er niet doorkomt betekent dat het niet werkt en dat wij iets anders moeten doen. Het is te vroeg om dat nu al te zeggen. Ik kan u garanderen dat wij hier kritisch naar zullen kijken.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik heb een amendement ingediend, waarin ik vraag om een evaluatie na een jaar door een onafhankelijke wetenschappelijke instantie. Zou u dan mijn amendement willen ondertekenen, als de minister niet ingaat op uw verzoek?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik houd niet van als-dan-redeneringen. Ik wil eerst de eerste termijn van de minister afwachten.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Politiek is ook grenzen stellen, een limiet stellen aan wat uw fractie aanvaardbaar vindt. U schuift nu wel heel veel vooruit en neemt geen stelling over wat nog aanvaardbaar is.
Mevrouw Sterk (CDA):
Het hangt natuurlijk van de minister af of wij twijfels zullen hebben over de AMvB's en of wij het dan noodzakelijk vinden dat er een voorhangprocedure voor de Kamer wordt gevolgd. Ik kan dat nu nog niet toezeggen, omdat ik niet weet wat de minister zal antwoorden. U mag mij deze vraag in tweede termijn nogmaals stellen.
De heer Visser (VVD):
Mevrouw Sterk probeert het spannend te maken. Zij begint met de opmerking dat het CDA dit hele idee zo ongeveer heeft uitgevonden. Zij geeft nog geen carte blanche. Is dat vanwege het punt van de Surinamers? Het kan niet zijn vanwege het punt van de 500, 900 of 1000 woorden. Zij heeft gezegd dat zij een hogere eis had gewild, maar dat zij daaraan niet vasthoudt. Is het vanwege de geluiddichtheid van de examenruimtes of vanwege de bezwaar- en beroepsprocedure?
Mevrouw Sterk (CDA):
Dat zijn wel de punten waarop wij dit voorstel zullen beoordelen en op grond waarvan wij al dan niet kunnen instemmen. U hebt vier punten genoemd en ik zou er nog meer kunnen noemen.
De heer Visser (VVD):
U hebt gezegd dat u een hogere eis had gewild dan het niveau A1-min maar dat u het daarvan niet laat afhangen.
Mevrouw Sterk (CDA):
Dat klopt.
De heer Visser (VVD):
Dan blijven over de geluiddichtheid van de examenruimtes, de kwaliteit van de telefoonverbindingen en de vraag of er een goede juridische bezwaarprocedure is.
Mevrouw Sterk (CDA):
U kunt mijn opmerkingen bagatelliseren, maar ik heb een aantal zaken aangevoerd waarvan mijn fractie de verzekering wil dat zij goed zijn geregeld. U noemt dat ruis op de telefoonlijn. Ik noem het de verzekering dat mensen gehoor krijgen als er problemen zijn. Ik heb meer zaken genoemd. Het associatieverdrag EEG-Turkije lijkt mij niet het minste probleem dat wij hebben met dit wetsvoorstel. Ik wil daarover graag duidelijkheid van de minister.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Voorzitter. Integratie staat hoog op de agenda, en terecht. Regelmatig spreek ik vrouwen en mannen uit de eerste generatie migranten, die hier vanaf de jaren zestig zijn gekomen. Zij zeggen: "Ik wou dat wij destijds Nederlands hadden kunnen leren, dat wij destijds inburgeringscursussen hadden gehad." Die onverschilligheid is anno 2005 gelukkig verdwenen. De noodzaak om Nederlands te leren en je toekomst op te bouwen trekt niemand meer in twijfel.
Dit voorstel tot wetswijziging echter is wat de GroenLinks-fractie betreft geen oplossing voor dit probleem. Dit wetsvoorstel grijpt diep in in persoonlijke vrije keuzen van Neerlands onderdanen. Nergens ter wereld stelt men dergelijke eisen aan gezinsvorming. Men kan stellen dat dit kabinet de eigen onderdanen discrimineert. Immers, de Belg die in Nederland verblijft, kan trouwen en in Nederland leven met wie hij wil. De Engelsman die graag met zijn vriendin uit India in Nederland wil gaan wonen, kan zijn gang gaan. De Nederlander echter, autochtoon en allochtoon, moet eerst diverse horden nemen.
Laat ik beginnen met de aanleiding voor dit wetsvoorstel. Dat is het fenomeen van de huwelijksmigratie. Ruim de helft van de migranten, ook uit de tweede generatie, kiest voor een partner uit het herkomstland. Dit is bekend komen staan als het "importbruidje uit het Rifgebergte". Voor een deel is dit onterecht, want verhoudingsgewijs komen ook heel veel mannen naar Nederland uit Turkije en Marokko. Om dit probleem te tackelen kiezen het kabinet en de meerderheid van de Kamer voor een vlucht vooruit. Daarbij worden de proportionaliteit, zorgvuldigheid en rechtvaardigheid van het voorstel uit het oog verloren. Met deze maatregel treft men in principe 16 miljoen Nederlanders, terwijl men eigenlijk iets wil doen aan een specifiek probleem van duizenden huwelijksmigranten die onvoldoende zijn opgeleid en met te weinig bagage naar Nederland komen en die dus het probleem van achterstand importeren.
Laat ik beginnen met de problemen die hieraan ten grondslag liggen. Ten eerste is er de sociale druk die familie en ouders soms uitoefenen op jongeren om een partner uit het herkomstland te halen. Jongeren moeten weerbaarder worden gemaakt om zo hun eigen keuzen te maken. Ook is er een discrepantie in wensen en houding tussen allochtone mannen en allochtone vrouwen. Afgelopen maandag is dit nog door onderzoek van de Nederlandse Gezinsraad bevestigd. Allochtone vrouwen willen een gelijkwaardige verdeling van arbeid en zorg, en leuke geëmancipeerde mannen, zoals zoveel Nederlandse autochtone vrouwen. Allochtone mannen willen een vrouw die net als hun moeder thuis voor de kinderen zorgt.
Die discrepantie is heus niet nieuw. Die bestaat al jaren en die leidde en leidt er deels toe dat allochtone mannen uit Nederland in Marokko en Turkije op zoek gaan naar een ouderwets deemoedige bruid en dat Turkse en Marokkaanse vrouwen uit Nederland hetzelfde doen, op zoek naar een geëmancipeerde man die ook eens de afwasborstel ter hand neemt. Dat probleem moet men in Nederland aanpakken door dit probleem op scholen, in buurthuizen en via zelforganisaties op de kaart te zetten. Want van de allochtone jongeren, zo blijkt uit CBS-onderzoek, wil 90% gewoon een vriend of vriendin, een man of vrouw, met wie zij niet eerst een hoop inburgeringsproblemen en gedoe hebben. Zij willen iemand die eveneens in Nederland is opgegroeid en Jip en Janneke kent. De inperking van vrije keuze door druk van familieleden mag echter naar de mening van de GroenLinks-fractie niet worden vervangen door een inperking van vrije partnerkeuze door de overheid. Dit is wel wat er gebeurt.
De GroenLinks-fractie is voor een goede voorbereiding op Nederland. De GroenLinks-fractie is ook voor het leren van Nederlands. Ik gun ieder het lezen van Max Havelaar of Pluk van de Petteflet. De GroenLinks-fractie is ook voor duidelijkheid. Nederland is voor de GroenLinks-fractie een vrijzinnig land, met een liberale omgang met softdrugs, een vrije kijk op seksualiteit en een gelijke positie van man en vrouw. Juist dat liberale karakter van Nederland, juist het Nederland dat zich altijd groot heeft getoond in het over de grens kijken, wordt door dit voorstel verder ingekapseld. Met het instellen van een plicht tot het behalen van de taal- en kennistoets voor het krijgen van een machtiging tot voorlopig bedrijf, treedt een selectiemechanisme in werking. Een selectiemechanisme dat verreikende consequenties heeft voor de persoonlijke levens van de Nederlanders.
Het is goed om over de Nederlandse taal en cultuur te leren, maar hetzelfde resultaat wordt in Nederland veel makkelijker gehaald. Ofwel: deze wet heeft niet zozeer een betere integratie maar een scherpere selectie tot doel. Ook de commissie-Franssen concludeerde, al enige tijd geleden, dat inburgering in Nederland veel effectiever is. Als overheid en nieuwkomers hun geld en energie steken in inburgering in Nederland, is het effect veel groter. Nederlands leer je nu eenmaal makkelijker in Nederland dan in Kazachstan. Dit geldt nog sterker voor de meerderheid van de huwelijksmigranten die met een autochtone Nederlander of een prima geïntegreerde oudkomer trouwen. De Mexicaanse of de Filippijnse die met een Nederlander trouwt, leert het snelst Nederlands door zich te verenigen met haar partner, als zij elkaar 's avonds liever woordjes toefluisteren of elkaar 's ochtends uitschelden vanwege een ochtendhumeur. Het is zeer ineffectief en inefficiënt om 140 ambassades en consulaten op te zadelen met het opzetten van een toets. Beter hier integreren met je Nederlandse partner dan in Sri Lanka of in Mexico klooien met een cassettebandje, zo simpel is het!
GroenLinks heeft dit probleem onderkend en het heeft verleden jaar in zijn nota "Het hoofd koel en het hart warm, integratie door emancipatie" in reactie op het rapport van de commissie-Blok al aangegeven dat er een specifieke aanpak nodig is om de problemen van de specifieke groep van huwelijksmigranten en hun partners aan te pakken met een leerplicht waarbij de kosten van de opleiding gedragen worden door de twee gehuwden, door een sollicitatieplicht te hanteren als men om welke reden dan ook niet naar school gaat, of zelfs een sociale dienstplicht. Ons voorstel zorgt daadwerkelijk voor een betere en effectieve inburgering en onterechte selectie naar inkomen of opleiding wordt ermee uitgesloten. Ik geef onze notitie nogmaals aan de minister; wie weet kan zij er nog enige lessen uit halen.
In de memorie van toelichting legt de minister de nadruk op de onevenredig grote problemen met Turkse en Marokkaanse huwelijksmigranten. Die zijn er inderdaad, maar ik wil wel even een paar feiten noemen, want daar ontbreekt het in dit debat en in de publiciteit nogal aan. Er kwamen in 2003 20.700 huwelijksmigranten naar Nederland. Van hen trouwde ruim de helft met een autochtone Nederlander, met Jan, Jaap, Kees of Ineke. Van deze groep waren er 2900 uit Marokko en 3900 uit Turkije afkomstig. Van deze Turken en Marokkanen heeft de meerderheid in ieder geval basisonderwijs en een middelbare of hogere opleiding genoten. Laten wij dus ophouden met het wekken van de suggestie dat Nederland overspoeld zou worden door analfabete buitenlanders, laten wij stoppen met bijdragen aan de beeldvorming dat huwelijksmigranten allemaal ongeletterde meisjes uit het Rifgebergte zijn die met een partner uit dezelfde etnische groep trouwen. Dit komt zeker voor, maar het is niet de absolute meerderheid. Deze maatregel treft vooral mensen die met een vloeiend Nederlands sprekende partner trouwen: Hollandse autochtonen of goed ingeburgerde en hoog opgeleide personen. Wij denken graag mee over oplossingen als het echt gaat om het meisje dat niet kan lezen en schrijven en dat door haar ouders uit Oost-Anatolië wordt weggeplukt om in Kanaleneiland in de keuken van haar neef te verdwijnen. Dit gebeurt, maar hierover zwijgt de regering, bijvoorbeeld als het gaat om de aanpak van gedwongen of gearrangeerde huwelijken, als het gaat om voorstellen om emancipatie via onderwijs, zelforganisaties of buurthuizen op de agenda te zetten en om een redelijke termijn voor afhankelijke verblijfsvergunningen. Hoe langer die termijn wordt, des te moeilijker de positie van zulke meisjes wordt.
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik vind het op zichzelf heel sympathiek dat u hierbij het punt van de gedwongen huwelijken betrekt, want ik denk dat iedereen daar een tegenstander van is, ook de regering. U doet het nu een beetje voorkomen alsof de regering hier niets tegen zou willen doen, maar hoe zou u dit willen aanpakken? Hoe zou u willen controleren of een huwelijk gedwongen is?
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Wij hebben al voorgesteld om dit in ieder geval in het Wetboek van Strafrecht op te nemen om ervoor te zorgen dat er een duidelijke norm is, opdat iedereen in Nederland weet dat het absoluut niet kan. Maar daarnaast vinden wij dat jonge meisjes en jongens weerbaarder moeten worden gemaakt, dat zij weten dat zij het recht hebben op een vrije keuze van hun partner.
De voorzitter:
Het is een belangrijk onderwerp, maar het is buiten de orde van dit wetsvoorstel, dus hierover moet u nu niet met elkaar in debat gaan.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Het is voor een deel wel de aanleiding voor dit wetsvoorstel.
Mevrouw Sterk (CDA):
De vraag die ik wil stellen, heeft wel met dit wetsvoorstel te maken. Volgens mij is het verhogen van de zelfredzaamheid bij die jongens en meisjes nu juist de reden dat wij dit voorstel vandaag in de Kamer behandelen. Daarmee wordt beoogd dat die meiden en jongens voordat zij naar Nederland komen – het betreft vooral de meiden, want die zijn vaak nog een groter slachtoffer dan de jongens – weten wat hier hun rechten zijn. Zij kunnen dan weten wat zij hier allemaal kunnen krijgen, bijvoorbeeld waar zij naartoe kunnen voor een opleiding. Zij kunnen dan weten dat wij hier kinderopvang hebben en dat zij daarnaast inburgeringcursussen kunnen gaan volgen. Daarom behandelen wij deze wet vandaag in de Kamer. Het is één van de uitgangspunten daarbij, juist om dit soort zaken tegen te gaan.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik zou het niet zozeer als een recht ervaren van een meisje als zij, bijvoorbeeld doordat zij laag opgeleid is of weinig inkomen heeft, door deze toets, die hoge kosten met zich brengt, niet naar Nederland zou kunnen komen om zich te verenigen met de partner. Als je het echt hebt over emancipatie van deze meisjes, zorg je ervoor dat de inburgering in Nederland goed geschiedt en stevig is en dat de verantwoordelijkheid van de huwelijkspartner die in Nederland verblijft, duidelijk is.
Mevrouw Sterk (CDA):
De inburgering houdt niet op als iemand in Nederland is. U weet echter ook dat er meiden zijn die naar Nederland komen en dan zwanger raken, uit de inburgeringcursus vallen en te maken krijgen met de opvoeding van hun kind, terwijl zij geen Nederlands spreken. Zij krijgen te maken met allerlei instanties in Nederland, maar kunnen hun kind niet in de Nederlandse taal opvoeden. Dan is het toch heel goed als zij van tevoren, voordat zij naar Nederland komen, al wat van de taal leren en bijvoorbeeld weten hoe Nederland functioneert? Dat is toch het doel van deze wet?
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Wij zijn absoluut vóór een voorbereiding, maar wat u voorstelt, kan er ook toe leiden dat deze meisjes helemaal niet naar Nederland kunnen komen. Dat lijkt mij niet de bedoeling.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik begrijp inmiddels dat de fractie van GroenLinks eigenlijk zegt: de hele inburgering moet pas beginnen in Nederland. Daar verschillen wij van mening over. Waar ik niet met mevrouw Azough van mening over verschil, is haar constatering dat deze wet breed uitwaaiert en veel groepen raakt waar eigenlijk het probleem niet zit. Is zij dan niet met mij van mening dat onze benadering, het amendement van de PvdA-fractie, veel specifieker is: iedereen die een redelijk opleidingsniveau heeft enz. kan snel doorstromen. Analfabeten vormen echter een reëel probleem en ik neem aan dat mevrouw Azough dat probleem niet helemaal wil ontkennen.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Nee, dat doe ik absoluut niet.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Vindt u niet dat onze benadering in feite veel specifieker is, namelijk gericht op de groep waar de grootste achterstanden zitten?
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ja, maar in uw eigen inbreng en ook in eerdere instanties waar u met dit voorstel bent gekomen, bent u niet echt ingegaan op de bezwaren die dit voorstel met zich brengt als het gaat om internationale verdragen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
In de eerste termijn!
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Wij hebben het ook eerder aangekaart, bij de behandeling van de contourennota en dergelijke. Laten wij dus niet doen alsof het plotseling uit de lucht komt vallen. Dit is een bekend voorstel van de PvdA-fractie. Uw eigen fractievoorzitter kwam er vorig jaar in januari nog mee en koos daarbij de vlucht vooruit. Als je met deze taaltest en deze kennistest die nu voorliggen, ervoor zou zorgen dat bijvoorbeeld mensen die laag opgeleid zijn, analfabeet zijn en weinig inkomen hebben, hierdoor niet naar Nederland kunnen komen, waardoor je niet selecteert op inzet en motivatie, maar puur op inkomen en opleiding, dan zegt de Raad van State dat dit niet in lijn is met artikel 8 van het EVRM. Laten wij die artikelen en die verdragen nu eens serieus nemen, want in dat opzicht heeft de Groep Wilders gelijk; als wij deze verdragen niet meer serieus willen nemen en als wij voorbij willen gaan aan dit soort richtlijnen, dan moeten wij een status aparte voor Nederland gaan vragen.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Wij gaan nu het interruptiedebatje herhalen dat plaatsvond tijdens mijn eerste termijn. Ik maak er bezwaar tegen dat mevrouw Azough suggereert dat de PvdA-fractie voorstelt ook te selecteren op inkomen. Wij hebben ons juist altijd verzet tegen de hogere inkomenseis. Het oogmerk van ons amendement is niet de selectie. Het oogmerk is dat de voorwaarden specifiek moeten zijn; de mensen kunnen daaraan voldoen. Mevrouw Azough doet net alsof analfabetisme een ongeneeslijke ziekte is en zij benoemt niet waar zij het probleem dan wel bij de horens wil vatten, want het zal ergens moeten worden opgepakt.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik wil het probleem bij de horens vatten in Nederland, want ik vind het onverteerbaar als je onderwijs als uitsluitingsmechanisme gebruikt. Onderwijs is voor mij altijd een insluitingsmechanisme geweest en geen uitsluitingsmechanisme. Dat zal het in uw voorstel zijn, want een tekortschieten waarop u doelt, kan wel degelijk veroorzaakt zijn door bijvoorbeeld weinig inkomen. Ik weet dat uit eigen ervaring. Dus het is een beetje vreemd dat u stelt: inkomen doet er niet toe, iedereen kan in de landen waar wij het over hebben de basisschool hebben gedaan. Dat is pertinente onzin.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Het probleem in de discussie tussen de Partij van de Arbeid en GroenLinks is dat die laatste partij de verantwoordelijkheid geheel bij Nederland legt. Ik meen dat de Kamer van dat idee afstand heeft genomen en dat zij vindt dat de verantwoordelijkheid ook bij de migranten ligt en zelfs bij de overheid van het land van herkomst. Dat geldt zeker als het gaat om het volgen van de basisschool, dus niet de lagere school, in de landen van herkomst. Op dat punt is er voor de overheden in de landen van herkomst een grote verantwoordelijkheid. Mevrouw Azough ontkent dat.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik ontken helemaal niets, mijnheer Dijsselbloem. U zegt dat wij de problemen ontkennen. Ik stel heel duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor de inburgering van de huwelijksmigrant ligt bij de partner die haar of hem naar Nederland haalt. Dat was niet zo toen wij vorig jaar hierover spraken. Dat is punt één. Punt twee: met ons voorstel gaan wij verder als het bijvoorbeeld de oudkomers betreft. Wij stellen dat er een leerplicht is, dat je dus de plicht hebt om daar de kosten voor te dragen en dat verder een sociale dienstplicht of een sollicitatieplicht geldt als iemand van deze groep niet het onderwijs volgt dat wij op het oog hebben. Wij stellen voor dat specifieke maatregelen worden genomen die effectief zijn voor de inburgering in Nederland.
U zegt dat de overheid in de landen van herkomst de plicht heeft deze personen de basisschool te laten volgen. Ik ben het op dat punt volledig met u eens, maar heeft u wel eens over de grenzen van Nederland gekeken? Niet in alle landen kan iedereen de basisschool doorlopen. Niet elke overheid in de wereld neemt die verantwoordelijkheid voor haar onderdanen. Moeten wij dan als progressieve Kamerleden zeggen: er geldt een verbod voor Nederlandse autochtonen en allochtonen die willen trouwen met de partner van hun keuze als die niet hoog is opgeleid?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik heb echt bezwaar tegen de woorden dat een verbod zou gelden. Dat is demagogie. Er is geen sprake van een verbod.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik meen dat ik niet de enige ben die zich schuldig maakt aan demagogie.
Voorzitter. Er is ook kritiek op de juridische houdbaarheid. De Raad van State en de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken waren beide duidelijk. Dit wetsvoorstel is alleen in lijn met artikel 8 van het EVRM zolang de overheid zorgt voor het mogelijk maken van een adequate voorbereiding. Er was op dit punt verschil van mening, maar ook de Raad van State zei: goed lesmateriaal is noodzakelijk. Aan die voorwaarde is door de regering niet voldaan. Dit punt wuift deze minister weg. Tegen haar zeg ik: wees eerlijk. Ook het kabinet weet niet of dit voorstel wel voldoet aan de huidige internationale verdragen aangezien de voorstellen van de Raad van State en de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken niet zijn opgevolgd.
Daarnaast zijn de huidige voorstellen wellicht in strijd met de nieuwe Europese richtlijn voor gezinsvorming die vanaf augustus dit jaar gaat gelden. In artikel 7 van deze richtlijn wordt gesteld dat voor integratie maatregelen mogen gelden, zoals die voor het deelnemen aan cursussen voorafgaand aan toelating, maar dit mag geen toelatingsvereiste zijn. In de Nederlandstalige versie van de richtlijn staat dat er integratievoorwaarden mogen worden gesteld. Wat is hier aan de hand? Is sprake van een fout in de vertaling of is er sprake van een zich moedwillig onttrekken aan deze Europese afspraak? Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.
Verder wijs ik erop dat volgens artikel 8 van het EVRM fair balance nodig is. Om de maatschappelijke orde te bewaken mag je specifieke maatregelen nemen, maar die moeten dan wel proportioneel zijn. Het is de vraag of hier sprake is van fair balance. Duizenden mensen worden gedupeerd zonder dat zij schuldig zijn aan de achterstanden van sommige huwelijksmigranten.
Daarnaast is er wat mijn fractie betreft sprake van willekeur. Het is logisch dat EU-burgers niet onder deze wet vallen, maar wat is de reden voor het uitzonderen van Australië, Canada, Japan, Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten en Zwitserland? Waarom zouden Argentijnen bij binnenkomst al moeten beginnen met inburgeren en Japanners niet? In de memorie van toelichting wordt gesproken van landen die in sociaal-economisch, maatschappelijk en politiek opzicht vergelijkbaar zijn met Europese landen en dat er om die reden geen aanleiding is voor de veronderstelling van ongewenste en ongebreidelde migratiestromen naar Nederland en voor het ontstaan van een wezenlijk probleem bij integratie van hun burgers in Nederland. Het is maar de vraag of Japanners zoveel sneller integreren en of er een ongebreidelde migratiestroom uit Argentinië is. Graag krijg ik op dit punt een reactie van de minister.
Een fundamenteel punt is dat zelfs echtgenoten en andere naaste familieleden van genaturaliseerde vluchtelingen eerst moeten voldoen aan de inburgeringsplicht. Dat is in mijn ogen niet te rijmen met het feit dat deze gezinsleden extra risico's zouden kunnen lopen. Ook hierop krijg ik graag een reactie.
Ten slotte wil ik iets zeggen over het associatieverdrag met Turkije. Het Europees sociaal handvest lijkt in de Bermudadriehoek van de EU te zijn verdwenen. Kan de minister aangeven wat er is gebeurd na de vorige voorzichtige erkenning dat zich hierbij een probleem voordeed?
Mijn principiële kritiek op het wetsvoorstel moge duidelijk zijn. Daarnaast plaats ik een aantal kritische kanttekeningen bij de praktische uitvoering van deze wetswijziging. Bij de proef met de phone pass test werd mijn vrees namelijk bewaarheid. De andere Kamerleden die hier met mij aan deelnamen, vonden het proefexamen van de Nederlandse taal van ongeveer 500 woorden op niveau A1-min behoorlijk lastig. Ook de inzichtvragen waren behoorlijk lastig. Dat leidt tot de vraag in hoeverre de toetsen wel valide zijn. De minister wil mensen vanaf A1-min toelaten; laat haar dan toetsen op A1-min. Wat is de functie van moeilijker toetsen dan het moeilijker maken voor de geëxamineerde?
Bovendien plaats ik – gelukkig ben ik niet de enige – grote vraagtekens bij de technologie voor spraakherkenning bij mensen die ver weg de Nederlandse taal moeten leren. Bij de test werden woorden als "water" en "vader" door de spraakherkenner niet als zodanig onderscheiden. Dat belooft wat: in de zomer gooi je je vader in de tuin. Spraakherkenning, zoals die bij telefoonnummer 118 wordt gebruikt, leidt ook bij mij tot problemen. Ik zeg in prima Nederlands dat ik de heer Smeets in Appelscha wil spreken, maar krijg mevrouw Teeven uit Appingedam. De minister stelt dat zij de toets wetenschappelijk heeft onderbouwd. Waar is die onderbouwing dan echter? Welke onafhankelijke wetenschapper heeft dat gedaan?
De afgelopen maanden moest ik onwillekeurig denken aan de paspoortaffaire. Ook nu ziet een bedrijf kansen en belooft gouden bergen. Bij de paspoortfraude bleken die gouden bergen uit gebakken lucht te bestaan. Ook nu is er sprake van grote financiële belangen. Eén bedrijf heeft het monopolie op de technologie en de spraakherkenning is gebaseerd op de spraak van autotonen en allochtonen die al in Nederland leven. Deze mensen vormen in mijn ogen geen valide proefgroep. De kans is groot dat bijvoorbeeld Filippijnse vrouwen en mannen met een accent oneigenlijk worden gedupeerd. Destijds was er ook sprake van een gehaast en onzorgvuldig beleid. Dat was tragisch voor de betrokkenen, vooral voor de talentvolle staatssecretaris Linschoten die, de Carrington-doctrine volgend, moest aftreden. Mijn advies aan de minister zou dan ook zijn om haar verantwoordelijkheid te nemen en voor een onafhankelijke gedegen toetsing door derden te zorgen. Het moet vaststaan dat zij haar belofte van een eerlijke en onfeilbare computertoets op niveau A1-min kan nakomen.
Ik heb ook nog een vraag over de termijn die wordt gesteld. De test is slechts één jaar geldig. Dat is voldoende als je MVV-aanvraag direct wordt goedgekeurd. Als je aanvraag echter wordt geweigerd en je een bezwaarprocedure moet starten, blijkt deze termijn in de praktijk absoluut onvoldoende te zijn. De gemiddelde bezwaarprocedure kan namelijk al snel een jaar duren. Dit kan dus echt niet.
Ik heb een aantal wijzigingen op het wetsvoorstel voorgesteld. Het is duidelijk dat de GroenLinks-fractie tegen dit wetsvoorstel is – zij heeft ook niet ingestemd met de motie die hieraan ten grondslag ligt – maar zelfs binnen de kaders van het wetsvoorstel moet er nog veel worden verbeterd.
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik wijs mevrouw Azough erop dat de GroenLinks-fractie wel heeft ingestemd met de motie die hieraan ten grondslag ligt. Alleen de VVD-fractie heeft dat niet gedaan.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Er zijn twee moties die hieraan ten grondslag liggen. Met de eerste hebben wij ingestemd, maar met de tweede niet. De tweede motie heeft direct aanleiding gegeven tot dit wetsvoorstel. U kunt zo nagaan dat de GroenLinks-fractie daar als enige niet vóór heeft gestemd.
Tegen de uitslag van de computer is geen beroep mogelijk, terwijl iedere Nederlander in beroep kan gaan tegen een besluit van de overheid. Op scholen en universiteiten bestaan beroepscommissies waarbij je in beroep kunt gaan tegen de wijze van examineren of tegen de uitslag van het examen. Het is zeer onrechtvaardig dat er bij het inburgeringsexamen geen beroep mogelijk is, want de lading ervan is enorm. Het gaat namelijk om de vraag of je je partner naar Nederland mag halen of niet. Het kan natuurlijk niet dat nieuwkomers geen poot hebben om op te staan, als de spraakherkenning hapert. Ik heb hiervoor een amendement ingediend, maar sta open voor alternatieven die tot minder bureaucratie leiden, zolang er maar een onafhankelijke beroepsmogelijkheid komt.
Er is gekozen voor spreektaalniveau A1-min en een examenvorm met luister- en spreektests. Methode en niveau zijn allesbepalend voor de kansen om met een buitenlandse partner te gaan samenwonen. Op basis van dit beeld beoordeelt de Kamer de nieuwe regelgeving. Als de wet evenwel is vastgesteld, kan de minister de examenmethode en het niveau aanpassen zonder dat de Kamer daarbij een rol speelt. De minister kan Nederland daarmee feitelijk op slot doen. Wij vinden het logisch dat er bij dit soort zware besluiten een zware voorhangprocedure plaatsvindt, zodat de Kamer nog invloed kan uitoefenen. De gebruikelijke vorm van zware voorhang leggen wij graag vast via een amendement dat meeondertekend is door mevrouw Vergeer en de heer Dijsselbloem.
Ik voeg hier nog de volgende belangrijke vraag aan toe. In artikel 3.98a, derde lid, staat dat het niveau van de test niet hoger mag liggen dan niveau A1. Dat is niet wat de minister de Kamer heeft beloofd. Zij heeft namelijk beloofd dat het niveau van de test niet hoger zal zijn dan niveau A1-min. Naar ik aanneem, is het een typefout die hersteld kan worden. Zo dit niet het geval is, overweeg ik hieromtrent een amendement in te dienen.
Over de effecten van de wet doen vele verhalen en meningen de ronde. De commissie-Franssen was kritisch over de effectiviteit. Sommige organisaties vrezen de uitsluiting van bijvoorbeeld laag opgeleide vrouwen. Sommigen vrezen dat het zo moeilijk is om in bepaalde landen Nederlands te leren, dat bepaalde groepen gewoonweg volledig worden uitgesloten. Of dat waar is, moet blijken, maar als het fout loopt, moeten wij dat snel weten. Een evaluatie na één jaar lijkt mij dan ook de aangewezen vorm. De minister heeft al aangegeven een evaluatie te willen laten uitvoeren, maar zij is nog volstrekt onduidelijk over het hoe en over de organisaties die daarbij betrokken zullen worden. Om de onafhankelijkheid en de grondig heid van de evaluatie te waarborgen, stellen wij een amendement voor dat meeondertekend is door de heer Dijsselbloem.
Het mag duidelijk zijn hoe GroenLinks hier in staat. Wij zijn voor de aanpak van de grote problemen onder specifieke groepen, maar dan wel op een manier die recht doet aan de burgers van dit land. Op deze manier kiest dit kabinet niet per se voor een betere inburgering maar voor een extra steen op de muur die dit kabinet reeds om Nederland bouwt. De deuropening voor Nederlanders om over de grens verliefd te worden, lijkt verder te worden dichtgemetseld, na de vorige voorwaarden die gesteld zijn voor huwelijksmigratie. Zo wordt het grondrecht van onze burgers om als Nederlanders hun leven in Nederland door te brengen, ingeperkt. Bovendien vind ik het als mens, als links politicus onverteerbaar dat onderwijs als uitsluitingsmechanisme wordt gehanteerd. Onderwijs is altijd een middel geweest om mensen in te sluiten. Het feit dat je met huwelijksmigratie vanuit sommige landen in sommige gevallen problemen importeert, moet ook leiden tot oplossingen in Nederland, waarbij de partner, de importbruid, de importbruidegom en voor een deel de overheid hun verantwoordelijkheid nemen. Het is ironisch dat dit kabinet bij een protest tegen de inperking van vrije partnerkeuze in bepaalde kringen – ik heb het dan met name over jonge Turken en Marokkanen – kiest voor een inperking van het fundamentele mensenrecht op eigen partnerkeuze.
De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.
De heer Van der Staaij (SGP):
Inburgering in het buitenland lijkt een contradictio in terminis. Inburgeren kun je toch alleen "sur place"? Als je je het Nederlands eigen wilt maken en de Nederlandse samenleving wilt leren kennen, moet je toch niet op het platteland van Marokko of in een wijk van Istanbul zijn? Toch, daar is de SGP-fractie op de lange weg naar deze plenaire behandeling van overtuigd geraakt, is het goed om een bepaalde mate van taalvaardigheid en kennis van onze samenleving van de nieuwkomer te verlangen, voordat hij of zij naar Nederland komt. Dan wordt er indirect ook getoetst op motivatie voor deelname aan onze samenleving. Over het idee is gaandeweg overeenstemming bereikt, maar over de uitwerking daarvan en dan vooral over de praktische haalbaarheid en juridische houdbaarheid zijn vandaag al de nodige vragen gesteld. Ik sluit mij daarbij aan en ik voeg er nog enkele vragen aan toe.
Eerst ga ik echter in op de te verwachten effecten van het wetsvoorstel. De SGP-fractie is voorzichtig. Wij mogen er vooral geen overspannen verwachtingen van hebben. Wij zijn voorzichtig met betrekking tot de kansen op integratie van hen die het basisexamen met succes in het buitenland hebben afgelegd, want er wordt slechts een beperkte taalschat getoetst. Het zal ook na aankomst in Nederland aanzienlijke inspanningen blijven vergen om het verdere inburgeringsprogramma met goed gevolg te voltooien. Het zal moeten blijken of de motivatie die in het buitenland aan de dag gelegd is, positief zal doorwerken in de verdere inburgering. Mijn fractie verwacht vooralsnog dat, in combinatie met andere maatregelen zoals een verhoogde inkomenseis, immigratiebeperking het belangrijkste effect zal zijn, en niet zozeer een verlichting van de totale inburgeringsproblematiek in Nederland in het algemeen. Hoe ziet de minister dit?
In aantallen en percentages uitgedrukt, zijn het vooral de Turkse en de Marokkaanse minderheden die de partner uit het land van herkomst laten komen. Ik sluit mij aan bij de vragen over de eisen die in het kader van het associatieverdrag aan Turkije gesteld kunnen worden. In december 2004 heeft Turkije de status gekregen van kandidaat-lidstaat van de EU. Dat betekent dat de kans groot is dat Turkije over een aantal jaren daadwerkelijk zal toetreden. De Europese Raad heeft aangetekend dat over het vrije verkeer van personen tussen Turkije en de lidstaten het laatste woord nog niet gezegd is. Allerlei beperkingen en overgangstermijnen zijn nog denkbaar. Niettemin is het alleszins reëel om te verwachten dat, wanneer Turkije onder het EU-recht valt, dit het stellen van een inburgeringsvereiste onmogelijk maakt. Daarmee zou het bereik van de Wet inburgering in het buitenland drastisch beperkt worden. Zo zou voor een hele groep voor wie inburgering in het buitenland geboden is, het vereiste komen te vervallen. Tijdens de schriftelijke behandeling deed de minister daar nogal luchtigjes over. Zij meent dat daarover met de nieuw toetredende landen, waaronder Turkije, afspraken zullen worden gemaakt. Dat vinden wij te gemakkelijk. De vraag is duidelijk: hoe zorgen wij ervoor dat Turkse gezinsmigranten, ook na de Turkse toetreding tot de EU, toch in Turkije moeten voldoen aan het inburgeringsvereiste alvorens ze naar Nederland komen? Ook de CDA-fractie ging hier nogal gemakkelijk mee om. Mevrouw Sterk merkte op dat het allemaal ver weg is en dat wij dit wel zien als dit aan de orde is. Er zijn echter al besluiten genomen. De ervaring leert dat je er vroeg bij moet zijn om te voorkomen dat wordt gezegd dat er sprake is van een voldongen feit, waar niet meer over gesproken kan worden.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
U bent er nu zeker op tijd bij. Wilt u tot in lengte van dagen onderscheid blijven maken tussen burgers naar het land van herkomst? Er is volgens u kennelijk een nieuwe categorie EU-burgers, die anders benaderd moet worden.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voor mij is de vraag of Turkije wel bij de EU hoort. Ik vraag mij ook af of toetreding een beletsel kan zijn voor effectief integratiebeleid. Die discussie hebben wij in zekere zin al gevoerd. Het is een feit dat Turkije een kandidaat-lidstaat is, maar er kan nog over allerlei eisen gesproken worden, onder andere die ten aanzien van het vrije verkeer van personen. Zolang wij menen dat het uit een oogpunt van integratiebeleid geboden is om inburgeringseisen te stellen, moet dat ook gebeuren. Niet de formele toetreding tot de Europese Unie moet dat anders maken. Dat kan alleen op grond van een materiële verandering, waardoor de eis niet meer gesteld hoeft te worden.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik heb ook gevraagd of daaraan een termijn is verbonden. Er staan immers nog andere uitbreidingen op stapel, zoals die met Roemenië en Bulgarije. Is deze visie in bredere zin van toepassing op uitbreidingen van de Unie of is er een specifieke reden om die op Turkije van toepassing te verklaren?
De heer Van der Staaij (SGP):
Wij verschillen er niet van mening over dat juist de Marokkaanse en de Turkse minderheid een belangrijke doelgroep van dit wetsvoorstel vormen. Daarvoor worden allerlei redenen gegeven. De doelgroep van dit wetsvoorstel moet niet ingeperkt worden door toetreding tot de Europese Unie.
Een ander punt is de aanbieding van cursusmateriaal. Hoewel mijn fractie inburgering in het buitenland toejuicht, zijn wij minder gerust op een toereikend aanbod van cursusmateriaal. De regering laat het aan de eigen verantwoordelijkheid van de potentiële migrant over om het juiste cursusmateriaal aan te schaffen. De positie van de inburgeringsplichtige in Nederland is al kwetsbaar als het gaat om het beoordelen van de kwaliteit van beschikbare taalcursussen. Dat geldt zo veel te meer voor de inburgeringsplichtigen in het buitenland. De veronderstelling van een rationele consument die weloverwogen informatie vergaart en een zo goed mogelijke keuze maakt, is op deze markt op zijn minst aanvechtbaar. Ik hoop dat de regering bereid is, er op zijn minst op toe te zien dat er een adequaat aanbod is van cursusmateriaal dat goed aansluit op het examen. Het aanbod moet ook goed toegankelijk zijn voor inburgeraars in het buitenland. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de overheid zelf zorgt voor een cursuspakket. Als er examens en proefexamens worden ontwikkeld, is de stap naar het ontwikkelen van dat materiaal heel klein. Dat kan bijna hand in hand gaan. In ieder geval vind ik dat de overheid er minimaal op moet toezien dat er een adequaat en toegankelijk cursusaanbod is. Ik nodig de minister uit om uitdrukkelijk op deze suggestie te reageren.
Bij het examen wordt ook gevraagd naar kennis van de Nederlandse geschiedenis en samenleving. Dat is minder gemakkelijk te meten dan taalvaardigheid. Daar bestaat geen duidelijke staffel van niveaus voor. Mijn vraag is dan ook hoe het in zijn werk zal gaan. Onduidelijk is voor mij hoe deze kennis getoetst kan worden bij iemand met een woordenschat van 500 woorden. Wat moet en wat kan er bij dit onderdeel concreet worden geëxamineerd?
Een belangrijk element in het nieuwe systeem van het afnemen van examens is de geautomatiseerde spraakherkenner. Juist omdat aan het al dan niet halen van het examen belangrijke consequenties verbonden zijn, is het van groot belang dat een spraakherkenner van goede en onomstreden kwaliteit is. Ondanks de vele informatie die de minister daarover geeft, heb ik enkele vragen. Is het programma voldoende ontwikkeld om met moeilijke accenten van vreemde talen, een zwakke uitspraak of een spraakgebrek om te gaan? Wil de minister reageren op de recente kritiek die hierop door een groep van hoogleraren naar voren is gebracht?
De minister brengt ook gezinsleden van vergunninghouders op basis van het driejarenbeleid of de eenmalige regeling onder de reikwijdte van de inburgeringsplicht. Zij stelt dat aan deze vergunninghouders geen asielgerelateerde vergunning is verstrekt nadat in de asielprocedure in rechte is vast komen te staan dat er geen reden is voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Dat laatste is niet altijd het geval. Het driejarenbeleid en de eenmalige regeling kunnen in belangrijke mate de lopende asielzaken doorkruisen. Daardoor is er geen rechtens onherroepelijke uitspraak over gekomen. Die wordt afgebroken doordat op grond van tijdsverloop en enkele andere criteria geen vergunning wordt verleend. Normaliter zou de betrokkene ofwel afgewezen zijn of uiteindelijk een asielvergunning gekregen hebben. Het gaat hier om mensen die vanwege een "Fremdkörper" in het asielrecht onder het reguliere migratierecht komen te vallen. Materieel gezien vind ik het daarom gekunsteld om hun gezinsleden algemeen onder de inburgeringsplicht in het buitenland te laten vallen. Zou hiervoor niet in een vrijstellingsmogelijkheid voorzien kunnen worden?
Het punt van de juridische houdbaarheid heeft altijd veel aandacht getrokken, met name het onderscheid naar nationaliteit. De inburgering in het buitenland geldt alleen voor gezinsvormers die afkomstig zijn uit MVV-plichtige landen. Ik zou graag van de minister vernemen of dit in het licht van het EHRM juridisch houdbaar is. In de stukken is daar al de nodige aandacht aan besteed, maar recente commentaren hebben daar weer vraagtekens bij geplaatst. Politiek gezien vinden wij het toepassingsbereik van deze wet wel een verdedigbare keuze, maar vanuit het perspectief van de juridische houdbaarheid ervan willen wij dit nog wel graag even expliciet aan de orde stellen.
Binnenkort zullen wij nog met de minister spreken over de verhoging van leges. In dit debat wil ik alvast de aandacht vragen voor de stapeling van kosten voor reguliere migranten. Onlangs is bij AMvB de inkomenseis voor de in Nederland woonachtige partner verhoogd, daarnaast zijn kosten voor legalisatie en vertaling van documenten sterk gestegen, alsook de leges voor de MPV en de verblijfsvergunning. Daar moeten nog aan worden toegevoegd de kosten die de voorbereiding op en het afleggen van het examen in het buitenland met zich brengen en het feit dat in Nederland toegelaten migranten nog worden geconfronteerd met de hoge kosten voor het volgen van een inburgeringcursus. Op zich mag dat alles wel gerechtvaardigd, wenselijk en redelijk zijn, maar is er ook oog voor het individuele kostenplaatje als gevolg van die stapeling?
Er is al het nodige gewisseld over de rechtsbescherming tegen de examenuitslag. Ook mijn fractie voelt niets voor een opgetuigde rechtsbeschermingprocedure met allerlei toeters en bellen, waardoor de daarvoor nodige inzet niet meer in verhouding staat tot hetgeen beoordeeld zou moeten worden. Aan de andere kant kan ik mij voorstellen dat er een praktische oplossing wordt gezocht, bijvoorbeeld in de vorm van een commissie, zodat in gevallen waarin twijfel kan bestaan over de gang van zaken snel tot herkansing kan worden overgegaan. Dus geen uitvoerige rechtsbeschermingprocedure maar wel een praktische voorziening in gevallen waarin redelijke twijfel kan bestaan of iets wel zorgvuldig is verlopen.
Op onze voorzichtige vraag of het nieuwe inburgeringsvereiste zou kunnen leiden tot een toename van illegaal verblijvende vreemdelingen reageert de minister met een verwijzing naar het onderzoek "Illegale vreemdelingen in Nederland", waaruit blijkt dat illegaal verblijf in Nederland geen enkel perspectief biedt. Zij neemt daarom aan dat het dan ook niet zal toenemen als de immigratie-eisen worden aangescherpt. Toch ben ik daar niet helemaal gerust op, want uit datzelfde onderzoek blijkt ook dat onder belangrijke doelgroepen van deze wet – Turken en Marokkanen – illegaliteit zich voordoet. Vaak verblijven illegalen uit deze landen bij familie en vrienden. Kennelijk is de illegaliteit dus niet zo perspectiefloos is als op het eerste gezicht zou lijken. In combinatie met ook andere strenge eisen acht ik een toenemend illegaal verblijf bij gezinsleden – zeg maar illegale gezinshereniging – niet ondenkbeeldig. Ik zie graag dat de minister dit aspect probeert mee te nemen bij de evaluatie van de wet.
Wat de sluiproute van gezinshereniging en gezinsvorming via België betreft, omdat de wetgeving daar soepeler is, merkt de minister op dat zij daarover in overleg is getreden met haar Belgische ambtgenoot. Wat is daarvan het resultaat geweest?
Voorzitter. Wij delen de gedachten achter het wetsvoorstel maar hebben nog wel enkele vragen over de uitwerking in de praktijk, waarop ik graag het antwoord van de minister hoor.
Mevrouw Vergeer (SP):
Voorzitter. De SP-fractie heeft zich vanaf de tachtiger jaren ingezet voor de inburgering van migranten die permanent in Nederland willen blijven. Zij was alleen voor het onderwijs in eigen taal en cultuur voor kinderen van ouders die terug wilden keren en was voor extra Nederlands voor kinderen en hun ouders die wilden blijven. Tegenstanders van inburgering probeerden de voorstanders in de hoek te drukken van racisme en discriminatie en bedienden zich van argumenten zoals: wat is er mis met Turks? Natuurlijk niets, behalve dan dat je er in Nederland niet zo ver mee komt. Doordat er geen er inburgeringsbeleid werd gevoerd – ook de commissie-Blok zou dat later laten zien – zijn er nu nog veel te veel met name niet-westerse allochtonen verstoken van evenredige deelname aan het maatschappelijk verkeer, zijn er mensen in een isolement gekomen, hebben we zwarte wijken en zwarte scholen, concentratiewijken van mensen die niet goed of nauwelijks Nederlands spreken, laagopgeleid zijn, vaak werkloos zijn, op de armoedegrens leven en zich niet gewaardeerd weten of voelen. Een van de conclusies van de commissie-Blok was dat de rijksoverheid in de jaren zeventig en tachtig de spanning tussen de nationale verzorgingsstaat en de internationale migratie te lang heeft onderschat en dat daardoor onvoldoende beleid is gevoerd gericht op arbeidsparticipatie. Ook heel belangrijk is het gegeven dat inactiviteit onder migranten heeft geleid tot een negatieve beeldvorming en stigmatisering.
Onderzoeken tonen aan dat kinderen die in onvoldoende geïntegreerde gezinnen worden geboren met achterstand op school komen en die achterstand maar moeizaam inlopen. Ook de onderzoeken op dit terrein heeft de commissie-Blok gesystematiseerd. Daarnaast is veel met leerkrachten van zwarte scholen en buurtbewoners van zwarte wijken gesproken. Bij velen heerst, naast optimisme over het resultaat van goed onderwijs bij de tweede- en derdegeneratiemigrantenkinderen, toch vooral pessimisme ten aanzien van het vasthouden van die vooruitgang; veel tweede- en derdegeneratiemigrantenkinderen trouwen namelijk met laagopgeleide niet-westerse migranten, of zelfs een analfabete partner uit het land van herkomst van ouders of grootouders. De positie van deze huwelijksmigranten komt dicht in de buurt van die van de eerstegeneratiemigrant. Dat houdt het risico in van een terugkerende reproductie van marginalisering van generatie op generatie, zo schrijft het kabinet.
De SP onderschrijft deze conclusie en is ook van mening dat een begin moet worden gemaakt met inburgering vóór de komst naar Nederland. Zulks verbetert de startpositie van de nieuwkomer en vergroot de kans op een volwaardig burgerschap in Nederland aanzienlijk. Een toelatingstoets is daarvoor een geschikt middel, want die toetst of de migrant zich voldoende op zijn komst naar Nederland heeft voorbereid. Het toelatingsniveau moet uiteraard wel zó laag zijn dat deze te halen is voor iedereen die daar werk van maakt; de eigenlijke inburgering vindt immers daarna pas plaats, in Nederland zelf. Het toelatingsexamen moet daarom van een zodanig niveau zijn dat iedereen met inzet en motivatie dit kan halen.
De SP-fractie verschilt wel van mening met het kabinet over de invulling van dat examen. Zo verbaast het ons dat het kabinet heeft gekozen voor een spraakcomputer, terwijl bekend is dat de psychologische drempel voor het praten met een computer zeer hoog is; dat geldt zelfs voor autochtone Nederlanders. Heeft de minister dit onderzocht en zo ja, wat zijn haar conclusies? Verder kent de spraakcomputer het risico van foute scores door een accent bij de uitspraak. Ik heb de indruk dat de steekproef die tot nu is gehouden, bestaat uit mensen die in Nederland cursussen volgen. Is zoiets wel representatief? Deze kandidaten horen immers wel Nederlands om zich heen, de mensen in het buitenland niet.
Het niveau waarop de kandidaat slaagt is A1-min; daarin kan de SP-fractie zich vinden. Uit de proef die wij Tweede-Kamerleden zelf hebben gedaan, bleek echter dat het examen bestaat uit passages van verschillende niveaus, zelfs tot en met C2. Ik heb tien jaar inburgeringscursussen gegeven – en heb dus enige ervaring op dit gebied – en heb heel wat niveautoetsen afgenomen. Ik weet dat het zeer ongebruikelijk is om op zoveel niveaus tegelijk te toetsen. Wat zijn de ervaringen van de minister hiermee? Kan zij met cijfers staven dat het slagingspercentage niet afhankelijk is van het opleidingsniveau van de kandidaat bij dit soort toetsen? Zijn er vergelijkingen waarbij de toets uitsluitend niveau A1-opgaven bevat?
Wij hebben dus veel twijfels bij het gebruik van de spraakcomputer. We gaan een zeer ingrijpende eis stellen aan de nieuwkomers en moeten er daarom zeker van zijn dat alles werkt en dat er geen ongewenste drempels worden opgeworpen. Eigenlijk vraag ik de minister dus om het onderzoek waarop zij haar stelling baseert dat het allemaal verantwoord is, naar de Kamer te sturen en de Kamer daarover zelf te laten oordelen. Het lijkt me ook veiliger om, voordat wij deze wet ten uitvoering brengen, er eerst mee in het buitenland te experimenteren. Hoe staat het met pilots die daar op dit ogenblik gaande zijn? Ook hiervan wil ik graag zelf kennis nemen. Er kan pas een definitief besluit over de uitvoering worden genomen als informatie daarover beschikbaar is.
De regering schrijft dat door mondelinge examinering van de potentiële nieuwkomer ook analfabeten in staat zijn om het basisexamen inburgering in het buitenland te behalen zodat deze categorie niet a priori wordt uitgesloten van hereniging met hun in Nederland verblijvende gezinsleden. Hoewel dit sympathiek klinkt, valt het nog maar te bezien. Ik weet graag zeker of de niet-geletterde zich de stof eigen kan maken zonder gebruik te maken van schrift. Is geschikt lesmateriaal voorhanden? Als het alleen kan op de audiovisuele manier, dan is dat moeilijk voor sommige groeperingen in Turkije, Marokko en andere landen gelet op de omstandigheden waaronder zij leven. Is lesmateriaal voorhanden waarmee niet-geletterden zich kunnen voorbereiden en kan de Tweede Kamer daarover een oordeel krijgen?
De kosten kunnen ook een drempel vormen voor laagopgeleiden. De minister hanteert op dit punt ook nog eens een risico-opslag. Mijn fractie ziet graag een draagkrachtberekening en sluit zich aan bij de woorden van de heer Van der Staaij dat de cumulatie van kosten een rol kan gaan spelen: de cursuskosten, de examenkosten en de vergunningkosten. Kan de minister een rekensom geven van de kosten binnenland en buitenland?
Ik heb het audiovisuele materiaal voor het toetsen van de kennis van de samenleving gezien en dat is inhoudelijk van goede kwaliteit. Het wordt ook in de belangrijkste talen aangeboden hetgeen positief is. De toets wordt echter helaas in het Nederlands afgenomen. Het is niet mogelijk om op niveau A1 zinvolle vragen te stellen over de inhoud van de film die diep ingrijpt op de kennis van de westerse samenleving. De minister heeft ons verteld dat dit wel mogelijk is, maar ik wil dat graag met eigen ogen zien. Ik hoop dat de minister een moment creëert waarop de Kamerleden kunnen zien op welke wijze op niveau A1 zinvolle vragen kunnen worden gesteld over een inhoudelijk zeer rijke film.
De SP-fractie onderschrijft de keuze voor het afbakenen van de doelgroepen op grond van het aantal jaren dat men tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft gewoond. Ik val op grond daarvan zelf ook onder de inburgeringsplicht want ik heb maar zeven jaar op leerplichtige leeftijd in Nederland gewoond. Vanwege het andere criterium, het behalen van een Nederlands diploma, hoef ik echter niet in te burgeren. De wet lijkt onvolkomenheden te bevatten. De motie-Sterk c.s. is bijna Kamerbreed aangenomen en onder meer gesteund door de SP-fractie maar ik zat daar enorm mee. Naar mijn mening moeten de criteria "etniciteit" en "nationaliteit" namelijk niet opnieuw worden gebruikt. Deze zeggen onvoldoende over de kennis van de Nederlandse taal en de maatschappij. Het is echter ook onzinnig om Nederlanders te laten inburgeren als zij naar alle waarschijnlijkheid al voldoende voorbereid zijn. De vraag is op welke manier de minister dit wil oplossen. Het is verder mogelijk dat potentiële inburgeraars een examen afleggen dat eigenlijk niet op hen van toepassing is en daarvoor premie ontvangen. Ik hoop dat de minister die ongewenste mogelijkheden kan uitsluiten.
De heer Visser (VVD):
Mag ik uit de woorden van mevrouw Vergeer opmaken dat zij eigenlijk spijt heeft dat zij voor die motie heeft gestemd?
Mevrouw Vergeer (SP):
Ik heb met gemengde gevoelens die motie gestemd. De strekking van de motie is goed, maar hoe kan het begrip "nationaliteiten" vervangen worden?
Het is onmenselijk om van buitenlandse gezinsleden van in Nederland rechtmatig verblijvende vluchtelingen te verlangen dat zij een toets afleggen in het buitenland. Die mogelijkheid moet zeker worden uitgesloten. Ook als een asielzoeker in Nederland wordt afgewezen maar inmiddels een partner heeft, is het onmenselijk om te verlangen dat eerst in het buitenland een toelatingsexamen voor Nederland wordt behaald.
Mijn fractie is voorstander van het uitvoeren van experimenten alvorens wordt overgegaan tot het zware middel van daadwerkelijk mensen weigeren op grond van een toelatingsexamen. De uitvoering moet in een algemene maatregel van bestuur met een voorhangprocedure worden vastgesteld. Mijn fractie heeft het amendement van mevrouw Azough op dit punt gesteund; de Tweede Kamer kan op die manier voldoende bijsturen op grond van feiten. Ook moet een beroepsprocedure mogelijk zijn. Ik meen dat ook dit punt in een amendement van mevrouw Azough is neergelegd. Ik hoor graag de reactie van de minister op beide voorstellen.
Ik sluit af. Het toelatingsexamen dient van tevoren afdoende te worden getest. Na invoering moet er een zeer zorgvuldige evaluatie plaatsvinden. Een termijn van twee jaar is daarvoor te lang; ik pleit voor één jaar. Bij de evaluatie moet in ieder geval aandacht worden besteed aan de techniek van het examen, de gevolgen voor bepaalde doelgroepen – te onderscheiden in opleidingsniveau, geslacht en leeftijd – en de financiële consequenties voor zowel de regering als de inburgeraar.
De heer Visser (VVD):
Voorzitter. Misschien mag ik beginnen met een persoonlijke verzuchting bij het bestuderen van dit wetsvoorstel: hadden wij dit maar vijftien jaar geleden ingevoerd. Migranten zouden dan beter voorbereid en gemotiveerd naar Nederland zijn gekomen; veel problemen hadden misschien kunnen worden voorkomen. Ik ben het dan ook eens met wat er in de nota naar aanleiding van het verslag staat: "de acceptatie van verschillen in het integratiebeleid heeft vaak de overhand gehad op het gemeenschappelijke en de risico's van het cultiveren van de eigen identiteit voor het behoud van samenhang zijn onderschat". Dit wetsvoorstel is, met andere onderdelen van het beleid van de minister, een noodzakelijke tegenbeweging. Ik heb de sprekers voor mij goed gehoord; die gedachte wordt breed gedeeld.
De inburgeringstoets c.q. de examinering is even opvallend als modern, maar volgens de minister ook "zeer goedkoop, fraudebestendig en betrouwbaar". De VVD-fractie is tevreden dat het advies van de commissie-Franssen is overgenomen om ook audiovisueel materiaal hieraan toe te voegen. Wij voeren nu echter een debat over de wet; het gaat niet om het bespreken of recenseren van een film.
De wet en de voorstellen zijn totstandgekomen na adviezen van de Raad van State en de ACVZ, overleg met de vier organisaties van het Landelijk Overleg Minderheden, de commissie-Franssen, de Raad voor de rechtspraak, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en experts op het gebied van examinering, taalkunde, onderwijs, technologie enzovoorts. Verder is aangesloten bij het Europees raamwerk moderne vreemde talen. Bovendien worden alle ambassades aangepast. Met andere woorden, er is niet over een nacht ijs gegaan bij de voorbereiding van deze wet en de uitvoering ervan.
Er ligt een aantal vragen voor. Kan de inburgeringstoets nu ook in het buitenland in de praktijk worden gebracht? Zijn wij het eens met het gekozen niveau? Het antwoord van de VVD-fractie daarop is "ja". Andere vragen liggen nu echter niet voor. Zijn de toetsingsvragen precies juist? Is er wel gekozen voor de juiste toetsingsmethode? Als wij gaan discussiëren over dat soort vragen, komen wij in een pedagogisch debat of in een debat onder taalkundigen. Dat is geen politiek debat; die discussie houd ik graag buiten het politieke domein. Welke methode je ook kiest, er is altijd discussie onder vakbroeders over de gekozen methode. Als Kamer is onze taak het bewaken van het proces, waar evaluatie bij hoort. In de evaluatie – het maakt niet uit of die over een of twee jaar plaatsvindt – moet ruimte zijn voor discussie over de methode, maar dan gaat het wel om een debat onder vakbroeders tussen mensen die er verstand van hebben. Zo leren zij van elkaar en van de praktijk.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
U zegt dat wij het vandaag niet zouden moeten hebben over de uitwerking van het voorstel. Het niveau moet duidelijk zijn, maar de uitwerking van het voorstel moet maar worden beoordeeld bij de evaluatie over twee jaar. De keuzes die wij vandaag maken, zijn toch politieke keuzes?
De heer Visser (VVD):
U vat mij niet goed samen. De uitvoering is wel degelijk van belang. Ik verschil echter met anderen, zoals mevrouw Vergeer, van mening over de vraag in hoeverre wij ons als Kamer daarin moeten mengen. De keuze voor examenvragen, de wijze van examinering, het stellen van vragen en de beoordeling zijn zaken die moeten worden besproken in een debat onder taalkundigen en experts op dat gebied. Onze verantwoordelijkheid is het goed bewaken van het proces, zodat organisaties betrokken zijn en blijven bij bijvoorbeeld de evaluatie. In tegenstelling tot mevrouw Vergeer wil ik niet en detail bekijken of de afzonderlijke vragen en de gebruikte methode goed zijn. Welke methode je ook kiest, welke stroming binnen de pedagogie je ook volgt, er zal altijd een vakbroeder zijn die het er niet mee eens is.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik vind het interessant, ik ga daarin graag met u mee. Dan stel ik voor dat toch nog even wordt ingegaan op de bezwaren die uit het veld zijn gekomen. Er wordt gevraagd om een wetenschappelijk onderbouwde second opinion van een onafhankelijke instantie. Hebt u een wetenschappelijke onderbouwing gezien van de uitwerking? Hebt u een wetenschappelijke onderbouwing gezien van de proefgroepen die hiervoor zijn gebruikt? Hebt u een wetenschappelijke onderbouwing gezien van de gebruikte toets?
De heer Visser (VVD):
Uit mijn eigen kleine wetenschappelijke carrière als student Nederlands, waarin ik veel vakken taalverwerving heb gevolgd, kan ik mij herinneren dat er een hevige discussie gaande is onder taalkundigen over wat de goede methoden zijn. Welk rapport je ook vraagt, er is altijd een tegenbeweging en er is altijd een tegenmethode. Wij praten hier niet over natuurkunde of wiskunde waar alles tot een eenduidige uitkomst leidt. Je zult op een gegeven moment moeten kiezen voor een methode.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Ik voel met u mee als student linguïstiek, maar dat neemt niet weg dat wij hier als politici politieke keuzes maken en dus ook de politieke consequenties van onze keuzes onder ogen moeten zien. U moet het toch met mij eens zijn dat er ook een zekere mate van wetenschappelijke onderbouwing moet zijn door een onafhankelijke instantie? Hetgeen nu nog niet is gebeurd.
De heer Visser (VVD):
Dat ben ik niet helemaal met u eens. Een paar weken geleden hebben wij een briefing gehad waarbij ons de hele voorbereiding is toegelicht. Daarbij is aan bod gekomen hoe het tot stand is gekomen en wie erbij betrokken zijn. Als ik nog even door was gegaan, dan had ik gezegd dat die briefing alweer een aantal weken geleden was en dat er is aangekondigd dat men doorgaat met de verdere ontwikkeling van de methoden en de toetsing. Ik zou graag van de minister willen horen wat er sindsdien is gebeurd en wie erbij betrokken zijn. Dat vind ik allemaal uitstekend en dat past ook bij de procesbewaking waarmee wij ons bezighouden. Ik zei alleen dat wij moeten oppassen om daar niet te veel in detail op in te gaan, want wij zijn niet degenen die naast die toetsers gaan staan.
Mevrouw Vergeer (SP):
Hoewel ik mij bij mevrouw Azough aansluit, heb ik een iets andere vraag. Wij zouden van tevoren een experiment of een test kunnen doen om te kijken hoe die toets uitpakt voor zaken als leeftijd, man-vrouw en opleidingsniveau.
De heer Visser (VVD):
Dat hoort bij een goede voorbereiding. Er is toegelicht op welke manier men die voorbereiding vormgeeft, wat men wel of niet doet, wie men erbij betrekt en welke referentiegroepen men gebruikt. Men zou daarin verder gaan. Ik hoor graag van de minister wat men intussen heeft gedaan. Dat vind ik uitstekend.
Mevrouw Vergeer (SP):
Dat wilt u dus wel weten. U zegt alleen dat wij ons niet al te zeer met de uitvoering moeten bemoeien, maar u weet natuurlijk ook dat de Algemene Rekenkamer iedere keer komt met opmerkingen als: De Tweede Kamer is goed in beleid, maar kijkt niet naar de uitvoering.
De heer Visser (VVD):
Daar hebt u een terecht punt. Ik wilde aangeven dat wij op moeten letten tot hoever wij gaan. Bepaalde zaken moeten wij aan de professionals overlaten en wij moeten oordelen op basis van adviezen van professionals. Dat moet de minister en dat moeten wij ook.
Als je kiest voor een bepaalde technologische methode en kiest voor de technologie van één bedrijf, in hoeverre ben je dan als overheid afhankelijk van dat ene bedrijf? Welke afspraken zijn er gemaakt? Is er een licentie die bijvoorbeeld vijf jaar geldig is en ben je na vijf jaar vrij om bij een ander bedrijf met een andere technologie een andere licentie te vragen? In hoeverre ben je met huid en haar overgeleverd aan dat ene bedrijf en in hoeverre is het daarna nog mogelijk in goede concurrentie een tweede offerte te vragen?
Eerdere woordvoerders hebben erover gesproken in hoeverre je in individuele gevallen uitzonderingen kunt maken op het voorschrift. Zowel in de memorie van toelichting bij de wet als in de memorie van toelichting bij het Vreemdelingenbesluit zelf staat dat het niet kunnen behalen of kunnen doen van de toets op voorhand geen negatieve beslissing tot gevolg zal hebben. Ik citeer een stukje. Van een imperatief geredigeerde beleidsregel in de Vreemdelingencirculaire zal in onvoorziene gevallen met toepassing van artikel 4.84 van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden afgeweken indien bijzondere en niet verdisconteerde omstandigheden in het individuele geval bij het onverkort toepassen van de beleidsregel zou leiden tot kennelijke onevenredigheid.
Daar staat met andere woorden: in principe wijzen wij af als mensen die toets niet halen, maar het kan onevenredig uitvallen en het kan er in onvoorziene gevallen toe leiden dat het toch wordt toegestaan. Dat staat er in feite. Volgens mij zit daar ook het antwoord op de verzoeken die van verschillende kanten zijn gedaan. Hoe ga je bijvoorbeeld om met gezinsleden van voormalige asielzoekers? Hoe ga je om met mensen met een geestelijke en lichamelijke handicap? Hoe ga je om met gevallen die tot spanning zouden kunnen leiden met artikel 8 EVRM? De minister zegt ook dat wij op dat punt na twee jaar scherp moeten evalueren.
De minister kiest voor een individuele aanpak en niet voor een categorale. Dat heeft ook de voorkeur van mijn fractie. Ik zou niet willen dat wij hier categoraal beleid gaan maken en weer grote groepen gaan beschrijven die zich daaraan zouden kunnen onttrekken. Dat is het paard achter de wagen spannen. Zoals ik dit lees, is het heel goed mogelijk om te voorkomen dat mensen in bijzondere gevallen in de problemen zouden komen en waarin deze voorschriften onevenredige gevolgen zouden kunnen hebben. Graag daarop een reactie van de minister met een nadere uitleg.
Een van de uitzonderingen die zijn genoemd, betreft de positie van derdelanders. Derdelanders zijn migranten die in andere EU-lidstaten wonen. Wij hebben hier vorig jaar ingestemd met een richtlijn over de positie van derdelanders. Ik wil een verduidelijking over de positie van migranten die vanuit EU-lidstaten naar Nederland komen. Bij de totstandkoming van die richtlijn en de vraag of de Kamer ermee kon instemmen dat Nederland ermee akkoord ging, was een belangrijk punt van discussie of Nederland het recht hield om eisen te stellen op het gebied van inburgering aan mensen die vanuit een andere EU-lidstaat naar Nederland zouden komen. Het antwoord was dat de richtlijn die voorlag Nederland de mogelijkheid biedt om alsnog aanvullende eisen te stellen. De richtlijn verbiedt dat niet. Hierover was een verschil van mening met de PvdA-fractie, die dat niet wilde. Hoe staat het daar nu mee? De derdelanders worden als uitzondering genoemd. Hoe wordt in de toekomst omgegaan met deze mensen? Wat is hun positie? Kunnen en zullen wij eisen stellen in gevallen waarin dat nodig is?
Wat is de positie van de Wet inburgering in het buitenland ten opzichte van de nieuwe wet op de inburgering, die nog in ontwikkeling is, waarover wij bij de behandeling van de contourennota in december hebben gesproken? In de toelichting bij dit wetsvoorstel staat dat de Wet inburgering nieuwkomers en de Wet inburgering in het buitenland op elkaar aan moeten sluiten. Personen die later inburgeringsplichtig zijn volgens de Wet inburgering nieuwkomers vallen ook onder de doelgroep van deze wet. Dat is logisch, want beide wetten geven een antwoord het hetzelfde vraagstuk, namelijk hoe ervoor kan worden gezorgd dat immigranten goed integreren, volledig kunnen participeren en hoe kan worden voorkomen dat mensen buiten de boot vallen omdat zij bijvoorbeeld de taal en de gebruiken van het nieuwe land niet kennen.
De nieuwe wet op de inburgering, waar wij over hebben gesproken in december, omvat een nieuwe juridische basis voor de definiëring van de doelgroep. Dat betreft de discussie over hoe lang iemand hier heeft verbleven en hoe lang iemand hier in de leerplichtige leeftijd is geweest. Sluit deze nieuwe wet op dezelfde manier aan op de Wet inburgering in het buitenland als de huidige inburgeringswet? Zijn de doelgroepen hetzelfde of is het straks nodig om op basis van de criteria van de nieuwe wet aanpassingen te doen in bijvoorbeeld de memorie van toelichting of in de Vreemdelingencirculaire? Ik kan dat niet goed overzien. Ik wil hier graag een reactie van de minister op.
De minister stelt dat beperking van migratie niet het doel is van deze wet, maar wel een neveneffect kan zijn. De VVD-fractie is het daarmee eens. Nog sterker, de algemene doelstelling van beleid is een restrictief immigratie- en toelatingsbeleid. Een verwachte afname van immigratie als neveneffect, is dus volgens ons niet negatief. Als de 80/20-verhouding ontstaat waar de heer Dijsselbloem over sprak, zullen wij deze wet niet per se negatief beoordelen.
In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat het CBS verwacht dat de komende jaren nog ongeveer 60.000 jonge Turken en ongeveer 60.000 jonge Marokkanen met iemand willen trouwen uit Turkije, respectievelijk Marokko. De minister wijst ook op volgmigratie van vluchtelingen. Op iedere drie vluchtelingen komt er één volgmigrant. Met ruim 150.000 vluchtelingen, komen er dan nog eens 50.000 personen bij. Samen komt dat dus op 170.000 te verwachten migranten. Dat is een flinke groep, of bij wijze van spreken een flinke stad, bij elkaar. Heeft de minister al inzicht in de effecten op die cijfers van de voorstellen die recent zijn aangenomen over de leeftijds- en inkomenseisen? Gaat het dan nog steeds over dit soort aantallen?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Dit stukje van uw betoog roept de vraag op wat eigenlijk voor de VVD-fractie de doelstelling is van dit wetvoorstel. Is dat kwantitatieve beperking van migratie? Of is de doelstelling, zoals wij dat zien, het bevorderen van de participatie en integratie van mensen die rechtmatig naar Nederland komen?
De heer Visser (VVD):
De hoofddoelstelling van deze wet is dat mensen die naar Nederland komen goed zijn voorbereid, dat zij de eerste stappen hebben gezet op het gebied van taalverwerving en op dat van kennis van Nederland en van Nederlandse gebruiken. Dat is de hoofddoelstelling. Als een neveneffect van deze wet is dat een deel van de mensen niet slaagt omdat zij niet goed gemotiveerd zijn of sommige mensen nog niet slagen omdat zij moeite hebben het ontwikkelen van de taal, vinden wij dat niet negatief. Als 80% niet slaagt, zoals u stelde in uw voorbeeld, vinden wij dat niet op voorhand een negatieve uitkomst van deze wet. Het betekent dat de 20% mensen die wel zijn geslaagd goed voorbereid hier zijn. Het betekent ook dat een van de algemene hoofddoelstellingen van het beleid, beperking van de immigratie en een restrictief toelatingsbeleid, beter in de hand kan worden gehouden.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
De heer Visser vindt dus met mij dat de doelstelling van de wet een betere integratie van de mensen die rechtmatig naar Nederland komen is. Waarom rekent hij dan zo precies uit hoeveel mensen er mogelijk nog naar Nederland komen? Daarbij straalt hij toch uit dat het eigenlijk heel ongewenst is dat het er nog zoveel zijn. Vervolgens vraagt hij de minister welke aantallen zij denkt in te dammen met een combinatie van maatregelen. Laten wij elkaar geen mietje noemen. Daarmee straalt hij erg uit dat wat hem betreft de migratie fors aan banden wordt gelegd.
De heer Visser (VVD):
Het standpunt van de VVD is al jarenlang dat wij de migratie aan banden moeten leggen. Ik heb gezegd dat, als dit een neveneffect van de wet is, het geen negatief neveneffect is. Ik had in het vervolg van mijn betoog de reden naar voren willen brengen. Ik zal dat nu doen, ook als antwoord op de vraag.
Ik ben nogal onder de indruk van de cijfers. Ik heb zojuist een optelsom gemaakt. In de memorie van toelichting staat een aantal van 170.000 personen, op basis van verwachtingen van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dat heeft veel, maar niet een grote duim. Ik heb eerder ook een artikel van de heer Dijsselbloem gelezen over migratiebeperking. Ik herinner mij voorts de begrotingsbehandeling van een aantal maanden geleden. Ik heb de minister gevraagd om de situatie goed te bekijken. Moeten wij niet meer vooruitkijken? Moeten wij de effecten van migratie voor de volkshuisvesting, de economie, de arbeidsmarkt en de integratie niet beter in beeld hebben? Moeten wij daar niet meer aan doen? Tot dusverre werd altijd in de achteruitkijkspiegel gekeken, naar wat in het verleden was gebeurd. Daarna werd nagedacht. Wij moeten vooruitkijken.
Ik wil twee vragen uit het vorige debat herhalen. Daarom noemde ik aantallen. De eerste vraag is of de minister eens in de twee jaar of drie jaar, bijvoorbeeld bij de begrotingsbehandeling, een aparte notitie wil maken over het migratiebeleid in den brede en de effecten daarvan op een heleboel beleidsterreinen. Wil zij daarop dan ook een antwoord formuleren? De minister zou erop terugkomen. Ik vind dit een goed moment om de vraag te herhalen.
Het tweede punt is dat ik toen heb voorgesteld naar de migratie te kijken. Ik heb het voorbeeld genoemd van landen die een sponsorship gebruiken. Ik ga niet het hele voorstel herhalen. De minister heeft gezegd dat zij het zou meenemen in het overleg met haar collega's. Ik heb tot dusverre niets gehoord. Ik gebruik daarom de behandeling van dit wetsvoorstel om te vragen hoe het ermee staat.
Het examen is een jaar geldig. Dat is later in het wetsvoorstel gekomen, na het advies van de Raad van State. Men moet binnen een jaar na het slagen een MVV aanvragen. De behandeling van een aanvraag duurt gemiddeld drie maanden. In theorie is het dus mogelijk dat men anderhalf jaar na het examen echt naar Nederland komt. Het is goed mogelijk dat de kennis dan is weggeëbd. Aanvankelijk was er geen tijdslimiet. De regering koos later voor een jaar. Kan de minister beredeneren waarom dat is gebeurd? Waarom is niet gekozen voor een half jaar, plus de tijd die nodig is voor het aanvragen van een MVV etc.? Dan kom je ook op een jaar. Is dat niet een redelijke termijn?
Ik breng ook een motie van collega Blok in herinnering waarin werd voorgesteld de mensen voordat zij naar Nederland komen een soort loyaliteitsverklaring te laten ondertekenen. Als zij weten naar welk land zij gaan en wat daar gebruikelijk is, moeten zij als zij zich er duurzaam willen vestigen ervoor tekenen dat zij zich aan een aantal gebruiken en regels zullen houden. In de memorie van toelichting zegt de minister dat het wetsvoorstel in zekere zin een antwoord is op de motie van collega Blok. Ik vraag mij dat af. Wil de minister dat voorstel eens bekijken? Kan zij het slagen voor het examen niet combineren met het voorstel van toen, dat inhoudt dat de mensen niet alleen aantonen wat zij weten, maar ook verklaren dat zij zich aan de Nederlandse regels en gebruiken zullen houden?
Mevrouw Lambrechts (D66):
Waar is de wet nu eigenlijk voor bedoeld? Ik heb er wat moeite mee als dat een dubbele doelstelling is. Wij spreken hier met elkaar af dat het inburgeringsexamen in principe te halen moet zijn voor degene die werkelijk een inspanning daarvoor pleegt. Zo moeilijk is het niet: 500 woorden, kennis van de Nederlandse taal. Zegt de heer Visser nu dat de wet ook geslaagd is als een heleboel mensen het examen niet halen, omdat een andere doelstelling een zekere beperking van de instroom is? Dan heb ik daar wel moeite mee. Hoe moeten hij, ik en de rest van de Kamer dan ooit bespreken of dit traject slaagt of niet slaagt? Moeten wij niet op voorhand duidelijk van elkaar weten hoe wij dat slagen zullen toetsen?
De heer Visser (VVD):
Volgens mij was het de heer Dijsselbloem die in zijn eerste termijn zei: wij moeten in dit land eens eisen durven stellen. Nu, dat doen wij hier ook. Wij moeten dit examen dus serieus nemen. Als wij deze eisen stellen, moeten wij ons er ook aan houden. Als mensen niet aan deze eisen voldoen, mag dat consequenties hebben. Dat hoeft op voorhand geen negatief effect te zijn. Als wij deze wet evalueren, moeten wij evalueren wat de intrinsieke waarde is van de wet en moet het niet gaan om allerlei neveneffecten. Wij moeten de methode evalueren en de wijze van uitvoering. Wij kunnen daarbij van elkaar leren of de wijze van toetsing nog beter kan en of de techniek inmiddels niet is voortgeschreden. Dat is allemaal uitstekend, maar ik vind niet dat je kunt zeggen: alles ging uitstekend en de uitvoering van de wet verliep vlekkeloos, maar 80% van de mensen haalt het niet en daarom is de wet mislukt. Nee, dat kun je zo niet zeggen. Blijkbaar was dan 80% van de mensen niet toegerust, niet gemotiveerd en niet goed genoeg voorbereid. Wij moeten eisen durven stellen en die eisen durven te handhaven.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Eisen stellen, moet je inderdaad durven, maar dan moet je ook eerlijk daarin zijn. Dan vind ik het eerlijker om te zeggen: laten wij een hoger niveau nemen, bijvoorbeeld alfabetisering, en daarop toetsen. Maar deze wet is met dit niveau erop afgestemd dat het zelfs door iemand die niet gealfabetiseerd is, door een analfabeet, kan worden gehaald. En dan zegt u dat u vindt dat de wet goed werkt, als 80% het niet haalt?
De heer Visser (VVD):
Ik moet weer iets rechtzetten, want zo heb ik het niet gezegd. Ik heb gezegd, het voorbeeld nemend van de heer Dijsselbloem dat 80% het niet zou halen, dat dit op voorhand niet tot een negatieve beoordeling van de wet zou behoeven te leiden. Dat is wat ik heb gezegd. Ik heb helemaal niet gezegd dat het de doelstelling van de wet is en dat ik dit prachtig zou vinden, als 80% het niet haalt. Nee, ik heb graag dat mensen goed voorbereid naar Nederland komen.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Dan zijn er dus twee dingen. Laten wij het nu even niet over de hele wet hebben, maar over deze cursus en de methode die wij gebruiken. Als 80% of 70% – of welk percentage u zelf maar wilt – het niet zou halen, dan vindt u dat deze methode goed werkt? Wij moeten toch eerlijk zijn? Ik heb zo-even gezegd dat wij snel genoeg zullen merken of het al of niet werkt. Dat zien wij misschien niet na drie maanden, maar zeker na een halfjaar zien wij hoeveel mensen eraan deelnemen en of het werkt. Dat is een heel simpele manier van evaluatie. Als u zegt dat dit voor u niet telt, omdat u vindt dat de wet ook werkt als 80% of 70% – of welk percentage u zelf stelt – het niet haalt, heb ik wel een probleem. Immers, wat is dan mijn toetsingsmechanisme?
De heer Visser (VVD):
Ik moet nu in herhaling vervallen en drie keer hetzelfde zeggen. Ik heb al eerder gezegd dat, als het gaat om de evaluatie van deze wet, je moet oordelen op grond van de intrinsieke waarde van de wet en de hoofddoelstelling van de wet. De immigratiegevolgen zijn een neveneffect. Daarvan heb ik alleen maar gezegd dat dit niet per definitie een negatief neveneffect hoeft te zijn. Ik vind het juist heel eerlijk dat ik dit hier zeg en het niet voor mij houd. U vroeg om eerlijkheid: nu, zo eerlijk ben ik.
De voorzitter:
Ik stel mij voor dat wij dit onderdeel in de tweede termijn nog eens terug laten komen, als daar aanleiding voor is. Het punt is nu in eerdere interruptiedebatten besproken.
Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Kamer. De eerste termijn van de kant van de regering zal op een later moment beginnen; daar komt nog een nader voorstel voor.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 17.40 uur tot 19.15 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20042005-3883-3906.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.