Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 10 februari 2005 over eerwraak.

De voorzitter:

Ik herinner eraan dat wij over één aspect een aantal weken geleden al een spoeddebatje hebben gevoerd en dat nu de andere onderwerpen aan de orde zijn.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Eindelijk dan het plenaire debat over eerwraak, wat onze fractie betreft een maand te laat. Op 10 februari hebben wij het algemeen overleg gevoerd, maar helaas is de plenaire afronding op verzoek van met name de fracties van het CDA en de VVD uitgesteld in afwachting van een brief van minister Donner. Die brief is inmiddels binnen maar, zoals ik al verwachtte, die bevat zoveel nieuwe informatie dat zij op zich al weer een nieuw debat waard is. Dat mag ik niet, want ik heb maar twee minuten spreektijd, dus moet ik mij beperken tot het indienen van een motie die ik een maand geleden al had willen indienen. Ik heb er overigens al een ingediend, maar aangehouden. Ik heb de regering daarin gevraagd om dreigende eerwraak als reden voor asiel aan te merken. Er zijn vrouwen in Nederland die bij terugkeer in het land van herkomst dreigen slachtoffer van eerwraak te worden. Die vrouwen willen wij graag het recht op asiel in Nederland geven. Volgens de minister is dat al mogelijk op basis van het landenbeleid, maar dat is niet onze bedoeling. Dan moet immers bewezen worden dat daar sprake is van vervolging, dat de autoriteiten van dat land niet in staat zijn om die vrouwen te beschermen. Maar, sommige autoriteiten willen die vrouwen niet eens beschermen. Dat ligt dus wat ingewikkeld. Vrouwenbesnijdenis is al een eigenstandige grond geworden voor asielverlening. Waarom trekt de regering die lijn niet door naar eerwraak? Zoals gezegd, ik heb daarover al een motie ingediend, maar vervolgens aangehouden. Ik verzoek u nu, deze motie weer op de agenda te plaatsen zodat zij in stemming kan worden gebracht.

Bij eerwraak is de dader over het algemeen niet degene die bij wijze van spreken de trekker heeft overgehaald. Meestal gaat aan eerwraak een periode van voorbereiding vooraf, waarbij ook familieleden betrokken zijn. De minister zegt terecht dat ons strafrecht het op vele manieren mogelijk maakt om deze mensen te vervolgen en te berechten, bijvoorbeeld grond van medeplichtigheid, voorbereidingshandelingen enz., maar volgens ons is het probleem niet zozeer dat er geen wettelijke bepalingen zijn om hen te berechten, maar het feit dat het OM daar geen werk van maakt. Op basis van het opportuniteitsbeginsel kan het OM van vervolging afzien als het meent dat het wel eens niet tot een veroordeling kan leiden, bijvoorbeeld omdat het het bewijs niet voldoende acht. Daardoor blijven veel mensen buiten schot die wat ons betreft wel in het strafproces zouden moeten worden meegenomen. Daarom wil ik mede namens mevrouw Kraneveldt en mevrouw Azough de Kamer de volgende uitspraak voorleggen.

De voorzitter:

Het lid Albayrak wenst haar aangehouden motie op stuk nr. 28 in stemming te brengen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een strafbaar feit met als motief eerwraak in veel gevallen fases van psychologische druk en fysieke voorbereiding kent waar anderen dan de dader bij betrokken zijn;

overwegende dat het openbaar ministerie bij toepassing van het opportuniteitsbeginsel kan besluiten andere betrokkenen niet te vervolgen omdat het inschat dat door bijvoorbeeld gebrek aan bewijs het niet tot een veroordeling door de rechter zal leiden;

overwegende dat hierdoor schuldigen aan de totstandkoming van een strafbaar feit zich kunnen verschuilen achter hun anonimiteit en de soms aangewezen (minderjarige) dader;

vraagt de regering, in een aanwijzing richting het openbaar ministerie te regelen dat in eerwraakkwesties niet moet worden afgezien van vervolging van personen van wie het vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn geweest bij een strafbaar feit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Kraneveldt en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(28345).

Mevrouw Van der Laan (D66):

Uit deze motie spreekt een beetje een raar wantrouwen van het OM, namelijk alsof dat niet alles in het werk zou stellen om de medeplichtigen, mededaders of verklikkers aan te pakken. Het probleem is echter dat zoiets vaak niet te bewijzen is. Als ik uw motie goed begrijp, moet het OM er dan toch moeite voor doen, zelfs als er niets te bewijzen is. Wat levert dat op, als het uiteindelijk toch niet leidt tot de veroordeling van die mensen?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Uiteraard moeten wij voorkomen dat wij onschuldige mensen lastigvallen met dit soort processen. Vaak zijn er echter aanwijzingen, of is er wel enig bewijs, maar vindt het OM het te lastige zaken en maakt het er daarom al in een vroeg stadium geen werk van. Ik verzin dit niet zelf, maar heb dit vernomen van mensen in het veld. Als het OM er echter wél werk van maakt en betrokkenen op die manier uit de anonimiteit haalt, denk ik dat er een enorme symboolwerking van uitgaat jegens degenen die op deze manier aan eerwraak meewerken. Ook verwacht ik dat er meer berechtingen zullen komen als er serieus werk van wordt gemaakt. Ik wil allesbehalve zeggen dat het OM helemaal niks doet. Zo zijn in de Veghelse zaak wel mensen vervolgd; de vader van de jongen die het strafbare feit pleegde, werd zwaar berecht. Ik weet echter ook dat er helaas veel officieren van justitie zijn die er niet zo veel werk van maken.

Mevrouw Van der Laan (D66):

We zijn het inhoudelijk volledig met elkaar eens: medeplichtigen moeten achter de tralies, dat is duidelijk. Ook ben ik erg voor de mogelijke symboolwerking; we moeten alles doen om te laten weten dat mensen niet vrijuit kunnen gaan. Maar ik begrijp nog steeds niet waarom u denkt dat een dergelijke aanwijzing van een minister tot meer vervolgingen of veroordelingen zal leiden. Waarom zou dat een verschil maken? Alsof die wil nu niet bestaat bij de politie. Misschien werkt zoiets zelfs averechts, omdat er inspanningen worden geleverd die toch niet tot veroordelingen zullen leiden. Ik vraag mij dus af of dit ons gezamenlijke doel naderbij brengt.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik denk dat wij inderdaad een gezamenlijk doel nastreven. Het enige wat ik wil is dat het OM niet in een vroeg stadium afziet van vervolging omdat het denkt dat de inspanning wellicht niet tot een veroordeling zal leiden. Zoals gezegd, natuurlijk moet er in enigerlei mate bewijs zijn; niet iedereen moet zomaar zonder enig bewijs worden vervolgd. Maar ik wil niet dat al in een vroeg stadium iets te lastig gevonden wordt, zelfs als er bewijs is.

Mevrouw Sterk (CDA):

Als u dit puur doet om de symboolwerking en het niet leidt tot een groter aantal veroordelingen, brengt u dan niet grotere schade aan? Is het probleem niet veel eerder dat er een gebrek aan kennis bij het OM bestaat? Ligt de oplossing niet veel meer in de lijn van wat de ministers op dit moment doen, namelijk door middel van onderzoek duidelijkheid krijgen over de definitie? Op die manier krijgt het OM handvatten om op duidelijke gronden tot vervolging over te gaan.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik heb nadrukkelijk gezegd dat ik die symboolwerking verwacht, maar ik kan dat niet wetenschappelijk staven. Ik zeg dat op basis van mijn kennis van en ervaring met de bevolkingsgroepen die dit in Nederland treft. Bovendien denk ik dat een aanwijzing van de minister er wel degelijk toe kan bijdragen dat er bij het OM een knopje om gaat en het de informatie uit andere kanalen op de juiste manier gaat gebruiken.

Ik heb reeds gezegd dat het aan de Kamer ligt dat wij pas een maand na dato dit debat voeren. Ik wil echter ook niet onopgemerkt laten dat de brief van de minister, ook na herhaaldelijk verzoek, pas na drie weken naar de Kamer kwam. Het is wel erg raar dat we op 3 maart een brief ontvangen en de minister bericht dat op 4 maart het gesprek met de Federatie Opvang zal plaatsvinden, nota bene het gesprek waarover wij graag informatie zouden hebben om eventueel andere moties in te dienen. Die kans is ons dus niet geboden. We hebben nu drie weken moeten wachten, ik had er wel drie dagen extra voor overgehad. Dat heeft de minister ons echter niet gegund.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Voorzitter. Het is alweer een maand geleden dat wij in een algemeen overleg en een spoeddebat met elkaar spraken over eerwraak en de bescherming van vrouwen die in de opvang zitten en acuut worden bedreigd door "eerwraak omstandigheden". Ik heb nog steeds een slechte nasmaak van die debatten. Na een niet voor alle partijen even bevredigend verloop van een wel lang en inhoudelijk goed algemeen overleg werd de discussie de hele dag gedomineerd door de voorgenomen motie van treurnis van mevrouw Hirsi Ali. Wat wij allemaal al wisten, gebeurde ook: die motie kwam er niet. Dat vond ik overigens terecht, niet omdat minister Donner opeens de meest favoriete minister van de LPF-fractie is, maar omdat het kabinet toch op de goede weg is. Mijn fractie kan instemmen met de meeste antwoorden die het kabinet heeft gegeven en met de acties die door beide bewindslieden worden ondernomen. Natuurlijk vinden ook wij dat er in het AO bij beide bewindslieden nog te weinig een gevoel van urgentie was. Vooral minister Donner ziet vaak meer de juridische beren op de weg dan dat hij enthousiast de juridische uitdagingen te lijf gaat. Wij zijn echter blij met de nadere informatie die ons is verstrekt en met de manier waarop met de door mijn fractie ondersteunde motie-Sterk c.s. wordt omgegaan. De nadere informatie roept, zoals mevrouw Albayrak al zei, weer nieuwe vragen op. Een voortzetting van het overleg over eerwraak zal zeker aan de orde komen, wellicht nog voor de zomer; dat is een goede zaak.

Ik dien vandaag zelf geen motie in. Wel heb ik twee moties medeondertekend, een van mevrouw Azough en een van mevrouw Albayrak. Mevrouw Albayrak heeft haar motie al besproken. Ik kan nu nog wel iets zeggen over de motie van mevrouw Azough, maar zij zal die zodadelijk zelf toelichten.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Het is goed dat wij vandaag eindelijk spreken over de politieke conclusies die kunnen worden getrokken uit het algemeen overleg van alweer ruim een maand geleden. Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Albayrak dat de brief die wij hebben gekregen, leidt tot nieuwe vragen en een nieuwe discussie. Ik hecht eraan om die discussie te blijven voeren. Ook in de komende maanden zal het onderwerp eerwraak en eergerelateerd geweld op de agenda blijven staan. Wij moeten de ministers kritisch blijven bevragen en zij behoren de bijbehorende informatie te geven. Het onderwerp komt dus nog terug.

Bij het vorige debat heb ik een motie aangehouden over de noodzakelijke begeleiding van vrouwen die slachtoffer dreigen te worden van eerwraak. Ik sprak toen over het 18-jarige meisje Schyman. Zij was eenzaam en verdrietig, werd mishandeld en bedreigd door haar familie, maar had net een kindje gekregen en ging daarom hoopvol in op de uitnodiging van een tante om op bezoek te komen. Eindelijk kreeg zij weer contact met haar familie. Dat bezoek is haar echter noodlottig geworden. Begeleiding door professionals en vrijwilligers is cruciaal voor dit soort vrouwen, die eenzaam zijn en vaak in een isolement verkeren. Dat is niet mijn mening maar die van de deskundigen. Ik hoop dan ook dat mijn motie straks op een meerderheid kan rekenen. Ik ga ervan uit dat dit het geval is, gezien de urgentie die bij alle partijen leefde.

Een tweede motie, die ik vandaag indien, gaat over de noodzaak van een mentaliteitsverandering binnen bepaalde kringen die eerwraak en eergerelateerd geweld als legitiem beschouwen. De paar bijeenkomsten en debatten over dit onderwerp, georganiseerd door onder andere het Inspraakorgaan Turken, leidden tot zeer positieve reacties. Het voeren van deze discussies is cruciaal. Het is echter ook duidelijk dat de huidige mogelijkheden en middelen volstrekt ontoereikend zijn om het op een grootschalige manier aan te pakken. Ook dat is niet mijn mening maar die van de organisaties en de deskundigen. Het argument van minister Verdonk tijdens het AO over eerwraak dat men op de Turkse televisie aandacht besteedt aan dit onderwerp, leidde bij mij tot de vraag in hoeverre de Turkse overheid verantwoordelijk is voor onze publiekscampagnes. Ik hoop dat wij de verantwoordelijkheid nemen voor onze eigen publiekscampagnes en voorlichting en niet wachten op de Turkse overheid of televisie. Daarom dien ik de volgende motie in.

De voorzitter:

Het lid Azough wenst haar aangehouden motie op stuk nr. 32 in stemming te brengen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in onze samenleving eergerelateerd geweld geen nieuw fenomeen is en al decennia talloze vrouwen en mannen tot een wrede dood heeft veroordeeld;

constaterende dat hierbij grote sociale groepsdruk wordt uitgeoefend door familie en gemeenschap aangezien men uitgaat van legitimiteit van het gebruik van geweld om de familie-eer te herstellen;

constaterende dat door alle deskundigen een sterke mentaliteitsverandering als cruciaal wordt gezien;

constaterende dat er reeds aanzetten tot discussie en intern debat zijn geweest, maar dat deze nog onvoldoende uitgewerkt en verspreid zijn;

verzoekt de regering, de faciliteiten en mogelijkheden voor diverse organisaties tot het voeren van campagne, in casu het stimuleren van debat met betrekking tot eergerelateerd geweld en verandering van mentaliteit binnen de betrokken gemeenschappen uit te breiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough, Albayrak en Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(28345).

Mevrouw Van der Laan (D66):

Betekent dit dat u vindt dat hiervoor meer geld moet komen? Wat bedoelt u precies met faciliteren?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Het betekent wat het betekent. Het betekent inderdaad dat er meer geld moet komen, want het geld dat er nu is, is onvoldoende. Het betekent dat er meer mogelijkheden moeten zijn. Er moet bijvoorbeeld via lokale televisie, via lokale faciliteiten en via buurthuizen meer aandacht worden besteed aan eerwraak. Het betekent dat de overheid zelf haar verant woordelijkheid neemt om die voorlichtingscampagnes te voeren. Wij hebben het in de Kamer pas sinds kort echt goed over eergerelateerd geweld, maar dat geldt niet voor huiselijk geweld. Nederland is een van de weinige landen in Europa die nooit een landelijke publiekscampagne hebben gevoerd rondom huiselijk geweld. Overheid schaamt u zich! Laten wij daarin nu eens verandering aanbrengen. Ik hoop dat mevrouw Van der Laan dit met mij eens is.

Mevrouw Vergeer (SP):

Voorzitter. Ik wil in hoofdzaak reageren op de brief die wij op 3 maart hebben gekregen. Daarin staat dat er aandacht gegeven zal worden aan de privacywetgeving en de geheimhouding van de verblijfplaats indien het casusonderzoek, de pilot of andere informatie concrete aandachtspunten opleveren. Waarom is er eerst nieuwe informatie nodig? Kan de minister niet meteen aan de slag? Er zijn al voorbeelden van problemen met de privacywetgeving en geheimhouding. De minister schrijft dat eerwraak binnen het wettelijk kader goed aangepakt kan worden. Ook de familie kan bij betrokkenheid worden vervolgd en bij bedreiging met zware mishandeling of dood kan voorlopige hechtenis worden toegepast. Dat klinkt goed, maar waarom gebeurt het tot nu toe nog zo weinig? Wat is het probleem met het bewijzen van de bedreigingen en hoe gaat de minister ervoor zorgen dat het bestaande strafrecht optimaal wordt benut?

De afspraken in het kader van het Grotestedenbeleid III vind ik erg zachte afspraken in het licht van de problematiek die zich hier voordoet. De minister schrijft in zijn brief dat de centrumgemeenten de middelen over het algemeen inzetten voor de opvang. Over het algemeen, dus niet altijd. Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat het om een specifieke uitkering gaat? Bovendien is de tekst van de brief van 3 maart ook op dat punt niet eenduidig. Eerst wordt er gesproken over een specifieke uitkering voor centrumgemeenten. In de volgende alinea staat het volgende. "De financiële middelen maken deel uit van de brede doeluitkering sociale integratie en veiligheid. Ingevolge de GSB-systematiek zijn hierbij de middelen voor vrouwenopvang niet specifiek geoormerkt." Nu snap ik het niet meer. De motie die ik vorige keer heb aangehouden, was mede gebaseerd op de informatie die de minister heeft gegeven, namelijk dat het wel was geoormerkt.

Ik kom nu te spreken over de opvang van illegale vrouwen zonder geldige verblijfsvergunning. De minister zegt dat de opvanghuizen echt niet hoeven te vrezen dat zij daarvoor geen vergoeding kunnen krijgen en dat deze vrouwen dus zullen worden opgevangen. Het lijkt mij toch verstandig dat de minister dat nog eens formeel laat weten aan de opvanghuizen en de gemeenten.

Op grond van de tekst van de brief van 3 maart wil ik mijn eerder aangehouden motie op stuk nr. 31 nu intrekken en een nieuwe motie indienen. De opvangplicht die ik in deze motie vraag, is namelijk een extra zekerheid voor vrouwen dat zij om welke reden dan ook niet de deur zal worden gewezen.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Vergeer c.s. (28345, nr. 31) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er te weinig opvangplaatsen zijn voor vrouwen (en mannen) die acuut een veilig en/of geheim adres nodig hebben;

constaterende dat centrumgemeenten vanaf 2007 structureel 4 mln euro extra krijgen voor opvangplaatsen;

overwegende dat de extra middelen aan de doeluitkering worden toegevoegd van de gemeenten zonder specifieke oormerking;

concluderende dat er daardoor zelfs in een levensbedreigende situatie geen garantie is voor een opvangplaats;

verzoekt de regering, een plaatsings- en bekostigingsverplichting voor gemeenten in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vergeer, Azough en Albayrak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(28345).

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Iedereen leek het er tijdens het algemeen overleg over eens te zijn dat eerwraak keihard moet worden bestreden. Het mag niet voorkomen dat in Nederland mannen en vrouwen vrezen voor hun leven of worden vermoord door hun partner of familie. Ik spreek nu ook namens de woordvoerders van de coalitiepartijen mevrouw Hirsi Ali van de VVD-fractie en de mevrouw Van der Laan van de D66-fractie.

Eerwraak vraagt om een daadkrachtige aanpak, zowel repressief als preventief. In het algemeen overleg is duidelijk geworden dat eerwraak niet rechtstreeks is gerelateerd aan de islam. Ook in christelijke landen zoals Italië en Griekenland komt eerwraak voor. Voor de beeldvorming rond dit thema is dat een belangrijke constatering. Wij kennen echter vooral gevallen van eerwraak binnen de islamitische gemeenschap. Dat is de gemeenschap in Nederland waarin het op dit moment voorkomt.

Wij waren blij verrast om te lezen dat de ministers voortvarend aan de gang zijn gegaan met de motie-Sterk c.s. die na het spoeddebat is aangenomen. Daardoor zal de noodkreet van de honderd vrouwen hopelijk niet tevergeefs zijn. Wij willen echter niet tot 1 juni wachten op een nieuwe brief over eerwraak en de voortgang van de zaken die de ministers in gang hebben gezet waarin ook informatie over de specifieke groep van honderd vrouwen is opgenomen. Wij willen voor het meireces een brief ontvangen waarin staat hoe het is gesteld met deze honderd vrouwen en de maatregelen die op dat terrein zijn getroffen.

Wij vinden de antwoorden van de ministers op de andere vragen voorlopig afdoende, in tegenstelling tot in ieder geval de PvdA-fractie. Wij vinden wel dat de ministers wat vaart moeten houden in de aanpak en bestrijding van eerwraak. Het kan allemaal wel een tandje hoger op sommige punten. De schriftelijke beantwoording van de vragen die in het algemeen overleg waren blijven liggen, heeft echt te lang op zich laten wachten. Laat dit niet representatief zijn voor de inzet van de ministers. Het gaat hier tenslotte om mensenlevens.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik zie een wat merkwaardige ontwikkeling. U begon terecht met de opmerking dat de Kamer unaniem verontwaardigd was over de gang van zaken rondom eerwraak in Nederland en zei vervolgens dat u namens de coalitie spreekt. Betekent dit dat de twee andere woordvoerders het woord niet meer gaan voeren?

Mevrouw Sterk (CDA):

Dat betekent inderdaad dat de andere woordvoerders op dit punt niet het woord zullen voeren.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

U begon met de opmerking dat u namens de Kamer sprak. Ik snap dat verschil niet zo. Bent u meer verontwaardigd dan de andere partijen?

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik denk dat u niet helemaal goed hebt geluisterd. Ik heb gezegd dat wij het er allemaal over eens zijn dat eerwraak keihard moet worden bestreden. Daarnaast heb ik gezegd dat ik, omdat wij het allemaal eens zijn, nu in elk geval ook namens de coalitiepartners mijn verhaal deed. Ik heb niet willen zeggen dat u het misschien minder belangrijk vindt dan wij. Misschien hebt u dat erin willen horen, maar het is niet mijn bedoeling geweest.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het is goed dat u dat bevestigt. Ik heb nog een vraag over de honderd vrouwen zich nu in een acute bedreigingssituatie bevinden. De fractie van de PvdA heeft met andere fracties een motie ingediend die is verworpen omdat u tegen hebt gestemd. In die motie stond de vraag aan de regering of zij op korte termijn de noodzakelijke aanvullende maatregelen wil nemen om deze vrouwen te beschermen. U hebt toen het meest krachtige middel, de motie met een verzoek aan de regering, verworpen. Nu vraagt u de regering om te vertellen wat er met die vrouwen wordt gedaan. Is dat niet een beetje mosterd na de maaltijd en vooral ook erg zwak?

Mevrouw Sterk (CDA):

Wij hebben in dat debat een motie van onder andere mijn hand aangenomen. Die motie was ook een uitwerking van een motie van mevrouw Hirsi Ali en de heer Bakker die er al lag waarin om een heleboel maatregelen werd gevraagd. Die motie ging naar ons idee verder dan uw motie. Daarom hebben wij daartegen gestemd. Wij hebben overigens ook afgesproken – dat hebben wij duidelijk gemeld tijdens dat spoeddebat – dat het spoeddebat wat ons betreft sec over die honderd vrouwen ging en niet over safe houses en andere zaken waarop uw motie ook betrekking had. Daarom hebben wij niet voor uw motie gestemd.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Daarom had ik het over de opmerkingen die u vandaag in deze zaal hebt gemaakt over het concrete aantal van honderd bedreigde vrouwen. Daar ging deze motie ook over. Waarom zegt u niet gewoon dat u tegen hebt gestemd omdat die andere motie van de coalitie was? U zegt nu zelf dat u namens de coalitie spreekt, dus mij is de zaak wel duidelijk.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik heb ook gezegd dat de motie van meer dan alleen de coalitie verder gaat dat uw motie, omdat die ook betrekking heeft op de motie van mevrouw Hirsi Ali en de heer Bakker. Daarom vinden wij de motie van de PvdA overbodig.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Het is in deze Kamer vrij revolutionair dat men plenair namens elkaar spreekt. In AO's gebeurt dat wel vaker. Ik vind dat wel een goede ontwikkeling, want wij zijn allemaal met hetzelfde bezig. Het heeft niet zoveel nut als een ieder de twee minuten spreektijd gebruikt om hetzelfde verhaal te houden. Soms kun je dingen namens en met elkaar zeggen en soms kun je in aanvulling daarop opmerkingen maken.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

U had heel veel tijd kunnen besparen door nu niet het woord te voeren, als mevrouw Sterk toch al namens u sprak.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik maak ook aanvullende opmerkingen. Ik herhaal ook niet de punten die mevrouw Sterk namens ons naar voren heeft gebracht. Op deze manier kan iedereen de twee minuten spreektijd zo gebruiken dat er iets nieuws wordt gezegd of dat er iets aan toegevoegd wordt. Ik zou willen dat meer mensen in deze Kamer daar een voorbeeld aan namen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Nog een interruptie. Mevrouw Van der Laan mag in de toekomst ook namens mij spreken, als zij het de moeite waard vindt om af en toe ook namens een oppositiepartij te spreken.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat doe ik heel erg graag; dat is geen enkel probleem. Dat gaan wij goed afstemmen.

Voorzitter. Ook D66 is dus verheugd over de brief. Dit toont duidelijk aan dat, als de Kamer een vuist maakt, de regering in actie komt.

D66 wil graag twee punten toegevoegd zien aan de brief die wij 1 juni ontvangen. Dit betreft vragen die in het AO nog niet beantwoord zijn. Zijn er nu wel of niet privacybelemmeringen bij het aanpakken van eerwraak? Ik doel op de samenwerking tussen de IND, de gemeente, de jeugdzorg en de consultatiebureaus. Wij vernemen dat er in dat opzicht problemen zijn. Ik hoef hier niet direct een antwoord op te hebben, maar ik wil wel graag weten of dit punt betrokken kan worden bij de brief van 1 juni.

Dit geldt ook voor de vraag of de prestatiecontracten al dan niet een belemmering zijn bij de aanpak van eerwraak. Kan dit punt verder uitgewerkt worden?

Mevrouw Sterk heeft namens ons al om een rapportage gevraagd over de noodsituatie. Namens ons drieën vraag ik om daaraan de beantwoording van twee concrete vragen toe te voegen. Misschien willen anderen zich hier ook bij aansluiten. Hoe wordt het aantal safe houses uitgebreid en op welke termijn gebeurt dat? De Kamer heeft gevraagd om meer geld voor trainingen van de politie, zodat die gevoeliger worden. Kan daar concreet naar gekeken worden? Er is aangetoond dat het werkt; laten wij ervoor zorgen dat die ervaringen breder bij de politie gedeeld worden. Preventie is hierbij namelijk het belangrijkste.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U zegt dat u tevreden bent over de brief, maar welke garanties staan daarin dat de honderd vrouwen, over wie wij het hadden in het spoeddebatje, veilig zijn voor geweld en voor moord?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik denk dat je nooit 100% garantie kunt geven dat mensen veilig zijn. Iedereen doet ongelooflijk zijn best. Ik noem de Federatie Opvang en de politie. Ik heb wel het gevoel dat het meer urgentie heeft. Dit blijkt ook uit de brief. Ook als u nu minister van Justitie zou zijn, zou u die 100% veiligheidsgarantie niet kunnen geven. Veiligheid wordt niet geboden door moties van de Kamer, maar doordat mensen ter plekke goed samenwerken. Daarom vragen wij voor het meireces meer informatie daarover. Dit doen wij om de druk op de ketel te houden. Misschien kunt u zich erbij aansluiten. Tot die tijd zullen moties geen mensenlevens gaan redden. De mensen aan de basis moeten het werk doen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Diezelfde mensen hebben aangegeven dat er meer capaciteit nodig is. In de brief staat nu dat er een grotere alertheid is, dat de politie erbij betrokken is en dat de Federatie Opvang de maatregelen neemt die zij kan nemen. Er staat niet dat de regering meer doet. Daarom hebben wij gevraagd in onze motie, waaraan mevrouw Albayrak heeft gerefereerd. U warmt nu eigenlijk al eerder opgevoerde melk op.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik zie dat toch anders. In de brief zie ik een buitengewoon belangrijke toezegging staan. Ik noem de contacten. Overigens ben ik het volledig met mevrouw Albayrak eens dat het ontzettend jammer is dat het gesprek op 4 maart is geweest. Het verdient allemaal geen schoonheidsprijs. Het toont wél aan dat dingen wel degelijk gebeuren wanneer de Kamer de druk opvoert. Het is duidelijk dat het allemaal sneller moet en dat wij de vinger aan de pols moeten houden. Het is belangrijk dat de federatie weet dat als zij de politie bellen, deze ook komt. De politie moet dus weten waar de safe houses zijn. Dat kunnen zij niet zelf gaan uitzoeken. Zij moeten dat horen van de federatie of van de mensen die de hulp nodig hebben. Vanuit de Kamer kunnen wij dat niet regelen. Wij moeten ervoor zorgen dat zij weten dat wij erop letten dat al die dingen goed geregeld zijn. Dat gaat niet via een motie, maar wel via de wil van de federatie, de politie, het OM en de ambtenaren en door de samenwerking tussen al deze partijen. De beste manier om druk op de ketel te houden is door ervoor te zorgen dat eerder dan 1 juni wordt gerapporteerd. Vandaag in dit debat doen wij niet iets waarmee een mensenleven wordt gered. Als dat wel kan, ben ik de eerste die ervoor tekent.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ...

De voorzitter:

Neen, u hebt antwoord gekregen. Ik wil het hierbij laten en geef het woord aan mevrouw Hirsi Ali.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

De brief van de regering is heel goed. Ik kan mij volledig vinden in hetgeen naar voren is gebracht door mijn collega's Sterk en Van der Laan.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik wil graag op één onderdeel van de volgens de kwalificatie van de VVD-fractie "goede" brief een reactie van mevrouw Hirsi Ali vragen. De regering stelt dat eerwraak niet erkend zal worden als asielgrond omdat het landenbeleid al voldoende mogelijkheden biedt. Ik heb inhoudelijk beargumenteerd waarom dat niet het geval is. Ik wil graag weten of mevrouw Hirsi Ali de motie van de Partij van de Arbeid en andere fracties die van eerwraak een asielgrond voor vrouwen wil maken, zal ondersteunen.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Voorzitter. Ik heb de brief anders gelezen. Ik ken de plannen van mevrouw Verdonk om allen die in Nederland zijn, van wie aantoonbaar is dat zij gevaar lopen in het land van herkomst, asiel te verlenen. Dat geldt voor zowel mannen als vrouwen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. In haar brief stelt de minister dat artikel 29 van de Vreemdelingenwet, dat over het landenbeleid gaat, regelt dat op grond van artikel 3 EVRM verzoeken gehonoreerd zullen worden. Zij zal dat straks ongetwijfeld bevestigen. Dit betekent dat niet in individuele zaken een individuele eerwraakdreiging de grond is, maar het feit dat een land als zodanig mensen niet kan beschermen. Er zijn veel landen waar een dergelijke bescherming wel lijkt te bestaan, maar waar de overheid helemaal niet optreedt tegen wat wordt beschouwd als een cultureel gebruik. Er moet sprake zijn van een individueel recht, zoals wij dit ten aanzien van vrouwenbesnijdenis voor elkaar hebben gekregen. Is mevrouw Hirsi Ali het hiermee eens of niet?

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Voorzitter. Eerwraak komt het meest voor in Turkije. Turkije veroordeelt het zelf. Mevrouw Verdonk heeft net zoals ten aanzien van vrouwenbesnijdenis gezegd dat de vrouwen in aanmerking komen voor asiel in alle gevallen waarin de dreiging aantoonbaar is. Dat geldt dus voor alle vormen van geweld, of het besnijdenis of eerwraak is. Ik begrijp mevrouw Albayrak niet.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Waarom zegt mevrouw Hirsi Ali dan niet gewoon dat zij voor de motie stemt.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

De motie is overbodig. Het is al kabinetsbeleid. Het heeft geen zin om hierover moties in te dienen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik stel voor dat mevrouw Hirsi Ali een jurist raadpleegt. Het is onzin wat zij beweert.

De voorzitter:

Als laatste van de kant van de Kamer geef ik het woord aan de heer Van der Vlies.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Uiteraard vindt ook de SGP-fractie dat al het mogelijke en het best mogelijke moet worden gedaan om de verwerpelijke verschijnselen van eerwraak en eergerelateerde wraakacties uit te bannen uit onze samenleving. Tegelijkertijd moeten wij vaststellen dat, hoe wij daar ook bovenop zitten, absolute garanties daarover nimmer zijn af te geven. Ons mag echter nooit het verwijt treffen dat wij iets hebben nagelaten waardoor mogelijkerwijs wraakacties met fatale of pijnlijke gevolgen voorkomen hadden kunnen worden. Dat is de inzet van ook mijn fractie. Gelukkig zijn wij het daarover in de Kamer volstrekt eens.

Er zijn twee sporen. Over de vrouwen in acute dreiging is de motie Sterk c.s. ingediend. Het kabinet heeft actie ondernomen en beraad gevoerd met de Federatie Opvang. Op 4 maart was er nog een overleg. Misschien is er weer wat te melden. Overigens is in de brief van 3 maart jongstleden toegezegd dat zodra er iets te melden was er zou worden gerapporteerd. Ik zie daar graag naar uit.

Een ander accent in de motie is dat er met de politie, de korpschefs enz. maatregelen zijn genomen om de nodige bescherming te bieden.

Er is een brief met een pakket maatregelen toegezegd tegen 1 juni aanstaande. Het betreft dan de subsidiëring van opvangplaatsen, de aanscherping van de mogelijkheden in het strafrecht, het sturend handelen in de richting van familie en naast betrokkenen, de evaluatie van de pilot enz. Ik zie die brief graag tegemoet. Als in de brief een adequaat pakket maatregelen wordt aangereikt, zullen wij kunnen vaststellen dat er snel is gewerkt. Wij moeten echter niet de illusie hebben dat wij een à la minute effectief blik maatregelen kunnen opentrekken. Er is een aanloopfase nodig. De zaken moeten worden overdacht, om geen ongelukken te krijgen. Als je het rechtssysteem overvraagt, krijg je contraproductieve effecten. Dat moet niet.

Ik sluit mij aan bij de feitelijke vragen die overigens zijn gesteld. Alles wat denkbaar is en kan worden ingezet is mij welkom, als het verantwoord kan. Ik heb met waardering kennis genomen van de concrete toezeggingen over de specifieke uitkeringen en de voorziene uitzondering in de WMO. Die toezeggingen zijn helder en staan als een huis. Zij moeten ook maar blijven staan. Kortom, onze grondhouding tegenover de brief van 3 maart en de toezeggingen daarin is positief. Hier en daar, waar mogelijk, zouden wij nog een aanscherping wensen.

De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Tijdens het AO hebben wij de Kamer niet helemaal kunnen overtuigen van ons gevoel voor urgentie. Ik kan u echter verzekeren dat dit gevoel er zeker is. Ik hoop dat dit duidelijk is geworden uit de brief die wij u gestuurd hebben.

In de motie-Albayrak c.s. (28345, nr. 28) wordt de regering verzocht, de vreemdelingencirculaire zodanig aan te passen dat er sprake is van een separaat, duidelijk en transparant beleid inzake huiselijk geweld en eerwraak als grond voor asielverlening. Tevens wordt de regering verzocht, de Kamer te informeren op welke termijn bovengenoemde aanpassing gerealiseerd gaat worden.

Volgens mij voegt deze motie niets toe aan het bestaande asielbeleid en de beslispraktijk. Het is op dit moment al mogelijk om op grond van artikel 3 EVRM, de b-grond van artikel 29 Vreemdelingenwet, vergunning te krijgen bij dreigende eerwraak en huiselijk geweld. Dit is ook de meest aangewezen verleningsgrond. Eerwraak en huiselijk geweld dienen binnen de traditionele familiecontext te worden begrepen en zijn in het algemeen niet te herleiden tot een van de vervolgingsgronden van het Vluchtelingenverdrag: de a-grond van de Vreemdelingenwet.

In de praktijk kunnen zowel mannen als vrouwen bescherming krijgen tegen eerwraak en huiselijk geweld indien de autoriteiten in het land van herkomst geen bescherming kunnen bieden tegen dreigende eerwraak of huiselijk geweld. Nadat er een 3-EVRM-risico is vastgesteld, wordt er dus ook een verblijfsvergunning verleend op de b-grond van artikel 29.

In de motie wordt gesteld dat er niet coulant wordt omgegaan met een beroep van slachtoffers van huiselijk geweld en eerwraak op bijzondere klemmende redenen van humanitaire aard, de c-grond. Ik kan mij daarin niet vinden. Gelet op de systematiek van de wet wordt eenvoudigweg niet meer aan die grond toegekomen. Wij beginnen met toetsing op a, dan op b en dan op c. Als de vergunning is verleend op b, komt men dus niet meer toe aan c.

Ik kan mij evenmin vinden in het beeld dat eerwraak en huiselijk geweld in het kader van asielaanvragen beoordeeld worden op een wijze die strijdig is met internationale verdragen. De overweging dat er niet eenduidig met deze problematiek wordt omgegaan, acht ik evenmin juist. In het beleid zijn bijzondere aandachtspunten opgenomen voor vrouwelijke asielzoekers waarbij specifiek wordt gewezen op de zogeheten gender-inclusieve benadering die oog heeft voor de positie van de vrouw in de samenleving. Apart beleid voor eerwraak en huiselijk geweld acht ik dus op dit punt niet nodig omdat de criteria mijns inziens geen ruimte voor onduidelijkheid laten. Laat wel duidelijk zijn dat als er sprake is van huiselijk geweld, het mogelijk is zelfstandig verblijf aan het slachtoffer toe te staan indien dit huiselijk geweld wordt aangetoond door middel van een verklaring van de vertrouwensarts gecombineerd met een ambtshalve aangifte of met een aangifte bij de politie. Dat kan grond zijn voor het verlenen van een verblijfsvergunning. Deze nieuwe regeling is eind oktober 2003 ingegaan.

Voorzitter. Wat mij betreft voldoet het huidige beleid in de vreemdelingencirculaire alsmede de beslispraktijk aan de eisen die gesteld kunnen worden. Ik ontraad dan ook aanneming van de motie.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dat laatste was me al duidelijk. Er wordt nu verwezen naar artikel 29 en artikel 3 EVRM, maar ik herinner aan wat ik u op de vrouw af heb gevraagd: in hoeveel gevallen heeft u op die gronden asiel verleend aan vrouwen die zeiden bij terugkeer slachtoffer van eerwraak te zullen worden? Op die vraag kunt u geen antwoord geven. U kunt ook geen antwoord geven op de vraag hoeveel vrouwen in procedure zitten en hoelang zij al wachten. Van alle betrokkenen, van advocaten et cetera, hoor ik dat het hartstikke moeilijk is om hun verzoek gehonoreerd te krijgen. Dat komt doordat het bewijs gewoon niet te leveren is. Door een regeling te treffen met een circulaire wordt de afhandeling gemakkelijker, want zodra dan in de asielprocedure duidelijk wordt dat een vrouw met eerwraak te maken kan krijgen, kan aan dat gegeven een zelfstandig recht worden ontleend. Dat wilt u echter niet. Helaas hoorde ik zojuist van de VVD-fractie dat zij ook tegen het openen van deze mogelijkheid zal stemmen. Waarom geeft u de vrouwen die met eerwraak te maken kunnen krijgen toch niet dat sterke recht? Dat heeft u ze wel gegeven toen het ging om vrouwenbesnijdenis. Die lijn is toch door te trekken. Met uw laatste opmerking sprak u over een zelfstandig verblijfsrecht. Inderdaad, daarvoor is een regeling getroffen, maar die regeling kwam niet van u. U werd door de Kamer gedwongen om die te treffen nadat de Partij van de Arbeid daar vier jaar lang om gevraagd had en daarvoor eindelijk de meerderheid van de Kamer achter zich kreeg.

Minister Verdonk:

Onze visies verschillen. De regeling waarover u spreekt is wel degelijk afkomstig van deze minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Maar nadat wij daarom met moties hadden gevraagd.

Minister Verdonk:

Nee, ik heb zelf aangegeven dat, als door de vertrouwensarts en de politie wordt bevestigd dat sprake is van een zeer verschrikkelijke situatie voor de desbetreffende vrouw, dat reden is voor het verlenen van een zelfstandige verblijfsvergunning.

Voorzitter. Mevrouw Albayrak en ik worden het niet eens. Naar mijn mening zijn er voldoende instrumenten voor de beoordeling van het individuele asielrelaas en om dat te toetsen aan artikel 29, a-, b- of c-grond. Men kan dus thans reeds het verhaal van de vrouwen zodanig inschatten dat men weet of de waarheid wordt gesproken. Als daartoe dan reden blijkt te zijn, kan een verblijfsvergunning worden verstrekt.

Voorzitter. Mevrouw Azough verzoekt met haar motie "de regering de faciliteiten en mogelijkheden voor diverse organisaties tot het voeren van een campagne i.c. het stimuleren van debat met betrekking tot eergerelateerd geweld en verandering van mentaliteit binnen de betrokken gemeenschappen uit te breiden." Ik zie deze motie als ondersteuning van het beleid. Er gebeurt al veel. Er is een emancipatiesubsidie voor het bevorderen van recht en veiligheid. Die subsidie biedt ruimte voor het nemen van initiatieven ten behoeve van de doelgroep. Daarvoor is jaarlijks 1,5 mln euro beschikbaar. Er zijn voor de gemeenten allerlei toolkits. Een van de toolkits bestaat uit het gebruikmaken van betaalde discussieleiders. Ik heb in mijn brief van 1 november 2004 al gezegd dat ik aanvullende initiatieven zal ondersteunen en initiëren. Daarvoor is in 2005 ongeveer € 250.000 gereserveerd.

Mevrouw Azough vroeg waarom er niet een publiekscampagne wordt gestart. Dit jaar wordt opnieuw, net als in 2003, geïnventariseerd hoe het er in Nederland voor staat met de aanpak van huiselijk geweld in het algemeen. Op basis van die inventarisatie zal in de loop van het jaar in overleg met het veld worden beslist of wij in 2006 kunnen starten met een landelijke publiekscampagne. Inmiddels hebben wij toolkits laten ontwikkelen waarmee gemeenten lokale publiekscampagnes kunnen voeren. De toolkits worden door heel veel gemeenten gebruikt. Ik zie deze motie dus echt als ondersteuning van het beleid.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik wijs erop dat gemeenten thans moeten bezuinigen en daardoor besteden zij geen geld aan discussies die door lokale migrantenorganisaties kunnen worden georganiseerd. U weet zelf dat het effect van die discussies groot is. Waarom bent u dan niet bereid hiervoor iets meer geld uit te trekken, zodat deze discussies wel worden gevoerd? Als wij in deze moeilijke tijden het uittrekken van geld daarvoor overlaten aan gemeenten, kunnen wij er niet zeker van zijn dat zij worden georganiseerd.

Minister Verdonk:

Ik heb zojuist heel duidelijk gezegd dat ik 1,5 mln beschikbaar heb gesteld en er voor de gemeenten allerlei toolkits zijn. Op die manier krijgen de gemeenten reeds ontwikkelde en landelijk betaalde instrumenten met de mededeling: alstublieft, maak er gebruik van. Gemeenten kunnen gebruikmaken van discussieleiders. Ik heb ook nog € 250.000 extra vrijgemaakt. Laten wij daarmee nu eerst maar eens beginnen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wil de minister ook nog reageren op mijn eerder ingediende en aangehouden motie?

Minister Verdonk:

Sorry, ik had begrepen dat die motie alleen in stemming gebracht zou worden. In die motie wordt de regering verzocht, naast de mogelijkheden voor langdurige veilige opvang ook de mogelijkheden voor langdurige structurele begeleiding door zowel professionals als vrijwilligers met waarborgen voor de veiligheid van deze begeleiders uit te breiden. Naar aanleiding van het debat over bedreigde vrouwen in de opvang wordt dus aandacht gevraagd voor de fysieke opvang en bescherming en de uitbreiding van mogelijkheden voor structurele begeleiding door professionals en vrijwilligers. Die opvang en bescherming is er al. Ik doel dan vooral op de vrouwenopvang. Overigens, ook wanneer vrouwen in de opvang verblijven, doet zich het risico voor dat cliënten contact zoeken met familieleden. Hulpverleners van de vrouwenopvang waarschuwen cliënten voor dat risico; dat hebben zij mij zelf gezegd. Het is aan het lokaal bestuur en de lokale diensten om structurele begeleiding mogelijk te maken. Daarbij kun je denken aan de risico 's die zich kunnen voordoen wanneer een vrouw na verblijf in de opvang zelfstandig gaat wonen. Voor risico's die zich dan kunnen voordoen, dient aandacht te zijn bij het lokaal bestuur. Daarnaast moet je je realiseren dat de betrokkenheid van de dienst moet zijn afgestemd op de behoefte van de individuele cliënt. In het ene geval betekent dat dat de jeugdzorg moet worden ingeschakeld, in het andere geval het algemeen maatschappelijk werk en in nog een ander geval een GGZ-instelling. Van een eventueel tekortschieten van bestaande mogelijkheden zijn er op dit moment geen concrete signalen. Ik wijs erop dat er ten aanzien van bescherming reeds twee moties in uitvoering zijn: de motie-Hirsi Ali/Bakker en de motie-Sterk die op 10 februari is aangenomen. Op dit moment zie ik geen concrete meerwaarde in deze motie. Ik ontraad dan ook aanvaarding ervan.

In de motie-Vergeer wordt gevraagd om een plaatsings- en bekostigingsverplichting voor gemeenten. De extra middelen die de staatssecretaris van VWS uittrekt voor de vrouwenopvang, een bedrag dat oploopt naar 4 mln in 2007, blijven structureel beschikbaar en zijn bedoeld voor de uitbreiding van de landelijk toegankelijke opvangmogelijkheden voor vrouwen in ernstig bedreigende omstandigheden zoals eerwraak. Ik heb in het overleg van 10 februari gezegd dat het geld voor de vrouwenopvang geoormerkt is. Zoals men weet, ontvangen 35 centrumgemeenten middelen voor vrouwenopvang. In de huidige situatie krijgen alle centrumgemeenten ingevolge de Welzijnswet een specifieke doeluitkering, geoormerkt geld dus. Voor 10 van de 35 gemeenten blijft dit ook zo onder de toekomstige wet maatschappelijke ondersteuning. Zoals aangegeven in de brief van 3 maart jongstleden, geldt voor 25 van de 35 centrumgemeenten het GSB-3-kader voor de toekenning van middelen voor vrouwenopvang. De convenanten worden op 11 maart getekend. Als gevolg van die systematiek vallen de middelen voor deze centrumgemeenten onder de brede doeluitkering Sociale integratie en veiligheid. De Kamer heeft met de vorming van deze brede doeluitkering ingestemd. Voor deze 25 centrumgemeenten is daardoor geen sprake meer van een specifieke uitkering voor de vrouwenopvang, maar van een brede doeluitkering. Uit de plannen van deze gemeenten blijkt dat de inzet voor de vrouwenopvang op hetzelfde niveau blijft en dat er extra middelen worden ingezet voor capaciteitsuitbreiding.

Ook binnen het GSB 3 zijn voor de vrouwenopvang afspraken gemaakt. Er ligt per stad een prestatieafspraak die in een convenant wordt opgenomen. Zo zijn er gemeenten die het aantal opvangplaatsen uitbreiden en weer andere die extra ambulante trajecten inrichten om opname uit de eigen regio te voorkomen. Ook op die manier kan meer ruimte ontstaan voor opname van vrouwen die om veiligheidsoverwegingen een plaats elders in het land nodig hebben. Daarnaast is de sector bezig met het uitvoeren van het plan voor het verbeteren van de noodopvang van cliënten die in acute geweldssituaties verkeren. De staatssecretaris van VWS subsidieert dit plan. In dit kader wordt de werking van het meldpunt Open plaatsen verbeterd, zodat snel inzicht kan worden verkregen waar mogelijkheden zijn voor plaatsing. Een plaatsings- of bekostigingsplicht acht ik gezien de afspraken die zijn gemaakt met de steden niet nodig. Ook bij de invulling naar eigen inzicht blijken zij tot dusverre de verantwoordelijkheid te hebben genomen en de extra middelen ingezet te hebben voor het doel waarvoor ze zijn bedoeld. Ik ontraad dan ook aanneming van deze motie.

Mevrouw Vergeer (SP):

Hoe verhoudt deze opmerking van de minister dat de gemeenten zich er volledig voor inzetten, zich tot de zinsnede in de brief die zij ons heeft gestuurd dat de centrumgemeenten de middelen over het algemeen inzetten voor de opvang?

Minister Verdonk:

Ik vind dat een wat ongelukkige formulering. Ik heb die naderhand ook wat verder uitgewerkt en heb een en ander nagevraagd; ik geef u nu het concrete antwoord. Er zijn dus concrete afspraken gemaakt. Gemeenten nemen hun verantwoordelijkheid. Aan concrete afspraken kan men ook concreet gehouden worden.

Mevrouw Vergeer (SP):

Dus wat u geschreven heeft in de brief van 3 maart heeft u inmiddels gecorrigeerd richting gemeenten?

Minister Verdonk:

Nee, dit was een andere manier van uitdrukken. De term "in het algemeen" had er niet behoeven te staan. Die leidt in ieder geval bij u tot verwarring. Ik kan u verzekeren dat dit niet nodig is, aangezien er heldere afspraken zijn gemaakt.

Mevrouw Vergeer (SP):

Waren die heldere afspraken er tot nu toe dan niet?

Minister Verdonk:

Onder de Welzijnswet was er tot nu toe wel sprake van specifieke doeluitkeringen. Het was dus geoormerkt geld. Dat is inmiddels gewijzigd voor 25 gemeenten, terwijl voor 10 gemeenten nog steeds de oude situatie geldt.

Voorzitter. Mevrouw Van der Laan, mevrouw Hirsi Ali en mevrouw Sterk hebben gevraagd om de druk op de ketel te houden. Ik heb een brief toegezegd die de Kamer voor 1 juni zal bereiken. Gevraagd is of die brief de Kamer nog eerder kan bereiken. Ik kan dat op dit moment niet toezeggen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Wij hebben niet gevraagd om de gehele brief eerder te ontvangen, maar slechts de informatie over de situatie van de 100 bedreigde vrouwen en de maatregelen die op dat punt zijn genomen. Ik doel dus niet op de pilot.

Minister Verdonk:

Ik had het over de pilot. Over de 100 vrouwen zal minister Donner u straks informeren.

Verder is een vraag gesteld over de safe houses. De Federatie Opvang gaat na of en, zo ja, hoe safe houses een toegevoegde waarde hebben boven de huidige beveiligde opvang die reeds bestaat. De Federatie Opvang vermoedt dat safe houses alleen voor relatief korte termijn soelaas bieden in ernstige bedreigende situaties.

Minister Donner:

Voorzitter. In het overleg van 10 februari jongstleden heb ik toegezegd op korte termijn overleg te zullen voeren met de Federatie Opvang over de 100 gevallen die gesignaleerd waren in een brief van de federatie. Daarnaast heb ik, zoals ik ook heb vermeld in de brief van 3 maart, naar aanleiding van de desbetreffende motie een brief gestuurd aan de korpschefs in alle regio's met het verzoek om alert om te gaan met signalen over bedreigingen. Gevraagd is waarom de brief op 3 maart is gestuurd in de wetenschap dat er op 4 maart overleg met de Federatie Opvang plaats zou vinden. Als in die brief de uitkomst van dat overleg had moeten worden meegenomen, was de brief vermoedelijk niet maandag maar op z'n vroegst dinsdag of vandaag bij de Kamer gekomen en was dit debat weer naar een latere datum verschoven.

Vervolgens kom ik te spreken over het overleg zelf. De federatie heeft in het gesprek gezegd dat de opvanginstellingen al merken dat de politie positief op het verzoek heeft gereageerd.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter...

De voorzitter:

Ik vind het knap dat u nu al kunt interrumperen. De minister is nauwelijks met zijn betoog begonnen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik wil het de minister alleen maar nog gemakkelijker maken. Ik mag hopen dat hij niet de uitkomsten van dit overleg nu met ons deelt. Ik mag daar namelijk geen debat met hem over voeren. Ik vraag hem dan ook, die informatie in een brief naar de Kamer te sturen. Dan kunnen wij die brief agenderen voor een echt debat.

Minister Donner:

Ik wil toch kort de uitkomst van het overleg melden, ook gegeven de bezorgdheid die eerder is uitgesproken en de verschillende vragen die in aansluiting daarop gesteld zijn.

Ter voorbereiding van het overleg had ik de federatie een aantal vragen gesteld. Omdat er eerst een inventarisatie heeft plaatsgevonden, kon dit overleg pas op 4 maart worden gehouden. De federatie schat dat het om 100 gevallen gaat. Concreet zijn er 83 dossiers. Daarvan gaat in 22 gevallen om eerwraak of eergerelateerd geweld. In 35 gevallen gaat het om niet gedefinieerde dreigingen. Volgens de federatie werd er, mede vanwege de veiligheid van de vrouwen in de opvang, geen direct handelen van het departement verwacht. In een casus was dit nog onduidelijk, maar die moest nog nader door de federatie onderzocht worden. Het overleg heeft mij tot de conclusie gebracht dat hetgeen op korte termijn kon worden gedaan ook is gedaan.

Dat betekent niet dat er geen aanknopingspunten zijn voor verder handelen. Eén van de belangrijkste knelpunten is het bekend raken van de locatie waar de betrokken vrouwen verblijven. Volgens de federatie is de geheimhouding van het verblijf en van de adresgegevens van de cliënten door de opvang zelf niet waterdicht te regelen. Er is ook gesproken over de gevoeligheid rond gegevens die kunnen worden verstrekt door de gemeentelijke basisadministratie. Dat is een wettelijk geregelde algemene registratie waarin niet ingegrepen kan worden voor individuele gevallen. Bovendien gaat het vaak niet om de regelgeving, maar om het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Er is met de federatie afgesproken dat wij zelf bij het casusonderzoek nagaan waar de knelpunten zitten. Daarnaast zal de federatie zelf ook onderzoek doen naar de risico's.

Voorts zijn er concrete afspraken gemaakt om op grond van de inzichten die het casusonderzoek en het vooronderzoek zullen bieden, dit voorjaar een vervolgoverleg te houden. Daar wordt ook het ministerie van BZK bij betrokken. Het overleg moet resulteren in een richtlijn waarin is aangegeven hoe in de praktijk kan worden omgegaan met persoonsgegevens van bedreigde vrouwen en voor wie de gegevens toegankelijk gemaakt moeten worden. Ik zeg dit mede in antwoord op een vraag van mevrouw Van der Laan. Uiteraard zal ik hier in de brief nog op ingaan. Dan weten wij ook waar de echte knelpunten zich voordoen.

Er is ook met de federatie gesproken over samenwerking tussen de vrouwenopvang, de politie en het openbaar ministerie in geval van ernstige dreiging met eerwraak of in geval van andere dreigingen. Dat is vooral van belang omdat de risico's zich voordoen wanneer de vrouw in kwestie zich buiten de opvang bevindt. Ik ben het ermee eens dat een protocol gemaakt moet worden over de wijze van handelen, zodat een meer gestandaardiseerde aanpak mogelijk is in geval van eerwraak of andere levensbedreigende situaties. Ik heb daarom besloten, op korte termijn in contact te treden met vertegenwoordigers van vrouwenopvang, politie en openbaar ministerie, om de basis te leggen voor een dergelijk protocol.

Er is een aantal vragen gesteld over het strafrechtelijk kader, uitmondend in de motie van mevrouw Albayrak. In de brief heb ik aangegeven dat op zichzelf het wettelijk kader voldoende is. Mevrouw Vergeer vraagt mij waarom er niet wordt gehandeld. Daarvoor is een vermoeden van eerwraak nodig. Er moeten bewijzen verzameld worden om tot een verdenking te komen. Dan kan er opgetreden worden. Ook bij eventuele verandering van wetgeving blijft de eis van het te leveren bewijs. Dat is juist het grote probleem bij eerwraak. Iemand kan zich bedreigd voelen. Ik gaf net echter aan dat er in 35 van de 83 gevallen sprake is van een ongespecificeerde dreiging. Daar kan politie noch openbaar ministerie veel mee doen.

In de brief staat verder dat de politie, ook als er nog geen concrete verdenking bestaat maar wel een risico, de mogelijkheid heeft om familieleden op het politiebureau uit te nodigen voor een gesprek. De familieleden kunnen dat verzoek naast zich neerleggen. Men weet dan echter dat de politie opmerkzaam is.

Mevrouw Vergeer (SP):

De minister schrijft dat het mogelijk is om iemand in voorlopige hechtenis te nemen als er een bedreiging is. Is het niet voldoende als een potentieel slachtoffer zegt bedreigd te worden? Wat heeft de minister nog meer nodig? Anders is dit toch een dode letter?

Minister Donner:

De enkele mededeling van iemand dat die zich bedreigd voelt, kan in het Nederlandse strafrechtsysteem geen grond zijn om iemand gevangen te zetten.

Mevrouw Vergeer (SP):

Wat kan er dan wel? Wet betekent deze zinsnede?

Minister Donner:

Bij een dreiging is er een aanwijzing om te bekijken of er concrete bewijzen zijn. Bedreiging is immers een strafbaar feit. Er moet een aanknopingspunt zijn om te bekijken of de dreiging geconcretiseerd kan worden. In de media heeft men kunnen vernemen dat dreiging op het moment vrij fors wordt aangepakt door de strafrechter met gevangenisstraffen. In dat geval moet een dreiging bewezen zijn. De enkele mededeling van een persoon dat die zich bedreigd voelt of bedreigd wordt, is geen bewijs van dreiging.

Mevrouw Vergeer (SP):

Daar ligt een belangrijke taak voor onder andere de politie om, in samenwerking met buurtcontacten en dergelijke, naar andere getuigen te zoeken die het kunnen bevestigen. Dat is het allerbelangrijkste. Dan kan het immers wel.

Minister Donner:

Juist om die reden wil ik met vrouwenopvang, politie en openbaar ministerie komen tot een meer geprotocolleerde aanpak in dit soort gevallen. Daar ontwikkelt de politie expertise op. Bureau Haaglanden is de trekker op dat terrein om informatie te ontwikkelen: wat zijn de signalen, waar moet men naar kijken en hoe kan het bewijs worden vergaard? Op dat punt wordt steeds meer gebruik gemaakt van de expertise. Om die reden wordt casusonderzoek verricht, op zoek naar te gebruiken aanknopingspunten.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Voorafgaand aan het algemeen overleg over eerwraak kregen wij informatie van deskundigen, zoals de politie en mevrouw Van Eck, die daar onderzoek naar doet. Zij waren unaniem van mening dat het OM weigert die bijzondere bevoegdheden te gebruiken. In uw brief zegt u te zullen stimuleren dat politie en het OM dat wel zullen gaan doen. Bent u bereid dat stimuleren te vervangen door een aanwijzing, zoals ook wordt gevraagd in de motie-Albayrak?

Minister Donner:

Een dergelijke aanwijzing is niet nodig, want die bestaat al als het gaat om de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het gaat hier om strafbare feiten.

Mevrouw Hirsi Ali (VVD):

Laten wij aannemen dat die aanwijzing bestaat, maar deskundigen geven toch aan dat het OM niet meewerkt. Hoe gaat u ervoor zorgen dat het OM wel gebruik gaat maken van de bevoegdheden die dan al bestaan?

Minister Donner:

Het is jammer dat ik in het algemeen overleg slechts tien minuten had om te antwoorden. Mijn eerste reactie op de motie van mevrouw Albayrak betrof ook de stelling dat het OM niet meewerkt. Als het OM niet overgaat tot vervolging omdat het inschat dat er een gebrek aan bewijs is, dan doet het OM niet anders dan het ingevolge het Wetboek van Strafvordering moet doen: personen mogen niet onnodig worden vervolgd als er een gebrek aan bewijs is. Alleen als een vermoeden een bewijsbare verdenking oplevert, is er reden om tot vervolging over te gaan. Het is niet anders in het Nederlandse strafrecht!

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Maar het OM kan ook oordelen dat het op een andere manier opportuun is om te vervolgen, zelfs als het bewijs nog erg gering is. Wij baseren ons op informatie die wij van deskundigen hebben. Zij zeggen dat het OM het vaak in een vroeg stadium laat lopen en dat zij best durven te zeggen dat, als in sommige van die gevallen wel tot vervolging was overgegaan, dat tot een veroordeling had kunnen leiden. Het enige wat ik u in de motie vraag, is om ervoor te zorgen dat het OM die zaken niet laat lopen. Die aanwijzing die er al zou zijn, is blijkbaar echt niet voldoende.

Minister Donner:

Het opportuniteitsbeginsel dient niet om in gevallen waar een gebrek aan bewijs is toch tot vervolging over te gaan. Het biedt alleen een basis om, als er op zichzelf wel voldoende bewijs zou zijn, van vervolging af te zien. Als er sprake is van een gebrek aan bewijs mág het OM niet optreden. Daar kan geen aanwijzing iets aan veranderen, dat is gewoon de wet!

Het is best mogelijk dat er in gevallen waar potentiële schuldigen zijn een gebrek aan bewijs is. Ik ben graag bereid om daar verder over te praten, maar vooralsnog heb ik geen aanwijzingen voor de stelling van de deskundigen dat het OM het erbij laat zitten. Uiteraard gaat het dan om een oordeel van een deskundige die verantwoordelijk is voor de vervolging en eventuele anderen, buitenstaanders, die zeggen dat zij wel tot vervolging zouden zijn overgegaan, maar zij hebben op dat moment daarvoor niet de verantwoordelijkheid. Daarom heb ik aangegeven dat ik met politie en OM zal praten over de ontwikkeling van protocollen waarmee de signalen die er zijn door de politie mogelijk kunnen worden omgezet in tastbaar bewijs op een zodanige wijze dat het OM op basis daarvan kan vervolgen. Het is pertinent onjuist dat het OM in de gevallen die zich daar wel toe lenen niet tot vervolging overgaat. Dat is van horen zeggen. Ik heb er geen aanleiding voor om tot die conclusie te komen.

In de overwegingen van de motie zitten enkele punten die niet kunnen. Het opportuniteitsbeginsel kan niet gebruikt worden om bij gebrek aan bewijs toch tot vervolging over te gaan. Dat schuldigen zich kunnen verschuilen achter hun anonimiteit is ook niet juist. Er is geen bewijs, dus kan er niet van worden uitgegaan dat zij schuldig zijn. Theoretisch is dat misschien wel zo, maar voor de rechtsstaat niet.

Voorzitter: Hamer

Minister Donner:

U vraagt de regering om een aanwijzing te geven aan het OM om in eerwraakkwesties tot vervolging over te gaan als er slechts een vermoeden bestaat. Welnu, dat staat de wet niet toe; er moet een verdenking zijn. Pas als er een verdenking is, mag worden vervolgd. In die zin ontraad ik aanneming van de motie ten zeerste, in de eerste plaats omdat deze strijdt met een aantal beginselen van de rechtsstaat en in de tweede plaats omdat deze niet nodig is: als er voldoende grond is om over te gaan tot vervolging, dan gebeurt dat ook. Maar ik ben er zonder meer van bewust dat op dit terrein nog veel ervaring zal moeten worden vertaald in goede praktijken. De volle inzet was en is erop gericht om vervolging in te stellen in alle gevallen die zich daartoe lenen. Ik heb aangegeven wat er op dat punt wordt ontwikkeld. Naast alles wat op andere terreinen gebeurt, bijvoorbeeld tijdens de ondervragingen op het bureau, zal ik bekijken wat er verder door de politie in de preventieve sfeer kan worden gedaan in gevallen waarin aanwijzingen bestaan.

Tot slot. Mevrouw Van der Laan vroeg mij om in de brief van 1 juni in te gaan op de prestatiecontracten. Ik zal dat gaarne doen, maar ik kan het antwoord nu al geven: prestatiecontracten vormen geen belemmering voor de vervolging in dit soort zaken.

Mevrouw Sterk (CDA):

Eén vraag is blijven liggen: kunt u voor het meireces meer specifieke informatie geven over wat u op dit moment met de Federatie Opvang, de gemeenten en de politie bespreekt over de situatie van de honderd vrouwen?

Minister Donner:

Ik ben daar gaarne toe bereid, maar één ding moet duidelijk zijn: het is niet verstandig om schriftelijk te rapporteren over de concrete maatregelen op het terrein van beveiligingsmaatregelen. Maar wij zijn nu in maart. Ik kan in mei wel een brief sturen over, bijvoorbeeld, de ontwikkeling van de protocollen voor de politie en de problematiek van privacy, maar ik kan u nu al garanderen dat dit dan niet zijn beslag heeft gevonden. In mei zal ik slechts kunnen berichten dat ik daarover mogelijk in juni rapporteer. Neemt u dus van mij aan: als er iets te melden valt, zal ik het de Kamer melden. Voor het overige vind ik dat wij nu niet primair het opschrijven, maar het dóén van deze zaken belangrijk moeten vinden.

Mevrouw Sterk (CDA):

Dat begrijp ik, maar u begrijpt vast ook dat wij de urgentie van de situatie van die vrouwen op waarde willen blijven schatten. U doet dus de toezegging dat u, als u nieuws te melden heeft, dit de Kamer laat weten. Dat vind ik voldoende antwoord op mijn vraag.

Minister Donner:

Als er iets nieuws te melden valt dat kan worden gepubliceerd.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 17.55 uur tot 19.25 uur geschorst.

Naar boven